Antwoorden oefeningen Basisboek Taal per hoofdstuk Hoofdstuk 3, oefening 1 Alinea 1 en 2 zijn thematisch, alinea 3 is verbindend. De gedachte-eenheid in alinea 1: het is de vraag of er in een verdachtenverhoor verband bestaat tussen de persoonlijkheid van de rechercheur en zijn gedrag. De gedachte-eenheid in alinea 2: welke factoren zijn bepalend voor het gedrag van rechercheurs – en dus ook voor de uitkomsten van het verhoor? Hoofdstuk 3, oefening 2 (1) Docenten vinden dat huiswerk maken zin heeft. Zonder huiswerk zouden ze nooit door de lesstof heen kunnen komen. Bovendien vinden ze dat leerlingen door het maken van huiswerk zelfstandig leren werken. (2) Tegenover het standpunt van docenten staat dat van de leerlingen. Leerlingen vinden dat ze te weinig vrije tijd hebben. Te weinig tijd om bijvoorbeeld aan sport te doen. Verder hebben ze vaak te weinig tijd voor familie en vrienden. Velen vinden het te ver gaan dat ze niet eens een weekend kunnen kamperen, omdat ze dan met hun huiswerk in de knoei komen. In de tweede alinea staat de kernzin als tweede. De schrijver heeft eerst een overgangszin geformuleerd om duidelijk te maken dat in de tweede alinea het standpunt uit de eerste alinea wordt tegengesproken. Hoofdstuk 3, oefening 3 Er bestaan verschillende (of: twee) soorten voetbal. Hoofdstuk 3, oefening 4 (1) Volgens een schatting van de Rijksuniversiteit Groningen en het Angstbehandelcentrum IPZO in Nijmegen, hebben zo’n 750.000 Nederlanders last van een vorm van rijangst (stellende kernzin). Deelonderwerp: beschrijving van het verschijnsel rijangst (2) Rijangst kan zich op verschillende manieren manifesteren (aankondigende kernzin). Deelonderwerp: de manieren waarop rijangst zich kan uiten (symptomen) (3) Er is een aantal mogelijkheden om van rijangst af te komen (aankondigende kernzin) of: Het is niet nodig om de rest van je leven gebukt te gaan onder rijangst. (stellende kernzin). Hoofdstuk 3, oefening 5 (1) Voor veel eindexamenkandidaten is het moeilijk een studiekeuze te maken. Tot op het laatste moment twijfelen ze over de keuze voor een studie. En er zijn zelfs veel schoolverlaters die de keuze één of twee jaar uitstellen.
(3) De hoge uitval en lage motivatie zijn vaak gevolgen van een verkeerde studiekeuze. Als een student niet op de juiste plek zit, kun je immers niet verwachten dat hij of zij met overtuiging en op tijd afstudeert. De juiste studiekeuze is dus voor de toekomst van de student van groot belang. Hoofdstuk 3, oefening 6 De zin ‘De verkeersproblemen in Utrecht concentreren zich op de ringweg rond de stad, die dichtslibt, en op de driehoek tussen A1, A27 en A28’ hoort niet in deze alinea thuis. Als we de zevensprong als afgeronde gedachte-eenheid beschouwen, draagt de zin over verkeersproblemen niets bij aan deze gedachte-eenheid; wel bevat hij achtergrondinformatie (die in een eerdere alinea past). Herschreven alinea: Voordat de provincie Utrecht nieuw asfalt aanlegt, zoekt zij via de zevensprong naar andere oplossingen. Dat betekent dat ze achtereenvolgens kijkt naar de ruimtelijke visie, betalen voor of reguleren van mobiliteit, optimaliseren van openbaar vervoer, en benutten of aanpassen van bestaande infrastructuur. Als bijvoorbeeld kilometerheffing geen oplossing biedt en betere fietsvoorzieningen of openbaar vervoer ook niet, komt de aanleg