Auteur Persbericht minister Vincent Van Quickenborne
Onderwerp Administratieve vereenvoudiging voor buitenlandse werknemers en zelfstandigen
Datum 21 november 2005
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars – 2005
M&D CONSULT BVBA ARTHUR VERHAEGENSTRAAT 26 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING VOOR BUITENLANDSE WERKNEMERS EN ZELFSTANDIGEN DOELSTELLING Om nieuwe buitenlandse investeringen in België aan te trekken, om België een belangrijke vestigingsplaats te laten blijven voor bestaande of nieuwe internationale hoofdkwartieren en om de Belgische economie mee te helpen omvormen tot een kennisen netwerkeconomie, is het belangrijk om de administratieve formaliteiten voor de tijdelijke tewerkstelling van buitenlandse werknemers maximaal te vereenvoudigen. Het spreekt voor zich dat over de voorstellen met betrekking tot de regelgeving inzake arbeidsvergunningen en arbeidskaarten overleg wordt gevoerd met de Gewesten. 1. VRIJSTELLINGEN ARBEIDSKAARTEN 1.1.
VAN
DE
VEREISTE
ARBEIDSVERGUNNINGEN
EN
Bijkomende vrijstelling voor onbepaalde tijd voor onderzoekers:
De problematiek: Op de Europese Raad van Barcelona (2002) hebben de lidstaten van de Europese Unie er zich toe geëngageerd om tegen 2010 3 % van hun BBP uit te geven aan onderzoek en ontwikkeling. Uiteraard veronderstelt dit dat de lidstaten over de nodige onderzoekscapaciteit beschikken. Daarom moet de Europese Unie tegen 2010 700.000 nieuwe onderzoekers op de werkvloer hebben. Rekening houdend met de vergrijzing moet men daar 300.000 bijkomende onderzoekers bijtellen. Voor België betekent dit dat er tegen 2010 25.000 bijkomende onderzoekers nodig zijn. Gezien de daling van de belangstelling voor wetenschappelijke en technische studies zal een groot deel van de onderzoekers van buiten de Europese Unie moeten worden aangetrokken. Om deze onderzoekers zo snel mogelijk op de werkvloer te krijgen, moeten de immigratie- en tewerkstellingsformaliteiten zo veel mogelijk worden vereenvoudigd. Met het oog hierop heeft de Europese Unie een richtlijn en twee aanbevelingen voor een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek aangenomen. De richtlijn dient te worden omgezet tegen 12 oktober 20071. De ene aanbeveling heeft als doel de formaliteiten voor een kort verblijf tot maximaal drie maanden voor onderzoekers uit derde landen te versoepelen2. De andere aanbeveling heeft als doel om al een aantal formaliteiten voor een verblijf van langer dan drie maanden voor onderzoekers uit derde landen te versoepelen in afwachting van een volledige omzetting van de richtlijn3. Gezien de gunstige gevolgen van het aantrekken van meer onderzoekers uit het buitenland dient België zo snel mogelijk uitvoering te geven aan de richtlijn en aan de twee aanbevelingen.
1 Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek, Publicatieblad van de Europese Unie, 3 november 2005, L 289, 15-22. 2 Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap, Publicatieblad van de Europese Unie, 3 november 2005, L 289, 23-25. 3 Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap, Publicatieblad van de Europese Unie, 3 november 2005, L 289, 26-28.
1
Zo roept de Europese Unie in de Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van onderzoek in de Europese Gemeenschap de lidstaten op om onderzoekers zo snel mogelijk vrij te stellen van de werkvergunningsvoorschriften, dan wel te voorzien in een automatische of versnelde afgifte van werkvergunningen. De oplossing: De huidige reglementering bepaalt nu al een vrijstelling voor bepaalde onderzoekers. Deze uitzondering is voorzien in artikel 2, 25° van het K.B. van 9 juni 1999: “25° De postdoctorale vreemdelingen die houder zijn van een doctorsgraad of een gelijkwaardige kwalificatie hebben, die genieten van een tegemoetkoming voor wetenschappelijk onderzoek en die in het kader van de internationale mobiliteit een fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in een gastuniversiteit tot een goed einde brengen met het oog op de valorisering van hun wetenschappelijke kennis opgedaan in het kader van het doctoraat en dit voor een periode van maximum drie jaar; de Universiteit moet de bevoegde gewestoverheid informeren van de komst van de postdoctorandus, ten laatste binnen de maand van aankomst.” Deze bijzondere vrijstelling voor postdoctorale vorsers blijft behouden. Gegeven de aanbeveling van de Europese Unie om zo snel mogelijk werkvergunningsvoorschriften op te heffen voor onderzoek moet evenwel daarnaast een nieuwe vrijstelling voor alle onderzoekers gecreëerd worden. Het begrip “onderzoeker” kan omschreven worden als “een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraalprogramma’s en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren waarvoor dat diploma doorgaans vereist is”. Deze definitie van “onderzoeker” hanteren de Europese richtlijn en aanbevelingen. Op haar beurt wordt “onderzoeksinstelling” door de Europese richtlijn en aanbevelingen gedefinieerd als “openbare of particuliere instelling die onderzoek verricht”. “Onderzoek” wordt dan weer door deze Europese teksten omschreven als “stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving, alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen.” Deze Europese definitie van “onderzoek” stemt dan weer overeen met de Belgische definitie van “onderzoek”: “creatief werk ondernomen op een systematische wijze met het doel de kennisvoorraad te verhogen en de aanwending van deze kennisvoorraad om nieuwe toepassingen te bedenken zoals de ontwikkeling van nieuwe producten en procédés. Worden eveneens bedoeld, de bouw, de ontwikkeling en het uittesten van een prototype alsmede softwareontwikkeling voor zover het wetenschappelijke en technologische vooruitgang omvat”. Deze definitie van wetenschappelijk onderzoek vindt men terug in artikel 44, § 1 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek der Inkomenstenbelastingen 1992. Door deze nieuwe algemene vrijstelling voor onderzoekers wordt ook het probleem van het uitdoven van het stelsel van de coördinatiecentra opgevangen. Immers, op basis van artikel 2, 12° van het K.B. van 9 juni 1999 hebben vorsers in dienst van een coördinatiecentrum geen arbeidskaart nodig. De nieuwe algemene vrijstelling voor onderzoekers is niet aan een bepaalde maximumduur onderworpen. Door het beperken van het toepassingsgebied van de vrijstelling voor onderzoekers (enkel geregistreerde instellingen en ondernemingen) en door het beperken van de mobiliteit van de onderzoekers die onder de nieuwe algemene
