HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt
1
HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN
1. Op de beurs van New York worden de volgende koersen genoteerd : 100 JPY = 0,8 USD ; 1 GBP = 1,75 USD en 1 euro = 0,9273 USD. In Tokyo is de notering 1 USD = 140 JPY. In Londen is 1 USD = 0,55 GBP. In Frankfurt geldt 1 USD = 1,0784 euro. Ga na welke koerswijzigingen er allemaal plaatsvinden als gevolg van arbitrageverrichtingen. 2. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Indien een Belgische uitvoerder volgende maand betaald wordt in USD en indien hij een daling van de dollarkoers verwacht, kan hij desgevallend een calloptie kopen. b) Een agio van de koers van de CAD tegenover de JPY betekent dat de CAD goedkoper is bij aankoop op de contantmarkt dan bij aankoop op de termijnmarkt. c) Via het kopen en verkopen van vreemde valuta op de termijnmarkt kan het wisselrisico van respectievelijk toekomstige ontvangsten en uitgaven van vreemde valuta omzeild worden. d) Als de dollar goedkoper kan worden aangekocht op de termijnmarkt dan op de contantmarkt, spreekt men van een disagio. 3. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Goederenarbitrage van Engeland naar Denemarken leidt in het kader van de theorie van de koopkrachtpariteiten tot een waardevermeerdering van het GBP t.o.v. de DKR. b) Een daling van de reële wisselkoers van de JPY tov de EUR kan het gevolg zijn van een daling van het prijspeil in Japan en komt neer op een depreciatie van de euro in reële termen. c) Bij een reële wisselkoers van een munt gelijk aan één, zijn de geobserveerde wisselkoers van die munt en de koopkrachtpariteit aan elkaar gelijk. 4. Oorspronkelijk geldt : 1 GBP = 1,5 USD. De wisselkoers evolueert naar : 1 GBP = 1,6 USD. Die verandering kan het best omschreven worden door : a) een revaluatie van het GBP ; b) een revaluatie van de USD ; c) een appreciatie van de USD ; d) geen van de vorige omschrijvingen. 5. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Op de Beurs van Kopenhagen dreigt de euro buiten de afgesproken marges te komen door een speculatiegolf op een appreciatie van de euro t.o.v. de DKR. Een interventie van de Deense CB vermindert de euro-reserves en verhoogt zodoende het geldaanbod in Denemarken. b) In het EMS kon een speculatiegolf op een depreciatie van de DEM t.o.v. de BEF aanleiding geven tot een devaluatie van de BEF t.o.v. de DEM. c) Op de Beurs van Londen dreigt de euro door een speculatiegolf op een appreciatie van de euro t.o.v. het GBP buiten de afgesproken marges te komen. Een interventie van de Britse CB leidt tot een daling van de Britse intrestvoet.
INLEIDING TOT DE ECONOMIE
HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt
2
6. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Aanvankelijk brengt een termijnbelegging in JPY meer op dan in euro. Volgens de intrestpariteitstheorie leidt arbitrage uiteindelijk, door een verhoogde opbrengst van de JPYbelegging en een verminderde opbrengst van de euro-belegging, tot een gelijkheid van opbrengsten. b) Volgens de intrestpariteitstheorie is een stijging van de binnenlandse intrestvoet als reactie op een toename van de buitenlandse intrestvoet, ceteris paribus, bij vlottende wisselkoersen meer plausibel dan bij vaste wisselkoersen. c) De intrest op een USD-belegging daalt, bij een gegeven verwachte koers van de USD. Volgens de intrestpariteitstheorie kan de ECB onmogelijk én de binnenlandse intrestvoet én de contantkoers van de USD controleren. d) Er wordt een appreciatie van de NZD tov de EUR verwacht. Volgens de intrestpariteitstheorie neemt, bij een gegeven contantkoers van de NZD tov de EUR, iNZ toe of iEU af. 7. Op de vrije wisselmarkt in Tokyo worden de volgende koersen genoteerd : 1 USD = 130 JPY en 1 euro = 120 JPY. In New York wordt voor 100 JPY 0,8 USD betaald. De koers van de JPY is in Frankfurt 100 JPY = 0,9 euro. Ga na welke koerswijzigingen er allemaal plaatsvinden als gevolg van arbitrageverrichtingen. 8. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Wanneer de USD duurder is op de termijnmarkt dan op de contantmarkt, is er een disagio van de USD t.o.v. de euro. b) Als een Belgische invoerder volgende maand in USD moet betalen en hij verwacht een dollarkoersstijging, dan kan hij best een calloptie kopen. c) Via het kopen van vreemde valuta op de termijnmarkt kunnen we het wisselrisico van toekomstige uitgaven van vreemde valuta omzeilen. d) Via het verkopen van vreemde valuta op de contantmarkt kunnen we het wisselrisico van toekomstige inkomsten van vreemde valuta omzeilen. 9. Is de onderstaande uitspraak juist of fout ? Geef een korte verklaring bij je antwoord. “Goederenarbitrage van België naar Canada kan het gevolg zijn van een relatief kleinere inflatie in Canada dan in België en zal derhalve leiden tot een appreciatie van de CAD t.o.v. de BEF.” 10. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. verklaring bij je antwoord.
