Alle kansen voor migrantenkinderen Analyse huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen van de gemeenten Tilburg en Eindhoven en de uitwerking daarvan in 4 scenario’s voor de toekomst
Ab van de Wakker, het PON, Tilburg Henriëtte Maas, het PON, Tilburg Jolanda Mathijssen, TRANZO, Universiteit van Tilburg Januari 2012
1
Inleiding
Nederland is in de afgelopen 30 jaar steeds diverser geworden. Deze diversiteit brengt nieuwe kansen en uitdagingen met zich mee. Van de bijna 5 miljoen kinderen en jongeren in Nederland in de leeftijd van 0 tot 25 jaar is 24% van niet-Nederlandse en 16% van niet-westerse afkomst. Het percentage kinderen en jongeren dat afkomstig is uit niet-westerse landen nam toe van 12% in 1996 tot 16% in 2010. Bovendien is als gevolg van de komst van nieuwe migrantengroepen (zoals Irakezen, Iraniërs en Afghanen) de diversiteit van de niet-westerse jeugd toegenomen. Zij zijn afkomstig uit diverse werelddelen en hebben zeer uiteenlopende culturele achtergronden en sociale posities. Ten slotte zien we zeer recent een stijging in de komst van nieuwe groepen, onder andere uit de Midden- en Oost-Europese landen. Bovenstaande gegevens vormden de aanleiding voor drie constateringen: 1 De groei van het aantal migranten is de laatste jaren meer toegenomen dan werd verwacht en zal de komende jaren waarschijnlijk blijven stijgen. 2 Met de meeste allochtone jongeren gaat het gelukkig goed. 3 Met een aantal jongeren gaat het niet goed. Zij zorgen met name voor een oververtegenwoordiging van het aandeel allochtone jongeren in criminaliteitscijfers en residentieel verblijf. Naar aanleiding van signalen over toenemende problemen onder allochtone jongeren kwam minister Rouvoet in 2008 met zijn besluit om een programma op te starten: ‘Diversiteit in het Jeugdbeleid’[1]. Alle kansen voor alle kinderen, vormt het uitgangspunt voor dit programma: alle kinderen en jongeren, ongeacht hun culturele achtergrond, moeten gezond, veilig en met plezier kunnen opgroeien en hun talenten kunnen ontwikkelen. Tot nu toe werden migrantenkinderen niet altijd goed bereikt met het jeugdbeleid, waardoor zij niet alle kansen krijgen die er mogelijk zijn. Op basis van het besluit van minister Rouvoet zijn drie jaar geleden drie academische werkplaatsen opgericht. In deze werkplaatsen werken kennis- en opleidingsinstituten en instellingen voor jeugdzorg en jongerenwerk samen met migranten om de preventieve hulpverlening aan allochtone jongeren en hun gezinnen te verbeteren. De preventieve hulpverlening is vooral gericht op lichte ondersteuning en het versterken van opvoedvaardigheden van ouders. Het idee daarachter is dat wanneer allochtone jongeren en hun gezinnen eerder en op de juiste manier worden bereikt, beginnende problemen kunnen worden opgelost en ergere problemen worden voorkomen. Daarmee wordt niet alleen veel onnodig leed voorkomen, maar worden ook hoge kosten bespaard. De preventieve hulpverlening kan allochtone gezinnen alleen beter bereiken en daadwerkelijk effectief voor hen zijn, wanneer de drie belangrijke spelers, beleidsmakers, management en medewerkers van organisaties en migranten zelf hun verantwoordelijkheid nemen en daaraan mee werken. Aangezien bereik van algemene jeugdvoorzieningen bij uitstek een lokale aangelegenheid is, is er voor gemeenten een belangrijke rol weggelegd om te komen tot diversiteit in jeugdbeleid. Gemeenten en lokale organisaties, die zich op verschillende terreinen met jeugd bezighouden zullen zich dienen voor te bereiden op veranderingen in hun beleid waardoor de migrantengroep beter bereikt zal worden. Deze rapportage is bedoeld om gemeenten handvatten te geven om zich voor te bereiden op ontwikkelingen die gaande zijn en op de beleidskeuzes die noodzakelijkerwijs gemaakt moeten worden. Mede vanwege de veranderende samenstelling van de (niet-westerse) jeugd is de verwachting dat de jongeren van allochtone afkomst over 5 à 10 jaar anders zullen denken en handelen dan jongeren van nu. Maar wat dat anders is en door welke ontwikkelingen dat bepaald zal worden en wat dat dan betekent voor het beleid is nog erg onzeker. De scenariomethodiek is bij uitstek geschikt voor situaties waarbij sprake is van een hoge mate van onzekerheid.
3
Scenario planning is een methode om te anticiperen op de toekomst. Het is een manier om beleidsmakers na te laten denken over te verwachten problemen, mogelijke kansen en vooraf na te denken over consequenties van beleidskeuzes die gemaakt worden. Dit betekent dus dat scenario’s niet de toekomst voorspellen, maar dat zij een kijkje geven in hoe de toekomst er in extreme gevallen uit zou kunnen zien. Vraagstelling Welke (beleids)toekomstscenario’s kunnen worden geschetst als het gaat om de positie en kansen van allochtone kinderen en hun ouders? Naast de huidige situatie van migrantenkinderen als uitgangspunt zijn er een aantal externe ontwikkelingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij het tot stand komen van de (beleids)toekomstscenario’s, zoals demografische, sociaal-economische, maatschappelijke en beleidsontwikkelingen. Deelvragen • Wat is de huidige situatie van migrantenkinderen en -jongeren als het gaat om hun kansen en positie. In hoeverre wijken die kansen en positie af van die van autochtone jongeren? • Wat is de mogelijke invloed van externe ontwikkelingen (demografisch, sociaal-economisch, maatschappelijk, politiek en beleid) op toekomstige kansen voor migrantenkinderen? • Welke toekomstscenario’s kunnen worden geschetst? • Wat betekenen deze toekomstscenario’s voor mogelijke beleidskeuzes van gemeenten? Scenarioanalyse methodiek Het werken met scenario´s is een andere manier van kijken naar de toekomst. In plaats van een kwantitatieve prognose op basis van demografische verkenningen en het doortrekken van trends uit het verleden, wordt in scenario´s gezocht naar contrasten tussen mogelijke toekomstige werelden. Het zijn verkenningen van hypothetische omstandigheden. De scenario´s komen tot stand door inzicht te krijgen in toekomstige trends en onzekerheden. Door middel van literatuurstudie, analyse van beschikbare databestanden en interviews worden externe trends en ontwikkelingen in kaart gebracht. Extern wil in dit geval zeggen dat de gemeente er zelf geen directe invloed op heeft, maar waar bij beleidsvorming wel degelijk rekening gehouden dient te worden. Voor lokaal jeugdbeleid gelden o.a. demografische ontwikkelingen (bijvoorbeeld toename aantal allochtonen), sociaal-economische ontwikkelingen (bijvoorbeeld bezuinigingen), maatschappelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld minder tolerantie ten aanzien van allochtonen) en landelijk beleid (bijvoorbeeld veranderingen in jeugdzorg). Toekomstige ontwikkelingen, die het meest onzeker zijn en de meeste impact zullen hebben worden kernonzekerheden genoemd. De twee belangrijkste kernonzekerheden worden tegen elkaar afgezet op een assenkruis. Daarmee ontstaan vier kwadranten die vier mogelijke toekomstbeelden schetsen. Vaak resulteert dit in één hoopvol scenario, één scenario waar we voor vrezen en twee daar tussenin. De scenario’s worden realistisch weergegeven en schetsen beelden van hoe de wereld er in de toekomst uit zou kunnen zien. Bij het ontwikkelen van beleid dient met alle scenario’s rekening te worden gehouden. Het werken met contrasterende scenario’s kan verhelderende beelden van dilemma’s en gevolgen van politieke en beleidskeuzen geven. In de communicatie over mogelijke en toekomstige ontwikkelingen en beleidsopties is het een effectief hulpmiddel [2]. Leeswijzer In hoofdstuk 2 geven we een analyse van de huidige situatie en van toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot allochtone jongeren in Nederland in het algemeen en in de gemeenten Tilburg en Eindhoven in het bijzonder. In hoofdstuk 3 gaan we in op hoe we de scenariomethodiek hebben toegepast en de vier scenario’s die we hebben uitgewerkt. We geven niet alleen een overzicht van kenmerken die bij een bepaald
4
scenario als mogelijk toekomstbeeld behoren, maar laten ook zien hoe een denkbeeldige familie in dit scenario zou kunnen leven. Ten slotte geven we een aantal beleidsopties, die bij de ontwikkeling en bespreking van de scenario’s in expertmeetings naar voren zijn gekomen. In hoofdstuk 4 laten we zien hoe de scenario’s aansluiten bij relevante theorieën over de samenleving en in het algemeen en over jeugdbeleid in het bijzonder. In hoofdstuk 5 geven we concrete richtlijnen voor gemeenten en brengen we deze in verband met de formule die de basis van de drie academische werkplaatsen vormt: DJ (BOB): Om tot diversiteit in het jeugdbeleid te komen is het noodzakelijk dat alle drie de spelers in het veld – Beleidsmakers, Organisaties (,management en medewerkers) en Belanghebbenden (migranten/-organisaties) daar hun bijdrage aan leveren. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de bronnen die voor de scenario’s en/of voor de uitwerking in adviezen voor gemeenten zijn gebruikt. Tot slot Dit document kan als uitgangspunt dienen voor de gemeenten om na te denken over de impact die de geschetste toekomstbeelden hebben voor hun eigen organisatie en wat ze kunnen doen als de samenleving zich inderdaad zo ontwikkelt. De geschetste scenario’s bieden de gemeenten de gelegenheid om met een frissere blik en nieuwe visie te bepalen wat er morgen gedaan moet worden: welke projecten te starten, welke te stoppen, waarin te investeren, welke keuzes te maken, hoe te positioneren etc. Met de scenario’s zijn veranderingen in een vroegtijdig stadium te signaleren en krijgen de gemeenten de mogelijkheid hiernaar te handelen. De beleidsopties uit het voorgaande hoofdstuk zijn afkomstig van de deskundigen, die deel hebben genomen aan de beleidsworkshop, en van leden van de adviesraad van de Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid Brabant. Uiteraard zijn er veel waardevolle suggesties gegeven, maar uiteindelijk is het aan de gemeente zelf om hier een keuze uit te maken. De genoemde opties zullen vertaald moeten worden in een actieplan. Dit is een taak, die de gemeente op zich moet nemen.
5
2
Analyse van huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen
Op basis van literatuur, beschikbare databestanden en interviews met deskundigen van verschillende betrokken instanties is in kaart gebracht welke ontwikkelingen op demografisch, sociaaleconomisch, maatschappelijk, politiek en beleidsmatig terrein kunnen worden verwacht in de komende jaren. De belangrijkste resultaten van deze inventarisatie hebben als input gediend voor twee verschillende scenarioworkshops. In de eerste workshop zijn vier scenario’s uitgewerkt, op basis van twee, door de deelnemers gekozen, kernonzekerheden. Tijdens de tweede workshop zijn beleidsopties voor de vier onderscheiden scenario’s nader verkend. 2.1
Huidige situatie; demografie, gezondheid/welbevinden en maatschappelijke positie van migrantenkinderen De niet-westerse bevolking in Nederland heeft een betrekkelijk jeugdige leeftijdsopbouw. Meer dan een op de drie niet-westerse migranten is 25 jaar of jonger; terwijl van de autochtonen ruim een kwart 25 jaar of jonger is. Op 1 januari 2010 telde Nederland ruim 800.000 allochtone jongeren van nietwesterse herkomst. Dat is 16 procent van het totale aantal jongeren. Turkse en Marokkaanse jongeren vormen met elk een aandeel van een vijfde de grootste groepen binnen de niet-westerse allochtone jeugd. Hoewel het met de meeste kinderen en jongeren uit de migrantengroepen goed gaat, is een goede gezondheid en goede ontwikkeling niet voor alle kinderen en jongeren even vanzelfsprekend. In vergelijking met autochtone kinderen en jongeren scoren allochtonen op een groot aantal gebieden slechter. Zij hebben meer lichamelijke en psychische gezondheidsproblemen, vertonen meer probleemgedrag, de deelname aan vrijetijdsactiviteiten is minder, schooluitval is hoger (relatief veel allochtone jongeren verlaten het voortgezet onderwijs zonder startkwalificatie: minstens een havodiploma of een mbo-diploma op niveau 2), werkloosheid en crimineel gedrag zijn hoger. Daarnaast groeien migrantenkinderen, vergeleken met autochtone kinderen, vaker op in gezinsomstandigheden die een risicofactor zijn voor opvoed- en opgroeiproblemen, zoals eenouderhuishoudens en armoede [3]. Over het algemeen blijkt dat problemen in de ontwikkeling bij migrantenkinderen te laat herkend worden waardoor deze kinderen oververtegenwoordigd zijn in de niet-vrijwillige zwaardere vormen van hulpverlening en criminaliteit. Aan de andere kant zien we juist een ondervertegenwoordiging als het gaat om lichtere hulpverlening en bij participatie aan sport- en cultuurvoorzieningen, kinderopvang en opvoedingsondersteuning [1]. Pharos, het landelijk kennis- en adviescentrum op het gebied van migranten, vluchtelingen en gezondheid, beschrijft in haar Kennisdossier Preventieve Opvoedingsondersteuning voor Migrantenouders [4] de volgende redenen waarom migrantenouders niet snel aan zullen kloppen bij een professionele opvoedingsdeskundige. De ouder: • Weet niet hoe hij of zij de hulp- of adviesvraag kan formuleren. • Is niet bekend met beroepsmatige adviezen. • Is bang gestigmatiseerd te worden, hetzij door de eigen gemeenschap, hetzij door de officiële instanties. Dit geeft gevoelens van schaamte en een gebrek aan vertrouwen. • Is bang te horen te krijgen dat hij of zij het niet goed doet. • Beheerst het Nederlands niet goed genoeg. • Wil wel, maar weet de weg in de zorg niet goed genoeg en is onvoldoende op de hoogte van het aanbod. • Heeft het geprobeerd, maar heeft negatieve ervaringen opgedaan. Bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een tolk, het gevoel niet serieus genomen te worden of het vastlopen in bureaucratie.
