Auteur Febian Aps Wet en Duiding Echtelijke moeilijkheden www.larcier.be
Onderwerp Overstapmogelijkheid van de procedure EOT naar de procedure EOO
Datum 2010
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2012
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Echtelijke moeilijkheden tree_801-Tome1.book Page 70 Friday, May 28, 2010 10:31 AM
5. Echtscheiding op grond van onderlinge toestemming Wet 10 oktober 1967 - Ger. W. (Art. 1294bis)
ding door onderlinge toestemming", (noot onder Antwerpen 9 mei 2007, RABG 2009, 280 e.v.). Het standpunt van het Hof van Cassatie sluit weliswaar geenszins uit dat gewezen echtgenoten na hun echtscheiding hun oorspronkelijke overeenkomsten wijzigen, desnoods in dezelfde zin als een eerder nietige afspraak, maar deze nieuwe afspraak maakt de eerdere, nietige, niet geldig. Wat in uitvoering daarvan is gepresteerd voor de nieuwe afspraak blijft derhalve voor herstel of terugvordering vatbaar (S. MOSSELMANS, "Het lot van de tegenbrieven bij echtscheiding door onderlinge toestemming", in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 419, nr. 26). Het bewijsrisico met betrekking tot (de datum van) de beweerde nieuwe afspraak ligt bij diegene die er de uitvoering van vordert (Brussel 13 oktober 1998, JLMB 2000, 1222). 5. Hoewel artikel 1293 Ger.W. inhoudelijk niet werd gewijzigd door de Wet van 27 april 2007, zorgt de mogelijkheid tot toepassing ervan voor discussie in de rechtsleer, met name in de hypothese dat partijen in toepassing van het nieuwe artikel 1291bis Ger.W. worden vrijgesteld van de tweede verschijning. Volgens de meerderheid van de auteurs kan artikel 1293 Ger.W. in dit geval niet worden toegepast, vermits het enkel van toepassing is op de wijzigingen tijdens de procedure, meer bepaald in de periode tussen de eerste en tweede verschijning. De rechter kan moeilijk een nieuwe datum voor de tweede verschijning bepalen wanneer er geen tweede verschijning is (zie o.a. S. BROUWERS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming" in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht, Antwerpen, Intersentia 2008, p. 165, nr. 203; F. BUYSSENS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007", Not.Fisc.M. 2008, p. 13 e.v., nr. 41; Contra, genuanceerd inzake de overeenkomsten m.b.t. de kinderen: S. LOUIS, "Le nouveau divorce par consentement mutuel" in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier 2007, p. 146 e.v., nrs. 27 -28). }1[Art. 1294bis. § 1. Indien een van de partijen niet
verschijnt tijdens de zitting waarin artikel 1294 voorziet of in de loop van de procedure meedeelt dat ze die niet wenst voort te zetten, kan de meest gerede partij om de toepassing van artikel 1255 verzoeken. In dit geval neemt de termijn van een jaar voor het bepalen van de zitting waarin artikel 1255, § 2, tweede lid, voorziet een aanvang op de dag van de in artikel 1289 bedoelde verschijning.
sten de partijen voorlopig, tot wanneer de artikelen 1257 of 1280 worden toegepast. Indien de overeenkomsten niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, de zaak bepaald op de rechtsdag van kort geding, in overeenstemming met artikel 1256. Indien een van de partijen daarom verzoekt, spreekt de voorzitter een voorlopige beschikking uit, in overeenstemming met de overeenkomsten.]1
§ 2. Indien afstand wordt gedaan van de procedure, verbinden de in }2[artikel 1288]2 bepaalde overeenkom-
}1. – Ingevoegd bij art. 36 wet 27 april 2007, B.S., 7 juni 2007, inwerkingtreding: 1 september 2007 (art. 44) }2. – § 2 gewijzigd bij art. 2 wet 31 oktober 2008, B.S., 23 januari 2009
