Auteur Sven Mosselmans
Onderwerp De verwerping of de aanvaarding van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel door een minderjarige
Datum September 2004
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars – september 2004
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
CABG_2003_6.book Page 62 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
CABG 2003/6
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
§ 9. De verwerping of de aanvaarding van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel 121. Luidens artikel 776 B.W. kan de aan een minderjarige of onbekwaam verklaarde toegevallen nalatenschap alleen ‘overeenkomstig de bepalingen van artikel 410 § 1 B.W.’ rechtsgeldig worden aanvaard. Het is de voogd verboden om een aan zijn pupil (gedeeltelijk) toekomende nalatenschap ultra vires te aanvaarden348, ook niet stilzwijgend en met name door het verrichten van daden die noodzakelijk zijn bedoeling om te aanvaarden insluit en die hij slechts in zijn hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zou zijn om te verrichten349 (art. 778 B.W.). Hij kan ze hetzij verwerpen350, hetzij aanvaarden, maar dan enkel351 onder voorrecht van boedelbeschrijving352. Dit vloeit voort uit zijn beheer zoals het een goede huisvader past353. In Frankrijk en Nederland, zo ook in het Groothertogdom Luxemburg, geldt een andere regeling. Daar laat men toe dat een aan een minderjarige toegevallen nalatenschap zuiver wordt aanvaard als zij kennelijk batig is. Aldus luidt het (in 1964 gewijzigde) Franse artikel 461, 1ste lid C.c.: ‘Le tuteur ne peut accepter une succession échue au mineur que sous bénéfice d’inventaire. Toutefois le conseil de famille pourra, par une délibération spéciale, l’autoriser à accepter purement et simplement, si l’actif dépasse manifestement le passif.’ (in diezelfde zin: art. 1:345, 1ste lid N.B.W.). De Busschere is er niet van overtuigd ‘dat, al bij al, de Franse of de Luxemburgse regeling beter zou zijn dan de onze’354. Toch leert de Belgische praktijk dat de als het ware ‘gedwongen’ onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschappen doorgaans helemaal niet beneficiair zijn, reden waarom dan ook in deze gevallen veelal de ingewikkelde, logge en kostelijke (maar nochtans kostbare) voorschriften die gepaard moeten gaan met beneficiaire aanvaarding achterwege worden gelaten355.
348 349
350 351
352
353 354
355
62
H. DE PAGE, o.c., II, 1990, p. 1268, nr. 1377 en p. 1289-1290, nr. 1405; P. SENAEVE, o.c., II, p. 196, nr. 1296. H. DE PAGE, o.c., II, 1990, p. 1290, nr. 1405; zie bv.: Brussel 22 december 1976, Rev. Prat. Soc. 1978, 58, noot M. PIRET; Rb. Kortrijk 27 maart 1979, T. Not. 1979, 187. Brussel 11 maart 1902, Pas. 1902, II, 268. Luik 28 februari 1967, Jur. Liège 1966-67, 281; Kh. Antwerpen 22 oktober 1921, J.T. 1922, 132; Rb. Brussel 19 februari 1896, B.J. 1896, 399; G. BAETEMAN, W. DELVA en M. BAX, l.c., p. 504-505, nr. 151. Zie terzake: L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, ‘De beneficiaire aanvaarding – Enkele beschouwingen bij een weinig voorkomende erfkeuze’, T. Not. 1997, 316-358; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, ‘Overzicht van rechtspraak (1988-1995): Erfenissen’, T.P.R. 1997, p. 206-219, nrs. 89-101. Eens meerderjarig kan de (gewezen) pupil zuiver aanvaardende erfgenaam worden (zie terzake: Rb. Verviers 5 juni 1904, Pas. 1907, III, 264; Rb. Luik 16 februari 1906, Pas. 1906, III, 299; Rb. Luik 16 maart 1936, Rev. prat. not. b. 1937, 53). Zie ook: F. BLONTROCK, l.c., p. 123, nr. 57. C. DE BUSSCHERE, ‘Het nieuwe Belgische recht inzake de voogdij over minderjarigen: enkele aspecten en enkele beschouwingen’, l.c., p. 398-399, nr. 93. P. LURQUIN, ‘Des ventes publiques d’immeubles et des partages en présence du juge de paix’, Rec. Jur. Niv. 1971, p. 168, nr. 64. Zie evenwel: R. RODENBACH, ‘Acceptation des successions échues aux mineurs – Dangers de l’inaccomplissement des formalités du bénéfice d’inventaire’, Rev. prat. not. b. 1912, 430.
