Auteur Henri Derycke Advocaat Derycke advocatenkantoor & C°
Onderwerp Artikel 9 W. Succ.
Datum september 2000
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars - 1 maart 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
INHOUDSTABEL ARTIKEL 9 W. SUCC. ........................................................................................................................................ 2 I. VOORWAARDEN............................................................................................................................................... 2 A Ligging ................................................................................................................................................. 2 B Verkrijging ten bezwarende titel (of om niet)....................................................................................... 2 C Verkrijging van vruchtgebruik ............................................................................................................. 2 D Verkrijging door de overledene en een derde.................................................................................... 2 II. TEGENBEWIJS EN ALTERNATIEVE STRUCTUREN.............................................................................................. 3 A Verkrijging van onroerende en roerende goederen ............................................................................. 3 Zuivere handgift ......................................................................................................................................................... 3 Handgift met voorbehoud van vruchtgebruik ............................................................................................................. 5
B
Inschrijving van effecten ...................................................................................................................... 5
1
Artikel 9 W. Succ. I. Voorwaarden 86. Hierna worden bondig de specifieke toepassingsvoorwaarden van artikel 9 W.Succ. besproken, dat de verkrijging of inschrijving voor het vruchtgebruik op naam van de overledene en voor de blote eigendom op naam van een derde viseert. A
Ligging
87. Door een combinatie van aanknopingspunten voor de toepasselijkheid van de Belgische successiebelasting, is artikel 9 W.Succ. (minstens principieel) zowel van toepassing op de vererving van in België gelegen onroerende goederen van een niet-rijksinwoner (artikel 1, 2° en 18 W.Succ.), als op de vererving van onroerende goederen die in het buitenland gelegen zijn en waarvan de eigenaar-overledene een rijksinwoner was . De ligging van roerende goederen is irrelevant. B
Verkrijging ten bezwarende titel (of om niet)
88. Het recht van vruchtgebruik en de naakte eigendom van de onroerende of roerende goederen moet door een overeenkomst ten bezwarende titel verkregen zijn. Voor de inschrijving van de effecten op naam of aan toonder is niet vereist dat deze inschrijving voorafgegaan wordt door een overeenkomst ten bezwarende titel. De loutere inschrijving volstaat voor de toepassing van artikel 9 W. Succ. C
Verkrijging van vruchtgebruik
89. Artikel 9 W.Succ. is enkel van toepassing indien het een werkelijk vruchtgebruik betreft. Indien de overledene slechts een (zakelijk) recht van gebruik of bewoning of een huurrecht heeft verkregen, is artikel 9 dus niet van toepassing . D
Verkrijging door de overledene en een derde
90. Artikel 9 W. Succ. is ook slechts van toepassing indien de verarming van de overledene en de daarmee samenhangende verrijking van een derde hun uitwerking krijgen door de verkrijging (of de inschrijving). De overledene en de derde moeten hun respectievelijke rechten m.a.w. gezamenlijk hebben verkregen, zodat indien de overledene het vruchtgebruik en de derde de blote eigendom bij achtereenvolgende overeenkomsten hebben verkregen, artikel 9 niet van toepassing is . Met betrekking tot deze laatste hypothese dient niettemin de aandacht te worden gevestigd op artikel 7 W.Succ. (aankoop van de naakte eigendom gefinancierd door een handgift: cfr.
