Auteur Paul Van Eesbeeck Luc Vereycken
Onderwerp De nieuwe vastgoedfiscaliteit anno 2005. Quid mede-eigendom echtgenoten?
Datum april 2005
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars – 2005
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Uit het cahier:
De nieuwe vastgoedfiscaliteit anno 2005
Paul Van Eesbeeck Luc Vereycken Vereycken & Vereycken Consulting cvba Veldkant 2 2550 Kontich tel.: 03/451.33.33 mail:
[email protected]
1.1.
Quid mede-eigendom echtgenoten?
1.1.1. Situering Onder ‘echtgenoten’ worden in dit punt niet alleen de eigenlijke echtgenoten bedoeld voor wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, maar ook de wettelijk samenwonende partners (die worden voor de toepassing van de personenbelasting gelijkgesteld met echtgenoten) voor wie een gemeenschappelijke aanslag wordt geve stigd 1 . Er wordt hier meer bepaald stilgestaan bij de hypothese waarin ‘echtgenoten’ samen een woning aankopen (of een bestaande woning verbouwen) met een gezamenlijke lening en waarbij die woning in onverdeeldheid toebehoort aan beide ‘echtgenoten’ of tot de huwgemeenschap behoort 2 . Echtgenoten worden - zeker sinds de inmiddels voltooide gefaseerde hervorming van de personenbelasting met verder doorgedreven decumulregeling - meer en meer elk beschouwd als afzonderlijke belastingplichtigen, ondanks het feit dat zij in de regel nog steeds een gemeenschappelijke aangifte indienen en dat er ook in hun beider hoofde een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd (cf. artikels 2, §1, 2° en 3° en 126, §1 WIB). Dit neemt niet weg dat er links en rechts voor de toepassing van de personenbelasting nog specifieke karakteristieken zijn voor ‘echtgenoten’. Denken we maar aan het ‘huwelijksquotiënt’ en aan de ‘toekenning aan de meewerkende echtgenoot’. Maar ook in de sfeer van de hier besproken vastgoedfiscaliteit zijn er een aantal bijzonderheden aan te stippen voor ‘echtgenoten’. • Zo kan er, in tegenstelling tot feitelijk samenwonende belastingplichtigen, voor ‘echtgenoten’ in principe slechts sprake zijn van één (gezamenlijke) ‘eigen’ woning3 . • Volgens het nieuwe artikel 105 WIB kunnen de componenten van de ‘aftrek voor enige woning’ binnen bepaalde perken vrij worden uitgesplitst tussen de ‘echtgenoten’ (deze opsplitsing wordt verder toegelicht en geïllustreerd in punt 3.8.2). • … Hoewel er, zoals hiervoor aangehaald, in hoofde van ‘echtgenoten’ in principe slechts sprake kan zijn van één gezamenlijke ‘eigen’ woning, is het mogelijk dat die eigen woning niet de ‘enige’ woning is van het koppel, dat de ‘eigen’ woning wel de ‘eni1
Artikel 126, §1 WIB. Er zij evenwel opgemerkt dat dit conform artikel 126, §2 WIB onder meer niet het geval is voor het jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning, vanaf het jaar van de ontbinding van het huwelijk of de wettelijke samenwoning en, bij (een niet ongedaan gemaakte) feitelijke scheiding, vanaf het jaar dat volgt op de feitelijks scheiding. 2 De situatie waarbij slechts één van de ‘echtgenoten’ eigenaar is van de woning wordt behandeld in punt 3.8.3. 3 Het nieuwe artikel 12, §3, lid 5 WIB verwoordt het zo: “Wanneer gehuwde belastingplichtigen meer dan één woning betrekken, wordt de vrijstelling [van het kadastraal inkomen] slechts toegekend voor de door de echtgenoten gekozen woning die zij beide betrekken. De vrijstelling mag eveneens worden toegekend voor een woning die de echtgenoten of één van hen om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet persoonlijk betrekken”.
