Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Antwoorden oefeningen Antwoorden meerkeuzevragen Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
a d a c a
1.6 b 1.7 a 1.8 c 1.9 c 1.10 a
1.11 1.12 1.13 1.14 1.15
b 1.16 d a 1.17 c a 1.18 a a b
2.11 2.12 2.13 2.14 2.15
b a a c d
2.16 2.17 2.18 2.19 2.20
a a c a b
3.11 3.12 3.13 3.14 3.15
c b c c b
3.16 3.17 3.18 3.19 3.20
d a a c a
3.21 3.22 3.23 3.24 3.25
c 3.26 c 3.27 a 3.28 c 3.29 a 3.30
4.11 4.12 4.13 4.14 4.15
b d d c a
4.16 4.17 4.18 4.19 4.20
c b c c d
4.21 4.22 4.23 4.24 4.25
a 4.26 c c 4.27 c a 4.28 b a a
5.11 5.12 5.13 5.14 5.15
c d b c b
5.16 5.17 5.18 5.19 5.20
d c a d c
5.21 5.22 5.23 5.24 5.25
a 5.26 c a b c d
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
d a c b c
2.6 b 2.7 c 2.8 d 2.9 c 2.10 b
2.21 2.22 2.23 2.24 2.25
b b b d c
2.26 2.27 2.28 2.29 2.30
d c c b c
2.31 2.32 2.33 2.34
d b b b
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
c a c c b
3.6 a 3.7 a 3.8 a 3.9 b 3.10 c
c 3.31 d c b d d
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
a d c a a
4.6 c 4.7 a 4.8 d 4.9 b 4.10 c
Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
c b b a a
5.6 b 5.7 d 5.8 a 5.9 d 5.10 a
Antwoorden oefeningen | 1
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
a b d b c
6.6 a 6.7 b 6.8 c 6.9 a 6.10 d
Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
d c c b b
7.6 b 7.7 a 7.8 a 7.9 c 7.10 d
7.11 7.12 7.13 7.14 7.15
c c d a b
7.16 7.17 7.18 7.19 7.20
d a b c b
8.11 8.12 8.13 8.14 8.15
d a c d d
8.16 8.17 8.18 8.19 8.20
c b b c c
Hoofdstuk 8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
d a a b d
8.6 c 8.7 b 8.8 a 8.9 c 8.10 b
8.21 c 8.22 c 8.23 a
Antwoorden oefeningen | 2
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Antwoorden opgaven Hoofdstuk 1 1.19 a
Hoe hoger de goederenexport als percentage van het bbp, hoe opener de economie is. Nederland, België en Hongkong hebben dus open economieën. De verklaring hiervoor is dat in deze economieën de thuismarkt zo klein is dat ondernemingen al snel moeten exporteren om voldoende omzet te halen.
b
Globalisering is de versnelling in het proces van wereldwijde economische integratie door een snelle toename van internationale handel en investeringen. Door globalisering neemt de verhouding tussen export en productie toe, omdat de internationale handel sneller groeit dan de productie.
1.20 a
Voor een bedrag van €400 kan Nederland een ton graan en 4000 liter melk produceren. De comparatieve kosten van een ton graan zijn dus gelijk aan 4000 liter melk. In Zwitserland bedragen de comparatieve kosten van een ton graan 2000 liter melk.
b
Absolute en comparatieve kostenverschillen ontstaan door verschillen in de prijzen en de productiviteit van productiefactoren. In het voorbeeld zijn de absolute kosten in Nederland voor beide producten lager. Dit kan bijvoorbeeld liggen aan de kwaliteit van de productiefactoren (het vlakke Nederland tegenover het bergachtige Zwitserland, waardoor de arbeidsproductiviteit van Nederlandse landbouwers hoger kan zijn) of aan de prijzen van de productiefactoren (de lonen in Zwitserland kunnen bijvoorbeeld hoger zijn dan die in Nederland). Aangezien het prijs- en productiviteitsverschil niet in alle productsectoren hetzelfde is, ontstaan comparatieve kostenverschillen.
