Auteur Allen & Overy www.allenovery.com
Onderwerp Schuld aangegaan door luchtvaartmaatschappij tijdens gerechtelijk akkoord werd na faillissement erkend als boedelschuld
Datum Mei 2005
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars – 2005
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Review A regular update on developments
Recente topics Belgisch handelsrecht
Inhoudstafel 1
3
Wetgeving 1
Nieuwigheden vennootschapsrecht
2
Nieuwe wet betreffende financiële zekerheden
Rechtspraak 3
EEX en bevoegde rechtbank in EU voor geschillen uit overeenkomst
4
Andere bevoegdheidsproblemen in verband met EEX
6
Europese Insolventieverordening in de praktijk
6
Belgische rechter kan arbitragebeding terzijde schuiven op grond van Alleenverkoopwet
7
Belgische Alleenverkoopwet van toepassing op concessies in het buitenland?
8
Hof van Cassatie: vanaf wanneer loopt “korte termijn” voor vrijwaringsvordering van verkoper tegen zijn leverancier?
8
Bestuurders van failliete vennootschap moeten opdraaien voor financiële wanpraktijken
9
Begunstigde moet voorwaarden van garantie op eerste verzoek strikt naleven
10 Casus 10 Schuld aangegaan door luchtvaartmaatschappij tijdens gerechtelijk akkoord werd na faillissement erkend als boedelschuld 11 Interesten
© Allen & Overy LLP 2005
Mei 2005
Wetgeving
NIEUWIGHEDEN VENNOOTSCHAPSRECHT Vereenvoudigde oproepingsformaliteiten voor algemene vergaderingen. Administratieve boete bij laattijdige neerlegging van jaarrekening. Officiële vennootschapsdocumenten moeten ondernemingsnummer (KBO) vermelden.
De Programmawet van 27 december 2004 bevat een aantal wijzigingen in het Wetboek van Vennootschappen. Het meest in het oog springt de vereenvoudiging van de oproepingsformaliteiten voor de algemene vergaderingen, in werking getreden op 10 januari 2005. Voor de NV volstaat voortaan een aankondiging in het Belgisch Staatsblad en één aankondiging in een nationaal verspreid blad, en dit ten minste 15 dagen voor de algemene vergadering (24 dagen voor beursgenoteerde vennootschappen). De bekendmaking in een regionaal blad is afgeschaft. Voor de gewone jaarlijkse algemene vergadering kan een loutere aankondiging in het Belgisch Staatsblad zelfs volstaan, op voorwaarde dat de vergadering plaatsvindt op de plaats aangeduid in de oprichtingsakte en de agenda zich beperkt tot de behandeling van de jaarrekening, het jaarverslag, het verslag van de commissaris en de stemming over de kwijting aan bestuurders en commissaris. Staan er andere punten op de agenda, is een aankondiging in een nationaal verspreid blad toch verplicht. Houders van bepaalde effecten op naam (aandelen, obligaties, warrants) moeten worden opgeroepen per aangetekende brief of met “andere communicatiemiddelen”, doch in dit laatste geval enkel
1
Allen & Overy I Review I Mei 2005
als zij daar individueel en schriftelijk mee instemmen. Te denken valt aan de oproeping via fax, elektronische aangetekende zending of e-mail met ontvangstbevestiging. Voor de BVBA blijft de oproeping van vennoten, houders van certificaten, zaakvoerders en commissarissen per aangetekende brief de regel. Doch ook hier kunnen de betrokkenen instemmen met een oproeping via alternatieve communicatiemiddelen. Er zitten nog andere innovaties in de pijplijn. Zo moeten vanaf 1 januari 2007, in uitvoering van een Europese richtlijn, alle akten en gegevens van vennootschappen ook in elektronische vorm kunnen worden bekendgemaakt en geraadpleegd. Dit zal gebeuren via de Kruispuntbank van Ondernemingen. Ook de elektronische neerlegging van jaarrekeningen zal worden veralgemeend. De publicatie van stukken en jaarrekeningen zal, zoals nu, moeten blijven gebeuren in het Nederlands en/of het Frans naargelang de plaats van vestiging van de vennootschap, doch daarnaast zal ook een vertaling in één of meer officiële talen van de Europese Unie kunnen worden gepubliceerd. Buiten de Programmawet dient onder andere het strenger optreden tegen de laattijdige neerlegging van jaarrekeningen gesignaleerd. Sedert 15 oktober 2004 riskeren in België gevestigde vennootschappen een administratieve boete van 200 tot 1 200 euro als de jaarrekening niet is neergelegd binnen de zeven maanden na afsluiting van het boekjaar. De administratieve boete wordt opgelegd aan de vennootschappen, doch de bestuurders of zaakvoerders zijn mede hoofdelijk aansprakelijk. Sedert 1 januari 2005 moeten vennootschappen, en in het algemeen alle ondernemingen, op alle officiële documenten (contracten, facturen, orders, dagvaardingen, enz.) alsook op bedrijfsvoertuigen en op websites hun ondernemingsnummer vermelden. Dit vervangt het vroegere handelsregisternummer en BTW-nummer sedert de oprichting op 1 juli 2003 van de Kruispuntbank van Ondernemingen en de ondernemingsloketten (zie de “Update” van november 2003). Vennootschappen hebben wel uitstel gekregen om hun statuten aan te passen aan het Wetboek van Vennootschappen dat op 6 februari 2001 in werking trad. De oorspronkelijke deadline van 6 februari 2004 werd verschoven naar 1 oktober 2005.
2
NIEUWE WET BETREFFENDE FINANCIËLE ZEKERHEDEN Sedert 1 februari 2005 hebben banken meer mogelijkheden om financiële zekerheden te vestigen en te verzilveren.