2
vrijstelling vallen (nieuwe aanvraag is nodig in geval van verandering van werkgever) wordt evenwel erover gewaakt dat er geen arbeidsverdringend effect optreedt ten nadele van Belgische onderzoekers. Om deze vrijstelling te genieten, moet het jaarloon dat de onderzoekers in België verdienen minimaal gelijk zijn aan het jaarloon dat geldt voor hooggeschoolde werknemers (artikel 9, 6° van het K.B. van 9 juni 1999). Met andere woorden, de jaarlijkse bezoldiging van de onderzoekers moet hoger liggen dan het in artikel 67 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten aangegeven bedrag. Voor het jaar 2005 bedraagt dit 32.261 euro op jaarbasis. Beperking van het toepassingsgebied van de vrijstelling voor onderzoekers: Het voordeel van deze vrijstelling zou beperkt kunnen blijven tot de universiteiten en tot die instellingen en ondernemingen wier O&O-activiteit bekend is bij de POD Wetenschapsbeleid. De POD Wetenschapsbeleid houdt immers een permanente inventaris van het O&O potentieel in België bij. De POD Wetenschapsbeleid houdt deze inventaris bij in het kader van een samenwerkingsakkoord met de Gemeenschappen en de Gewesten. Deze inventaris bevat alle publieke instellingen die aan onderzoek en ontwikkeling doen. Daarnaast is 95 % van alle private ondernemingen waar aan onderzoek en ontwikkeling wordt gedaan eveneens geregistreerd in de permanente inventaris. Voor de overblijvende 5 % aan private ondernemingen kan de vrijstelling van arbeidsvergunningen – en arbeidskaarten een belangrijke incentive zijn om zich alsnog te laten registreren bij de POD Wetenschapsbeleid. Op die manier nemen de statistieken inzake O&O in België nog meer aan kwaliteit toe. De lijst van instellingen en ondernemingen die deel uitmaken van de permanente inventaris van het O&O potentieel in België zou via de website van de POD Wetenschapsbeleid bekendgemaakt kunnen worden (www.belspo.be). De vrijstelling is beperkt tot de betrokken universiteit, instelling of onderneming waaraan men als onderzoeker verbonden is. Voor een tewerkstelling bij een andere werkgever moet een nieuwe vrijstelling of een arbeidskaart aangevraagd worden. 1.2.
Bijkomende vrijstellingen voor bepaalde tijd
Daarnaast stelt de vereiste dat men moet beschikken over een arbeidsvergunning en een arbeidskaart voor men in België mag werken, problemen voor een aantal specifieke, tijdelijke situaties. 1.2.1. Bijkomende vrijstellingen voor onderzoek en ontwikkeling:
bepaalde
-
Wetenschappelijke congressen en vergaderingen:
-
De problematiek:
tijd
in
samenhang
met
Voor het bijwonen van congressen en vergaderingen is in principe een arbeidskaart vereist. Zo treedt de vestiging in België vaak op als kenniscentrum voor de rest van de groep. Er vinden dan ook regelmatig in België sessies plaats waar onderzoekers uit de verschillende vestigingen van over de hele wereld samenkomen om te brainstormen, ervaringen uit te wisselen enz. Voor de onderzoekers die van buiten de Europese Unie
3
komen moeten echter eerst de arbeidsvergunningen en –kaarten in orde zijn, voordat ze mogen overkomen. -
De oplossing:
Voor de vrijstelling m.b.t. het bijwonen van congressen en vergaderingen, kan inspiratie worden gezocht bij de huidige vrijstellingen met betrekking tot deelname aan sportwedstrijden of schouwspelactiviteiten (theater, opera, musical) in België (artikel 2, 16° en 2, 17° van het K.B. van 9 juni 1999). De duur van de vrijstelling zou beperkt blijven tot de duur van het congres of de vergadering, met een maximale duur van 4 opeenvolgende weken. -
Bedrijfsgebonden opleidingen:
-
De problematiek:
Een andere rol die vestigingen in België als kenniscentrum voor de hele groep vaak opnemen is de rol van opleidingscentrum. Daarom komen werknemers van vestigingen in andere landen naar de Belgische vestiging om daar een opleiding te volgen die hen vertrouwd moet maken met nieuwe producten, nieuwe technieken of nieuwe processen. Deze opleiding duurt meestal maar enkele weken en gaat niet gepaard met enige productieve prestatie van betekenis. Nochtans hebben deze werknemers, als ze van buiten de Europese Unie komen, daar een arbeidskaart voor nodig. -
De oplossing:
Voor bedrijfsgebonden opleidingen zou de duur van de vrijstelling beperkt blijven tot de duur van de opleiding, met een maximale duur van drie opeenvolgende maanden. Een bedrijfsgebonden opleiding kan gedefinieerd worden als “een activiteit of een geheel van activiteiten die erop gericht is de personen die eraan deelnemen meer kennis en meer vaardigheden bij te brengen die hen moeten toelaten hun beroepswerkzaamheid beter of efficiënter uit te oefenen.” Deze vrijstelling zou enkel gebruikt kunnen worden door multinationale ondernemingen waarvan de Belgische vestiging optreedt als kenniscentrum. Een kenniscentrum kan gedefinieerd worden als “de vestiging waar bepaalde kennis, knowhow of expertise, dan wel een combinatie van deze elementen wordt samengebracht met het oog op de terbeschikkingstelling van deze kennis, die knowhow, die expertise of die combinatie voor een groep van met elkaar verbonden ondernemingen.” In ieder geval kan de bedrijfsgebonden opleiding niet gepaard gaan met enige productieve prestatie van betekenis. 1.2.2. Andere bijkomende vrijstellingen voor bepaalde tijd: -
Dringend onderhoud of dringende reparaties door gespecialiseerde technici:
-
De problematiek:
1.2.3. Ondernemingen werken vaak met machines of toestellen die buiten de EU worden gebouwd. Wanneer zo een machine of toestel “down” gaat, is een dringende technische ondersteuning van de leverancier onontbeerlijk.