c
Bij a hebben we gezien dat de comparatieve kosten van een ton graan in Zwitserland lager zijn dan in Nederland. Graan is dus relatief goedkoop is in Zwitserland en melk in Nederland. Zwitserland exporteert graan en Nederland melk.
d
Zwitserland exporteert graan en wil in ruil voor een ton graan minimaal 2000 liter melk ontvangen (zijnde de ruilverhouding op de binnenlandse markt). Nederland importeert graan en wil in ruil voor een ton graan maximaal 4000 liter melk betalen (zijnde de ruilverhouding op de binnenlandse markt). De internationale ruilverhouding voor een ton graan zal dus moeten liggen tussen 2000 en 4000 liter melk.
Antwoorden oefeningen | 3
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
1.21 a
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Tot 2006 bevond Liliane BV zich in de pioniersfase. Het aandeel van de export in de omzet was laag en alle bedrijfsfuncties bevonden zich in Nederland. Sinds de verplaatsing van de productie naar Duitsland kunnen we spreken van een internationaliseerder.
b
Liliane BV heeft aanvankelijk overwogen om de productie naar Oost-Europa te verplaatsen. Uiteindelijk heeft het bedrijf voor Duitsland gekozen. Door de aard van het product is er eerder sprake van regional dan van global sourcing.
c
Luxueuze poppenvilla’s worden alleen verkocht aan mensen met een hoog inkomen uit een westerse cultuur (bijvoorbeeld vanwege de inrichting van de poppenvilla en het type poppen). Het marktgebied lijkt dus beperkt te blijven tot industrielanden in Europa en Noord-Amerika.
Hoofdstuk 2 2.29 a
Het percentage van de bevolking dat in steden of stedelijke gebieden leeft.
b
De problemen van de verstedelijking liggen met name op het gebied van de infrastructurele voorzieningen die geen gelijke tred kunnen houden met de groei van de bevolking. Hierdoor ontstaan problemen op terreinen als water- en energievoorziening, huisvesting, transport en milieu. Daar staat tegenover dat het leven in steden de bevolking meer kansen op scholing, gezondheidszorg en sociale mobiliteit (een loopbaan) biedt dan het leven op het platteland.
c
De stedelijke bevolking is koopkrachtiger en makkelijker te bereiken met zowel informatie (promotie) als producten (distributie). In de steden worden voedingsmiddelen vaak verpakt in supermarkten verkocht. Bovendien hebben stadsbewoners gemiddeld een hoger inkomen en zijn ze gevoeliger voor internationale merken. Op het platteland worden voedingsmiddelen vaak nog zonder verpakking verkocht en plattelanders hebben gemiddeld een lager inkomen en ze zijn minder bekend met en minder gevoelig voor internationale merken.
2.30 a
In de industrielanden is met name de hoge welvaart verantwoordelijk voor een enorm gebruik van grondstoffen en energie en een enorme hoeveelheid afval en vervuilende emissies naar lucht, water en bodem. In de ontwikkelingslanden is de combinatie van armoede en bevolkingsgroei de belangrijkste oorzaak voor de aantasting van het milieu.
b
In de industrielanden zal met name het energie- en grondstoffenverbruik moeten worden teruggebracht. In de ontwikkelingslanden zullen vooral door een matige bevolkingsgroei de problemen van bodemerosie, luchtverontreiniging en watertekorten moeten worden aangepakt. De industrielanden zullen bij deze aanpak een rol kunnen spelen door de overdracht van technologie en kennis. Antwoorden oefeningen | 4
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
c
2.31 a
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Overheid, consumenten en financiële markten eisen in toenemende mate dat ondernemingen duurzaam opereren. De ‘maatschappelijke verblijfsvergunning’, zoals Shell dat noemt, hangt steeds meer af van de manier waarop een onderneming een evenwicht weet te vinden tussen ‘people, planet and profits’. Verschillen tussen de Nederlandse en de Duitse cultuur: • Nederland scoort hoger op de dimensie individualisme. • Op de dimensie machtsafstand scoren beide landen vergelijkbaar. • Nederland is een feminiene cultuur; Duitsland een masculiene. • De onzekerheidsvermijding in Duitsland is groter. Het verschil is het grootst op de dimensie masculiniteit/femininiteit.
