NLR-CR-2010-266
Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn
T.A. van Veen
ONGERUBRICEERD
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium National Aerospace Laboratory NLR
Managementsamenvatting
Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn
Rapportnummer NLR-CR-2010-266 Auteur(s) T.A. van Veen
Probleemstelling Een aantal inwoners van de gemeente Zuidhorn klaagt al jaren over het horen van lage bromtonen in hun omgeving en zegt last van trillingen te hebben. In opdracht van de Rijksinspectiediensten VROMInspectie en Staatstoezicht op de Mijnen is het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium gestart met een onderzoek naar laagfrequent geluid. Als onderdeel daarvan zijn gedurende de periode 21 juni tot en met 5 juli 2010 geluidsmetingen uitgevoerd.
ONGERUBRICEERD
De geluidsmetingen waren erop gericht uit te zoeken of er laag frequente geluidssignalen in de gemeente Zuidhorn aanwezig zijn die een verhoogde kans op hinder zouden kunnen geven. Hiertoe zijn geluidsmetingen binnen en buiten vier woningen verricht. Op één locatie zijn ook trillingen gemeten. De inwoners participeerden in de geluidsmetingen door in een logboek momenten van (ernstige) hinder van laag frequent geluid te rapporteren. Met de geluidsmetingen in de periode 21 juni tot en met 5 juli 2010 is tevens een eerste verkenning uitgevoerd naar de
Rubricering rapport ONGERUBRICEERD Datum September 2010 Kennisgebied(en) Geluidseffecten op de omgeving Trefwoord(en) Laag frequent geluid LF geluid
ONGERUBRICEERD
Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn
mogelijke herkomst van de gemeten laagfrequente geluidssignalen. Omdat niet op alle geluid producerende installaties in de gemeente Zuidhorn meetapparatuur kon worden aangebracht, waren de geluidsmetingen gericht op laagfrequente geluidssignalen in een eerste selectie van gebieden. De geselecteerde gebieden bevinden zich op delen van de terreinen van de NAM-UGS, NAM-GDF, en GUN.
aangelegd met deze ruwe meetdata van alle locaties waaruit spectrogrammen zijn gegenereerd, die voor de analyse zijn gebruikt. Uit de logboeken van de bewoners zijn 25 situaties geselecteerd waarbij de grootste hinder gerapporteerd was. Vervolgens zijn voor deze situaties de geluidssignalen gemeten op en rond het terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF, en GUN en binnen en buiten de huizen van de bewoners onderzocht op de aanwezigheid van geluidssignalen die een kans op hinder bij de bewoners zouden kunnen geven.
Beschrijving van de werkzaamheden In een aaneengesloten periode van 21 juni tot en met 5 juli 2010 zijn gelijktijdig geluidsmetingen verricht op enerzijds de locaties van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN en anderzijds in en om vier woningen van de bij het onderzoek betrokken bewoners. Vervolgens is onderzocht of het geluid bestaande uit meerdere geluidssignalen op de NAM-UGS, NAM-GDF, en GUN locaties overeenkomsten heeft met het LF geluid dat ook bij de betreffende bewoners meetbaar was. Voor de geluidsmetingen is een meetplan opgesteld dat het plan van aanpak van de metingen en de gewenste opstelling van de meetapparatuur bij de locaties van de NAM-UGS, NAM-GDF, en GUN beschrijft. Het meetplan is met de opdrachtgever in het bijzijn van de bewoners besproken. Het meetplan is uitgevoerd en van twee weken meten is geluidsdata beschikbaar. Er is een database
Resultaten en conclusies Per geselecteerde situatie is onderzocht of er laag frequent geluid of significante trillingssnelheden zijn gemeten op de vier locaties van de bewoners en bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN. Tevens zijn de karakteristieken van het geluid bekeken. Uit de analyse van de gemeten geluidssignalen kunnen de volgende deelconclusies worden getrokken: 1) Er komen laagfrequente geluidssignalen voor die mogelijk hinder bij de betrokken bewoners veroorzaken. 2) De ervaren hinder is sterk afhankelijk van de persoon en de omstandigheden gedurende het waarnemen. Met behulp van de gevonden situaties waar hinder gerapporteerd is en laagfrequent geluid
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, National Aerospace Laboratory NLR
ONGERUBRICEERD
Anthony Fokkerweg 2, 1059 CM Amsterdam, P.O. Box 90502, 1006 BM Amsterdam, The Netherlands Telephone +31 20 511 31 13, Fax +31 20 511 32 10, Web site: www.nlr.nl
2
ONGERUBRICEERD
aanwezig was kan later in het proces/onderzoek mogelijk worden vastgesteld welke signalen de kans op hinder bij de bewoners bepalen. Als deze signalen geïdentificeerd zijn kan gebruikmakend van de huidige resultaten, later in het proces/onderzoek gericht worden gezocht naar de bron van de hinder. 3) Uit de analyse volgt dat er momenten zijn waarop de frequenties van de geluidssignalen gemeten op de locaties bij de NAMUGS, NAM-GDF en GUN en de ontvangstlocaties niet overeenkomen. In deze specifieke gevallen is het dus uitgesloten dat de bron van het LF geluid op en of rond de meetlocaties bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN aanwezig was. 4) Op andere momenten is er laagfrequent geluid op zowel de bewoners locaties als wel bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN op dezelfde frequenties waargenomen. In deze specifieke gevallen is het dus niet uitgesloten dat de bron van het LF geluid op de meetlocaties bij de NAM-UGS en/of NAMGDF en/of GUN aanwezig was. In deze situaties kan er mogelijk verder worden gezocht naar de specifieke deelbron op of nabij het
Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn
terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN. Omdat met de uitgevoerde geluidsmetingen niet op specifieke bronnen gemeten is kan er nog niet met zekerheid een bron worden geïdentificeerd. Voor een bewijs dat er een verband is tussen het bij de bewoners gemeten geluid en het bij NAMUGS, NAM-GDF en GUN gemeten geluid, is het nodig dat aan de volgende punten wordt voldaan: 1. Dat op het zelfde moment gemeten geluidskarakteristieken, gecorrigeerd voor de propagatie tijd, aan elkaar te relateren zijn. 2. Dat de bij de NAM-UGS, NAMGDF en GUN gemeten geluidsniveaus significant hoger zijn dan de bij de bewoners gemeten geluiden. 3. Dat er bepaalde bedrijfstoestanden/installaties zijn waaraan het geluid kan worden gerelateerd. In het geval er wel bij de bewoners geluidssignalen met een bepaalde karakteristiek worden gemeten en niet bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN op de onderzoekslocaties, is het later in het proces/onderzoek noodzakelijk om de locatie van de desbetreffende nog niet onderzochte andere bronnen te achterhalen. Om te bepalen of er een kans op hinder door trillingen bestaat zijn trilsnelheden in de woning van een van de bewoners gemeten in drie richtingen. Deze toetsing is gedaan om een inschatting te krijgen van de oorzaak van de hinder (trillingen
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, National Aerospace Laboratory NLR
ONGERUBRICEERD
Anthony Fokkerweg 2, 1059 CM Amsterdam, P.O. Box 90502, 1006 BM Amsterdam, The Netherlands Telephone +31 20 511 31 13, Fax +31 20 511 32 10, Web site: www.nlr.nl
3
ONGERUBRICEERD
Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn
van het huis of het gemeten laagfrequente geluid). De bij deze bewoner gevonden meetwaarden blijven in alle meetrichtingen ruim onder de streefwaarde van 0.1 mm/sec uit de hiervoor geldende meet- en beoordelingsrichtlijn B van de Stichting Bouw Research “hinder voor personen in gebouwen door trillingen”. Dit betekent dat de kans op hinder door trillingen klein is en dat vooralsnog geen verder onderzoek naar trillingen nodig is. De door de bewoners gerapporteerde trillingen worden hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door laagfrequent geluid.