Op 1 februari 2005 verscheen in het Belgisch Staatsblad de Wet van 15 december 2004 betreffende de financiële zekerheden en diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten. De Wet, die een omzetting is van een Europese richtlijn van 6 juni 2002, versterkt in belangrijke mate de positie van de banken bij het vestigen en verzilveren van financiële zekerheden, en biedt een wettelijk kader voor bepaalde zekerheidsovereenkomsten die in het verleden, vooral bij faillissement van de kredietnemer, aanleiding gaven tot talrijke discussies. Voortaan kan elke schuldeiser (niet noodzakelijk een financiële instelling) aan wie financiële instrumenten (zoals aandelen, obligaties, rente- en valutaopties, swaps, …) of contanten in pand werden gegeven, bij wanprestatie van zijn schuldenaar, zonder voorafgaande ingebrekestelling of gerechtelijke beslissing onmiddellijk zijn pand te gelde maken en de opbrengst ervan toerekenen op de openstaande schuldvordering. Een rechterlijke toetsing kan nog wel post factum. Voorts erkent de Wet de geldigheid en tegenstelbaarheid van overeenkomsten waarbij een schuldenaar de eigendom van financiële instrumenten of contanten tot zekerheid overdraagt aan zijn schuldeiser mits diens verbintenis om de financiële instrumenten of contanten terug aan de schuldenaar over te dragen zodra de gewaarborgde schuld betaald is. Ook overeenkomsten die schuldvernieuwing of -vergelijking mogelijk maken, zogenaamde nettingovereenkomsten, zijn geldig. In geval van samenloop (zoals beslag of faillissement) zijn zij zonder voorafgaande ingebrekestelling of rechterlijke beslissing aan de andere schuldeisers tegenstelbaar op voorwaarde dat de schuldvordering en de schuld reeds bestonden op het ogenblik van de samenloop. Opmerkelijk is dat zakelijke zekerheidsovereenkomsten en nettingovereenkomsten zelfs rechtsgevolgen hebben indien zij ná de opening van een insolventieprocedure, ná het leggen van een beslag of ná enig ander geval van samenloop zijn gesloten, op voorwaarde dat de medecontractant van de insolvabele
© Allen & Overy LLP 2005
Allen & Overy I Review I Mei 2005
partij kan aantonen dat hij op het ogenblik van het sluiten van dergelijke overeenkomst om een wettige reden niet op de hoogte was van de samenloop. De Wet voorziet verder een regeling voor zogenaamde “repo’s”, dit zijn contante verkopen van financiële instrumenten met gelijktijdige terugkoop, op termijn, van gelijkwaardige financiële instrumenten. De Wet bevat tevens diverse fiscaalrechtelijke regels alsook, met het oog op internationale transacties, een luik “internationaal privaatrecht”. Zo is voorzien dat aspecten van zekerheden betreffende op rekening geboekte financiële instrumenten, beheerst worden door het recht van de Staat waar de betrokken rekening (van de financiële bemiddelaar of de verrekenings- of vereffeningsinstelling) wordt aangehouden. De meeste bepalingen van de Wet zijn in werking getreden op 1 februari 2005. De Wet is ook van toepassing op zakelijke zekerheidsovereenkomsten en nettingovereenkomsten gesloten vóór de inwerkingtreding ervan, behalve wat betreft de insolventieprocedures, de gevallen van samenloop of de beslagprocedures die dateren van vóór die datum.
Onder artikel 5, 1° EEX-Verdrag was de bevoegde rechtbank, uitsluitend deze van de plaats van uitvoering van de verbintenis waarop de eis gesteund was. Dit leidde tot vrij complexe denkoefeningen, waarbij de rechter voor elk onderdeel van de vordering voortvloeiend uit eenzelfde overeenkomst, de plaats van uitvoering moest achterhalen om te zien voor welke vordering hij bevoegd was. Dit had soms tot gevolg dat een rechter kennis kon nemen van de ene vordering, terwijl voor een andere vordering uit dezelfde overeenkomst de rechter in een andere lidstaat bevoegd was. De EEX-Verordening houdt een verfijning in wat betreft de koop van roerende zaken en de verstrekking van diensten: voortaan is de rechtbank van de plaats van levering van de verkochte zaak resp. van de dienst, bevoegd. De rechtbank van deze plaats is meteen bevoegd voor alle vorderingen met betrekking tot dezelfde overeenkomst. Het verschil tussen het EEX-Verdrag en de EEX-Verordening is duidelijk merkbaar in de rechtspraak:
In februari 2002 verklaarde de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen zich bevoegd voor de vorderingen van een Belgische handelsagent tegen zijn Duitse principaal in betaling van achterstallige commissies, een opzeggingsvergoeding en een uitwinningsvergoeding. Elk onderdeel van de vordering was gesteund op een specifieke verbintenis, en conform artikel 5, 1° EEX-Verdrag moest de rechtbank voor iedere verbintenis afzonderlijk de plaats van uitvoering nagaan. Dit was telkens België.
Op 28 april 2004 verklaarde het Hof van Beroep te Gent zich bevoegd voor de vordering van een opgezegde Belgische handelsagent tegen een Nederlandse speelgoedfabrikant. Deze zaak viel onder de toepassing van de inmiddels in werking getreden EEX-Verordening, en dus moest het Gentse Hof van Beroep enkel nagaan waar de prestaties (“diensten”) van de handelsagent geleverd waren, en dit was hoofdzakelijk in België.
Rechtspraak
EEX EN BEVOEGDE RECHTBANK IN EU VOOR GESCHILLEN UIT OVEREENKOMST De aanwijzing van de bevoegde rechtbank voor geschillen uit grensoverschrijdende overeenkomsten binnen de EU is soms problematisch, zelfs als het contract een bevoegdheidsclausule bevat.
Geschillen omtrent de bevoegde rechtbank binnen de EU dienden tot 1 maart 2002 opgelost volgens het EEX-Verdrag. Sedert 1 maart 2002 is de EEX-Verordening van toepassing1. Voor betwistingen aangaande overeenkomsten zijn de bevoegdheidsregels terug te vinden in artikel 5, 1° EEX-Verdrag resp. EEX-Verordening.
1
Het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verdrag) was van toepassing tot 1 maart 2002. Voor rechtsgedingen aangevat binnen de EU op of na 1 maart 2002 is de Verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 (EEX-Verordening) in de plaats gekomen van het EEX-Verdrag. De EEX-Verordening heeft een groot aantal bepalingen van het EEX-Verdrag overgenomen en ook nu nog worden, in geschillen ingeleid vóór 1 maart 2002, uitspraken geveld op grond van het EEX-Verdrag.