b
De tekst uit het artikel gaat met name in op het verschil in onzekerheidsvermijding. In Duitsland is sprake van een sterkere onzekerheidsvermijding. Duitsers vinden precisie (details) en punctualiteit (op tijd betalen) belangrijker dan Nederlanders.
c
Landen met een uitgesproken feminiene cultuur, zoals Nederland, hebben volgens Hofstede concurrentievoordelen in de persoonlijke dienstverlening. In de dienstverlening spelen typisch feminiene cultuurkenmerken als menselijke verhoudingen, overleg en samenwerking een belangrijke rol. In de massafabricage gaat het daarentegen vooral om de toepassing van fysiek kapitaal en technologie. Hiervoor zijn masculiene culturen, zoals Duitsland, geschikter.
2.32 a
Het verkopen van producten in het buitenland tegen een prijs die onder de prijs op de binnenlandse markt ligt.
b
De VS moeten nagaan wat buizen kosten in China (uitgedrukt in dollars) en deze prijs vergelijken met de prijs die Chinese exporteurs voor buizen in de VS vragen. Als de laatste prijs onder de prijs in China ligt, dan is een antidumpingheffing toegestaan.
Hoofdstuk 3 3.32 a
Centraal- en Oost Europa, Afrika, Azië en Latijns-Amerika.
b
In het afgelopen decennium is het aandeel van Azië in de wereldeconomie toegenomen. Vooral in deze regio liggen gunstige afzetperspectieven voor Nederlandse ondernemingen.
3.33 a
Globalisering is de versnelling in het proces van wereldwijde economische integratie door een snelle toename van internationale handel en investeringen.
b
Er is inderdaad sprake van een snelle toename van handel en investeringen, maar deze heeft nog geen wereldwijd karakter. Het is
Antwoorden oefeningen | 5
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
daarom vooralsnog beter om van regionalisering dan van globalisering te spreken. c
Voordeel: meer mogelijkheden tot wereldwijde uitbesteding, financiering en marktvergroting. Nadeel: toename van de wereldwijde concurrentie, toename van het risico dat financiële problemen in de ene regio zich verspreiden over de rest van de wereldeconomie (besmettingsgevaar).
3.34 a
De koopkrachtpariteit is de wisselkoers waarbij de prijzen van een pakket (verhandelbare) goederen in twee landen gelijk zijn. In de tabel staat de koopkrachtpariteit op basis van het BBP (dus op basis van zowel verhandelbare als niet verhandelbare goederen en diensten) weergegeven.
b
De koopkrachtpariteit van de euro is in deze periode licht gestegen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de Amerikaanse inflatie licht hoger is geweest dan die in de eurozone.
c
Er is sprake van een overwaardering als de feitelijke koers van een valuta hoger is dan de koopkrachtpariteit.
d
Een voordeel van een overgewaardeerde munt is dat de hoge koers het betrokken land in staat stelt om goedkoop te importeren. Een nadeel van een overgewaardeerde munt is dat de hoge koers de concurrentiepositie van lokale producenten aantast.
e
De belangrijkste oorzaken voor het verschil tussen marktkoers en koopkrachtpariteit zijn: • In de berekening van de koopkrachtpariteit (op basis van BBP) worden ook niet-verhandelbare goederen en diensten meegenomen. Een internationaal prijsverschil voor dit type goederen en diensten leidt niet tot internationale handel. • Transportkosten en handelsbelemmeringen zorgen ervoor dat internationale prijsverschillen niet leiden tot koersaanpassingen. • Internationale kapitaalstromen. Het kapitaalverkeer heeft op korte termijn een veel grotere invloed op de koersontwikkeling dan het handelsverkeer. Door een grote kapitaalinstroom in de VS kan de marktkoers van de dollar veel hoger zijn dan de koopkrachtpariteit ervan.
f
De voorspelkracht van de koopkrachtpariteittheorie is op korte termijn klein. Voor de besluitvorming over een exportorder is de theorie niet erg geschikt. Op lange termijn voldoet de koopkrachtpariteittheorie beter. Voor een directe investering kan de koopkrachtpariteittheorie dus wel gebruikt worden.