4
Dergelijke technische interventies – meestal dringend en van korte duur – kan men onmogelijk leveren, wanneer men voor de technicus die men wil uitsturen eerst nog heel de aanvraagprocedure voor een arbeidskaart en een visum moet gaan doorlopen. -
De oplossing:
Voor het dringend onderhoud of de dringende reparaties door gespecialiseerde technici zou een nieuwe vrijstelling in artikel 2 van het K.B. van 9 juni 1999 kunnen worden voorzien. Deze vrijstelling zou open staan voor alle Belgische ondernemingen. De duur van de vrijstelling zou beperkt blijven tot de duur van het dringende onderhoud of de dringende reparatie, met een maximale duur van 4 opeenvolgende weken. - Uittesten van prototypes: -
De problematiek:
Nog een andere rol die vestigingen in België als kenniscentrum voor de hele groep vervullen, is het uittesten van prototypes. Zo laten sommige grote autofabrikanten hun prototypes door testpiloten in België uittesten, omdat hier bijna alle mogelijke types van wegdek te vinden zijn of omdat het testcircuit in België gelegen is. Deze testpiloten moeten uit het buitenland overkomen. Die testen het prototype gedurende enkele weken uit en keren dan naar hun thuisland terug. De vraag kan worden gesteld of voor dergelijke prestaties van korte duur een arbeidskaart vereist moet worden. -
De oplossing:
De nieuwe vrijstelling voor het uittesten van prototypes zou beperkt blijven tot de duur van de testperiode, met een maximale duur van drie opeenvolgende maanden. Alle ondernemingen gevestigd in België zou van deze specifieke vrijstelling gebruik kunnen maken. 1.2.3. De duur van het C-visum: De duur van het C-visum dat zou worden uitgereikt aan buitenlandse werknemers die onder de hierboven genoemde bijkomende vrijstellingen voor bepaalde tijd zouden vallen, moet overeenstemmen met de duur waarvoor de vrijstelling geldt (de werkelijke duur, met een maximum van 4 weken of 3 maanden). 1.3.
Bijkomende vrijstellingen voor kaderpersoneel:
Naast de bijkomende vrijstellingen voor onbepaalde tijd voor onderzoekers en de bijkomende vrijstellingen voor bepaalde tijd zouden bijkomende vrijstellingen voor het kaderpersoneel kunnen worden gecreëerd. 1.3.1. Vrijstelling voor onbepaalde tijd voor kaderpersoneel verbonden aan een multinationaal of Europees hoofdkwartier: -
De problematiek:
Kaderpersoneel dat in dienst is van een coördinatiecentrum heeft geen arbeidskaart nodig (artikel 2, 12° van het K.B. van 9 juni 1999). Gezien de uitdoving van het stelsel van de coördinatiecentra moet bekeken worden hoe het verdwijnen van deze vrijstelling van arbeidsvergunningen en –kaarten kan worden opgevangen.
5
-
De oplossing:
Om het wegvallen van de arbeidskaart voor kaderpersoneel in dienst van coördinatiecentra op te vangen zou, naar analogie van de permanente inventaris van O&O potentieel in België, een permanente inventaris van alle internationale en Europese hoofdkwartieren in België kunnen worden aangelegd. Enkel ondernemingen of instellingen die in deze permanente inventaris opgenomen zijn, zouden voor hun kaderpersoneel niet langer een arbeidskaart nodig hebben.