© Allen & Overy LLP 2005
3
Allen & Overy I Review I Mei 2005
In februari 2004 was de Rechtbank van Koophandel te Gent onbevoegd voor de vordering van een Belgische brandverzekeraar die, na vergoeding van de bij haar verzekerde snoepfabrikant voor schade ingevolge defecte machines, regres uitoefende tegen de Duitse machinefabriek. Op grond van artikel 5, 1° EEX-Verdrag was de plaats van uitvoering van de conformiteitsverbintenis van de Duitse machinefabriek, doorslaggevend. Deze verbintenis moest volgens het Weens Koopverdrag2 worden uitgevoerd in Duitsland, en niet in België. In juni 2004 verklaarde de Rechtbank van Koophandel te Hasselt zich onbevoegd voor de vordering van een Belgische drukkerij tegen haar Nederlandse klant die weigerde het geleverde drukwerk te betalen. De rechtbank stelde vast dat artikel 5, 1° EEX-Verordening van toepassing was en ging op zoek naar de plaats van uitvoering van de betalingsverbintenis, zijnde de verbintenis waarop de vordering gesteund was. Naar Belgisch recht zijn schulden haalbaar, d.i. ten huize van de debiteur die in dit geval in Nederland woonde. De Nederlandse rechtbank was dus bevoegd. (Volgens het vonnis bestond tussen partijen een aannemingsovereenkomst. Blijkbaar heeft de rechtbank dit niet als een overeenkomst van “verstrekking van diensten” aanzien in de zin van artikel 5, 1° b) EEX-Verordening. In dat geval had de rechtbank wellicht kunnen oordelen dat de diensten waren verstrekt ten huize van de Belgische drukkerij, zodat de Hasseltse rechtbank wél bevoegd was.)
Betwistingen omtrent de bevoegde rechtbank kunnen vermeden worden door een bevoegdheidsclausule in de overeenkomst. Volgens artikel 23 EEX-Verordening (vroeger artikel 17 EEX-Verdrag) moet een bevoegdheidsbeding deel uitmaken van de schriftelijke contractvoorwaarden of vastgesteld zijn in een andere vorm overeenkomstig internationale handelsgebruiken. Ook dat zorgt voor heel wat problemen, onder andere wanneer het forumbeding niet bij het afsluiten van het contract wordt onderschreven, doch enkel is vermeld op de facturen die worden toegezonden ná uitvoering van de overeenkomst:
2
4
In voormeld geschil voor de Rechtbank van Koophandel te Hasselt had de drukkerij tevergeefs haar algemene voorwaarden met
bevoegdheidsclausule ingeroepen, doch die waren alleen vermeld op haar facturen. De rechtbank stelde dat dergelijk bevoegdheidsbeding enkel geldig is als partijen voorheen reeds geregeld handelsbetrekkingen hadden onder dezelfde algemene voorwaarden. Dit bleek hier niet het geval te zijn.
De meeste Belgische rechtbanken sturen de eiser wandelen als deze een buitenlandse contractpartij dagvaardt en enkel een forumbeding in de factuurvoorwaarden kan voorleggen. De factuur wordt pas uitgereikt nadat het contract is afgesloten, en meestal zelfs uitgevoerd, zodat dergelijke clausule enkel aanvaard wordt als bewezen is dat dezelfde partijen voordien reeds courante handelsbetrekkingen hadden onder dezelfde factuurvoorwaarden en dus geacht worden ze te kennen en er mee in te stemmen.
TIP: Zorg er voor om, vooral bij internationale transacties, bij het afsluiten van het contract een duidelijke bevoegdheidsclausule op te nemen in de contractvoorwaarden en deze uitdrukkelijk voor akkoord te laten ondertekenen door de wederpartij.
ANDERE BEVOEGDHEIDSPROBLEMEN IN VERBAND MET EEX Bijzondere problemen vloeien onder andere voort uit onverenigbaarheid met (andere) verdragen, aanhangigheid en bijzondere bevoegdheidsregels voor consumenten.
In geval van tegenstrijdigheid tussen het EEX-Verdrag (thans EEX-Verordening) en andere verdragen, gelden de volgende regels:
de algemene regel is dat EEX voorrang heeft boven andere verdragen inzake rechterlijke bevoegdheid;
artikel 57 EEX-Verdrag (thans artikel 71 EEX-Verordening) voorziet, bij wijze van uitzondering, dat andere verdragen inzake de rechterlijke bevoegdheid in bijzondere materies, toch voorrang hebben;
artikel 20 EEX-Verdrag (thans artikel 26 EEX-Verordening) bepaalt dan weer dat, indien de verweerder niet verschijnt of zich niet ten gronde
Het Weens Koopverdrag van 11 april 1980 (internationaal gebruikte afkorting: "CISG"), in België in werking getreden op 1 november 1997, is van toepassing op internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken die zijn afgesloten tussen partijen gevestigd in verdragsluitende staten (meer dan 60 wereldwijd) of die beheerst worden door het recht van een verdragsluitende staat.