6
• Is bang dat een eenvoudige vraag geproblematiseerd wordt en zal leiden tot een heel traject en misschien uithuisplaatsing van een kind. Gezondheid minder goed De gezondheid van migrantenkinderen is zowel in het oordeel van de ouders als van de kinderen zelf minder positief dan die van autochtone kinderen. Niet-westerse kinderen hebben vaker overgewicht dan autochtone kinderen[5, 6]. Mogelijk spelen hier naast sociaaleconomische verschillen ook culturele verschillen in voedings- en bewegingspatronen een rol. Kinderen van niet-westerse migranten hebben over het algemeen wat minder vaak lichaamsbeweging en zijn minder vaak lid van een sportvereniging. Voorkomen psychosociale problemen geeft geen eenduidig beeld Psychosociale problematiek bij jeugdigen wordt veelal onderverdeeld in emotionele problemen en gedragsproblemen, ook wel aangeduid met internaliserend en externaliserend probleemgedrag [7]. De term internaliserend heeft betrekking op problemen die naar binnen gericht zijn, zoals depressieve klachten, angsten en teruggetrokkenheid. Externaliserend gedrag is naar buiten gericht en verwijst bijvoorbeeld naar agressief en delinquent gedrag [8]. Op basis van zelfgerapporteerde gegevens worden tussen autochtone en niet-westers allochtone jongeren (10–16 jaar) geen significante verschillen gevonden met betrekking tot internaliserend probleemgedrag. Migrantenkinderen en -jongeren rapporteren vaker externaliserend probleemgedrag, zoals agressie, grensoverschrijdend gedrag en problemen met leeftijdgenoten, dan autochtone leeftijdgenoten [9]. Daarnaast worden ook psychosomatische klachten (bijvoorbeeld slaapproblemen, hoofdpijn en buikpijn) vaker gerapporteerd door niet-westerse allochtone jeugd [10]. Uit landelijk onderzoek [8] blijkt dat ouders van met name Turkse en Marokkaanse kinderen vaker psychosociale problemen rapporteren dan ouders van Nederlandse kinderen, terwijl artsen en verpleegkundigen van de jeugdgezondheidszorg evenveel problemen signaleren bij allochtone en autochtone kinderen. Veel eenoudergezinnen en meer armoede Van alle jongeren tot 25 jaar groeit 13% op in een eenoudergezin. Bij Antilliaanse en Arubaanse jongeren ligt dit aandeel op 38%, bij Surinaamse jongeren op 36%. Respectievelijk 15 en 14% van de Turkse en Marokkaanse jongeren groeit op in een eenoudergezin. Voor autochtone jongeren is dit 11%. [11]. Niet-westerse allochtone jeugd groeit vaker op in een gezin met een laag/midden gezinsinkomen in vergelijking met de autochtone jeugd. 130.000 allochtone kinderen leven in armoede (huishoudinkomen<120% van sociaal minimum) [12]. Vaker stress bij opvoeding Niet-westerse migrantenouders hebben gemiddeld genomen een significant minder positieve opvoedbeleving dan zowel autochtone Nederlanders als westerse migranten [13]. Dit blijkt ook uit gegevens van de Brabantse Jeugdmonitor [5]. Ouders van migrantenkinderen ervaren vaker stress bij opvoeding, hebben vaker vragen over opvoeding en hebben een grotere behoefte aan opvoedondersteuning. Slechtere schoolprestaties Leerachterstanden komen beduidend vaker voor bij niet-westerse allochtone kinderen dan bij autochtone kinderen [14]. Niet-westerse allochtone kinderen ronden dan ook, gemiddeld genomen, de Cito Eindtoets Basisonderwijs minder goed af dan autochtone kinderen. Niet-westerse allochtone leerlingen gaan naar verhouding minder vaak naar de HAVO of het VWO. Omgekeerd volgen nietwesterse allochtonen veel vaker dan autochtonen een opleiding in het VMBO en dan met name in het laagste niveau, de basis- beroepsgerichte leerweg (VMBO-b). Daarnaast komt voortijdig
7
schoolverlaten vaker voor onder niet-westers allochtone leerlingen. Ook zijn de slagingspercentages in alle schooltypen nog steeds lager dan bij de autochtone jongeren. Meer jeugdwerkloosheid De economische crisis treft vooral allochtone jongeren. In 2010 zat 23% van de allochtone jongeren zonder werk. Onder autochtone jongeren ligt het werkloosheidpercentage op 10%. Van de jongeren zijn Marokkanen en Surinamers het vaakst werkloos, met respectievelijk 28 en 27% [15]. Meer criminaliteit Uit jeugdcriminaliteitscijfers blijkt dat niet-westerse jongeren vaker dan autochtonen in aanraking komen met de politie en vaker te maken hebben met een Halt-straf en plaatsing in een justitiële jeugdinrichting [16]. Het percentage niet-westerse allochtone jongens van 12 tot 18 jaar, dat in verband met een misdrijf met de politie in aanraking kwam, lag met 10,9 procent ruim twee en een half keer hoger dan het percentage bij hun autochtone leeftijdgenoten (3,9 procent). Vooral relatief veel Marokkaanse (bijna 17%) en Antilliaanse jongens (14%) werden in 2007 aangehouden [11]. Ook uit zelfrapportage blijkt dat niet-westerse allochtone jongeren vaker ongewenst gedrag vertonen, zoals bekladding, vechten op straat, anderen lastigvallen en zwartrijden [6]. Huidige situatie in Eindhoven en Tilburg
Tabel 1 Bevolkingsgegevens op 1 januari 2010 Eindhoven 213809 71% 12% 16% 61011 28% 66% 11% 23%
Aantal inwoners % autochtonen % westerse allochtonen % niet-westerse allochtonen Aantal jongeren tot 25 jaar % jongeren in de bevolking % autochtone jongeren % westerse allochtone jongeren % niet-westerse allochtone jongeren
Tilburg 204853 77% 9% 14% 64366 31% 72% 8% 20%
Uit de tabel blijkt dat zowel in Eindhoven als Tilburg het percentage allochtonen onder jongeren hoger is dan het percentage allochtonen onder de totale bevolking. In Eindhoven is 28% van de totale bevolking van allochtone afkomst, van de jongeren jonger dan 25 jaar is 34% van allochtone afkomst. Voor Tilburg gelden respectievelijk de volgende percentages: 23% en 28%. Uit de Jeugdmonitor van de Brabantse GGD-en zijn gegevens op gemeenteniveau te destilleren van kinderen in de leeftijd van 0 t/m 11 jaar [5] en jongeren van 12 t/m 18 jaar [6]. De gegevens zijn echter niet op Brabants niveau beschikbaar. Voor etniciteit zijn slechts voorlopige cijfers beschikbaar. Deze worden dus ook niet in de tabellen genoemd, er wordt alleen aangegeven of niet-westerse allochtonen hoger of lager scoren dan autochtonen. Tabel 2 Kerngegevens voor 0- t/m11- jarigen (allochtonen en autochtonen) in Eindhoven en Tilburg Eindhoven 13% 5% 31%
Overgewicht Ouders grote moeite met rondkomen Contact huisarts (afgelopen 3 maanden)
8
Tilburg 12% 5% 30%
Ouder ervaart vaak problemen bij de opvoeding Afgelopen 12 maanden hulp gezocht (professionele hulpverlener) Afgelopen 12 maanden hulp gezocht bij consultatiebureau of GGD Behoefte aan professionele ondersteuning bij opvoeding (Zeer) veel stress bij opvoeding Lid sportvereniging Niet in bezit zwemdiploma (vanaf 8 jaar) Beetje tot erg somber Afgelopen 4 weken wegens ziekte verzuimd van school Kinderdagverblijf (0 – 4 jaar) Buitenschoolse opvang (tot 4 jaar)
2% 22%
2% 18%
15%
12%
6%
6%
14% 60% 10% 2% 15%
13% 64% 10% 1% 15%
57% 24%
49% 19%
Niet-westerse allochtonen blijken vaker grote moeite te hebben om rond te komen, hun kinderen hebben vaker overgewicht, er is vaker contact geweest met de huisarts, kinderen maken minder gebruik van kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang, ouders ervaren vaker stress en problemen bij de opvoeding. Ondanks dat ze meer problemen ervaren en ook meer behoefte hebben aan ondersteuning hebben ze minder vaak hulp gezocht bij een professionele hulpverlener. Echter, in vergelijking met autochtone ouders hebben ze wel vaker hulp gezocht bij een consultatiebureau of schoolarts / verpleegkundige van de GGD. Niet-westerse allochtone kinderen zijn minder vaak lid van een sportvereniging, minder vaak in bezit van een zwemdiploma, verzuimen vaker van school en zijn vaker somber. Tabel 3 Kerngegevens voor 12- t/m 18-jarigen (autochtonen en allochtonen) in Eindhoven en Tilburg Eindhoven Tilburg Overgewicht 12% 12% Recent alcoholgebruik 42% 46% Lid sportvereniging 63% 60% Dagelijks roken 7% 10% Spijbelen 14% 12% Vrijwilligerswerk 7% 7% Psychosociale problemen 17% 14% Onveilig vrijen 11% 16% Voorlopige cijfers laten zien dat niet-westerse allochtonen vaker overgewicht hebben, minder vaak alcohol drinken, minder vaak lid zijn van een sportvereniging, minder vaak dagelijks roken, vaker psychosociale problemen rapporteren en minder vaak onveilig vrijen. Er werden geen verschillen gevonden tussen allochtone en autochtone jongeren voor spijbelen en vrijwilligerswerk. Opvattingen vanuit beleid en praktijk Over het algemeen zijn de geïnterviewden van mening dat het met een redelijk omvangrijke groep allochtone kinderen heel goed gaat. Toch zijn er ook nog wel wat zorgen. Allochtonen zijn een kwetsbare groep, ze hebben op verschillende gebieden achterstanden. Het valt niet mee om het allemaal bij te benen. In de media worden vooral de problemen die er zijn met bepaalde groeperingen allochtone jongeren breed uitgemeten. Allochtone kinderen worden vaak automatisch als probleemkinderen gezien. De geïnterviewden uiten ook vaak hun zorgen rondom de identiteitsontwikkeling van migrantenkinderen. Veel allochtone jongeren groeien op in twee culturen; de thuissituatie en de
9
Nederlandse samenleving. Omdat deze twee culturen vaak botsen is het voor de allochtone jongeren extra moeilijk om te kiezen welke richting ze willen opgaan. Er is ook wel erkenning dat allochtone ouders vaak (te) laat om hulp vragen. Dit heeft zowel met schaamte als met angst te maken. In geval van problemen wordt vaak de voorkeur gegeven aan het zoeken naar een oplossing binnen de eigen familiekring. Bijvoorbeeld Marokkanen vragen niet vanzelfsprekend een instantie om hulp als ze sociaal-emotionele problemen hebben. Ze doen dat veel eerder bij bijvoorbeeld gebedsgenezers of bij familie, vrienden, kennissen. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Wanneer er echter sprake is van ernstige problematiek, die door de ouders niet als zondanig erkend wordt, kan dit ernstige gevolgen hebben. Schaamte is een belangrijke oorzaak van het feit dat allochtonen over het algemeen niet over problemen willen praten. Bovendien bestaat er bij allochtone ouders ook de angst dat hun kinderen van ze ‘afgepakt’ worden als ze om hulp gaan vragen bij een instantie. Tot slot speelt ook mee dat veel organisaties niet weten hoe ze de doelgroep allochtonen moeten bereiken, cq benaderen. 2.2 Demografische ontwikkelingen In Nederland is tussen 1996 en 2010 het aantal kinderen en jongeren van niet-westerse herkomst gestegen van 539.218 naar 804.141; dit is een stijging van bijna 50%. Het aantal jonge mensen dat in een niet-westers land is geboren (eerste generatie), daalde met 24%, terwijl het aantal jeugdigen van de tweede generatie met 66% steeg. Een zeer groot deel van de jeugdigen van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse herkomst is van de tweede generatie en is dus geboren en getogen in Nederland. Over het algemeen vinden jongeren van de tweede generatie gemakkelijker culturele en maatschappelijke aansluiting dan jongeren die op latere leeftijd naar Nederland gekomen zijn. Alleen voor Antilliaans-Nederlandse jeugdigen geldt dat een groot deel van de eerste generatie is. Allochtonen van de tweede generatie laten minder vaak een partner uit het land van herkomst overkomen dan allochtonen van de eerste generatie. In Eindhoven en Tilburg is het percentage jongeren van niet-westerse afkomst in de periode 1996 tot 2011 respectievelijk gestegen met 48% en 56%. In Eindhoven is het aantal jongeren uit de eerste generatie met 2% gedaald, terwijl het aantal jongeren uit de tweede generatie met 73% is gestegen. In Tilburg is het aantal jongeren uit de eerste generatie met 20% gedaald. Het aantal jongeren uit de tweede generatie is meer dan verdubbeld. Voor beiden gemeenten geldt dat ongeveer 80% van de niet-westerse allochtone jongeren van de tweede generatie is. Toenemende diversiteit onder jongeren Zeven op de tien allochtone jongeren zijn van niet-westerse herkomst. Turken en Marokkanen vormen de grootste groepen onder deze niet-westers allochtone jongeren. Dit geldt ook voor de gemeenten Eindhoven en Tilburg; ongeveer een kwart van de niet-westerse allochtone jongeren is van Turkse afkomst. De tweede grote groep wordt gevormd door de Marokkanen (respectievelijk 17% en 19% voor Eindhoven en Tilburg). Naar schatting wordt de groep Marokkanen in de toekomst in Nederland de grootste groep jongeren van niet-westerse herkomst: 170.000 in 2015. Ondanks de sterke daling van het aantal kinderen per vrouw onder Marokkaanse vrouwen, hebben Marokkanen in de laatste decennia relatief toch meer kinderen gekregen dan de overige groepen [17]. Het aantal Turkse en Surinaamse jongeren zal waarschijnlijk dalen, vanwege een afname van de immigratie van deze groepen en doordat er onder hen minder kinderen geboren worden [18]. Naast de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse en Arubaanse jeugd is er nog een grote groep jongeren met zeer diverse niet-westerse herkomstlanden. Deze groep zal in de toekomst alleen maar toenemen. In Nederland vormen Irakezen, Afghanen en Chinezen binnen deze groep het grootste aandeel (elk 2,5% in 2008). In Eindhoven en Tilburg vormen ook de Somaliërs een relatief grote groep (3% in Eindhoven en 5% in Tilburg). Sinds het einde van de jaren negentig vormen immigranten die een gezin willen vormen de grootste groep immigranten in Nederland, terwijl er voorheen meer immigranten kwamen met een asielverzoek of om in Nederland te werken [11].
