agora
Is een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding - Informant
Verschijnt 4 keer per jaar (maart, juni, september en december) Jaargang 30, nummer 4, december 2014
vzw Jongerenbegeleiding - Informant Stapelplein 32 9000 Gent 0490/44.65.27 www.jo-in.be
Verantwoordelijke uitgever Geert Ginneberge Bauwerwaan 44 • 9930 Zomergem
Colofon
Inhoud
Agora is een tijdschrift van vzw JongerenbegeleidingInformant en verschijnt vier maal per jaar (maart, juni, september en december).
3
Thema: 30 jaar Agora
4
Tijdlijn
Redactie: • Annelies Mincke: vzw Jongerenbegeleiding-Informant • Dries Verdonck: Pleegzorg West Vlaanderen • Frances Van Belle: CAW regio Gent-Eeklo • Kurt Declercq: Steunpunt Expertisenetwerken vzw • Lies Vandemaele: Brugfunctie Oost- en West-Vlaanderen Geestelijke Gezondheidszorg en Justitie • Marijke Magherman: VSPW Kortrijk • Marjan Detavernier: Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding • Mieke Lampaert: vzw De patio - ‘t Groot Hersberge • Vanessa Hoste: vzw De Patio - OOOC ‘t Laar
5
Jongeren met Cachet in de teletijdmachine Ann Clé
10
Jongeren als rozenstruiken voor de samenleving Willy Vandamme
14
‘Je kinderen zijn niet jouw kinderen…’ Guy Rabaut
20
Een loopbaan in evolutie… Mieke Verbrugge
Eindredactie: Annelies Mincke
25
Terugblik op meer dan 35 jaar in ’t Groot Hersberge Mieke Lampaert
29
Als je blijft geloven in de zinvolheid van je werk Hans De Vliegher
32
30 jaar uit het bestaan van een organisatie in de jeugdhulpverlening Maureen Pollentier
38
Cano ont-grenst door de jaren heen Luc Deneffe & Hilt Luyten
42
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP Annelies Mincke
48
Tijd voor meer tijd Bruno Vanobbergen
53
Hersenspinsel Hans Paredis
54
Sponsors
55
Informant
Vormgeving: Alfa Print Solutions Abonnement: Een jaarabonnement kost €25. Leden van vzw Jongerenbegeleiding-Informant ontvangen Agora gratis. Geïnteresseerden kunnen zich abonneren door contact op te nemen met onderstaand redactieadres. Redactieadres: Agora VZW Jongerenbegeleiding-Informant Stapelplein 32 9000 Gent 0490/44 65 27 (Annelies Mincke)
[email protected] www.jo-in.be Artikels: Agora is steeds op zoek naar interessante artikels rond actuele thema’s binnen de praktijk van de jeugdhulp. Geïnteresseerde auteurs kunnen steeds contact opnemen met het redactieadres. De auteursinstructies vindt u op onze website www.jo-in.be (JongerenbegeleidingTijdschrift Agora). Artikels die voor publicatie worden doorgestuurd naar de redactie, worden na bespreking op de redactieraad gepubliceerd in één van de komende nummers. De inhoud van de bijdragen weerspiegelt niet noodzakelijk het standpunt van vzw JongerenbegeleidingInformant of van de redactieraad en blijft onder de verantwoordelijkheid van de auteur/organisatie. D/1989/0543/199
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 2
Voorzet
Hier ligt ze dan, de feesteditie van Agora. Ons tijdschrift blaast dit jaar 30 kaarsjes uit en dat vieren we met een themanummer dat geheel in het teken van 30 jaar Agora staat. En ik ben oprecht trots dat ik als eindredacteur dit nummer mag inleiden. Ter voorbereiding van dit themanummer, kropen we enkele maanden geleden met de redactieraad het archief van Agora in en doorbladerden we alle exemplaren. Naast een gezellige namiddag, was onze zoektocht doorheen 30 jaar Agora’s inhoudelijk interessant, verrijkend èn voor mezelf persoonlijk verassend. Ik ben geboren in het jaar 1987, waardoor ik zelf nog geen 30 jaar op deze aardbol rondloop. En dan vond ik het toch zeer bijzonder om via Agora als het ware 30 jaar terug te reizen en te zien welke evolutie de bijzondere jeugdzorg, Jongerenbegeleiding en Agora hebben doorgemaakt. Maar laten we beginnen bij het begin. Agora ontstond in 1984 na een eerste studiedag van Jongerenbegeleiding rond het thema ‘begeleid zelfstandig wonen’. Jongerenbegeleiding zocht een manier om de inhoud van deze studiedag te verspreiden en zo zag in 1984 Agora het licht als infoblad naar de toenmalige leden van Jongerenbegeleiding. Het werd toen nog getypt op een schrijfmachine en gekopieerd met de stencilmachine. Veel respect voor mijn voorgangers in die tijd, want dit was vast en zeker een grote tijdsinvestering. Met de groei van Jongerenbegeleiding, veranderde Agora steeds meer naar een medium om innoverende initiatieven en good practices uit te wisselen tussen de leden. Doorheen de jaren evolueerde Agora tot een volwaardig tijdschrift met innovatieve projecten en actuele thema’s, voor en door praktijkwerkers binnen de Bijzondere Jeugdzorg. Tot op vandaag, waar Agora staat voor een tijdschrift voor iedereen die binnen de jeugdhulp aan de slag is, zowel binnen als buiten het integrale jeugdhulplandschap. Het is opmerkelijk om te lezen welke thema’s er in de beginjaren van Agora ‘hot topics’ waren in de bijzondere jeugdzorg. Er wordt over jongeren geschreven in termen van ‘moeilijk te begeleiden jongeren’. Over gezinnen vind je in de beginjaren amper iets terug en indien dit thema aandacht kreeg, was dit onder de noemer ‘gezinsvervangend’. Diverse thema’s als ‘lang haar binnen residenties’ en ‘ontzetting uit de ouderlijke macht’ waren toen schering en inslag. Deze thema’s laten zien welke evolutie de bijzondere jeugdzorg in de afgelopen 30 jaar heeft meegemaakt en de auteurs van dit nummer nemen ons elk mee in hoe zij deze evolutie ervaren hebben. De thema’s die doorheen 30 jaar in Agora aanwezig waren, krijgen elk hun plaats, nl. jongeren, gezinnen, begeleiders, organisaties, consulenten en beleid. Cachet vzw bijt de spits af en kruipen met jongeren de teletijdsmachine in. Na dit jong geweld laten we enkele ervaren ‘anciens’ uit de bijzondere jeugdzorg aan het woord. Willy Vandamme buigt zicht over de taal over jongeren doorheen 30 jaar Agora. Guy Rabaut en Mieke Verbrugge blikken beiden terug op de evoluties die ze zien in het gezinsgericht werken. Vervolgens halen de twee zekerheden van ’t Groot Hersberge, Daniël en Eddy, herinneringen op. Hans De Vliegher en Maureen Pollentier nemen ons mee in het ontstaan en evolutie van hun organisatie, Luc Deneffe en Hilt Luyten nemen hierbij de insteek vanuit de CANO-organisaties. Onder het thema ‘consulenten’ laten we Hendrik Dewaele en Lieve de Keyser aan het woord. Tot slot deelt Bruno Vanobbergen, de kinderrechtencommissaris, zijn droom voor de toekomst van de jeugdhulp met ons. En naar goede gewoonte schreef ook Hans Paredis een hersenspinsel, waarin hij ons meeneemt naar zijn eerste, toch wel aparte, ervaring met de bijzondere jeugdzorg. Zoals jullie kunnen zien, zetten we voor dit verjaardagsnummer onze ‘Vlaamse integrale jeugdhulp-bril’ even af en keren we volop terug naar onze roots binnen de bijzondere jeugdzorg en ook een beetje naar onze roots in West- en OostVlaanderen. Dan rest mij nog enkel de auteurs en onze redactieraad te bedanken voor dit mooi themanummer, en u als lezer veel leesplezier toe te wensen. Tot het volgend Agora-nummer in maart 2015, het eerste nummer met onze nieuwe lay-out! Annelies Mincke Eindredacteur Agora Vzw Jongerenbegeleiding-Informant