aanwezige geluidsspectrum, bestaande uit een pulserende toon, hinder kan veroorzaken. De gevonden lijnen in de spectrogrammen zijn, in combinatie met logboeken van bewoners, gebruikt om karakteristieke geluidssignalen waarvan de kans op hinder van laagfrequent geluid het grootst is, te vinden. De resultaten van dit deel van het onderzoek zijn tevens bruikbaar om later in het proces/onderzoek de specifieke geluidsbron bij de geluidssignalen die een kans op (ernstige) hinder kunnen geven, te traceren. De gevonden karakteristieken kunnen dan worden gebruikt voor het vinden van mogelijke oplossingen waarmee hinder van laag frequent geluid in de toekomst kan worden voorkomen. Uit dit deel van het onderzoek is tevens gebleken dat in de omgeving van de bewoners meerdere geluidssignalen zijn gemeten waarvan de gemeten karakteristieken niet lijken op de bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN gemeten geluidssignalen. Dit betekent dat nog niet alle mogelijke bronnen voor Laagfrequent geluid zijn onderzocht.
Toepasbaarheid De gebruikte onderzoeksmethode is toepasbaar voor het vaststellen van de aanwezigheid, het karakter en het geluidsniveau van laagfrequent geluid op bepaalde locaties gedurende een langere periode. De resultaten uit dit deel van het onderzoek zijn bruikbaar om in een volgende fase van het onderzoek nauwkeuriger te specificeren welke karakteristieken van het laag frequente geluid een kans op (ernstige) hinder kunnen geven. Uit eerder onderzoek van het NLR is gebleken dat de mogelijkheid kan bestaan dat een deel van het
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, National Aerospace Laboratory NLR
ONGERUBRICEERD
Anthony Fokkerweg 2, 1059 CM Amsterdam, P.O. Box 90502, 1006 BM Amsterdam, The Netherlands Telephone +31 20 511 31 13, Fax +31 20 511 32 10, Web site: www.nlr.nl
4
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium National Aerospace Laboratory NLR
NLR-CR-2010-266
Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn
T.A. van Veen
Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar. Opdrachtgever
Staatstoezicht Op De Mijnen (SODM)
Contractnummer
10054370
Eigenaar
Staatstoezicht Op De Mijnen (SODM)
NLR Divisie
Luchtverkeer
Verspreiding
Onbeperkt
Rubricering titel
Ongerubriceerd September 2010
Goedgekeurd door: Auteur
Reviewer
Beherende afdeling
NLR-CR-2010-266
Samenvatting Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) heeft van Rijksinspectiediensten VROM-Inspectie en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de opdracht gekregen om te onderzoeken of er laag frequente geluidssignalen in de gemeente Zuidhorn aanwezig zijn en of er een verband bestaat tussen enerzijds het laagfrequent (LF) geluid dat bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN (inbegrepen ondergrondse leidingen) geproduceerd wordt, en anderzijds het LF geluid dat bewoners in de gemeente Zuidhorn ontvangen. Dit onderzoek is onderdeel van het project “LF geluid” van de VROM-inspectie Regio Noord te Groningen, waar klachten van hinder door LF geluid binnenkwamen. In een aaneengesloten periode van 21 juni tot en met 5 juli 2010 zijn gelijktijdig geluidsmetingen verricht op enerzijds locaties op en bij het terrein van de NAM-UGS, NAMGDF, GUN en anderzijds in en buiten de vier woningen van de bij het onderzoek betrokken bewoners. Vervolgens is onderzocht of het LF geluid zoals gemeten bij en op het terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF, GUN overeenkomsten heeft met het LF geluid dat bij de betreffende bewoners meetbaar was. In de woning van een van de betrokken bewoners zijn tevens trillingsmetingen uitgevoerd. Uit de analyse van de geluidsmetingen blijkt dat in en buiten de woningen van de vier in het onderzoek participerende bewoners laag frequent geluid gemeten is. De frequenties van de gemeten geluidssignalen liggen tussen de 10 en 200 Hz en hebben een geluidsniveau van tussen de 20 en 70 dB. De gemeten signalen bestaan soms uit een enkele frequentie maar soms ook uit combinaties van verschillende frequenties al dan niet met een pulserend karakter. Het geluidsniveau van de pulserende signalen veranderde met 10 dB of meer met perioden van een halve tot enkele seconden. In sommige gevallen komen de door de bewoners gerapporteerde hinder en de laag frequente signalen zoals gemeten bij de bewoners en de signalen gemeten op en rond het terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN op hetzelfde moment voor. In deze gevallen is het mogelijk dat de bron van het laag frequente geluid op en of dichtbij het terrein van de NAMUGS, NAM-GDF en de GUN aanwezig is. In andere gevallen kunnen de signalen zoals gemeten bij de bewoners niet gerelateerd worden aan de signalen zoals geregistreerd bij de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN. Dit laatste betekent dat er buiten het terrein van de NAMUGS, NAM-GDF en de GUN nog andere laag frequente geluidsbronnen in de omgeving aanwezig zijn.
3
NLR-CR-2010-266
Later in het proces/onderzoek moet worden vastgesteld welke karakteristieken van laagfrequente geluidssignalen (denk aan frequenties, pulsaties) een vergrote kans op hinder veroorzaken bij de bewoners. Met deze kenmerken kan vervolgens gericht worden gezocht naar de bijbehorende laag frequente bronnen. Hoewel een deel van de gemeten geluidsignalen bij de bewoners gerelateerd kunnen worden aan signalen die op de locaties rond en op het terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF en/of de GUN gemeten zijn, kan pas later in het proces/onderzoek, m.b.v. bedrijfsoperationele gegevens, met zekerheid worden vastgesteld of de NAM-UGS, NAM-GDF en/of de GUN de specifieke bronnen van deze signalen op hun terrein hebben. In een volgende fase van het onderzoek zouden de afzonderlijke onderdelen aan- of uitgezet moeten kunnen worden om de installaties die verantwoordelijk zijn voor dat signaal, die hinder veroorzaakt, te traceren. Voor een definitieve vaststelling van de exacte bron of bronnen zijn dus vervolgstappen noodzakelijk waarbij alle relevante bedrijfstoestanden al dan niet in combinatie systematisch afgelopen worden.
