SA 2005-0099
ARBITRALE BESLISSING VAN DE GESCHILLENCOMMISSIE REIZEN TE BRUSSEL
ZITTING VAN 11 OKTOBER 2005
Inzake
Mevrouw A, wonende te xxx; Eiseres, Ter zitting niet aanwezig;
En RO, met maatschappelijke zetel te xxx, ingeschreven in het handelsregister onder nummer xxx;
Verweerster,
Ter zitting vertegenwoordigd door Mevrouw xxx;
Hebben ondergetekenden:
1. Mevrouw xxx, xxx, met kantoor te xxx, in haar hoedanigheid van voorzitter van het arbitraal college; 2. Mevrouw xxx, wonende te xxx, in haar hoedanigheid van vertegenwoordigster van de verbruikers; 3. De heer xxx, wonende te xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verbruikers; 4. Mevrouw xxx, wonende te xxx, in haar hoedanigheid van vertegenwoordigster van de reissector; 5. De heer xxx, wonende te xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector; Allen in hun hoedanigheid van scheidsrechters van de Geschillencommissie Reizen, met zetel te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 16 (Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie), Volgende arbitrale sententie geveld:
1
SA 2005-0099
Uit een eerste onderzoek is gebleken dat het Arbitraal College rechtsmacht heeft om van onderhavig geschil kennis te nemen. Partijen hebben schriftelijk hun akkoord bevestigd m.b.t. de arbitrale procedure. Overeenkomstig het door partijen aanvaard geschillenreglement werd de vordering rechtsgeldig aanhangig gemaakt door middel van het daartoe bestemde klachtenformulier op 15 februari 2005. De partijen werden behoorlijk opgeroepen per aangetekend schrijven dd. 7 juni 2005 om te verschijnen op de zitting van het Arbitraal College van 11 oktober 2005, waarbij enkel verwerende partij is verschenen, vertegenwoordigd zoals hoger aangegeven.
*
*
*
De Feiten 1. Uit de stukken blijkt dat eiseres bij verweerster een vliegvakantie flight only boekte naar Monastir met heenreis op 20 september 2003 en terugreis op 8 oktober 2003 voor een bedrag van 203,50 EUR. Verweerster die in ziekteverlof was tot en met 20 oktober 2003, had van haar ziekenfonds de toelating gekregen om België te verlaten, om te kunnen genieten van een vakantie in het zuiden. 2. Gedurende haar verblijf in Tunesië besloot eiseres haar verblijf aldaar te verlengen tot 18 oktober 2003. Voor de praktische regeling van deze verlenging nam zij naar eigen zeggen op 30 september 2003 telefonisch contact op met de plaatselijke vertegenwoordiging van verweerster, die haar mondeling een voorlopige bevestiging meedeelde. Eiseres werd gevraagd binnen een tweetal dagen opnieuw contact op te nemen voor een definitieve bevestiging. Op 3 oktober 2003 volgde aldus eiseres vervolgens telefonisch de definitieve bevestiging voor de terugvlucht op 18 oktober 2003. Uit de stukken van het dossier blijkt dat één week later, zijnde op 10 oktober 2003, er door de plaatselijke vertegenwoordiging in Hammamet een e-mailbericht verstuurd werd naar verweerster met verzoek tot bevestiging van de terugvlucht van eiseres op 18 oktober 2003 i.p.v. 8 oktober 2003. In reactie hierop ontving de plaatselijke vertegenwoordigster het bericht van verweerster dat de vlucht naar Brussel dd. 18 oktober 2003 volgeboekt was. Er wordt een voorstel gedaan om voor eiseres een plaats op de vlucht van 15 oktober 2003 te boeken. Aangezien eiseres reeds haar verblijf had verlengd en haar programma had vastgelegd en besproken tot 18 oktober, weigerde zij dit aanbod van verweerster. Op 17 oktober 2003 vernam eiseres in het bureau van verweerster te Hammamet dat er nog steeds geen plaats was vrijgekomen op de vlucht van 18 oktober, zodat haar het voorstel werd gedaan om zich naar te luchthaven te begeven en stand-by te blijven. Om medische redenen besloot eiseres dit aanbod niet te aanvaarden.