© Allen & Overy LLP 2005
Allen & Overy I Review I Mei 2005
verweert, de rechtbank zich ambtshalve onbevoegd moet verklaren als haar bevoegdheid niet berust op het EEX-Verdrag (thans EEX-Verordening). Een Duitse transportverzekeraar eiste schadevergoeding van een Nederlandse transportfirma wegens verlies van goederen. De verzekeraar stapte naar de Duitse rechtbank die op grond van het CMR-Verdrag3 bevoegd was. De transportfirma beperkte zich ertoe, de bevoegdheid van de Duitse rechtbank te betwisten op grond van het EEX-Verdrag. In het kader van een prejudiciële vraag oordeelde het Europese Hof van Justitie in een arrest van 28 oktober 2004 dat de Duitse rechter zich in dit geval toch niet ambtshalve onbevoegd moest verklaren. Door zich bevoegd te verklaren op grond van het CMR-Verdrag berustte de bevoegdheid van de Duitse rechter immers wel degelijk (ook) op het EEX-Verdrag, met name op artikel 57 EEX-Verdrag dat bijzondere verdragen betreffende bevoegdheid in specifieke materies (in casu CMR) onverlet laat. Een ander probleem dat zich vaak voordoet is dat van de “aanhangigheid”, wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen hangende zijn met hetzelfde voorwerp en dezelfde oorzaak. In dat geval moet de rechtbank die het laatst gevat is, de partijen verwijzen naar de rechtbank waarbij de zaak eerst aanhangig werd gemaakt. Nederlandse schepen beschadigden op de Noordzee olie- en gaspijpleidingen toebehorende aan een Deense vennootschap. Op basis van een internationaal verdrag startten de Nederlandse reders voor de Nederlandse rechtbank een procedure tot beperking van hun aansprakelijkheid. De Deense vennootschap stelde twee maanden later voor een Deense rechtbank een vordering tot schadevergoeding in tegen de reders. Het Europees Hof van Justitie oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van “aanhangigheid” omdat beide vorderingen weliswaar dezelfde partijen betroffen, doch elk hun eigen voorwerp en eigen oorzaak hadden. Beide procedures konden dus afzonderlijk behandeld worden. Een bijzondere bescherming is voorzien voor overeenkomsten gesloten door een consument voor niet bedrijfs- of beroepsmatige doeleinden. De consument kan de wederpartij steeds voor de rechtbank van zijn woonplaats dagvaarden (artikel 13-15 EEX-Verdrag, thans artikel 15-17 EEX-Verordening). Volgens het Hof van Justitie moet het begrip
3
“consumentenovereenkomst” strikt geïnterpreteerd worden, aangezien het gaat om een afwijking van de gewone bevoegdheidsregels:
Een Oostenrijker dagvaardde een Duits postorderbedrijf voor de rechtbank in Innsbruck omdat dit laatste in publiciteit de indruk had gewekt dat een prijs zou worden uitbetaald door loutere toezending van een tegoedbon. Het postorderbedrijf weigerde de prijs uit te betalen en hield voor dat eerst een bestelling diende geplaatst. Het Hof van Justitie oordeelde in een arrest van 20 januari 2005 dat er geen sprake was van een “consumentenovereenkomst” daar de Oostenrijker, te goeder trouw, de tegoedbon had teruggezonden om de prijs uitbetaald te krijgen doch hierbij geen bestelling had geplaatst. De betrokkene, die niets gekocht had, kon dus niet als “consument” worden aanzien. Volgens het Hof van Justitie was de toekenning van een prijs onder bepaalde voorwaarden een “gewone” overeenkomst in de zin van artikel 5, 1° EEX-Verdrag. De rechtbank van Innsbruck zal dus moeten nagaan of de verbintenis van het postorderbedrijf in Oostenrijk dan wel in Duitsland moet uitgevoerd worden.
Op dezelfde dag sprak het Hof van Justitie zich uit over een prejudiciële vraag gesteld door het Oberste Gerichtshof van Oostenrijk. Een Oostenrijkse landbouwer had een rechtsgeding ingeleid tegen een Duitse doe-het-zelfzaak waar hij dakpannen was gaan kopen die nadien niet bleken te voldoen. De dakpannen waren bestemd voor het dak van de boerderij waar de landbouwer ook woonde met zijn gezin. Ook voor deze (gemengde) overeenkomst hield het Hof van Justitie zich aan een strikte interpretatie. De koper kan enkel van de consumentenbescherming genieten, en dus de buitenlandse verkoper voor zijn eigen rechtbank dagvaarden, als het beroepsmatig gebruik van de aangekochte goederen marginaal is. Bovendien kan de koper niet als “consument” worden aanzien als hij bij het afsluiten van de overeenkomst de indruk wekt dat hij voor beroepsdoeleinden handelt. In dit geval had de Oostenrijkse eiser zich bij de bestelling van de dakpannen enkel voorgesteld als eigenaar van een landbouwbedrijf. Het ziet er dus naar uit dat de Oostenrijkse rechter, op basis van dit arrest van het Hof van Justitie, de eiser niet als consument zal aanzien en hem naar de Duitse rechtbank zal verwijzen op grond van artikel 5, 1° EEX-Verdrag omdat de leveringsverbintenis van de doe-het-zelfzaak in Duitsland diende uitgevoerd.
Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), ondertekend te Genève op 19 mei 1956, in België goedgekeurd bij Wet van 4 september 1962.
© Allen & Overy LLP 2005
5
Allen & Overy I Review I Mei 2005
EUROPESE INSOLVENTIEVERORDENING IN DE PRAKTIJK Eens de hoofdinsolventieprocedure geopend is in de lidstaat van het “centrum van voornaamste belangen” van de vennootschap, kunnen de rechtbanken in de andere EU-lidstaten enkel een territoriale procedure openen.
Grensoverschrijdende insolventieprocedures binnen de Europese Unie worden geregeld door de Insolventieverordening4. Een hoofdinsolventieprocedure kan enkel worden geopend in de lidstaat waar het “centrum van de voornaamste belangen” van de debiteur gelegen is. Bij vennootschappen en andere rechtspersonen is dit, tot bewijs van het tegendeel, de plaats van de statutaire zetel. Reeds herhaaldelijk werd met succes dit tegenbewijs geleverd voor Belgische rechtbanken. Aangenomen wordt dat het “centrum van de voornaamste belangen” van een vennootschap uit een andere EU-lidstaat gelegen is in België als daar de voornaamste economische activiteiten of het “zenuwcentrum” van het bedrijf gelokaliseerd zijn. Voor vennootschappen met “centrum van voornaamste belangen” in een andere EU-lidstaat doch met een vestiging (filiaal) in België, kan een territoriale insolventieprocedure worden geopend, waarvan de gevolgen beperkt zijn tot de goederen van de debiteur in België. Dit is mogelijk ook al is in de andere EU-lidstaat nog geen hoofdinsolventieprocedure geopend, doch in dat geval moet de territoriale procedure worden aangevraagd door een schuldeiser met zetel in België of met een vordering die voortvloeit uit de uitbating van de Belgische vestiging van de debiteur. Is in een andere EU-lidstaat reeds de hoofdinsolventieprocedure geopend, moet de Belgische rechter zich voor de Belgische vestiging van de betrokken vennootschap in elk geval beperken tot een territoriale (secundaire) insolventieprocedure. De vraag of het “centrum van voornaamste belangen” van de vennootschap eventueel in België ligt, is dan niet meer aan de orde, en de Belgische rechter moet zich ook niet meer buigen over de vraag of de voorwaarden voor de faillietverklaring wel vervuld zijn. Deze vragen werden inderdaad onderzocht en beantwoord door zijn collega in de andere EU-lidstaat bij de opening van de hoofdinsolventieprocedure.