2
ge’ woning is van één van de ‘echtgenoten’, maar niet de ‘enige’ woning is van de andere ‘echtgenoot’, of nog dat slechts één van de echtgenoten eigenaar is van de ‘enige’ woning4 . Aangezien de maximumbedragen in de ‘aftrek voor enige woning’ worden beoordeeld per belastingplichtige (zie punt 3.5.1) en dat ‘echtgenoten’, ondanks het feit dat er een gemeenschappelijke aanslag op hun beider hoofd wordt gevestigd, als afzonderlijke belastingplichtigen worden beschouwd, komt elke ‘echtgenoot’ hiervoor in aanmerking. Voor wat betreft de schuldsaldoverzekering, wordt in antwoord 16 van de FAQ aanvaard dat elke ‘echtgenoot mede-ontlener’ een schuldsaldoverzekering neemt die 100% van de lening dekt en dat de totale premie voor beide verzekeringen in aanmerking komt voor de ‘aftrek voor enige woning’. Althans indien hiervoor nog ruimte is (zie punt 3.5.4) en rekening houdend met onze uitgangshypothese 5 . Hieruit volgt o.i. a fortiori dat het ook toegelaten is dat slechts één van de ‘echtgenoten’ de verzekering sluit voor het totale ontleende bedrag. 1.1.2. Vrije opsplitsing tussen echtgenoten In het stelsel van de (vroegere) belastingvermindering voor het langetermijn- (of bouwsparen) is (was) het echtgenoten toegestaan om de kapitaalsaflossingen van een hoofdelijk en onverdeeld door hen beiden aangegane hypotheeklening met betrekking tot een woning die zij in onverdeeldheid bezitten of die toebehoort aan de huwgemeenschap, totaal vrij onder elkaar te verdelen, dus volgens een andere verhouding dan 50/50 (Com.IB 1455 /25). Deze opsplitsing kon een soms aanzienlijk belastingvoordeel opleveren wanneer het bedrag van de kapitaalsaflossingen (en de premies voor de schuldsaldoverzekering) het maximum gezinsbedrag dat voor belastingvermindering in aanmerking kwam niet bereikte en er tussen de echtgenoten een (aanzienlijk) inkomensverschil was. In het kader van de ‘aftrek voor enige woning’ wordt die idee hernomen en krijgt de ‘vrije opsplitsing’ zelfs een specifieke wettelijke basis (nieuw artikel 105 WIB 6 ). De kenmerken hiervan zijn de volgende. • De vrije opsplitsing betreft alle componenten van de ‘aftrek voor enige woning’: niet alleen de kapitaalsaflossingen, maar ook de intresten en zelfs de levensverzekeringspremies. 4
Op die situaties wordt verder ingegaan in punt 3.8.3, omdat zij ook vragen oproepen naar de toepassing van de ‘vrije opsplitsing’ van de componenten van de ‘aftrek voor enige woning’, die zelf eerst wordt toegelicht en geïllustreerd in punt 3.8.2. 5 Met name de situatie waarin ‘echtgenoten’ samen een woning aankopen (of een bestaande woning verbouwen) met een gezamenlijke lening en waarbij die woning in onverdeeldheid toebehoort aan beide ‘echtgenoten’ of tot de huwgemeenschap behoort. Zie punt 3.8.3 voor andere situaties. 6 Volgens artikel 105 WIB wordt de ‘aftrek voor enige woning’ “ … aangerekend volgens de verdeling die de belastingplichtigen kiezen binnen de in artikel 115, eerste lid, 6°, en 116 vermelde begrenzingen, voor zover die verdeling er niet toe leidt om in hoofde van een van de belastingplichtigen minder dan 15 pct. van de aftrekbare sommen aan te rekenen; …”.
3
• •
De vrije opsplitsing mag niet leiden tot een ‘concentratie’ van meer dan 85% van de aftrekbare sommen bij één echtgenoot (verder ‘85%-regel’ genoemd). De verdeelsleutel moet dus begrepen zijn tussen 85/15 en 15/85. De vrije opsplitsing mag niet leiden tot een hoger aftrekbedrag in hoofde van elke echtgenoot dan het individueel begrensd aftrekbedrag (zie ook ve rder).
