Auteur Barbe-Lietaert
Onderwerp Toegang tot de Belgische arbeidsmarkt
Datum mei 2004
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars – 2005
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Toegang tot de Belgische arbeidsmarkt
JOS BARBÉ Adjunct van de directeur Vlaamse Administratie Werkgelegenheid en BRUNO LIETAERT Rechter in de Arbeidsrechtbank te Gent – Assistent Vakgroep Sociaal Recht Vrije Universiteit Brussel
INHOUDSOPGAVE AFDELING 1. INLEIDING 3 AFDELING 2. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WET 4 § 1. MATERIËLE EN PERSONELE WERKINGSSFEER 5 § 2. TERRITORIALE WERKINGSSFEER 6 AFDELING 3. ARBEIDSVERGUNNING 7 § 1. ALGEMENE REGEL 7 § 2. VRIJSTELLINGEN 8 § 3. VOORLOPIGE VERGUNNING 15 AFDELING 4. ARBEIDSKAARTEN 17 § 1. ARBEIDSKAART A 17 1. Toekenningsvoorwaarden 18 2. Aanvraag en beslissing 18 § 2. ARBEIDSKAART B 19 1. Toekenningsvoorwaarden 19 a. Ontstentenis van arbeidskrachten op de Europese arbeidsmarkt 19 1°. Principe 19 2°. Behartigenswaardige gevallen 20 3°. Vrijstelling van arbeidsmarktonderzoek 21 b. Nationaliteit van de buitenlandse arbeidskracht 25 c. Geschreven arbeidsovereenkomst 26 d. Gezondheidstoestand van de werknemer 26 2. Aanvraag, beslissing en hernieuwing 27 § 3. ARBEIDSKAART C 29 1. Toekenningsvoorwaarden. 30 2. Aanvraag, beslissing en hernieuwing 33 AFDELING 5. TOEZICHT EN SANCTIES 34 § 1. TOEZICHT EN VERVOLGINGSBELEID 34 § 2. STRAFSANCTIES 34 § 3. ADMINISTRATIEVE GELDBOETE 36 § 4. VORDERING TOT STAKEN 36 § 5. INTREKKING VAN DE ARBEIDSKAART EN ARBEIDSVERGUNNING AFDELING 6. SLOTBESCHOUWINGEN 37
36
Afdeling 1. Inleiding
1. Dit hoofdstuk analyseert de wetgeving inzake de toegang tot de Belgische arbeidsmarkt. De behandeling van de buitenlandse arbeidskrachten, eens ze toegelaten zijn tot het grondgebied, wordt elders behandeld. De toegang van vreemdelingen tot de Belgische arbeidsmarkt wordt thans geregeld door de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Bij de behandeling van de personele werkingssfeer ervan wordt een onderscheid gemaakt, naargelang werknemers zich al dan niet kunnen beroepen op het in de Europese Gemeenschap geldende vrije verkeer van personen. Er bestaan ook nog enkele bijzondere verdragen en bilaterale akkoorden aangaande de tewerkstelling van vreemdelingen. Deze verdragen hebben evenwel nog weinig praktisch belang. De Belgische wetgeving houdt de toegang tot de arbeidsmarkt onder controle en is een middel om de arbeidsmarkt af te schermen voor vreemdelingen. Zij heeft echter ook belang in het kader van het migratiebeleid. De basiswet kan worden beschouwd als een die kaderwet vele bevoegdheden verleent aan de Koning, omdat de arbeidsmarkt snel kan evolueren en een snel en efficiënt ingrijpen dan vereist is. Naast de wet vertoont dan ook het door de Koning genomen uitvoeringsbesluit een groot belang. In België is het werkgevers niet zonder meer toegelaten buitenlandse werknemers te werk te stellen. Er geldt weliswaar geen absoluut verbod van tewerkstelling van buitenlanders, maar er bestaat wel een vergunningsregime. De werkgever die een buitenlandse arbeidskracht wil tewerkstellen, moet vooraf een arbeidsvergunning verkrijgen. De vergunning wordt in de regel toegekend voor een beperkte periode. De werkgever mag de diensten van de werknemer enkel gebruiken binnen de perken van deze vergunning. Er bestaan evenwel bijzonder veel uitzonderingen op de vergunningsplicht en op de modaliteiten van de vergunning. De werknemer van zijn kant heeft een arbeidskaart nodig. De wetgeving kent verschillende soorten werknemers waarvoor bijzondere regels gelden. 2. De materie van de toegang van buitenlandse arbeidskrachten tot de Belgische arbeidsmarkt is tegelijk een federale en een regionale materie. Het wetgevend kader wordt uitgewerkt door de federale overheid. Dat wekt geen verbazing, rekening houdend met het internationaal karakter van de materie. Het beleid moet ook rekening houden met de economische, demografische en arbeidsmarktsituatie van elk gewest. Daarom zijn de Gewesten bevoegd voor de toekenning, verlenging of weigering van arbeidsvergunningen en –kaarten, zij het evenwel overeenkomstig de federale wetgeving. Belangrijk echter is de mogelijkheid voor de gewestminister om, bij gemotiveerde beslissing, in individuele gevallen en om economische en sociale redenen af te wijken van bepaalde toekenningsvoorwaarden. De vierde staatshervorming legde de federale overheid en de Gewesten de verplichting op om samenwerkingsakkoorden te sluiten over deze materie.
Afdeling 2. Toepassingsgebied van de wet 3. De wet strekt ertoe de arbeid onder het gezag van een derde op het Belgische grondgebied te reglementeren. Ten aanzien van de betrokken partijen gelden verschillende criteria voor de aanknoping bij het Belgische grondgebied. § 1. Materiële en personele werkingssfeer 4. De wetgeving is van toepassing op werkgevers en werknemers die door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden. Schijnzelfstandigen en hun “opdrachtgevers” behoren daartoe. De vraag of de tewerkgestelde persoon prestaties levert onder gezag, is een feitenkwestie. Er zijn echter heel wat categorieën van mensen die samenwerken in het kader van een ander verband, zoals stagiairs, au pair tewerkgestelde jongeren, leerlingen, thuiswerkers of vrijwilligers. Ook zij ressorteren onder de wet, omdat artikel 3 tweede lid van de Buitenlandse arbeidskrachtenwet 1999 buitenlandse onderdanen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon, gelijkstelt met werknemers. De personen die hen tewerkstellen, worden gelijkgesteld met de werkgevers. Ook uitzendkrachten, uitzendkantoren en zelfs de gebruikers die de uitzendkrachten tewerkstellen, vallen aldus onder deze wetgeving. Vrijwilligers kunnen zich niet beroepen op hun arbeidskaart C voor hun activiteit als vrijwilliger, vermits die slechts wordt toegekend voor activiteiten in loondienst. Een arbeidskaart B kan niet worden toegekend, ingeval niet is voldaan zijn aan de vereiste dat de vreemdeling voldoende middelen van bestaan heeft. Er bestaan geen bijzondere vrijstellingen voor vrijwilligers. In een aantal gevallen roepen vreemdelingen in dat zij niet onder de wet ressorteren, omdat hun arbeid niet bezoldigd is en zij vrijwilligerswerk verrichten, bijvoorbeeld voor een vzw met culturele en toeristische activiteiten. Men zou kunnen aanvoeren dat de wet geen toepassing vindt, op de grond dat vrijwilligerswerk geen uitstaans heeft met de bescherming van de arbeidsmarkt voor de eigen ingezetenen. De tegenovergestelde opvatting vindt evenwel steun in de parlementaire voorbereiding en het antwoord op een parlementaire vraag. Wat schouwspelartiesten aangaat, hanteert de wet expliciet een weerlegbaar vermoeden dat zij met een arbeidsovereenkomst voor bedienden zijn aangeworven. Het aanduiden van de persoon die dan als “werkgever” doorgaat, is in de praktijk niet altijd een sinecure. De wet is voor het overige zonder onderscheid van toepassing op tewerkstelling in de private en publieke sector. Bij tewerkstelling in de openbare sector wordt de gezagsverhouding verondersteld te bestaan. Hoewel de wet een zeer ruim toepassingsgebied heeft, is haar reële impact van de wet toch beperkter. In bijzonder veel gevallen zijn de betrokkenen immers vrijgesteld van de verplichting een arbeidskaart of arbeidsvergunning aan te vragen.