Geef telkens een korte
Een speculatiegolf op een appreciatie van de DKR t.o.v. de euro kan aanleiding geven tot a) een verhoging van de intrestvoet in Denemarken. b) een devaluatie van de euro t.o.v. de DKR. c) een afname van het geldaanbod in de EMU. d) een verhoging van de intrestvoet in de EMU. 11. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Oorspronkelijk bedraagt de intrestvoet in Canada en de V.S. respectievelijk 5 % en 10 %. Stel dat de verwachte depreciatie van de USD tov de CAD stijgt. Volgens de intrestpariteitstheorie zal dan bij een gegeven contantkoers van de USD het intrestverschil (iC – iVS) in absolute termen afnemen. INLEIDING TOT DE ECONOMIE
HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt
3
b) De intrestpariteitsrelatie gaat ervan uit dat de beleggers risiconeutraal zijn. c) Een termijnrekening in JPY brengt aanvankelijk minder op dan in USD. Volgens de intrestpariteitstheorie leidt arbitrage uiteindelijk, door een verhoogde intrest van de JPYbelegging, tot gelijkheid van opbrengsten
BRON Carlier, A., Pepermans, G., Steurs, G. (1997), Economie: van opgave tot uitkomst, Universitaire pers Leuven, 507p. OPLOSSINGEN 1. JPY apprecieert t.o.v. USD in Tokyo JPY deprecieert t.o.v. USD in New York USD deprecieert t.o.v. JPY in Tokyo USD apprecieert t.o.v. JPY in New York GBP apprecieert t.o.v. USD in New York GBP deprecieert t.o.v. USD in Londen USD deprecieert t.o.v. GBP in New York USD apprecieert t.o.v. GBP in Londen Er is geen koersverschil tussen de EUR/USD in New York en de EUR/USD in Frankfurt. Er zal dus geen arbitrage en bijgevolg ook geen koerswijziging zijn. 2. a) Fout. Hij kan een putoptie kopen, die hem het recht verleent een bepaalde hoeveelheid deviezen te verkopen tegen een vaststaande koers. Dit stelt hem in staat zich in te dekken tegen mogelijke koersdalingen van de vreemde munt. b) Juist. Bij een agio betaalt men voor vreemde valuta meer op de termijnmarkt dan op de contantmarkt. Het prijsverschil is dan de prijs die wordt betaald om het wisselrisico te omzeilen. c) Fout. Men koopt (verkoopt) vreemde valuta op de termijnmarkt om het wisselrisico van toekomstige uitgaven (ontvangsten) te omzeilen. d) Juist. Bij een disagio betaalt men voor vreemde valuta meer op de contantmarkt dan op de termijnmarkt. 3. a) Juist. Goederenarbitrage van Engeland naar Denemarken is het gevolg van het feit dat goederen duurder zijn in Denemarken dan in Engeland. De vraag naar Engelse producten vanuit Denemarken stijgt. Door de toegenomen vraag naar ponden stijgt de koers van het pond. De arbitrage gaat door tot de koopkracht van het GBP en de DKR in beide landen opnieuw gelijk worden. b) Fout. Een daling van de reële wisselkoers van de JPY tov de EUR, of van
WK.PJ , betekent PEU
dat Japanse goederen en diensten, uitgedrukt in euro, goedkoper worden t.o.v. Europese goederen en diensten. Dit kan inderdaad het gevolg zijn van een daling van het prijspeil in Japan (PJ ) . Maar dit komt neer op een appreciatie van de euro in reële termen.