van nieuw asfalt een stap dichter bij. De provincie Utrecht is de eerste die werkt met deze zogeheten zevensprong. Hoofdstuk 3, oefening 7 1 kortom (concluderend) 2 ook, bovendien (opsommend) 3 doordat (verklarend) 4 evenals (vergelijkend) 5 enerzijds doordat, anderzijds doordat (tegenstellend én verklarend) 6 bijvoorbeeld (illustrerend) Hoofdstuk 3, oefening 8 1 Het Nederlands elftal denkt dat het een goede kans maakt om de finale te halen. (verwijswoord ‘ze’ heeft het verkeerde getal) 2 Thuiswerken kan een aantrekkelijke voorwaarde zijn in het personeelsbeleid. Dat komt omdat werknemers/medewerkers niet meer in de file hoeven te staan en het werk goed kunnen combineren met hun gezin. (verwijswoord ‘ze’ heeft geen antecedent) 3 Mijn vriend had heerlijk gekookt; ik had de maaltijd/het eten/het gerecht in vijf minuten op. (verwijswoord ‘het’ heeft geen antecedent) 4 Op dit moment heeft het International Student Office een probleem: het kampt met klachten van internationale studenten over de kwaliteit van hun huisvesting. (verwijswoord ‘ze’ heeft het verkeerde geslacht)
5 Er zijn nog steeds veel onveilige studentenkamers, maar studenten durven meestal geen procedure aan te spannen tegen de verhuurder. (verwijswoord ‘ze’ verwijst naar het woord studentenkamers) 6 Het overplaatsen van personeel is een serieuze optie, mits de medewerkers in hun huidige functie al grotendeels met maatschappelijk verantwoord ondernemen bezig zijn. (verwijswoord heeft ‘zij’ het verkeerde getal/geen antecedent) 7 De politie moet strenger controleren op de huisvestingssituatie van tijdelijke werknemers in haar gemeente. (verwijswoord ‘hun’ heeft het verkeerde getal) 8 Er is sprake van een grote toename van ziekenhuispatiënten. Het afgelopen jaar is het aantal patiënten met tien procent gestegen. (verwijswoord ‘dit’ heeft geen antecedent) 9 Begin elk onderdeel van een opsomming op een nieuwe regel en markeer alle onderdelen met nummers, punten of streepjes. (verwijswoord ‘ze’ heeft geen antecedent) 10 Het is belangrijk regelmatig aandacht te besteden aan je digitale portfolio, zodat het actueel blijft. (verwijswoord ‘hij’ heeft het verkeerde geslacht) Hoofdstuk 3, oefening 9 Een lastig punt in deze opsomming: wat doe je met het laatste element (roken)? Het lukt niet om dit aan te laten sluiten op de inleidende zin ‘Zij hebben vaak’. Je kunt deze risicofactor daarom apart zetten, omdat roken over het algemeen slecht is voor de gezondheid. Zo leg je daar nog eens nadruk op. Je kunt ook de inleidende zin aanpassen, zodat je de risicofactor roken daarop kunt laten aansluiten. Niet iedereen heeft een even grote kans om diabetes type 2 te krijgen. Sommige mensen lopen een hoger risico dan anderen. Zij hebben vaak: overgewicht, vooral rond de buikstreek; een gestoorde vetstofwisseling; familieleden met diabetes; een (langdurig) hoge bloeddruk; zwangerschapsdiabetes gehad of een moeder die dat heeft gehad. Ook roken vergroot de kans op diabetes type 2. Of: Niet iedereen heeft een even grote kans om diabetes type 2 te krijgen. Mensen lopen een hoger risico als: ze overgewicht hebben, vooral rond de buikstreek; ze een gestoorde vetstofwisseling hebben; in hun familie diabetes voorkomt;
-
hun bloeddruk (langdurig) hoog is; ze zwangerschapsdiabetes hebben gehad of een moeder die dat heeft gehad; ze roken.