5. Personen die niet onder gezag staan, hoeven de bepalingen van de wetgeving niet na te leven. Wat de zelfstandige arbeid betreft, wordt de toegang tot het Belgische grondgebied evenwel geregeld bij wet van 19 februari 1965. Deze wet is enkel van toepassing, ingeval de desbetreffende activiteit niet ressorteert onder de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999. Krachtens deze wet kan een vreemdeling in België slechts een zelfstandige beroepsactiviteit hetzij als fysiek persoon hetzij binnen een vereniging of een vennootschap naar rechte of in feite –uitoefenen, indien hij in het bezit is van een beroepskaart. Ook in dat verband gelden bijzondere regels voor de Europese onderdanen, meer bepaald in het kader van het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging. De lijst van personen die “zelfstandige activiteiten” mogen verrichten in België, werd in 2003 gevoelig versoepeld. Zo mogen alle onderdanen van EER-lidstaten en bepaalde hunner verwanten zelfstandige arbeid verrichten in België. Belangrijk in dit verband is dat de personen die legaal in het land verblijven en een beroepskaart hebben om een zelfstandige activiteit uit te oefenen, onder bepaalde omstandigheden een vestigingsvergunning of een onbeperkt verblijf kunnen verkrijgen. In dat geval zijn ze vrijgesteld van de verplichting om een beroepskaart of een arbeidskaart te hebben. De zelfstandige activiteit kan dus de opstap zijn naar een verblijfsrecht dat op zijn beurt dan weer de toegang tot de arbeidsmarkt kan openen. Als naderhand blijkt dat het om een schijnzelfstandige gaat, vervalt het verblijfsrecht nog niet automatisch. De toegang tot de arbeidsmarkt wordt op grond van het verblijfsrecht verkregen. Zo de schijnzelfstandige reeds een vestigingsvergunning heeft, kan hij een aanvoeren vrijgesteld te zijn van de verplichting een arbeidskaart aan te vragen. § 2. Territoriale werkingssfeer 6. De wet wil de toegang tot de arbeidsmarkt voorbehouden aan Belgische onderdanen. Zij is bijgevolg van toepassing op elke werknemer die geen Belg is. Evenwel gelden Europese regels voor onderdanen van de Europese Unie en voor sommige andere onderdanen. Uit de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 blijkt verder dat onderdanen van derde landen slechts gemachtigd kunnen worden tot het verrichten van arbeid, als zij wettig op het grondgebied (zullen) verblijven. Er is sprake van een ‘wettig verblijf”, als de verblijfssituatie is vastgesteld overeenkomstig de Vreemdelingenwet of de Regularisatiewet. Bovendien moet het om een verblijf gaan van ten minste drie maanden. 7. De nationaliteit van de werkgever speelt geen rol. Zo kan een buitenlandse werkgever wel Belgisch personeel tewerkstellen in België, maar personeelsleden die de Belgische nationaliteit niet hebben, mag hij geen werk verschaffen. In dit verband moet men uiteraard ook rekening houden met het vrije verkeer van werknemers en de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat een Europese onderneming in het kader van het vrije verkeer van diensten in België prestaties mag verrichten met al zijn personeelsleden, inclusief het personeel dat zich niet kan beroepen op het vrije verkeer van werknemers. De plaats waar de werkgever zich heeft gevestigd, heeft geen belang. Determinerend is dat de arbeid wordt verricht in België. H. VERSCHUEREN wijst erop dat de wet van toepassing blijft, ingeval de werkgever zijn gezag uitoefent vanuit België en de werknemer tijdelijk een buitenlandse opdracht vervult. Is de opdracht evenwel alleen of hoofdzakelijk gesitueerd in het buitenland, dan acht hij de wet niet van toepassing.
Afdeling 3. Arbeidsvergunning 8. Als algemene regel geldt dat de werkgever die een buitenlandse werknemer wil tewerkstellen op het Belgische grondgebied, voorafgaandelijk moet beschikken over een arbeidsvergunning. In vele gevallen geniet de werkgever evenwel een vrijstelling. § 1. Algemene regel 9. De arbeidsvergunning is een document waarin aan de werkgever de toelating wordt gegeven om een welbepaalde werknemer van vreemde nationaliteit tewerk te stellen voor een welbepaalde periode en op een welbepaalde plaats. De arbeidsvergunning wordt toegekend voor een periode van maximum twaalf maand, maar is in de regel verlengbaar. De werkgever mag de diensten van de werknemer enkel gebruiken binnen de perken van deze vergunning. Er kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de arbeidsvergunning en de arbeidskaarten. Die worden aangegeven in het formulier van toekenning van de arbeidsvergunning en, indien mogelijk, op de arbeidskaart. De arbeidsvergunning wordt niet toegekend, ingeval de buitenlandse werknemer België reeds is binnengekomen om er te werken, vooraleer zijn toekomstige werkgever de arbeidsvergunning heeft verkregen. In sommige gevallen mag de werknemer België toch binnenkomen, vooraleer een arbeidsvergunning wordt toegekend. Het gaat om personen ten aanzien van wie bij het toekennen van een arbeidsvergunning geen rekening wordt gehouden met de toestand van de arbeidsmarkt. 10. Wij behandelen hierna de gevallen waarin de werkgever is vrijgesteld van de verplichting om een arbeidsvergunning te verkrijgen en de gevallen waarin een voorlopige arbeidsvergunning wordt toegekend. § 2. Vrijstellingen 11. Artikel 7 van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 vormt de wettelijke grondslag van de geldende vrijstellingenregeling. Het bepaalt dat de werkgevers van werknemers die bij uitvoeringsbesluit worden vrijgesteld van de verplichting om een arbeidskaart te bezitten, geen arbeidsvergunning moeten vragen. Het Arbitragehof is van oordeel dat deze wetsbepaling de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie niet schendt. De vrijstelling geldt, behoudens ten aanzien van twee categorieën, slechts voor zover de vreemdeling in België verblijft overeenkomstig de Vreemdelingenwet of de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk. Het uitvoeringsbesluit is in principe weliswaar slechts van toepassing op vreemdelingen die gemachtigd zijn tot een verblijf van ten minste drie maand, maar die regel geldt niet voor vele categorieën van vrijgestelde vreemdelingen.
Daarenboven moet de werkgever die werknemers met een arbeidskaart A of een arbeidskaart C tewerkstelt, evenmin een arbeidsvergunning verkrijgen. 12. Hierna volgt een toelichting bij de wettelijke opsomming van de categorieën van personen die zijn vrijgesteld van een arbeidskaart: 1) onderdanen van EER-lidstaten en hun familieleden; Dat de betrokkenen een dubbele nationaliteit genieten, doet geen afbreuk aan de vrijstelling. De vrijstelling blijft wel voorbehouden aan de onderdanen van de betrokken landen. Hun ingezetenen met een andere nationaliteit genieten dat voordeel niet. In het kader van het recht op gezinshereniging zijn ook bepaalde familieleden vrijgesteld. Het gaat om de echtgenoot van de werknemer en om de bloedverwanten in dalende lijn van de werknemer of zijn echtgenoot, indien ze jonger zijn dan eenentwintig jaar of ten laste zijn. De bloedverwanten in opgaande lijn die te hunnen laste zijn, komen eveneens in aanmerking, tenzij zij ascendenten zijn van een student of diens echtgenoot. Ook de echtgenoten van die personen genieten de vrijstelling. Het is wel vereist dat de betrokkenen zich met de werknemer vestigen of komen vestigen. Op 1 mei 2004 traden tien nieuwe leden toe tot de Europese Unie. De Belgische wetgever heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in een overgangsfase de vrije toegang tot de arbeidsmarkt, behoudens voor Malta en Cyprus te verbieden of te beperken. Dienovereenkomstig is het uitvoeringsbesluit van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 aangepast en zijn ook op verblijfsrechtelijk vlak de nodige uitvoeringsmaatregelen genomen. Voor de onderdanen van acht nieuwe lidstaten blijft de machtiging tot verblijf in de zin van de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet gelden. Noch zijzelf, noch hun familieleden kunnen zich beroepen op de vrijstelling van het aanvragen van de arbeidskaart. Personen die zich in het kader van het vrije verkeer van diensten naar België begeven en die tewerkgesteld worden door een onderneming van een lidstaat, ontsnappen aan de uitzonderingsregeling. Zij moeten dan wel op wettige wijze tewerkgesteld zijn in de lidstaat waar ze verblijven en moeten aldaar, althans volgens de bewoordingen van het besluit, beschikken over een arbeidsvergunning die ten minste geldig is voor de duur van het in België uit te voeren werk. De uitzonderingsregeling treedt buiten werking op 1 mei 2006. Toch betekent dit niet automatisch dat de onderdanen van de desbetreffende lidstaten vanaf dat ogenblik onder dezelfde regeling vallen als de onderdanen van de andere lidstaten. Overeenkomstig de toetredingsakkoorden kan België deze regeling immers verlengen met drie jaar en nadien nogmaals met twee jaar, maar dan wel mits sprake is van een ernstige verstoring van de arbeidsmarktsituatie.
2) echtgenoten en bepaalde familieleden van Belgen; De nationaliteit van de echtgenoot heeft geen belang. Het is wel vereist dat de Belg en de vreemdeling gehuwd zijn, ongeacht of zij samenwonen. Het uitvoeringsbesluit bepaalt niet overeenkomstig welke wetgeving het huwelijk moet gesloten zijn. De vreemdeling die een samenlevingscontract met een Belg heeft gesloten, kan zich niet op deze vrijstelling beroepen, maar kan na verloop van tweeënveertig maand worden vrijgesteld op grond van een vestigingsvergunning. Hij komt daarenboven in aanmerking voor een arbeidskaart C, zodat zijn werkgever op die grond is vrijgesteld van de aanvraag van een arbeidsvergunning.