Tevens zou voldaan moeten worden aan een minimaal loonplafond. Dit loonplafond is gelijk aan het bedrag dat exact halfweg ligt tussen het loonplafond bedoeld in artikel 67 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en het loonplafond bedoeld in artikel 69 van dezelfde wet. Voor het jaar 2005 zou dit bedrag gelijk zijn aan 43.043 euro op jaarbasis. Net zoals de loonplafonds wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd. . Het begrip “hoofdkwartier” kan worden gedefinieerd als “beslissingscentrum vanwaaruit controle wordt uitgeoefend over de activiteiten van gelieerde vennootschappen gevestigd in andere landen”. De vrijstelling is beperkt tot de werkgever waarmee het kaderlid een arbeidsovereenkomst gesloten heeft. Voor een tewerkstelling bij een andere werkgever moet een nieuwe vrijstelling of een arbeidskaart aangevraagd worden. De nieuwe algemene vrijstelling voor kaderpersoneel is niet aan een bepaalde maximumduur onderworpen. Door het beperken van het toepassingsgebied van de vrijstelling voor het kaderpersoneel (enkel geregistreerde ondernemingen) en door het beperken van de mobiliteit van het kaderpersoneel dat onder de nieuwe algemene vrijstelling valt (nieuwe aanvraag is nodig in geval van verandering van werkgever) wordt evenwel erover gewaakt dat er geen arbeidsverdringend effect optreedt ten nadele van Belgische kaderleden. 1.3.2. Vrijstelling voor bepaalde tijd voor dringende interventies kaderpersoneel verbonden aan de buitenlandse hoofdzetel: -
van
De problematiek:
Soms moet kaderpersoneel verbonden aan de hoofdzetel in het buitenland dringend naar de Belgische vestiging kunnen komen. Zo kan het voorvallen dat de Chief Financial Officer (CFO) van de Amerikaanse beursgenoteerde moederonderneming zich dringend moet verplaatsen naar de vestiging in België om te controleren of de Belgische vestiging voldoet aan de voorschriften inzake interne audit van de Amerikaanse Sarbanes-Oxley Act. Voor dergelijke dringende zaken is een snelle reactie dan ook zeer belangrijk. -
De oplossing:
Voor de vrijstelling met betrekking tot dringende interventies en dringende afspraken kan misschien inspiratie gezocht worden bij de bestaande vrijstelling voor buitenlandse handelsvertegenwoordigers (artikel 2, 10° van het K.B. van 9 juni 1999). De vrijstelling zou beperkt blijven tot kaderpersoneel met hoofdverblijf in het buitenland dat voor een dringende interventie of een dringende afspraak naar een vestiging in België moet komen. De legitimatiekaart waarover de handelsvertegenwoordigers moeten
6
beschikken zou kunnen worden vervangen door een voorafgaandelijke elektronische registratie bij de bevoegde Gewestoverheid naar het voorbeeld van de postdoctorale vorsers. Ook de Belgische vestiging zou zich moeten laten registreren bij de bevoegde Gewestoverheid. Immers, enkel naar deze vestigingen zouden buitenlandse kaderleden zonder arbeidskaart kunnen gaan. De vrijstelling zou beperkt blijven tot de duur van de dringende interventie of de dringende afspraak, met een maximale duur van 4 opeenvolgende weken. 1.4.
Het bewijs van het feit dat men geen arbeidskaart nodig heeft
De problematiek: 25 categorieën van buitenlandse werknemers zijn vrijgesteld van de normaal vereiste arbeidsvergunning en –kaart. Voorbeelden van dergelijke vrijstellingen zijn handelsvertegenwoordigers die klanten in België komen bezoeken, personen die naar België komen om door Belgische bedrijven geproduceerde goederen in ontvangst te nemen en postdoctorale vorsers. Deze werknemers hebben echter vaak nog wel een Cof D-visum nodig. Voor dit visum moeten ze het bewijs leveren dat ze voldoen aan de voorwaarden van de vrijstelling van arbeidskaarten. Dit schept veel administratieve rompslomp. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) verwijst door naar de gewestelijke administratie: de gewestelijke administratie moet officieel bevestigen dat geen arbeidsvergunning nodig is. Om deze bevestiging te kunnen geven heeft de gewestelijke administratie zelf informatie nodig van de DVZ, onder andere om de juiste verblijfssituatie en de verblijfshistoriek van de betrokken werknemer te kunnen analyseren en appreciëren. Veel werkgevers wensen trouwens zelf een attest van de gewestelijke administratie te verkrijgen, voordat ze overgaan tot de aanwerving van een werknemer die vrijgesteld is van het hebben van een arbeidskaart. Ze willen immers niet het risico lopen om een zware sanctie opgelegd te krijgen wegens het illegaal tewerkstellen van buitenlandse werknemers. Gevolg van dit alles is dat alsnog een administratieve procedure moet worden gevolgd in een situatie waarvan men juist wilde dat er geen administratieve procedure meer moest worden gevolgd. De bedoeling van deze wetswijziging in 1998 was immers om het genieten van een vrijstelling niet langer afhankelijk te maken van een officieel attest dat moest worden aangevraagd en waarop men moest wachten. De praktijk wijst echter uit dat de administratieve rompslomp niet is verminderd. Integendeel, ze is vermeerderd. Deze problematiek zal zich nog meer stellen, wanneer de hierboven genoemde bijkomende vrijstellingen zouden worden toegekend. De oplossing: Een elektronische postbus – een uniek elektronisch loket - zou hier soelaas kunnen bieden. Door middel van de elektronische postbus zou de werkgever of diens vertegenwoordiger twee formaliteiten tegelijkertijd kunnen vervullen: -
Enerzijds zou de werkgever of diens vertegenwoordiger de komst van de werknemer waarvoor een vrijstelling van arbeidskaart geldt, kunnen melden aan de bevoegde gewestoverheid.