LARCIER
CABG_2003_6.book Page 63 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
CABG 2003/6
Het vereiste van de inventaris wordt vrij gemoedelijk door de vingers gezien: men spreekt van ‘une mesure de sauvegarde exceptionnelle’356. Alsdan is de zogeheten ‘onregelmatige’ aanvaarding vernietigbaar, zowel op verzoek van de voogd als op verzoek van de meerderjarig geworden pupil, zodat deze laatste (gebeurlijk nog de voogd tijdens zijn minderjarigheid), eens de onregelmatige aanvaarding is vernietigd en het optierecht is herwonnen, gedurende de termijn van dertig jaar vanaf het openvallen van de nalatenschap nog steeds kan verwerpen357 (artt. 789 juncto 2262 B.W.; zie bovendien: art. 2252 B.W.). In voorkomend geval rijst de aansprakelijkheid van de eertijds fungerende notaris358. 122. Het oude artikel 461 B.W. vereiste een voorafgaande machtiging van de familieraad359. In diezelfde optiek bepaalt artikel 410 § 1 sub 5° B.W. thans dat de voogd (en krachtens art. 378 § 1, 1ste lid B.W., anders dan vóórheen, ook de ouder)360 de bijzondere (voorafgaande) machtiging van de vrederechter nodig heeft om een (aan zijn pupil toekomende) nalatenschap te verwerpen of te aanvaarden, ‘wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden’. Ondanks de minder duidelijke formulering van het oude artikel 488bis, f § 3, 2de lid sub e B.W., gold hetzelfde inzake het voorlopig bewind361. Sinds de Wet van 3 mei 2003 is inzake het voorlopig bewind enkel nog de machtiging vereist om een nalatenschap te verwerpen (art. 488bis, f § 3, 2de lid sub e B.W.): de wetgever gaat er blijkbaar van uit dat in geval van beneficiaire aanvaarding de beschermde persoon enkel ten belope van de ontvangen activa is gehouden tot de schulden van de nala-
356 357
358 359
360
361
M. GRÉGOIRE, l.c., p. 174-175, nr. 52. En dit niettegenstaande de voogd reeds namens zijn pupil in verdelingen of verkopingen heeft toegestemd, welke dan tenietgaan ingevolge de terugwerkende kracht van de verwerping (art. 785 B.W.); zie ook: Chr. DE WULF, ‘Erfenissen, schenkingen en legaten – Verzegeling en boedelbeschrijving – Verdelingen’, in P. SENAEVE, J. GERLO en F. LIEVENS (eds.), De hervorming van het voogdijrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, p. 324-325, nrs. 722-724. Zie terzake o.m.: L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, l.c., 330; F. DEBUCQUOY, ‘Met verdeling (inter volentes) gelijkgestelde afstand van onverdeelde rechten in een onroerend goed waarin een verlengd minderjarige onder voogdij en een onder voorlopig bewind geplaatste persoon met bekwame meerderjarigen gerechtigd zijn ingevolge het openvallen van een nalatenschap – Overname (tegen opleg in geld) van de onroerende rechten door de onder voorlopig bewind geplaatste persoon’, noot onder Vred. Sint-Truiden 17 december 1998, T. Not. 2001, p. 107-109, nr. 7; M. PUELINCKX-COENE en J. VERSTRAETE, ‘Overzicht van rechtspraak (1978-1987): Erfenissen’, T.P.R. 1988, p. 974, nr. 74. S. THIELEN, l.c., p. 123, nr. 46. Zie terzake: O. MESTDAGH, ‘Questions et réponses’, J.J.P. 1943-45, 406-407; R. PASCARIELLO, ‘Het samenbestaan van verschillende onverdeeldheden en de sancties bij de niet-naleving van de formaliteiten door de voogd’, noot onder Gent 23 juni 1995, A.J.T. 1995-96, 373-374; L. RAUCENT, Les successions, Leuven, Academia-Bruylant, 1988, p. 250, nr. 401; M. PUELINCKX-COENE en J. VERSTRAETE, l.c., p. 974, nr. 74; G. VAN OOSTERWYCK, noot onder Gent 16 februari 1990, Not. Fisc. M. 1991, 263. Chr. DE WULF, l.c., p. 323, nr. 719; A.-Ch. VAN GYSEL, ‘Chronique de législation (janvier 2001 – juin 2001) – Droit privé belge – Personnes physiques et relations familiales’, J.T. 2001, 706. F. DEBUCQUOY, ‘Met verdeling (inter volentes) gelijkgestelde afstand van onverdeelde rechten in een onroerend goed waarin een verlengd minderjarige onder voogdij en een onder voorlopig bewind geplaatste persoon met bekwame meerderjarigen gerechtigd zijn ingevolge het openvallen van een nalatenschap – Overname (tegen opleg in geld) van de onroerende rechten door de onder voorlopig bewind geplaatste persoon’, l.c., p. 109-111, nr. 8; E. DE GROOTE, ‘Art. 488bis, f, § 3 B.W.’, l.c., p. 18, nr. 61.