Er moet opgemerkt worden dat een andere opsplitsing dan een 50/50-verdeling van de componenten van de nieuwe ‘aftrek voor enige woning’ minder vaak nut zal hebben en ook vaak minder belastingvoordeel zal opleveren dan vroeger het geval was met de vrije opsplitsing van de kapitaalsaflossingen in het kader van het (vroegere) stelsel van het langetermijn- (of bouwsparen). De redenen hiervoor zijn de volgende. • Het aftrekbare bedrag is niet langer begrensd door de 15%/6%-regel7 . Deze regel leidde er vroeger toe dat wanneer één van de echtgenoten lage inkomsten had, deze laatste vaak slechts voor minder dan de helft van de kapitaalsaflossingen een belastingvermindering kon genieten. • Het ‘aftrekbaar gezinsbedrag’ zal in de ‘aftrek voor enige woning’ vaker bereikt worden dan dit het geval was in het stelsel van het langetermijn- of bouwsparen (zie punt 3.5.4 voor de redenen hiertoe). Met het niet hernemen van de 15%/6%-regel in de ‘aftrek voor enige woning’ kan er gesteld worden dat de vrije opsplitsing niet kan leiden tot optimalisatie in termen van hogere aftrekbare bedragen ten opzichte van een 50/50-verdeling8 . Het enige optimalisatie-effect is dan nog dat wanneer de componenten van de ‘aftrek voor enige woning’ het ‘aftrekbaar gezinsbedrag’ niet bereiken en er een (aanzienlijk) inkomensve rschil is tussen de ‘echtgenoten’ en dus ook de marginale belastingvoet verschillend is (zie de tabel in punt 3.6), een grotere toebedeling van de aftrekcomponenten aan de echtgenoot met het hoogste belastbaar inkomen, omwille van de hogere marginale belastingvoet, leidt tot een grotere belastingbesparing. Er kan nog opgemerkt worden dat de Minister van Financiën tussen de lijnen door heeft laten uitschijnen dat, net zo min als de vrije opsplitsing van de kapitaalsaflossingen in het (vroegere) stelsel van het langetermijn- of bouwsparen (zie hoger), de Administratie ook in het kader van de ‘aftrek voor enige woning’ niet zelf de ‘optimale verdeling’ zal berekenen maar dat de belastingplichtigen dit zelf moeten doen in hun belastingaangifte 9 . Om dit alles te illustreren, worden hieronder drie voorbeelden uitgewerkt, waarbij wordt verondersteld dat geen van beide ‘echtgenoten’ posten heeft lopen die in aanmerking komen voor de belastingvermindering voor het langetermijnsparen, zoals een individuele levensverzekering. De voorbeelden zijn verder gebaseerd op de volgende lezing van de in voetnoot 67 geciteerde passage van het nieuwe artikel 105 WIB. 7
Artikel 1456 WIB (zie ook voetnoten 45 en 113). Tenzij in het (nogal uitzonderlijk) geval dat het aftrekbedrag niet langer gelijk zou zijn voor beide ‘echtgenoten’, wat kan voorkomen indien tijdens de eerste 10 jaar van de lening de woning haar ‘enig’ karakter zou verliezen in hoofde van de ene ‘echtgenoot’, maar niet in hoofde van de andere ‘echtgenoot’ (zie punt 3.5.2 en ook voetnoot 91). 9 Parl. St., Kamer, nr. 51-1437/027, p. 57-58 en 75. 8
4
•
•
De opsplitsing “binnen de in artikel 115, eerste lid, 6°, en 116 vermelde begrenzingen” houdt in dat de opdeling tussen echtgenoten er niet toe kan leiden dat bij één van de ‘echtgenoten’ een hoger bedrag wordt afgetrokken dan het basisbedrag van 1.500 € (ge ïndexeerd bedrag 2005 = 1.870 €), in principe gedurende de eerste 10 jaar van de lening verhoogd met 500 € (ge ïndexeerd bedrag 2005 = 620 €) en, indien er minstens 3 kinderen ten laste zijn, nog bijkomend met 50 € (ge ïndexeerd bedrag 2005 = 60) (zie punt 3.5.1). De “aftrekbare sommen” zijn gelijk aan het totaalbedrag van de intresten, kapitaalsaflossingen en levensverzekeringspremies voor de ‘enige en eigen woning’, maar beperkt tot de som, voor beide ‘echtgenoten’ samen, van de volgens het vorige punt begrensde bedragen.