3) vreemdelingen met vestigingsvergunning; 4) vreemdelingen die gemachtigd of toegelaten zijn om onbeperkt in het land te verblijven met toepassing van de Vreemdelingenwet en personen wier illegaal verblijf werd geregulariseerd met toepassing van de wet van 22 december 1999; Enigszins overbodig wordt op expliciete wijze hieraan toegevoegd dat deze vrijstelling niet van toepassing is op de echtgenoten en kinderen van buitenlandse onderdanen wier eigen verblijfsrecht beperkt is in de tijd. Op hun bewijs van inschrijving moet in principe steeds de vermelding “tijdelijk” zijn aangebracht. Het zou immers onlogisch zijn dat zij meer tewerkstellings-mogelijkheden krijgen dan de persoon die het recht op gezinshereniging heeft geopend en aan wie zij hun verblijfsrecht ontlenen. 5) diplomatiek en consulair personeel; De vrijstelling geldt slechts voor de activiteiten die de betrokkenen uitoefenen binnen het kader van hun speciaal statuut. Zo behoeft bijvoorbeeld een buitenlandse NAVO-ambtenaar die tevens als beroepsspeler wenst aan te treden bij een Belgische basketbalclub, wel een arbeidskaart voor zijn activiteiten als basketbalspeler. Zo kan een buitenlandse poetsvrouw met een geldig verblijfsdocument zonder arbeidskaart aan de slag op de ambassade van haar land, maar geldt de vrijstelling niet voor gelijkaardige werkzaamheden erbuiten. Het verblijfsdocument kan ontnomen of geweigerd worden, zo bepaalde activiteiten van de vreemdeling geen verband houden met het ambt waarvoor het verblijf is toegestaan. 6) vluchtelingen; De vrijstelling geldt enkel voor erkende vluchtelingen en dus niet voor kandidaatvluchtelingen. Dezen kunnen onder bepaalde voorwaarden wel in aanmerking komen voor een arbeidskaart C. 7) bedienaars van erkende erediensten; De vrijstelling geldt slechts voor de activiteiten die betrekking hebben op de bediening van de eredienst, ongeacht of deze bezoldigd zijn of niet. Personen die naar België wensen te komen om bijvoorbeeld deze erkende godsdiensten in een onderwijsinstelling te onderrichten, zijn niet vrijgesteld. 8) personeel verbonden aan de commissies voor militaire begraafplaatsen; 9) zeelieden en 'shoregangers'; 10) rijdend of varend personeel dat voor rekening van een in het buitenland gevestigde werkgever tewerkgesteld is aan werken van vervoer te land, ter zee of in de lucht; Het verblijf van de betrokkenen in België mag geen periode van drie opeenvolgende maanden overschrijden. Het wordt aangenomen dat de vrijstelling slechts geldt, voor zover dit personeel rechtmatig en correct wordt tewerkgesteld door de buitenlandse werkgever. 11) handelsvertegenwoordigers met een hoofdverblijf in het buitenland;
De betrokken handelsvertegenwoordigers die in België een klant komen bezoeken, hoeven daarvoor geen arbeidskaart aan te vragen, mits zij werken voor een in het buitenland gevestigde onderneming zonder bijhuis in België. Hun verblijf mag niet langer duren dan drie opeenvolgende maanden. Zij moeten ook houder zijn van een internationale legitimatiekaart. 12) personeel dat goederen in ontvangst neemt; Wanneer een Belgisch bedrijf een product vervaardigt, hoeft de werknemer die werkt voor een in het buitenland gevestigde onderneming en het product komt in ontvangst nemen in België, niet over een arbeidskaart beschikken. Het verblijf in België mag niet langer duren dan drie maanden. Deze vrijstelling kan niet worden ingeroepen ter gelegenheid van het demonteren of delokaliseren van productielijnen of machines die geen product van een Belgisch bedrijf zijn. 13) kaderpersoneel en vorsers in dienst van een erkend coördinatiecentrum of een onderneming in een tewerkstellingszone; De vrijstelling geldt slechts voor de duur van hun tewerkstelling in het centrum of de onderneming gevestigd in de tewerkstellingszone. 14) dienstboden van toeristen; Toeristen die naar België komen, mogen hun dienstboden met vrijstelling van de arbeidskaart meenemen, voor zij niet langer dan drie maand in ons land verblijven. 15) werknemers van een onderneming, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; In het kader van het vrije verkeer van diensten mogen ondernemingen ook hun personeelsleden die geen onderdaan zijn van een EER-lidstaat, tewerkstellen in België. Deze vrijstelling was noodzakelijk in het licht van het Europees gemeenschapsrecht. Het uitvoeringsbesluit verbindt er wel enkele voorwaarden aan. De werknemers moeten uiteraard geldig verblijven in de andere lidstaat, en dit met een vergunning van meer dan drie maanden. Ze moeten verbonden zijn door een regelmatige arbeidsovereenkomst en sedert ten minste zes maanden ononderbroken in dienst zijn. Dit personeel wordt wel vrijgesteld, maar de overheid wil er toch zeker van zijn dat ze na de opdracht kunnen terugkeren. Daarom moeten ze ook beschikken over een paspoort en een verblijfsvergunning voor de periode die zich uitstrekt tot drie maand na het einde van de dienstverlening. 16) journalisten; Journalisten die verbonden zijn aan een in het buitenland gevestigd bedrijf en naar België komen voor de uitoefening van hun opdracht, zijn vrijgesteld voor zover hun verblijf in ons land niet langer duurt dan drie opeenvolgende maanden. 17) sportbeoefenaars; In het buitenland verblijvende en tewerkgestelde sportbeoefenaars, scheidsrechters, hun entourage en personen die zijn geaccrediteerd of erkend door internationale of nationale
sportfederaties, zijn vrijgesteld, voor zover hun verblijf in ons land is beperkt tot drie maand. De vrijstelling wordt slechts toegekend voor internationale sportwedstrijden, zoals de Ronde van Vlaanderen. 18) schouwspelartiesten en hun begeleiders; De vrijstelling geldt, voor zover het verblijf in ons land niet langer duurt dan drie maand. De betrokken schouwspelartiesten moeten daarenboven “internationale faam” genieten. De reglementering geeft alsnog geen antwoord op de vraag hoe dat moet worden vastgesteld. 19) studenten, stagiairs en leerlingen; Studenten die wettig in België verblijven en ingeschreven zijn in (middelbaar of hoger) dagonderwijs met volledig leerplan mogen zonder arbeidskaart werken tijdens de schoolvakanties. De vrijstelling geldt niet voor studenten die in het buitenland verblijven en die in de schoolvakanties een studentenjob aan de Belgische kust willen uitvoeren, noch voor studenten die avondonderwijs of onderwijs voor sociale promotie volgen. Voor jobs buiten de schoolvakantie kan eventueel een arbeidskaart C worden toegekend. In het kader van hun studies in België mogen studenten hier ook stages verrichten. Studenten die deelnemen aan internationale uitwisselingsprogramma’s, kunnen zich op de vrijstelling beroepen. De programma’s moeten goedgekeurd zijn op Europees, Belgisch of Vlaams niveau. Typische voorbeelden hiervan zijn de Leonardo-, Phare- en Erasmusprojecten. De vrijstelling geldt enkel voor akkoorden gesloten door de overheden binnen hun respectieve bevoegdheden. Een vrijstelling geldt voor stagiairs die worden tewerkgesteld door een Belgische overheid of door bepaalde internationale instellingen. Er bestaat zelfs een vrijstelling voor leerlingen van minder dan 18 jaar en voor leerlingen die in België verblijven en arbeid verrichten krachtens een leerovereenkomst of een overeenkomst voor alternerend leren. 20) werknemers met een arbeidskaart A, B of C voor arbeid op het grondgebied van een ander Gewest; De intergewestelijke mobiliteit van buitenlandse werknemers is dus mogelijk. De vrijstelling geldt immers voor wie reeds een arbeidskaart heeft voor de arbeid verricht op het grondgebied van een andere bevoegde overheid dan deze die de arbeidskaart uitreikt of voor een werknemer met een arbeidskaart B om hetzelfde beroep uit te oefenen bij dezelfde werkgever als deze tot wie de tewerkstelling beperkt is. Dat doet volgens sommige auteurs deels af aan de gewestelijke bevoegdheid om een eigen beleid inzake de tewerkstelling van arbeidskrachten uit te tekenen, rekening houdend met de economische toestand van het Gewest. 21) plaatselijk werkgelegenheidsagentschap; Die vrijstelling geldt slechts voor de desbetreffende tewerkstelling.