FEBIAN APS 1. Overstapmogelijkheid van de procedure EOT naar de procedure EOO 1. De wetgever heeft in artikel 1294bis Ger.W; een "omgekeerde passerelle" ingevoerd van EOT naar EOO, en dit in opvolging van de afgeschafte passerelle van de oude echtscheiding op grond van bepaalde feiten naar de oude EOT (oud art. 1259 Ger.W.). 2. De slordige redactie van artikel 1294bis Ger.W. heeft reeds tot diverse interpretatieproblemen geleid. Zo kan uit de bewoordingen van de wet zelf niet worden afgeleid of de overstap ook kan worden aangevraagd door beide echtgenoten (zie in deze zin S. BROUWERS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming", in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht, Antwerpen, Intersentia 2008, p. 167, nr. 207; F. SWENNEN en F. APS, "De Echtscheidingswet 2007", RW 2007-08, nr. 71; Contra F. BUYSSENS, p. "Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007", NFM 2008, p. 16, nr. 49). De wet bepaalt evenmin de wijze waarop de passerelle moet gebeuren. Volgens sommige auteurs volstaat een mondeling verzoek op de zitting waarop werd vastgesteld dat een partij niet langer verschijnt (zie o.a. S. BROUWERS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming", in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht, Antwerpen, Intersentia 2008, p. 168, nr. 209; F. SWENNEN en F. APS, "De Echtscheidingswet 2007", RW 2007-08, nr. 71), terwijl andere auteurs een nieuw verzoekschrift aanraden teneinde verdere interpretatieproblemen te vermijden (zie o.a. F. BUYSSENS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming na de Wet van 27 april 2007", NFM 2008, p. 17, nr. 51). In de praktijk blijkt dat meestal dat ter zitting een proces-verbaal wordt opgesteld of de zaak naar de bijzondere rol wordt verwezen zodat de meest gerede partij een brief met verzoek tot toepassing van artikel 1255 Ger.W. aan de voorzitter kan richten. Hoewel dit totaal indruist tegen de proceseconomie en de ratio legis van de nieuwe echtscheidingswet, blijkt dat de rolstelling van het "nieuwe" verzoek pas gebeurt na ontvangst van de rolrechten (zie Voorz. Rb. Leuven 9 juni 2008 en Rb. Leuven 29 september 2008, T.Fam. 2008, 179 e.v., noot T. TOREMANS). Bovendien lijken sommige griffies dan nog te wachten met de oproeping van de partijen tot er conclusies worden neergelegd waarin wordt verduidelijkt op welke subgrond tot echtscheiding de EOO-vordering wordt gebaseerd en wordt de neerlegging van bijkomende administratieve stukken gevraagd die wel in artikel 1254 Ger.W., maar niet in artikel 1288bis Ger.W. worden vereist (F. SWENNEN, S. EGGERMONT en E. ALOFS, "De wet van 27 april 2007 inzake echtscheiding. Knelpunten van materieel recht en van procesrecht", in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHEL-
70
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 mei 2010)
Echtelijke moeilijkheden tree_801-Tome1.book Page 71 Friday, May 28, 2010 10:31 AM
5. Echtscheiding op grond van onderlinge toestemming Wet 10 oktober 1967 - Ger. W. (Art. 1294bis) DEN (eds.), Knelpunten echtscheiding, afstamming en verblijfsregelingen. Evaluatie van de wetten van 27 april 2007, 1 juli en 27 december 2006 en 18 juli 2006, Antwerpen, Intersentia, 2009, p. 51, nr. 65).
De discussie omtrent de (dis)continuïteit van EOT en EOO na overstap, doet eveneens de vraag ontstaan tot welke territoriaal bevoegde rechtbank het verzoek tot overstap moet worden gericht. Inzake EOT is immers forumshopping niet mogelijk, in tegenstelling tot wat de procedure EOT betreft, en dient artikel 628, 1° Ger.W. dat als bevoegde rechter de rechter van de laatste echtelijke verblijfplaats of woonplaats van de verweerder vooropstelt, te worden gevolgd. Volgens sommige auteurs blijft de EOT-rechtbank zonder enige twijfelt bevoegd (F. SWENNEN, S. EGGERMONT en E. ALOFS, "De wet van 27 april 2007 inzake echtscheiding. Knelpunten van materieel recht en van procesrecht", p. 49, nr. 63; zie nochtans Rb. Leuven 29 september 2008, T.Fam. 2008, 180, met goedkeurende noot T. TOREMANS). Indien de overstap inderdaad wordt opgevat in twee fases waarbij eerst afstand wordt gedaan van de procedure EOT en vervolgens een nieuw echtscheidingsgeding ontstaat, lijkt deze ieder nut te verliezen. De cesuur creëert bovendien onnodig problemen van temporele bevoegdheid inzake voorlopige maatregelen, zodat een wettelijke aanpassing aangewezen is (T. TOREMANS, "De overstap van EOT naar EOO: bevoegdheidsperikelen na toepassing van artikel 1294bis § 1 Ger.W.", (noot onder Voorz. Rb. Leuven 9 juni 2008 en Rb. Leuven 29 september 2008), T.Fam. 2008, p. 187, nr. 21; zie ook J.