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
3
Tijdslijn
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 4
Jongeren met Cachet in de teletijdmachine Ann Clé | Cachet vzw | Brussel Agora stelde Cachet vzw de vraag om voor dit jubileumnummer een bijdrage te schrijven over ‘evoluties’. Welke evoluties zien we vanuit Cachet vzw de afgelopen 30 jaar in de perceptie op en in de omgang met kinderen en jongeren in de jeugdhulp? Een stevige vraag die toch wat reflectie vereist. Een mogelijke manier om te komen tot een dergelijke bijdrage, is het inventariseren, selecteren en interpreteren van de diversiteit aan bronnen die de afgelopen decennia in de schoot van de jeugdhulp werden geproduceerd: decreten, actieplannen, interne reglementen, onderzoeksrapporten, individuele dossiers, enzovoort. Uit deze stapel informatie zouden we een beeld kunnen bricoleren en misschien zelfs mooie evoluties kunnen schetsen. Dat zou ons echter zeeën van tijd kosten, maar belangrijker nog: we zouden tot onze ontsteltenis vaststellen dat de stem van kinderen en jongeren nagenoeg niet werd gedocumenteerd en gearchiveerd. Het is pas zeer recent dat teksten en filmpjes en hier en daar een onderzoek zijn verschenen waarin kinderen en jongeren centraal staan en het woord krijgen. Het verhaal van de jeugdhulpverlening is er dan ook één waaraan de protagonisten zelf (de kinderen, de jongeren) niet of weinig mochten meeschrijven in het verleden. Gelukkig komt daar langzaamaan verandering in en daar proberen we met Cachet vzw een trekkersrol in te vervullen. Voor dit artikel baseren we ons in de plaats van op teksten dan ook op de levendige herinneringen van enkele dertigers, twintigers en tieners die ‘erbij’ zijn of waren. Dit artikel ambieert uiteraard niet om de waarheid te verkondigen, te veralgemenen of met de vinger te wijzen. De genoemde voorzieningen werden dan ook geanonimiseerd. Wat u leest is niet meer, maar ook niet minder dan de eerlijke reflectie van een groepje jongeren en jongvolwassenen: een (terug)blik op de jeugdhulp vanuit een ander perspectief dan we gewoon zijn.
Een relaas van een ‘Cachet donderdag’ Iedere eerste donderdag van de maand is het Cachet donderdag. Dan verzamelen jongeren die in een voorziening of pleeggezin verblijven, begeleid wonen of al een tijdje op eigen benen staan, in de lokalen van Cachet vzw. De jongeren komen bijeen voor een gezellige babbel, maken vrienden, maar bespreken ook thema’s die hen bezig houden en waar de beroepskrachten van Cachet vzw vervolgens mee aan de slag gaan in vorming, beleidswerk en in artikels zoals dit. Ter inspiratie van deze tekst kaapte ik de agenda van de Cachet-donderdag van 6 november, de dag van de nationale betoging. Er hing iets solidairs en revolutionairs in de Brusselse lucht en dat liet zich voelen tot in het Cachet-’hoofdkwartier’. Het werd een boeiende gedachtewisseling over de jeugdhulp van toen en nu. Een ongestructureerde chaos met post-its overal en veel gelach en door elkaar gepraat. Bicky-chips werden doorge-
spoeld met Cola Light, op stoere verhalen volgden voorzichtige bekentenissen. Pizza’s en ervaringen werden gedeeld en vergeleken. Al snel werd duidelijk dat het structureren van het gesprek retrospectief ging moeten gebeuren. Maar dat past wel bij het onderwerp: ook in de geschiedschrijving worden de grote lijnen meestal pas achteraf zichtbaar. Aan het woord zijn Glenn (18 jaar), Tamara (22 jaar), Sabrina (31 jaar), Nikki (19 jaar), Tiffany (16 jaar), Maxime (16 jaar), Fabian (16 jaar), Manuel (21 jaar) en ikzelf (34)1.
Om met de deur in huis te vallen Ann: “Hoe denken jullie dat het er vroeger aan toe ging in instellingen?” Tiffany: “Ik denk dat het veel harder was.” Maxime: “Allemaal nonnen!” (Gelach) Manuel: “Ik heb veel voorbeelden gehoord van hoe het vroeger was en ik denk daarom dat het nu veel beter is. Ik denk aan mensen die letterlijk kwamen vertellen van: ‘Ik was vroeger gewoon een nummer’ (...) Volgens mij was het vroeger veel erger dan nu.” Nikki: “Er is nu toch veel meer hulp en betere hulp.”
Bij de jeugdhulp van ‘vroeger’, denken we spontaan aan een ver verleden dat we kennen uit films en uit de verhalen van vijftigers die ons in het kader van andere Cachet1 Om deontologische redenen veranderden we de namen van de deelnemers.
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
5
Jongeren met Cachet in de teletijdmachine
projecten ooit werden verteld. Door de band genomen waren instellingen toen gesloten gemeenschappen die geïsoleerd stonden in de samenleving. We denken aan weeshuizen gerund door religieuze gemeenschappen, aan strenge internaten en tehuizen. Tucht was belangrijk en lijfstraffen waren nog geen taboe. Regelgeving was schaars, net zoals de rechten van minderjarigen. Of zoals Glenn het zegt: “Er was een cachot in plaats van een Cachet”. Maar toch: toen waren er ongetwijfeld ook nonnetjes die zich vanuit een diepe overtuiging hebben ingezet voor die kinderen en jongeren die nergens anders terecht konden. Toen werd er vast ook veel plezier gemaakt en kattenkwaad uitgehaald. Geen enkel verhaal is zwart-wit en gelukkig maar.
ken met vandaag, niet unaniem juichen bij de verwezenlijkingen van zoveel jaren jeugdhulp. In het vervolg van dit artikel bespreken we enkele pijnpunten en verzuchtingen die dit ongenoegen mee voeden.
De afgelopen decennia kreeg de jeugdhulp gestaag een betere reputatie en evolueerde ze tot een sterk geprofessionaliseerde sector waarin dankzij een verregaande differentiatie ieder toegang zou moeten vinden tot de hulp die hij nodig heeft. Gespecialiseerde opleidingen en ‘evidence based’ werkvormen moeten zorgen voor kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie in de hulpverlening. Inspraakorganen op alle niveaus willen verzekeren dat de stem van de minderjarige wordt gehoord en een rist aan protocollen en procedures werd geïnstalleerd om wanpraktijken te voorkomen of op te sporen.