Daarbij zou hij kort moeten omschrijven om welke reden de werknemer naar België komt. Tevens zou hij de vermoedelijke duur van de aanwezigheid in België moeten opgeven, indien de vrijstelling slechts voor een tijdje kan gelden. Op basis van deze
7
informatie kan de bevoegde gewestoverheid oordelen of het gaat om een geval dat onder een vrijstelling valt. Indien het inderdaad om een geval van vrijstelling gaat, meldt de bevoegde gewestoverheid deze positieve beslissing aan de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). -
Anderzijds zou de werkgever of diens vertegenwoordiger via dezelfde elektronische postbus al een aantal documenten met het oog op een aanvraag voor het C- of Dvisum kunnen indienen bij de DVZ.
De werknemer zou zich nog bij de Belgische ambassade of het Belgisch consulaat moeten aanbieden om een visumaanvraag in te dienen. Tevens kan daar dan de geldigheid van het reisdocument worden nagegaan. Over haar beslissing m.b.t. de verblijfstitel koppelt de DVZ terug naar de bevoegde gewestoverheid. Voor de ontwikkeling van de elektronische postbus of het uniek elektronisch loket kan aangesloten worden op de ontwikkeling van de GOTOT IN. De toepassing GOTOT (GrensOverschrijdendeTewerkstelling – Occupation Transfrontalière) wordt op vraag van de RSZ ontwikkeld om de administratie te verbeteren rond werknemers die voor een bepaalde tijd in het buitenland tewerkgesteld worden. De overgangsregeling: In afwachting van de realisatie van de elektronische postbus, het unieke elektronische loket, kan gedacht worden aan de herinvoering van het attest van vrijstelling. Tot 1998 diende dit attest als officieel bewijs van de vrijstelling van arbeidsvergunning en arbeidskaart. De aanvraag voor dit attest zou de werkgever of diens vertegenwoordiger elektronisch moeten kunnen indienen bij de bevoegde gewestoverheid. Daarbij zou hij kort moeten omschrijven om welke reden de werknemer naar België komt. Tevens zou hij de vermoedelijke duur van de aanwezigheid in België moeten opgeven, indien de vrijstelling slechts voor een tijdje kan gelden. Op basis van deze informatie kan de bevoegde gewestoverheid oordelen of het gaat om een geval dat onder een vrijstelling valt. Indien het inderdaad om een geval van vrijstelling gaat, reikt ze een attest van vrijstelling uit. Tevens brengt ze de DVZ van haar beslissing elektronisch op de hoogte. Gelding voor de bestaande en de nieuwe vrijstellingen: Het is belangrijk om op te merken dat zowel het uniek elektronisch loket (de elektronische postbus) als de overgangsregeling toepasselijk zullen zijn op alle vrijstellingen, zowel de vrijstellingen die zich nu al bevinden in artikel 2 van het K.B. van 9 juni 1999, als de vrijstellingen die aan artikel 2 van het K.B. van 9 juni 1999 zullen worden toegevoegd. 2. EEN BETERE AFSTEMMING VAN DE PROCEDURE TOT VERKRIJGING VAN EEN VERBLIJFSTITEL OP DE PROCEDURE TOT VERKRIJGING VAN EEN ARBEIDSVERGUNNING EN –KAART Tevens kan een aantal maatregelen worden genomen om de procedures tot verkrijging van een verblijfstitel (procedure bij de DVZ) en tot verkrijging van een arbeidsvergunning en –kaart (procedure bij de bevoegde gewestoverheid) beter op elkaar af te stemmen.
8
Vooral voor de procedure tot verkrijging van een verblijfstitel kan dit significante tijdwinst meebrengen. 2.1. Elektronisering van de procedure met een uniek elektronisch loket voor de aanvragen voor een arbeidsvergunning en arbeidskaart en voor het bezorgen van een aantal documenten in samenhang met aanvragen voor een C- of D-visum Via het uniek elektronisch loket zou de werkgever of diens vertegenwoordiger eveneens op hetzelfde ogenblik de aanvraag voor een arbeidsvergunning en een arbeidskaart enerzijds en een aantal documenten met het oog op een aanvraag voor het C- of Dvisum kunnen versturen. De aanvraag voor de arbeidsvergunning en –kaart wordt rechtstreeks aan de bevoegde gewestadministratie overgemaakt. Tevens worden via het uniek elektronisch loket een aantal documenten bezorgd aan de DVZ met het oog op het beoordelen van een aanvraag voor het C- of D-visum. Zo zou de werkgever of diens vertegenwoordiger voor de eerste aanvraag van een zakenvisum (visum voor kort verblijf om professionele redenen) direct aan de DVZ de nodige informatie kunnen bezorgen i.v.m. het doel en de duur van het verblijf van de vreemdeling en het bewijs dat de betrokken werknemer of zelfstandige over genoeg bestaansmiddelen zal beschikken tijdens het verblijf in België. Deze informatie zou aangevuld kunnen worden door informatie vanuit de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO) met betrekking tot de activiteiten van de onderneming in België. Met dat doel zou de DVZ toegang moeten krijgen tot de KBO. Om de tijdwinst en de administratieve vereenvoudiging nog te vergroten zou ook de gegevensuitwisseling tussen de DVZ en de andere federale overheden enerzijds en de Belgische ambassades en consulaten anderzijds ook zo veel mogelijk elektronisch kunnen verlopen. Te dien einde zouden ook de Belgische ambassades en consulaten toegang moeten krijgen tot het uniek elektronisch loket. Op die manier zou het aantal documenten dat de buitenlandse werknemer bij zich moet hebben wanneer hij zich moet aanbieden op de Belgische ambassade of het Belgische consulaat om het visum aan te vragen, drastisch kunnen verminderen. Bovendien zou het risico dat hij zich nog een tweede of derde keer zou moeten presenteren, veel kleiner zijn. De verplaatsingen naar de ambassade of het consulaat kunnen soms honderden kilometer lang zijn. Het herhaaldelijk moeten terugkeren naar de ambassade of het consulaat schaadt ook het imago van België in het buitenland. Ten slotte zou het uniek elektronisch loket kunnen dienen als een informatiekanaal waar alle informatie over werken en wonen in België te vinden is. Websites zoals www.workingintheuk.gov.uk kunnen hiervoor als voorbeeld dienen. Door de informatie op de website kunnen de buitenlandse werknemers en hun werkgevers hun dossiers beter voorbereiden, met een vermindering van de administratieve romsplomp voor hen én voor de behandelende ambtenaren tot gevolg. 2.2. Elektronische notificatie van de beslissing van het Gewest aan de DVZ Om een D-visum te verkrijgen is nu een arbeidsvergunning vereist. Om de procedure in te korten lijkt het aangewezen dat de beslissing over de toekenning van de arbeidsvergunning door de Gewestadministratie zo snel mogelijk elektronisch wordt overgemaakt aan de DVZ, zodat niet langer een fysiek exemplaar van de arbeidsvergunning door de werkgever of de werknemer aan de DVZ moet worden voorgelegd.