22) postdoctorale vorsers. Deze vrijstelling beoogt de internationale mobiliteit van bepaalde buitenlandse studenten met een doctoraat en geldt voor een periode van maximaal drie jaar. § 3. Voorlopige vergunning 13. De Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 voorziet in de mogelijkheid van voorlopige arbeidsvergunningen. Als de werkgever een zodanige vergunning heeft, moet de werknemer geen arbeidskaart meer aanvragen. De voorlopige vergunningen hebben aan belang ingeboet sinds de invoering van de arbeidskaart C. Asielzoekers en slachtoffers van mensenhandel konden ook voordien al toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Meer bepaald konden zij een arbeidskaart B krijgen, zonder dat de migratiediensten rekening mochten houden met de toestand van de Europese arbeidsmarkt. Er bestonden omzendbrieven waarbij onder bepaalde voorwaarden voorlopige toelatingen tot tewerkstelling konden worden toegekend aan de kandidaat-vluchtelingen en aan de slachtoffers van mensenhandel. Door de invoering van de arbeidskaart C hebben die omzendbrieven hun reden van bestaan verloren. De Minister van Werkgelegenheid heeft dan een omzendbrief uitgevaardigd tot opheffing, met ingang van 1 april 2003, van alle bestaande omzendbrieven. In de overgangsfase blijven de door de migratiediensten toegekende voorlopige arbeidsvergunningen nog geldig tot hun vervaldatum. Voor twee welbepaalde categorieën van buitenlandse werknemers blijft de mogelijkheid tot tewerkstelling via een voorlopige arbeidsvergunning wel nog van toepassing, met name voor de regularisatieaanvragers wier aanvraag nog lopende is, en voor Afghaanse uitgeprocedeerde asielzoekers. 14. Overeenkomstig de omzendbrief van 1 april 2003 kan een voorlopige vergunning worden afgeleverd aan mensen die illegaal verblijven op ons grondgebied, maar een verzoek tot regularisatie van hun verblijf hebben ingediend. Het is daarbij onverschillig of het verzoek is ingediend met toepassing van de Wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk of van artikel 9 derde lid van de Vreemdelingenwet. In dat laatste geval moet de aanvraag wel zijn ingediend vóór 10 januari 2000. Deze vreemdelingen komen, in afwachting van de beslissing, niet in aanmerking voor een arbeidskaart C. De voorlopige arbeidsvergunning kan volgens de omzendbrief worden toegekend zonder dat de toekenningsvoorwaarden die gelden voor de arbeidskaart B, moeten vervuld zijn. Ook de bij artikel 4 § 2 van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 bedoelde regel dat de arbeidsvergunning niet wordt toegekend, als de vreemdeling ons land is binnengekomen om er te werken vooraleer de werkgever een vergunning heeft verkregen, is overeenkomstig de omzendbrief niet van toepassing. De omzendbrief specificeert welke documenten het aanvraagdossier moet bevatten. De voorlopige arbeidsvergunning wordt uitgereikt voor een periode van maximum drie maand en kan worden hernieuwd. De werkgever moet een afschrift van de voorlopige arbeidsvergunning overhandi-gen aan de werknemer.De voorlopige arbeidsvergunning
verliest alle geldigheid, zodra een beslissing wordt genomen inzake de aanvraag tot regularisatie. 15. Een omzendbrief van 6 oktober 2003 voerde voorlopige arbeidsvergunningen in voor de Afghaanse onderdanen die in België asiel hebben aangevraagd vóór 1 januari 2003. De duur van de tewerkstelling is in overeenstemming gebracht met een wijziging van de termijn waarbinnen deze personen het grondgebied dienen te verlaten. Het is vereist dat de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard en dat tegen die beslissing geen schorsend beroep is of kan worden ingediend. Het is opmerkelijk dat de Afghaanse asielaanvrager wiens aanvraag onontvankelijk is verklaard, maar die niet in beroep gaat, toch in aanmerking komt voor een voorlopige arbeidsvergunning, terwijl de persoon die wel beroep aantekent bij de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen, geen mogelijkheid op tewerkstelling heeft.
Afdeling 4. Arbeidskaarten 16. Een buitenlandse werknemer die in België arbeid in loondienst wil verrichten moet voorafgaandelijk over een arbeidskaart beschikken. Er bestaan drie types arbeidskaarten. De arbeidskaart A geldt voor alle beroepen en heeft een onbeperkte geldigheidsduur. De arbeidskaart B maakt, in geval van effectieve arbeidsmigratie, de tewerkstelling mogelijk bij slechts één werkgever en voor een bepaalde duur. Een stabiel verblijfsrecht daarentegen leidt tot de erkenning van een recht op werk. Voor een reeks van situaties geldt een tussenoplossing. De arbeidskaart C die een beperkte geldigheidsduur heeft, is voor elke werkgever geldig, vergemakkelijkt voor de betrokken werknemers de toegang tot uitzendarbeid en creëert voor asielaanvragers de mogelijkheid om werkloosheidsuitkeringen te verkrijgen. Werkgevers moeten geen arbeidsvergunning aanvragen. § 1. Arbeidskaart A 17. De arbeidskaart A heeft door het bestaan van de vrijstellingen en de arbeidskaart C aan belang ingeboet, vermits de betrokkene meestal reeds vrijgesteld is op grond van zijn onbeperkte verblijfsvergunning op het ogenblik waarop zijn recht op arbeidskaart A ontstaat. De arbeidskaart A wordt enkel nog aangevraagd door mensen met een gezin in België die onderdaan zijn van een land waarmee België een bilateraal akkoord gesloten heeft. De werkgever moet geen vergunning vragen om een persoon met arbeidskaart A tewerk te stellen en de arbeidskaart geldt in elk Gewest van het land.
1. Toekenningsvoorwaarden 18. De arbeidskaart A wordt toegekend aan de vreemdeling die een wettig en ononderbroken verblijf heeft gehad gedurende een periode van tien jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag. Het verblijf wordt geacht niet onderbroken te zijn, als de werknemer zijn dienstplicht is gaan vervullen en binnen de zestig dagen terugkomt, of wanneer een verblijfsonderbreking niet langer dan een jaar heeft geduurd.
19. In die periode moet hij arbeid met een arbeidskaart B hebben verricht gedurende vier jaar. Voor onderdanen van de landen waarmee België internationale overeenkomsten of akkoorden inzake de tewerkstelling van werknemers heeft gesloten, volstaan drie jaren arbeid. En als de werknemer hier verblijft met zijn echtgenoot of kinderen, wordt de vereiste tewerkstellingsduur met één jaar verminderd. De reglementering vereist dat de arbeid gepresteerd werd krachtens een arbeidskaart B, zodat de arbeid van vrijgestelde personen niet meetelt. Arbeidsongeschiktheid tengevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval telt mee voor de berekening van die duur van arbeid. Daarentegen telt niet elke vorm van arbeid met een arbeidskaart mee.
2. Aanvraag en beslissing 20. De buitenlandse werknemer moet de arbeidskaart zelf aanvragen. Hij moet zijn dossier indienen bij de lokale VDAB-dienst van zijn woonplaats. Hij moet het aanvraagformulier vervolledigen en op het inlichtingenblad hij zijn identiteitsgegevens weergeven, met de uitdrukkelijke vermelding van de geldigheidsduur en het type verblijfsdocument waarover hij beschikt. Hij moet dit inlichtingenblad ondertekenden. Ook de burgemeester moet het ondertekenen en het "voor gezien en eensluidend" verklaren. Om te kunnen nagaan of de betrokken werknemer voldoet aan alle voorwaarden, is het noodzakelijk dat het inlichtingenblad volledig en correct wordt ingevuld. Tenslotte moet hij een kopie van de verblijfstitel bezorgen. De VDAB gaat na of het dossier formeel volledig is en alle benodigde documenten bevat. Daarna stuurt deze dienst het dossier door naar de bevoegde migratiedienst. 21. De migratiedienst onderzoekt het dossier ten gronde. Indien de migratiedienst van oordeel is over voldoende elementen te beschikken en er geen bijkomende inlichtingen moeten worden opgevraagd, wordt er in principe binnen de tien werkdagen na ontvangst van het dossier beslist over de aanvraag. Is de beslissing positief, dan stuurt de migratiedienst de arbeidskaart A naar de burgemeester van de gemeente waar de werknemer verblijft. Deze laatste roept betrokkene op om zijn arbeidskaart A te komen afhalen bij de bevoegde gemeentediensten. Is de beslissing negatief, dan stuurt de migratiedienst een aangetekend schrijven aan betrokkene waarin de weigering wordt gemotiveerd. § 2. Arbeidskaart B 22. De arbeidskaart B geeft aan een buitenlandse werknemer de toelating om gedurende een welbepaalde periode van meestal twaalf maand een beroep in loondienst uit te oefenen voor een welbepaalde werkgever. De toekenning ervan creëert een verblijfsrecht. Het louter indienen van een aanvraag geeft op zich nog geen recht op om het even welke tewerkstelling (voorlopig, op proef,…). Pas nadat er door de bevoegde migratiedienst over de aanvraag een beslissing werd genomen en nadat werkgever en werknemer ook effectief in het
bezit werden gesteld van de arbeidsvergunning respectievelijk de arbeidskaart B, kan de tewerkstelling aanvatten en dit voor de geldigheidsduur vermeld op de vergunning.