4
6
Een opmerkelijk vonnis werd geveld door de Rechtbank van Koophandel te Charleroi kort nadat op 31 mei 2002 de Insolventieverordening in werking was getreden. Een Franse rechtbank had op 14 maart 2002 de gerechtelijke vereffening bevolen van een Franse vennootschap. Op 7 juni 2002 stelde de Rechtbank van Koophandel te Charleroi over de vennootschap, die een vestiging heeft in Binche, een voorlopig bewindvoerder aan. Deze laatste dagvaardde de vennootschap in faillissement. De rechtbank van Charleroi oordeelde op 16 juli 2002 dat de Franse procedure, alhoewel geopend vóór de inwerkingtreding van de Verordening, gold als een “hoofdinsolventieprocedure” zodat zij enkel het faillissement kon uitspreken in een secundaire procedure beperkt tot de vestiging en de goederen in België. De argumenten van de voorlopig bewindvoerder als zou het “centrum van voornaamste belangen” in feite in België gelegen zijn, waren volgens de rechtbank niet relevant want achterhaald door de in Frankrijk geopende hoofdinsolventieprocedure. Dit vonnis beantwoordt volledig aan de geest van de Insolventieverordening: eens een hoofdinsolventieprocedure geopend is, moeten de rechtbanken in de andere EU-lidstaten deze beslissing respecteren. TIP: Hebt u een vordering op een insolvabele debiteur uit een andere EU-lidstaat met vestiging in België? Wacht niet op buitenlandse insolventieprocedure, doch ga na of in België een faillissement kan worden uitgelokt als hoofdprocedure of als territoriale procedure, naargelang de Belgische vestiging al dan niet het “centrum van de voornaamste belangen” is.
BELGISCHE RECHTER KAN ARBITRAGEBEDING TERZIJDE SCHUIVEN OP GROND VAN ALLEENVERKOOPWET Het Hof van Cassatie floot de rechters terug die aanvaardden dat de Belgische Alleenverkoopwet buitenspel werd gezet door een buitenlandse arbitrage.
De Belgische Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 voorziet in een dwingende bescherming van de concessiehouder bij de eenzijdige beëindiging van een exclusieve concessie van onbepaalde duur met uitwerking in België.
Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, in werking getreden op 31 mei 2002. Voor België vallen onder de toepassing van de Insolventieverordening: het faillissement, het gerechtelijk akkoord, de collectieve schuldenregeling en, sedert een nieuwe Verordening die op 21 april 2005 in werking trad, ook de vrijwillige vereffening, de gerechtelijke vereffening en de voorlopige ontneming van beheer met aanstelling van een voorlopig bewindvoerder (artikel 8 Faillissementswet).
© Allen & Overy LLP 2005
Allen & Overy I Review I Mei 2005
In onze “Update” van mei 2004 werd gewezen op een tendens in de rechtspraak om zich neer te leggen bij arbitrageclausules in internationale concessieovereenkomsten die de Alleenverkoopwet buitenspel zetten. In een arrest van 15 oktober 2004 heeft het Hof van Cassatie deze rechters teruggefloten. Als de opgezegde concessiehouder naar een Belgische rechtbank stapt, terwijl de concessieovereenkomst een arbitragebeding volgens vreemd recht bevat, moet de rechtbank volgens het Verdrag van New York van 1958 onderzoeken of het geschil al dan niet “arbitreerbaar” is om te zien of zij partijen al dan niet naar arbitrage moet verwijzen. Heel de discussie draait rond de vraag of deze arbitreerbaarheid moet worden onderzocht vanuit het Belgisch recht dan wel vanuit het vreemd recht. De hoven van beroep van Antwerpen, Luik en Brussel5 hebben geoordeeld dat de arbitreerbaarheid moet bekeken worden vanuit het recht dat de internationale concessie beheerst (de “lex contractus”). Concreet ging het om het Nederlands resp. het Zwitsers recht, en op grond hiervan vonden de hoven van beroep dat er geen bezwaar was om de concessiegeschillen aan buitenlandse arbitrage te onderwerpen. De uitspraak van het Antwerpse Hof van Beroep van 17 december 2001 was geveld naar aanleiding van de opzegging van de Antwerpse exclusieve verdeler van een gerenommeerd Zwitsers merk van uurwerken en juwelen. De overeenkomst voorzag arbitrage in Zwitserland en de toepasselijkheid van het Zwitsers recht, en volgens dit recht was de arbitrageclausule geldig, aldus het Hof van Beroep. De concessiehouder gaf zich niet gewonnen en ging in cassatie. In een opmerkelijk arrest van 15 oktober 2004 brak het Hof van Cassatie met voormelde tendens om de arbitreerbaarheid enkel vanuit de “lex contractus” te beoordelen. Volgens het hoogste rechtscollege geeft het Verdrag van New York van 1958 niet uitdrukkelijk aan op grond van welk recht de arbitreerbaarheid moet onderzocht worden, zodat de rechter het arbitragebeding aan zijn eigen recht (de “lex fori”) mag toetsen. De Belgische rechter zal dus op basis van de Belgische Alleenverkoopwet, die van dwingend recht is, een arbitragebeding terzijde kunnen schuiven als dit de toepasselijkheid van vreemd recht voorziet. Het concessiegeschil zal in dat geval wel degelijk door de Belgische rechtbank worden beslecht ondanks de arbitrageclausule.
5
Aldus komt het Hof van Cassatie de Belgische concessiehouder ter hulp, nadat de bescherming van de Alleenverkoopwet dreigde omzeild te worden door clausules van buitenlandse arbitrage in combinatie met de toepasselijkheid van buitenlands recht. TIP: De Belgische concessiehouder zal er over waken dat de internationale concessieovereenkomst de toepasselijkheid van het Belgisch recht voorziet, en dat geschillen worden beslecht door Belgische rechtbanken of door arbitrage in België.
BELGISCHE ALLEENVERKOOPWET VAN TOEPASSING OP CONCESSIES IN HET BUITENLAND? Als een concessieovereenkomst, die enkel in het buitenland wordt uitgevoerd, de toepasselijkheid van het Belgisch recht voorziet zonder verdere precisering, bestaat er discussie of dit al dan niet de Alleenverkoopwet omvat.