INLEIDING TOT DE ECONOMIE
HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt
4
c) Juist. Het verband tussen de geobserveerde wisselkoers (WK) en de koopkrachtpariteit (WK*) van b.v. de USD is WK = R
PEU = R(WK *) . Herschikking geeft de reële wisselkoers PVS
PF WK = WK . Gelijkstelling van de reële wisselkoers aan één impliceert R = 1 of WK * PB WK = WK *. R=
4. Het pond en de dollar zitten niet in een systeem van vaste wisselkoersen. Van een devaluatie of revaluatie is dus geen sprake. Voor het pond dienen voortaan meer dollars te worden betaald. De dollar is dus in waarde verminderd of gedeprecieerd. Het pond is in waarde vermeerderd of geapprecieerd. Het antwoord is d. 5. a) Fout. Een speculatie op een appreciatie van de euro verschuift op de Beurs van Kopenhagen de vraagcurve van euro naar rechts en de aanbodcurve van euro naar links. De markt tendeert naar een koers boven de afgesproken bovengrens. Interventie van de CB bestaat dan uit een verkopen van euro of opkopen van DKR. De euro-reserves dalen en het geldaanbod in Denemarken neemt af. b) Fout. Een speculatie op een depreciatie van de DEM tov de BEF verschuift op de Beurs van Brussel de vraagcurve van DEM naar links en de aanbodcurve van DEM naar rechts. In een vast wisselkoerssysteem (zoals het EMS was) doet dit de koers van de DEM tov de BEF onder de afgesproken benedengrens vallen. Indien de centrale banken niet (of onvoldoende) interveniëren, behoort een devaluatie van de DEM t.a.v. de BEF tot de mogelijkheden. c) Fout. Analoog met antwoord b) bestaat een interventie van de CB uit een verkopen van euro of opkopen van GBP. Het geldaanbod in Groot-Brittannië neemt af. Bij eenzelfde geldvraag, verschuift de geldaanbodcurve naar links. De Britse intrest neemt toe.
6. a) Fout. De aanvankelijk hogere opbrengst doet de vraag naar JPY stijgen. De vraagcurve van de JPY verschuift naar rechts en de contantkoers van de JPY (WK) apprecieert. De opbrengst op
WK +e1 JPY-beleggingen, gelijk aan (1 + i J ) , daalt. Dit blijft evenwel zonder gevolgen voor de WK opbrengst van de euro-belegging als dusdanig. Arbitrage blijft interessant intrestpariteitsrelatie 1 + i =
tot de
e +1
WK (1 + i J ) voldaan is. WK
b) Fout. Bij vaste wisselkoersen is de contantkoers gebonden aan gemaakte afspraken. Een toename van iw kan daarom in mindere mate door een stijging van WK worden opgevangen. Een stijging van de binnenlandse intrestvoet is bij vaste wisselkoersen meer plausibel dan bij vlottende wisselkoersen. c) Juist. Volgens de intrestpariteitstheorie zal wanneer iVS daalt, bij een gegeven verwachte koers van de USD tov de EUR, de USD depreciëren tov de EUR. In dat geval blijft iEUR constant. Wanneer de ECB niet wil dat de USD deprecieert tov de EUR, dan moet zij haar intrestvoet (iEUR) verlagen. d) Fout. Opdat bij een verwachte appreciatie van de NZD tov EUR de contantkoers van de NZD constant zou blijven, moet volgens de intrestpariteitsrelatie iNZ dalen of iEUR stijgen.
INLEIDING TOT DE ECONOMIE
HOOFDSTUK 19: Wisselkoers en wisselmarkt
7. zie uitwerking monitoraat
8. a) b) c) d)
Fout Juist Juist Fout
9.Fout. 10. a) b) c) d)
Fout Juist Juist Juist.
11. a) Fout b) Juist c) Fout
INLEIDING TOT DE ECONOMIE
5