Hoofdstuk 3, oefening 10 Er is sprake van een opsommend verband tussen beide alinea’s. Dat wordt aangegeven door het signaalwoord behalve: ‘Behalve het hedgen’ herhaalt informatie uit de vorige alinea en geeft aan dat er nóg een strategie volgt. De tweede alinea zet je op het spoor van de kernzin: ‘ook de vlootvernieuwing […] werkt in hun voordeel.’ De vraag die je je kunt stellen luidt: welke strategieën, aanpak of maatregelen werken in het voordeel van Europese luchtvaartmaatschappijen? Antwoord: hedgen en vlootvernieuwing. De kernzin kan bijvoorbeeld luiden: ‘Europese luchtvaartmaatschappijen hanteren twee strategieën waardoor ze er (financieel) beter voor staan dan Amerikaanse.’ Hoofdstuk 3, oefening 11 (1) Het gebrek aan respect voor gezagdragers speelt op verschillende plekken in de maatschappij. Zo vindt er steeds meer verbaal en fysiek geweld plaats tegen politieagenten. (2) Hoewel er op alle gebieden iets gedaan moet worden aan het hufterige gedrag, moeten we beginnen met het gezag van de politie te herstellen. Dat is immers / tenslotte de organisatie die de wet moet handhaven. Als het respect voor de politie niet hersteld wordt, lukt dat elders ook niet. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden. (3)Ten eerste is het zaak dat de politie in uiterlijk en gedrag gezag uitstraalt. Voor mannen geen lang haar, geen zichtbare tatoeages en geen oorbellen. In New York gelden deze voorschriften al voor agenten. Daarnaast mag van agenten verwacht worden dat ze bijvoorbeeld niet blowen. Het korps Amsterdam-Amstelland heeft dat inmiddels vastgelegd in een gedragscode en het wordt tijd dat andere korpsen dit voorbeeld volgen. (4) Daarnaast / ten tweede moet het afgelopen zijn met de geldgedreven prestatieafspraken met de politiekorpsen. Als mensen het gevoel hebben dat de politie vooral bekeuringen uitdeelt om de schatkist te spekken, komt dat het respect voor de dienders niet ten goede. De politie moet een dwarsdoorsnede van verschillende delicten opsporen en tegengaan in plaats van zich uit financieel oogpunt te concentreren op bijvoorbeeld snelheidsovertredingen. (5) Tot slot moet verbaal en fysiek gedrag tegen agenten steviger en sneller worden aangepakt. Dat kan al op grond van artikel 261 en 267 van het Wetboek van Strafrecht. Geweld tegen agenten kan worden bestraft met vier jaar gevangenisstraf – een straf die kan oplopen als het geweld tot lichamelijk letsel leidt. Nu krijgen daders nog te vaak – als ze al worden bestraft – een kleine taakstraf of een geringe boete, maanden nadat het misdrijf is gepleegd. Dat is een volstrekt verkeerd signaal. Stevige straffen en snelrecht zijn hier op hun plaats.
Gebruik je opsommingstekens in plaats van signaalwoorden, dan is een aankondigende zin noodzakelijk: ‘De volgende maatregelen moeten genomen worden:’. Hoofdstuk 3, oefening 12 Elektriciteit is geen menselijke uitvinding. De mens heeft haar alleen leren opwekken, gebruiken en beheersen, net als vuur. Elektriciteit komt in de natuur voor als bliksem. Hoofdstuk 3, oefening 13 De afzonderlijke alinea’s kunnen beschouwd worden als onderdelen van een opsomming. Inhoudelijk is er echter geen sprake van een opsomming. Het gaat om een reactie van de Nederlandse Hartstichting, die uit verschillende punten bestaat. De eerste drie alinea’s bespreken één punt, dat neerkomt op het devies: ‘eerst investeren, dan incasseren’. De tweede alinea 2 bevat naast de uitspraak ‘eerst investeren, dan incasseren’ bovendien de bewering ‘de Hartstichting zit ruim onder de kostennorm van het CBF’. Ook de vierde alinea bevat twee inhoudelijke uitspraken: (1) ‘door gebruik te maken van straatwerving gaan mensen de campagnes beter begrijpen’ en (2) ‘straatwervers geven waardevolle informatie terug over hoe het publiek de campagnes ervaart’. Alinea vijf is van een andere orde. Waar de eerste vier alinea’s argumenten geven voor straatwerving, wordt in de laatste alinea een tekortkoming van straatwervers genoemd, en wat de Hartstichting doet om die te verhelpen. Hoofdstuk 3, afsluitende oefening A Slachtofferhulp Nederland is een landelijke stichting die bestaat uit dertien regio’s met ongeveer 75 bureaus. In Utrecht is het Landelijk Bureau gevestigd. De hulpverlening vindt plaats in de dertien regio’s. 1500 vrijwilligers staan garant voor de uitvoering van de hulpverlening. Alle vrijwilligers worden opgeleid. Zij worden in hun werk ondersteund door 250 beroepskrachten. Slachtofferhulp Nederland is daarom een professionele vrijwilligersorganisatie. Werken met vrijwilligers heeft twee belangrijke voordelen. De hulpverlening is laagdrempelig en daardoor kan men binnen 48 uur hulp verlenen. Een andere reden om met vrijwilligers te werken is dat bij veel slachtoffers het vertrouwen in andere mensen is aangetast. Juist een vrijwilliger, een medeburger, levert bewijs dat er nog altijd goede mensen op de wereld zijn. Slachtofferhulp Nederland behartigt de individuele en collectieve belangen en rechten van slachtoffers van strafbare feiten en verkeersongelukken. Het doel van Slachtofferhulp Nederland is de materiële en immateriële schade waarmee slachtoffers uit de doelgroepen worden geconfronteerd, zo veel mogelijk te doen verhelpen, beperken en voorkomen.