1. Toekenningsvoorwaarden 23. De arbeidsvergunning is een document waarin aan de werkgever de toelating wordt gegeven om een welbepaalde werknemer van vreemde nationaliteit tewerk te stellen op een welbepaalde plaats en voor een welbepaalde periode. De arbeidsvergunning wordt toegekend voor maximum twaalf maand, maar is verlengbaar. De toekenning van de arbeidsvergunning aan de werkgever heeft automatisch tot gevolg dat aan de betrokken werknemer de arbeidskaart B wordt toegekend. Een aantal voorwaarden moet daartoe evenwel vervuld zijn
a. Ontstentenis van arbeidskrachten op de Europese arbeidsmarkt
1°. Principe 24. In beginsel wordt de arbeidsvergunning enkel toegekend, ingeval de werkgever binnen een redelijke termijn geen arbeidskracht kan vinden op de Europese arbeidsmarkt. Is de Europese arbeidskracht geschikt om de arbeidsplaats op een bevredigende wijze en binnen een redelijke termijn te bekleden, dan kan geen arbeidsvergunning worden toegekend voor de tewerkstelling van een onderdaan van een derde land, zelfs niet ingeval de Europese arbeidskracht eerst nog een gepaste beroepsopleiding zou moeten volgen. De bevoegde administraties oordelen over de vraag of deze voorwaarde is vervuld. Dat rekening wordt gehouden met de toestand van de Europese arbeidsmarkt is logisch in het licht van het gemeenschapsrecht. Waar de reglementering de term “arbeidsmarkt” hanteert, gaat het over de arbeidsmarkt van de drie Gewesten, evenals over de arbeidsmarkt van de lidstaten van de E.E.R. Bij de recentste uitbreiding van de Europese Unie heeft België gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de vrije toegang tot de arbeidsmarkt, behoudens voor Malta en Cyprus, in een overgangsfase te verbieden of te beperken. Tenzij de regering beslist die overgangsmaatregelen te verlengen, vervalt deze uitzonderingsregeling vanaf 1 mei 2006 en vallen de onderdanen van de acht nieuwe lidstaten onder dezelfde regeling als de anderen. Er wordt echter geen rekening gehouden met de toestand van de arbeidsmarkt, als het gaat om een onderdaan van een nieuwe lidstaat die op 1 mei 2004 legaal in België werkte en wiens toelating tot de arbeidsmarkt gold voor een ononderbroken periode van twaalf maand of meer. Hetzelfde geldt als betrokkene na 1 mei 2004 tot de arbeidsmarkt in België is toegelaten voor een ononderbroken periode van twaalf maand of meer. Hetzelfde geldt onder bepaalde voorwaarden voor sommige familieleden van onderdanen van één van de betrokken nieuwe lidstaten. Voor nieuwe aanvragen die worden ingediend na 1 mei 2004, is de arbeidsmarktsituatie het enige mogelijke weigeringsmotief. De toetredingsakte wordt door de federale wetgever immers beschouwd als een internationale overeenkomst inzake de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten. Dit betekent in concreto dat de administratie een
arbeidsvergunning en arbeidskaart B dient af te leveren, ingeval de VDAB geen alternatieven kan aanbieden.
2°. Behartigenswaardige gevallen De bevoegde overheid kan in individuele behartigenswaardige gevallen afwijken van de vereiste dat geen arbeidskracht te vinden mag zijn op de Europese arbeidsmarkt. Die beslissing moet gemotiveerd zijn en ingegeven zijn door sociale of economische redenen. Samen met de interpretatie van de term ‘arbeidsmarkt’, geeft deze mogelijkheid een zeer brede beleidsruimte aan de overheid. De beoordeling van het bestaan van een behartigenswaardige geval lijkt te behoren tot de discretionaire bevoegdheid van de Minister.
3°. Vrijstelling van arbeidsmarktonderzoek 25. Voor vele categorieën van werknemers speelt de toestand van de arbeidsmarkt geen rol. Zij mogen al naar België komen zonder vooraf over een arbeidskaart te beschikken. Wel mogen ze nog niet werken, zolang hun werkgever de arbeidsvergunning niet heeft ontvangen van de bevoegde migratiedienst. 26. Hierna volgt een toelichting bij de wettelijke opsomming van de categorieën die zijn vrijgesteld van het arbeidsmarktonderzoek: 1) hooggeschoold personeel; De tewerkstelling van de betrokkenen mag vier jaar aanhouden. Dat is heel wat langer dan de normale duur van de vergunning die maar één jaar beloopt. De periode van vier jaar kan bovendien, zij het eenmalig, worden verlengd met een nieuwe periode van vier jaar. Maar de werkgever kan die hernieuwing slechts verkrijgen, als hij de hem bij de uitreiking van de eerste arbeidskaart opgelegde voorwaarden heeft nageleefd. Er geldt helemaal geen tijdsbeperking, voor zover de tewerkstelling niet plaatsvindt in het kader van een terbeschikkingstelling van werknemers en voor zover hetzij de werknemer onderdaan is van een land waarmee de Europese Unie de toetredingsonderhandelingen in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie heeft gesloten, hetzij de jaarlijkse bezoldiging van de betrokkene het bij artikel 69 van de Arbeidsovereenkomstenwet bedoelde bedrag overtreft. Opmerkelijk is dat de duur van de tewerkstelling als hooggeschoolde niet meetelt voor de berekening van de arbeidsduur die is vereist voor de toekenning van een arbeidskaart A. 2) leidinggevend personeel; Het is alleen vereist dat de jaarlijkse bezoldiging van de werknemer hoger ligt dan het bedrag bedoeld bij artikel 69 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Het betrokken personeelslid moet niet de nationaliteit bezitten van het land waar het uitzendend bedrijf is gevestigd. De duur van de arbeid telt mee voor de toekenning van een arbeidskaart A.
3) stagiairs; De stagiair moet tussen de achttien en dertig jaar oud zijn op de datum van toekenning van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart. Tenzij de stagiair wordt aangeworven door een universiteit, een instelling van hoger onderwijs of een erkende wetenschappelijke instelling, mag de stage niet langer duren dan twaalf maand. De stage moet het voorwerp uitmaken van een stageovereenkomst vertaald in de moedertaal van de betrokkene of in een andere taal die hij begrijpt. De stage moet ook nog vergezeld zijn van een opleidingsprogramma. Tenslotte moet de stagiair de verbintenis aangaan geen dienstbetrekking uit te voeren in België. In individuele behartigenswaardige gevallen kan de bevoegde Gewestminister een afwijking toestaan op de voorwaarden inzake de leeftijd van de stagiair en op de duur van de stageovereenkomst. Bij het aanvraagdossier zal de migratiedienst naast de gebruikelijke documenten, de stageovereenkomst, een gedetailleerd opleidingsprogramma en een kopie van het behaalde diploma opvragen. 4) gespecialiseerde technici; Deze werknemers komen voor een beperkte tijd van maximum zes maand naar België met het oog op het monteren, opstarten of herstellen van een installatie die door de werkgever in het buitenland is vervaardigd. Ingeval de installatie evenwel zou geplaatst of hersteld worden door een onderaannemer (of een derde bedrijf), komen de werknemers van deze bedrijven niet in aanmerking voor een arbeidskaart of –vergunning als gespecialiseerd technicus. Meestal komen zij helemaal niet in aanmerking voor een arbeidskaart, tenzij zij voldoen aan de criteria die gelden voor andere categorieën zoals bijvoorbeeld hooggeschoold personeel. 5) professionele sportbeoefenaars; Het bedrag van hun bezoldiging moet minstens het achtvoudige bedragen van de bezoldiging bepaald in artikel 2 § 1 van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars. De sportbeoefenaars die naar België komen in het kader van een wedstrijd, zijn vrijgesteld van de verplichting een arbeidskaart te hebben. 6) au pair werkende jongeren; De jongere moet voldoen aan verschillende voorwaarden. Hij moet tussen de achttien en zesentwintig jaar zijn op de datum van toekenning van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart. Hij moet zich ertoe verbinden gedurende dezelfde periode geen dienstbetrekking uit te voeren in België (ook niet bij het gastgezin). Hij moet beschikken over een titel die hem in het land van herkomst recht op toegang geeft tot het hoger onderwijs of het bewijs leveren dat hij ten minsten tot de leeftijd van zeventien jaar onderwijs gevolgd heeft. Hij moet een basiskennis hebben van de omgangstaal van het gastgezin of in de "overeenkomst voor plaatsing van een au pair" de verbintenis aangaan deze basiskennis onmiddellijk na aankomst in België te verwerven via het volgen van een intensieve taalcursus. De jongere moet cursussen volgen in een erkende instelling, erkend of gesubsidieerd door één van de Gemeenschappen of bepaald door de Gewestminister die de tewerkstelling onder zijn bevoegdheid heeft. Die instelling onderwijst de gewesttaal of -talen waarvan hij de kennis
komt vervolmaken. De betrokkene mag voordien geen arbeidskaart hebben verkregen in België, op welke grond dan ook. Ook het gastgezin moet voldoen aan voorwaarden. Het telt ten minste één kind dat geen dertien jaar oud is bij de aanvang van de periode van verblijf van de jongere. Het is niet de bedoeling dat de jongere overdag instaat voor de opvang voor de kinderen. Daarom moet het gezin aantonen dat het in opvang heeft voorzien voor zijn kinderen van minder dan zes jaar, en dit voor de periode die overeenkomt met de maximale duur van het verblijf van de jongere of voor de periode tot het jongste kind de leeftijd van zes jaar bereikt. De deelname van de jongere aan de huishoudelijke taken, het babysitten inbegrepen, mag niet meer dan vier uur per dag en twintig uur per week bedragen. Zij mag ook niet het hoofddoel van het verblijf uitmaken. Het gezin moet de jongere maandelijks, per overschrijving op zijn bankrekening, een vast bedrag als zakgeld uitkeren van ten minste 450 euro, ongeacht eventuele periodes van inactiviteit van de jongere. Het gezin moet ten gunste van de au pair tewerkgestelde jongere een aanvullende verzekering gesloten hebben voor het waarborgen van de risico's inzake de medische, farmaceutische en hospitalisatiekosten in geval van ziekte of ongeval en voor de eventuele voortijdige repatriëring van de jongere wegens ziekte of ongeval. Het gezin moet zich ook ertoe verbinden de kosten te betalen die voor de Staat eventueel voortvloeien uit het verblijf van de jongere of uit zijn repatriëring. Het gezin mag niet beschikken over een geldige arbeidsvergunning voor een andere au pair tewerkgestelde jongere. De geldigheidsduur van de arbeidsvergunning en van de arbeidskaart mag één jaar niet overschrijden. Zij mogen slechts eenmaal worden vernieuwd, voor zover de plaatsingsperiode geen volledig jaar overschrijdt. Een wijziging van gastgezin is slechts eenmaal mogelijk, voor zover de totale duur van plaatsing nog geen volledig jaar overschrijdt en indien aan alle andere toekenningsvoorwaarden van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart is voldaan. In de regelgeving wordt niet voorzien in een eventuele afwijkingsmogelijkheid. De bevoegde Gewestminister kan derhalve, zelfs in beroep of in individuele behartigenswaardige gevallen, onder geen enkel beding een afwijking toestaan op één of meer van de gestelde voorwaarden. Het aanvraagdossier dient de nodige documenten te bevatten. 7) navorsers en gasthoogleraren tewerkgesteld in een universiteit; 8) werknemers van een buitenlandse werkgever die hier een beroepsopleiding wensen te volgen; 9) verantwoordelijken van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen met uitbatingszetel in België; 10) verantwoordelijken tewerkgesteld in een toeristische dienst van hun land; 11) schouwspelartiesten; 12) de echtgenoot en kinderen van de vreemdeling wiens recht op verblijf beperkt wordt tot de geldigheid van diens arbeidskaart of beroepskaart; 13) de echtgenoot en kinderen van sommige buitenlandse onderdanen die vrijgesteld zijn van het bezit van een arbeidskaart.