Sabrina: “Ik denk dat het er vanaf hangt waar je zit. Want ik denk nu aan mijn broer, dat is wel al 10 jaar geleden, misschien 15 zelfs. Maar die zat ergens in X. Die zat ook nog bij nonnekes, terwijl dat is toch nog niet zo lang geleden hé? En die moest ook nog ‘tante’ zeggen en zo (...). Hij moest ‘tante’ zeggen voor de familiale sfeer maar dat was daar helemaal niet zo familiaal. Dat was allemaal heel oud. En hij vertelde dat hij daar onlangs nog eens terug naartoe is gegaan en dat was daar volgens hem nog niet veel veranderd. Maar ik denk dat er wel instellingen zijn waar het anders is. (...) Maar als je dan ziet in X en zo, daar is toch ook nog die grote afstand. Daar moet je ‘meester’ en ‘juf’ zeggen tegen de opvoeders en zo. Ook vandaag is het daar nog zo.” Tiffany: “Amai, echt? Wij mogen zelfs bijnamen of koosnaampjes zeggen tegen de opvoeders!”
En toch zijn de jongeren rond de tafel weinig enthousiast over de hulpverlening die ze krijgen of kregen. Ondanks de hoeveelheid aan wetten, besluiten, decreten en nota’s, blijven gevoelens van onmacht, onrechtvaardigheid en onbegrip overeind doorheen de tijd. Tamara: “Het is nog altijd zoals vroeger. Ik voelde me ook een nummer! (...) Ik mocht van de opvoeders bijvoorbeeld niet gaan verder studeren want ze dachten dat dat niet ging lukken. Ze dachten dat ik dat niet ging halen.” Tiffany: “Volgens mij is het nu even erg als vroeger. (...) In plaats van eens iets goeds te zeggen over ons, zeggen de opvoeders altijd slechte dingen. Altijd hebben ze nog een puntje of opmerking en dan schrijven ze ‘slecht, slecht, slecht’ in het verslag.”
‘Tijdreizen’ tussen instellingen Het gediversifieerde aanbod en de relatieve autonomie van voorzieningen zorgt voor grote verschillen in stijl en aanpak. Deze diversiteit heeft zeker een positieve kant (voor ieder wat wils?), maar ook een keerzijde. Sommige voorzieningen zijn mee met hun tijd of zelfs uitgesproken progressief terwijl andere wel op een soort ‘Bokrijk’ van de jeugdhulp lijken.
Ook Manuel beklemtoont dat de ene voorziening de andere niet is. Hij kan het weten want hij heeft er in een zestal verbleven. Van instelling naar instelling verhuizen lijkt soms wel op reizen in de tijd...
Uithuisplaatsing was, is en blijft dan ook een heel complex gegeven. Het is nooit een gedroomde oplossing, maar soms wel de enige. Droefheid en opstand omwille van de eigen situatie vertalen zich bijvoorbeeld makkelijk in het zich afzetten tegen het nieuwe systeem waarin men belandt. In het groepsgesprek merken we echter dat ook jongvolwassenen die met wat meer afstand terugblikken op hun ervaringen en deze kunnen vergelij-
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 6
Jongeren met Cachet in de teletijdmachine
“Ze hebben een fout beeld van mij” Manuel: “In X was de sfeer echt heel relaxed en los. Wij hadden zo’n groepje, drie vrienden, en dat was echt een toffe bende. De meesten deden niks mis en er was geen echt probleemgeval in de leefgroep. De sfeer zat goed en dus kwam de begeleiding ook wat losser. Wat langer opblijven was dan geen probleem en als je iets wilde dan was dat OK en werd dat in de mate van het mogelijke ook toegelaten. Maar van daaruit ben ik verhuisd naar X en daar was het ineens van regels, regels, regels... (...) Dat was ineens veel strenger en dus zat ik daar echt tegen mijn zin. En de meesten zaten daar eigenlijk tegen hun zin. Daar was ook gewoon totaal geen sfeer en als je daar iets van zei dan zeiden ze dat dat ook de bedoeling niet was, dat de sfeer thuis moet zijn en niet in de instelling. Maar nu denk ik bij mezelf: wat dan met al die gasten die in het weekend niet naar huis konden of die thuis ook een vreselijke sfeer hadden? Die hadden dan nergens een goede sfeer. En als ge u nergens goed kunt voelen dan is dat toch wel een probleem eigenlijk?” Maxime: “Ja, X dat was echt heel stom. Je moest punten verdienen om buiten te mogen! Dat trok toch op niks. Om 6 uur moest je binnen zijn en er was ook een alarm op de deur en zo.”
Tijdens het groepsgesprek ging het vaak over beeldvorming. Of zoals Tamara het verwoordt: “Ze zien me niet voor wie ik ben”’. In de loop der tijd is er in de jeugdhulp een grote variatie aan termen ontstaan om het over de doelgroep te hebben: onopvoedbare, onhandelbare of extreem moeilijke jongeren, multiproblem-jongeren, knelpuntdossiers, gedragsgestoorden, possers, moffers of ‘gewoon’ cliënten. Ja, het kind moet een naam krijgen, maar liefst geen stigma dat jarenlang hardnekkig blijft hangen. Ondanks het feit dat men vandaag eerder voorzichtig met de terminologie omgaat, voelen heel wat jongeren zich onderhuids nog steeds onterecht bestempeld.
Sabrina en Maxime verbazen zich dan weer over de verschillende straffen die ze kregen voor vergelijkbare feiten in een andere voorziening. Sabrina: “Ik heb ooit iets uitgestoken met Nadia en ja we hadden zo de spaarpot van de begeleiders gepikt.” Maxime: “Wat was uw straf?” Sabrina: “Op mijn kamer blijven, lang, en ik moest dat terug betalen...” Maxime: “Amai je hebt kei veel geluk. Ik moest twee weken naar Ruiselede toen wij dat gedaan hadden. Wij hadden ook een spaarpot gestolen. Ik moest toen naar Ruiselede, een gesloten instelling, dat is kei hard... Dat was vorig jaar.” Voorzieningen zijn vaak amper met elkaar te vergelijken op vlak van sfeer, regels en sancties en dat is erg verwarrend voor jongeren die op hun parcours vaak verschillende voorzieningen passeren. We pleiten niet voor een eenheidsworst, wel voor garanties op een menselijke, warme en eerlijke behandeling van kinderen en jongeren, eender waar ze verblijven.
Tamara: “Ze zagen mij als een crimineel. Ik moest bijvoorbeeld mijn deur altijd laten openstaan in de instelling. Dat zegt genoeg he.” Manuel: “Van iemand die je niet goed kent, ga je ook rapper zeggen dat dat een crimineel gaat worden. Uw eigen ouders gaan nooit van hun eigen kinderen zeggen dat ze een crimineel gaan worden.” Glenn: “Ze zeggen tegen mij dat ik een luie zak ben. Ze laten mij dat begrijpen. Ze denken dat omdat ze mij niet kennen. Maar ik zeg u: ik ben een doorzetter.” Tamara: “Ze denken van alles van ons omdat ze ons gewoon in momentopnames zien.” Nikki: “Omdat je daar met problemen komt, denken ze dat je makkelijk beïnvloedbaar ben. Daarom gaan de opvoeders uw grenzen afbakenen in uw plaats en dat is belachelijk omdat iedereen anders is. Ik weet van mezelf dat ik niet makkelijk beïnvloedbaar ben.” Fabian: “Ik weet niet, begeleiders, ik voel soms dat ze denken dat ik altijd iets gedaan heb, iets fout. Ik doe soms wel iets fout, maar dikwijls denken ze dat ook wel voor geen reden eigenlijk. En dat is wel niet leuk.”