10
Toename allochtonen Het CBS voorspelt dat het aantal allochtone jongeren gaat toenemen van 1,16 miljoen in 2010 naar 1,18 miljoen in 2020, vooral door een toename van het aantal westerse allochtonen. De verwachting is dat het aantal niet-westerse allochtonen de komende jaren vrij stabiel zal blijven. [11]. Volgens de bevolkingsprognose van het CBS stijgt het inwoneraantal van Noord-Brabant in de periode 2010 tot 2020 slechts zeer gering (met 0,6%, van 2417980 naar 2433532). Het aantal allochtone inwoners stijgt echter met 14,5% (van 383.560 in 2010 tot 439.177 in 2020). Daarmee stijgt het aandeel allochtonen in Noord-Brabant van 16% in 2010 naar 18% in 2020. Vooral het percentage niet-westerse allochtonen lijkt toe te nemen. Opvattingen vanuit beleid en praktijk Aan de ene kant wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal huishoudens met allochtonen verder zal toenemen door de instroom en door de vorming van nieuwe huishoudens uit bestaande gezinnen. Immers onder de allochtonen zijn veel jongeren en als zij hun eigen huishouden gaan vormen dan zal het aantal huishoudens met allochtonen gaan stijgen. Wel blijkt dat sinds wetswijzigingen het bemoeilijken om in Nederland te trouwen met iemand uit een ander land de toename vanuit het buitenland minder groot is geworden. Aan de andere kant zien we nu al dat een e e groot deel van bv de Marokkaanse groep uit de 2 en 3 generatie bestaat. Dus over een tijdje is er nog maar een heel klein percentage dat zelf uit Marokko is gekomen. Voor de rest geldt dat hun voorouders wel in het buitenland zijn geboren, maar dat zij zelf allemaal hier zijn geboren. Feitelijk heb je het dan dus niet meer over migrantenkinderen. Het lijkt erop alsof de ontwikkeling in de samenstelling van de gezinnen twee verschillende bewegingen laat zien. Enerzijds zien we minder grote gezinnen. Daar waar voorheen allochtone gezinnen vijf, zes, zeven kinderen hadden, heeft de tweede generatie gemiddeld twee à drie kinderen. Anderzijds is er ook een ontwikkeling zichtbaar waarbij er weer steeds meer kinderen geboren worden. De toegenomen integratie heeft er ook toe geleid dat de allochtone en met name de Turkse en Marokkaanse gemeenschap gebruik maakt van de voorzieningen die er zijn, zoals bijvoorbeeld de kinderopvang. Een reden bijvoorbeeld om niet te kiezen voor een groot gezin is dat de vrouw carrière wil gaan maken, dat ze zich wil ontwikkelen. Echter, omdat bekend is dat er voorzieningen bestaan, zoals kinderopvang en belastingregelingen, waar ook zij gebruik van kunnen maken is deze reden binnen de Marokkaanse en Turkse gezinnen minder van belang. Daardoor ontstaat er nu weer een tendens, dat zie je ook bij de autochtonen, dat de grote gezinnen weer in zijn. Of deze tendens doorzet is de vraag, nu de kinderopvang naar verwachting weer (fors) duurder wordt. 2.3 Maatschappelijke ontwikkelingen Vanaf 2004 zijn er inmiddels 5 integratiekaarten verschenen. De eerste 3 zijn uitgegeven door het Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Wetenschappelijk en Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. De laatste 2 zijn uitgebracht door het CBS en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). De integratiekaart schetst een beeld van de positie van groepen allochtonen op verschillende maatschappelijke terreinen, en van de ontwikkelingen daarin in de tijd. Het proces van integratie ontwikkelt zich over generaties heen. Ondanks een ongunstige uitgangssituatie doet de tweede generatie het steeds beter in het onderwijs en staat ze er sociaaleconomisch beter voor dan de eerste generatie. Ook in demografisch gedrag en maatschappelijke participatie staan zij dichter bij autochtonen dan de eerste generatie. Bovendien beschouwen tweedegeneratie allochtonen zichzelf veel vaker als Nederlander dan eerstegeneratie allochtonen [14]. Verbetering onderwijsprestaties Uit onderwijsgegevens blijkt dat niet-westerse allochtone jongeren hun achterstand ten opzichte van autochtone jongeren geleidelijk aan het verkleinen zijn. Vooral meisjes van niet-westerse allochtone herkomst doen het steeds beter in het onderwijs. Jongens van met name Turkse en Marokkaanse
11
herkomst daarentegen blijven achter. Ook in de deelname aan de onderwijssoorten van het voortgezet onderwijs is te zien dat autochtonen en niet-westerse allochtonen iets dichter bij elkaar komen. Hoewel er nog steeds een groot verschil is, is het verschil sinds 2003/’04 iets minder groot geworden. In beide groepen groeide de deelname aan HAVO en VWO en nam de deelname aan VMBO af. Bij niet-westerse allochtonen gebeurde dit net iets meer dan bij autochtonen. De instroom van niet-westerse allochtonen in het hoger onderwijs is sinds 2003/’04 meer gegroeid dan die van de autochtone bevolking. Niet-westerse allochtone vrouwen stroomden in 2009/’10 gemiddeld even vaak in als autochtone vrouwen. De tweede generatie bleef nauwelijks achter bij autochtone jongeren. Echter, vooral mannen van Turkse en Marokkaanse herkomst van de eerste generatie stroomden gemiddeld veel minder vaak in het hoger onderwijs in dan andere groepen [14]. Ook de diplomaverwerving van niet-westerse allochtonen in het hoger onderwijs lijkt langzamerhand te verbeteren. Hoewel de trends een positieve ontwikkeling laten zien, presteren op dit moment nietwesterse allochtonen in alle stadia van de onderwijsloopbaan gemiddeld toch nog minder goed dan autochtonen (zie voor een nadere beschrijving ‘huidige situatie’, pag. 7. e.v.). Economische crisis treft vooral migranten De arbeidsmarktpositie van niet-westerse migranten was tot 2008 betrekkelijk gunstig, maar staat thans ernstig onder druk door de snel verslechterende arbeidsmarkt. Het tekent de conjunctuurgevoelige situatie van de niet-westerse groepen. Het aandeel werkende migranten neemt af, en die daling verloopt in relatieve en absolute termen aanzienlijk sneller dan bij autochtone Nederlanders. Sinds het derde kwartaal van 2008 vertoont de werkloosheid een stijgende lijn. Hiermee komt een einde aan de daling van de werkloosheid die inzette na 2005. Het zijn vooral de jongeren uit de migrantengroepen bij wie de werkloosheid snel oploopt. In 2010 was 23% van de nietwesterse jongeren werkloos (tegen 10% van de autochtone jongeren). Hier wreekt zich het feit dat veel niet-westerse jongeren niet voldoende gekwalificeerd zijn voor de arbeidsmarkt [3] Vanaf 2009 weer stijging aantal migrantenkinderen dat opgroeit in armoede Tussen 1995 en 2007 is voor alle herkomstgroepen het percentage jeugdigen dat in armoede opgroeit gedaald; deze daling is het scherpst voor jeugdigen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond. De afname van het aandeel niet-westerse jeugdigen dat in armoede opgroeit, is het sterkst tussen 1996 en 2000. In die periode zijn de sociaaleconomische en arbeidsmarktpositie van minderheidsgroepen in Nederland sterk verbeterd. Bij alle herkomstgroepen is er tussen 2001 en 2005 sprake van een stabilisatie of – bij Turks-Nederlandse jeugdigen – zelfs van een lichte stijging van de armoedecijfers. Tussen 2005 en 2007 is er weer sprake van een lichte daling in het aandeel migrantenjeugdigen in arme gezinnen; deze komt overeen met een lichte daling van de werkloosheid onder etnische minderheden in dezelfde periode. In 2009 is het percentage migrantenjeugdigen dat in armoede opgroeit als gevolg van de recessie weer gestegen. Niet-westerse huishoudens liepen in 2009 bijna drie keer zo veel risico op armoede dan gemiddeld en vier keer zo veel als autochtone huishoudens [14]. Minder tienermoeders, meer eenoudergezinnen De daling van het aandeel tienermoeders na 2001 komt voor het overgrote deel voor rekening van niet-westerse allochtone meisjes [19]. Het aantal niet-westerse allochtone tienermoeders is tussen 2001 en 2008 fors afgenomen ondanks de geleidelijke toename van het aantal niet-westerse meisjes van 15 tot 20 jaar. Dit komt door twee ontwikkelingen. Ten eerste is het aandeel van de eerste generatie onder de niet-westerse tieners afgenomen. Tienermoeders komen namelijk in de eerste generatie relatief vaak voor. Ten tweede zijn in zowel de eerste als de tweede generatie de geboortecijfers gedaald. Het geboortecijfer van Turkse en Marokkaanse tieners van de tweede generatie nadert dat van de autochtone tieners. Het geboortecijfer onder de autochtone tieners bleef de afgelopen jaren vrij stabiel. Sinds de tweede helft van de jaren negentig is in bijna alle migrantengroepen het aandeel jeugdigen in eenoudergezinnen toegenomen [3].
12
Opvattingen vanuit beleid en praktijk Ondanks het overwegende optimisme zijn er ook wel zorgen, vooral ten aanzien van de verharding in de maatschappij. Door het huidige politieke klimaat worden de tegenstellingen tussen autochtonen en allochtonen alleen maar versterkt. Dit heeft ongunstige gevolgen voor de groep allochtonen. Door de negatieve houding ten aanzien van allochtone jongeren creëer je eigenlijk probleemjongeren, in plaats van dat problemen opgelost worden. De tolerantie is de afgelopen jaren afgenomen, de maatschappij is ‘harder’ geworden. Vanwege het overwegend lagere opleidingsniveau van migranten en het ontberen van een aantal vaardigheden, kunnen grote groepen migranten niet meer meekomen met grote maatschappelijke ontwikkelingen. Een gevolg hiervan is dat ze steeds meer in hun schulp kruipen. Een andere zorg betreft ook de migrantenjeugd, omdat ze meer het geloof op gaan zoeken en daardoor gaan radicaliseren. Bovendien bestaat er ook de zorg dat ‘de multiculturele samenleving’ er nooit gaat komen. Sinds ’11 september’ is er veel angst ontstaan bij zowel autochtonen als allochtonen. Volgens de geïnterviewden moeten ook allochtonen zelf sterk blijven, en zichzelf als volwaardig blijven zien. En niet alleen maar denken: ‘het wordt nooit wat, we horen hier niet thuis’. Hierdoor wordt voorbij gegaan aan de eigen verantwoordelijkheid en komen de allochtonen in een slachtofferrol terecht. Daardoor legitimeren ze het feit dat ze in de problemen zijn gekomen en ontkennen ze hun eigen rol in het geheel door bijvoorbeeld het niet afronden van een opleiding. De verantwoordelijkheid wordt bij een ander neergelegd. De economische crisis zorgt er voor dat de trek naar Marokko en Turkije groter wordt. Dit geldt vooral voor de hoger opgeleiden. Met degenen waar het slecht mee gaat en die in Nederland blijven, gaat het steeds slechter. Gelukkig zijn er juist wel veel mensen geïntegreerd. En die groep wordt gelukkig ook groter, dus dat zijn eigenlijk de ambassadeurs van de migranten op allerlei terreinen. Het is belangrijk om in de gaten te houden dat de migrantengroep steeds verandert. Bijvoorbeeld de groep Somaliërs wordt groter. Als daar geen aandacht voor is, spelen daar straks dezelfde problemen als bij de Turken en Marokkanen. 2.4 Beleidsontwikkelingen Het huidige kabinet wil het stelsel van de jeugdzorg effectiever maken. In lijn met het advies van de Parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg zullen alle taken op het gebied van de jeugdzorg overgeheveld worden naar gemeenten. Het betreft de overheveling van de jeugd-ggz, provinciale jeugdzorg, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming en licht verstandelijk gehandicaptenzorg. Het streven is om deze transitie in 2015 af te ronden. Uitgangspunt is dat jeugdigen of ouders die extra ondersteuning nodig hebben, deze snel, integraal en in de vertrouwde omgeving krijgen. Er komt één financieringsstelsel. Door de overheveling worden dus steeds meer verantwoordelijkheden overgedragen naar de gemeenten. Op het gebied van zorg en welzijn is hiervoor in 2007 de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) ingevoerd. Deze wet verplicht gemeenten beleid te ontwikkelen om er voor te zorgen dat alle burgers kunnen meedoen aan de maatschappij. De gemeenten moeten onder andere zorgen voor kinderopvang en voor- en naschoolse opvang. Gerichte activiteiten aanbieden voor bijvoorbeeld tieners en ervoor zorgen dat ouders ergens kunnen aankloppen met opvoedingsvragen. Om opvoeders te ondersteunen in hun taak zijn onder andere de Centra voor Jeugd en Gezin opgericht. Inhoudelijk spreekt het huidige kabinet zich niet meer uit over de onderdelen, die het wil overhevelen. Het gevolg hiervan is dat het beleid van het vorige kabinet leidend is. Wel zijn de Vogelaargelden weggevallen. Uit deze middelen werden de extra inspanningen van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid gefinancierd. Diversiteit in Jeugdbeleid De gemeente wordt met deze overheveling als regisseur verantwoordelijk voor de resultaten van het jeugdbeleid en dus ook voor de resultaten van het jeugdbeleid voor allochtone jeugdigen. Vanuit deze verantwoordelijkheid moeten gemeenten afspraken maken met instellingen over het bereik van allochtone jeugdigen en de effectiviteit van het aanbod.
13
Het vorige kabinet heeft als doel gesteld dat alle jeugdigen en hun ouders in 2011 terecht moeten kunnen bij een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het doel van een CJG is dat snelle, goede en gecoördineerde adviezen en hulp op maat vanzelfsprekend wordt: één gezin, één plan! Het kabinet ziet een belangrijke rol voor het CJG bij het voorkómen en terugdringen van de gezondheids- en ontwikkelingsachterstanden bij allochtone jeugd. De vormgeving van een intercultureel CJG biedt gemeenten de kans om ook allochtone kinderen, jongeren en hun ouders de zorg te bieden die zij nodig hebben. Met ‘interculturalisatie’ van het CJG wordt bedoeld dat het management en alle werknemers worden toegerust om effectief om te gaan met culturele verschillen. De stelselherziening en in het bijzonder de transitie van de jeugdzorg kan de gemeenten veel kansen bieden. Lokaal kan de nadruk worden gelegd op de creatie van een positief opvoedingsklimaat; op het stimuleren van zelfredzaamheid, eigen kracht en empowerment. Door het beleid meer te richten op het ondersteunen van ouders in hun eigen opvoedkracht en het versterken van informele netwerken rondom ouders en kinderen kan er lokaal een positieve slag gemaakt worden. Het CJG kan de stimulator worden van een positief opvoedklimaat, dichtbij gezinnen en jeugdigen, vanuit hun netwerken en vindplaatsen. Door hulp en steun meer naar voren te halen met preventieve programma’s kunnen mogelijk veel problemen voorkomen worden. Kansen van migrantenkinderen De kansen van migrantenkinderen (met name degenen met een niet-westerse afkomst) staan in de huidige maatschappij extra onder druk. Een belangrijke factor, die maakt dat kinderen een langere weg moeten gaan om hun talenten optimaal te ontplooien is hun sociaal-economische achtergrond. Het gezin van allochtone herkomst heeft vaak slechts een beperkte bagage in termen van opleidingsniveau, positie op de arbeidsmarkt, inkomen en daarmee samenhangend leefsituatie. Taalachterstand is de meest in het oog springende factor bij die beperkte bagage. Dat geldt voor kinderen in autochtone achterstandsmilieus (beperkte woordenschat, grammatica e.d.), maar nog sterker bij kinderen voor wie het Nederlands niet de thuistaal is. Er zijn een aantal beleidsontwikkelingen die de kansen op talentontwikkeling negatief kunnen beïnvloeden. De eerste betreft de bezuinigingen op de kinderopvang. Het is niet onwaarschijnlijk dat de meest kwetsbare groepen hiervan de meest negatieve effecten zullen ondervinden. Voor hen wordt de kinderopvang wellicht te duur. Met als gevolg dat de mogelijkheden voor deze kwetsbare kinderen om via kinderopvang en daaraan gerelateerde voor- en vroegschoolse educatie zo vroeg mogelijk ondersteund te worden om hun (taal)achterstanden in te lopen, beperkt zullen worden. Op de langere termijn zal dit dan ook schadelijke gevolgen hebben voor de verdere onderwijsloopbaan. De tweede beleidsontwikkeling is specifiek van belang voor migrantenkinderen. Het betreft de korting op de inburgering, c.q. het aanzienlijk vergroten van de eigen bijdrage. Die beperkt de mogelijkheid dat ouders beter thuis raken in de Nederlandse taal en samenleving, wat vervolgens weer de kans belemmert dat ouders als voorbeeld kunnen dienen voor hun kinderen om te laten zien dat het mogelijk is je te ontwikkelen. Daarnaast zal het voor ouders moeilijker worden om hun kinderen praktisch te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun talenten op een zodanige wijze dat ze optimaal hun weg kunnen vinden in de Nederlandse samenleving, zowel binnen het onderwijs als op de arbeidsmarkt. Een ander knelpunt betreft het huidige onderwijssysteem. De bescherming van dit systeem maakt het lastig, zo niet onmogelijk om te komen tot een spreidingsbeleid, waardoor de concentratie van achterstandsleerlingen op bepaalde scholen tegengegaan kan worden. Hierdoor krijgen niet alle kinderen dezelfde kansen. Er wordt zelfs gesproken over ‘zwarte scholen’. Deze scholen (in casu vooral VMBO-scholen) zijn vooral zwakke scholen, door de cumulatie van sociaal-economische achterstanden bij leerlingen en een tekortschietende kwaliteit bij onderwijsgevenden[20-22]. Professor Jaap Dronkers wijst er in dat verband op, dat juist allochtone leerlingen te lijden hebben van het lerarentekort en onbevoegde docenten, omdat zij veel afhankelijker zijn van de kwaliteit van het onderwijs: “Zij kunnen thuis relatief weinig steun krijgen van hun meestal laag opgeleide ouders” [23].