2
infra), respectievelijk de artikelen 15 e.v. W.Succ. (schuldvordering op de naakte eigenaar als actief van de nalatenschap). II. Tegenbewijs en alternatieve structuren 91. Hier dient een onderscheid gemaakt te worden tussen, enerzijds, het tegenbewijs dat de verkrijging ten bezwarende titel geen bedekte bevoordeling is en, anderzijds het tegenbewijs dat de inschrijving van de effecten op naam van de vruchtgebruiker en de naakte eigenaar geen bedekte bevoordeling is. A
Verkrijging van onroerende en roerende goederen
92. Om te bewijzen dat er geen bedekte bevoordeling voorhanden is, kan de naakte eigenaar met alle middelen rechtens aantonen dat hij op het ogenblik van de verkrijging de nodige gelden bezat, dat hij deze ook effectief aan de verkrijging besteed heeft , en dat de prijs van de blote eigendom als evenwaardig met die blote eigendom kan worden beschouwd . Hierna wordt in hoofdorde stilgestaan bij de vraag of een handgift (al dan niet met modaliteiten) volstaat als bewijs dat een derde op het ogenblik van verkrijging over de vereiste fondsen beschikt . Het spreekt voor zich dat een dergelijke structuur in de praktijk talrijke varianten kent, waarvan enkele zullen worden aangehaald waar relevant. Zuivere handgift
93. Indien de aankoop door de derde(-erfgenaam) van de naakte eigendom gefinancierd wordt d.m.v. een handgift, rijst de vraag of aldus het tegenbewijs van artikel 9 W.Succ. kan worden geleverd. Vanuit de bezorgdheid dat de reservataire erfgenamen van het recht op inbreng in natura zouden worden beroofd (artikel 859 BW), werd in het verleden door de rechtsleer herhaaldelijk verdedigd dat het in werkelijkheid een schenking van het onroerend goed betreft . In de rechtsleer werd die redenering onderbouwd op grond van uiteenlopende redeneringen, waarbij de vraag in het geding kwam of de verrichting een onrechtstreekse dan wel een vermomde schenking vormde. In het eerste geval zou het onrechtstreeks karakter van de schenking blijken uit de onsplitsbaarheid van de twee verrichtingen, terwijl in het tweede geval het zou gaan om een schenking die veronderstelt dat de schenker in werkelijkheid de oorspronkelijke koper was . De rechtspraak reageerde verdeeld op deze stelling van “de werkelijke bedoeling” . Het Hof van Cassatie had de problematiek aangeraakt in 1974, maar dan slechts inzoverre voor de appelrechter niet werd betwist dat de aankoopakte met een onrechtstreekse schenking van een onroerend goed gelijk stond . In haar arrest van 15 november 1990 verbrak het Hof van Cassatie echter een arrest van het Hof van Beroep van Brussel van 13 april 1988, waarin dit laatste Hof besliste dat de
3
verwerving van een onroerend goed d.m.v. door de andere echtgenoot geschonken sommen, “zodanig verbonden zijn dat zij een ondeelbaar geheel vormen waaruit blijkt dat het volgens de bedoeling van de partijen ging om een schenking, niet van geld, maar van onroerende goederen die ermee zijn aangekocht”. Het Cassatie-arrest stelt dat het beroep op het begrip “ondeelbaarheid”, de feitenrechter niet toestaat het wezen van de verrichting te wijzigen, en besluit dat “de aldus gedane schenkingen uitsluitend dat geld en niet de onroerende goederen tot voorwerp hebben” . Dit arrest bevestigt de doctrine die stelt dat de bevoordeling aldus voortvloeit uit de voorafbestaande schenking , en niet uit de eigenlijke verkrijging van het onroerend goed, zoals artikel 9 W.Succ. in fine strikt genomen vereist. Bijgevolg zou een voorafgaande schenking ter financiering van de aankoop van de naakte eigendom d.m.v. een rechtsgeldige handgift waarvan de datum voldoende kan worden geattesteerd (of d.m.v. een schenking voor bepaalde buitenlandse notarissen) , de begunstigde-erfgenaam in staat stellen het tegenbewijs in de zin van artikel 9 W.Succ. te leveren. Een schenking d.m.v. overschrijving van de fondsen naar een rekening op naam van laatstgenoemde zou in dit verband eveneens uitkomst kunnen bieden . 