b. Nationaliteit van de buitenlandse arbeidskracht 27. De buitenlandse arbeidskracht moet de nationaliteit hebben van een land waarmee België een internationale overeenkomst inzake de tewerkstelling van werknemers heeft gesloten. Dat is het geval met Zwitserland, Joegoslavië (= Kroatië, Slovenië, Servië, Montenegro, Macedonië en Bosnië-Herzegovina), Malta, Marokko, Tunesië en Turkije. De recente toetredingsakkoorden worden aanzien als internationale overeenkomsten. De onderdanen van acht nieuwe lidstaten van de Europese Unie kunnen dus, wanneer het arbeidsmarktonderzoek dat althans toelaat en aan de andere voorwaarden is voldaan, een arbeidskaart B krijgen. Dat is een aanzienlijke versoepeling van de situatie die gold vóór 1 mei 2004. De administratie reikt thans in eerste aanleg arbeidsvergunningen en arbeidskaarten uit, ingeval de VDAB geen alternatief kan aanbieden voor een bepaalde vacature. 28. Het nationaliteitsvereiste geldt evenwel niet ten aanzien van werknemers voor wie de toestand van de arbeidsmarkt geen rol speelt of voor wie de Minister, in individuele behartigenswaardige gevallen, voorziet in een afwijking.
c. Geschreven arbeidsovereenkomst 29. De reglementering verplicht werkgever en werknemer een arbeidsovereenkomst te sluiten overeenkomstig een vastgelegd model. Voor schouwspelartiesten, stagiairs en au pair te werk gestelde jongeren gelden bijzondere modellen. Om een voorlopige arbeidsvergunning te verkrijgen moeten partijen een overeenkomst opstellen, dit maal “conform de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten”. Deze arbeidsovereenkomst moet worden gesloten onder de opschortende voorwaarde van toekenning van een arbeidsvergunning en een arbeidskaart B. 30. Deze vereiste geldt nochtans niet ten aanzien van werknemers voor wie de toestand van de arbeidsmarkt geen rol speelt, onderdanen van één van de tien nieuwe lidstaten en werknemers voor wie de Minister, in individuele behartigenswaardige gevallen, voorziet in een afwijking.
d. Gezondheidstoestand van de werknemer 31. De aanvraag om een arbeidsvergunning wordt gestaafd met een geneeskundig getuigschrift waarbij de afwezigheid wordt bevestigd van enige indicatie dat de werknemer, wegens zijn gezondheidstoestand, arbeidsongeschikt zal worden in de nabije toekomst. Dit getuigschrift moet enkel worden toegevoegd, indien de werknemer voor de eerste keer wordt tewerkgesteld. Bevindt de werknemer zich nog in het buitenland, dan wordt het afgegeven door een geneesheer erkend door de Belgische diplomatieke of consulaire ambtenaren in het buitenland. Het getuigschrift mag niet ouder zijn dan drie maand bij het indienen van de aanvraag. De migratiedienst kan een beëdigde vertaling vragen, als het attest werd ingevuld in een andere dan één van de Gewesttalen.
32. Die vereiste geldt niet voor personen die reeds twee jaar in België verblijven, noch voor gespecialiseerde technici of de werknemers van een buitenlandse werkgever die hier een beroepsopleiding wensen te volgen. Ze is evenmin van toepassing op de onderdanen van één van de tien nieuwe lidstaten van de Europese Unie.
2. Aanvraag, beslissing en hernieuwing 33. Om de arbeidsvergunning te verkrijgen moet de werkgever door middel van daartoe bestemde formulieren een aanvraag tot tewerkstelling van een vreemde werknemer indienen bij de VDAB-dienst die bevoegd is voor de plaats van tewerkstelling. Het aanvraagdossier moet volgende documenten bevatten: 1) het ingevuld en ondertekend aanvraagformulier "Aanvraag tot tewerkstelling van een buitenlandse werknemer"; 2) een geneeskundig getuigschrift waarin de arbeidsgeschiktheid van de betrokken werknemer wordt bevestigd; 3) een inlichtingenblad, indien de betrokken werknemer reeds in België verblijft; . 4) een geschreven arbeidsovereenkomst, zo vereist. De werkgever dient het volledige dossier in bij de lokale VDAB-dienst die bevoegd is voor de plaats van tewerkstelling. Deze dienst gaat na of het dossier formeel volledig is en alle benodigde documenten bevat. Daarna stuurt deze dienst het dossier door naar de bevoegde migratiedienst. Ingeval het dossier heeft op de tewerkstelling van een au pair, stagiair of gespecialiseerd technicus, kan de aanvraag rechtstreeks worden ingediend bij de bevoegde migratiedienst. 34. De migratiedienst onderzoekt het dossier ten gronde. Indien de migratiedienst van oordeel is over voldoende elementen te beschikken en geen bijkomende inlichtingen moeten worden opgevraagd, volgt de beslissing in principe binnen de tien werkdagen na de ontvangst van het dossier. De werkgever wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de beslissing. Als de beslissing positief is, ontvangt hij een arbeidsvergunning waarin de begin- en einddatum worden medegedeeld. De begindatum is ten vroegste de datum waarop de vergunning wordt goedgekeurd. Er kunnen geen vergunningen worden toegekend met terugwerkende kracht. De einddatum is in principe de gevraagde einddatum, voor zover de totale duur van de gevraagde tewerkstelling de twaalf maand niet overschrijdt. Is de beslissing negatief, dan wordt zij per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de werkgever en de wettig in België verblijvende werknemer. De brief vermeldt om welke redenen de vergunning niet kan worden toegekend en op welke wijze de werkgever in beroep kan gaan tegen deze weigering. 35. De mogelijkheid tot hernieuwing heeft betrekking op de arbeidsvergunning en arbeidskaart B.