14
Een andere ontwikkeling is dat er plannen op het gebied van aanpassingen in de onderwijsfinanciering liggen die negatieve gevolgen zullen hebben voor de talentenontwikkeling van met name migrantenkinderen. Tot voor kort was het relatief eenvoudig om diploma’s te ‘stapelen’. Inmiddels houdt de studiefinanciering na de nominale studieduur van een bachelor op en is er zelfs sprake van een ‘langstudeerdersboete’, bij uitloop van langer dan één jaar. Een tweede studie moet volledig zelf bekostigd worden en er zijn plannen om een sociaal leenstelsel voor de masterfase in te voeren. Vooral migrantenkinderen, die als gevolg van een ontwikkelingsachterstand een wat langere schoolloopbaan bewandelen, zullen van deze maatregelen de dupe worden. Wanneer een student niet binnen een bepaalde tijd zijn studie kan afronden met het behalen van het diploma, moet het ontvangen bedrag aan studiefinanciering worden terugbetaald. De termijn waarin het bedrag van studiefinanciering moet worden terugbetaald is verlengd, maar adder onder het gras is dat de studieduur op zich veel korter is geworden en dat de tijd waarin geld geleend kan worden ook fors is terug geschroefd. De kans is dus groter dat studenten sowieso meer kosten zullen moeten maken om te kunnen studeren. [25] Meer in het algemeen, en niet bijzonder voor kinderen van migranten, zien we overigens dat in het huidige regeringsbeleid de tolerantie voor afwijkend gedrag afneemt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie keihard wil optreden tegen criminele jeugdgroepen, terwijl het aantal criminele jongeren met het huidige beleid al fors is afgenomen. Rondhangende jongeren, een verschijnsel van alle tijden, worden vandaag de dag steeds minder geaccepteerd [24]. Diversiteit in het beleid van Eindhoven en Tilburg De inventarisatie van activiteiten en beleid gericht op diversiteit in de gemeenten Tilburg en Eindhoven leverde een indrukwekkende waslijst op van algemeen beleid, specifiek beleid, plannen en activiteiten op het gebied van preventie en hulpverlening [26]. De onderlinge samenhang echter, is niet altijd even duidelijk. Dit was dan ook een van de conclusies, die uit de evaluatie van de nota ‘Allemaal Tilburgers’ naar voren kwam [27]. Uit deze evaluatie bleek dat de maatregelen die de gemeente heeft genomen zeer divers van aard zijn. Veel initiatieven en/of projecten die gestart zijn in het kader van ‘Allemaal Tilburgers’ hebben op de een of andere manier met het integratie- en participatiebeleid van doen. Een belangrijk voorkomend probleem is dat veel activiteiten zich richtten op vergelijkbare problematiek, zonder dat de prioritering en samenhang daartussen duidelijk wordt. Over de evaluatie van het diversiteitsbeleid in de gemeente Eindhoven is ten tijde van de totstandkoming van deze rapportage nog niets bekend. Opvattingen vanuit beleid en praktijk Beleid moet gericht zijn op vroegtijdig herkennen van problemen. Preventie is erg belangrijk; als er problemen zijn mag de vrijblijvendheid er wel vanaf en zou er dus sneller ingegrepen mogen worden. Vanwege de huidige bezuinigingen zullen instellingen overal op beknibbelen, maar vooral op specifiek aanbod. De grootste uitdaging van de gemeenten de komende jaren zal zijn om participatie (onderwijs en maatschappelijke deelname) op de agenda te blijven houden. Goed beleid zou ook zijn, dat mogelijke taalachterstand bij kinderen vroegtijdig aangepakt wordt. Daarnaast moet diversiteitbeleid of intercultureel beleid gestimuleerd worden op verschillende terreinen: op gebied van personeels- en organisatiebeleid, deskundigheidsbevordering en bereik van de doelgroep. Het is vooral belangrijk om er op tijd bij te zijn. Maar de hulp die wordt verleend, kan nog steeds wel dezelfde hulp zijn als de hulp die een autochtoon gezin krijgt. Diversiteit in de samenstelling van een team is een belangrijke factor om beter aansluiting te vinden bij de doelgroep. De huidige subsidiecultuur creëert ook een soort afhankelijkheid binnen de zwakkere groepen zelf. Structureel beleid is belangrijk. Het is echter van belang om allerlei groepen te stimuleren minder afhankelijk te worden van subsidies en zelf dingen te organiseren. Een belangrijk knelpunt binnen het huidige beleid is misschien wel dat er van bovenaf geprobeerd wordt de allochtone groep te pushen zich aan te passen. Wellicht is het veel belangrijker om te werken aan de brug tussen autochtonen en allochtonen. Een mogelijk voorbeeld hiervan is een mix van
15
autochtone en allochtone verenigingen, die samen moeten werken om bepaalde problemen op te lossen. 2.5 Kernonzekerheden Deskundigen die voor de inventarisatie van bovengenoemde trends en ontwikkelingen geïnterviewd zijn (zie onder 3.1), zijn gevraagd twee mogelijke ontwikkelingen te noemen, die zeer onzeker zijn, maar wel een zeer hoge impact op migrantenkinderen en hun gezinnen zullen hebben. Hieronder een overzicht van deze ontwikkelingen -
Tweedeling in de samenleving (hoge en lage sociaal-economische status (SES)) en de gevolgen daarvan Verhoudingen in de samenleving verharden Verharding samenleving (media) Onzekerheid opvoeding / ontwikkeling Economische crisis Professionele ontwikkeling van doelgroep zelf (als voorbeeldgedrag); zowel voor allochtone als autochtone doelgroep Empowerment Totale segregatie Rol van de vader in het gezin Opleidingsniveau van migranten / onderwijs Acceptatie Benadering van allochtonen door Nederlanders Taalontwikkeling Opstelling van allochtonen zelf (slachtofferrol, empowerment) Deelname van allochtone gezinnen aan de maatschappij Politieke klimaat Beeldvorming in de samenleving
16
3
SCENARIO’s
3.1 Aanpak De opdracht was om toekomstscenario’s te schetsen die inzicht geven in de problemen en mogelijkheden die zich kunnen voordoen als het gaat om het verbeteren van de kansen van allochtone kinderen en hun ouders. Voor het ontwikkelen van verschillende scenario's is een methodologie toegepast die toekomstige wereldbeelden schetst aan de hand van twee onzekerheden die uit de huidige, bestaande, situatie worden gedestilleerd. Dat gebeurde in een workshop, waarvoor de hiervoor beschreven resultaten uit de literatuurstudie en interviews met experts de input vormden. Een groot aantal deskundigen heeft aan deze workshop deelgenomen. Het betreft vertegenwoordigers van de betrokken partijen in de Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid in Noord-Brabant, zoals van de gemeente Eindhoven, Palet, De Combinatie Jeugdzorg, de Lumens groep, Kompaan en de Bocht, de adviesgroep van de werkplaats en het PON en vertegenwoordigers van Kenniswerkplaats Tienplus, Stichting Kennisplein, Ministerie van Veiligheid en Justitie en GGD Brabant-Zuidoost en Bureau Jeugdzorg. Met behulp van discussies (zowel in subgroepen als plenair) zijn uiteindelijk een achttal kernonzekerheden benoemd. 1. kennis en onderwijs (toegankelijkheid, kosten/betaalbaarheid, verschillen in opleidingsniveau) 2. economische ontwikkelingen (crisis, stabiliteit euro, werkloosheid, ondernemerschap allochtonen, investeringen, allochtone middenklasse, sociaal economische status) 3. media (invloed van media; uitvergroten verschillen, privacy, onafhankelijkheid versus staats TV) 4. technologie (digitalisering, digibeten) 5. internationale ontwikkelingen (clash of civilisation, revolutie in Midden-Oosten, concurrentie tussen werelddelen, monetair stelsel, politiek klimaat in Europa, populisme, kinderrechten, globalisering/wereldmarkt 6. segregatie/ polarisatie (kloof in samenwerking, populisme, radicalisering / fundamentalisme, her-verzuiling) 7. Gezondheid en demografie (vergrijzing en migratie) 8. Interculturele dynamiek (segregatie oranjisme/inclusiviteit, open/gesloten gezinssysteem, binnen/buiten gezin gericht) Uit deze 8 kernonzekerheden zijn de twee (waarschijnlijk) meest onzekere gekozen, die als basis voor vier scenario’s dienen: economische ontwikkelingen en polarisatie. Gaat de economie groeien of komen we dieper in crisis? Zet de individualisering door of ontstaat er juist meer cohesie? De combinatie van de twee onzekerheden resulteert in vier kwadranten die alle vier een ‘toekomstige wereld’ vertegenwoordigen. In figuur 1 staan deze twee kernonzekerheden in een assenkruis ten opzichte van elkaar uitgezet. De volgende namen zijn aan de scenario’s gegeven: ‘Canada’, ‘ZuidAfrika’, ‘IJsland’ en ‘Mexico’. De namen geven al een beeld de inhoud van de scenario’s, die in vier extremen zijn uitgewerkt. Het gaat er niet om of de scenario’s werkelijkheid worden. Het gaat erom te laten zien wat er zou kúnnen gebeuren. Als de genoemde kernonzekerheden zich in een bepaalde richting bewegen, ontstaan er zowel kansen als bedreigingen die met goed en tijdig beleid kunnen worden gestimuleerd of afgeremd. Tijdens een tweede workshop zijn de scenario’s – in grove vorm – besproken door deskundigen: vertegenwoordigers van de gemeente Eindhoven, Kompaan en de Bocht, Palet, Afar Consultancy, Stichting Kennisplein, Ministerie van Veiligheid en Justitie, Sirkulo Antiano Tilburg, en het PON. Daarbij zijn een aantal mogelijke beleidsopties genoemd. De vier scenarios’ en mogelijke opties voor beleid zijn ook besproken in de stuurgroep en de adviesraad van de Academische Werkplaats Diversiteit in het Jeugdbeleid in Noord-Brabant.
17
3.2
De vier scenario’s
Figuur 1 Vier scenario's
Scenario 1 ‘Canada’’ (rijk en solidair) is een hoopvol scenario, de scenario’s 2 ‘IJsland ‘IJsland’ (arm en solidair) en 3 ‘Zuid-Afrika’’ (rijk en gepolariseerd) zijn tussenscenario’s, terwijl scenario 4 ‘Mexico ‘Mexico’ (arm en gepolariseerd) een gevreesd scenario is. Aan de hand van een beschrijving van een allochtoon gezin in 2011 schetsen we hoe dit gezin zich over een een periode van 10 jaar ontwikkelt in de verschillende onderscheiden scenario’s. Het gezin in januari 2011 Vader Abdul, 45 jaar eerste generatie niet-westerse niet westerse allochtoon, en moeder Fatima, 40 jr, tweede generatie niet-westerse westerse allochtoon hebben een gezin met vier kinderen. De oudste is 14 jaar en de jongste 5 jaar. Vader heeft altijd hard gewerkt voor zijn gezin. Hij spreekt goed Nederlands en heeft steeds als productiemedewerker in een bedrijf gewerkt, dat dat 1,5 jaar geleden failliet ging. Mede vanwege de gang van zaken rond het faillissement kwam hij met lichamelijke klachten in de ziektewet. Zoals het er nu naar uit ziet zal hij over enkele maanden gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden verklaard. Vader hecht voor de opvoeding van zijn kinderen aan voor hem belangrijke waarden, dat zijn: respect, gehoorzaamheid en studeren voor een goede toekomst. Hij is steeds bij iedere ouderavond van de school aanwezig. Verder kun je vader gerust als streng betitelen, waarmee wa hij zich vooral rechtvaardig wil opstellen. Moeder Fatima is de hele dag in huis bezig. In tegenstelling tot vader is zij erg toegeeflijk. Het gezin kent geen financiële problemen. De oudste zoon (14)) is licht autistisch. Zijn ouders hebben hier nooit nooit goed op ingespeeld. Zij kenden het verschijnsel niet en vielen met hun opvoedstijl vooral terug op wat zij van hun ouders geleerd
18
hebben. Na de nodige problemen, is de zoon voortijdig met zijn Vmbo-opleiding V opleiding gestopt. Hij wordt nu door het jongerenloket begeleid. Vader Abdul is op de achtergrond een belangrijke drijvende kracht om hem in het traject van het jongerenloket te houden. De tweede zoon (12) is dit jaar met zijn HavoH opleiding gestart. Hij heeft interesse in alles wat met computers te maken heeft. heeft. De derde zoon (9) doet het goed op de basisschool, het ziet er naar uit dat hij naar de Havo kan of misschien wel hoger. Maar hij heeft verkeerde vrienden. Verder heeft het gezin een dochter van 5 jaar,, die naar de basisschool gaat. ral contacten in hun eigen gemeenschap. De contacten met de buren zijn over en Het gezin heeft vooral weer oppervlakkig. Scenario 1 ‘Canada’ (Rijk en solidair)
Kenmerken: 2016 Nederland en de rest van Europa bevinden zich in een periode van hoogconjunctuur. hoogconju ctuur. Er is sprake van een enorme economische bedrijvigheid, een geringe werkloosheid en consumenten hebben veel te besteden. Er is geen sprake meer van discriminatie. 2021 In de jaren daarna blijft het et in economisch opzicht nog steeds erg goed gaan met Nederland. N Het samenleven in verscheidenheid is geen loze kreet meer, maar is werkelijkheid geworden. Er kan met recht van een multiculturele samenleving gesproken worden. Allochtonen doen mee. Ze nemen deel aan de maatschappij in zowel sociaaleconomisch, sociaal-cultureel s als politiek opzicht, opzicht zonder daarbij hun culturele eigenheid op te geven. geven Veel allochtonen zijn een eigen zaakje begonnen. De straten worden gekenmerkt door een verscheidenheid aan kleine winkels. Er is geen sprake meer van een sociaaleconomische omische achterstand van allochtonen. Nederland is nog meer dan voorheen een dienstensector geworden; 60% % van de beroepsbevolking werkt in deze sector (bv. handel, vervoer, horeca, medische voorzieningen, middenstand, onderwijs). De overheid heeft fors geïnvesteerd geïn in onderwijs. Daardoor is Nederland weer in de Top 3 van de Kenniseconomie terecht gekomen. Onderwijs is voor iedereen toegankelijk. Bovendien zijn er geen zwarte scholen meer. De eerste premier van allochtone afkomst heeft zijn intrede gedaan. Er is een grote solidariteit onder burgers.