Vrije opsplitsing: voorbeeld 1 Gegevens • gezamenlijk belastbaar inkomen echtgenoot A: 40.000 €; • gezamenlijk belastbaar inkomen echtgenoot B: 10.000 €; • maximum aftrekbaar bedrag per echtgenoot 2005: 1.870 € + 620 € = 2.490 € 10 ; • totaalbedrag werkelijk betaalde componenten ‘aftrek voor enige woning’ 11 : 2.500 €. Optimale aangifte • bij echtgenoot A: 2.490 € (belastingvoordeel: 50% + gemeentebelasting12 ); • bij echtgenoot B: 10 € (belastingvoordeel: 30% + gemeentebelasting13 ). Check 85%-regel: 2.490 € / 2.500 € = 99,6% (de 85%-regel is dus niet gerespecteerd). Correctie optimale aangifte • bij echtgenoot A: 2.125 € (zijnde 2.500 € x 0,85); • bij echtgenoot B: 375 € (zijnde 2.500 € x 0,15). Stel dat echtgenoot A in de betreffende rubriek van de belastingaangifte een bedrag van 2.490 € invult en echtgenoot B een bedrag van 10 €, dan zal de Administratie het aftrekbare bedrag bij echtgenoot A aftoppen op 2.125 €, maar is het zeer de vraag of zij het verschil tussen het aangegeven bedrag van 2.490 € en het afgetopte bedrag van 2.125 €, hetzij 365 €, spontaan zal toevoegen aan het bij echtgenoot B aangegeven bedrag van 10 €. Vrije opsplitsing: voorbeeld 2 Gegevens 10
Dit veronderstelt dat er minder dan 3 kinderen ten laste zijn en dat de ‘eigen’ woning in hoofde van elke echtgenoot de enige woning is (zie ook punt 3.8.3). 11 Dit is de som van de intresten, kapitaalsaflossingen en levensverzekeringspremies. 12 Dit is de marginale aanslagvoet (zie tabel in punt 3.6). 13 Dit is de marginale aanslagvoet (zie tabel in punt 3.6).
5
• • • •
gezamenlijk belastbaar inkomen echtgenoot A: 40.000 €; gezamenlijk belastbaar inkomen echtgenoot B: 10.000 €; maximum aftrekbaar bedrag per echtgenoot 2005: 1.870 € + 620 € = 2.490 € 14 ; totaalbedrag werkelijk betaalde componenten ‘aftrek voor enige woning’ 15 : 4.000 €.
Optimale aangifte • bij echtgenoot A: 2.490 € (belastingvoordeel: 50% + gemeentebelasting16 ); • bij echtgenoot B: 1.510 € (belastingvoordeel: 30% + gemeentebelasting17 ). Check 85%-regel: 2.490 € / 4.000 € = 62,25% (de 85%-regel is dus gerespecteerd). Stel dat in de aangifte een 85/15-verdeling wordt toegepast, waarbij echtgenoot A in de betreffende rubriek 85% van de ‘aftrekbare sommen’, hetzij 4.000 € x 0,85 = 3.400 € opgeeft en echtgenoot B 4.000 € x 0,15 = 600 €, dan zal de Administratie het aftrekbare bedrag bij echtgenoot A aftoppen op 2.490 €, terwijl bij echtgenoot B slechts het aangegeven bedrag van 600 € aftrekbaar zal zijn … 18 . Vrije opsplitsing: voorbeeld 3 Gegevens • gezamenlijk belastbaar inkomen echtgenoot A: 40.000 €; • gezamenlijk belastbaar inkomen echtgenoot B: 10.000 €; • Maximum aftrekbaar bedrag per echtgenoot 2005: 1.870 € + 620 € = 2.490 € 19 ; • Totaalbedrag werkelijk betaalde componenten ‘aftrek voor enige woning’ 20 : 6.000 €. Optimale aangifte • bij echtgenoot A: 2.490 € 21 (belastingvoordeel: 50% + gemeentebelasting22 ); • bij echtgenoot B: 2.490 € 23 (belastingvoordeel: 30% + gemeentebelasting24 ). In dit geval levert een andere opsplitsing dan 50/50 geen belastingvoordeel op. Stel dat in de aangifte een 85/15-verdeling wordt toegepast, waarbij echtgenoot A in de 14