De meeste arbeidsovereenkomsten worden gesloten voor een periode van meer dan één jaar of worden verlengd. Arbeidsvergunningen en arbeidskaarten B kunnen echter maar worden toegekend voor een maximumduur van twaalf maand. Voor contracten van langere duur moet telkens een hernieuwing worden aangevraagd. De hernieuwing wordt in principe toegekend onder dezelfde voorwaarden als deze waaronder de eerste aanvraag werd goedgekeurd. Voor sommige categorieën bestaan evenwel beperkingen inzake de duur. De procedure in geval van hernieuwing is dezelfde als bij de eerste aanvraag; de aanvragen worden ingediend bij het lokale VDAB-kantoor. De werkgever dient de aanvraag in aan de hand van hetzelfde aanvraagformulier als voor een eerste aanvraag. Naast het aanvraagformulier dient ook nog een inlichtingenblad te worden toegevoegd. Er moet echter geen medisch attest worden bezorgd. De bepalingen in verband met de toestand van de arbeidsmarkt en de nationaliteitsvereiste zijn niet van toepassing, zo het gaat om de hernieuwing van een behartigenswaardig geval. De aanvraag moet uiterlijk één maand voor het verstrijken van de geldigheid van de lopende arbeidsvergunning en arbeidskaart B worden ingediend. Het is van het allergrootste belang dat deze hernieuwingaanvraag tijdig gebeurt. Immers de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is meestal rechtstreeks afhankelijk van de geldigheidsduur van de arbeidskaart B. Dit impliceert dat de betrokken vreemde werknemer zijn recht op verblijf verliest, als de arbeidsvergunning en de arbeidskaart B die gelijktijdig met de vergunning wordt toegekend, niet tijdig worden hernieuwd. Aan de betrokkene wordt dan ook een uitwijzingsbevel betekend, en hij zal het land moeten verlaten. De procedure kent in principe hetzelfde verloop als bij de eerste aanvraag. De migratiediensten kunnen aan de werkgever of werknemer vragen om het bewijs te leveren dat de wettelijke en contractuele verplichtingen op basis waarvan de eerste vergunning werd toegekend, wel degelijk werden nageleefd. In de meeste gevallen kan dit worden aangetoond door het overleggen van sociale of fiscale documenten en attesten zoals loonfiches, RSZ- of belastingsattesten, enz. § 3. Arbeidskaart C 36. De arbeidskaart C tenslotte is een afgeleide van een reeds bestaand verblijfsrecht. Volgens het verslag aan de Koning bij de wijziging van de reglementering bepaalt het stabiele of precaire karakter van het recht op verblijf de gestrengheid voor het verlenen van toegang tot de arbeidsmarkt. In de gevallen waarin de arbeidskaart haast automatisch werd uitgereikt, wilde men verdere administratie vermijden. Het verslag aan de Koning is nochtans verwarrend. Zo staat er dat een precair recht op verblijf een beperkt recht op arbeid meebrengt, meer bepaald dat dan de arbeidskaart B wordt toegekend, terwijl de arbeidskaart B helemaal niet wordt toegekend op grond van de verblijfssituatie. Wel integendeel mag de vreemdeling nog niet in België aanwezig zijn op het moment van de aanvraag, behoudens een reeks uitzonderingen.
Deze arbeidskaart geeft aan een buitenlandse werknemer de toelating om in elk Gewest gelijk welk beroep in loondienst uit te oefenen bij om het even welke werkgever, maar voor een bepaalde tijd. . De functie en de modaliteiten van de arbeidsovereenkomst spelen geen rol. De vreemdeling kan zich ook inschrijven bij één of meer publieke of private uitzendkantoren. Hij kan meteen worden uitgezonden naar een gebruiker, zonder dat het uitzendkantoor verdere formaliteiten moet vervullen. Voor de asielzoeker wiens aanvraag ontvankelijk is verklaard, biedt de kaart het bijkomende voordeel dat hij, in voorkomend geval in aanmerking komt voor werkloosheidsuitkeringen. De werkgever mag een werknemer met een arbeidskaart C tewerkstellen zonder dat hij daarvoor een arbeidsvergunning moet hebben. 37. De toelating tot tewerkstelling wordt vermeld op de arbeidskaart zelf. Zij kan maximum twaalf maand bedragen. De duur van de arbeidskaart C is afhankelijk van de hoedanigheid van de rechthebbende. De arbeidskaart C verliest evenwel onmiddellijk en van rechtswege alle geldigheid, zodra de houder ervan zijn recht op verblijf of zijn machtiging tot verblijf verliest . Op dat ogenblik dienen werkgever en werknemer onmiddellijk de tewerkstelling te beëindigen. Mede om die reden en in zijn eigen belang, dient de werkgever regelmatig te controleren of zijn werknemer nog beschikt over een verblijfsdocument waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken. Partijen kunnen een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst opnemen. De werkgever stelt zich immers bloot aan zware strafsancties in geval van tewerkstelling van een persoon zonder verblijfstitel. Wanneer de arbeidskaart C haar geldigheid verliest, moet de houder ervan deze teruggeven aan het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats in België of aan het gemeentebestuur dat hem de arbeidskaart heeft uitgereikt. Het gemeentebestuur stuurt de teruggegeven arbeidskaart terug aan de bevoegde overheid. De personen die belast zijn met het toezicht op de naleving van deze reglementering kunnen, tegen een ontvangstbewijs, de arbeidskaarten die niet op de geëigende wijze zijn teruggeven, terugvorderen.
1. Toekenningsvoorwaarden. 38. De arbeidskaart C is in essentie een regeling voor mensen die reeds in België verblijven om andere redenen dan tewerkstellingsmaatregelen. Zij moeten dus bewijzen dat zij beschikken over een geldig verblijfsdocument van een Belgische overheid. De in aanmerking komende categorieën van personen worden op limitatieve wijze opgesomd en hierna besproken: 1) kandidaat vluchtelingen wier asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard; Aan deze personen wordt in principe een verblijfstitel “Attest van Immatriculatie” uitgereikt voor een periode van drie maand. De geldigheid ervan wordt meestal verlengd met dezelfde periodes tot een beslissing ten gronde wordt genomen. 2) slachtoffers van mensenhandel;
3) vreemdelingen met een verblijf van beperkte duur, maar met vooruitzicht op verblijf van onbepaalde duur; Het gaat om de personen met een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister dat (voorlopig) beperkt is in de tijd, maar dat kan uitmonden in een verblijf van onbeperkte duur. De mogelijkheid van een machtiging tot verblijf voor onbepaalde duur moet uitdrukkelijk blijken uit een wettelijke of reglementaire bepaling of een richtlijn van de Minister. Het volstaat niet dat die mogelijkheid op individuele basis wordt toegekend. Een uitsluiting geldt evenwel voor personen die een zelfstandig beroep uitoefenen. 4) mensen wier verblijfssituatie wegens buitengewone omstandigheden geregulariseerd werd; 5) mensen die om gezinshereniging hebben verzocht; Het gaat om personen die hebben verzocht om gezinshereniging met een persoon waarvan het recht op verblijf niet is gegrond op een tewerkstelling. Bij gezinshereniging in het kader van artikel 10 van de Vreemdelingenwet geldt dus de regel dat personen die geen aanspraak kunnen maken op een arbeidskaart B, in principe recht hebben op een arbeidskaart C. De mensen die verzoeken om een gezinshereniging met personen wier verblijf wel is gebaseerd op een tewerkstelling, komen niet in aanmerking voor een arbeidskaart C. In beginsel hebben de betrokkenen overeenkomstig artikel 9, 16° en 17° van het uitvoeringsbesluit van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 zelf recht op een arbeidskaart B. De echtgenoten van studenten komen niet in aanmerking, vermits er in principe geen onderzoek van de aanvraag tot erkenning van het recht op verblijf gebeurt en zij onmiddellijk in bezit worden gesteld van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister. 6) studenten met volledig leerplan; De studenten moeten wettig in België verblijven en de tewerkstelling mag twintig uur per week niet overschrijden. Bovendien moet de job verenigbaar zijn met de studies. Deze vereiste kan pas worden gecontroleerd na uitreiking van de arbeidskaart C en zodra de betrokken student ook effectief wordt tewerkgesteld. Het verzuim om de gestelde voorwaarden na te leven volstaat om de arbeidskaart onmiddellijk in te trekken. In principe wordt de student in bezit gesteld van een verblijfstitel, beperkt tot de duur van de studies. De arbeidskaart C zal dan ook worden toegekend voor een zelfde duur. De echtgenoten van deze studenten komen niet in aanmerking voor een arbeidskaart C. 7) echtgenoten van onderdanen van EER-lidstaten; De onderdaan van een lidstaat moet sedert ten minste één jaar in België werken met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. 8) echtgenoten en kinderen van sommige diplomaten en consuls;
Het is vereist dat zij onderdaan zijn van een land waarmee België een wederkerigheidsakkoord dat de vrije toegang tot de arbeidsmarkt toekent, heeft gesloten. Tot op heden zijn nog geen dergelijke akkoorden in werking getreden. Er zijn er wel een aantal in voorbereiding.
