SA 2004-0084
ARBITRALE BESLISSING VAN DE GESCHILLENCOMMISSIE REIZEN TE BRUSSEL ZITTING VAN 29 JUNI 2004 Inzake : De heer A, xxx, en zijn echtgenote mevrouw B, samenwonend te xxx; eisers, beiden ter zitting in persoon aanwezig, tegen : RB, met maatschappelijke zetel te xxx, ingeschreven in het handelsregister onder nummer xxx eerste verweerster, ter zitting vertegenwoordigd door de heer xxx, en RO, met maatschappelijke zetel te xxx, ingeschreven in het handelsregister onder nummer xxx tweede verweerster, ter zitting vertegenwoordigd door haar advocaat, meester xxx loco meester xxx kantoorhoudend te xxx
Hebben ondergetekenden: 1. De heer xxx, xxx, wonende te xxx, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het arbitraal college; 2. Mevrouw xxx, wonende te xxx, in haar hoedanigheid van vertegenwoordigster van de verbruikers; 3. Mevrouw xxx, wonende te xxx, in haar hoedanigheid van vertegenwoordigster van de verbruikers; 4. De heer xxx, wonende te xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector; 5. De heer xxx, wonende te xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector;
1
SA 2004-0084 allen scheidsrechters in de Geschillencommissie Reizen, met zetel gevestigd te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 16 (Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie), volgende arbitrale uitspraak geveld :
Wat de rechtspleging betreft : Overeenkomstig artikel 1685 van het Gerechtelijk wetboek, werden de partijen er ter zitting over ingelicht dat de Geschillencommissie Reizen tot vervanging is overgegaan van de arbiter xxx, wettig afwezig, door de arbiter xxx, hoger vernoemd. De aanwezige partijen, en/of hun vertegenwoordigers op de zitting verklaren daartegen geen bezwaar te hebben. Uit het onderzoek is daarenboven gebleken dat het Arbitraal College bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen. De partijen hebben hun akkoord met betrekking tot de arbitrale procedure schriftelijk bevestigd en de vordering werd overeenkomstig het door hen aanvaarde geschillenreglement rechtsgeldig aanhangig gemaakt. Zij werden vervolgens behoorlijk opgeroepen per aangetekend schrijven de dato 26 februari 2004 om te verschijnen ter zitting van 29 juni 2004 alwaar zij aanwezig waren op de wijze hierboven aangegeven. Bij wijze van conclusie, aangetekend toegezonden op 30 april 2004, stelt tweede verweerster een tegeneis in uit hoofde van tergend en roekeloos geding.
Wat de grond van de zaak betreft : NOPENS DE HOOFDEIS. de gegevens van de zaak : Eisers boekten bij eerste verweerster een reis georganiseerd door tweede verweerster met bestemming Namibie die had moeten doorgaan van 6 tot 28 september 2003, aldus de bestelbon ondertekend door de reisbemiddelaar in zijn agentschap te xxx op 26 oktober 2002. De prijs bedroeg 5.100 € meer de luchthaventaks 5 € 82 zijnde 5.105 € 82 in totaal voor beide reizigers ; een voorschot van 1.300 € werd er met bancontact betaald. In de bevestiging ervan gericht aan de reisbemiddelaar door de reisorganisator werd duidelijk gemeld dat de reis zal doorgaan vanaf eind september tot in de loop van de maand oktober 2003, voor een periode van 23 dagen. Reisbemiddelaar ontkende de ontvangst van deze reisbevestiging niet, doch omwille van een nalatigheid gaf ze niet door aan de reizigers die beweren dat zij totaal onwetend waren over dit gebeuren.
2
SA 2004-0084 Het is pas ter gelegenheid van een kennismakingbijeenkomst vastgelegd op zaterdag 23 augustus 2003 dat reizigers de daadwerkelijke reisperiode vernemen die niet overeenstemde met diegene die zij zich hadden voorgesteld. Eisers stonden bijgevolg voor een voldongen feit ; op 25 augustus 2003 werden eerste en tweede verweerster door hen in gebreke gesteld.
aanleiding tot de vordering en schade-eis : De verkeerde boeking die tot gevolg had dat de reis doorging op een ander tijdstip had voor eisers erge gevolgen. Eiser, xxx, is zaakvoerder van een firma die belast is met allerlei werkprojecten die lang op voorhand worden gepland. Zijn vakantieperiode wordt uitgestippeld in functie van deze werkzaamheden waarvoor hij de hoofdverantwoordelijkheid draagt. Een onverwachtse verandering in zijn rustperiode komt hem als rampzalig over. Eiseres die xxx is van opleiding doch werkloos, volgt een volwassen opleiding. De lessenreeks die begon precies op het ogenblik van de gewijzigde reisperiode, heeft zij bijgevolg moeten missen hetgeen niet het geval ware geweest, had het aanvankelijk reisproject normaal doorgegaan. Omwille van loonverlies van eiser en morele schade van beide eisers wordt een totale schadevergoeding van 2.186 € gevorderd.