4
NLR-CR-2010-266
Inhoud
Afkortingen
6
1
Inleiding
7
2
Introductie geluid
8
2.1
Van Infrasoon naar ultrasoon
8
2.2
Geluidshinder
9
2.3
Spectrogrammen
10
2.4
Trillingsmetingen
12
3
4
Opzet analyse
13
3.1
Analysemethode
13
3.2
Analyse logboeken
14
3.3
Analyse weersomstandigheden
15
3.4
Bedrijfsomstandigheden NAM-UGS, NAM-GDF en GUN
16
3.4.1
Bedrijfsomstandigheden op het NAM-UGS, NAM-GDF terrein
16
3.4.2
Bedrijfsomstandigheden op het GUN terrein
16
Resultaten analyse
17
4.1
Overzicht resultaten analyse geluid
17
4.2
Trillingen
20
5
Conclusies
20
6
Aanbevelingen
22
Referenties
25
5
NLR-CR-2010-266
Afkortingen GDF
Gas Dehydration Facilities
LF
LaagFrequent
NAM
Nederlandse Aardolie Maatschappij
GUN
GasUnie Nederland
NLR
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium
SodM
Staatstoezicht op de Mijnen
SPL
Sound Pressure Level
UGS
Underground Gas Storage
Plant
Bedrijfsterrein
6
NLR-CR-2010-266
1
Inleiding
Een aantal inwoners van de gemeente Zuidhorn klaagt al jaren over het horen van lage bromtonen in hun omgeving en zegt last van trillingen te hebben. In opdracht van de Rijksinspectiediensten VROM-Inspectie en Staatstoezicht op de Mijnen is het Nationaal Luchten Ruimtevaartlaboratorium gestart met een onderzoek naar laagfrequent geluid in deze gemeente. Als onderdeel daarvan zijn gedurende de periode 21 juni tot en met 5 juli 2010 geluidsmetingen uitgevoerd. De geluidsmetingen waren erop gericht uit te zoeken of er laag frequente geluidssignalen in de gemeente Zuidhorn aanwezig zijn die een verhoogde kans op hinder zouden kunnen geven. Hiertoe zijn geluidsmetingen binnen en buiten vier woningen verricht. Op één locatie zijn ook trillingen gemeten. De inwoners participeerden in de geluidsmetingen door in een logboek momenten van (ernstige) hinder van laag frequent geluid te rapporteren. Met de geluidsmetingen in de periode 21 juni tot en met 5 juli 2010 is tevens een eerste verkenning uitgevoerd naar de mogelijke herkomst van de gemeten laagfrequente geluidssignalen. Omdat niet op alle geluid producerende installaties in de gemeente Zuidhorn meetapparatuur kon worden aangebracht, waren de geluidsmetingen gericht op laagfrequente geluidssignalen in een eerste selectie van gebieden. De geselecteerde gebieden bevinden zich op en rond delen van de terreinen van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN. Met behulp van de informatie uit de logboeken is onderzocht of er één of meerdere geluidsbronnen bij de bronlocaties geïdentificeerd kunnen worden die LF geluid produceren dat ook bij de betreffende bewoners gemeten kan worden. Om dat te bewerkstelligen is het opgenomen geluid bij de verschillende bewoners gevisualiseerd in spectrogrammen. De logboeken zijn gebruikt om de mogelijke belangrijke momenten, waar hinder werd gerapporteerd, in de geluidsdata te traceren. Deze momenten zijn vervolgens uitgebreider onderzocht om vast te kunnen stellen of er wel of juist geen verband bestaat tussen de bij de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN gemeten signalen en de bij de bewoners gemeten signalen. In dit rapport wordt in paragraaf 2 een korte introductie over geluid in relatie tot dit onderzoek gegeven. Paragraaf 3 geeft een uiteenzetting van het uitgevoerde geluidsonderzoek. Voor details over de uitvoering van dit onderzoek wordt regelmatig verwezen naar het meetplan [1]. In paragraaf 4 wordt een overzicht gegeven van de uitgevoerde analyse naar de bestaande relaties tussen geluiden die bij de bron ontstaan en geluiden die bij de bewoners geregistreerd werden. Voor details van de analyse wordt in deze paragraaf regelmatig verwezen naar de appendix van de analyse, een apart rapport [2] met vooral verwijzingen naar spectrogrammen van situaties bij de verschillende meetpunten die zich ongeveer gelijktijdig voordeden.
7
NLR-CR-2010-266
Introductie geluid
2 2.1
Van Infrasoon naar ultrasoon
Geluid kan worden ingedeeld in verschillende frequentieklassen. In dit onderzoek is geluid opgedeeld in infrasoon geluid (0-20Hz), voor het gemiddelde menselijk oor hoorbaar geluid (20-20000Hz) en ultrasoon geluid ( 20000Hz - >). Dit onderzoek beperkt zich tot het bestuderen van laag frequent geluid in de bandbreedte van 0 tot 200Hz. De indeling van de geluidsfrequenties is gevisualiseerd in Figuur 1. laag frequent 0
10 infrasoon
20
ultrasoon 200
20000
Hz
hoorbaar
Figuur 1: Indeling geluid in frequentieklassen
Opgemerkt moet worden dat er tussen mensen natuurlijk verschillen zijn in geluid dat hoorbaar is en geluid dat niet hoorbaar is. Het verloop van de gehoordrempel van de mens ligt grofweg zoals in Figuur 2 weergegeven is.
Gehoordrempel 80 70
Niveau (dB)
60 50 40
hoorbaar
30
onhoorbaar
20 10 0 10
100
1000
Frequentie (Hz)
Figuur 2: Gehoordrempel tussen de 20 en 1000 Hz
Hoewel de precieze grens van het gehoor verschilt van mens tot mens is het bij ieder mens zo dat hoe lager de frequentie is, hoe harder het geluid moet zijn om het nog te horen.
8
NLR-CR-2010-266
Infrasoon geluid wordt soms ook ervaren als trilling, indien het maar hard genoeg is. Eenzelfde soort grafiek kan voor trillingen tussen de 0 en 20 Hz gegeven worden met een gebied dat voelbaar is en een gebied dat niet te voelen is. Voor de trillingsmetingen zoals beschreven in dit rapport is gekeken naar snelheden in 3 richtingen binnen een frequentie bereik van 0.5 tot 80 Hz. De frequenties waarop het menselijk lichaam kan resoneren, liggen vooral in het infrasone gebied tussen de 0 en 10Hz [3]. 2.2
Geluidshinder
Er zijn meerdere studies gedaan naar verbanden tussen het aanwezige laag frequent geluid en trillingen in relatie tot hinder. Hieruit blijkt dat het geluidsniveau van het geluid niet bepalend is voor de mate van hinder maar eerder de patronen die het geluid karakteriseren [4]. Ook blijkt dat een klein deel (2,5%) van de menselijke populatie ook laag frequent geluid en trillingen ervaart op een lager geluidsniveau dan is weergegeven in figuur 2 en dus gevoeliger is voor laag frequent geluid [5]. Geluid is ook zeer subjectief wanneer het gaat om het menselijk gehoor. Er wordt zelfs verondersteld dat het menselijk oor het niet hoorbaar laag frequent geluid indirect omzet naar hoorbaar geluid op een iets hogere frequentie als gevolg van veranderingen in het oor, die zijn opgewerkt door trillingen van het niet hoorbare geluid [6]. Met andere woorden, volgens deze theorie kan het zijn dat er mensen zijn die beweren geluiden op hele lage frequenties te kunnen horen, maar dat ze eigenlijk de gevolgen van die trillingen in het oor horen. Met het lezen en interpreteren van de teksten in de logboeken moet met het bovenstaande rekening worden gehouden. In het dagelijkse leven wordt geluid alleen gekenmerkt als dat wat gehoord wordt en trilling als dat wat als trilling gevoeld wordt, echter in het vervolg van het rapport representeert het woord geluid elke voelbare trilling en al het hoorbare geluid evenals ook elke niet voelbare trilling en al het niet hoorbare geluid. Geluid is dus alles wat de microfoons in dit onderzoek aan drukvariaties in de lucht hebben vastgelegd. Trillingen worden apart in dit onderzoek genoemd als er specifiek sprake is van gemeten trilsnelheden. In dit rapport beperkt het onderzoek zich tot het vinden van verbanden tussen het met de apparatuur vastgelegde geluid bij de bewoners en op delen van de plants van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN in de gemeente Zuidhorn. Het onderzoek houdt zich dus niet bezig met verbanden tussen het aanwezige laag frequent geluid en trillingen in relatie tot hinder. Deze stap zal in een vervolgfase moeten worden gezet om precies aan te kunnen geven welk deel (delen) of welke karakteristiek (en) van het geluidsspectrum bepalend zijn voor de hinder.