2
SA 2005-0099
Uiteindelijk kreeg eiseres de zekerheid dat zij op 25 oktober 2003 naar België kon terugkeren. Zij stuurde een faxbericht naar verweerster met de vraag haar een schriftelijke bevestiging over te maken van haar boeking op de vlucht van 25 oktober 2003, een bewijs van annulering van de vlucht van 18 oktober2003. Hierop mocht eiseres nooit een antwoord ontvangen. 3. Bij schrijven dd. 29 oktober 2003 maakte eiseres haar klachten over aan verweerster. Op 21 januari 2004 ontving eiseres een brief van haar reisbemiddelaar met in bijlage een kopie van het antwoordschrijven van verweerster. Verweerster deelde mee dat door haar xxx afdeling (xxx?) nooit een bevestiging is gestuurd voor de vlucht van 18 oktober 2003. Aangezien dit antwoord voor eiseres manifest onvoldoende was, repliceerde zij bij brief dd. 9 februari 2004, waarin zij nogmaals haar standpunt gemotiveerd toelichtte. Na een herinneringsschrijven ontving eiseres via haar reisbemiddelaar een tweede brief van verweerster, waarin wordt medegedeeld dat uit commerciële overwegingen besloten werd aan eiseres een vergoeding van 50% van het retourticket, zijnde 47 EUR, onder de vorm van een reiscadeaubon aan te bieden. Eiseres weigerde echter principieel en zond de cadeaubon terug op 13 mei 2004. Hierop toonde verweerster zich bereid de cadeaubon van 47,00 EUR om te zetten in een creditnota ter waarde van 47,00 EUR. 4. Gezien eiseres er niet in slaagde om een akkoord met verweerster te bereiken, heeft eiseres een procedure aanhangig gemaakt voor de Geschillencommissie Reizen op 15 februari 2005 door middel van het daartoe bestemde vragenformulier. In dit vragenformulier vordert eiseres een bedrag van 883,55 EUR, ter vergoeding van de bijkomende kosten voor verblijf, maaltijden en drank, telefoon, fax en vervoer ter plaatse. Verweerster heeft haar standpunt in besluiten toegelicht.
Beoordeling A. De opgeworpen verjaring van de vordering 5. In haar besluiten werpt verweerster de verjaring van de door eiseres ingestelde vordering tot schadevergoeding op. Art. 30 van de Wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling (hierna kortweg de Reiscontractenwet) schrijft het volgende voor:
3
SA 2005-0099
‘…1. De vorderingen waartoe een reiscontract waarop deze wet toepasselijk is, aanleiding kunnen geven, uit hoofde van het overlijden, de verwondingen of enige andere aantasting van de fysieke of geestelijke integriteit van een reiziger, verjaren na een termijn van twee jaar; deze termijn begint te lopen vanaf de datum die in het contract bepaald is voor het einde van de prestatie die aanleiding heeft gegeven tot het geschil… 2. De vorderingen waartoe een contract waarop deze wet toepasselijk is aanleiding kan geven, andere dan die vermeld in het eerste lid, verjaren na een termijn van een jaar; deze termijn begint te lopen vanaf de datum die in het contract bepaald is voor het einde van de prestatie die aanleiding heeft gegeven tot het geschil…’. Om ieder debat over de verjaringstermijn te vermijden, in geval de duur van de dienstverlening verlengd of ingekort is, bepaalt de wet dat de verjaringstermijn een aanvang neemt op de datum die in het reiscontract voorzien is voor het einde van de prestaties (C. GUYOT, Le droit du tourisme, Larcier, 2004, 94, nr. 144). In casu nam de verjaringstermijn van één jaar derhalve een aanvang op 8 oktober 2003.
6. De bevrijdende verjaring, waarvan in voormeld artikel melding wordt gemaakt, dient omschreven te worden als een verweermiddel waardoor een vorderingsrecht niet meer kan worden opgeëist, wegens de niet-uitoefening van dit recht gedurende de door de wet bepaalde termijn (A. VAN OEVELEN, ‘Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht, T.P.R. 1987, p. 1759, nr. 4). De verjaring heeft aldus tot gevolg dat de vordering niet meer kan worden opgeëist, zodat het inroepen van de verjaring op procesrechtelijk vlak de onontvankelijkheid van de eis tot gevolg heeft. Toepassing van voormeld wetsartikel in voorliggend geval leidt tot het besluit dat de eenjarige verjaringstermijn een aanvang heeft genomen op 8 oktober 2003, zodat de vordering van eiseres gesteund op het reiscontract tussen eiseres en verweerster tot stand gekomen, ten laatste op 9 oktober 2004 in rechte kon worden afgedwongen. Blijkens het dossier heeft eiseres haar vordering aanhangig gemaakt voor de Geschillencommissie Reizen op 15 februari 2005. Verweerster heeft aldus terecht opgeworpen dat de vordering van eiseres verjaard was op het ogenblik van de inleiding ervan op 15 februari 2005. In de gegeven omstandigheden is het Arbitraal College dan ook van oordeel dat de vordering van eiseres om reden van verjaring niet meer kan worden opgeëist, zodat de klacht als onontvankelijk dient te worden afgewezen
4
SA 2005-0099
B. Klachtengeld 7. Overeenkomstig art. 27 van het Geschillenreglement worden de kosten ten laste van de verliezende partij gelegd. Om deze reden oordeelt het College dat de procedurekosten, begroot op het door eiseres voorgeschoten klachtengeld ten belope van 100,00 EUR, definitief ten laste van eiseres komen.
OM DEZE REDENEN Het Arbitraal College,
Verklaart rechtsmacht te hebben om van de vordering kennis te nemen; Verklaart de vordering van eiseres onontvankelijk; Zegt dat de procedurekosten, dewelke dienen begroot te worden op het door eiseres gestorte klachtengeld ten belope van 100,00 EUR, definitief ten laste van eiseres blijven. Aldus uitgesproken met eenstemmigheid te Brussel op 11 oktober 2005. Het arbitraal College
5