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
7
Jongeren met Cachet in de teletijdmachine
Tal van veronderstellingen beïnvloeden op welke manier jongeren in de jeugdhulp worden benaderd en behandeld. Jongeren getuigen over een groot tekort aan vertrouwen. Sabrina: “Soms schuilt het ook al in de regels dat ze u niet vertrouwen, bijvoorbeeld altijd de frigo op slot doen of de voordeur.” Tiffany: “Ah ja bij mij is dat iets anders. Bij mij is dat als ik op Facebook zit, dan komen ze zo over mijn schouder meekijken.” Tamara: “Ja en ook zo een alarm op de deur. Dat is verschrikkelijk maar ja ik heb die eruit gevezen dus ja... Als ge dan ‘s nachts uit uw kamer komt dan doet dat piep piep piep en dan is iedereen wakker.” Glenn: In X mochten wij niet met twee tegelijk weg in onze vrije tijd. Ze wilden niet dat wij vrienden werden. Wij moesten maar vrienden maken buiten X, zeiden ze. Dat voelde kei raar. Maar ik denk dat dat gewoon een excuus was omdat ze ons niet vertrouwden samen.” Al dient gezegd dat het wantrouwen vaak wederzijds is. Het grote personeelsverloop en de carrousel tussen verschillende diensten zijn gekende knelpunten waardoor jongeren bovendien de motivatie verliezen om een vertrouwensband op te bouwen. Een trajectbegeleider, in de vorm van een vertrouwenspersoon die de jongere doorheen het hele parcours in de hulpverlening opvolgt en bijstaat zodanig dat de jongere niet iedere keer opnieuw zijn hele verhaal moet vertellen, daar vragen cliëntvertegenwoordigers al een spreekwoordelijke eeuwigheid naar. Het is maar de vraag in welke mate de vertrouwenspersoon waarvan in het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulpverlening sprake is, aan deze omschrijving kan voldoen. Tamara: “Hoe doe je dat, altijd weer dat vertrouwen geven?! Ik had 7 aandachtsopvoeders op 5 jaar tijd of zo.” Sabrina: “In het begin als ik in een instelling kwam, dan stelde ik me veel meer open naar de opvoeders. Maar ne keer dat je dan veel wissels ziet en opvoeders ziet vertrekken en zo, dan dacht ik van: nee, laat het maar. De opvoeders die ik nog ken van in het begin, daar heb ik ook een veel beter idee over dan de mensen die ik zo van achteraf ken. Dat is niet dat die daarom minder kwaliteiten hebben maar dat is gewoon zo.” Tiffany: “Dat is omdat je die opvoeders van in het begin nog beter kent, dat je die nog meer vertrouwen wilde geven.” Samuel: “Je moet een band opbouwen, er moet tijd overgaan.”
agora
Als die band, dat noodzakelijke vertrouwen en die belangrijke betrokkenheid er zijn, dan wordt er plots veel mogelijk. Dan blijken regels flexibel en uitzonderingen toegestaan. Dan zoekt men samen naar creatieve oplossingen en wordt duidelijk wat maatwerk echt kan betekenen. Dan maken opvoeders het verschil. Wij denken dat zo’n opvoeders van alle tijden zijn. Tamara: “Een individuele begeleidster was echt super. Als ik spijbelde of geschorst werd op school, dan liet ze mij alles van me afschrijven. Zo kwamen mijn gevoelens wel naar buiten en dat was heel positief.” Manuel: “Ik heb 1 begeleider gehad waarvan we zelf hebben beslist om contact te houden. Die heeft me zelfs leren rijden met zijn auto, met zijn naft! Dat is echt kei tof. Wij zijn echt goede vrienden geworden. Dat kun je je echt niet voorstellen wat dat betekent.” Glenn: “Er was maar één individuele begeleider in mijn vorige instelling, die me echt kende. Die heeft mij vier jaar begeleid of zo en die wist echt alles van het begin tot het einde. Hij wist zelf dingen over mij die ik zelf niet eens wist. Hij motiveerde me om dingen te doen en deed me begrijpen dat ik wel dingen kon doen.”
Dure woorden, weinig garanties Het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp bestaat intussen 10 jaar. Het is dan ook niet zonder verbazing dat we tijdens Cachetbijeenkomsten en -vormingen moeten vaststellen dat vele jongeren nog steeds uit de lucht vallen wanneer het gaat over hun rechten in de jeugdhulp. Maar, erger nog, dat ook niet alle opvoeders weten ‘hoe dat nu zit met die rechten’. Het is makkelijk gezegd dat jongeren menswaardig worden behandeld, dat hun privacy wordt gerespecteerd, hun netwerk versterkt en hun klachten gehoord wanneer er geen enkele garantie is ingebouwd en vele jongeren bovendien niet eens weten waar ze terecht kunnen wanneer ze zich onrechtvaardig behandeld voelen. Het zorgt voor gevoelens van frustratie en onmacht wanneer je rechten vrijblijvend blijken en afhangen van de goodwill van opvoeders. Wie garandeert kwaliteit en definieert effectiviteit? En betekent een menswaardige behandeling wel hetzelfde voor een kind of jongere als voor een hulpverlener, directeur of ambtenaar? Wie neemt je serieus en wie staat echt aan jouw kant als het erop aan komt? Bij conflicterende visies of belangen trek je als jongere nog altijd vaak aan het kortste eind. En een vakbond, dat hebben we niet.
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 8
Jongeren met Cachet in de teletijdmachine
Tiffany: “Ik was gisteren boos en de opvoeder heeft zijn verhaal gegeven en ik heb mijn verhaal gegeven. En ze gaan mij dan geen vragen meer stellen om te zien welk verhaal er klopt. Nee, ze gaan zeggen van de opvoeder heeft dat gezegd, dus... ze denken dat de opvoeder gelijk heeft en dan kijken ze verbaasd als wij boos zijn of als wij ineens weg zijn.” Manuel: “Ik zie dat nu ook in de les (Manuel volgt Jeugden Gehandicaptenzorg) dat opvoeders loyaal moeten zijn aan elkaar. Dat ze elkaar moeten verdedigen en dat ze daarom soms samen spannen. Maar eigenlijk is dat niet altijd eerlijk.” Tamara: “Toen (ze heeft het over een half jaar geleden) zei de directeur: ‘Gij zijt wel een mondige he, ge zou in de gebruikersraad moeten komen.’ Ik heb toen zelf die gebruikersraad moeten oprichten. Hij was dat al een half jaar aan het proberen maar dat lukte niet. Maar ik heb toen 1 brief geschreven en ineens stond er iets op poten.” Glenn: “Bij ons is er een gebruikersraad maar er verandert bij ons nooit iets.” Tiffany: “Bij ons is er groepsgesprek. En wij mogen onze puntjes zeggen en dan zeggen zij dat is een goed punt of dat is geen goed punt. En als het geen goed punt is dan wordt dat niet besproken. Enkel maar als zij vinden dat het een goed punt is voor heel de leefgroep.”