2. Aanvraag, beslissing en hernieuwing 39. Een koninklijk besluit van 2 april 2003 regelt de modaliteiten van de indiening van de aanvragen en van de uitreiking van de arbeidskaart C . De aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde overheid van de verblijfplaats van de aanvrager, en dit volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door die bevoegde overheid en door middel van formulieren opgemaakt en afgegeven door deze. Het aanvraagdossier moet bestaan uit een aanvraagformulier, een inlichtingenblad, een kopie van de actuele verblijfstitel van de betrokkene en een uittreksel uit het vreemdelingen- of wachtregister met opgave van de verblijfshistoriek van betrokkene. De VDAB-dienst waar het aanvraagdossier wordt ingediend onderzoekt of het dossier formeel volledig is, d.w.z. gaat na of alle voormelde documenten aan het dossier werden toegevoegd. Indien dit het geval is, wordt het volledige dossier overgemaakt aan de bevoegde migratiedienst. 40. De migratiedienst stelt een verder onderzoek ten gronde in en gaat na of de aanvrager voldoet aan alle ter zake gestelde voorwaarden. Is het resultaat positief, dan maakt de migratiedienst een arbeidskaart model C op. Deze arbeidskaart wordt toegestuurd aan de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene verblijft. Hij wordt dan ook door de gemeentelijke overheid uitgenodigd om de arbeidskaart C te komen afhalen. Een weigering wordt betekend met opgave van de redenen waarom de aanvraag precies wordt geweigerd. Tegen deze weigering kan de betrokkene, indien hij althans wettig in België verblijft, beroep aantekenen. Om ontvankelijk te zijn dient dit beroepschrift gemotiveerd zijn, opgesteld zijn in één van de drie landstalen en ingediend worden bij aangetekend schrijven binnen de maand na kennisgeving van de aangetekende brief waarbij de beslissing tot weigering werd betekend. Alle voorgaande verplichtingen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van het beroep. 41. De arbeidskaart C kan worden hernieuwd onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedures als diegene die van toepassing zijn bij een eerste aanvraag. Elke aanvraag tot hernieuwing dient in principe ten minste één maand vóór het verstrijken ervan te worden ingediend onder dezelfde vorm en via dezelfde weg als voor de indiening van de initiële aanvraag.
Afdeling 5. Toezicht en sancties
§ 1. Toezicht en vervolgingsbeleid 42. Het toezicht op de naleving van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 en het uitvoeringsbesluit ervan wordt uitgeoefend door de officieren van de gerechtelijke politie en door verscheidene inspectiediensten. Dat de reguliere politiediensten overtredingen kunnen detecteren en vaststellen, is verklaarbaar. Illegale tewerkstelling gaat immers vaak gepaard met illegaal verblijf op het grondgebied. Dat is een materie die behoort tot de bevoegdheid van de reguliere politie. De sociale inspectiediensten die het meest met de materie in aanraking komen, zijn de federale Inspectie van de Sociale Wetten, de federale Sociale Inspectie en de gewestelijke Inspectie Werkgelegenheid. De inspectiediensten oefenen hun bevoegdheden uit overeenkomstig de Arbeidsinspectiewet van 16 november 1972. Deze wet geeft de sociale inspecteurs ruime bevoegdheden om hun controleopdracht uit te oefenen. Het proces-verbaal dat deze diensten opstellen, wordt overgemaakt aan de arbeidsauditeur die beslist over een verdere strafrechtelijke vervolging voor de correctionele rechtbank. Het auditoraat kan ook ervoor kiezen een minnelijke schikking voor te stellen. § 2. Strafsancties 43. De overtreding van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999 wordt bijzonder streng gesanctioneerd. Volgens sommigen staan de sancties niet in verhouding tot de overtredingen, zodat de strafrechter vrijwel steeds straffen met (al dan niet gedeeltelijk) uitstel uitspreekt. 44. Het voornaamste onderscheid dat de wet maakt op het vlak van de bestraffing, heeft betrekking op de omstandigheid dat de vreemdeling al dan niet een wettig of vast verblijf heeft. In het eerste geval kan de straf bestaan in een geldboete van 15.000 tot 75.000 euro per werknemer; de gevangenisstraf kan oplopen van één maand tot één jaar. Belangrijk is dat de rechter zelfs de tijdelijke of definitieve, gedeeltelijke of volledige sluiting van de onderneming kan bevelen. De goederen waarmee het misdrijf werden gepleegd kunnen in beslag worden genomen. Gekoppeld aan de bijzondere mogelijkheid tot verbeurdverklaring van bepaalde goederen, zelfs wanneer ze niet de eigendom van de overtreder uitmaken, maakt dit arsenaal een krachtig wapen uit in handen van de auditoraten. Deze straffen kunnen ook worden uitgesproken ten aanzien van de persoon die de vreemdeling heeft geholpen met het binnenkomen in België, werk voor hem heeft gezocht of dat heeft beloofd, of die als tussenpersoon met een werkgever en de overheid is opgetreden. Maar ook de tewerkstelling van vreemdelingen met een vast en wettig verblijf wordt strafrechtelijk gesanctioneerd, als dat gebeurt met miskenning van de bepalingen van de Buitenlandse Arbeidskrachtenwet 1999. Deze lichtere strafbare feiten kunnen worden gesanctioneerd met geldboeten tussen de 1.700 en 6.000 euro per werknemer. De gevangenisstraf is bepaald op een periode tussen de acht dagen en een jaar. Deze strafbepalingen gelden ook ten aanzien van wie het toezicht heeft gehinderd, de arbeidskaart niet heeft overhandigd aan de werknemer of dat tegen betaling wilde doen en voor de werkgever die de bevoegde overheid niet onmiddellijk op de hoogte heeft gebracht van de
voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook hier geldt dat de bijzondere verbeurdverklaring, bedoeld bij artikel 17 van de wet, kan worden uitgesproken, al is niet voorzien in de mogelijkheid tot sluiting van de onderneming. In geval van de zwaarste inbreuken kan de minimumstraf wegens verzachtende omstandigheden verminderd worden tot tachtig procent van de minimumstraf, bij de lichtste inbreuken is dat tot veertig procent van de minimumstraf. 45. De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers werden veroordeeld. En naast de straf is men in elk geval ook hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van een forfaitaire vergoeding voor de kosten van repatriëring en voor een forfaitaire vergoeding voor de kosten van huisvesting, verblijf en gezondheidszorg van de betrokken buitenlandse werknemers en van de leden van hun gezin die onwettig in België verblijven. § 3. Administratieve geldboete 46. In geval het auditoraat de zaak seponeert, wordt het dossier ambtshalve overgemaakt aan de dienst Administratieve Geldboeten van de Federaal Overheidsdienst van Tewerkstelling en Arbeid. Deze dienst kan administratieve geldboeten opleggen naargelang van de ernst van de inbreuk. Bij de zwaarste strafbare feiten varieert het bedrag van de boete tussen de 3.750 en 12.500 euro per illegaal tewerkgestelde werknemer. Er is geen maximum voorzien. Bij lichtere inbreuken beloopt de boete tussen de 375 en 2.500 euro. Hier geldt wel een maximum. In beide gevallen moet rekening worden gehouden met verzachtende omstandigheden. De boete kan in voorkomend geval dalen tot, voor de zwaarste feiten, tachtig procent en, voor de lichtere feiten, veertig procent van de minimumboete. In geval van herhaling binnen het jaar na de beslissing kunnen de boetes worden verdubbeld. § 4. Vordering tot staken 47. Belanghebbende particulieren kunnen de stopzetting van de illegale praktijken vorderen bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel om oneerlijke concurrentie tegen te gaan of te voorkomen. § 5. Intrekking van de arbeidskaart en arbeidsvergunning 48. In een aantal gevallen kunnen de arbeidskaart en -vergunning worden ingetrokken. Zo verliest de werkgever zijn vergunning, als hij onjuiste verklaringen heeft afgelegd of zich niet houdt aan de voorschriften van de vergunning. De administratie kan de vergunning nochtans ook intrekken, ingeval de werkgever niet alle wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de tewerkstelling nakomt. Rekening
houdend met de omvang van de desbetreffende reglementering past de administratie deze mogelijkheid wellicht met redelijkheid toe. Arbeidskaarten van gespecialiseerde technici worden bijvoorbeeld ingetrokken, ingeval de lonen niet correct worden betaald. Het gebeurt zelden dat zij worden ingetrokken op basis van schijnhuwelijk.
Afdeling 6. Slotbeschouwingen 49. De bestudeerde wetgeving is de resultante van het gevoerde arbeidsmarkt- en vreemdelingenbeleid. In een eerste fase had de wetgever voornamelijk oog voor het verlangen om een snelle economische groei te realiseren en voor de daarmee gepaard gaande vraag naar ongeschoolde arbeidskrachten uit het buitenland. Omwille van de aanhoudende economische crisis en de daaruit voortvloeiende structurele werkloosheid veranderde de wetgever het geweer van schouder en werden vreemdelingen die zich niet konden beroepen op het vrij verkeer van werknemers, nog voornamelijk om humanitaire redenen tot ons grondgebied toegelaten. Vele van de betrokken categorieën personen verwierven daarbij het recht om deel te nemen aan onze arbeidsmarkt. 50. Stemmen gaan op om de slinger opnieuw naar de oorspronkelijke optie te laten overhellen. De ontstentenis van voldoende arbeidskrachten voor de zogenaamde ‘structurele knelpuntenberoepen’ en de vergrijzing van de bevolking liggen ten grondslag van de roep om buitenlandse arbeidskrachten opnieuw vlotter tot onze arbeidsmarkt toe te laten. Sommigen achten punctuele aanpassingen van de reglementering voldoende om onze bedrijven te laten beschikken over voldoende hooggeschoolde werknemers. Zij achten een beleidsommezwaai ten aanzien van laaggeschoolde werkkrachten, voorbarig, zolang de invloed van het gevoerde regularisatiebeleid en de recentste uitbreiding van de Europese Unie niet beter is gekend. Wat de veroudering van de bevolking betreft, moet meer wetenschappelijk onderzoek een gedegen beleidskeuze voorbereiden.