Om dit doel te realiseren zijn er verschillende kernactiviteiten. Deze zijn onder te verdelen in primaire en in secundaire activiteiten. Onder primaire vallen de hulpverlening, preventie en de belangenbehartiging. Onder de secundaire activiteiten vallen de ontwikkeling, innovatie en middelenverwerving. De vrijwilligers nemen de primaire taken op zich, vooral de hulpverleningstaken. De hulpverleningstaken zijn onder te verdelen in een aantal deeltaken. Hoofdstuk 3, afsluitende oefening B De toegevoegde kernzinnen zijn gecursiveerd. (1) Voor de meeste bankiers en particulieren is geld het doel als ze gaan beleggen (stellende kernzin). Of: Als mensen over rendement praten, bedoelen ze meestal financieel rendement (stellende kernzin). Wanneer bedrijven doelstellingen formuleren, zijn dat financiële doelstellingen. Ook bonussen voor medewerkers zijn bijna altijd aan financiële doelstellingen gekoppeld, en worden in een geldbedrag uitgekeerd. Willen mensen weten hoe een bedrijf presteert, dan kijken ze naar de beurskoers. Kortom, de focus ligt op financieel gewin. (2) Er is een andere tendens in de beleggerswereld (aankondigende kernzin). De VBDO (Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling), opgericht in 1996, ziet geld als middel, niet als doel. Zij is de enige vereniging van aandeelhouders en beleggers in Nederland die zich specifiek richt op duurzaamheid. Een duurzame belegger wil vooral weten hoe bedrijven presteren op sociaal en ecologisch gebied. Het gaat hem om een meerdimensionaal rendement, de inmiddels alom bekende Triple P: People (mensen), Planet (ecologie) en Prosperity (welvaart). (3) Hoewel veel banken, institutionele beleggers en consumenten vooral de P van Prosperity voor ogen hebben, groeit het aantal duurzame beleggers in Nederland sterk. Het bedrag dat Nederlanders duurzaam sparen of beleggen, is in 2007 gestegen met 20% tot ruim 11 miljard euro. (4) Ook duurzame banken hebben groei mogen constateren (stellende kernzin). Bij Triodos Bank is het aantal mensen dat dagelijks een rekening opent, in tien jaar tijd vertienvoudigd. ASN Bank heeft de laatste vijf jaar zijn klantenbestand zien verdubbelen. En het duurzaam beheerd vermogen van Fortis groeide van ruim een miljard euro in 2005 tot bijna anderhalf miljard in 2007. (5) Duurzame en niet-duurzame fondsen blijken even goed te presteren qua rendement. Dit blijkt uit een promotieonderzoek uit 2007 van Jeroen Derwall. [nieuwe alineagroep] (6) Toch is het aandeel van het duurzame sparen en beleggen nog maar 3,3%. Hoe komt het dat niet veel meer mensen overstappen naar duurzame bankproducten? Hiervoor zijn vier verklaringen te geven. (7) Ten eerste is bankieren een low intrest product. De meeste mensen openen op jonge leeftijd een bankrekening die ze de rest van hun leven aanhouden. Ook als ze
gaan beleggen, kijken ze naar enkele aanbiedingen van hun bank en dan kiezen ze een fonds waarvan ze denken dat het rendement in orde is. (8) Ten tweede is de reactie van mensen op duurzame bank- en beleggingsproducten weliswaar enthousiast, maar ze zetten dit enthousiasme meestal niet om in een concrete actie. Duurzaam denken omzetten in duurzaam doen is voor veel mensen blijkbaar nog een stap te ver. (9) Een andere verklaring is dat de markt nog niet voldoende focust op de meerwaarde van duurzaamheid. Daardoor krijgen duurzame bedrijven niet de aandacht, en dus ook niet de waardering die ze verdienen. (10) Tot slot is duurzaamheid een vaag begrip. Er zijn geen vaste criteria waaraan een belegger moet voldoen om het predicaat duurzaam opgeplakt te krijgen. Laat staan dat er een score bestaat voor de mate van duurzaamheid. Duurzame beleggingsfondsen hanteren verschillende criteria. Zo kunnen ze bepaalde sectoren uitsluiten, bijvoorbeeld wapens en tabak. Ook kunnen ze binnen specifieke sectoren kiezen voor bedrijven die meer aan duurzaamheid doen dan de concurrenten. (11) Het feit dat er door consumenten nog weinig duurzaam belegd wordt, ligt dus enerzijds aan de consument zelf: deze verdiept zich te weinig in beleggingsproducten en laat het bij enthousiaste reacties. Aan de andere kant besteedt de markt nog onvoldoende aandacht aan de meerwaarde van duurzaam beleggen en is het onvoldoende duidelijk hoe duurzaam verschillende beleggingsfondsen zijn. Hoofdstuk 3, afsluitende oefening C 1. De kernzinnen (of kerninformatie, als die over meerdere zinnen verspreid is) zijn onderstreept. 