Een plek, een netwerk, een forum, een spreekbuis Toegegeven, bij het nalezen van dit artikel valt op dat we die beruchte Cachet donderdag behoorlijk zijn afgeweken van het onderwerp en dat we bij momenten iets te fel op dreef waren. Zo geven we de indruk te vergeten dat er toch ook heel wat hoopvolle ontwikkelingen zijn. Dat Zorginspectie experimenteert met het betrekken van jongeren bij de inspectie van voorzieningen, dat er
stemmen opgaan voor een externe klachtenprocedure in de jeugdhulp en dat heel wat voorzieningen en studenten orthopedagogie vragende partij zijn voor meer vorming vanuit het perspectief van jongeren. De stem van jongeren in de jeugdhulp krijgt de afgelopen jaren meer aandacht dan ooit en dat kunnen we enkel maar toejuichen. Om af te ronden willen we dan ook even opscheppen. Want in het ontstaan, bestaan en floreren van Cachet vzw zien we een belangrijke evolutie. Hierdoor kregen jongeren met een jeugdhulpervaring eindelijk een plek, een netwerk, een forum en een spreekbuis. Onder gelijken en van onderuit. Bij Cachet vzw ontmoeten we elkaar, delen we onze verhalen en trekken we ons op aan elkaars verhaal. Die variatie aan verhalen vormt de basis om een constructieve dialoog aan te gaan met iedereen die bij de jeugdhulp betrokken is en naar ons wil luisteren. Nikki: “Cachet is echt belangrijk want dan leer je dat je niet alleen bent en zo.” Kim: “Dat is het leukste aan Cachet, eigenlijk zouden die van Cachet opvoeders moeten zijn want die luisteren tenminste naar ons.” Tiffany: “Ik durfde sommige dingen echt niet te zeggen, ook niet aan mijn opvoeders en ineens barstte dat uit. Maar nu ik Cachet heb leren kennen en op Bizon kamp ga, gaat dat veel beter en kan ik veel meer vertellen.” Cachet is ontstaan vanuit een gemis, vanuit een noodzaak ook. Intussen zijn we incontournable als partner in de jeugdhulp en daar zijn we trots op. Vier jaar geleden zijn we gestart in Brussel. Intussen hebben we werkingen in Antwerpen en in Mechelen en via sociale netwerksites vertakt ons netwerk zich over heel Vlaanderen. Reken maar dat wij de komende decennia blijven meeschrijven aan de jeugdhulp! Als afsluiter toch nog een uitsmijter. De laatste woorden op mijn tape van de avond waren van Manuel: “Een klein wistjedatje voor degenen die voetval volgen: Club Brugge is met 4-0 gewonnen!”. Ik vroeg me al af wat hij de hele tijd op zijn smartphone aan het doen was...
Auteur en contactgegevens Ann Clé is mede-oprichter en ondervoorzitter van Cachet vzw. Ze werkt als onderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel Meer info over Cachet vzw op www.facebook.com/cachetvzw en op www.cachetvzw.be Met dank aan de foto’s van Cachet vzw.
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
9
Jongeren als rozenstruiken voor de samenleving De naamgeving en taal van kansen doorheen 30 jaar jeugdbijstand Willy Vandamme | vzw Oranjehuis | Heule
Het belang van taal
zorgvuldiger om met ons bewustzijn, met onze verbeelding, met onze emoties en ons hele zelf.
Het belang van beeldvorming bij het ontstaan van emoties en daaruit voortvloeiende handelingen wordt geTaal als spiegel van de samenleving voelig onderschat. Woorden zijn daarbij uitermate belangrijk. Bij het eerste woord Vandaar dat het taalgebruik om een ervaring of een naam Ons taalgebruik zit vol negatieve denkbeelin de omgang met gezinnen uit te spreken, wordt al een den en uitspraken als slachtoffer, klappen en families en hun zonen of beeld gevormd. De uitspraak krijgen, depressie, verliezen , gestoord, enz. dochters die op ons beroep ‘dit kind is agressief’ geeft doen zo belangrijk is. Als we ons onmiddellijk een beeld even terug blikken op de geschiedenis van de naamgevan een moeilijk kind waar we behoedzaam moeten ving van de jongeren doorheen de bijzondere jeugdmee omgaan. zorg en de integrale jeugdhulpverlening, dan stellen we Ons taalgebruik zit vol negatieve denkbeelden en uitvast dat de naamgeving zeer divers is en ook de visie die spraken als slachtoffer, klappen krijgen, depressie, verwe op deze jongeren hadden, uitdrukt. liezen , gestoord, enz. Dit is een taal van het lijden. Dit is een taal van verzet, van neen zeggen tegen de realiteit In 1965 wordt door de wet op de jeugdbescherming gevan het leven1. sproken over ‘kinderen in gevaar’ die ‘beschermd’ moeten worden. Algauw evolueert de naamgeving naar ‘extreem Dit is ook een taal die we zeer veel gebruiken in onze moeilijk te begeleiden jongeren, delinquente jongeren, dagdagelijkse omgang en in de brede samenleving. We jongeren met normoverschrijspreken deze taal en hebben dend gedrag, draaideur jonbijgevolg ook de emoties die geren, jongeren die niet meer erbij horen en die automawelkom zijn in onze samenletisch bij ons opkomen. Het is ving , maatschappelijk kwetseen taal van de samenleving bare jongeren’… die we allen geleerd hebben Nu kennen we een evolutie te gebruiken, om op die wijze naar het psychologisch en met ons dagdagelijks leven psychiatrisch proberen vast om te gaan. leggen van deze jongeren, Het zijn niet onze woorden, hun families en hun contexhet zijn de woorden van een ten. Ander. Dit is wat Jacques Lacan bedoelde met de uitWe citeren uit een nota van spraak ‘De Ander die in ons de Ondersteuningsstructuur spreekt’. De Ander is de saBijzondere Jeugdzorg (OSBJ) menleving. Het onbewuste zit dat een denktank organiook in de taal die we gebruiAls je eens nagaat en vaststelt dat er binnen seerde over ‘Minderjarigen ken. ons taalgebruik veel meer ‘neen’ woorden zijn en hun context die niet meer dan ‘ja’ woorden, dan kunnen we ons amper voorwelkom zijn in de hulpverleOnze taal die grotendeels stellen wat voor een enorme invloed dit heeft op ning’(2010). van de ander is, hypnotiseert onze ingesteldheid en op onze visie op de andere ons. Ze brengt ons in een bemedemens. In de nota gaat men op zoek paalde gemoedsgesteltenis. naar een eenduidige naamAls je eens nagaat en vaststelt geving maar daar is geen consensus rond. dat er binnen ons taalgebruik veel meer ‘neen’ woorden “Er zijn reeds verschillende termen gesuggereerd, maar zijn dan ‘ja’ woorden, dan kunnen we ons amper voorovereenstemming is er nog niet. Wanneer men bv. spreekt stellen wat voor een enorme invloed dit heeft op onze over probleemjongeren, legt men het probleem bij de joningesteldheid en op onze visie op de andere medemens. gere zelf, terwijl praktijkwerkers net bij deze jongeren opAls wij zorgvuldiger omgaan met onze taal, gaan we merken dat de doelgroep vaak gekenmerkt wordt door een opeenvolging van kwetsingen, van uitsluitingen in de 1 Gerbert Bakx, ‘De strategie van het geluk.’ Witsands Uitgevers maatschappij (maatschappelijke kwetsbaarheid). Wan2011.
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 10
Jongeren als rozenstruiken voor de samenleving
van namen voor hen. Deze namen zijn ook ingegeven door de maatschappelijke hulpverleningscontext waarin men verkeert, maar blijven meestal in een taal van het lijden geformuleerd, een taal die teveel vastlegt en weinig perspectief opent.