LARCIER
63
CABG_2003_6.book Page 64 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
CABG 2003/6
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
tenschap, zodat de beneficiaire aanvaarding hem nooit zou kunnen benadelen. Dit is uiteraard onjuist362. Mede door de vermoedens van de artikelen 7 en 108 W. Succ. betreffende de belastbare samenstelling van de nalatenschap, kan ook een beneficiaire aanvaarding ‘zeer zware en zelfs catastrofale gevolgen’ hebben363. 123. Krachtens artikel 793, 3de lid B.W. worden ‘bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wegens onbekwaamheid van de erfgenaam’ dezelfde vormen in acht genomen door de zorg van de vader en/of de moeder (die het ouderlijk gezag uitoefenen) en door de voogd, waarbij het de vrederechter toekomt op de inachtneming van deze vormen toe te zien364. In geval van belangentegenstelling tussen de pupil en zijn wettelijke vertegenwoordiger, stelt de vrederechter (hetzij op verzoek van iedere belanghebbende, hetzij ambtshalve) een voogd ad hoc aan (art. 793, 3de lid B.W.). Wanneer de vertegenwoordiger mede erfgerechtigd is in de bedoelde nalatenschap, ‘kan’ een belangentegenstelling aan de orde zijn, maar dit is niet per se het geval365. Belangentegenstelling rijst in de regel niet wanneer de vertegenwoordiger verwerpt opdat het bedoelde erfdeel aan de pupil zou toekomen366. 124. Telkenmale moet de voogd (of de ouder) middels een nauwkeurig (en voor de controlerende vrederechter zo transparant mogelijk)367 onderzoek in concreto nagaan of zijn pupil al dan niet belang368 heeft bij de aanvaarding van de bedoelde nalatenschap, dan wel of deze meer baat heeft bij de verwerping ervan. Dit laatste kan bijvoorbeeld interessant zijn omdat de verwerpende erfgenaam niet tot inbreng van hem gedane giften is gehouden369. Het gegeven dat een nalatenschap deficitair is, volstaat niet om ze te verwerpen: soms kan het interessant zijn een deficitaire nalatenschap te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, omdat een mede-erfgenaam de hem op voorschot gedane giften moet inbrengen370. 125. De vraag rijst of voormelde appreciatie steeds moet gebeuren in het raam van een notariële inventaris371. Moet er met andere woorden steeds een authentieke inventaris zijn, los van de voorgenomen optie? Is er geen minder dure mogelijkheid om de vrederechter wiens machtiging wordt verzocht, te overtuigen van de opportuniteit van deze of gene keuze? 362 363
364 365 366 367
368
369 370
371
64
F. SWENNEN, De hervorming van het voorlopig bewind’, l.c., nr. 105. H. DU FAUX, ‘Successierechten en de aanvaarding van nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving’, Not. Fisc. M. 1991, 180. Chr. DE WULF, l.c., p. 324, nr. 721. M. GRÉGOIRE, l.c., p. 180-181, nr. 60. S. THIELEN, l.c., p. 122-123, nr. 45. F. DEBUCQUOY, ‘Machtiging aan de voorlopige bewindvoerder tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een aan de beschermde persoon toegevallen nalatenschap – Belang van de beschermde persoon’, noot onder Vred. Maaseik 28 augustus 1998, T. Not. 2001, p. 134-135, nr. 7. Zie terzake: F. DEBUCQUOY, ‘Machtiging aan de voorlopige bewindvoerder tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een aan de beschermde persoon toegevallen nalatenschap – Belang van de beschermde persoon’, l.c., p. 129-135, nrs. 1-8. H. DE PAGE, o.c., II, 1990, p. 1295, nr. 1412; S. THIELEN, l.c., p. 122, nr. 43. M. VERRYCKEN, ‘De toepassing van de wetten van 27 maart en 29 april 2001’, in C.B.R. (ed.), Jongeren en recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 85. Zie meer uitgebreid: M. GRÉGOIRE, l.c., p. 176-180, nrs. 54-59.