Dit veronderstelt dat er minder dan 3 kinderen ten laste zijn en dat de ‘eigen’ woning in hoofde van elke echtgenoot de enige woning is (zie ook punt 3.8.3). 15 Dit is de som van de intresten, kapitaalsaflossingen en levensverzekeringspremies. 16 Dit is de marginale aanslagvoet (zie tabel in punt 3.6). 17 Dit is de marginale aanslagvoet (zie tabel in punt 3.6). 18 Wij veronderstellen hierbij dat de Administratie niet zelf de optimale verdeling zal uitwerken (zie hoger). 19 Dit veronderstelt dat er minder dan 3 kinderen ten laste zijn en dat de ‘eigen’ woning in hoofde van elke echtgenoot de enige woning is (zie ook punt 3.8.3). 20 Dit is de som van de intresten, kapitaalsaflossingen en levensverzekeringspremies. 21 Op de aangifte kan uiteraard een bedrag vermeld worden van 3.000 €, maar dit bedrag wordt dan voor elke echtgenoot afgetopt op 2.490 €. 22 Dit is de marginale aanslagvoet (zie tabel in punt 3.6). 23 Op de aangifte kan uiteraard een bedrag vermeld worden van 3.000 €, maar dit wordt dan afgetopt op 2.490 €. 24 Dit is de marginale aanslagvoet (zie tabel in punt 3.6).
6
betreffende rubriek 85% van de ‘aftrekbare sommen’, hetzij 2 x 2.490 € x 0,85 = 4.233 € opgeeft en echtgenoot B 2 x 2.490 € x 0,15 = 747 €, dan zal de Administratie het aftrekbare bedrag bij echtgenoot A aftoppen op 2.490 €, terwijl bij echtgenoot B slechts het aangegeven bedrag van 747 € aftrekbaar zal zijn … 25 . Vuistregel 2005 (aangifte 2006) Toegepast voor het inkomstenjaar 2005 (aangifte 2006), in de veronderstelling dat het maximum aftrekbare bedrag per ‘echtgenoot’, zoals in de voormelde voorbeelden, 2.490 € bedraagt en dat geen van beide echtgenoten posten heeft lopen die in aanme rking komen voor de belastingvermindering voor het langetermijnsparen (zoals een individuele levensverzekering), kan de volgende vuistregel worden gehanteerd voor een ‘optimale aangifte’. • De betaalde sommen op gezinsniveau die in aanmerking komen voor de ‘aftrek voor enige woning’ zijn kleiner dan 2.929 € 26 : • bij de echtgenoot met het hoogste inkomen: 85% van de betaalde sommen; • bij de echtgenoot met het laagste inkomen: 15% van de betaalde sommen. • De betaalde sommen op gezinsniveau die in aanmerking komen voor de ‘aftrek voor enige woning’ zijn begrepen tussen 2.929 € en 4.980 €: • bij de echtgenoot met het hoogste inkomen: 2.490 €; • bij de echtgenoot met het laagste inkomen: het saldo. • De betaalde sommen op gezinsniveau die in aanmerking komen voor de ‘aftrek voor enige woning’ zijn groter dan 4.980 € 27 : • bij de echtgenoot met het hoogste inkomen: 50% van de betaalde sommen; • bij de echtgenoot met het laagste inkomen: 50% van de betaalde sommen.
25
Wij veronderstellen hierbij dat de Administratie niet zelf de optimale verdeling zal uitwerken (zie hoger). Dit is 2.490 € / 0,85. 27 Een verdere optimalisatie bestaat erin om in dit geval de levensverzekeringspremies met betrekking tot de lening niet op te nemen in de rubriek ‘aftrek voor enige woning’ (zie in dit verband punt 3.5.4). 26
7