-F. TAEYMANS, "Les passerelles entre le divorce par consentement mutuel et le divorce pour désunion irrémédiable, RNB 2008, 472 e.v.). Hoewel ook hierover discussie kan bestaan, kan om proceseconomische overwegingen worden aangenomen dat de overstap kan worden gevraagd vanaf de neerlegging van het verzoekschrift tot het bekomen van de EOT, dus ook voordat de eerste verschijning heeft plaatsgevonden, tot op het ogenblik waarop de echtscheiding door onderlinge toestemming wordt uitgesproken. Wordt de overstap gevraagd na de eerste verschijning (in het kader van de stopgezette procedure EOT), dan dient in een teleologische interpretatie van artikel 1255 § 2 Ger.W. de rechter, indien de echtgenoten reeds feitelijk gescheiden leefden op het ogenblik van de eerste verschijning in het raam van de EOT, de nieuwe zitting (in het kader van de procedure EOO), te bepalen op een nieuwe datum die onmiddellijk volgt na het bereiken van één jaar feitelijke scheiding, en dient niet te worden gewacht tot één jaar is verstreken na de eerste verschijning in het kader van de procedure EOT (J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor Familierecht, Brugge, die Keure, 2008, p. 582, nr. 1789; Contra F. BUYSSENS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007", NFM 2008, p. 16, nr. 48 die deze oplossing weliswaar logisch maar contra legem vindt).
2. Voorlopige binding voorafgaande overeenkomsten 3. Als correlarium van de overstapmogelijkheid van de procedure EOT naar de procedure EOO, heeft de wetgever radicaal met het verleden gebroken door te bepalen dat, indien afstand wordt gedaan van de procedure EOT, de overeenkomsten de partijen voorlopig binden, en dit tot wanneer de artikelen 1257 of 1280 Ger.W. worden toegepast. Voor de wet van 27 april 2007 werd deze voorlopige binding radicaal afgewezen (zie o.a. Cass. 18 oktober 2002, EJ 2004, 5, noot F. BUYSSENS en RW 2003-04, 539). 4. Ook de libellering van artikel 1294bis § 2 Ger.W. is zeer slordig opgesteld. Zo voorzag de wetgever oorspronkelijk enkel in de voorlopige binding van de overeenkomst omtrent de wederzijdse rechten zoals omschreven in artikel 1287 Ger.W. In de rechtsleer werd echter unaniem aanvaard dat dit een materiële vergissing betrof en daarentegen voornamelijk de familierechtelijke overeenkomsten, zoals voorzien in artikel 1288 Ger.W., werden geviseerd. Bij wet van 31 oktober 2008 (BS 23 januari 2009) werd deze vergissing rechtgezet en wordt enkel nog verwezen naar de voorlopige binding van de familierechtelijke overeenkomsten bedoeld in artikel 1288 Ger.W. Ook kan uit de tekst van de wet niet worden afgeleid of de voorlopige binding ook geldt wanneer de procedure EOT gewoon zuiver wordt verlaten (afstand), of daarentegen enkel indien gebruik wordt gemaakt van de overstapmogelijkheid van de procedure EOT naar de procedure EOO op initiatief van (minstens) één van de echtgenoten (zie in de zin van de eerste strekking o.a. G. VERSCHELDEN, "De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht. Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming", T.Fam. 2007, p. 145, nr. 30. Deze auteur pleit de lege ferenda wel voor de andere stelling; K. VERSTRAETE, "Hervorming echtscheidingsrecht. Wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding", NJW 2007, p. 639, nr. 56. Voor voorstanders van de tweede strekking, zie o.a. S. BROUWERS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming", p. 172, nr. 217 en F. BUYSSENS, Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007, NFM 2008, p. 5, nr. 9). Ingeval de echtgenoten toepassing maken van artikel 1257 Ger.W. en een overeenkomst sluiten omtrent de voorlopige maatregelen wordt betwist of de voorlopige binding van de familierechtelijke overeenkomst slechts ophoudt op het moment dat deze worden bekrachtigd zoals voorzien in art. 1257 Ger.W., of daarentegen reeds bij het afsluiten van de overeenkomst (zie in de zin van de eerste strekking o.a. S. BROUWERS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming", p. 171, nr. 216; voor voorstanders van de tweede strekking, zie o.a. J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor Familierecht, Brugge, die Keure, 2008, p. 575, nr. 1773). In de rechtsleer bestaat eveneens discussie of de voorlopige binding conventioneel anticipatief kan worden uitgeschakeld door de echtgenoten in het kader van hun procedure EOT. De meerderheid van auteurs beant-