9
NLR-CR-2010-266
2.3
Spectrogrammen
Voor de analyse is in dit onderzoek gekeken naar geluid met frequenties tussen de 3Hz en 200Hz (het meetbereik van de microfoons liep van 3Hz tot 10kHz). Van al het opgenomen geluid is van elke 30 seconden een spectrogram in dit frequentie-interval gemaakt waarin het geluidniveau op de verschillende frequenties als functie van de tijd zichtbaar wordt. Geluid is overal en heeft een natuurlijke of onnatuurlijke oorsprong. De sterkte/geluidsniveau van het signaal wordt uitgedrukt in decibellen (dB) 1. Een voorbeeld van een dergelijk spectrogram is te vinden in Figuur 3.
Figuur 3: Voorbeeld spectrogram, op de horizontale as staat het aantal seconden na de boven het spectrogram vermelde start tijd. Op de verticale as staat de frequentie. De kleur geeft de Sound Pressure Level (SPL), het geluidsniveau in dB, zie hiervoor de kleurenbalk naast het spectrogram.
1
In dit onderzoek is er geen frequentie afhankelijke correctie toegepast van het geluidssignaal. Bij veel onderzoeken wordt echter wel gebruik gemaakt van een zogenaamde A-weging. Dit is een correctie voor de gevoeligheid van het menselijk oor. Toepassing van een A-weging op een niet gewogen geluidssignaal geeft, vooral bij de lagere frequenties een veel lagere dB(A) waarde dan de in dit onderzoek gehanteerde dB waarden zonder toepassing van de A-weging. Dit betekent dat de gerapporteerde dB waarden, na A-weging lager zullen zijn. De dB waarden in dit onderzoek zijn gerelateerd aan de amplitude van het geluid P2 (Pa2) (in Pascal kwadraat) ten opzichte van een referentie geluidsdruk/geluidsamplitude in het kwardraat P 2 ref = 4 10 10 ( Pa 2 ) en staan bekend als dB SPL (Sound Pressure Level). De dB SPL waarde is gelijk aan 10 log( P 2 P 2 ref ) . In dit rapport wordt met een waarde in dB’s de dB SPL waarde bedoeld.
10
NLR-CR-2010-266
Patronen van natuurlijke aard zijn over het algemeen in het spectrogram te herkennen aan hun onregelmatigheid en zijn in het spectrogram te vinden als vlekken, zoals Figuur 3 laat zien. Dit spectrogram laat een rustige nachtsituatie zien. Patronen van onnatuurlijke aard zijn te herkennen als ononderbroken of regelmatig onderbroken banden. In geval van regelmatig onderbroken banden is sprake van een puls in het signaal, zoals het patroon in Figuur 5 op 90 Hz met ongeveer 1 puls per seconde. De kleuren in het spectrogram geven het geluidsniveau van het signaal aan. Hoe roder de kleur hoe hoger het geluidsniveau. Het geluidsniveau is een maat voor de sterkte van het geluid en wordt uitgedrukt in dB. Kortdurende gebogen patronen zoals passerende vliegtuigen, te zien in Figuur 4, leveren hoge dB waarden op maar duren kort. Dit zijn niet de signalen waar in dit onderzoek naar gezocht wordt.
Figuur 4: Spectrogrammen van een overvliegend vliegtuig
Het is duidelijk zichtbaar dat een verschuivend interferentiepatroon optreedt als er een vliegtuig in de nabijheid van de microfoon overvliegt. De interferentie ontstaat doordat het weglengte verschil tussen het direct invallende geluid en het op de grond gereflecteerde geluid varieert. De patronen waarnaar we op zoek zijn, zijn smalle horizontale al dan niet pulserende patronen die enige tijd duren en van een bron afkomstig zijn die niet van positie veranderd, zoals te zien is in Figuur 5.
11
NLR-CR-2010-266
Figuur 5: Voorbeeld spectrogram met verschillende patronen
De spectrogrammen geven een periode weer van 30 seconden. Deze intervallen zijn klein gekozen, om een goed beeld te geven van de aard van het geluid. Bijvoorbeeld, veranderingen in het geluid, zoals pulsen van 1-5 seconden zijn goed zichtbaar, en ook de momenten dat een patroon verdwijnt zijn nauwkeurig te bepalen, zoals te zien is in Figuur 5. Zoals Figuur 2 verduidelijkt, wordt geluid op hogere frequenties op lagere geluidsniveaus gehoord. Dit feit moet worden meegenomen bij het interpreteren van de spectrogrammen. Een rode frequentieband kan minder hoorbaar zijn dan een gele frequentieband in het spectrogram indien de gele frequentieband op een hogere frequentie voorkomt. De spectrogrammen van 30 seconden blijken meestal karakteristiek te zijn voor een langere periode, waardoor er voor die periode dan slechts één spectrogram afdoende is. In de appendix staan de spectrogrammen die gebruikt zijn voor de analyse. 2.4
Trillingsmetingen
Voor locatie/bewoner B geldt dat de geluidsmetingen uitgebreid zijn met trillingsmetingen. De trillingen van een zijmuur zijn gemeten door een geofoon te plaatsen in de vensterbank. De geofoon heeft in drie richtingen de snelheden van de muur gemeten (x, y en z). De x en y richting liggen op het aardoppervlak waarbij y loodrecht op het raam naar het zuiden stond
12
NLR-CR-2010-266
gericht. Richting x (oosten) stond er loodrecht op terwijl richting z loodrecht stond op het aardoppervlak en naar boven was gericht. De gemeten trillingssnelheden zijn eveneens weergegeven met behulp van spectrogrammen. De gemeten trillingssnelheden zijn vergeleken met de streefwaarde van 0.1 mm/s die door de Stichting Bouwresearch in de meet en beoordelingsrichtlijn B wordt vermeld [7]. Deze meet- en beoordelingsrichtlijn is opgesteld voor het bepalen van de kans op hinder voor personen (in gebouwen) door trillingen. In deze richtlijn staat een minimale snelheid aangegeven die wordt gebruikt als ondergrens voor verder onderzoek naar aanwezige trillingen. De ondergrens is de streefwaarde van 0.1 mm/sec.
