Auteur Commercial Law Newsletter Lawfort www.lawfort.be
Onderwerp Het arbitrabeding in concessieovereenkomten
Datum maart 2006
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2006
M&D CONSULT BVBA ARTHUR VERHAEGENSTRAAT 26 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
Issue n°4 – March 2006
Beste Lezers,
INHOUD
Contracterende partijen wensen zich steeds zo goed mogelijk te informeren, alvorens ze zich tot verplichtingen verbinden. Het spreekwoord ‘kennis is macht’ dateert reeds uit lang vervlogen tijden. Teneinde een groep van contractanten wettelijk te beschermen, heeft onze wetgever de wet met betrekking tot precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten in werking laten treden sedert 01 februari 2006. Ongeacht de benaming van deze (Franchise-) wet, zullen niet enkel de participanten aan een franchise-overeenkomst hieraan onderworpen worden. De wetgever besliste om aan deze wet een breed toepassingsgebied te geven. Wij zullen u, naast het toepassingsgebied, hieronder ook kort de principes van deze wet uiteenzetten. Het is voor ieder bedrijf binnen de distributiesector zeker de moeite om te onderzoeken of en in welke mate zij hieronder zou kunnen vallen. U zal het met ons eens zijn dat we het ijzer moeten smeden terwijl het nog heet is, en dat we dit onderzoek beter vandaag voeren dan het tot morgen uit te stellen, gelet op de verstrekkende gevolgen van deze wet. Sedert oktober 2005 veranderde ook één en ander binnen het kader van het gebruik van Europese paspoorten en reisdocumenten. Wij geven U een kort overzicht. Tot slot brengen wij u ook nog twee artikels omtrent het al dan niet aanwezig zijn van een bevoegdheidsclausule in een concessieovereenkomst, en welke gevolgen dit kan hebben op het gebied van het te vatten rechtsprekend orgaan. Indien zich tussen de concessiehouder en de concessiegever een geschil zou voordoen, is het uiteraard van groot belang welke rechtbank of arbitraal college hieromtrent zal worden gevat om daarover een oordeel te vellen, zeker gelet op de strenge Belgische Concessiewet van 27 juli 1961. Wij hopen dat deze informatie u van pas komt bij uw bedrijfsvoering en staan uiteraard steeds ter uwer beschikking voor verdere vragen en/of opmerkingen.
• Biometrie in Europese paspoorten en reisdocumenten • Precontractuele informatie bij de commerciële samenwerkingsovereenkomsten : nieuwe regels vanaf 1 februari 2006 • Het arbitragebeding in concessieovereenkomsten • De concessiegever verricht de kenmerkende prestatie (Cass.fr., 15 mei 2001)
Voor bijkomende informatie Contacten voor Brussel:
[email protected] [email protected] [email protected]
02/710 78 11 Contacten voor Antwerpen/Gent:
[email protected]
03/259.38 11 – 09/268 81 11
Commercial Law team
www.lawfort.be Juridische advies- en procedurediensten in alle domeinen van het ondernemingsrecht. ANTWERPEN – BRUSSEL – GENT – LUIK - PRAAG
Medewerkers aan deze nieuwsbrief Alexis Hallemans, Annick Mottet, Barbara Terriere, Bruno De Vuyst, Filip Desmedt, Geert Somers, Barbara Vanuytsel, Eric Laevens, Jonathan Toro, Hans Graux , Laurence Jacqmain, Louis Verstraeten, Marc Goossens, Marc Van Looveren, Maroussia Verhulst, Olivier Van Fraeyenhoven, Sandy Peeters, Thomas Faelli, Jos Dumortier en Wilfried Van Looveren.
Biometrie in Europese paspoorten en reisdocumenten
Precontractuele informatie bij commercië commerciële samenwerkingsovereenkomsten: nieuwe regels vanaf 1 februari 2006
Op 13 december 2004 vaardigde de Raad van Ministers van de Europese Unie Verordening nr. 2252/2004 uit (Publicatieblad Nr. L 385 van 29 december 2004). In deze verordening worden algemene normen vastgelegd voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in Europese paspoorten en reisdocumenten.
Op 19 december 2005 werd door het Belgisch Parlement een nieuwe wet goedgekeurd met betrekking tot de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 18 januari 2006). De datum van inwerkingtreding werd aangepast door de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen (B.S. 30 december 2005), in die zin dat een K.B. de uiteindelijke datum van inwerkingtreding later zou bepalen. De wet treedt in werking op 1 februari 2006.