19
Er is sprake van een aanzienlijke bevolkingsgroei. Vooral werknemers uit Oost-Europa komen in Nederland hun geluk beproeven. Daarnaast groeit de bevolking ook door het toegenomen aantal gezinsherenigingen. De economische groei kent echter ook een keerzijde; de steden worden alsmaar groter, er zijn veel files en door de bevolkingsgroei is er een krapte op de huizenmarkt ontstaan. Daarnaast brengt de welvaart ook gezondheidsproblemen met zich mee; een groot deel van de bevolking kampt met harten vaatziekten. Het gezin: 2016 Het gezin van Abdul en Fatima voelt zich inmiddels geheel geaccepteerd. Vader heeft een reintegratietraject gevolgd en is na omscholing conciërge bij een grote scholengemeenschap geworden. Moeder organiseert samen met andere vrouwen uit de wijk activiteiten in het buurthuis. Daarnaast volgt ze een opleiding voor maatschappelijk werker. De dochter (10) gaat drie keer in de week naar de Buitenschoolse Opvang. Ze heeft zowel autochtone als allochtone vriendinnen. De oudste zoon (nu 19) heeft ondertussen via het jongerenloket een baan in de sociale werkvoorziening gekregen. Daar heeft hij een leuk meisje ontmoet. De tweede zoon (17) wil na de Havo een Hbo-opleiding informatica volgen. De derde zoon (14) is na een start op het Vwo, uiteindelijk naar de Havo gegaan. Daar doet hij het wat leerprestaties betreft wel goed, maar hij is betrapt op diefstal. Hij is verwezen naar Bureau Halt. Vooral vader heeft het hier moeilijk mee; hij vindt dat hij gefaald heeft in zijn opvoeding. Via het CJG is hij in contact gebracht met een gezinscoach. 2021 Vijf jaar later heeft het gezin een hele ontwikkeling doorgemaakt. Moeder is na het behalen van haar diploma gaan werken en is daarmee financieel onafhankelijk geworden. De twee oudste zonen wonen niet meer thuis. De oudste zoon (24) heeft vanwege zijn autistische problematiek weliswaar nog steeds zijn baan in de sociale werkvoorziening, maar hij wil graag hogerop komen. Vooral omdat hij getrouwd is en op zichzelf woont. Hij is op zoek naar een baan als beheerder. De tweede zoon (22) heeft na zijn Hbo-opleiding een baan in de IT-branche gevonden. Vanuit zijn bedrijf geeft hij elke week praktijkles op het Vmbo om meer leerlingen te interesseren voor de IT. Voor de dochter heeft de buitenschoolse opvang plaatsgemaakt voor huiswerkbegeleiding. Ze wil graag verder studeren. De vader heeft na een moeilijke periode met behulp van de gezinscoach weer een berere band gekregen met de nu 19-jarige derde zoon, die inmiddels ook bezig is met een Hbo-opleiding. Beleidsopties: Binnen dit scenario lijkt het credo ‘Alle kansen voor migrantenkinderen’ werkelijkheid te zijn geworden. Voor de gemeente is het van belang om er voor te zorgen dat die situatie gehandhaafd blijft. Taalstimulering wordt daarvoor als een belangrijk aandachtspunt gezien. Dit geldt zowel voor het hele jonge kind als voor volwassenen. Vanwege de economische voorspoed is de kans groot dat Nederland meer migranten aantrekt. Ook voor deze nieuwe migranten is het belangrijk dat ze de Nederlandse taal leren om een plek te vinden in de maatschappij. Investeren in onderwijs is van groot belang. In dit scenario is er voldoende werk voor iedereen. Dit maakt het nog steeds wel noodzakelijk dat er een goede aansluiting is tussen onderwijs en arbeid. De zwakkere groepen in de samenleving (die er ook in dit scenario zullen zijn) moeten worden geholpen met voor hen passend onderwijs, zodat zij niet voortijdig het onderwijs verlaten. Het inzetten van kansrijken als mentor zou hierbij kunnen helpen. Daarnaast kan het via het CJG inzetten van een gezinscoach op wijkniveau met name voor nieuwe migrantengezinnen veel opleveren. Deze gezinscoach is bij voorkeur iemand uit de eigen gemeenschap, die al langer in Nederland woont en bekend is met de twee verschillende werelden. Deze gezinscoach kan de familie uitleggen wat in Nederland anders is dan in het land van herkomst, wat er in Nederland wel mag en wat bijvoorbeeld niet. De gezinscoach kan worden ingezet om regelmatig contact op te nemen met gezinnen waar zaken mis dreigen te gaan.
20
Scenario 2 ‘IJsland’ (Arm en solidair)
Solidariteit
Kenmerken: 2016 Nederland heeft een slechte economische positie en zit in de top van de vergrijzing en daardoor met hoge kosten voor zorg. Om de staatsschuld terug te dringen, zijn gedurende een reeks van jaren aanmerkelijke bezuinigingen doorgevoerd. Ook het onderwijs kon hier niet aan ontkomen. Bezuinigen zijn doorgevoerd op ondersteunende diensten, vervolgens op functies als leerlingbegeleiding. De studiefinanciering voor het hoger onderwijs bestaat niet meer. Het onderwijs is duur en studenten bouwen van meet af aan een torenhoge studieschuld op. Hogescholen en Universiteiten zijn voor hun ontwikkelactiviteiten vooral afhankelijk van sponsors vanuit het bedrijfsleven. Arbeid is in hoge mate geflexibiliseerd. De personele behoefte van bedrijven wordt voor zeker 50% door uitzendbureaus en ZZP’ers vervuld. De informele economie is voor velen een belangrijke bron van inkomsten geworden. Op basis van één inkomen valt voor een gezin nauwelijks rond te komen. Om je enige luxe te kunnen permitteren is het noodzakelijk om gezamenlijk bij te dragen aan het gezinsinkomen. Het grootgezin en groepswonen worden opnieuw als samenlevingsvormen gewaardeerd. Sociaal Economische Status (SES) en leefstijlen zijn relevanter onderscheidende factoren geworden dan verschillen in herkomst. Er ontwikkelt zich een tweedeling waarbij leden van de hoogste SESgroepen het meest makkelijk toegang hebben tot voorzieningen zoals onderwijs, en de laagste SESgroepen het minst makkelijk. Het uitkeringenstelsel is teruggebracht tot een vangnet dat in de meest noodzakelijke kosten van bestaan voorziet. Zeker in de lagere SES-groepen heerst een grote onderlinge solidariteit. Dit is terug te vinden in de voornaamste opvoedingsdoelen die ouders zich stellen. Naast zelfstandigheid, het vermogen om eigen keuzes te maken, worden waarden als respect en gemeenschapszin hoog aangeslagen. Er heeft zich een cultuur van verantwoordelijkheid voor elkaar ontwikkeld. 2021 In de jaren daarna klimt Nederland - dank zij de forse investeringssubsidies van de EU en de lage lonen - langzaam uit het dal. Er heerst een sterk besef dat het belangrijk is om de handen ineen te slaan. Het diploma van het middelbaar vakonderwijs staat inmiddels garant voor werk. Mede daardoor is de onderwijsdeelname hoog, en het aantal schoolverlaters zonder diploma beperkt. Het hoger
21
onderwijs heeft nog steeds een hoge financiële drempel, maar door gezamenlijke investeringen van overheid en bedrijfsleven kan inmiddels een grotere groep studeren. Het gezin: 2016 Vader Abdul is inmiddels volledig arbeidsongeschikt. Hij komt niet in aanmerking voor een uitkering, omdat de andere gezinsleden inkomen kunnen inbrengen. De oudste zoon (19) heeft geen vaste baan, maar klust regelmatig ‘zwart’ bij vrienden. Daarnaast heeft hij samen met zijn moeder een handel op de markt. De tweede zoon (17) gaat na zijn Havo naar de middelbare vakschool. Hoger onderwijs is helaas onbetaalbaar. De derde zoon (14) doet het weliswaar goed op school, maar is betrapt op diefstal en moet voor komen. (Bureau Halt bestaat niet meer.) Vader heeft het hier erg moeilijk mee. Via het CJG heeft het welzijnswerk een EigenKracht-conferentie georganiseerd. Sindsdien helpen buren, familie en vrienden vader om de zoon mee in de gaten te houden. De dochter van 10 heeft vanwege de kosten haar sportactiviteiten moeten opgeven sinds de vader volledig arbeidsongeschikt is geworden. Gelukkig heeft ze veel vriendinnen, waar ze veel mee afspreekt om te spelen. Ze mag zelfs met een van hen mee op vakantie. 2021 Vader en de oudste zoon (24) hebben nauwelijks werk. Vooral vader lijdt daaronder. De oudste zoon woont samen met zijn vrouw bij zijn ouders in. Zij zijn in financieel opzicht niet in staat om zelfstandig te wonen. Deze zoon heeft af en toe werk via zijn kennissen. Verder is hij huisman. Zijn vrouw heeft zijn plek naast zijn moeder in de ambulante handel ingenomen. De tweede zoon (22) heeft na de vakschool een baan gevonden. Hij probeert wat te sparen om straks zelfstandig te kunnen wonen, maar het grootste gedeelte van zijn loon gaat naar het gezin. Ook de dochter (15) draagt haar steentje aan het gezinsinkomen bij. Ze past vaak op bij een autochtoon gezin. Dit gezin helpt haar ook om haar taalachterstand in te lopen. Dat is noodzakelijk, wil ze straks een kans krijgen om te studeren. De derde zoon (19) heeft geen vaste baan, maar het lukt hem soms om met klussen geld te verdienen. Hij heeft nog steeds veel contact met een vrijwilliger van het CJG, die er ook voor heeft gezorgd dat hij voor halve dagen als vrijwilliger aan de slag is gegaan in een verzorgingshuis. Beleidsopties: In dit scenario is er weinig geld vanuit de gemeente beschikbaar voor allerlei initiatieven. Uiteindelijk zullen door de voortdurende economische crisis veel problemen in bepaalde gezinnen samenkomen. Het positieve aan dit scenario is dat er geen sprake is van polarisatie. Ook in dit scenario is stimulering van onderwijs belangrijk, vooral van het beroepsonderwijs (vakscholen). Beroepsonderwijs biedt perspectief op de arbeidsmarkt. Op het gebied van arbeid zouden mensen gestimuleerd moeten worden om een eigen bedrijf op te starten. Taalbeheersing blijft van belang om kansen van migranten te vergroten op de arbeidsmarkt. Mogelijk dat vrijwilligers uitkomst kunnen bieden. Het is dan wel belangrijk dat faciliteiten die in principe beschikbaar zijn, zoals scholen/klaslokalen, benut kunnen worden. Met betrekking tot preventieve jeugdprojecten geldt dat door bezuinigingen veel initiatieven weg kunnen vallen. Dit kan ertoe leiden dat de vraag naar dure hulpverleningsvormen stijgt. Hoe kun je zo’n ontwikkeling voorkomen? Dat kan alleen door goed functionerende laagdrempelige voorzieningen met een goed bereik. Preventie is hierbij het uitgangspunt, het doel is problemen snel in beeld te krijgen en op te lossen. Dit kan onder andere door het probleemoplossend vermogen van ouders te vergroten. CJG en welzijnswerk spelen hierbij een grote rol. Preventieve programma’s en opvoedingsondersteuning dienen goed en laagdrempelig te worden aangeboden. Ook moet er een goede afstemming zijn met scholen en sportverenigingen, plekken waar kinderen en jongeren vanzelfsprekend aanwezig zijn. Men moet voorkomen dat sport alleen voor rijke kinderen toegankelijk is. Ook in dit scenario kunnen gezincoaches een goede rol vervullen. Gezien de beperkte financiële mogelijkheden is het denkbaar dat er meerdere soorten gezinscoaches ontstaan: vrijwillige gezinscoaches en betaalde gezincoaches. De vrijwillige gezinscoaches komen uit de wijken waar veel migranten wonen. Ze kennen de mensen die er wonen, hebben een voorbeeldfunctie en
22
ondersteunen en helpen gezinnen die het moeilijk hebben. Bij gezinnen met zware problematiek kan de professionele gezinscoach aanschuiven en extra hulp aanbieden en organiseren.