Exclusieve verkoopconcessies met uitwerking in België zijn, wat betreft de bescherming van de concessiehouder bij eenzijdige beëindiging, dwingend onderworpen aan de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961. Niets belet om ook in een concessieovereenkomst die uitsluitend buiten België wordt uitgevoerd, de toepasselijkheid van het Belgisch recht te bedingen. Daarbij rijst de vraag of onder het “Belgisch recht” ook de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 dient verstaan, aangezien deze Wet in feite bestemd is voor verkoopconcessies met uitwerking in België. In de rechtspraak bestaat in dit verband onenigheid. Het Hof van Beroep van Luik moest in december 2003 uitspraak doen over de vordering van een Duitse verdeler van auto-onderdelen die van de Amerikaanse fabrikant een exclusieve concessie had bekomen voor een groot deel van Duitsland. In de overeenkomst was de toepasselijkheid van het Belgisch recht voorzien en de bevoegdheid van de Luikse rechtbanken. Het Hof te Luik oordeelde dat het Belgisch recht van toepassing was met inbegrip van de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961, zodat de Duitse concessiehouder aanspraak kon maken op de vergoedingen op basis van deze Wet. Een maand later, op 30 januari 2004, sprak het Hof van Beroep te Brussel zich in een gelijkaardig geschil in tegengestelde zin uit. Een Belgische brouwerij had het
Antwerpen, 17 december 2001; Luik, 28 april 2003; Brussel, 30 juni 2004.
© Allen & Overy LLP 2005
7
Allen & Overy I Review I Mei 2005
contract met haar exclusieve verdeler in Hongkong verbroken. Het Hof te Brussel oordeelde dat de contractuele relaties tussen partijen weliswaar beheerst werden door het Belgisch recht doch dat dit niet inhield dat ook de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 moest worden toegepast omdat deze Wet enkel bedoeld is voor concessies met uitwerking in België. De concessiehouder uit Hongkong moest zich dus tevreden stellen met een, meer beperkte, schadevergoeding volgens het “gemeen recht”.
De rechtbank te Oudenaarde veroordeelde de aannemer om de kopers schadeloos te stellen, terwijl de leverancier van de sanitaire leidingen de aannemer moest vrijwaren. Het Hof van Beroep van Gent deed die uitspraak teniet wat betreft de vrijwaringsvordering. Volgens het Hof van Beroep was de vrijwaringsvordering niet binnen “korte tijd” ingesteld tegen de leverancier omdat deze laatste reeds als verantwoordelijke was aangeduid in een expertiseverslag van december 1993.
De beslissing van het Hof van Beroep te Brussel, die gesteund is op gezaghebbende rechtsleer, houdt in dat de Alleenverkoopwet niet van toepassing is op concessies buiten België, tenzij de partijen zulks uitdrukkelijk zijn overeengekomen.
In januari 2004 floot het Hof van Cassatie het Hof van Beroep te Gent terug. De verkoper die door de koper gedagvaard wordt wegens verborgen gebreken, moet zijn vrijwaringsvordering weliswaar binnen “korte tijd” instellen tegen zijn leverancier, doch deze termijn begint pas te lopen nadat de verkoper zelf door de koper gedagvaard is. In dit geval ging de “korte tijd” dus pas in in december 1994, terwijl de vrijwaringsvordering tegen de leverancier in april 1995, en dus tijdig, was ingesteld.
TIP: Als in een overeenkomst betreffende een exclusieve concessie in het buitenland de toepasselijkheid van het Belgisch recht wordt bedongen, dient aangegeven of dit al dan niet de Alleenverkoopwet omvat.
HOF VAN CASSATIE: VANAF WANNEER LOOPT “KORTE TERMIJN” VOOR VRIJWARINGSVORDERING VAN VERKOPER TEGEN ZIJN LEVERANCIER? De verkoper die door de koper wordt gedagvaard wegens verborgen gebreken, moet de vrijwaringsvordering tegen zijn leverancier instellen binnen een korte tijd nadat hij de dagvaarding van zijn koper ontving.
De koper die verborgen gebreken vaststelt aan de gekochte zaak moet volgens het Burgerlijk Wetboek de rechtsvordering tegen de verkoper instellen binnen een “korte tijd” na het ontdekken van de gebreken. Het gaat om de rechtsvordering tot betaling van herstellingskosten en schadevergoeding of tot ontbinding van de verkoop. De aangesproken verkoper kan op zijn beurt een vrijwaringsvordering instellen tegen zijn leverancier, en ook hij moet dit doen binnen een “korte tijd”. Een echtpaar kocht een woning van een aannemer. Zij stelden gebreken in de sanitaire leidingen vast en dagvaardden in december 1994 de aannemer (verkoper van de woning) voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Oudenaarde, in betaling van schadevergoeding. De aannemer stelde op zijn beurt in april 1995 een vordering tot vrijwaring in tegen de Franse fabrikant van de sanitaire leidingen.
8
TIP: De verkoper die door een koper wordt gedagvaard wegens verborgen gebreken, doet er goed aan om niet te lang te wachten om een vordering in te stellen tegen zijn leverancier.
BESTUURDERS VAN FAILLIETE VENNOOTSCHAP MOETEN OPDRAAIEN VOOR FINANCIELE WANPRAKTIJKEN Bestuurders die door fraude of financieel wanbeheer het faillissement van hun vennootschap veroorzaken kunnen persoonlijk tot schadevergoeding worden aangesproken.