De voorkeur van de Commissie voor een biometrisch identificatiekenmerk op de paspoorten ging aanvankelijk uit naar een digitale gezichtsopname. De Raad besloot in de verordening uiteindelijk om ook de opname van digitale vingerafdrukken op het paspoort te verplichten. De gezichtsopname moet al binnen 18 maanden op het paspoort worden opgenomen, terwijl er voor de vingerafdrukken een termijn van drie jaar werd voorzien. Het opslagmedium, een contactloze chip, moet voldoende waarborgen bieden om de integriteit, de authenticiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen.
Gelet op haar ruim toepassingsgebied zal de nieuwe wet zeker een invloed hebben op vele ondernemingen die actief zijn in België.
Ook visas en verblijfsvergunningen zouden op korte termijn biometrische gegevens moeten bevatten, zodat internationale reizigers uiteindelijk zouden maken van zogenaamde MRTDs: Machine Readable Travel Documents. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door deze documenten te voorzien van een code waarmee bepaalde persoonsgegevens van de drager via een computer kunnen worden ingelezen.
Dit standpunt werd ook gevolgd buiten de franchisesector. In een voortdurend groeiende markt is het inderdaad steeds moeilijker om strikt zelfstandig en zonder commerciële partner te werken. Naast franchise zijn er nog tal van andere overeenkomsten die eveneens in zulke wetgeving zouden moeten worden opgenomen.
De invoering van dergelijke MRTD’s mag niet lang meer op zich laten wachten. Momenteel is geen enkele burger uit een Europese lidstaat (met uitzondering van Griekenland) verplicht om een visum te hebben om de Verenigde Staten te bezoeken. Sinds oktober 2005 zal iedere Europese bezoeker een visum moeten kunnen voorleggen, tenzij hij of zij beschikt over een paspoort met biometrische eigenschappen. Voor identiteitscontroles bij internationale reizen lijkt de opkomst van de biometrie dus niet meer te stuiten.
Issue n°4 – March 2006
Doel van de wet Deze wet was aanvankelijk bedoeld om het gebrek aan wetgeving op te vullen op het vlak van franchise-overeenkomsten. Sommige ondernemers voelden zich namelijk onder hun franchiseovereenkomst oneerlijk behandeld door de franchisegever. De meeste betrokken partijen stonden evenwel afkerig tegenover de implementatie van een gedetailleerde en strikte wetgeving die de volledige overeenkomst zou regelen. Hierdoor zouden immers de investeringen kunnen afnemen in deze sector, die een bron vormt van veel werkgelegenheid.
De problemen die in deze sectoren voorkomen, houden meestal verband met tekortkomingen in de precontractuele fase. Vandaar heeft de wetgever beslist om zich uitsluitend te concentreren op de precontractuele fase van commerciële samenwerkingsovereenkomsten. De wet is dan ook bedoeld om potentiële contractanten ertoe te dwingen vóór het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst bepaalde informatie uit te wisselen, zodat de partijen de contractuele verplichtingen die zij aangaan en de implicaties ervan ten volle begrijpen. Er wordt door de wet een procedure in het leven geroepen voor het verstrekken van informatie, die bovendien gepaard gaat met een geheimhoudingsplicht. De wet geeft een gedetailleerde beschrijving van de inhoud van de economische en juridische informatie die vóór het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst verstrekt moet worden. Door zulke nieuwe contractuele verplichtingen op te leggen tast deze wet in zekere mate het beginsel van de contractuele vrijheid van partijen aan. In Europa bestaan er reeds gelijkaardige wetten in Frankrijk, Italië en Spanje (nl. de Franse wet van 31 december 1989 genoemd “loi Doubin”, de Italiaanse wet van 6 mei 2004 en de Spaanse wet van 15 januari 1996). Van deze wetten wordt over het algemeen beweerd dat ze de sector hebben “gezuiverd” en dat ze hebben bijgedragen tot de oprichting van kleine en middelgrote ondernemingen. Laten we hopen dat dit ook in België het geval zal zijn.