9
3.
VEREENVOUDIGINGEN IN DE PROCEDURES VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN ARBEIDSVERGUNNING EN VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN VERBLIJFSTITEL
3.1. Een vereenvoudiging gezamenlijk voor de beide procedures: het medisch attest Een medisch attest moet voorgelegd worden in het kader van de procedure voor het verkrijgen van een arbeidskaart. Het geneeskundig getuigschrift is voorgeschreven door de artikelen 14 en 15 van het K.B. van 9 juni 1999. Het medisch attest moet verklaren dat niets erop wijst dat de werknemer, wegens zijn gezondheidstoestand, in de nabije toekomst arbeidsongeschikt zal worden. Wanneer de werknemer zich in het buitenland bevindt, moet dit geneeskundig getuigschrift afgegeven worden door een geneesheer erkend door de Belgische diplomatieke of consulaire ambtenaren in het buitenland. Naast de moeilijkheden om een afspraak vast te leggen moet de buitenlandse werknemer zich vaak ver verplaatsen. Deze verplichting is vastgelegd om te vermijden dat buitenlandse werknemers snel ten laste zouden vallen van de Belgische sociale zekerheid. Om dit te vermijden, kan voorgeschreven worden dat de buitenlandse werknemer op kosten van de werkgever over een afdoende private ziektekosten- en uitkeringsverzekering moet beschikken. Om een C- of een D-visum te verkrijgen moet eveneens een medisch attest worden voorgelegd op basis van een administratieve praktijk. In nauw overleg met de FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid en de Gewesten zal onderzocht worden of deze formaliteit niet kan worden vereenvoudigd, bijvoorbeeld door een onderscheid te maken tussen landen die geen of weinig risico’s inzake volksgezondheid stellen en landen die wel zekere risico’s op het vlak van de volksgezondheid stellen. Voor de onderdanen van de eerste landen zou men een afschaffing van het medisch attest kunnen overwegen. Voor onderdanen van de tweede landen zou wel nog een medisch attest vereist zijn. Om het onderscheid tussen de betrokken landen te maken kan bijvoorbeeld beroep gedaan op de gegevens van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen. Tevens zou moeten worden onderzocht hoe deze problematiek door andere landen wordt aangepakt. 3.2. Vereenvoudigingen specifiek voor de procedure voor de arbeidsvergunning: de betrokkenheid van de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en de hernieuwing van de arbeidskaart In nauw overleg met de Gewesten zal worden bekeken of de procedure voor het aanvragen van een arbeidsvergunning en een arbeidskaart niet verder zou kunnen worden vereenvoudigd. Daarbij zouden onder andere de betrokkenheid van de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en de vereenvoudiging van de hernieuwing van de arbeidskaart aan bod moeten kunnen komen. 3.2.1. De betrokkenheid van de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling Alle dossiers voor arbeidskaarten, ook die voor hooggeschoolde en leidinggevende buitenlandse werknemers, moeten werkgevers indienen bij de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling. Deze stap vertraagt de procedure (bijvoorbeeld: sommige diensten versturen de aanvragen niet onmiddellijk; ze verzamelen ze over enkele dagen of zelfs een week en sturen ze dan door in één pakketje).
10
Voor hooggeschoolde en leidinggevende buitenlandse werknemers lijkt de stap via de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling overbodig te zijn. Normaliter mag een arbeidskaart enkel uitgereikt worden, wanneer het niet mogelijk is om binnen een redelijke termijn een werknemer op de Belgische arbeidsmarkt te vinden (artikel 8 van het K.B. van 9 juni 1999). Vandaar de taak voor de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling om dit te onderzoeken. Dergelijk arbeidsmarktonderzoek moet echter niet gebeuren voor hooggeschoolde en leidinggevende buitenlandse werknemers. Voor hen geldt immers het criterium niet dat eerst naar de situatie op de binnenlandse arbeidsmarkt wordt gekeken. Derhalve zou het aanbeveling verdienen dat de aanvragen voor hooggeschoolde en leidinggevende buitenlandse werknemers niet langer meer bij de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling zouden moeten worden ingediend, maar rechtstreeks bij de bevoegde gewestoverheid. 3.2.2. Administratieve vereenvoudiging in geval van hernieuwing van een arbeidskaart: In een perspectief van e-government zou tevens in overleg met de Gewesten moeten worden nagegaan in hoeverre de gevraagde gegevens niet door de gewestelijke administraties zelf zouden kunnen worden gecontroleerd of opgevraagd bij andere diensten of overheidsinstellingen. Dit zou op termijn zeker mogelijk moeten zijn bij de aanvragen tot verlenging, waar in essentie wordt gecontroleerd in hoeverre de partijen alle verplichtingen zijn nagekomen die voortvloeiden uit de gesloten arbeidsovereenkomst zelf en uit de diverse reglementeringen zoals de sociale zekerheid, belastingen enz. Door rechtstreekse elektronische gegevensuitwisseling zouden de benodigde inlichtingen snel en eenvoudig moeten kunnen worden vergaard. 3.3.