Scenario 3 ‘Zuid-Afrika’ (Rijk en gepolariseerd)
Welvaart.nl
Kenmerken: 2016 Nederland en de rest van Europa bevinden zich in een periode van hoogconjunctuur. Er is sprake van een enorme economische bedrijvigheid, een geringe werkloosheid en consumenten hebben veel te besteden. De polarisatie die al eerder is ingezet is toegenomen. 2021 In de jaren daarna gaat het, in economisch opzicht, nog steeds erg goed met Nederland. Het land heeft veel nieuwe immigranten aangetrokken. Aan de andere kant verlaten veel allochtonen het land. Degenen die blijven, zijn over het algemeen laagopgeleid. De meeste allochtonen wonen geconcentreerd in ‘zwarte’ wijken’ en organiseren hun eigen activiteiten. Etnische afkomst is weer belangrijk geworden. Iedereen omarmt de eigen gemeenschap en cultuur. Ze kijken en luisteren vooral naar eigen lokale televisie- en radiozenders. Iedereen leeft op zijn eigen eilandje. De meeste allochtone kinderen bezoeken zwarte scholen. Hier wordt veel aandacht besteed aan eigen taal en cultuur. Dit gaat ten koste van het Nederlands. Er ontstaan niet alleen steeds meer etnische belangenorganisaties, maar ook bedrijven op een bepaalde etnische grondslag, als antwoord op de witte bedrijven die allochtonen met een taalachterstand niet aannemen. Sommige hoger opgeleide allochtonen proberen om een plekje te bemachtigen in het overwegend ‘witte bolwerk’ van de kenniseconomie. Dit gaat echter zeer moeizaam en zorgt er vooral voor dat deze allochtonen zich nergens meer thuis voelen; niet bij hun ‘eigen’ groep, maar ook niet bij de Nederlanders. De segregatie op wijk- en schoolniveau is verder toegenomen. Er is nagenoeg geen sprake van interetnische contacten. Steeds meer allochtonen zijn zich meer moslim, Marokkaan of Turk gaan voelen. Daarnaast voelen steeds meer allochtonen zich gediscrimineerd. Dit gevoel is extra aangewakkerd door het aantreden van de nieuwe minister-president van de partij ‘Holland eerst’. Deze partij staat vijandig tegenover buitenlanders, omdat die de Nederlandse cultuur zouden
23
bedreigen. In antwoord daarop ontstaan er nu allochtone politieke partijen. Ze worden gesponsord door bedrijven uit hun eigen etnische groep. Het gezin: 2016 Ondanks dat het gezin er financieel gezien op vooruit is gegaan voelen ze zich steeds meer een buitenstaander in Nederland. Er is sprake van een verscherping van tegenstellingen tussen allochtonen en autochtonen, wat geresulteerd heeft in meer spanningen, zowel binnen als buiten het gezin. De vader krijgt een uitkering omdat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Hij merkt dat zijn buren hem daar op aan kijken. De moeder is begonnen met een studie en organiseert activiteiten voor Moslimvrouwen. De oudste zoon (19) werkt vanuit de sociale werkvoorziening in het groenonderhoud. Hij had liever een baantje als beheerder gehad en voelt zich gediscrimineerd. De tweede zoon (17) doet het goed op de havo, in zijn vrije tijd voetbalt hij bij een islamitische voetbalvereniging. Ook de vierde zoon (14) zit op de Havo. Hij is daar betrapt op diefstal en doorverwezen naar Bureau Halt. Vader voelt zich daardoor gestigmatiseerd. Hij durft zijn buren niet onder ogen te komen. Het contact met zijn – blanke – buren was toch al niet zo goed. De dochter krijgt Koranles. 2021 Het gezin is weggepest uit de wijk waar ze tien jaar hebben gewoond. Hoewel ze nu meer buren uit hun eigen etnische groep hebben, denkt vooral vader er regelmatig over om terug te gaan naar het land van herkomst. Ondanks de economische groei is het hem niet gelukt om een betaalde baan te vinden. Wel doet hij vrijwilligerswerk in een Islamitisch buurthuis. Moeder, die inmiddels een baantje heeft als medewerkster voor het Islamitisch loket van het CJG en als voorlichtster Eigen Taal en Cultuur, wil ondanks de problemen die er zijn toch niet weg uit Nederland. Ze vindt dat de kinderen hier, ondanks alles, nog volop kansen hebben. Binnenkort komt voor de oudste zoon (24) een meisje uit het land van herkomst over. De tweede zoon (22) studeert aan een islamitische hogeschool en heeft zijn draai goed gevonden binnen een Islamitische studentenvereniging. Helaas is de derde zoon (19) op het slechte pad terecht gekomen. Hij zit sinds een aantal jaren in jeugddetentie, maar krijgt daar wel de kans om alsnog zijn Havo-diploma te behalen. Waarschijnlijk krijgt hij straks een baan via de reclassering, met streng toezicht om hem op het rechte pad te houden. De dochter (15) helpt de moeder mee met het organiseren van activiteiten voor hun eigen groep. Ze begint zich steeds meer in te zetten als tolk en begeleidster van nieuwkomers. Er zijn veel conflicten tussen vader en moeder, maar ze wonen nog wel steeds samen. Beleidsopties: Dit is een scenario met veel segregatie. De meeste Nederlanders willen dit niet, toch zien we in steden wijken ontstaan die bijna volledig gekleurd zijn. Om hier goed op in de spelen kan het handig zijn dat er binnen de gemeenten – en met name bij het CJG - aparte loketten voor verschillende groepen/culturen komen. Bijvoorbeeld een apart loket voor jeugdbeleid voor allochtone ouders zou ervoor kunnen zorgen dat ouders eerder bij de preventieve hulp terechtkomen. Aan de andere kant zou het juist voor de jeugd wel goed zijn dat er geen aparte groepen geformeerd worden (bv witte scholen/zwarte scholen, eigen jeugdverenigingen ed), omdat ze door samen te werken juist elkaar beter leren kennen en daarmee de dreigende etnische conflicten uit de samenleving beter kunnen pareren. Taalstimulering blijft een belangrijk aandachtspunt. Dit geldt zowel voor het hele jonge kind als voor volwassenen. Vanwege de economische voorspoed is de kans groot dat Nederland meer migranten aantrekt. Ook voor deze nieuwe migranten is het belangrijk dat ze de Nederlandse taal leren om een plek te vinden in de maatschappij. De zwakkere groepen in de samenleving (die er ook in dit scenario zullen zijn) moeten worden geholpen met voor hen passend onderwijs, zodat zij niet voortijdig het onderwijs verlaten. Het inzetten van kansrijken als mentor zou hierbij kunnen helpen. Daarnaast kan het via het CJG inzetten van een gezinscoach op wijkniveau met name voor nieuwe migrantengezinnen veel opleveren. Deze gezinscoach is bij voorkeur iemand uit de eigen gemeenschap, die al langer in Nederland woont en bekend is met de twee verschillende werelden.
24
Deze gezinscoach kan de familie uitleggen wat in Nederland anders is dan in het land van herkomst, wat er in Nederland wel mag en wat bijvoorbeeld niet. De gezinscoach kan regelmatig contact op nemen met gezinnen waar zaken mis dreigen te gaan. Extra integratieprojecten zouden overwogen moeten worden om dreigende spanningen tussen etnische groepen weg te nemen. Onbekend maakt onbemind. Het is voor een lokale gemeenschap van het grootste belang dat groepen over en weer contacten onderhouden en elkaar leren kennen. Het stigmatiseren van hele bevolkingsgroepen is contraproductief en roept ongewenste tegenreacties op. Scenario 4 ‘Mexico’(Arm en gepolariseerd)
CRISIS
Kenmerken: 2016 Internationaal zit Europa in de knel. Economisch gaat het niet goed. Door haar zwakke concurrentiepositie heeft Europa zich uit de markt geprijsd. Veel internationale bedrijven verplaatsen hun productiecapaciteit naar landen buiten Europa. Europa raakt steeds verder achterop. Dit leidt tot spanningen tussen landen. Het lijkt te gaan om een clash of civilisations, maar in wezen zijn het conflicten over grondstoffen en water. Verschillende landen worden uit de Euro gezet, wat tot meer problemen leidt. Het politieke klimaat in Europa wordt gevoed door populisme. Migratiewetten worden strikter en verdragen worden niet gerespecteerd. De Europese Unie staat onder druk en wordt instabiel. Pensioenfondsen komen door de crisis onder druk te staan, iedereen moet veel langer doorwerken. De werkloosheid neemt in heel Europa toe. Uitspraken door gerechtshoven worden niet altijd opgevolgd. In het verlengde hiervan nemen spanningen in de samenleving toe, tussen generaties en tussen mensen van verschillende etnische afkomst. Vormen van radicalisering en fundamentalisme zijn zichtbaar, maar groeperingen blijven qua omvang klein. Burgerrechten en rechten van kinderen worden niet altijd gerespecteerd. De overheid probeert Law and Order hoog te houden, maar heeft zelf te lijden onder een toenemende corruptie en kan haar verschillende diensten niet goed aansturen. Tegen de verdrukking in ontstaat er een middenklasse van migrantenafkomst.
25
2021 In de media worden alle problemen die zich voordoen enorm uitvergroot. Geweld en beroering worden breed uitgemeten. De media komen steeds meer in commerciële handen. Overal word je voortdurend bestookt met ongewenste reclame-uitingen. De publieke media nemen in omvang steeds verder af. Kranten worden steeds minder verkocht. Berichten worden meer uitgesproken, ongenuanceerd gebracht. Veel berichten worden met statistieken en cijfers gelardeerd, maar mensen worden vaak op een verkeerd been gezet. Door de toenemende angstgevoelens worden technologische mogelijkheden ingezet om iedereen digitaal te volgen. De privacy van mensen wordt op verschillende manieren geschonden. Alle mensen beschikken over een mobiele telefoon en een computer, deze apparatuur wordt echter ge- en misbruikt door veiligheidsdiensten, banken en marketeers om over iedereen informatie te verzamelen. Betalen doe je met je mobiele telefoon, daardoor heeft iedereen bijna altijd zijn mobiele telefoon bij zich. De kosten voor het gebruik van diensten van de mobiele telefoon nemen echter steeds meer toe. Het gezin: 2016 Vader Abdul heeft geen recht meer op een uitkering. Nadat hij aanvankelijk gedeeltelijk arbeidsongeschikt was verklaard, is hij twee jaar geleden volledig arbeidsgeschikt bevonden. Door de langdurige crisis zijn alle normen veranderd en is meer dan de helft van alle uitkeringen beëindigd. Andere inkomstenbronnen zijn dus nodig om het huishouden door te laten draaien. Door de economische crisis heeft vader geen uitzicht op normaal werk. Hij probeert zwart bij te verdienen, maar dit levert niet veel op. Er zijn ideeën om terug te gaan naar het land van herkomst, maar zo lang de kinderen op school zitten is dit lastig. Veel allochtonen die een hoge opleiding hebben afgerond verlaten wel het land. Moeder Fatima heeft gedwongen door de financiën werk gezocht. Ze werkt als schoonmaakster in een verzorgingstehuis. Ze moet regelmatig bijspringen om ouderen te verzorgen. Dit kost haar meer tijd, terwijl ze er geen vergoeding voor krijgt. De oudste zoon van inmiddels 19 werkt in een werklozenproject in de plantsoenendienst van de gemeente. Hij schaamt zich. Hij voelt zich door iedereen bespot en krijgt depressieve klachten. De tweede zoon (17) doet het goed op de Havo. Ook de derde zoon (14) doet het goed op de Havo. Hij is echter betrapt op diefstal en moet voor komen. Vader kan hier slecht mee omgaan. Zijn gezondheid heeft hier erg onder te lijden. De dochter (10) zit nog op de basisschool. Haar ouders hebben weinig tijd voor haar. 2021 Vader kan amper nog lopen. Honderd meter kan hij nog schuifelend afleggen. Er worden plannen ontwikkeld om terug te gaan naar het land van herkomst. Door de inflatie en het terugbrengen van het uitkeringenvangnet is de aanvullende bijstandsuitkering op het inkomen van moeder niet genoeg om alle onkosten te dekken. Hoewel moeder nog steeds schoonmaakt bij het verzorgingshuis krijgt ze veel te weinig betaald. Ze probeert bij te verdienen door individueel diensten te verrichten voor ouderen die wat meer middelen hebben. Vader en moeder hadden een lening afgesloten om een opleiding te kunnen betalen voor hun oudste zoon. Hij heeft deze opleiding echter niet voltooid en daarom moet er ook nog een boete betaald worden. Hij werkt nu via een arbeidspool van de gemeente, waar hij geen loon krijgt, maar voedselbonnen die bij een speciale winkel in kunnen worden geleverd. Hij is inmiddels 24, is erg depressief en heeft medicijnen nodig. Hij is (nog) getrouwd en heeft een dochter. Een paar jaar hebben ze ingewoond bij de ouders van zijn vrouw. Door oplopende ruzies woont hij nu weer thuis. De tweede zoon (22) heeft een Hbo-opleiding afgerond, maar heeft nog geen baan gevonden. Hij is erg religieus geworden. Doordat er veel mensen in één huis wonen en door toenemende geldzorgen nemen de spanningen toe. De derde zoon (19) zit een straf uit, na zijn zoveelste misdrijf. Bovendien wordt hij ervan verdacht dat hij lid is van een radicale groepering. De dochter van 15 doet het niet echt goed op school en is erg veel van huis. Vader windt zich daar soms over op. Ze koopt regelmatig nieuwe kleren, zelfs voor andere leden van het gezin. Vader vraagt zich af waar het geld vandaan komt. De imam heeft hem geadviseerd om zijn dochter thuis te houden.
26
Beleidsopties: Dit is het minst gunstige scenario. Werkgelegenheid is een grote zorg. De gemeente zou van de weinige middelen die ze heeft werkgelegenheidsprojecten kunnen initiëren, waarbij er voor gezorgd wordt dat er ook voldoende allochtonen mee kunnen draaien. Beleid kan het beste gericht worden op initiatieven van de doelgroep zelf. Om goed in te spelen op de segregatie kunnen aparte loketten voor verschillende groepen/culturen worden opgezet. Aan de andere kant zou het juist voor de jeugd wel goed zijn om segregatie tegen te gaan op scholen en verenigingen, om daarmee de dreigende etnische conflicten uit de samenleving beter te kunnen pareren. Ook in dit scenario is stimulering van onderwijs belangrijk, vooral van het beroepsonderwijs (vakscholen). Op het gebied van arbeid zouden mensen gestimuleerd moeten worden om een eigen bedrijf op te starten. De kwaliteit van ‘zwarte scholen’ moet worden bevorderd. Taalbeheersing blijft van belang om kansen van migranten te vergroten op de arbeidsmarkt. Mogelijk dat vrijwilligers uitkomst kunnen bieden. Het is dan wel belangrijk dat faciliteiten die in principe beschikbaar zijn, zoals scholen/klaslokalen, benut kunnen worden. Preventieve programma’s en opvoedingsondersteuning dienen goed en laagdrempelig te worden aangeboden. Door goed functionerende laagdrempelige voorzieningen met een goed bereik kan dure hulpverlening voorkomen worden. Het probleemoplossend vermogen van ouders dient verbeterd te worden. Welzijnswerk speelt hierbij een grote rol. Ook moet er een goede afstemming zijn met scholen en sportverenigingen. Daarnaast kan het inzetten van een gezinscoach op wijkniveau met name voor nieuwe migrantengezinnen veel opleveren. Deze gezinscoach is bij voorkeur iemand uit de eigen gemeenschap, die al langer in Nederland woont en bekend is met de twee verschillende werelden. De gezinscoach kan regelmatig contact opnemen met gezinnen waar zaken mis dreigen te gaan. Extra integratieprojecten zouden overwogen moeten worden om dreigende spanningen tussen etnische groepen weg te nemen. Het stigmatiseren van hele bevolkingsgroepen is contraproductief en roept ongewenste tegenreacties op.