3 3.1
Opzet analyse Analysemethode
De analyse is uitgevoerd op een deel van de vastgelegde geluidsdata die geselecteerd is op basis van de door de bewoners in de logboeken gerapporteerde ernstige hinder. Van een aantal perioden waarbij alle bewoners thuis waren zijn spectrogrammen van het laag frequente geluid vergeleken met spectrogrammen die op basis van metingen op verschillende locaties van de plants van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN in de gemeente Zuidhorn zijn gegenereerd. De analyse is gedaan aan de hand van spectrogrammen waarin de veranderingen van het gemeten geluid in de tijd gevisualiseerd wordt in het frequentiegebied tussen de 3Hz en 200 Hz. Er zijn dan een aantal scenario’s mogelijk: 1) De signalen op de ontvanglocaties (in of buiten de woningen) geven wel of geen kans op ernstige hinder. 2) Indien de frequenties van de gelijktijdig gemeten signalen van de metingen op de plants van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN en de ontvangstlocaties verschillen dan is er geen overeenkomst tussen de gemeten signalen aangetoond. 3) Indien de frequenties van de gelijktijdig gemeten signalen van de metingen op de plants van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN en de ontvangstlocaties op dezelfde frequenties en met dezelfde karakteristieken voorkomen, dan is er mogelijk een overeenkomst tussen de gemeten signalen. In dit onderzoek zijn er geen geplande wisselingen in de bedrijfstoestanden van de verschillende onderdelen van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN mogelijk. Later in het proces/onderzoek moet worden vastgesteld welke karakteristieken van laagfrequente geluidssignalen (denk aan frequenties, pulsaties) een vergrote kans op hinder veroorzaken bij de bewoners. Met deze kenmerken kan vervolgens gericht worden gezocht naar de bijbehorende laag frequente bronnen.
13
NLR-CR-2010-266
Hoewel een deel van de gemeten geluidsignalen bij de bewoners gerelateerd kunnen worden aan signalen die op de locaties rond en op het terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF en/of de GUN gemeten zijn kan pas later in het proces/onderzoek, m.b.v. bedrijfsoperationele gegevens, met zekerheid worden vastgesteld of de NAM-UGS, NAM-GDF en/of de GUN de specifieke bronnen van deze signalen op hun terrein hebben. In een tweede fase van het onderzoek zouden de afzonderlijke onderdelen aan- of uitgezet moeten kunnen worden om de installaties die verantwoordelijk zijn voor dat signaal dat voor kans op hinder zorgt te traceren. Voor een definitieve vaststelling van de exacte bron of bronnen zijn dus vervolgstappen noodzakelijk waarbij alle relevante bedrijfstoestanden al dan niet in combinatie systematisch afgelopen worden. 3.2
Analyse logboeken
Een nadere analyse van de logboeken heeft uitgewezen dat:
Er op elke dag momenten zijn gerapporteerd waarbij er hinder werd ervaren door de bewoners
Het niet altijd zo is dat als de klachten erger worden dit direct te zien is aan een hoger geluidsniveau en/of grote niveau veranderingen in de pulsen die in het spectrogram zichtbaar zijn.
Er tussen de bewoners onderling weinig correlatie zat tussen de momenten waarop de meeste hinder werd ervaren
Er is in de logboeken meerdere malen melding gemaakt van ernstige hinder. Deze meldingen zijn verdeeld over de hele meetperiode. Een complicerende factor in het analyseren van de spectrogrammen op aanwijzingen van de logboeken is dat door invloed van weer, en vermindering van omgevingsgeluid een signaal niet hoeft te veranderen of zelfs kan verzwakken of versterken om toch voor meer hinder te zorgen. De geluidspropagatie is afhankelijk van weersomstandigheden als windrichting, windsnelheid- en temperatuursgradiënten. Maskering door andere geluiden kan eveneens plaatsvinden. Ook kan het zijn dat door de duur van een signaal het kan lijken dat een signaal sterker wordt zonder dat het signaal echt sterker wordt. Doordat er weinig correlatie zat tussen de door verschillende bewoners genoteerde tijden met (ernstige) hinder, is in deze analyse gekozen voor een tweesporenbeleid om snel tot relevante resultaten te komen. Enerzijds zijn analyse perioden uitgekozen waarbij de klachten van één of meerdere bewoners het meest extreem waren. Voor die perioden zijn de spectrogrammen van de bewoners bekeken en vergeleken met de spectrogrammen van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN in diezelfde perioden. Anderzijds is op basis van de logboeken een hele dag geselecteerd, waarop er veel meldingen waren. Voor 1 juli zijn de spectrogrammen van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN bekeken op het voorkomen van relevante geluidssignalen, die vervolgens vergeleken zijn met de spectrogrammen van de bewoners.
14
NLR-CR-2010-266
3.3
Analyse weersomstandigheden
Zoals al is vermeld kunnen weersomstandigheden een invloed hebben op hoe geluid zich voortplant door de atmosfeer. Het weer gedurende de metingen was redelijk stabiel te noemen. De luchtdruk was gedurende twee weken hoog en er is nauwelijks regen gevallen, bovendien heeft het niet harder gewaaid dan windkracht 4. De grootste verschillen zaten in de temperatuur en de luchtvochtigheid die vooral over de dag varieerden; overdag vrij warm en een hoge luchtvochtigheid, ’s nachts en ’s ochtends lagere temperaturen en een lagere luchtvochtigheid. Een overzicht van de meteorologische omstandigheden gedurende de meetperiode kunnen teruggevonden worden in Tabel 1. Tabel 1: Overzicht van de meteorologische omstandigheden in de periode van 21 juni – 5 juli datum 20100621 21 juni 2010 20100622 22 juni 2010 20100623 23 juni 2010 20100624 24 juni 2010 20100625 25 juni 2010 20100626 26 juni 2010 20100627 27 juni 2010 20100628 28 juni 2010 20100629 29 juni 2010 20100630 30 juni 2010 20100701 1 juli 2010 20100702 2 juli 2010 20100703 3 juli 2010 20100704 4 juli 2010 20100705 5 juli 2010
temperatuur min max 8.8 8.8 10 14 14.4 12.5 12.3 15.4 14 15.2 15.6 18.7 18.6 15.9 16.9 8.8
luchtdruk luchtvochtigheid min max min max 17 1017.8 1022.9 54 22.2 1021.9 1023.9 42 27.6 1018.8 1022.9 34 28.1 1013.8 1019.9 37 26.1 1014.8 1016.8 39 25.6 1015.8 1018.8 41 30.1 1015.8 1020.9 31 31.7 1015.8 1017.8 37 27.3 1015.8 1017.8 39 24.8 1016.8 1019.9 50 29.9 1011.7 1017.8 39 35.6 1010 1012.8 28 29.9 1012.8 1019.9 43 28.9 1013.8 1020.9 31 24.8 1015.8 1016.8 52 35.6 1010 1023.9 28
Windkracht min max 85 0 87 0 89 0 88 0 92 0 92 0 89 0 87 0 97 0 95 0 84 1.8 88 0 92 0 93 0 85 2.3 97 0
Regenval min max 20.4 0 16.7 0 18.5 0 18.5 0 18.5 0 20.9 0 20.4 0 20.4 0 26.7 0 20.4 0 28.2 0 24.1 0 24.1 0 20.4 0 24.1 0 28.2 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0.1 0.1 0 0 0.1 0.1 0 0.1
Laag frequent geluid wordt weliswaar verzwakt naarmate de afstand groter wordt maar kan dragen over grote afstanden. Luchtvochtigheid heeft invloed op geluid, voornamelijk op de verzwakking van geluid bij hogere frequenties. Voor laag frequent geluid geldt echter dat een luchtvochtigheid van 30% RH of meer nauwelijks een extra verzwakking van het signaal betekent. In de meetperiode is de luchtvochtigheid zo groot geweest dat we kunnen aannemen dat luchtvochtigheid geen rol speelt bij het interpreteren van de spectrogrammen. Er zijn geen windsnelheid- en temperatuurgradiënten opgemeten. Daarom kan een verandering van de propagatie door dit effect niet worden aangetoond. De verwachting is dat er wel veranderingen van de propagatie konden plaatsvinden ten gevolge van dit effect. De grootste invloed wordt eventueel verwacht van de windsnelheid- en temperatuurgradiënten in combinatie met de windrichting. Indien de wind van de plant af gezien naar een bewoner toe gaat, zal deze er mogelijk meer van horen dan wanneer de wind in tegengestelde richting waait. De windrichting varieerde per dag en is niet opgenomen in de bovengenoemde verzamelstaat met meteogegevens omdat een minimum en maximum windrichting nu eenmaal moeilijk te geven is. In de appendix is bij elke beschrijving van een situatie wel de momentane windrichting gegeven.