2. Alinea 2 bevat twee kernbeweringen, namelijk (1) het is normaal dat het geheugen bij het ouder worden achteruitgaat en (2) op de commerciële markt wordt benadrukt dat het niet normaal is dat het geheugen bij het ouder worden achteruitgaat. 3. Alinea’s 4 en 5 kunnen worden samengevoegd, omdat de informatie in deze alinea’s betrekking heeft op het eerste argument, namelijk (het weerleggen van) de overtuiging dat je je geheugencapaciteit kunt uitbreiden door training. 4. Alinea 6 (het tweede argument) hoort niet in dit betoog thuis, omdat het hier niet gaat om de vermeende voordelen van geheugentrainingen (het eerste en derde argument), maar om de veronderstelde genezende werking van kruiden en supplementen. (1) Uit veel onderzoek blijkt dat ons geheugen achteruitgaat als het niet meer geprikkeld wordt. De beste manier om het niet zover te laten komen, is actief te blijven. Wanneer ouderen een voor een de vroegere activiteiten – bestuurswerk, theaterbezoek, leesclubs – beginnen weg te strepen, ondermijnen zij het eigen geheugen. Het goede nieuws is dat die sociale activiteiten ook genoeg zijn. Ze bevatten alle variatie en uitdaging die nodig zijn om het geheugen op peil te houden. (2) Hoe actief onze levensstijl ook is en hoe gevarieerd ons bestaan, bij het ouder worden gaat de conditie van het geheugen langzaam achteruit en dat is volkomen
natuurlijk. Wie op zijn zeventigste nog het geheugen van een twintigjarige heeft, is niet helemaal normaal. Van commerciële zijde worden ouderen echter uitgenodigd dat anders te zien. Voor de handel die rond het geheugen op gang is gekomen, is het namelijk van belang vergeetachtigheid te laten verschuiven van een normale ontwikkeling naar iets pathologisch: een symptoom. Een symptoom verwijst immers naar ziekte en bij ziekte horen medicijnen, therapieën, cursussen, helende kruiden, supplementen en wat er verder maar te koop is op de markt van het vergeten. Op deze markt heeft men het liefst klanten die zichzelf als patiënt zien. (3) Aanbieders van geheugentrainingen vormen een grote partij op deze markt. Zij beweren dat de trainingen succesvol zijn en beroepen zich daarbij op een aantal uitspraken en ‘feiten’. In dit betoog zal echter blijken dat die uitspraken en feiten meestal op verkeerde logica, onvoldoende onderzoek of op aannames berusten. (kerninformatie: uitspraken over succesvolle trainingen blijken vaak niet te kloppen.) (4) Zo wordt er gezegd dat je je geheugencapaciteit kunt uitbreiden door oefening. Bijvoorbeeld, een student wordt getraind in het onthouden van cijferreeksen. Net als de meeste mensen kan hij in het begin niet meer dan zo’n zeven cijfers in één keer onthouden. Na een training van meer dan tweehonderd uur, blijkt hij een reeks van maar liefst tachtig cijfers te kunnen onthouden! Dit suggereert dat ons geheugen als een spier getraind kan worden. (5) Nader onderzoek toonde echter aan dat deze prestatie niet gold voor andere gebieden: als de student in plaats van cijfers woorden of letters kreeg voorgelegd, kwam hij niet verder dan het vertrouwde aantal van zeven. Het bleek dat de student een geheugenstrategie gebruikte om zoveel cijfers te kunnen onthouden: hij beschouwde ze als uitslagen van hardloopwedstrijden. Dus niet het geheugen zelf wordt sterker of groter door training, maar het vermogen ons van geheugenstrategieën te bedienen. (6) Een