3.35 a
De organisatie van handelsrondes gericht op vrijhandel en de beslechting van handelsconflicten tussen WTO-leden.
Antwoorden oefeningen | 6
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
b
Non-discriminatie (landen mogen bepaalde WTO-leden niet bevoordelen), wederkerigheid (een handelsconcessie van het ene land moet beantwoord worden door een concessie van het andere land) en transparantie (protectionisme moet duidelijk en ‘zichtbaar’ zijn).
c
•
• •
d
Maatregelen tegen een plotselinge stijging van de invoer, die ernstige schade toebrengt aan binnenlandse bedrijfstakken (vrijwaring). Tegengaan van oneerlijke concurrentie (antidumping-heffingen). Compensatie van exportsubsidies in het buitenland (countervailing duties).
Voor veel ontwikkelingslanden is de landbouw een cruciale exportsector waarmee ze deviezen kunnen verdienen. De industrielanden willen voor hun voedselvoorziening onafhankelijk zijn ten opzichte van het buitenland. De ontwikkelingslanden willen dus vrije toegang tot de koopkrachtige westerse markten, terwijl de westerse landen de import van landbouwproducten juist willen beperken.
Hoofdstuk 4 4.29 a
Nee, het inkomen per hoofd zegt nog niets over de inkomensverdeling. Het feit dat 40% van de Indiase bevolking in armoede leeft, doet vermoeden dat, de vraag naar luxueuze producten beperkt zal zijn. Dit neemt niet weg dat, als slechts 1,5% van de Indiase bevolking rijk is, het aantal potentiële afnemers van luxueuze producten 15 miljoen bedraagt (in India leven namelijk ruim 1 miljard mensen).
b
Grote inkomensverschillen kunnen de stabiliteit van de wereldorde in gevaar brengen. In de ontwikkelingslanden wijt een deel van de bevolking de armoede aan de ongelijke verdeling van macht in de wereld. Dit kan leiden tot protesten en gewelddadige acties (terrorisme) tegen de industrielanden. Grote inkomensverschillen kunnen ook internationale migratie uitlokken, wat de sociale stabiliteit van de industrielanden op de proef stelt. Ten slotte is armoede een van de belangrijkste oorzaken voor wereldwijde milieuproblemen (zie hoofdstuk 2).
c
De armste ontwikkelingslanden zijn voor hun inkomen vaak sterk afhankelijk van grondstoffen en landbouw- en textielproducten. Met name op het gebied van landbouw en textiel hanteren de westerse markten vaak hoge handelsbelemmeringen. Opening van de westerse markten voor de exportproducten van ontwikkelingslanden zou de grootste bijdrage aan armoedebestrijding leveren.
4.30 a
Symptomatisch voor het Afrikaanse continent zijn armoede, een gebrek aan goed bestuur, een gebrekkige moraal van de elite, corruptie, nepotisme en sociaal-politieke instabiliteit. Mede daardoor heeft het continent onvoldoende toegang tot de internationale kapitaalmarkt en blijft het afhankelijk van ontwikkelingshulp.
Antwoorden oefeningen | 7
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
b
Afrikaanse landen groeien vrijwel zonder uitzondering factorgedreven. De welvaart in deze landen hangt voor een groot deel af van de productie van een beperkt aantal agrarische of minerale grondstoffen met goedkope arbeid.
c
Als de wereldconjunctuur verslechtert, heeft dit een sterke invloed op de prijs van vooral minerale en in mindere mate ook agrarische grondstoffen. Omdat de prijzen van agrarische en minerale grondstoffen sterk fluctueren, schommelen ook de exportopbrengsten van veel Afrikaanse landen sterk.
d
Politieke instabiliteit schaadt de economische groei. Onrust in een land leidt tot productieverlies (bijvoorbeeld door stakingen, oorlogsschade etc.), tot minder investeringen (vanuit het buitenland) en tot een hogere inflatie (groepen wentelen kostenstijgingen op elkaar af).