94. Recent echter heeft de Administratie voor BTW, Registratie en Domeinen (hierna de “Administratie voor Reg. en Dom.") haar standpunt gewijzigd. De Administratie voor Reg. en Dom. stelde immers in de Franse kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen dat indien de schenking van de gelden door de overledene aan zijn erfgenaam, legataris of begiftigde gelijktijdig of kort voor de aankoop van het vruchtgebruik en de naakte eigendom gebeurde en met de bedoeling de verwerving door de erfgenaam, legataris of begiftigde van de naakte eigendom te bewerkstelligen, de Administratie voor Reg. en Dom. zich het recht voorbehoudt te doen gelden dat de schenking en de koop in feite één enkel verrichting uitmaken en dus samen dienen te worden gezien voor de toepassing van artikel 9 W. Succ . Culot verdedigt dit standpunt en stelt dat men moeilijk kan aantonen dat de verkrijging ten bezwarende titel van het vruchtgebruik en de naakte eigendom geen bedekte bevoordeling is door het bewijzen van een andere bevoordeling, zijnde een schenking. Verwijzend naar de ratio legis van artikel 9 W. Succ., zijnde het vermijden van bevoordelingen, stelt Culot dat indien er een voldoende intrinsiek verband bestaat tussen de voorafgaande schenking van middelen die gebruikt worden voor de aankoop van de naakte eigendom van het roerend of onroerend goed, het vermoeden van artikel 9 W. Succ. nog altijd moet toegepast worden en het goed bijgevolg moet geacht worden nog in volle eigendom aanwezig te zijn in de nalatenschap van de overledene die het recht van vruchtgebruik van dit goed kocht. In de rechtsleer wordt deze zienswijze bekritiseerd. Vele auteurs stellen dat het standpunt van Culot te ver gaat en dat er geen beter bewijs bestaat van het feit dat de naakte eigenaar zelf over voldoende middelen beschikte om de naakte eigendom van een goed aan te kopen dan het bewijs van een aan de aankoop voorafgaande schenking van deze middelen . Met bepaalde rechtsleer kunnen wij stellen dat dit standpunt van Culot te ver gaat en dat de Administratie voor Reg. en Dom. hier een voorwaarde heeft toegevoegd aan de wet en dat het standpunt van de Administratie bovendien ingaat tegen een principe-arrest van het Hof van Cassatie, hierboven aangehaald, dat stelt dat indien een persoon in eigen naam onroerende
4
goederen aankoopt met geld dat hem door zijn echtgenoot om niet is gegeven, de aldus gedane schenking uitsluitend dat geld en geenszins de onroerende goederen tot voorwerp heeft. 95. De meeste discussie ontstaat wanneer de blote eigenaar de naakte eigendom heeft aangekocht door betaling van een geldsom. In dergelijke gevallen is het zeer moeilijk om te bewijzen dat de naakte eigenaar zelf over deze middelen beschikte en dat het niet de koper van het vruchtgebruik is die de totale koopsom van de volle eigendom heeft betaald. De situatie is veel eenvoudiger indien de erfgenaam, legataris of begiftigde zijn naakte eigendom niet met een geldsom, maar met een cheque of een overschrijving van zijn rekening naar de rekening van de notaris verkreeg. Daardoor staat onomkeerbaar vast dat de naakte eigendom is aangekocht met eigen gelden van de erfgenaam, legataris of begiftigde die zich op een rekening op zijn naam bevonden. In de notariële praktijk wordt deze werkwijze dan ook aanbevolen . 96. We wijzen er op dat het feit dat deze werkwijze niet ressorteert onder artikel 9 W. Succ. niet uitsluit dat deze gevallen nog altijd geviseerd worden door artikel 7 W. Succ., dat stelt dat goederen die binnen een periode van drie jaar voor het overlijden van de schenker geschonken zijn nog altijd geacht worden in de nalatenschap van de schenker aanwezig te zijn. Handgift met voorbehoud van vruchtgebruik