tweede argument luidt: hoe rijker de omgeving, hoe beter het brein. Met andere woorden, hoe meer hoe beter. Er zijn allerlei geheugenversterkende kruiden of supplementen van vitaminen of mineralen op de markt. De veronderstelde werking hiervan berust echter op een denkfout. Er zijn wel stoffen geïdentificeerd die, als ze in ons voedsel ontbreken, geheugenstoornissen kunnen veroorzaken, zoals vitamine B1 of E. Maar er is geen bewijs dat toevoeging van vitaminen of mineralen boven het gezonde niveau tot een extra goed geheugen leidt. Een gebrek opheffen helpt, een overschot aanleggen niet. (7) Een derde argument waarmee mensen worden aangemoedigd aan een geheugentraining deel te nemen, is dat het brein over een reservecapaciteit zou beschikken. Wie kent niet de kreet ‘We gebruiken maar tien procent van onze hersenen’? Het idee dat delen van onze hersenen onbenut blijven en dat we ons geheugen kunnen verbeteren door van die overcapaciteit gebruik te maken, klinkt aanlokkelijk. Het is echter niet veel meer dan een hardnekkige mythe, eentje die al bijna een eeuw circuleert. Er is tot op heden geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat we werkelijk maar tien procent van onze hersenen gebruiken. (8) Veel van wat onder de aanprijzing ‘Verbeter uw geheugen’ wordt aangeboden, komt dus neer op denkfouten of het leren van trucs om de effecten van een minder goed
werkend geheugen op te vangen. Wie gelooft door die trucs een beter geheugen te krijgen, gelooft waarschijnlijk ook dat je door een rollator beter gaat lopen. Hoofdstuk 3, afsluitende oefening D Bij mindfulness gaat het erom dat je aandacht schenkt aan wat zich voordoet van moment tot moment zonder dat je er een oordeel aan koppelt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat mindfulness samenhangt met persoonlijk welbevinden en dat mindfulness te leren is. Maar was is nu eigenlijk mindfulness en hoe kun je het leren? Het tegendeel, mindlessness, laat zich makkelijker uitleggen, want iedereen kent dat maar al te goed. Je verheugt je er bijvoorbeeld op om iets lekkers te gaan eten, maar terwijl je eet ben je met je gedachten ergens anders. Het is op voordat je het beseft en je hebt nauwelijks iets geproefd. Kortom, je had geen aandacht voor wat er op dat moment was te proeven, want je was in gedachten ergens anders. Studenten die tentamen doen, kunnen ook in dit soort gepieker terechtkomen. In plaats van zich te concentreren op de vragen en de antwoorden, die op dat moment alle aandacht verdienen, verschuift de aandacht naar vroeger (‘Had ik het maar beter geleerd’) of naar de toekomst (‘Als ik zak, dan is dat een ramp’). Daarbij kunnen negatieve oordelen over jezelf (‘Ik kan het niet’ of ‘Stom dat ik het niet weet’) het denkproces van dat moment hinderen. Ook hier kun je zeggen dat je meer op jezelf bent georiënteerd, in plaats van op de taak het tentamen zo goed mogelijk te maken. Het tegendeel van mindlessness is mindfulness. Dat houdt in dit voorbeeld in: niet elders zijn met je aandacht, maar duidelijk aanwezig zijn op het moment. En mindfulness houdt ook in: niet veroordelend piekeren, maar de situatie accepteren zoals die nu is. Mindfulness helpt om het lekkers te proeven. Dus, als je eet, eet dan ook met aandacht en proef. Mindfulness is op te vatten als een vaardigheid in aandacht en houding en die is te leren! Daar is tijd en oefening voor nodig en vooral een houding van niet-oordelende observatie, waardoor je leert uit wat je meemaakt. Als je bijvoorbeeld tijdens het oefenen merkt dat je aan iets anders denkt, merk dat dan op zonder dat te veroordelen. Zeg dus niet tegen jezelf: ‘Stom dat ik daaraan denk, want ik moet nu oefenen.’ Probeer steeds weer een houding te vinden waarbij je accepteert wat de sensaties, gevoelens en gedachten in jezelf zijn. Met openheid en acceptatie leer je beter aandacht te hebben voor wat zich in jou en anderen afspeelt.