LARCIER
CABG_2003_6.book Page 65 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
CABG 2003/6
Het komt over dat men bezwaarlijk immer en steeds de overlegging van een notariële inventaris kan vragen. Om niet al te zeer te breken met voormelde praktijk om kosten te besparen, moet een minder zware weg bewandelbaar zijn. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn de vrederechter te overtuigen van de noodzaak om een nalatenschap te verwerpen aan de hand van een transparant dossier waaruit een onoverkomelijke schuldenlast blijkt372. Een notariële verklaring dat geen actief voorhanden is, moet evenzeer door de beugel kunnen373. Het (strikte) vereiste van een notariële inventaris hoort dan ook thuis bij de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving en enkel daar374 (art. 794 B.W.). Zoals dit vereiste niet kan worden geëxtrapoleerd naar de vermogensbeschrijving bij het ontstaan van de voogdij, kan het evenmin naar het optierecht bij het openvallen van een nalatenschap. Hoewel wordt aangeraden om eerst te inventariseren en pas dan te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving375, betekent dit niet dat men steeds moet inventariseren om de nalatenschap te (kunnen) verwerpen376. Men moet met andere woorden een duidelijk onderscheid maken tussen enerzijds het vereiste van een notariële inventaris in het raam van de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving en anderzijds de neer te leggen stavingsstukken bij het verzoek tot machtiging om het optierecht in een bepaalde zin uit te oefenen. Sommigen aanzien de notariële inventaris natuurlijk als hét controlemiddel bij uitstek377. Een probleem rijst echter niet: ofwel verwerpt men de nalatenschap namens zijn pupil, en om dit te doen moet hij wel machtiging vragen, maar, zoals voormeld, niet per se een notariële inventaris voorleggen; ofwel aanvaardt men de nalatenschap, hetgeen hij enkel kan onder voorrecht van boedelbeschrijving wat de aanwezigheid van een notariële inventaris onderstelt. Het is hoe dan ook niet noodzakelijk om de inventarisatie aan het verzoek tot machtiging te laten voorafgaan: ook wanneer men de vrederechter vraagt om te mogen aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, kan men de in dat geval verplichte notariële boedelbeschrijving nadien laten opmaken. Het moet immers mogelijk zijn de vrederechter te overtuigen van de opportuniteit van die optie, los van de hierbij horende inventaris (bv. door middel van bankattesten, een verklaring van de notaris, ja zelfs een onderhandse boedelbeschrijving)378. Dit neemt niet weg dat de vrederechter met kennis van zaken moet (kunnen) oordelen, op straffe van aanspra372 373 374
375
376 377
378
C. CAPITAINE, l.c., 171; Y. LELEU en J.-M. VANSTAEN, l.c., p. 589, nr. 117. Vgl.: M. GRÉGOIRE, l.c., p. 178, nr. 57. D. PATART, ‘L’incidence de la réforme de la tutelle sur l’inventaire des biens des mineurs’, Rec. gén. enr. not. 2002, nr. 25.293, p. 462-464, nr. 4. S. MOSSELMANS, ‘Over de termijn voor het opstellen van de inventaris in het raam van de beneficiaire aanvaarding’, noot onder Antwerpen 22 september 1998, R.W. 2001-02, 350. Zie ook: S. THIELEN, l.c., p. 122, nr. 44. Zie ook: W. PINTENS, l.c., p. 137-138, nr. 32. N. GALLUS, ‘Aspects civils du nouveau droit de la tutelle’, in Y.-H. LELEU (ed.), Les incapacités, Luik, Edition Formation Permanente CUP, 2003, 213. De vermelde regel dat een inventaris gebeurt in de notariële vorm (artt. 1177, 1178 en 1183 Ger. W.) ‘speelt’ enkel ‘ten volle’ wanneer de wetgever een inventaris vereist, hetgeen niet per se het geval is voor de uitoefening van het optierecht ten behoeve van een onbekwame: bijgevolg ontbreekt enige sanctie voor de in voorkomend geval opgestelde onderhandse inventaris (W. PINTENS, l.c., p. 137-138, nr. 32).