97. Omwille van de veelal door de schenker-erflater gewenste controle over de door hem geschonken goederen, kan deze opteren voor een handgift “met modaliteiten” (en het voorbehoud van vruchtgebruik in het bijzonder), waarvan de rechtsgeldigheid principieel wordt erkend door de meerderheidsstelling binnen de rechtsleer. Het vruchtgebruik op deze som zou dan naderhand worden gesubstitueerd door dit op het daarmee verworven onroerend goed (cfr. zakelijke subrogatie) . Niettegenstaande zakelijke subrogatie in België geenszins als een algemeen rechtsbeginsel kan worden beschouwd, erkende de Administratie in haar beslissing van 31 oktober 1963 uitdrukkelijk de toepasselijkheid van artikel 9 W.Succ. op de aandelen die werden verkregen n.a.v. een stock split . Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de Administratie het principe van de zaakvervanging voor doeleinden van deze fictiebepaling aanvaardt, en ook in dit geval hogervermeld tegenbewijs m.b.t. artikel 9 W.Succ. zou worden geleverd. B
Inschrijving van effecten
98. Uit de bewoordingen van artikel 9 W. Succ. kan afgeleid worden dat indien titels aan toonder of op naam voor het vruchtgebruik ingeschreven staan op naam van de overledene en voor de blote eigendom op naam van een derde, deze titels vermoed worden zich in de nalatenschap van de overledene te bevinden Bijgevolg zijn dan in principe daarop successierechten verschuldigd .
5
Dit vermoeden kan echter weerlegd worden door aan te tonen dat het niet om een vermomde schenking gaat, doch dat de inschrijving voor het vruchtgebruik en de blote eigendom op naam van de overledene respectievelijk een derde, een loutere bevestiging is van een reeds vóór deze inschrijving bestaande toestand. Er moet dus aangetoond worden dat de derde reeds vóór de inschrijving de naakte eigenaar was van deze titels. Dit vooraf aan de inschrijving bestaand eigendomsrecht kan slechts aangetoond worden door het bewijs van een rechtsgeldige overeenkomst, ten bezwarende titel of om niet, waardoor de derde het naakte eigendomsrecht verkreeg. Kan een voor een Nederlandse notaris verleden schenkingsakte waarbij de naakte eigendom wordt geschonken een dergelijk rechtsgeldige overeenkomst om niet zijn waardoor bewezen wordt dat de begiftigde reeds voor de inschrijving de naakte eigenaar van deze titels was? De vereiste rechtsgeldigheid houdt in dat een voor een Nederlandse notaris verleden schenkingsakte van een effectenportefeuille slechts als geldig bewijsmiddel kan gebruikt worden indien de regels van het internationaal privaatrecht gerespecteerd werden. Dit betekent dat: wat de vorm van de schenkingsakte betreft, volgens het adagium "locus regit actum" de regels voorzien door het Nederlandse interne recht moeten gevolgd worden; wat de inhoud betreft de partijen in principe volledige contractsvrijheid hebben om een bepaald rechtsstelsel te kiezen. In casu is in de schenkingsakte, waarvan wij wij een kopie gekregen hebben, uitdrukkelijk geopteerd voor de toepassing van Belgisch recht. Deze bepalingen in de schenkingsakte zijn, ons inziens, in overeenstemming met de dwingende rechtsregels terzake in het Belgisch recht. Bovendien zullen naar aanleiding van het verlijden van de schenkingsakte voor een Nederlandse notaris noch in België, noch in Nederland schenkingsrechten verschuldigd zijn. Immers, geen enkele Belgische wetsbepaling onderwerpt een in Nederland verleden schenkingsakte tussen twee Belgische rijksinwoners van een in België aangehouden effectenportefeuille in België aan de registratieplicht. En ook de Nederlandse wetgeving onderwerpt een dergelijke schenking tussen twee niet-rijksinwoners van Nederland niet aan enig schenkingsrecht.
6