Zowel het Wetboek van Vennootschappen als het “gemeen recht” inzake onrechtmatige daad laten toe om bestuurders ter verantwoording te roepen na het faillissement van de vennootschap. Hierna twee uitspraken van het Hof van Beroep te Brussel waarbij bestuurders, om uiteenlopende redenen, persoonlijk moesten opdraaien voor hun financiële wanpraktijken. In juli 2003 veroordeelde het Hof van Beroep te Brussel de zaakvoerder van een failliete BVBA die een fiscaal fraudemechanisme had opgezet. Hij liet door een bevriende vennootschap fictieve facturen uitreiken aan de BVBA voor niet geleverde prestaties om deze af te trekken als kosten in de vennootschapsbelasting en bovendien de BTW te recupereren. De BBI kwam de fraude op het spoor en zond de BVBA een gepeperde aanslag met fikse boeten en interesten, zodat de fiscale
© Allen & Overy LLP 2005
Allen & Overy I Review I Mei 2005
schuld opliep tot ruim boven de 500 000 euro. Dit leidde enkele maanden nadien tot het faillissement van de BVBA. Volgens het Wetboek van Vennootschappen kunnen bestuurders door de curator of door een benadeelde schuldeiser worden aangesproken om het tekort geheel of volledig bij te passen als hun “kennelijk grove fout” mee aan de basis ligt van het faillissement van de vennootschap. Het Hof van Beroep oordeelde dat dit hier het geval was omdat het ging om regelrechte fraude van de zaakvoerder van de BVBA, ook al had deze zich niet persoonlijk verrijkt. Een berekening wees uit dat de BVBA uiteindelijk meer dan 350 000 euro extra moest betalen aan de fiscus als sanctie voor de ontdekte fraude, hetgeen het faillissement van de BVBA betekende. De curator, die de vordering had ingesteld, kreeg van het Hof van Beroep gelijk en mocht de zaakvoerder de rekening presenteren voor het passief van de faling dat meer dan 500 000 euro bedroeg. In een tweede zaak werd de afgevaardigd bestuurder van een NV die handel dreef in exotische voedingswaren, financieel ter verantwoording geroepen door een mede-bestuurder nadat gebleken was dat eerstgenoemde zijn somptueuze levensstijl had laten betalen door de NV. De drie bestuurders hadden zich elk persoonlijk borg gesteld ten aanzien van de bank. Nadat de NV begin 1994 failliet was verklaard, liet de bank de drie bestuurders als solidaire borgen veroordelen om haar in totaal 1 500 000 oude Belgische franken te betalen. Eén van de veroordeelde bestuurders liet het daar niet bij en eiste dat de afgevaardigd bestuurder deze schuld aan de bank volledig voor zijn rekening nam omdat hij de NV regelrecht naar het faillissement had geleid. Na het faillissement was met name gebleken, onder andere aan de hand van bankafschriften, dat de afgevaardigd bestuurder grote sier had gemaakt op kosten van de NV. Zo werden vakanties aan de Azurenkust en casinobezoeken betaald met de kredietkaart van de vennootschap. Het Hof van Beroep oordeelde terecht dat de afgevaardigd bestuurder door deze abusievelijke handelwijze het faillissement had uitgelokt met als rechtstreeks gevolg dat de bank de drie bestuurders aansprak op grond van hun persoonlijke borgstelling. Volgens het Hof van Beroep had de afgevaardigd bestuurder een onrechtmatige daad begaan in de zin van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek zodat hij de mede-bestuurder en mede-borg schadeloos moest stellen. TIP: Als schuldeiser van een failliete vennootschap loont het de moeite om te onderzoeken of de bestuurders, of één van hen, niet persoonlijk kunnen worden aangesproken voor de nadelige gevolgen van het faillissement.
© Allen & Overy LLP 2005
BEGUNSTIGDE MOET VOORWAARDEN VAN GARANTIE OP EERSTE VERZOEK STRIKT NALEVEN Door het abstract karakter van een garantie op eerste verzoek mag de bank betaling weigeren als de begunstigde zich niet letterlijk houdt aan de voorwaarden van de garantiebrief.
Een leverancier liet de factuurschulden van een klant waarborgen door een garantie op eerste verzoek afgeleverd door de bank van laatstgenoemde. In de garantiebrief stond dat ieder betalingsverzoek door de begunstigde aangetekend aan de bank moest worden toegezonden ten laatste tien dagen na de vervaldag van de facturen. Op 29 juni 1998 ging de klant failliet, en op 9 juli 1998 vroeg de leverancier aan de bank betaling van openstaande facturen daterend van februari 1997. De bank wierp op dat de betalingsaanvraag van de leverancier laattijdig was. Zij verwees naar de algemene voorwaarden vermeld op de facturen, volgens dewelke deze contant betaalbaar waren, zodat zij vervallen waren bijna anderhalf jaar voordat de leverancier zich op de bankgarantie beriep. Deze laatste wierp op dat hij met zijn klant andere betalingsmodaliteiten had afgesproken en met name een uitstel van betaling tot niet nader bepaalde datum had toegestaan zodat de facturen geen vervaldatum meer hadden en pas opeisbaar werden na het faillissement van de klant. De bank was echter onverbiddelijk en werd daarin gevolgd door de Rechtbank van Koophandel en door het Hof van Beroep te Brussel. Het Hof bracht het letterlijk en abstract karakter van de garantie op eerste verzoek in herinnering. De bank mag zich houden aan de letterlijke bewoordingen van de garantiebrief en van de hierin vermelde stukken, in dit geval de facturen waaruit duidelijk bleek dat deze contant betaalbaar waren zodat de vervaldag samenviel met de factuurdatum. De bank moet geen rekening houden met omstandigheden buiten deze contractuele documenten zoals, in dit geval, het betalingsuitstel dat de leverancier in afwijking van zijn eigen factuurvoorwaarden had toegestaan. De leverancier die ruime betalingsmodaliteiten had toegestaan aan zijn klant, werd aldus het slachtoffer van zijn eigen coulance. TIP: De begunstigde van een bankgarantie op eerste verzoek zal de termijnen en andere voorwaarden van de garantiebrief goed nakijken en deze letterlijk opvolgen.
9
Allen & Overy I Review I Mei 2005
Casus In deze rubriek komen dossiers aan bod waarin ons kantoor is opgetreden voor één der partijen. De hierna besproken casus betreft een rechtsgeding dat momenteel hangende is in beroep.
SCHULD AANGEGAAN DOOR LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ TIJDENS GERECHTELIJK AKKOORD WERD NA FAILLISSEMENT ERKEND ALS BOEDELSCHULD
opschorting. Dergelijke schulden worden aanzien als boedelschulden, en gelijkgesteld met schulden aangegaan door de curatoren voor het beheer van het faillissement. Ze worden uitbetaald vóór de meeste andere schulden. Ondanks de bezwaren van de curatoren, de gewezen commissarissen inzake opschorting en de bestuurders van de failliete luchtvaartmaatschappij, oordeelde de rechtbank op 7 september 2004 dat de vordering van de leasingmaatschappij voldeed aan de voorwaarden voor dergelijke boedelschuld:
het ging om een schuld die de debiteur aanging tijdens de periode van voorlopige opschorting van betaling (de “observatieperiode”) aangezien de schuld aan de leasingmaatschappij voortvloeide uit de overeenkomst van augustus 2001; het feit dat het faillissement niet werd uitgesproken tijdens de “observatieperiode” doch pas later, na herroeping van de definitieve opschorting van betaling, is zonder belang;
voor de vereiste “medewerking, machtiging of bijstand” van de commissaris inzake opschorting, ging de rechtbank uit van een vermoeden dat alle verbintenissen aangegaan door de debiteur tijdens de “observatieperiode” gedekt zijn door de commissaris inzake opschorting tenzij deze laatste bezwaar aantekende of geen kennis kon hebben van de handeling; in dit geval ondertekende één van de commissarissen inzake opschorting een verklaring dat hij kennis had van de overeenkomst van augustus 2001 en zich er niet tegen verzette, zodat omtrent zijn “machtiging of bijstand” geen twijfel bestond;
als boedelschuld van het faillissement wordt zij enkel voorafgegaan door schuldeisers met een zakelijke zekerheid (pand of hypotheek) en door schuldeisers met een bijzonder voorrecht op bepaalde goederen, tenzij ook deze schuldeisers voordeel zouden gehaald hebben uit de aangegane boedelschuld.