LARCIER
65
CABG_2003_6.book Page 66 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
CABG 2003/6
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
kelijkheid van de Belgische Staat (bv. indien de vrederechter machtigde om te verwerpen en achteraf blijkt dat de nalatenschap geenszins deficitair is, doch op de verwerping niet kan worden teruggekomen). 126. De beneficiaire aanvaarding impliceert, evenzeer als een zuivere en eenvoudige aanvaarding, een definitieve uitputting van het optierecht: semel heres, semper heres. Het gaat dus hoe dan ook om een definitieve aanvaarding met alle gevolgen van dien379, bijvoorbeeld inzake het betalen van de verschuldigde successiebelasting380 (met inbegrip van boetes en intresten) en inzake de inbreng van op voorschot ontvangen giften nu krachtens artikel 843 B.W. iedere erfgenaam die tot de nalatenschap komt, zelfs indien hij (gedwongen) onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, gehouden is tot inbreng van al hetgeen hij als gift van de decujus heeft ontvangen381. 127. Ook de verwerping of de aanvaarding van een algemeen legaat (art. 1003 B.W.), dan wel een legaat onder algemene titel (art. 1010 B.W.), impliceert een voorafgaande machtiging van de vrederechter. Men spreekt van een algemeen legaat wanneer de legataris, alleen of samen met anderen, geroepen wordt of minstens kan worden geroepen tot de geheelheid van de nalatenschap. De algemene legataris moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap naar evenredigheid van zijn aandeel in het actief. Voor de legaten onder algemene titel onderscheidt de wetgever vijf categorieën: het legaat van alle onroerende goederen, het legaat van alle roerende goederen, het legaat van een evenredig deel van al de onroerende goederen, het legaat van een evenredig deel van al de roerende goederen en het legaat van een evenredig aandeel in alle goederen van de nalatenschap. In hun hoedanigheid van rechtsopvolgers te algemenen titel moeten deze legatarissen pro parte bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap. Een en ander staat gelijk met de verwerping of aanvaarding van een nalatenschap en de eraan verbonden risico’s, aldus de artikelen 871, 1009 en 1012 B.W.382 379
380
381
382
66
Cass. 13 februari 1998, Rec. Cass. 1998, 372, noot J. VERSTAPPEN; S. MOSSELMANS, ‘Over de termijn voor het opstellen van de inventaris in het raam van de beneficiaire aanvaarding’, l.c., 349-350; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, l.c., p. 209-210, nr. 92. L. BRACKE en P. VAN OOTEGHEM, l.c., 354-356; F. DEBUCQUOY, ‘Machtiging aan de voorlopige bewindvoerder tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een aan de beschermde persoon toegevallen nalatenschap – Belang van de beschermde persoon’, l.c., p. 131-132, nr. 4; H. DU FAUX, l.c., 180-181; M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, l.c., p. 212-213, nr. 96; Th. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, o.c., p. 196, nr. 418; J. VERSTAPPEN, ‘Implicaties op het vlak van directe belastingen en successierechten van het aanvaarden of het verwerpen van de nalatenschap’, T.F.R. 1997, p. 227, nr. 57. Enkel de verwerpende erfgenaam is niet tot inbreng gehouden, nu deze geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest (art. 785 B.W.). F. DEBUCQUOY, ‘Machtiging aan de voorlopige bewindvoerder tot aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een aan de beschermde persoon toegevallen nalatenschap – Belang van de beschermde persoon’, l.c., p. 132-133, nr. 5; Ch. SLUYTS, ‘Inbreng en inkorting – De problematiek van de waardeschommelingen’, in W. PINTENS en B. VANDERMEERSCH (eds.), Vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1993, p. 39, nr. 66; Ch. SLUYTS, ‘Inbreng en inkorting na de Wet van 22 december 1998’, in W. PINTENS (ed.), Themiscahier – Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2001, p. 73, nr. 22. H. DE PAGE, o.c., II, 1990, p. 1290, nr. 1405; zie ook: J.-P. MASSON, ‘Le nouveau régime de protection des biens des incapables majeurs’, l.c., p. 196, nr. 21.