27
4
Van probleem naar resultaten
Alle kansen voor alle kinderen. Vanuit die doelstelling is het niet acceptabel dat hulpverlenende instellingen niet alle kinderen/ouders bereiken. Om hierin verandering te brengen, om alle doelgroepen zo goed mogelijk van dienst te zijn, is het van belang dat de gemeente, organisaties en belanghebbenden gezamenlijk een proces op gang brengen om de hindernissen die er zijn voor (migranten) ouders en hun kinderen weg te nemen. Het aanpakken van een gemeenschappelijk probleem vraagt om een gedeelde visie. Door middel van een gezamenlijk gedragen document kunnen de partners met elkaar afspraken maken over hoe ze het probleem van het niet bereiken van een deel van de populatie kunnen oplossen. Het agenderen van het probleem, de legitimering van de extra moeite die wordt geïnvesteerd, is van belang om iedereen ervan te overtuigen dat er betere successen geboekt moeten worden en dat er ook daadwerkelijk stappen gezet moeten worden om verandering te brengen in de huidige aanpak en werkwijzen. Als we kijken naar de verschillende scenario’s die zijn onderscheiden en de nadere invulling daarvan, zien we vier mogelijke richtingen: Samen rijk, Samen arm, Apart en welvarend, Apart en arm. Canada (rijk en solidair) en IJsland (arm en solidair) zijn vooruitzichten waarbij de sociale cohesie in stand blijft. Het zijn scenario’s die passen bij een samenleving die onderlinge solidariteit probeert te 1 handhaven en die economisch onder het ‘Rijnlandmodel’ valt. In de vooruitzichten Zuid-Afrika (rijk en gepolariseerd) en Mexico (arm en gepolariseerd) bestaat de sociale cohesie alleen binnen de eigen groep. De grenzen daarvan worden met name bepaald door 2 etnische verschillen. Economisch zou je deze maatschappijen eerder Angelsaksisch noemen .
1
De term Rijnlandmodel stamt van de streken van Noordoost-Europa die België, Nederland en delen van Duitsland beslaan, het land grenzende aan de rivier de Rijn. Hij staat voor de ontwikkeling in die gebieden van een meer corporatistische vorm van maatschappij, waarin samenwerking en vertrouwen een belangrijker rol spelen dan individualisme en competitie, zoals die dominant zijn in het Angelsaksische model. Dat corporatisme, of communitarisme of gemeenschapszin, en de neigingen tot samenwerking en vertrouwen zijn historische ontwikkelingen. Ze kunnen in ieder geval terug getraceerd worden tot de gildestructuur van de Middeleeuwen, die tijd die onder andere de grote kathedralen voortbracht. Het Rijnland was ook een van de streken die een belangrijke rol speelde in de opkomst van de moderne wetenschap. (Bron: http://www.rijnlandmodel.nl/modellen/rijnland/algemeen.htm). 2
Het Angelsaksische model is de naam van het maatschappelijke systeem dat met name in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in gebruik is. Bij dit systeem staan liberale waarden als zelfredzaamheid, particulier initiatief en vrijheid geen uitgebreide sociale zekerheid toe. De overheid geeft prioriteit aan een goed ondernemingsklimaat: loonvorming wordt aan de markt overgelaten en een flexibele arbeidsmarkt geeft impulsen aan de werkgelegenheid, met veel problemen voor de eventuele afvallers. Er wordt over het algemeen heel hard gewerkt door de mensen. De overheid heeft een bescheiden rol in de gezondheidszorg en het onderwijs; dit wordt gezien als kapitale goederen. De uitkeringen worden meestal kort uitgekeerd en als men een uitkering wil krijgen, moet er aan veel eisen worden voldaan. De collectieve sector is veel kleiner dan bij het Rijnlands, dus er wordt minder belasting betaald. (Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Angelsaksisch_model)
28
3 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Zuid-Afrika (Rijk en gepolariseerd)
1
Canada (Rijk en solidair)
Etnische groepen leven apart Aantal migranten (‘gelukzoekers’) neemt toe Er is veel wantrouwen tussen groepen Migranten richten politieke partijen op Zwarte en witten bedrijven Alleen hulp binnen de eigen etnische groep Ouders zijn druk met hun carrière Sommige kinderen worden verwaarloosd Er zijn meer jongeren met psychopathologie CJG’s zijn een dienst van justitie
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
De multi-culturele samenleving is een feit Migranten zijn een economische stimulans Iedereen wordt in zijn waarde gelaten Er zijn alleen gemengde scholen Bedrijven investeren in alle studenten Mensen die achter blijven worden geholpen Ouders combineren zorg met carrière Kinderen veel in professionele opvang Jongeren zijn zelfstandig of worden begeleid CJG’s op iedere school, betaald door het rijk
4
Mexico (Arm en gepolariseerd)
2
IJsland (Arm en solidair)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Economisch gaat het slecht Veel mensen zijn werkloos Talenten vertrekken naar het buitenland Er blijven meer perspectieflozen achter Vrijwilligers richten zich op de eigen groep Mensen trekken zich terug in eigen cultuur Ouders zijn bezig om te overleven Kinderen gestrest en verwaarloosd Jongeren radicaliseren CJG’s zijn wegbezuinigd
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Economisch gaat het slecht Veel mensen zijn werkloos Er zijn geen zwarte of witte wijken Er zijn veel vrijwilligers Florerende markt van informele arbeid Men leeft met elkaar mee Ouders vangen elkaars kinderen op Kinderen spelen veel met elkaar Jongeren vervullen een sociale dienstplicht CJG’s draaien vooral op vrijwilligers
Momenteel zien we in het huidige tijdsgewricht elementen uit alle scenario’s in de werkelijkheid terug. Zo zijn veel ouders druk met hun carrière, zijn veel mensen (jongeren en volwassenen) werkloos, richten vrijwilligers zich vaak op de eigen groep en bestaat er wantrouwen tussen groepen. Zijn deze scenario’s dan wel goed gekozen en bruikbaar? Scenario’s zijn altijd uitvergrotingen van tendensen die al in de samenleving deels zichtbaar zijn. Bij het meest positieve scenario zullen we nooit terecht komen, bij het meest negatieve scenario willen we niet terecht komen. Bedoeling van de scenario’s is om uiteenlopende partijen te laten nadenken over welke ontwikkelingen men wil bevorderen/stimuleren en welke ontwikkelingen men vooral moet proberen tegen te gaan. In het opstellen van beleid moet er rekening mee worden gehouden welke consequenties dat beleid kan hebben. Hoewel gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor de grote politieke keuzes over welk economisch model we in Nederland hanteren en hoeveel solidariteit we kunnen handhaven, kleuren we de scenario’s grotendeels wel in door deze grootheden. Reden daarvoor is dat deze factoren hun invloed zullen doen gelden op allerlei beleidsterreinen waar ook gemeenten mee te maken hebben. In de toekomst ontstaan voor gemeenten steeds meer mogelijkheden om lokaal zo goed mogelijk in te spelen op ontwikkelingen omdat gemeenten ook steeds meer verantwoordelijkheden krijgen. Dat geldt in de nabije toekomst in het bijzonder voor het jeugdbeleid.
Pijlers jeugdbeleid Het jeugdbeleid dient zich volgens het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) (zie www.nji.nl) te richten op: 1. de gewone positieve ontwikkeling van de jeugd, en daarmee op meer aandacht voor de algemene voorzieningen die dit ondersteunen, zoals jeugdwelzijnswerk, buurtvoorzieningen, kinderopvang en school;
29
2. de opbouw van een samenhangende zorgstructuur die erop gericht is de opvoeding zoveel mogelijk te versterken en dus niet over te nemen. De eerste pijler betreft, volgens het NJI, de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van kinderen en jongeren. Het gaat om het stimuleren van een positieve ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jongeren. Om het stimuleren van talentontwikkeling en een succesvolle schoolloopbaan die actief participeren in de samenleving mogelijk maken. Het beleid van gemeenten is hierbij gericht op het versterken van de sociale steun van burgers en netwerken. Van belang daarvoor is het instandhouden van algemene jeugdvoorzieningen zoals de kinderopvang, jeugdgezondheidszorg, scholen, sportclubs en jeugdwelzijnsdiensten. Een goed opgroeiklimaat zorgt voor vermindering van problemen en een afname van doorverwijzing naar meer intensieve vormen van hulp. Ouders met problemen zullen dan wel makkelijk toegang moeten hebben tot informatie over hoe je het beste problemen kunt aanpakken en hoe je een positief opvoedklimaat in stand kunt houden. De zorgstructuur kent drie niveaus: opvoedingsversterking, hulp en overname van de opvoeding. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor de uitvoering van opvoedingsversterking: preventie en steun. Indien nodig wordt intensievere hulp ingeschakeld. Voor het onderwijs gaat het om de zorg in en om de school, met daarbij de zorgteams en de zorg- en adviesteams. De intensievere hulp bestaat uit intensieve pedagogische thuishulp, intensieve ambulante zorg, deeltijd daghulp, deeltijd dag-en-nacht-hulp, of tijdelijke pleegzorg. De hulp is gericht op versterking van het zelfoplossend vermogen van cliënten. Als de opvoeding moet worden overgenomen gaat het om hulpverlening in het kader van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Dan moet gedacht worden aan fulltime residentiële hulp, gesloten opname of plaatsing in een aparte school voor speciaal onderwijs. Voor gemeenten is het al een hele opgave om te komen tot goed jeugdbeleid. Waarom zou daarbij extra aandacht moeten worden gegeven aan migranten? Migrantenouders en hun kinderen vormen een risicogroep. Een groep die minder bij de voorliggende preventieve voorzieningen terecht komt en meer in de dure, zware vormen van zorg. Het is om meerdere redenen van belang om deze ontwikkeling te keren. Daardoor worden veel problemen bij de doelgroep zelf voorkomen, wordt hun perspectief voor participatie - door opleidingen, werk of anderszins - vergroot en wordt aanzienlijk op de kosten voor de samenleving (niet alleen op jeugdzorg, maar uiteindelijk ook op sociale en justitiële voorzieningen) bespaard.
30
5
SAMENWERKEN AAN EEN GOED JEUGDBELEID
5.1
Drie partijen belangrijk
Om te komen tot goed jeugdbeleid dat ook rekening houdt met diversiteit, is het noodzakelijk dat alle partijen samenwerken. Binnen het terrein van jeugdbeleid zijn er drie belangrijke partijen, Beleid, Organisaties en Belanghebbenden. Deze partijen zijn allemaal verantwoordelijk voor verschillende acties, die beïnvloed worden door of in directe relatie staan met de acties van de andere twee partijen. Nader verkend, gaat het om de volgende actoren: 1 Beleid Bij beleid gaat het om wethouders jeugdbeleid en beleidsambtenaren jeugd. Hoewel het gemeentelijk jeugdbeleid nog niet over alle thema’s en voorzieningen gaat die van belang zijn voor jeugdigen, vervullen wethouders en ambtenaren wel een belangrijke regierol, hebben zij invloed op het schoolbeleid en zijn zij verantwoordelijk voor het welzijnsbeleid. De lagere overheden hebben in de huidige bestuurlijke verhoudingen veel invloed binnen het jeugdbeleid en die invloed wordt de komende jaren alleen maar groter. Zij zijn nauw betrokken bij het primaire proces en kunnen bijvoorbeeld prestatieafspraken maken met instellingen. In elke gemeente kan men zelf accenten zetten en zelf bepalen of diversiteit een thema is waar extra aandacht aan gegeven dient te worden. Om goed sturing te kunnen geven is het van belang dat gemeenten over de juiste gegevens en cijfers beschikken. Maar deze zijn niet altijd of niet altijd in de juiste vorm beschikbaar. Gegevens over jongeren zijn bijvoorbeeld via onderzoek van de GGD bekend, maar niet geordend. Andere zaken, zoals bereik van een instelling zijn soms moeilijk te onderzoeken, maar kunnen wel via indicatief onderzoek vastgesteld worden.
2 Organisaties Bij organisaties gaat het om directeuren, managers en uitvoerende professionals. Vragen die aan de orde komen zijn: Zijn uitvoerende instituties ‘diversiteitgevoelig’? Komt dit tot uitdrukking in hun inhoudelijk beleid, kwaliteitsbeleid, personeelsbeleid en bedrijfscultuur? Ook op instellingsniveau is uiteraard ruimte voor flexibiliteit van belang om steeds te kunnen inspelen op veranderende behoeften. De ontwikkeling van specifieke kwaliteitsnormen, naar analogie van de HKZ-normen in de zorgsector, verdient in dit kader eveneens aandacht. De competenties van de uitvoerende professionals leggen 3 een zwaar gewicht in de schaal als het gaat om een succesvol diversiteitbeleid. In de context van diversiteit betekent dit dat professionals sensitiviteit moeten kunnen opbrengen ten aanzien van overeenkomsten en verschillen tussen cliënten, naar etnischculturele herkomst, sociaal milieu, gender en leeftijd. 3 Belanghebbenden Aan de vraagkant spelen belanghebbenden/burgers natuurlijk een belangrijke rol. Bij hen kunnen taalen cultuurbarrières een rol spelen, evenals onbekendheid met reguliere voorzieningen, drempelvrees 4 of wantrouwen. Nieuwe groepen brengen voorts nieuwe problemen, vragen en behoeften mee en deze kunnen in de loop der tijd ook weer veranderen. Noodzakelijk is door interactie met (groepen) cliënten de afstand tussen vraag en aanbod te overbruggen, zodat voorzieningen maatwerk kunnen leveren. Met andere woorden: er moet verbinding tot stand komen tussen jeugd en gezin aan de ene kant en de voorzieningen aan de andere. Dikwijls ontstaan ‘bottom up’ initiatieven om gaten in de zorg 5 te dichten. Dergelijke innovatieve initiatieven vanuit de civil society hebben een eigenstandige waarde. 3
Veen, A. e.a. (2007) Effecten van interventies in pedagogische Basisvoorzieningen. SCO Amsterdam. Distelbrink, M. (2010). Ondersteuning van opvoeders in Amsterdam Noord, Slotervaart en Zuidoost: beleid, praktijk en migrantenorganisaties. Een rapport van Kenniswerkplaats Tienplus. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht. 5 Gruijter, M. de e.a. (2009) De Frontlinie versterken, vernieuwende initiatieven in het voorportaal van de jeugdzorg. VerweyJonker Institituut, Utrecht. 4
31
Zij kunnen daarnaast een rol spelen in de overbrugging van de afstand tussen de vraag en het reguliere aanbod. Het is van belang dat ‘bottom up’ initiatieven en hun mogelijke bijdrage aan het dichten van gaten in de zorg bekend worden gemaakt bij welzijnsinstellingen en gemeenten, zodat zij door hen ondersteund kunnen worden en er visie-ontwikkeling plaatsvindt over de rol en plaats ervan in het preventieve jeugdbeleid. Dan wordt het mogelijk deze vrijwillige initiatieven en reguliere voorzieningen met elkaar te verbinden. Wanneer nieuwe initiatieven onderdeel vormen van het geheel aan voorzieningen is ook werken aan hun evidence base en overdraagbaarheid van belang. Beleidsontwikkelingen krijgen hun beslag in een goed samenspel tussen de verschillende betrokken ‘lagen’. Zo kunnen overheden doelen stellen, maar spelen instellingen en gebruikers ervan een belangrijke rol bij de uitvoering daarvan. Omgekeerd kunnen gebruikers voeding geven aan instellingen en instellingen vanuit de praktijk invloed uitoefenen op de ontwikkeling van 6 overheidsbeleid. Alleen gecombineerde acties op verschillende niveaus hebben kans van slagen. Wij hebben deze gedachte omgezet in een formule: DJ (BOB). (Diversiteit in Jeugdbeleid door Beleid, Organisaties èn Belanghebbenden.) [29] Vertaald naar lokale hoofdrolspelers ziet het schema er als volgt uit.