15
NLR-CR-2010-266
3.4
Bedrijfsomstandigheden NAM-UGS, NAM-GDF en GUN
Voor de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN zijn de bedrijfsomstandigheden bekeken. Samengevat kan hierover het volgende worden gemeld. 3.4.1 Bedrijfsomstandigheden op het NAM terrein Gedurende de meetperiode zijn verschillende installaties bij de NAM-UGS, NAM-GDF in bedrijf geweest waarbij het voorkwam dat sommige installaties zijn aan en uit geschakeld. Echter bij het uitvoeren van de analyse konden op basis van de door de NAM-UGS, NAM-GDF verstrekte gegevens, nog geen conclusies worden getrokken omdat: 1. Nog niet vast staat welke geluidssignalen een verhoogde kans op hinder geven en 2. Van welke installatie op of buiten het terrein van de NAM-UGS, NAM-GDF of GUN deze geluidssignalen vandaan komen. 3. Er meer gedetailleerde gegevens over de bedrijfsomstandigheden en werking van installaties nodig zijn. 3.4.2 Bedrijfsomstandigheden op het GUN terrein De functie van de installatie (CS Grijpskerk) die op het terrein van de GUN in de gemeente Zuidhorn staat is het verzorgen van voldoende gasdruk op de leiding die naar de installatie op Wieringermeer gaat. Als de gasdruk in de leiding voor de installatie Wieringermeer daalt naar een bepaald punt worden op de installatie Grijpskerk één of twee compressoren ingeschakeld om de gasdruk te verhogen. (Drukdalingen worden veroorzaakt door verhoogde afname van gas en optredende wrijvingsverliezen in de leiding tijdens het transport van het gas.) In het afgelopen jaar zijn de beide compressoren getest gedurende 48 uur per compressor. In de meetperiode heeft eveneens op woensdag 23 juni 2010 een korte test plaatsgevonden gedurende twee uur. Woensdag 23 juni 2010 (t.b.v. geluidsmetingen NLR)
13.30 uur Compressor CU-601 gestart in serie
13.35 uur Compressor CU-602 gestart in serie
13.50 uur Compressor CU-602 gestopt
13.55 uur Compressor CU-601 gestart in serie
15.00 uur Compressor CU-601 gestopt
15.05 uur Compressor CU-602 gestart in parallel mode.
16.00 uur Compressor CU-602 gestopt
In het overige deel van de meetperiode van 21 juni 2010 tot 5 juli 2010 is, behoudens de test van 2 uren, geen installatie voor compressie in werking gezet op het GUN terrein.
16
NLR-CR-2010-266
Resultaten analyse
4
Van alle geluidsopnamen zijn spectrogrammen gemaakt. Deze spectrogrammen zijn handmatig doorgescand om een eerste indruk te krijgen van het gemeten geluid. Uit de eerste indruk volgde dat alle microfoons en de geofoon 2 goed hebben gefunctioneerd. Dit betekent dat al het geluid boven een niveau van ca 14 dB en binnen een frequentie bereik van 3 Hz tot 20 kHz, goed is vastgelegd. De gemeten trilsnelheden zijn eveneens goed vastgelegd. De kwaliteit van de opnamen is hiermee voldoende om de analyse goed uit te kunnen voeren. De opzet van de meting is zo gekozen dat per deel van de NAM-UGS, NAM-GDF plant, dan wel GUN plant een representatieve microfoonpositie was gekozen. Voor de NAM-UGS, NAMGDF-UGS waren dit 3 locaties, voor de NAM-GDF één locatie en voor de GUN waren dit 3 locaties waarvan de exacte locatie is aangegeven in het meetplan [1]. Bij de bewoners is het geluid binnenshuis gemeten en buiten in de tuin. Aan de hand van de gemaakte logboeken zijn 25 korte geluidsopnamen gekozen. Van deze geluidsopnamen zijn de spectrogrammen weergegeven in de appendix. Elke analyse start bij een geluidsopname die bij een bewoner is gemaakt. Het bijbehorende spectrogram is beoordeeld op aanwezige geluid signalen (al dan niet horizontale onderbroken lijnen) in een spectrogram. Bij de aanwezigheid van een opvallende lijn is het spectrogram van de betreffende geluidsopname beoordeeld op de aanwezigheid van eenzelfde geluidssignaal met dezelfde karakteristieken bij de NAM-UGS, NAM-GDF en of GUN. Tevens is voor elke analyse het geluidsniveau bij de bewoner vermeld, de windrichting, een korte beschrijving van het resultaat en een analyse waarin de beoordeling is beschreven. 4.1
Overzicht resultaten analyse geluid
In de appendix zijn de details van de analyse opgenomen. In deze analyse is bij de beschrijvingen met rood of groen weergegeven of er sprake is van een mogelijk verband tussen het geluid dat bij de NAM-UGS, NAM-GDF of GUN is gemeten en het geluid dat bij een of meerdere bewoners is gemeten. Alle geanalyseerde situaties staan in één grafiek, waarbij het geluidsniveau in SPL dB’s tegen de frequentie is uitgezet. Van elke situatie uit de analyse worden de beschrijvingen die mogelijk overeenkomst tussen de op het terrein van de NAMUGS, NAM-GDF en/of GUN gemeten geluidssignalen en de bij de bewoners gemeten signalen aangeven gerepresenteerd door een rode punt in de grafiek van Figuur 6, elke beschrijving
2
De geofoon is gebruikt om trilsnelheden te meten in drie richtingen. Het meetbereik van de geofoon is 0 – 100 mm/s, met een frequentie bereik van 0.5 Hz tot ca 500 Hz.
17
NLR-CR-2010-266
zonder mogelijke overeenkomst van de geluidssignalen wordt gerepresenteerd door een groene punt 3.
Figuur 6: De frequenties en de bijbehorende geluidsniveaus voor 25 verschillende situaties waarbij door de bewoners hinder is ervaren. Een rode kleur geeft aan dat er een overeenkomst bestaat tussen de karakteristieken van het geluid zoals gemeten bij de bewoners en bij de NAM-UGS, NAM-GDF en/of de GUN. Groen geeft aan dat er geen verband kon worden vastgesteld.
In Figuur 6 is ook de gehoordrempel weergegeven zoals die door ISO 226 is vastgelegd. Een drietal opmerkingen bij deze grafiek is op zijn plaats:
De gehoordrempel is geen harde grens zoals dat hier gesuggereerd wordt (het grensgebied tussen horen en niet horen is ongeveer 15dB breed, zie [8]).
De gehoordrempel is tussen mensen onderling verschillend, en voor ieder mens afzonderlijk is de gehoordrempel onder verschillende omstandigheden ook weer anders.
Het niveau van elk punt is een schatting van het maximale niveau bij een situatie en kan enkele dB’s hoger of lager liggen.