de beoordeling : Uit de voorgelegde reisbon blijkt dat eisers wel degelijk reserveerden voor de periode van 6 tot 28 september 2003 ; dit is een vaststaand feit bij gebreke aan andere elementen. Uit de reisbevestiging blijkt evenwel dat tweede verweerster ter goeder trouw was en een andere reisperiode voor het oog had. Het hoorde eerste verweerster deze bevestiging te lezen, er het nodig belang aan te hechten, en ze door te zenden aan de allervoornaamste betrokkenen, met name : de reizigers. In deze veronderstelling ware het nog mogelijk geweest de toestand recht te trekken op de ene of de andere wijze, zonder de uiterst nadelige gevolgen die er onbetwistbaar zijn geweest. Zij heeft dit naar eigen bekentenis niet gedaan omwille van haar nalatigheid. Door de ondertekening van de reisbon te xxx in het agentschap van de reisbemiddelaar wordt aldaar woonstkeuze gedaan voor alle uitwisseling van gegevens met betrekking tot het reiscontract waarvoor hij bijgevolg aansprakelijk is.
3
SA 2004-0084 De vijf arbiters eensgezind zijn van oordeel dat de reisbemiddelaar daarvoor de verantwoordelijkheid moet dragen en bijgevolg gehouden is tot schadevergoeding.
de beraming van de geleden schade : Wat de materiële schade van eiser betreft : Eiser, als zaakvoerder, is een loontrekkende van de vennootschap. Het gaat dus niet op de verliesposten van de vennootschap in zijn geheel, vennootschap die trouwens als dusdanig geen partij is in dit geding, voor te leggen. Bij gebreke aan gegevens die niet werden voorgelegd over het precies loonverlies van eiser zelf, kunnen de arbiters maar een schadebedrag naar billijkheid beramen – ex aequo et bono -. Eensgezind wordt dit bedrag door de arbiters vastgelegd op 600 €. Wat de morele schade van eisers betreft : Gelet op de omstandigheid dat eisers slechts amper een maand op voorhand werden ingelicht over een éénentwintigdagen reis in een ver gelegen land, tegen alle verwachtingen in, en bijgevolg voor een voldongen feit werden geplaatst met alle ongemakken eraan verbonden, hoort het elk van hen een morele schade van 150 € ( in totaal dus 300 € voor het echtpaar) toe te kennen.
de kosten : het klachtengeld door eisers betaald zijnde 218 € 60 worden ten laste gelegd van eerste verweerster. NOPENS DE TEGENEIS. Tweede verweerster stelt een tegeneis in van 500 € tegen de eisers uit hoofde van tergend en roekeloos geding. De vijf arbiters stellen eensgezind vast dat eisers geen enkele handeling hebben gesteld die tergend of roekeloos is. Het is toch het goed recht van de eisers een vordering in te stellen en zelfs voor het geval zij zich zouden vergissen nopens de gegrondheid ervan tegen een geciteerde partij, kan dit hen niet kwalijk worden genomen. Een ongegronde vordering is op zichzelf geen roekeloze of tergende vordering, zoals tweede verweerster dit doet blijken. De goede faam die tweede verweerster beweerd te hebben kan niet worden aangetast door dit geding a fortiori vermits zij vrij uit gaat door deze arbitrale uitspaak ; geciteerd worden als partij in een geding is als dusdanig geen oneer. Eensgezind wijzen de vijf arbiters deze tegeneis af.
4
SA 2004-0084
OM DEZE REDENEN HET ARBITRAAL COLLEGE, BESLISSEND EENSTEMMIG,
Over de hoofdeis : verklaart ze ontvankelijk en gegrond tegen eerste verweerster, in de hierna bepaalde mate, en ongegrond tegen tweede verweerster. veroordeelt eerste verweerster, RB tot de betaling van 600 € (materiële schade) en 150 € (morele schade), zijnde in totaal 750 € aan eiser A, en tot : het bedrag van 150 € ( morele schade ) aan eiseres B, veroordeelt daarenboven voornoemde eerste verweerster tot de gerechtskosten, begroot op 218 € 60 klachtengeld. Zegt dat al deze bedragen worden vermeerderd met de gerechtelijk interesten te berekenen vanaf de datum van de uitspraak van deze arbitrale beslissing tot op deze van de effectieve betaling ervan.
Over de tegeneis ingesteld door tweede verweerster tegen de eisers : verklaart deze ongegrond en zegt dat eventuele kosten desbetreffend ten hare laste blijven. Aldus uitgesproken met eenstemmigheid te Brussel op 29 juni 2004.
Het arbitraal College
5