LARCIER
CABG_2003_6.book Page 67 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
CABG 2003/6
Eens te meer is enkel aanvaarding mogelijk onder voorrecht van boedelbeschrijving383. Dit heeft voor gevolg dat de gehele nalatenschap en ook alle rechthebbenden, ook de meerderjarigen, onder de regels vallen van de beneficiaire aanvaarding, onder meer voor wat de inventarisatie en het beheer van de goederen betreft. Artikel 810bis B.W. bepaalt immers dat, wanneer sommige erfgenamen de nalatenschap gewoon aanvaarden en andere onder voorrecht van boedelbeschrijving, de regels inzake het voorrecht van boedelbeschrijving die betrekking hebben op de vorm van vereffening of op het vervolgingsrecht van de schuldeisers, van toepassing zijn voor de gehele nalatenschap en tot bij de verdeling. Er moet een inventaris worden opgesteld van alle goederen die tot de nalatenschap behoren, zelfs wanneer de pupil slechts een legaat bekomt van een fractie van de (on)roerende goederen. Alle goederen moeten worden geïnventariseerd én gewaardeerd: men moet niet alleen de zekerheid hebben dat de pupil zijn volledig aandeel heeft bekomen in alle (on)roerende goederen, men moet even zeker zijn dat zijn bijdrage pro parte in de schulden juist is berekend384. In zoverre het voormelde leidt tot ongewenste situaties, suggereert De Wulf de testator voor de minderjarige eerder in bijzondere legaten te voorzien385. Zoals verder uiteengezet, is de procedure voor bijzondere legaten inderdaad eenvoudiger. De bijzondere machtiging van de vrederechter volstaat (art. 410 § 1 sub 6° B.W.). Bijzondere legatarissen zijn immers intra vires gehouden tot de schulden van de nalatenschap, zodat een beneficiaire aanvaarding geen zin heeft. Vanzelfsprekend moet men rekening houden met het feit dat het minderjarige kind als in beginsel reservataire erfgenaam recht heeft op een fractie van de nalatenschap, een zogeheten pars hereditatis. Aldus moet het zich (behoudens het hierna vermelde geval van de ouderlijke boedelverdeling) niet per se tevreden stellen met de testamentaire toebedeling van een goed ter voldoening van zijn kavel. In geval een testamentaire ouderlijke boedelverdeling voorligt, treden de kinderen-kavelanten niet op als legatarissen, maar als erfgenamen-deelhebbers met alle gevolgen van dien in verband met de gehoudenheid tot de schulden van de nalatenschap386. Een verzaking van de testamentaire boedelverdeling houdt meteen de verwerping in van de nalatenschap; omgekeerd heeft de verwerping van de nalatenschap de verzaking van de testamentaire boedelverdeling tot gevolg. Hier ‘speelt’ het machtigingsvereiste overeenkomstig artikel 410 § 1 sub 5° B.W. (en niet art. 410 § 1 sub 6° B.W.) en is een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving zich noodzakelijk387. 128. De overeenkomstig artikel 410 § 1 sub 5° B.W. vereiste machtiging is (eens te meer) bijzonder en dekt derhalve enkel de bedoelde uitoefening van het optierecht. Voor de gebeurlijk in het kader van de vereffening-verdeling van de opengevallen nalatenschap te stellen (rechts)handelingen388 moet de voogd (of de ouder), zo nodig 383 384 385 386 387 388
Zie voor een kritische evaluatie: Chr. DE WULF, l.c., p. 330-331, nrs. 738-739. Chr. DE WULF, l.c., p. 331, nr. 740. Chr. DE WULF, l.c., p. 332, nrs. 742-743. L. RAUCENT, Les libéralités, Leuven, Academia-Bruylant, 1991, p. 284, nr. 422. J. VERSTRAETE, ‘Schenkingen aan minderjarigen’, Waarvan Akte 2002, p. 52, nr. 18. H. DE PAGE, o.c., II, 1990, p. 1268-1269, nrs. 1378.