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 mei 2010)
71
Echtelijke moeilijkheden tree_801-Tome1.book Page 72 Friday, May 28, 2010 10:31 AM
5. Echtscheiding op grond van onderlinge toestemming Wet 10 oktober 1967 - Ger. W. (Art. 1295)
woordt deze vraag negatief, gelet op het beschermingsmechanisme dat de wettelijke regeling beoogt te bieden (zie o.a. G. VERSCHELDEN, "De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht. Deel II. De echtscheiding door onderlinge toestemming", p. 146-147, nr. 33.; S. BROUWERS, "Echtscheiding door onderlinge toestemming", in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht, Antwerpen, Intersentia 2008, p. 171, nr. 216). Voornamelijk vanuit het notariaat wordt echter de tegenovergestelde opvatting vooropgesteld (zie o.a. F. BUYSSENS, Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007, NFM 2008, p. 7 en 22, nrs. 9 en 15). In de hypothese dat de echtgenoten hun voorafgaande overeenkomsten in notariële vorm hebben laten verlijden, dan hebben deze onmiddellijk uitvoerbare kracht omwille van de authenticiteit van de akte. Is dit niet het geval, dan kan de kortgedingrechter, op initiatief van één van de echtgenoten een beschikking verlenen die in overeenstemming is met de voorafgaande overeenkomsten zodat deze eveneens uitvoerbare kracht verkrijgen.
Art. 1295. Nadat de rechter aan de echtgenoten zijn opmerkingen heeft gemaakt, wordt hun, indien zij volharden, akte verleend van hun verzoek }1[...]1; de griffier van de rechtbank maakt een proces-verbaal op, dat getekend wordt door de rechter en de griffier, alsmede door de partijen, tenzij dezen verklaren niet te kunnen tekenen of daartoe niet in staat te zijn, in welk geval daarvan melding wordt gemaakt. }1. – Gewijzigd bij art. 9 wet 1 juli 1972, B.S., 18 juli 1972
Art. 1296. De rechter plaatst terstond, onderaan op het proces-verbaal, zijn beschikking inhoudende dat over een en ander door hem binnen drie dagen aan de rechtbank in raadkamer verslag zal worden uitgebracht, op de schriftelijke conclusie van de procureur des Konings, aan wie de griffier de stukken te dien einde meedeelt. Art. 1297. }1[Indien de procureur des Konings vaststelt dat aan de wettelijke voorwaarden, naar vorm en inhoud, is voldaan, geeft hij zijn conclusie in de volgende bewoordingen: «De wet laat toe». In het tegenovergestelde geval moet zijn conclusie van ontoelaatbaarheid gemotiveerd zijn.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 37 wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2)
Art. 1298. De rechtbank kan, wanneer het verslag wordt uitgebracht, geen andere punten onderzoeken dan die welke in artikel 1297 zijn vermeld. Blijkt daaruit dat, naar het oordeel van de rechtbank, de partijen aan de voorwaarden hebben voldaan en de formaliteiten hebben in acht genomen die door de wet bepaald zijn, dan }1[spreekt zij de echtscheiding uit]1 }1[en homologeert zij de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen]1; in het tegenovergestelde geval verklaart de rechtbank dat er geen grond bestaat om }1[de echtscheiding uit te spreken]1 en geeft de redenen van de beslissing op. }1. – Gewijzigd bij art. 37 wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2); gewijzigd bij art. 17 wet 20 mei 1997, B.S., 27 juni 1997
Art. 1299. Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de
echtscheiding is }1[uitgesproken]1 is slechts toegelaten indien het ingesteld wordt door het openbaar ministerie }1[binnen één maand]1 te rekenen van de uitspraak. Het wordt aan beide echtgenoten betekend. }1. – Gewijzigd bij art. 39 wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de han-
72
gende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2)
Art. 1300. Hoger beroep tegen het vonnis waarbij beslist is dat er geen grond bestaat om de echtscheiding te spreken]1, is slechts toegelaten indien het ingesteld wordt door beide partijen, afzonderlijk of gezamenlijk }1[binnen één maand]1 te rekenen van de uitspraak. Het wordt aan de procureur des Konings betekend.