Een taal van kansen Als we zo over onze jongeren en hun gezinnen praten, brengen we onszelf in een gemoedstemming die evolutie eerder afsluit dan stimuleert. In de nota van OSBJ worden de jongeren als volgt omschreven: neer we deze uitsluiting willen vermijden, moeten we waak“Een aantal meer algemene zaam zijn om dit niet meteen te bewerkstelligen of te veronkenmerken wijzen op de relatie tussen jongere en hulpderstellen in het gebruik van termen. In de literatuur en in verlener/hulpverlening, nl. een lange hulpverleningsgehet werkveld treffen we vaak termen aan als: carrièrejongeschiedenis, negatieve houding of wantrouwen tegenover ren, jongeren met een lange hulpverleningsgeschiedenis, hulpverlening, weinig of niet gemotiveerd voor hulpverlemaatschappelijk kwetsbare jongeren, probleemjongeren, ning, nergens binnen de hulpverlening aansluiting vinden.” jongeren in extreem moeilijke situaties, restgroep Bijzon(Brussels Overleg Jeugdzorg) dere Jeugdzorg, jongeren met een complexe psychosociale problematiek.” (OSBJ, 2010) Laat ons even een poging Jongeren en hun gezinnen zijn de rozenstuidoen om de beschrijving van ken van onze samenleving. Prachtige bloemen Naast deze uitdrukkelijk gehet OSBJ om te zetten in een maar kwetsbaar, zeer inspirerend en voorvoelend dragsmatige en psychologiactieve kansen opende taal. voor wat op komst is in onze samenleving. serend benadering, stellen Wij schrijven: we vast dat meer en meer jongeren een psychiatrische Een aantal algemene kenmerken wijzen op de reladiagnose krijgen. Ook hier zoals vaak in het verleden tie tussen jongere en hulpverlener/hulpverlening, vastgesteld , zijn de jongeren een spiegelbeeld van een nl. een lange zoektocht in de hulpverlening, een krisamenleving die geconfronteerd wordt met een toetische houding tegenover de hulpverlening en anname van existentiële levensvragen. In een middelbare ders gemotiveerd dan voor hulpverlening. Ze zoeken school deed de schooldirectie dit jaar (2014) een enaansluiting buiten de hulpverlening. quête onder de leerlingen en hun ouders met de vraag: ’Hebben jullie een of andere zorgvraag waar je ondersteuLaat ons ook een poging doen om andere beschrijvinning voor nodig hebt?’. 47% antwoordde bevestigend op gen om te zetten in een taal van kansen. deze vraag. De grote uitdaging die zich hier stelt, is dat we zeer voorzichtig dienen om te gaan met (psychiatriKnorth e.a. (2005) spreken over ‘Jeugdigen met een acsche) diagnoses als antwoord op de vele zorgvragen die comodatiestoornis. Volgens hen kunnen deze jongeren zich nu aftekenen onder de Vlaamse bevolking. zich moeilijk aanpassen aan vragen of eisen uit hun directe We zien een duidelijke evolutie naar het betrekken van de context van de jongeren. Daar wordt gesproken over de jongere en zijn omgeving, zijn familie en zijn maatschappelijke context enz.. We schrijven anno 2010 en we stellen vast dat de sector zeer creatief is in het bedenken
omgeving waardoor de begeleiding van deze kinderen een grote opgave is. Laten we daar het volgende van maken: ‘Knorth e.a spreken over ‘jeugdigen die een andere ruimte nodig hebben om zich te realiseren. De begeleiding ervan is een grote uitdaging’.’
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
11
Jongeren als rozenstruiken voor de samenleving
dynamiek in zich houdt, beweging mogelijk maakt en De Vos en Kabergs (2005) omschrijven het als volgt: ‘Jonkansen opent. Het gaat hier niet om een exacte beschrijgeren waarbij ze het beeld van een geremde ontwikkeling ving .Neen, het is een ander licht dat we laten schijnen krijgen. Telkens is er een discrepantie tussen wat ze –gezien op deze jongeren, een liefdevol licht. Ik nodig u uit om hun mogelijkheden- zouden moeten kunnen en wat ze er de schuine versie na elkaar te lezen en daarna de vetfeitelijk van terechtbrengen, zowel in hun eigen beleving gedrukte versie na elkaar te lezen. En na te gaan wat de als in de perceptie van anderen. Hun hulpverleningsgeinvloed is op uw ingesteldheid t.a.v. de jongeren. Je zult schiedenis wordt gekenmerkt door herhaalde uitsluitingen merken dat de tweede versie meer perspectief biedt. onder de vorm van negatieve overplaatsingen. Ze beleven dit als herhalingen van negaHet gebruik van deze taal is tieve feedback waardoor hun In de praktijk is het gebruik van een taal die vooral belangrijk in de diazelfwaardegevoel en hun zelfhoop en perspectief opent van groot belang Het loog met de jongeren en beeld negatief ingekleurd worvraagt een dynamische visie op het leven waarbij hun families. Zo stelde een den. Ten slotte willen we nog we aan de jongeren en aan de gezinnen de boodmoeder over haar dochter opmerken dat er vaak sprake schap geven dat ze een moeilijke passage in hun dat ze ‘een koppige geit’ was. is van een mindere verbale beleven doormaken maar dat we hen steunen om Ze had haar dochter in een gaafdheid en soms een zwakdoorheen die passage te komen. open conflict de deur gewekere mentale begaafdheid’ zen. Ze zaten allebei vast in (De Vos en Kabergs, Vandameen taalgebruik dat geen evolutie en dynamiek in de me, eigen analyse, Brussels Overleg Jeugdzorg). relatie meer toeliet. Door haar te laten nadenken over Laten we dit aanpassen naar ‘De Vos en Kaberghs omhaar uitspraak en samen te zoeken hoe we dit anders schrijven het als. ‘Jongeren die in hun ontwikkeling kunnen formuleren, zoals ’uw dochter weet wat ze wil, nog veel kunnen groeien. Ze kunnen nog groeien in ze heeft een groot doorzettingsvermogen.’ Hierbij de ontwikkeling van hun mogelijkheden om deze in kwam er een opening in de beeldvorming van moeder concrete handelingen om te zetten.. Ze hebben een over haar dochter. Oorspronkelijk wilde ze geen initiatief hulpverleningszoektocht achter de rug die moeilijk nemen tot toenadering. Ze verwachtte dat haar dochter verloopt. Door het voortdurend gedwongen verande eerste stap zou zetten. Door de nieuwe verwoording deren van leefcontext wordt hun beleving van erbij kreeg ze daar een andere kijk op en nam ze zelf initiatief, horen en zelfwaardegevoel laag. Dit vormt een grote met succes. uitdaging. Ze drukken zich anders uit dan de meeste verbaal sterkere jongeren. In de praktijk is het gebruik van een taal die hoop en perspectief opent van groot belang Het vraagt een dyMet deze andere taal willen we een ander licht laten namische visie op het leven waarbij we aan de jongeschijnen op deze jongeren. Het gaat om een taal die een ren en aan de gezinnen de boodschap geven dat ze een moeilijke passage in hun leven doormaken maar dat we hen steunen om doorheen die passage te komen. Dit is geen gemakkelijke opdracht. Het vraagt een dagelijkse oefening om deze taal te oefenen, geïnspireerd te blijven door die visie en ze in ons dagelijks leven te spreken. Ik hoop dat we samen met hen op zoek gaan naar een andere naamgeving voor onze jongeren en gezinnen, in de mate dat dit nodig is. Op zoek naar een taal die hoop en perspectief inhoudt.