4.31 a
De belangrijkste opkomende economieën vinden we in de regio’s Centraal en Oost-Europa, Latijns Amerika en vooral Zuidoost Azië
b
Deze problemen zijn: 1 Aanpassing rechtssysteem 2 Ontstaan van een ondergrondse economie en – daarmee samenhangend – een scheve inkomensverdeling 3 Mentaliteit en motivatie van mensen 4 Economische aanpassingsproblemen: productiedaling en werkloosheid, inflatie en een tekort op de betalingsbalans 5 Draagvlak voor economische hervormingen
c
De komst van westerse bedrijven biedt de lokale bevolking werk en inkomen. Bovendien leidt de komst van het bedrijf tot de import van technologie en management. Buitenlandse directe investeringen zijn voor opkomende economieën een belangrijke methode om de productiviteit van de bevolking te verhogen.
Hoofdstuk 5 5.27 a
De belangrijkste voordelen zijn het verdwijnen van het valutarisico in de handel met EU-partners en de vermindering van de omwisselkosten. Het belangrijkste nadeel is het verlies van het rente- en wisselkoersinstrument in de economische politiek.
b
Een land moet voldoen aan de zogenoemde convergentiecriteria, die betrekking hebben op de inflatie, de rente, de overheidsfinanciën en de stabiliteit van de wisselkoers.
c
Het belangrijkste probleem is het valutarisico. De productiekosten van Toyota in Groot-Brittannië zijn hoofdzakelijk in ponden, terwijl de opbrengsten op het Europese continent in euro’s luiden. Bij een structurele waardevermindering van de euro ten opzichte van het Britse pond
Antwoorden oefeningen | 8
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
verslechtert de concurrentiepositie van Toyota ten opzichte van continentaal Europese producenten. 5.28 a
De EU 2020 strategie beoogt van Europa in 2020 een dynamische kenniseconomie te maken, met behoud van de sociale samenhang en respect voor het milieu.
b
Intern: de vergrijzing stelt Europa voor de uitdaging om met een kleinere beroepsgeschikte bevolking dezelfde welvaart te behouden. Hiervoor is innovatiegedreven groei noodzakelijk. Extern: Europa dreigt vermalen te worden tussen de concurrentie van lagelonenlanden aan de laagwaardige kant van het goederen- en dienstenaanbod en de concurrentie van de VS aan de hoogwaardige kant van het goederen- en dienstenaanbod.
c
Voor innovatiegedreven groei zijn onder andere noodzakelijk: • een flexibele arbeidsmarkt; • een activerende sociale zekerheid; • meer uitgaven voor onderwijs en technische ontwikkeling; • deregulering om ruimte voor ondernemers te scheppen.