Het arbitragebeding in concessieovereenkomsten
Breed toepassingsgebied Om discriminerende situaties te vermijden heeft de wetgever beslist dat deze wet van toepassing zal zijn op alle commerciële samenwerkingsovereenkomsten die door twee onafhankelijke partijen worden afgesloten en waarbij de ene partij aan de andere het recht verleent om, in ruil voor een vergoeding, een commerciële formule te gebruiken voor de verkoop van producten of de verstrekking van diensten. De desbetreffende commerciële formule kan betrekking hebben op het gebruik van een gemeenschappelijk uithangbord, een gemeenschappelijke handelsnaam, de overdracht van know-how of commerciële of technische bijstand. Deze voorwaarden zijn niet cumulatief. Bijgevolg is de wet van toepassing van zodra één van deze elementen aanwezig is. Dit brede toepassingsgebied doet onvermijdelijk vragen rijzen. Terwijl een franchiseovereenkomst zeker onder het toepassingsgebied van de wet valt, stelt de meerderheidsopvatting hetzelfde voor licentieovereenkomsten. Anderzijds zijn er een aantal contracten die zeker niet onder deze wet vallen (bijvoorbeeld een eenvoudige technische samenwerkingsovereenkomst voor de productie van goederen), terwijl andere situaties dan weer twijfelachtig zijn: managementovereenkomsten, distributieovereenkomsten (waarvan de beëindiging reeds door een bijzondere en strikte wetgeving wordt geregeld) en agentuurovereenkomsten. Precontractuele verplichtingen De wet verplicht “de partij die het recht verleent” om aan “de partij die het recht verkrijgt”, naast het ontwerp van overeenkomst, eveneens een afzonderlijk document te verstrekken met bijkomende informatie over de overeenkomst en over de aard en de omgeving van de activiteiten van de partij die het recht verleent. Deze documenten moeten minstens één maand vóór het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst schriftelijk of op een duurzame drager (bijvoorbeeld een CD-rom; een toegangscode voor een internetsite, die de informatie bevat, zal echter niet volstaan) overgemaakt worden aan de persoon die het recht verkrijgt. Het afzonderlijk document (het “document met precontractuele informatie”) bevat twee onderdelen. Het eerste onderdeel moet een beschrijving bevatten van de belangrijke contractuele bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst (zoals het intuitu personae karakter van de overeenkomst, de duurtijd, de voorwaarden voor opzeg, …). Het tweede onderdeel van het document met precontractuele informatie moet bijkomende gegevens bevatten die “de partij die het recht verkrijgt” toelaten de draagwijdte van de overeenkomst volledig te begrijpen. Dit deel bevat informatie over de partij die het recht verleent, zijn naam, zijn adres, zijn ervaring, de historiek en de staat van de betreffende markt vanuit een algemeen en lokaal oogpunt, de lasten en investeringen vereist voor het uitvoeren van de overeenkomst, … De bedoeling is om de partij die het recht onderhandelingen a priori als de zwakste partij een bedenktijd te geven die haar toelaat informatie te bestuderen en eventueel advies in afsluiten van de overeenkomst.
Er bestaat in België een grote onduidelijkheid omtrent de geldigheid van een arbitrageclausule in een concessieovereenkomst. De Belgische Wet van 1961 bepaalt dat een concessiehouder die zijn activiteiten in België uitvoert, steeds het recht heeft om zijn concessiegever te dagvaarden voor de Belgische rechtbanken. Deze bepaling wordt volgens sommigen in strijd geacht met internationale verdragen inzake arbitrage (onder meer het Verdrag van New York), waardoor een arbitragebeding deze Belgische wetsbepaling terzijde zou kunnen schuiven. Concreet stelt zich de vraag of de Belgische rechter bij de beoordeling van de arbitreerbaarheid van het geschil voorrang moet geven aan de lex contractus (het recht dat contractueel door de partijen werd gekozen) of aan de lex fori (het recht van de rechtbank die zich uitspreekt over het geschil). Het Hof van Beroep te Antwerpen had in een arrest van 17 december 2001 voorrang gegeven aan de lex contractus. Het betrof een geschil tussen een Belgische concessiehouder en een Zwitserse concessiegever omtrent de eenzijdige beëindiging door deze laatste van een concessieovereenkomst van onbepaalde duur voor de exploitatie van een boetiek te Antwerpen. Het Hof had gesteld dat het geschil moest verwezen worden naar arbitrage in Zwitserland conform het arbitragebeding tussen partijen. Het Hof van Cassatie verbrak deze uitspraak op 15/10/2004 en stelt dat het Verdrag van New York toelaat dat de rechter de arbitreerbaarheid van een geschil mag uitsluiten, wanneer de openbare orde van zijn rechtstelsel wordt aangetast. Doordat het Hof van Beroep a priori de toepassing van de lex fori uitsluit, schendt zij het Verdrag van New York. Hoewel bepaalde strekkingen hieruit menen af te leiden dat het Hof van Cassatie duidelijk voor de lex fori opteerde, bestaat er ons inziens nog steeds geen zekerheid. Hopelijk zal het Hof van Cassatie in een volgend arrest uitsluitsel brengen.