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 12
Jongeren als rozenstruiken voor de samenleving
Jongeren als rozenstruiken
Auteur en contactgegevens
Een vijftiental jaren geleden reisde ik samen met mijn vrouw door het zuiden van Frankrijk. Op een bepaald moment zagen wij in een wijngaard aan het begin en einde van elke rij druivenranken rozenstruiken staan. Onze nieuwsgierigheid was gewekt. Bij navraag deden deze rozenstruiken dienst als signaalgevers voor ziekten die op komst waren en mogelijk de wijngaard bedreigden. Rozen zijn mooie maar tere, gevoelige en kwetsbare planten die sneller dan andere planten vatbaar zijn voor ziekte. Ze geven signalen aan de wijnbouwer over de gezondheid van zijn wijngaard. Jongeren en hun gezinnen zijn de rozenstuiken van onze samenleving. Prachtige bloemen maar kwetsbaar, zeer inspirerend en voorvoelend voor wat op komst is in onze samenleving. Laten we ze een naam geven die onze liefde voor hen uitdrukt zoals een moeder en een vader liefdevol op zoek gaan naar een naam voor hun ongeboren kind.
Willy Vandamme. Was voormalig directeur van vzw Oranjehuis en op heden nog de bezieler van het Columbusproject. Hij richtte vzw Jongerenbegeleiding op en lag bijgevolg ook aan de basis van het tijdschrift Agora.
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
13
‘JE KINDEREN ZIJN NIET JOUW KINDEREN…’ Guy Rabaut | Huize Godtschalck | Loker Het alom bekende citaat van Kahlil Gibran (‘De Profeet’, 1928) als titel nemen van een schrijven over de evolutie van gezinsbegeleiding, lijkt geen evidentie. En toch, wanneer wij proberen vanuit onze organisatie terug te kijken op hoe wij werkten en werken met gezinnen en context, dan blijven oude wijsheden heel vaak hun kracht behouden. In dit artikel willen wij u verhalend en aan de hand van enkele toepasselijk anekdotes meenemen doorheen onze geschiedenis, doorheen onze zienswijzen en methodieken van de voorbije 35 jaar.
Jaren 70: ‘En nu is het aan ons’ De Zusters van het Geloof te Tielt startten in 1962 het gezinsvervangend tehuis ‘Huize Godtschalck’ met de bedoeling te zorgen voor verwaarloosde kinderen. Die terminologie deed geen enkele vraag oproepen. Er werd gewerkt ter vervanging van het gezin en er werd gewerkt voor kinderen en jongeren die verwaarloosd waren. Als zelfs Wilfried Smis een boek schreef met als titel ‘Het verwaarloosde kind’, moest men zich toch niet veel vragen stellen over de juiste terminologie. Met veel engagement en toewijding, bouwden de Zusters het tehuis uit tot een voorziening met een capaciteit van 120 plaatsen. Het moet gezegd, zij waren er dag en nacht, niets was hen teveel, zij waren de toeverlaat voor alle geplaatste kinderen. De aanpak was eenvoudig en duidelijk. Grote (leef )groepen, alles goed georganiseerd met een centrale keuken, kledijvoorraad en interne ontspanningsmogelijkheden. Met één huisreglement voor iedereen en vanzelfsprekend vanuit een vrij dominante geloofsovertuiging die in het dagelijks leven zeer sterk werd benadrukt. Daar konden geen vragen over gesteld worden, niet door het personeel en al zeker niet door de cliënten. In een sollicitatiegesprek had Zuster Directrice een vast item: peilen naar je geloofsovertuiging en situatie van burgerlijke stand. Zuster Directrice: “Als opvoed(st) er moet je kinderen opvoeden in een Christelijke sfeer; je bent dan ook verplicht om op zondag naar de H. Mis te gaan met de jongeren van de leefgroep…”. Aan ouders, noch cliënten werd daar enige vraag over gesteld.
jongeren waren letterlijk en figuurlijk afgezonderd van hun familie/context. Kortom, de aandacht werd toegespitst op het in veiligheid brengen van kinderen uit problematische gezinssituaties. Het was dus ‘aan ons’ om kinderen en jongeren bij te sturen. Een ‘vast afgevaardigde’ had zonet drie kinderen ‘weggenomen’ uit een gezin. De kinderen verkeerden in een zware verwaarlozingstoestand. De ‘vast afgevaardigde’ had kunnen bekomen dat de ouders ontzet werden uit de ouderlijke macht, zodat wij van hen zeker geen last meer moesten verwachten.
Dit was eigen aan de tijdsgeest van toen. Aan engagement en inzet was er bij het personeel echter geen gebrek. Velen gaven het beste van zichzelf en betekenden veel voor de jongeren die zij begeleidden. Ondanks nu achterhaalde begeleidingsmethodieken, brengen een heel aantal ex-cliënten tot op vandaag een positief verhaal over hun verblijf in de voorziening. Dit pleit voor het empathisch vermogen van het begeleidend personeel van toen. Alleen, de ruimere blik op én cliënt én context ontbrak en bracht ongetwijfeld veel kwetsuren of blijvende littekens teweeg bij onze cliënten van toen. Schoorvoetend werd midden jaren ‘70 een eerste sociale dienst geïnstalleerd (één fulltime voor ongeveer 90 cliënten), die de toelating kreeg van de toenmalige directie om ‘huisbezoeken’ te organiseren (met eigen wagen en zonder kilometervergoeding…Alles voor het werk nietwaar.) Voor het eerst kwam het gezin/context (gedeeltelijk) in beeld. Dat in beeld komen betekende toen:
Ook de hiërarchie in de gezagsstructuur van de voorziening was duidelijk en niemand die het aandurfde daar ‘een participatieve vraag of bedenking’ bij te formuleren. Het gezin/context van de minderjarige een plaats geven in de werking was in die periode een vrij moeilijke zaak. Ook de verwijzende instanties van die tijd (‘vast afgevaardigden’, huidige consulenten) dachten en werkten in de stijl van ‘heropvoeden’. Het gezin kwam maar heel sporadisch aan het woord en er werd vaak schuld inducerend met hen omgegaan. De geplaatste kinderen en
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 14
‘JE KINDEREN ZIJN NIET JOUW KINDEREN…’
• •
Af en toe een huisbezoek van de sociale dienst Bezoeksmomenten in de voorziening (alle bezoek op zondag tussen 14 en 17u in één grote zaal) (meestal één à twee keer per maand). De ouders/ context werden door een zuster aan het station van Ieper met een busje opgehaald en teruggevoerd. Door deze kleine stappen te zetten, was er voor het eerst sprake van ‘een driehoek’ in de begeleiding: naast cliënt en organisatie (+verwijzer), kwam het gezin iets nadrukkelijker op de voorgrond.