5.29 a
b
Mensen streven in eerste instantie naar de bevrediging van eerste levensbehoeften als voedsel en onderdak. Als door een toename van de welvaart deze behoeften zijn vervuld, komen andere behoeften aan bod, zoals zelfontplooiing. Dit betekent dat mensen in een land met een hogere welvaart steeds meer een eigen normen- en waardenpatroon ontwikkelen en dat ook tot uitdrukking brengen in hun consumptiegedrag. Als we katholiek Europa (België, Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland, Portugal, Oostenrijk en Spanje) vergelijken met protestants Europa (Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken, Nederland, Groot-Brittannië en Duitsland) dan komt het volgende beeld naar voren (zie de tabel) In katholiek Europa zien we gemiddeld genomen een grotere machtsafstand en een grotere onzekerheidsvermijding. Verder scoren de katholieke landen hoger op de -dimensie masculiniteit en lager op de dimensie individualisme. Voor de toelichting op de cultuurdimensies; zie hoofdstuk 3. Gemiddelde score op de cultuurdimensies van Hofstede
Machtsafstand Masculiniteit Onzekerheidvermijding Individualisme c
Katholiek Europa
Protestants Europa
50 56 83 58
32 29 45 73
Uit het artikel blijkt dat de individualisering in Europa toeneemt en de culturele diversiteit groot blijft. De toename van individualisering zal gepaard gaan met een verder verschuiving van goederen naar diensten (zoals toerisme, ontspanning, recreatie). Voor goederen geldt bovendien Antwoorden oefeningen | 9
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
dat ze steeds meer moet worden aangepast aan de individuele wensen van de consument. De blijvend grote cultuurverschillen leiden ertoe dat een Europese marketingstrategie nog niet mogelijk is.
Hoofdstuk 6 6.11 a
b
6.12 a
b
6.13 a
De Nederlandse uitvoer krimpt in 2012 net zo hard als de relevante wereldhandel. In 2013 blijft de uitvoergroei achter bij de groei van de relevante wereldhandel. In 2012 blijft het marktaandeel gelijk en in 2013 daalt het marktaandeel. In 2012 stijgt de uitvoerprijs minder hard dan de concurrentenprijs. In 2013 geldt het omgekeerde. In 2012 verbetert de concurrentiepositie en in 2013 verslechtert deze. Het groeivermogen van een economie wordt bepaald door de groei van de inzet van arbeid en de groei van de arbeidsproductiviteit. Beide zijn belangrijk, maar groei van de arbeidsmarktparticipatie zal steeds moeilijker worden naarmate de bevolking vergrijst. In de toekomst zal de economische groei voornamelijk afhangen van de groei van de arbeidsproductiviteit. De Nederlandse markt is te klein om de volledige waardeketen van een grootschalige industrie als de auto-industrie of de computerindustrie te herbergen.
b
Nederlandse bedrijven zijn relatief sterk in bepaalde bedrijfsprocessen aan de voorkant van de keten. Zo zijn Nederlandse bedrijven – onder andere door de ligging van Nederland – goed in handel, transport en opslag. Nederland is minder goed voorbereid op een verschuiving in de aandacht naar de achterkant van de keten. De innovatieve prestaties van Nederland zijn relatief zwak.
c
Volgens de figuur zullen laagwaardige, arbeidsintensieve productieprocessen verdwijnen naar de lagelonenlanden. Nederland zal zich meer moeten specialiseren in handel, transport, distributie en hoogwaardige productieprocessen. Hiervoor is een verhoging van de arbeidsproductiviteit noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 7.21 a
Brongebonden bedrijfsprocessen moeten dichtbij de bron van grondstoffen worden gevestigd (mijnbouw). Marktgebonden bedrijfsprocessen moeten dichtbij de afnemers worden gevestigd (klantgerichte dienstverlening). Ongebonden bedrijfsprocessen kunnen overal ter wereld worden gevestigd (back-office activiteiten als administratieve dienstverlening).
Antwoorden oefeningen | 10
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
b
Steeds meer bedrijfsprocessen worden ongebonden door de verbetering in de transport- en telecommunicatietechnologie en door de vermindering van de belemmeringen in het internationale economische verkeer.
c
Bedrijfsprocessen die aan Nederland gebonden blijven zijn brongebonden bedrijfsprocessen (zoals de zee- en binnenvaart, de gasproductie) en marktgebonden bedrijfsprocessen (zoals de consumentgerichte dienstverlening).
d
Een nadeel van de verplaatsing van enkele elementen uit de waardeketen naar lagelonenlanden is dat het managen van de overdrachtspunten van goederen en diensten moeilijker wordt. Netwerken van toeleveranciers en uitbesteders functioneren vaak beter in elkaars nabijheid.