Figuur 2:
De hoofdrolspelers in DJ(BOB)
Wethouders/ ambtenaren
Migranten sleutelfiguren
DJ
Managers/ professionals
Landelijk beleid
6
Pels, T., Distelbrink, M. & Tan, S. (2009). Meetladder Diversiteit Interventies. Naar verhoging van bereik en effectiviteit van interventies voor verschillende (etnische) doelgroepen. Verwey-Jonker instituut, Utrecht. Dit document is ook te vinden op www.schoolmanagementtotaal.nl/gemeenteenonderwijs als bijlage van het praktijkvoorbeeld de Meetladder.
32
Het doel van Diversiteit in het Jeugdbeleid is dat: - migrantenkinderen en hun ouders even goed als autochtone kinderen en hun ouders worden bereikt door algemene voorzieningen, zoals opvoedingsondersteuning, jeugd- en jongerenwerk en sport- en cultuurvoorzieningen; - migrantenouders en professionals problemen in de opvoeding en ontwikkeling vroegtijdig signaleren en aanpakken; - de (preventieve) aanpak en de interventies die worden ingezet bij migrantenkinderen, -jongeren en hun ouders effectief zijn. Om deze doelen te bereiken zijn er verschillende elementen waar de actoren aan kunnen werken. Uit de verschillende voorbeeldprojecten binnen de Academische Werkplaatsen bleek ook hier een ‘grootste gemene deler’ voor gevonden te kunnen worden. Succesvolle projecten die er in de praktijk in slaagden de diversiteit van het jeugdbeleid te vergroten, verenigden de volgende inhoudelijke elementen:
1 Verbeter de kennis over diversiteit Effectief in kunnen spelen op de achtergrond van de cliënt vraagt allereerst om kennis. Het gaat hierbij om informatie over de feitelijke situatie van niet-westerse migrantengezinnen en -jongeren op het gebied van onderwijs, arbeid, veiligheid en gezondheid, het bereik van migrantenjongeren door algemene voorzieningen c.q. reguliere instellingen. Daarnaast gaat het om kennis over aanpakken (methodieken en interventies) en hun effectiviteit voor diverse doelgroepen zoals migrantendoelgroepen. Gemeenten moeten ervoor zorgdragen dat de lacunes in informatie worden opgevuld, in ieder geval zodanig dat zij hun regierol goed kunnen vervullen. 2 Versterk de voorzieningen Er kan op twee manieren tegelijk worden gewerkt aan het versterken van voorzieningen. - Diversiteit in vakmanschap: Het versterken van voorzieningen vraagt om scholing en vakmanschap op het gebied van diversiteit. Iedere jeugdprofessional moet goed weten om te gaan met cliënten met verschillende achtergronden. Tevens moet er ruimte bestaan voor specialisatie naar doelgroepen met specifieke problematiek. Kennis uit wetenschappelijk onderzoek en uit de praktijk moet over en weer worden benut voor verdere professionalisering. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het opstellen van competentieprofielen, maar ook aan (bij)scholing en training van communicatieve vaardigheden. Vaak kan er een start gemaakt worden door professionals de gelegenheid te geven om elkaar te ontmoeten. Het kan ook helpen casussen met elkaar te bespreken en daarvan te leren. Een voorwaarde om echt verbeteringen te realiseren is ervoor zorg dragen dat hulpverleners hun vaardigheden kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld door middel van een cursus of een training. - Management van diversiteit: Versterking van voorzieningen vraagt (extra) inzet van het management om ervoor te zorgen dat kennis wordt geborgd en op peil gehouden en om ruimte te creëren voor de flexibiliteit die nodig is voor bereik en kwaliteit voor iedereen en voor innovatief werken, evenals ruimte in het personeelsbestand voor medewerkers met een migrantenafkomst. Dit laatste is belangrijk omdat een goede afspiegeling van de bevolking in het werkgebied zorgt voor herkenbaarheid. Daarnaast leveren deze medewerkers ook een bijdrage aan specifieke kennis van de doelgroep. 3 Sluit aan op initiatieven uit de doelgroep Het beter en tijdig bereiken van vooral de groepen die op de grootste afstand staan van voorzieningen door de eerstelijnsjeugdvoorzieningen kan niet zonder inzet van deze groepen zelf (de civil society). Er zijn gelukkig ook al vele initiatieven vanuit migrantengemeenschappen en –organisaties, die goed werk verrichten. Echter, nog te weinig wordt tussen deze initiatieven en reguliere jeugdvoorzieningen de brug geslagen.
33
In figuur 3 is schematisch weergegeven hoe de drie kernelementen van effectief diversiteitsgevoelig beleid zich verhouden tot de drie hoofdrolspelers die het veranderproces in gang moeten zetten.
Figuur 3:
Hoofdprocessen in DJ(BOB)
Beleid: Beleidsdoelen
DJ: Kennis over diversiteit Belanghebbenden:
Organisaties:
Initiatieven
Management van diversiteit
uit de doelgroep
Diversiteitsgevoelig vakmanschap
Samengevat leidt de formule DJ(BOB) dus tot de volgende acties die de verschillende hoofdrolspelers kunnen nemen om diversiteitsgevoeligheid van het jeugdbeleid te bevorderen: •
Beleid: Werk als lokale overheid aan diversiteitsbeleid gericht op jeugdigen en hun ouders. Maak gebruik van andere beleidstereinen om meer mogelijkheden te ontwikkelen, denk aan verbinding van jeugd- ,diversiteit-, hulp-, zorg-, school- , spreiding- en veiligheidsbeleid;
•
Organisatie: Werk als organisatie aan management van diversiteit (personeelsbeleid en organisatiebeleid), het bevorderen van professionaliteit en het verbeteren van interventies;
•
Belanghebbenden: Maak contact vanuit de zelforganisaties, verbindt bottum-up initiatieven aan het beleid van de gemeenten, zorg voor medezeggenschap door sleutelfiguren te bevragen en te betrekken bij beleidsplannen en organsiatieplannen en betrek nieuwe groepen bij je acties. Ontwikkel een netwerk van sleutelfiguren.
En voor alle hoofdrolspelers geldt: vergroot en veranker je kennis over diversiteit en over het bereik en de effectiviteit van je huidige jeugdbeleid voor migrantengezinnen.
34
Figuur 4:
Subprocessen in DJ(BOB)
Beleidsdoelen Stellen en Bewaken
DJ: Kennis over diversiteit Initiatieven verbinden
In
Personeels- en organisatie beleid Ontwikkeling vaardigheden en interventies
met reguliere hulpstructuren
35
6
Adviezen voor gemeenten
6.1
Adviezen
Wij komen tot de volgende adviezen voor gemeenten om in jeugdbeleid meer rekening te houden met diversiteit: 1. Formuleer een visie met positieve waarden over de samenleving en de manier waarop burgers samenleven en draag die actief uit. Betrek belanghebbenden bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid. • Voer een PR-campagne om omslag te krijgen in sentimenten. • Positief voorlichtingsprogramma (bv Brabant bekent kleur) alleen in samenhang met andere positieve interventies, anders haalt iedereen zijn schouders erover op, wordt het een lege huls of werkt het averechts. • Werk meer samen met migranten, met name sleutelfiguren uit wijken. • Ontwikkel netwerkcontacten met alle groepen in de stad. • Stimuleer een positief opvoedingsklimaat, bijvoorbeeld door themabijeenkomsten te organiseren voor medewerkers uit onderwijs en jeugdvoorzieningen. • Bied opvoedingsondersteuning aan – bijvoorbeeld via de CJG’s – en geef daar bekendheid aan. 2. Stimuleer dat opleidingen, stages en werk beter op elkaar aansluiten en betrek alle verschillende netwerken in de regio/stad daarbij. Creëer oplossingen voor groepen die buitengesloten dreigen te worden. • Zorg ervoor dat jongeren op school zitten of werken. • Investeer in extra programma’s rond scholen die slechter presteren (bv voor leerlingen extra taalonderwijs en voor leerkrachten omgaan met diversiteit) • Ontwikkel een beleidsgroep talenten: wat heb je nodig in de stad? • Stimuleer vrijwilligers voor taalonderwijs etc. (voor kinderen èn hun ouders) • Stimuleer dat iedereen bijdraagt, oa door vrijwilligerswerk in te bedden in reïntegratietrajecten. • Stimuleer opstarten eigen bedrijven. • Dwing als gemeente via aanbesteding bedrijven om een x-percentage werknemers met een bepaalde achtergrond in dienst te hebben. 3. Stimuleer onderlinge contacten, ga segregatie in wijken, scholen en bedrijven actief tegen. • Stimuleer ontmoetingen, stimuleer met name in wijken dat mensen met elkaar in contact komen/blijven. • Maak bonding- en bridging-subsidies mogelijk voor alle instellingen (bv voor een interreligieuze gebedsruimte in de buurt). • Leer van goede voorbeelden waar autochtonen en allochtonen samenwerken. • Investeer in de civil society, ontwikkel projecten waarbij wordt samengewerkt in de wijk bv in positief pedagogisch klimaat. • Ga na welke mogelijkheden er toch nog zijn voor spreidingsbeleid (scholen en wijken), mogelijk biedt het vooruitzicht op bevolkingskrimp nieuwe kansen. 4. Stel eisen aan welzijns- en hulpinstellingen die hun maatschappelijke taak niet voor elke doelgroep vervullen. • Neem als uitgangspunt: Voorkomen is beter dan genezen • Bevorder management van diversiteit.
36
• • • • • • •
6.2
Stel eisen aan alle publieke instellingen voor toegankelijkheid en deskundigheid mbt diversiteit. Stimuleer proactieve CJG’s in de wijk en bij scholen Bevorder gezinscoaches op wijkniveau. Werk samen met sleutelfiguren in de wijk Er zullen nieuwe migranten komen, zorg voor goede integratie. Stuur op bereik van interventies, voorkom problemen die veel geld kosten. Groepen die niet goed bereikt worden vergen een aparte aanpak
Waarschuwingen
Daarnaast geven we op basis van de gevoerde gesprekken een aantal waarschuwingen mee: 1. Pas op voor de groot-stedelijke aanpak. Big Brother benaderingen komen misschien tegemoet aan angstige burgers, maar vormen zelden een oplossing voor het probleem en kosten ook veel geld. Ga eens na hoe problemen in een dorp aangepakt en opgelost zouden worden. 2. Niet alle netwerken in een stad zijn aangesloten op het stadhuis. Probeer met gerichte interventies netwerken in wijken en bij scholen aan het CJG te linken. Benut de sleutelfiguren die in een wijk actief zijn en gebruik bestaande netwerken. Benut wijk- en welzijnsorganisaties en de politieke contacten. Niet alle instellingen vervullen hun taken zoals ze verplicht zijn. In het bereiken van doelgroepen maken organisaties hun verantwoordelijkheden niet altijd waar. Het is van groot belang dat gemeenten instellingen aanspreken op hun primaire taak en door middel van evaluatie(-onderzoek) nagaan of instellingen zich aan afspraken houden.
37
Bijlage 1: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
11. 12. 13.
14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
27.
28. 29
Bronnen
Rouvoet, A. and C.P. Vogelaar, Brief Diversiteit in het Jeugdbeleid, M.v.J.e. Gezin and W.e.I. Ministerie voor Wonen, Editors. 2008: Den Haag. van Bon-Martens, M.J.H., et al., Gezondheid telt! in Hart voor Brabant. 2006, 'sHertogenbosch: GGD Hart voor Brabant. Gijsberts, M. and J. Dagevos, Jaarrapport integratie 2009. 2009, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Leeuwen, v.M., Kennisdossier Preventieve Opvoedingsondersteuning voor Migrantenouders 2010, Pharos: Utrecht. GGD Hart voor Brabant, Gezondheidsmonitor, Brabantse Jeugdmonitor 0-11. 2008, 'sHertogenbosch. GGD Hart voor Brabant, Gezondheidsmonitor, Brabantse Jeugdmonitor 12-18. 2007, 'sHertogenbosch. Schrijvers, C.T.M. and C.G. Schoemaker, Spelen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. 2008, Bilthoven: RIVM. Zeijl, E., et al., Kinderen in Nederland. 2005, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Zwirs, B.W.C., Externalizing disorders among children of different ethnic origin in the Netherlands. 2006, Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Bucx, F., De leefsituatie van kinderen en jongeren met een niet-westerse achtergrond., in Jaarrapport integratie 2009, M. Gijsberts and J. Dagevos, Editors. 2009, Sociaal en Cultureel Planbureau: Den Haag. p. 291-316. Centraal Bureau voor de Statistiek, Trendrapport 2010 Landelijke Jeugdmonitor. 2010, Den Haag. Steketee, M., J. Mak, and B. Tierlof, Kinderen in Tel. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. 2008, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Broek, v.d.A., E. Kleijnen, and S. Keuzenkamp, Naar Hollands gebruik? Verschillen in gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid tussen autochtonen en migranten. 2010, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrapport Integratie 2010. 2010, Den Haag. Forum, Allochtonen op de arbeidsmarkt. 2009-2010. 2011. Jong, W.d., et al., Monitor Diversiteit in het Jeugdbeleid. Nulmeting. 2010, Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Garssen, J. and N. Nicolaas, Recente trends in de vruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen. Bevolkingstrends, 2006. 54(4): p. 85-92. Loozen, S. and C. van Duin, Allochtonenprognose 2006–2050: afname van het aantal autochtonen. Bevolkingstrends, 2007. 55(2): p. 60-67. Garssen, J. and H. Roovers, Zeer grote gezinnen worden schaars. . Bevolkingstrends, 2008. 56(2): p. 60-65. Daalen, R.v., Het VMBO als stigma. Lessen, leerlingen en gestrande idealen. 2010, Amsterdam: Augustus. Schiller, H., De kunst van het stijgen. Over sociale mobiliteit en welzijnswerk dat er toe doet. 2010, Utrecht: Verdiwel. Vink, A., Witte zwanen, zwarte zwanen. De mythe van de zwarte school. 2010, Amsterdam: Meulenhoff. Sikkes, R., Pisa-score leerlingen kan tientallen punten omhoog. Het onderwijsblad, 2010. 14: p. 12-14. Hazekamp, J., Rondhangen als tijdverdrijf. 1985, Amsterdam: VU-uitgeverij. www.ib-groep.nl. Baardewijk, v.C., Beleid en activiteit in de gemeenten Eindhoven en Tilburg gericht op diversiteit en in het bijzonder op jongeren van Marokkanse, Antiliaanse, Somalische en Turkse afkomst. 2009. Dongen, D.v. and F.v. Vugt, Allemaal Tilburgers: een divers beeld. Een onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het integratie- en participatiebeleid van de gemeente Tilburg vanaf 2005. 2010: Tilburg. Raad voor Maatschapppelijke Ontwikkeling, Polariseren binnen onze grenzen. 2009: Amsterdam. Beirens, T., H. Maas, T. Pels, K. Verhaar en A. van de Wakker, Praktijkboek Diversiteit in het Jeugdbeleid. Een wereld te winnen. 2011, Den Haag: SDU Uitgevers.
38