LARCIER
67
CABG_2003_6.book Page 68 Monday, November 3, 2003 9:40 AM
CABG 2003/6
H ET
MACHTIGINGSVEREISTE IN DE ZIN VAN ART .
410 B.W.
(art. 410 § 1 B.W.), een bijkomende machtiging vragen (bv. om een overeenkomst van onverdeeldheid te sluiten, aldus art. 410 § 1 sub 8° B.W.). 129. Een en ander geldt ongeacht of het de nalatenschap betreft, naar aanleiding van het openvallen waarvan de voogdij is ontstaan dan wel een in de loop van de voogdij opengevallen nalatenschap389. Het kan ook een nalatenschap betreffen die reeds vóór het ontstaan van de voogdij is opengevallen, doch omtrent welke pas na het ontstaan van de voogdij standpunt wordt ingenomen. Het moet wel gaan om een nalatenschap waarin de pupil ‘erfgerechtigd’ is: aldus weigert de Vrederechter te Deinze machtiging te verlenen om ten behoeve van een minderjarige een nalatenschap te verwerpen nu blijkt dat tussen het overlijden van de erflater en de geboorte van het kind ‘ongeveer veertien maanden zijn verlopen of 421 dagen’390... Het (klein)kind kon met andere woorden nog niet zijn verwekt ten tijde van het overlijden van diens grootvader (art. 725 B.W.). 130. Krachtens het oude artikel 462 B.W. kon, in geval een namens de minderjarige (pupil) verworpen nalatenschap door niemand anders mocht zijn aanvaard, deze nalatenschap alsnog worden aanvaard, hetzij door de (opnieuw gemachtigde) voogd, hetzij door de meerderjarig geworden minderjarige (dit evenwel in de staat van de nalatenschap ten tijde van de aanvaarding en zonder mogelijkheid tot verzet tegen de reeds wettelijk verrichte ‘verkopen en andere handelingen’). Deze (overbodige) bepaling komt thans niet meer voor. Krachtens artikel 790 B.W. kan men immers terugkomen op de verwerping. Erfgerechtigden die een nalatenschap hebben verworpen, zijn bevoegd de nalatenschap alsnog te aanvaarden, indien deze niet reeds door andere erfgenamen is aanvaard en voorzover geen verjaring is tussengekomen van het recht te aanvaarden. De andere erfgenamen moeten het bewijs leveren dat zij een daad van (uitdrukkelijke of stilzwijgende) aanvaarding hebben gesteld vóór de intrekking van de verwerping391. 131. De voogd kan niet, zonder machtiging van de vrederechter, afzien van het inroepen van de reserve van het kind (art. 913 B.W.). In geval bijvoorbeeld de langstlevende ouder een legaat van het vruchtgebruik van een onroerend goed maakt ten voordele van een derde en dit legaat een inbreuk maakt op de erfrechtelijke reserve van het minderjarige kind van de ouder-testator, zou de voogd kunnen afzien van het inroepen van die reserve en het legaat uitvoeren om te ontsnappen aan de andere mogelijkheid van inkorting mits afstand van het beschikbaar deel (art. 917 B.W.). De voogd kan voor de ene dan wel voor de andere mogelijkheid opteren, zij het met voorafgaande machtiging van de vrederechter392.
389 390 391 392
68
H. DE PAGE, o.c., II, 1990, p. 1268, nr. 1377. Vred. Deinze 13 februari 2002, T. Vred. 2002, 417. M. PUELINCKX-COENE, J. VERSTRAETE en N. GEELHAND, l.c., p. 225, nr. 106. C. DE BUSSCHERE, ‘Het nieuwe Belgische recht inzake de voogdij over minderjarigen: enkele aspecten en enkele beschouwingen’, l.c., p. 398, nr. 93; vgl.: J. DEMBLON, ‘L’usufruit du conjoint survivant. Réduction de la libéralité excessive. Acte de renonciation à l’action en réduction’, Rev. prat. not. b. 1967, 354.
LARCIER