7.22 a
Philips kiest voor een strategie van kostenverlaging door verplaatsing van de productie.
b
Deze groeisectoren zijn marktgebonden. In de zorg en de vrijetijdsindustrie is het vrijwel onmogelijk dat er een grote afstand bestaat tussen de aanbieder van een dienst en de gebruiker ervan.
c
Door robotisering en miniaturisering (bijvoorbeeld de productie van chips) zal de productiviteit toenemen en de werkgelegenheid afnemen. Het werk van laaggeschoolde werknemers zal door robots worden vervangen. Hiervoor komt minder werk voor bijvoorbeeld hooggeschoolde procesoperators in de plaats. Waarschijnlijk zal de totale loonsom dalen, maar het loon per werknemer stijgen.
7.23 a
De kostenverschillen met de lagelonenlanden zijn zo groot dat een strategie van kostenverlaging (op lange termijn) nauwelijks zin heeft. De industrielanden kunnen zich vooral onderscheiden door kennisintensieve goederen en diensten voort te brengen.
b
Een hoge risicobereidheid van ondernemers (beperkte regelgeving, lage belastingen, hoge uitgaven aan R&D door bedrijven), een hoogopgeleide bevolking (goed onderwijs, hoog niveau wetenschappelijk onderzoek) en goed functionerende clusters (van onderwijsinstellingen, toeleveranciers, uitbesteders en dienstverlening).
7.24 a
Transport van bier is grotendeels transport van water. Vanwege de hoge transportkosten van bier is het een marktgebonden proces. Alleen voor premium bieren is export mogelijk. Het brouwen van bier wordt ook voor premiumbieren marktgebonden als er grote locatievoordelen (zoals hoge importbelemmeringen) bestaan.
b
Van de eigendomsvoordelen (bijvoorbeeld een sterk merk), de landenvoordelen (bijvoorbeeld hoge importtarieven) en de internalisatievoordelen (bijvoorbeeld bescherming van een sterk merk).
Antwoorden oefeningen | 11
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
c
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
Heineken is een bedrijf dat eigenaar is van een sterk internationaal merk. Het bedrijf beschikt dus over een eigendomsvoordeel waardoor het ook in China succesvol kan zijn. Export naar China is geen optie vanwege de locatievoordelen van productie in China. Deze voordelen zijn: vermijding van hoge transportkosten en importtarieven, lage loonkosten, minder valutarisico etc. Een joint venture of licentieverlening blijkt ook geen optie te zijn. Heineken wil de productie en marketing volledig in eigen beheer houden. Factoren die een rol kunnen spelen bij het besluit om de productie in eigen hand te houden zijn: angst voor het verlies van de eigendomsvoordelen van Heineken (merkpiraterij is een bekend verschijnsel in China), problemen in de onderhandelingen met lokale partners etc.
Hoofdstuk 8 8.24 a
Een betalingscrisis ontstaat als een land een acuut tekort aan deviezen heeft. Hierdoor zal het land minder goederen kunnen importeren. Als de import van grondstoffen, machines en dergelijke afneemt zal ook de productie afnemen. Verder leidt een betalingscrisis tot kapitaalvlucht. Internationale vermogensverschaffers zullen het betrokken land mijden, waardoor de vraag naar de valuta en de wisselkoers sterk dalen. De depreciatie van de wisselkoers leidt tot hogere importprijzen uitgedrukt in de eigen valuta. De consumentenprijzen zullen hierdoor sterk toenemen.
b
In de eerste plaats betekent de Argentijnse crisis dat de exportmogelijkheden van Brazilië naar buurland Argentinië afnemen. Hierdoor neemt de economische groei in Brazilië ook af. Bovendien bestaat het gevaar dat internationale vermogensverschaffers ook gaan twijfelen aan de Braziliaanse kredietwaardigheid. Hierdoor zou Brazilië met dezelfde problemen als Argentinië geconfronteerd worden.
c
In de eerste plaats kan een hoge inflatie sociale onrust veroorzaken. In de tweede plaats vergroot een hoge inflatie het valutarisico. In de derde plaats kan een hoge inflatie leiden tot overheidsmaatregelen die de bewegingsruimte van ondernemers beperken. Tot de mogelijke maatregelen behoren: belemmeringen in het kapitaalverkeer om kapitaalvlucht te voorkomen; importrestricties om een verdere verslechtering van het saldo op de lopende rekening tegen te gaan; kredietrestricties om de inflatie zelf te bestrijden.