}1[uit
}1. – Gewijzigd bij art. 40 wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2)
Art. 1301. Binnen tien dagen na de betekening van het beroep doet de procureur des Konings aan de procureurgeneraal bij het hof van beroep de uitgifte toekomen van het vonnis en de stukken waarop dit is gewezen. De procureur-generaal geeft schriftelijk zijn conclusie binnen tien dagen na ontvangst van de stukken; de voorzitter of de raadsheer die hem vervangt, brengt verslag uit aan het hof van beroep, in raadkamer, en de eindbeslissing wordt genomen binnen tien dagen na het overleggen van de conclusie van de procureur-generaal. Het arrest is niet vatbaar voor verzet.
Art. 1302. }1[De termijn om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van het hof van beroep is drie maanden te rekenen van de uitspraak. Voorziening in cassatie door de partijen is slechts toegelaten indien ze ingesteld wordt door beide echtgenoten afzonderlijk of gezamenlijk. Voorziening in cassatie tegen een arrest waarbij echtscheiding wordt uitgesproken, schorst de tenuitvoerlegging.]1 }1. – Vervangen bij art. 41 wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2) Art. 1303. }1[Wanneer de echtscheiding is uitgespro-
ken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, binnen één maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte }1[en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden]1 van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is, of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan }1[de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.]1]1 Ten aanzien van vonnissen, }2[gaat die termijn van één maand]2 eerst in na het verstrijken van de termijn van hoger beroep en ten aanzien van arresten, na het verstrijken van de termijnen van voorziening in cassatie.
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 mei 2010)
Echtelijke moeilijkheden tree_801-Tome1.book Page 73 Friday, May 28, 2010 10:31 AM
5. Echtscheiding op grond van onderlinge toestemming Wet 10 oktober 1967 - Ger. W. (Art. 1304) }3
[...]3 [Binnen één maand na de ontvangst van het uittreksel van het vonnis of het arrest]4, schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand het beschikkend gedeelte over in zijn register; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven. }4
}1. – Lid 1 vervangen bij art. 42, 1°, wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2); gewijzigd bij art. 18, 1°-2°, wet 20 mei 1997, B.S., 27 juni 1997 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 42, 2°, wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2) }3. – Lid 3 opgeheven bij art. 42, 3°, wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2) }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 42, 4°, wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de
hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2) }1
Art. 1304. [Het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van derden eerst gevolg vanaf de dag waarop het is overgeschreven. }2[Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven maar nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1303.]2 Ten aanzien van de goederen van de echtgenoten, heeft de beslissing echter gevolg vanaf het proces-verbaal opgemaakt in uitvoering van artikel 1292. Ten aanzien van de persoon van de echtgenoten, heeft de echtscheiding gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde gaat.]1
}1. – Vervangen bij art. 43 wet 30 juni 1994, B.S., 21 juli 1994, err., B.S., 23 september 1994, err., B.S., 21 januari 1995, inwerkingtreding: 1 oktober 1994 (art. 46); deze wijziging is van toepassing op de hangende gedingen rekening houdend met de wet die in werking is op de dag van de uitspraak van de beslissing (art. 45, § 2) }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 19 wet 20 mei 1997, B.S., 27 juni 1997
FEBIAN APS Wanneer er verzoening optreedt na het vonnis of arrest dat de echtscheiding door onderlinge toestemming uitspreekt, kunnen de echtgenoten volgens het hof van beroep te Antwerpen de overschrijving van het vonnis in de registers van de burgerlijke stand niet meer verhinderen (Antwerpen 24 april 1996, EJ 1996, 150, noot S. MOSSELMANS). Of de echtgenoten die zich verzoenen na de tweede verschijning, maar vooraleer het vonnis is uitgesproken, nog afstand van de procedure kunnen doen is betwist (in positieve zin: Rb. Brussel 12 januari 2001, JT 2001, 388; anders: Rb. Hasselt 4 november 1997, EJ 1998, 95, noot F. BUYSSENS en RW 1997-98, 1342, noot W. PINTENS). Het hof van beroep te Gent heeft meermaals contra legem geoordeeld dat het hoger beroep tegen een vonnis dat de EOT uitspreekt, ontvankelijk en gegrond is wanneer het tot doel heeft de verzoening tussen partijen vast te stellen (Gent 11 december 2003, NJW 2004, 490, noot GV en TGR 2006, 34; Gent 21 december 2000, EJ 2002, 134, noot H. VANBOCKRIJCK en TBBR 2002, 293, noot P.MOREAU).
Beknopte bibliografie Zie de verwijzingen bij 3. Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 mei 2010)
73