Zichtbaar is dat zowel in het hoorbare deel, als in het niet hoorbare deel, er geluidssignalen zijn die bij de bewoners worden opgemeten maar die niet te relateren zijn aan het op de meetlocaties van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN gemeten geluid. Ook zichtbaar is dat in de hele lage frequentiegebieden van 30Hz en lager er situaties zijn die wel terug te voeren zijn tot LF geluid dat gemeten is op de locaties van de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN. Dit wil overigens niet met 100% zekerheid zeggen dat de installaties die het laagfrequente geluid genereren ook daadwerkelijk op deze locaties staan Voor een definitieve vaststelling van de exacte bron of
3
Het kan zijn dat punten elkaar overlappen, in het geval dat punten zonder en met een verband elkaar overlappen is dat zichtbaar door een groene punt met een rode rand.
18
NLR-CR-2010-266
bronnen zijn vervolgstappen noodzakelijk. De kans is groot dat in een volgende fase van het onderzoek installaties kunnen worden gevonden die specifiek deze signalen genereren met dezelfde frequenties en pulsaties. Wat niet zichtbaar is in Figuur 6 maar wel van belang is om te melden is dat de locaties van observatie van bewoners, zoals die bij de beschrijvingen van de situaties opgenomen zijn, onevenwichtig verdeeld zijn over de groene punten, respectievelijk rode punten. Van de 25 geanalyseerde situaties waarbij de signalen gemeten bij de bewoners niet te relateren zijn aan de signalen die gemeten zijn bij de NAM-GDF, NAM-UGS en GUN (de groene punten), is het merendeel van deze signalen bij de bewoners B, C en D te vinden, de locatie van bewoner A is hier sterk ondervertegenwoordigd. Van de 25 geanalyseerde laagfrequente signalen die gemeten op de locaties van NAM-GDF, NAM-UGS en GUN (de rode punten), en die ook gemeten zijn bij de bewoners is, zijn alle locaties vertegenwoordigd maar is de locatie van bewoner A duidelijk oververtegenwoordigd. Het is nog niet onderzocht of deze verdeling ook voor alle gemeten dagen geldt of alleen voor de geselecteerde situaties. In de analyse komen geluidsniveaus van 20 dB tot ca 70 dB voor, afhankelijk van de situatie en de beoordeelde frequentie. De beoordeelde frequenties varieerden van 10 Hz tot 200 Hz. De analyse van de 25 situaties brengt een aantal zaken aan het licht: Er komen laagfrequente geluidssignalen voor die mogelijk een kans op hinder kunnen geven. Dit zijn geluidssignalen met een pulserend karakter op een lage frequentie [4,5,6,7]. Deze kans op hinder is sterk afhankelijk van de persoon en de omstandigheden gedurende het waarnemen. Bewoners A en B rapporteren in het algemeen meer last te hebben in de situaties waarbij de gemeten signalen bij de bewoners en de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN in de gemeente Zuidhorn deels op elkaar lijken. Bij bewoners C en D lijken de signalen minder op elkaar en lijkt het er op dat zij ook hinder van ander laag frequent geluid ondervinden wat niet direct aan de gemeten signalen bij de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN te relateren is. Bij de NAM-GDF wordt het meeste laag frequent geluid voornamelijk tussen de 20Hz en 60Hz waargenomen. Het is niet aan te geven of de signalen die op dezelfde frequenties bij de bewoners aangetroffen worden, afkomstig zijn van de NAM-GDF. Het is namelijk nog niet voor 100% uitgesloten dat er bronnen nabij de NAM-GDF aanwezig zijn die eveneens continu in bedrijf zijn. In een gedetailleerder onderzoek naar een specifieke bron op de NAM-GDF locatie kan deze bron mogelijk worden gevonden (zie aanbevelingen). Op de GUN locatie wordt een deel van de gemeten signalen die op de NAM-UGS, NAMGDF locatie voorkomen ook gemeten, echter op een lager niveau.
19
NLR-CR-2010-266
Er zijn situaties waarin frequenties buiten gemeten zijn waarbij binnenshuis additionele frequenties aanwezig zijn. Deze additionele frequenties kunnen mogelijk worden gegenereerd door resonantie in of van delen van het huis waar de microfoon staat opgesteld, of door andere in de woning aanwezige bronnen. Wat precies de verschillen veroorzaakt moet nog verder worden uitgezocht. Er zijn een aantal situaties in de appendix beschreven waarbij er: o een overeenkomst is tussen de signalen die zijn gemeten bij de bewoners en die bij de NAM-UGS, NAM-GDF en/of GUN. o geen overeenkomst is tussen de signalen die zijn gemeten bij de bewoners en die bij de NAM-UGS, NAM-GDF en/of GUN. In de appendix van dit rapport [2] zijn de situaties in detail beschreven met de bijbehorende spectrogrammen die de resultaten van de analyse rechtvaardigen. 4.2 Trillingen Tijdens de beoordeelde situaties hebben zich zeer lichte trillingen voorgedaan met een maximale snelheid van 0.01 mm/sec per meetrichting. Deze snelheden liggen onder de streefwaarde van 0.1 mm/sec die wordt gehanteerd in SBR richtlijn B voor het beoordelen van de kans op trillingshinder voor personen.
5
Conclusies
De uitgevoerde analyse van het laagfrequent geluid in de gemeente Zuidhorn heeft het volgende aangetoond:
De bewoners ontvingen op nagenoeg elke dag van de meetperiode laag frequente signalen o Het betrof geluidsniveaus die varieerden tussen 20dB en 70dB o De frequenties van de signalen lagen in het gebied van 10Hz tot 200Hz
met een nadruk op de frequenties van 10Hz tot 50Hz
op zowel enkelvoudige frequenties als meervoudige frequenties tegelijkertijd
o In sommige gevallen bleef het geluidsniveau per frequentie constant maar het kwam ook voor dat het geluidsniveau snel en/of langzaam varieerde met de tijd. Dit wordt waargenomen als een pulserend geluid. o De laag frequente signalen lagen zowel onder als boven de gehoordrempel (ISO 226:2003). o De laag frequente signalen hielden gedurende tientallen minuten tot hele dagdelen aan.
Op de locaties bij de NAM-GDF werd ten opzichte van de locaties bij de NAM-UGS en GUN duidelijk vaker en meer laag frequent geluid gemeten, voornamelijk tussen de 0 en 50Hz.
20
NLR-CR-2010-266
Op de locaties bij de NAM-GDF werd ten opzichte van de locaties bij de NAM-UGS en GUN duidelijk een hoger geluidsniveau van het laag frequente geluid gemeten.
Er zijn laagfrequente signalen gemeten bij de bewoners, die niet te relateren zijn aan de signalen die gemeten zijn op de locaties bij de NAM-GDF, NAM-UGS en GUN o Het merendeel van deze signalen is bij de bewoners B, C en D te vinden.
Er zijn laagfrequente signalen gemeten op de locaties van NAM-GDF, NAM-UGS en GUN die ook gemeten zijn bij de bewoners o Het merendeel van de geanalyseerde signalen is bij bewoner A terug te vinden
Er zijn laagfrequente signalen gemeten op de locaties van NAM-GDF, NAM-UGS en GUN die niet gemeten zijn bij de bewoners.