Een vereenvoudiging specifiek voor de procedure voor het verkrijgen van een verblijfstitel: het getuigschrift van goed zedelijk gedrag
Om een C- of een D-visum te verkrijgen moet een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorgelegd worden. Dit kan met veel administratieve lasten gepaard gaan. Het getuigschrift moet een overzicht van alle strafrechtelijke antecedenten over de afgelopen vijf jaar geven. Indien men tijdens die periode in veel verschillende landen werkte en woonde, moet men van al die landen een getuigschrift verkrijgen. Mensen die de afgelopen vijf jaar op diverse plaatsen hebben gezeten (en dergelijke nieuwe nomaden komen meer en meer voor), moeten soms de halve wereld rondreizen om attesten voor die vijf jaar te vergaren. Tevens is het begrip “getuigschrift van goed zedelijk gedrag” in veel landen onbekend. Sommige landen weigeren dan ook een getuigschrift af te leveren. In andere landen kan het soms enkele maanden duren eer men alle informatie bij elkaar heeft. In nog andere landen moet men zich tot de politie wenden. Bij bepaalde volken kan dit als zeer intimiderend worden ervaren. Een specifiek probleem stelt zich voor de Verenigde Staten. Tot voor kort volstond enkel een “criminal record” voor de deelstaat vanwaar men komt (New York, Californië, Florida enz.). Nu moet men echter een “nation wide criminal record” voorleggen, d.i. een strafblad voor alle 50 staten van de Verenigde Staten van Amerika. Dergelijk strafblad
11
moet afgeleverd worden door het FBI (FBI Identification Record), wat minstens 6 weken duurt en veel rompslomp met zich brengt. Er moet echter eveneens op gelet worden dat personen die voor lange tijd naar België komen niets op hun kerfstok hebben. Daarom zal in nauw overleg met de FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid en de Gewesten nagegaan worden hoe het verkrijgen van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag met minder administratieve lasten gepaard kan gaan, zonder dat dit afbreuk doet aan de bescherming van de openbare orde en veiligheid in België. Hierbij zou in het bijzonder moeten worden nagegaan hoe andere landen deze problematiek regelen. 4.
ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING MET BETREKKING BEROEPSKAARTEN VOOR ZELFSTANDIGE VREEMDELINGEN
TOT
DE
4.1. Inleiding De beroepskaart is de toelating die een persoon die geen onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte nodig heeft om een zelfstandige beroepsactiviteit in België uit te oefenen. De beroepskaart voor zelfstandige vreemdelingen is aldus het equivalent van de arbeidskaart voor buitenlandse werknemers. De beroepskaart is maximaal vijf jaar geldig. De beroepskaart wordt meestal aangevraagd door vreemdelingen die in België een onderneming willen oprichten, een mandaat als bestuurder van een Belgisch filiaal bekleden of in een België een vrij of intellectueel beroep uitoefenen (advocaat, consultant enz.). 4.2. Toepasselijke wetgeving De beroepskaarten worden geregeld door: -
de wet van 18 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen; het koninklijk besluit van 3 februari 2003 tot vrijstelling van bepaalde categorieën van vreemdelingen van de verplichting houder te zijn van een beroepskaart voor de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit.
4.3. Toepasselijke procedure: Vreemdelingen die in het buitenland verblijven, vragen een beroepskaart aan via de Belgische ambassade of het Belgisch consulaat. De Belgische ambassade of het Belgisch consulaat zendt de aanvraag door naar de Dienst Economische Vergunningen van de FOD Economie. Tegelijkertijd dient de aanvrager een aanvraag voor een verblijfstitel in bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). Vreemdelingen die legaal in België verblijven, vragen een beroepskaart aan via het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur zendt de aanvraag door naar de Dienst Economische Vergunningen van de FOD Economie, samen met een aantal inlichtingen betreffende de aanvrager (strafregister, verblijfsrecht, gezinssituatie, advies van de gemeente met betrekking tot de aanvrager, advies van de gemeente met betrekking tot het economisch nut van de aanvraag (phone-shops …)). Indien de aanvrager onder de toepassing valt van de wet tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en tot aan het moment van de aanvraag geen bewijs
12
geleverd heeft van het feit dat hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden inzake toegang tot het zelfstandig beroep, dient hij zich te wenden tot een ondernemingsloket naar keuze. Het ondernemingsloket heeft tot taak na te gaan of de aanvrager effectief voldoet aan de wettelijke voorwaarden inzake toegang tot het zelfstandig beroep. Het ondernemingsloket licht de Dienst Economische Vergunningen in over het resultaat van haar controle. De Dienst Economische Vergunningen onderzoekt de aanvraag op basis van drie criteria: -
-
het recht op verblijf: indien de vreemdeling nog geen verblijfsrecht heeft, is hierover een advies van de DVZ nodig; te dien einde maakt de Dienst Economische Vergunningen het dossier over aan de DVZ; de naleving van de wettelijke en reglementaire voorwaarden met betrekking tot het zelfstandig beroep dat men wil uitoefenen (toegang tot het beroep enz.); het economisch nut van het project.