Een schuld aangegaan tijdens de concordataire periode met medewerking, althans de afwezigheid van verzet, van de commissaris inzake opschorting, werd na het faillissement van de debiteur erkend als boedelschuld.
Een luchtvaartmaatschappij vroeg in 2001 een gerechtelijk akkoord aan bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel. De rechtbank stond in juli 2001 de voorlopige opschorting van betaling toe en stelde twee commissarissen inzake opschorting aan. In het kader van het financieel herstel moesten de activiteiten worden toegespitst op chartervluchten. Hiertoe ondertekende de luchtvaartmaatschappij in augustus 2001 een overeenkomst met de Amerikaanse leasingmaatschappij van wie zij twee vliegtuigen huurde. De huur werd vervroegd beëindigd en de luchtvaartmaatschappij verbond zich tot betaling van achterstallige huur, onderhoudskosten en andere vergoedingen. Eén van de commissarissen inzake opschorting ondertekende een verklaring waarin hij bevestigde dat hij kennis nam van de overeenkomst en zich hiertegen niet verzette. In oktober 2001 werd het herstelplan goedgekeurd door de schuldeisers en stond de rechtbank de definitieve opschorting van betaling toe. Kort daarna echter herriep de rechtbank het gerechtelijk akkoord en verklaarde zij de luchtvaartmaatschappij failliet. Deze bleef op grond van de overeenkomst van augustus 2001 circa 1 500 000 euro verschuldigd aan de leasingmaatschappij. De leasingmaatschappij eiste van de curatoren prompte betaling en beriep zich op het speciaal statuut dat de Wet op het Gerechtelijk Akkoord van 1997 heeft ingevoerd voor handelingen tijdens de akkoordprocedure verricht met medewerking, machtiging of bijstand van de commissaris inzake
10
De rechtbank veroordeelde de curatoren om de leasingmaatschappij 1 500 000 euro plus de interesten vanaf november 2001 uit te betalen. De rechtbank besliste wel dat de verhuurder van kantoorruimtes die nog achterstallige huur te goed had, en die bevoorrecht was op de inboedel, voorrang had op de leasingmaatschappij. Tegen het vonnis werd beroep aangetekend, zodat het Hof van Beroep te Brussel zich uiteindelijk over de zaak zal uitspreken.
© Allen & Overy LLP 2005
Allen & Overy I Review I Mei 2005
Interesten DEPOSITO- EN CONSIGNATIEKAS
WET BETALINGSACHTERSTAND HANDELSTRANSACTIES
Rentevoeten sedert 1 januari 2005 op sommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas:
De “superinterest” ingevoerd bij de Wet van 2 augustus 2002 inzake betalingsachterstand bij handelstransacties, bedroeg achtereenvolgens:
tweede semester 2002:
10,50 %
eerste semester 2003:
10,00 %
tweede semester 2003:
9,50 %
eerste semester 2004:
9,50 %
tweede semester 2004:
9,50 %
eerste semester 2005:
9,50 %
consignaties algemeen:
1,75 %
notarissen:
2,25 %
curators faillissementen (vanaf 01/02/2005): 2,70 %
WETTELIJKE INTERESTEN
Wettelijke interesten sedert 01/09/1996:
7%
Key contacts Voor alle verdere inlichtingen kunt u terecht bij:
Luc Demeyere Tel +32 (0)3 287 7310
Koen Van den Broeck Tel +32 (0)2 780 2615
Jan Van Celst Tel +32 (0)3 287 7312
Joost Everaert Tel +32(0)2 780 2606
Werner Eyskens Tel +32 (0)2 780 2602
Allen & Overy LLP Uitbreidingstraat 80 2600 Antwerpen Tel +32 (0)3 287 7222 Fax +32 (0)3 287 7244 www.allenovery.com Tervurenlaan 268A 1150 Brussel Tel +32 (0)2 780 22 22 Fax +32 (0)2 780 22 44 www.allenovery.com Allen & Overy LLP* is een internationale advocatenpraktijk met circa 2 200 advocaten, verspreid over 25 belangrijke centra in de hele wereld. In België telt Allen & Overy* 120 advocaten die vanuit Brussel en Antwerpen een volledige juridische dienstverlening aanbieden aan bedrijven. Voor een volledige en gedetailleerde voorstelling van onze diensten nodigen wij u uit om onze website te raadplagen op volgend adres: www.allenovery.com. Uw persoonsgegevens worden verwerkt door Allen & Overy LLP, Tervurenlaan, 268A, 1150 Brussel in het kader van onze dienstverlening, alsook om u op de hoogte te houden over onze seminaries en andere soortgelijke diensten. Uw gegevens kunnen tevens voor bovenvermelde doeleinden aan andere Allen & Overy kantoren worden meegedeeld. Sommige van deze kantoren zijn gevestigd buiten de EER in landen die geen passend beschermingsniveau inzake persoonsgegevens bieden. U kan zich op elk ogenblik kosteloos verzetten tegen de verwerking van uw persoonsgegevens voor bovenvermelde marketingdoeleinden door het verzenden van een e-mail naar
[email protected]. U heeft het recht toegang te verkrijgen tot uw persoonsgegevens alsook het recht deze te verbeteren indien deze onjuist blijken te zijn. *Allen & Overy LLP of een daarmee verbonden kantoor heeft vestigingen in de volgende steden: Amsterdam, Antwerpen, Bangkok, Boedapest, Bratislava, Brussel, Dubai, Frankfurt, Hamburg, Hongkong, Londen, Luxemburg, Madrid, Milaan, Moskou, New York, Parijs, Peking, Praag, Rome, Shanghai, Singapore, Tokio, Turijn, Warschau
© Allen & Overy LLP 2005. Deze Review verstrekt enkel algemene informatie en houdt geen advies in. I MK505050
11