Hoewel een deel van de gemeten geluidsignalen bij de bewoners gerelateerd kunnen worden met signalen die op de deel locaties op en bij de plant van de NAM-UGS, NAM-GDF en/of de GUN gemeten zijn kan pas later in het proces/onderzoek, m.b.v. bedrijfsoperationele gegevens, met zekerheid worden vastgesteld of de NAM en/of de GUN de specifieke bronnen van deze signalen op hun terrein hebben. In een volgende fase van het onderzoek zouden de afzonderlijke onderdelen aan- of uitgezet moeten kunnen worden om dat deel dat verantwoordelijk is voor dat signaal dat voor kans op hinder zorgt te traceren en om uit te sluiten dat een andere bron “nabij” de plant de LF geluidsignalen genereert. Voor een definitieve vaststelling van de exacte bron of bronnen zijn dus vervolgstappen noodzakelijk waarbij alle relevante bedrijfstoestanden al dan niet in combinatie systematisch afgelopen worden. Tot op heden kan het volgende nog niet met zekerheid vastgesteld worden:
Welke laag frequente signalen daadwerkelijk zorgen voor hinder en welke niet o Met name in situaties met meerdere signalen tegelijkertijd
De karakteristieken van de signalen die hinder veroorzaken. o Met name de pulserende signalen kunnen voor hinder zorgen.
De exacte oorzaak voor het waargenomen verschijnsel waarbij laagfrequente geluidssignalen wel binnen de woning en niet buiten de woning gemeten zijn. o Met name of het hier gaat om resonantie in of van delen van het huis of dat het geluid wordt geproduceerd door bronnen in het huis zelf.
21
NLR-CR-2010-266
6
Aanbevelingen
In de situaties waar hinder wordt gerapporteerd door de bewoners komt geluid op meerdere frequenties voor met elk een eigen karakteristiek. Zoals beschreven in hoofdstuk 2 is geluidshinder sterk afhankelijk van de persoon, de frequentie van het geluid, het geluidsniveau en het karakter van het geluid. Voor het precies vaststellen van het deel van het laagfrequent geluid dat een kans op hinder geeft en voor het precies vaststellen van de hieraan te koppelen specifieke geluidsbron kunnen de volgende aanbevelingen worden gegeven: Fase 1: Hinder onderzoek bij de ontvanger: Als eerste vervolg stap zou kunnen worden onderzocht welk geluidssignaal de hinder bij de betreffende bewoner geeft. Dit kan worden onderzocht door bewoners A t/m D elk deel van het geluidsspectrum apart aan te bieden en te vragen welk karakteristiek geluid bepalend is voor de hinder. De aan bewoners A t/m D aangeboden geluidsignalen kunnen tevens worden aangeboden aan een grotere groep mensen om inzicht te krijgen in de kans op hinder als percentage van een grotere groep mensen. Deze informatie is belangrijk voor het identificeren van het geluidssignaal dat de kans op hinder geeft en welk signaal niet. Na identificatie van het hinder veroorzakende signaal kan gericht worden gezocht naar een bron en een eventuele oplossing voor het beperken van de hinder (zie volgende fasen). Fase 2a: Gedetailleerd brononderzoek NAM/GUN en verkenning oplossing probleem De in fase 1 gevonden hinderlijke geluidssignalen kunnen mogelijk getraceerd worden uit de opnames in de deel brongebieden op de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN locaties. Er kan dan een verificatie test worden uitgevoerd waarbij: 1. Het karakteristieke geluid wordt opgezocht binnen het brongebied en een bepaalde deelbron wordt gevonden. 2. De bron wordt gevarieerd in combinatie met een beperkte meting bij de deelbron en bij een bewoner (bijvoorbeeld: aan/uit zetten of het vermogen veranderen). 3. Zodra de deelbron is gevonden kan gericht onderzoek worden gedaan naar mogelijkheden voor het reduceren van het hinderlijke deel van het geluidsspectrum.
22
NLR-CR-2010-266
Fase 2b: Gedetailleerd brononderzoek naar overige bronnen In het meetplan is aangegeven dat het eerste onderzoek zich op de westelijke sector die in Figuur 7 is weergegeven heeft gericht. In deze sector bevinden zich de NAM-UGS, NAM-GDF en GUN.
Globale indeling mogelijke geluidsbronnen Zuidhorn 10km N, W, Z, O
West
9
Figuur 7: De indeling van het onderzoeksgebied in vier sectoren waarin zich mogelijk laagfrequente geluidsbronnen kunnen bevinden. In dit onderzoek is begonnen met geluidsmetingen op de terreinen van de NAM-UGS, NAM-GDF en de GUN. Zowel in de rest van de westelijke sector als in de overige sectoren kunnen zich nog andere laagfrequente geluidsbronnen bevinden die nog niet zijn onderzocht.
De niet aan de NAM-UGS, NAM-GDF of GUN te koppelen geluidssignalen die een kans op hinder kunnen geven kunnen liggen in het overige deel van de westelijke sector, dan wel in de overige sectoren. Het vervolg onderzoek naar de herkomst van deze signalen kan als volgt plaatsvinden: 1. Door gebruik te maken van de in dit onderzoek gemeten geluidssignalen en de vastgelegde weersomstandigheden kan worden geprobeerd om een mogelijke richting te identificeren op basis van informatie over de sterkte van het signaal en het tijdstip van aankomst. 2. Door microfoons op geschikte locaties in de omgeving van bewoners A t/m D te plaatsen kan aanvullende informatie worden verzameld voor het onder punt 1 genoemd onderzoek. Dit kan in het bijzonder van belang zijn voor het opsporen van de bron.
23
NLR-CR-2010-266
3. Als de bron is gevonden dan kunnen variaties van de bron worden vastgelegd in combinatie met een beperkte meting bij de deelbron en een bewoner (bijvoorbeeld: aan/uit zetten of het vermogen veranderen) 4. Zodra de deelbron met 100% zekerheid is gevonden, kan gericht onderzoek worden gedaan naar mogelijkheden voor het reduceren van het hinderlijke deel van het geluidsspectrum.
24
NLR-CR-2010-266
Referenties [1]
R.R. Seljée, T.A. van Veen, “Meetplan onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn”, NLR-CR-2010-251, september 2010.
[2]
R.R. Seljée, T.A. van Veen, “Analyse onderzoek laag frequent geluid in de gemeente Zuidhorn, Appendix”, NLR-CR-2010-416, september 2010.
[3]
H.E. von Gierke and C.W. Nixon, “Effects of intense infrasound on man”, in “Infrasound and low frequency vibration” (Academic London), edited by W. Tempest, pp. 115-150, 1976.
[4]
J.A. Moling, “Annoyance and Noise”, Chapter 16 in Handbook of Noise Control .ed. Cyril M. Harris, pp. 16-1 – 16-9, 1979.
[5]
H.G. Leventhall, “Low Frequency Noise and Annoyance”, in Noise & Health, A Quarterly Inter-disciplinary International Journal. pp. 59-72, Vol. 6, Issue 23, 2004.
[6]
B. Berglund, P. Hassém, R.F. Soames Job, “Sources and effects of low-frequency noise”, in “The journal of the acoustical society of America”, pp. 2985-3002, Vol. 99, Nr. 5, 1996.
[7]
Hinder voor personen in gebouwen meet- en beoordelingsrichtlijnen Stichting Bouwresearch SBR richtlijn B, augustus 2002.
[8]
M. Rodenburg, A. Maas, H. Stassen, “Thresholds for the perception of rotation: Variability, psychometric curves, and comparison with hearing thresholds, Biological Cybernetics”, Volume 42, Number 1, pp. 23-28, Springer Berlin / Heidelberg, 1981.
25