verkrijgt – die bij wordt beschouwd – om de ontvangen de winnen vóór het Issue n°4 – March 2006
Issue n°4 – March 2006
De concessiegever verricht de kenmerkende prestatie Cass.fr., 15 mei 2001 Als een concessieovereenkomst met internationaal karakter het toepasselijke recht niet bepaalt, wordt het Europees Overeenkomstenverdrag (EVO), Rome 1980) toegepast. Men kijkt dan naar het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is, of het land waar de partij gevestigd is die de kenmerkende prestatie verricht. Traditioneel gaat men er van uit dat de kenmerkende prestatie door de concessiehouder wordt uitgevoerd. Hij bewerkt immers de markt en verdeelt de producten in het aan hem toegekende territorium. Nochtans bevestigde het Franse Hof van Cassatie een arrest in graad van beroep dat deze stelling radicaal omver wierp. Volgens het Hof is de levering van het product door de buitenlandse concessiegever de kenmerkende prestatie van de distributieovereenkomst. Daarenboven merkte het Hof op dat de overeenkomst het nauwst verbonden was met het land van de concessiegever, zodat het Hof van Beroep een correcte toepassing had gemaakt van de art. 4.1 en 4.2 van het EVO. Het Franse Hof van Cassatie bevestigde met dit arrest een minderheidsstrekking in de rechtsleer, die stelt dat de concessiegever de kenmerkende prestatie verricht, omdat hij de initiatiefnemer, organisatie en de “spil” van het hele distributienetwerk is. De oplossing van het Cassatiearrest lijkt een vrij algemene strekking te hebben: het maakt geen onderscheid tussen een (al dan niet wederzijds) exclusieve, of niet-exclusieve distributieovereenkomst. Het is zelfs niet uitgesloten dat de redenering ook zou kunnen worden toegepast op andere distributierelaties, zoals de franchise. Het zou een nieuw argument kunnen zijn voor de Belgische pleiters, maar zal in België hoogstwaarschijnlijk een beperkte impact hebben.
Verantwoordelijke Uitgever : Wilfried Van Looveren Lawfort Generaal Lemanstraat 55 2018 Antwerpen Tel: +32 3 259 38 11
[email protected]
Vooraleer de termijn van één maand is verstreken, mag geen enkele formele verbintenis worden aangegaan en kan geen enkele vergoeding worden gevraagd of betaald. Nietigheid van de overeenkomst Wanneer de partij die het recht verleent nalaat het ontwerp van overeenkomst of het document met precontractuele informatie één maand voor het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst over te maken of wanneer de gegevens verschaft in dit laatste document onjuist zijn, kan de partij die het recht verkrijgt de nietigheid van de samenwerkingsovereenkomst inroepen binnen twee jaar na het afsluiten van de overeenkomst. Wanneer de belangrijke contractuele bepalingen zoals vermeld in de wet niet in het document met precontractuele informatie zijn opgenomen, kan de partij die het recht verkrijgt de nietigheid inroepen van deze bepalingen. Dwingend karakter van de wet Ondanks het feit dat het niet de bedoeling van de wetgever was om de volledige samenwerkingsovereenkomst te regelen, bepaalt de wet toch dat de contractuele bepalingen of de gegevens opgenomen in het document met precontractuele informatie altijd geïnterpreteerd moeten worden in het voordeel van de partij die het recht verkrijgt. De wetgever tracht dus duidelijk de partij die het recht verkrijgt – over het algemeen de zwakkere contractspartij – te beschermen. Om dezelfde reden hebben de bepalingen van de wet een dwingend karakter, zodat de partijen er niet van kunnen afwijken. Bovendien valt de precontractuele fase van de samenwerkingsovereenkomst, wanneer de partij die het recht verkrijgt haar activiteit hoofdzakelijk in België uitoefent, onder de Belgische wetgeving en valt elke betwisting die ermee verband houdt onder de bevoegdheid van Belgische rechtbanken, dit alles zonder afbreuk te doen aan de internationale teksten die België ondertekend heeft (bv. Verordening 44/2000/EG, Verdrag van Lugano, Verdrag van Rome). Besluit De eerste uitdaging voor ondernemingen die in België actief zijn, zal erin bestaan om na te gaan of hun commercieel concept al dan niet onder de toepassing van de nieuwe wet valt. Is dit het geval, dan zullen strikte procedures gevolgd moeten worden om tegemoet te komen aan de verschillende vereisten van deze wet. Eens die procedures op punt gesteld en geïmplementeerd zijn binnen de onderneming, zou deze in haar dagdagelijkse activiteiten op geen ernstige problemen meer mogen stuiten, ondanks het feit dat de wet meerdere grijze zones bevat.