Wanneer de aanvraag aan de criteria beantwoordt, levert de Dienst Economische Vergunningen de beroepskaart af. Wanneer de Dienst Economische Vergunningen van oordeel is dat de aanvraag niet aan de wettelijke criteria beantwoordt, legt ze de zaak voor aan de Raad voor Economisch Onderzoek inzake Vreemdelingen. Dit onafhankelijk orgaan, dat samengesteld is uit ambtenaren en voorgezeten wordt door een magistraat of een advocaat, brengt een advies uit. In principe houdt de Dienst Economische Vergunningen zich aan het advies dat de Raad voor Economisch Onderzoek uitbrengt. Indien de Dienst Economische Vergunningen toch niet akkoord gaat met een advies, moet ze de zaak voorleggen aan de minister van Middenstand die dan de uiteindelijke beslissing moet nemen. Tegen de beslissingen van de Dienst Economische Vergunningen en de minister van Middenstand kan de vreemdeling beroep aantekenen bij de Raad van State. 4.4. Geïdentificeerde problemen en voorgestelde oplossingen 4.4.1. De veelheid aan contactpunten voor de procedures ingeleid in België Vreemdelingen die wettelijk in België verblijven, moeten hun aanvraag voor een beroepskaart indienen bij het gemeentebestuur. Vervolgens moeten ze door een ondernemingsloket naar keuze laten onderzoeken of ze voldoen aan de wettelijke voorwaarden met betrekking tot het zelfstandig beroep dat ze willen uitoefenen. Ten slotte moeten ze zich inschrijven bij hetzelfde ondernemingsloket. Voorstel van hervorming: De aanvragen die in België worden ingediend (voor de aanvragen die in het buitenland worden ingediend, verandert er niets), worden ingediend bij het ondernemingsloket dat het enige aanspreekpunt voor de vreemdeling wordt. Het ondernemingsloket stuurt de aanvraag door naar de Dienst Vergunningen. Die wint de nodige informatie in bij het gemeentebestuur.
Economische
De Dienst Economische Vergunningen deelt haar beslissing met betrekking tot de aanvraag mee aan het ondernemingsloket. Het ondernemingsloket informeert op zijn beurt de aanvrager over deze beslissing. 4.4.2. Het beroep wordt in de procedure geïntegreerd
13
De Dienst Economische Vergunningen kan geen weigeringsbeslissing nemen zonder hierbij de Raad voor Economisch Onderzoek te betrekken. De aanvrager moet dan verscheidene maanden wachten alvorens een beslissing te krijgen. Voorstel van hervorming: De Dienst Economische Vergunningen neemt een beslissing in eerste aanleg (positief of negatief) en deelt die mee aan de aanvrager via het ondernemingsloket of via de Belgische ambassade of het Belgische consulaat. De aanvrager kan een beroep instellen bij de minister van Middenstand die pas een beslissing neemt na advies van de Raad voor Economisch Onderzoek. In het kader van de beroepsprocedure worden vervaltermijnen gehanteerd: -
-
De Raad voor Economisch Onderzoek moet haar advies uitbrengen binnen een vervultermijn die afhangt van het aantal te behandelen zaken. De minister dient een beslissing te nemen binnen een maand na de ontvangst van het advies van de Raad voor Economisch Onderzoek. Indien er geen beslissing wordt genomen binnen deze maand, geldt het advies van de Raad voor Economisch Onderzoek als beslissing. Indien de Raad voor Economisch Onderzoek binnen de termijn geen advies uitbrengt, neemt de minister van Middenstand een beslissing zonder het advies af te wachten. Indien de minister niet binnen de gestelde termijn een beslissing neemt, wordt verondersteld dat de beslissing negatief is.
4.4.3. Het advies van de Dienst Vreemdelingenzaken De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) ontvangt een aanvraag voor verblijfsrecht via de Belgische ambassade of het Belgisch consulaat. De DVZ ontvangt eveneens een adviesaanvraag vanwege de Dienst Economische Vergunningen. Naast de soms trage gang van zaken maakt de DVZ in de meerderheid van de gevallen aan de Dienst Economische Vergunningen een stereotiep negatief advies over, zonder enige individuele motivering. Een gebrek aan informatie over de persoon van de aanvrager kan hiervoor een reden zijn. Bijgevolg kan de Dienst voor Economische Vergunningen geen positieve beslissing nemen, zelfs indien het om een economisch waardevolle aanvraag gaat (voorbeeld: bestuurders van multinationale ondernemingen). De Dienst voor Economische Vergunningen ziet zich dan verplicht om de zaak door te verwijzen naar de Raad voor Economisch Onderzoek. Geldige aanvragen moeten aldus verscheidene maanden wachten alvorens te worden behandeld. Voorstel van oplossing: De Dienst Economische Vergunningen en de Dienst Vreemdelingenzaken sluiten een protocol af dat tot doel heeft de uitwisseling van gegevens te bevorderen. Het protocol zal eveneens de Dienst Vreemdelingenzaken toelaten dossiers die manifest geen problemen stellen, zoals aanvragen voor bestuurders en toplui van multinationale ondernemingen, apart te behandelen. De beroepskaart blijft ondergeschikt aan het verblijfsrecht.
14