8.25 a
Corruptie ontstaat als ambtenaren de prikkel en de gelegenheid hebben om steekpenningen te accepteren. Een belangrijke prikkel voor corruptie is een laag salaris. Als ambtenaren in een land onderbetaald worden, stijgt de kans op corruptie. De gelegenheid voor corrupte praktijken neemt toe als het (democratische) toezicht op het ambtenarenapparaat beperkt is. In een open en democratische samenleving worden corrupte praktijken veel eerder aan de kaak gesteld dan in gesloten autoritaire samenlevingen.
Antwoorden oefeningen | 12
Auteurs: Marijs, Hulleman www.internationaleeconomischeontwikkelingen.noordhoff.nl
isbn: 978-90-01-81695-7 © 2013 Noordhoff Uitgevers bv
b
In individualistische samenlevingen komt corruptie veel minder voor dan in collectivistische samenlevingen. In laatstgenoemde samenlevingen is het niet raar om de leden van de groep waarvan men deel uitmaakt te bevoordelen ten opzichte van niet-leden. In individualistische samenlevingen, waar ieder individu gelijk behandeld dient te worden, wordt dit niet getolereerd.
c
Corruptie maakt een onderneming gevoelig voor willekeur van ambtenaren. Bovendien bestaat het gevaar dat werknemers van de onderneming ook corrupt worden, wat de reputatie van de onderneming op de thuismarkt kan schaden.
8.26 a
Industrielanden: afzetgroei beperkt, inflatie laag (laag rendement; laag risico) Latijns-Amerika: afzetgroei beperkt, inflatie hoog; (laag rendement, hoog risico) Azië: afzetgroei groot, inflatie relatief laag (hoog rendement, laag risico).
b
De bevolkingsgroei is te bepalen uit het verschil tussen de groei van bbp en de groei van het bbp per hoofd. Dit verschil bedraagt in de industrielanden, Latijns-Amerika en Azië in de periode 1992-01 respectievelijk 0,7%, 1,7% en 1,5%. en in de periode 2002-11 respectievelijk 0,7%, 1,1% en 1,0%. Een hoge groei van de productie kan teniet worden gedaan door een hoge groei van de bevolking waardoor het bbp per hoofd niet of nauwelijks stijgt. In veel ontwikkelingslanden is beperking van de bevolkingsgroei dan ook een beleidsprioriteit.
c
Azië heeft een duidelijk overschot op de goederen- en dienstenrekening, terwijl in Latijns-Amerika een klein overschot omslaat in een tekort. Dit kan duiden op een sterkere concurrentiepositie van Azië in de internationale handel. Vooral Latijns-Amerika heeft een fors tekort op de inkomensbalans. Tekorten op de inkomensrekening worden in ontwikkelingslanden vaak veroorzaakt door rentebetalingen op de buitenlandse schuld (en winsttransfers). Een relatief groot tekort op de inkomensrekening duidt daarom vaak op een hoog landenrisico. De inkomensoverdrachtenbalans is in beide gebieden positief. Beide gebieden ontvangen ontwikkelingshulp uit de industrielanden. Uiteindelijk vertoont het saldo op de lopende rekening in Latijns-Amerika een oplopend tekort en in Azië een groot overschot.
d
De schuldindicatoren zeggen iets over de schuld(verplichtingen) van een land in verhouding tot het vermogen van een land om de schuld(verplichtingen) te voldoen (de export of het BBP). Op alle schuldindicatoren scoort Azië beter dan Latijns-Amerika.
e
In de regio Latijns-Amerika is het landenrisico hoger dan in de regio Azië.
Antwoorden oefeningen | 13