Jaren ’80: de nadruk op (ortho)pedagogische begeleiding In de loop der jaren (’70-’80) maakten stilaan meer en meer professioneel opgeleide medewerkers hun intrede in het werkveld (zowel universitairen als A1-diploma’s (huidige masters en bachelors)). Het uitwerken van een visie, van bewust methodisch handelen kreeg in die periode een ware boost. Nieuwe gestructureerde vergadersystemen, het ontwikkelen van een orthopedagogische begeleidingswijze en –visie (Kok, Ter Horst, Gieles, …) zetten de oude generaliserende aanpak op de helling. De individuele cliënt kwam meer aan bod, naast het bewust hanteren van groepsdynamische processen in de begeleiding. Via deze inzichten en methodieken, kwamen vele initiatieven tot stand binnen de organisatie. ‘Groepsevenementen’ zoals staptochten, meerdaagse trektochten, het opvoeren van toneelstukken (geschreven door de begeleiders) tot buiten de provinciegrenzen, waren geïnspireerd vanuit het geloof in de kracht van positieve groepsprocessen. Meteen wilden wij als begeleiders uit de cocon van de voorziening breken
en het positieve gelaat van geplaatste jongeren tonen aan de buitenwereld. Creatieve, professioneel goed geschoolde medewerkers stapten letterlijk met de cliënten op een positieve wijze naar buiten. Deze creatieve initiatieven brachten meer en meer duidelijkheid in de kwetsbaarheden én sterke krachten van onze cliënten, ook al werd de context (te) weinig betrokken in het verhaal. Maar wij leerden er zeer veel uit.... In 1989 ging de opvoering van een eigen geschreven toneelstuk door in Gent. De eerste begeleider (de groepschef) was bezieler van het project en leidde de hele toneelgroep voor een eerste opvoering ‘buiten de grenzen’ van de voorziening. Ikzelf, als orthopedagoog, stond in voor logistieke ondersteuning door met eigen wagen en aanhangwagen decorstukken te vervoeren en op te zetten in Gent. Zuster Directrice zorgde voor de ‘catering’ (boterhammen met kaas en hesp en frisdrank voor de hele bende!). Jongeren zagen medewerkers in een totaal andere rol en het creëerde een wederzijds ‘wij-gevoel’: samen kunnen wij een positief verhaal brengen. Ook ‘de buitenwereld’ leerde Bijzondere Jeugdzorg vrij rechtstreeks kennen. Voor de staptochten deden wij beroep op gastgezinnen, voor de toneelopvoeringen gingen wij samenwerkingen aan met de tekenacademie, met service-clubs of lokale organisaties. Alvast ‘verruimende’ ervaringen voor onze cliënten. Teamvergaderingen kregen eindelijk een degelijke inhoud en structuur, gevalsbesprekingen (voorloper van het huidige handelingsplan) gebeurden systematisch, het bespreken van de gezinssituatie werd een vast item in deze bespreking. Op die manier vond het bewust omgaan met de gezinssituatie ingang bij het begeleidend personeel. Zij werden meer en meer betrokken bij de gezinssituatie, konden (zij het nog sporadisch) deelnemen aan een huisbezoek samen met de sociale dienst. Individuele begeleidingsmethodieken vonden steeds meer ingang in de werking. Cliënten werden op die manier veel meer gehoord in hun beleving van de plaatsing, waardoor items als gezinscontext geleidelijk aan een vast element werden in de individuele begeleidingsmomenten. Begeleiders brachten dit aan op teamvergaderingen en op overlegmomen-
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
15
‘JE KINDEREN ZIJN NIET JOUW KINDEREN…’
ten met de sociale dienst. Daaruit groeide duidelijk een andere en ruimere kijk op de nodige hulpverlening. Dit was een heel geleidelijk, maar een heel belangrijk proces van verandering binnen onze organisatie. Een belangrijke periode in deze evolutie, was het moment dat wij een verticale groep afbouwden ten voordele van een dagcentrum (Poperinge, 1989). Vanaf de start van het dagcentrum werd met de gehele (nieuwe) personeelsploeg geopteerd voor een grondige en intense vorming op het vlak van gezinsbegeleiding. De systeemtheorie van Nagy vormde meteen de basis voor visie en methodiek. Uiteraard kregen deze inzichten ook ingang binnen de hele organisatie. De sociale dienst (ondertussen 2 fulltimes) volgde ook bijscholing en vorming in systeemtheoretisch denken en werken. Een differentiatie in werkvormen (residentieel en dagbegeleiding) liet ons toe meer tegemoet te komen aan de vraag van de cliënt en veel genuanceerder om te gaan met de contextgegevens. Gezinsgericht denken en – werken zat meteen in een stroomversnelling. Daar waar wij vroeger zeer veel langdurige plaatsingen hadden, stelden wij vast dat wij – door het meer contextgericht werken – kortere plaatsingstermijnen konden realiseren. Praktische gevolgen bleven niet uit. Bezoekmomenten en verblijven thuis van de cliënten werden totaal anders georganiseerd. Bezoek kon op heel veel verschillende momenten doorgaan (al dan niet in de leefgroep, begeleid door begeleiders zelf van de groep). Verblijven thuis werden veel frequenter voorzien waar mogelijk. Alle begeleidingsmomenten van de context werden ook systematisch besproken op teamvergaderingen. De ouders/ context kregen (eindelijk) een duidelijker stem in het verhaal. Voor alle personeel was het dan al lang duidelijk, ‘deze kinderen zijn niet onze kinderen, zij zijn kinderen van een gezin, van een context’. De volledige scheiding tussen vrijwillige hulp en bijstand (Comité Bijzondere Jeugdzorg) en gerechtelijke maatregelen (Sociale Dienst Jeugdrechtbank) met de Bemiddelingscommissie als filter, dateert ook niet toevallig uit deze periode. Ouders en jongeren (vanaf 14 jaar) werden gehoord en moeten akkoord gaan met het hulpverleningsvoorstel. Het vrijwillig engagement van ouders probeerden wij steeds heel concreet te vertalen in een ‘samen op weg gaan’, een samen zoeken naar oplossingen en toekomstperspectieven.
agora
Jaren ’90: het kwaliteitsbeleid Eind jaren ’90 kreeg elke organisatie richtlijnen i.v.m. een te voeren kwaliteitsbeleid. Aanvankelijke weerstand tegen deze richtlijnen, werd omgebogen tot het kritisch reflecteren en analyseren van de gehele werking. Wij lichten er hier slechts enkele aspecten uit: • Het nauwkeurig uitwerken van een intake-procedure, met nadrukkelijke aandacht voor inspraak van cliënt en context; • het systematiseren van bewonersvergaderingen (= niveau leefgroep) en bewonersraad(= niveau organisatie); • het invoeren van tevredenheidsmetingen voor cliënten, derden en personeel; • gebruikersinformatie (samenstelling dossier en inzagerecht); • procedures i.f.v. hulp- en dienstverlening: hoe en aan wie bieden wij hulp ? Contextgericht denken was ook hier een uitgangspunt Deze vernieuwde aanpak en deze vernieuwende inzichten brachten enige weerstand met zich mee binnen de werking. De nadruk kwam terecht meer te liggen op de begeleidings- dan op de zorgfunctie. Heel wat medewerkers beaamden dit verbaal, maar gedragsmatig konden zij zich moeilijk ‘ontdoen’ van de zorgfunctie. Zij wilden blijven waken over ‘het wel en wee’ van ‘hun’ jongeren, bewijzen hoe goed zij het wel deden. En vaak wilden zij ook ouders/context overtuigen van hun ‘gelijk’. Wij hadden als organisatie nog wel een weg af te leggen. De betere kwaliteit in onze hulp- en dienstverlening, kwam nog steeds meer tot uitdrukking in ons (ortho)pedagogisch handelen en denken, dan in het contextuele. Daar waar wij vroeger zwaar inzetten op groepsprocessen, zetten wij nu meer in op individuele begeleidingsaspecten, maar in eerste instantie vanuit de (impliciete) vraag van de cliënt. Het gedrag, de vraag van de cliënt stond centraal. En wij probeerden heel vaak externe hulp te betrekken bij het hulpverleningsproces (zoals bijvoorbeeld DGGZ). Aanvullend op deze externe ondersteuningsmogelijkheden, zochten wij zelf naar nieuwe begeleidingsvormen. Het pretherapeutisch werken (gebaseerd op theorie van neurolinguistisch programmeren, NLP) kreeg concrete vorm in één-één-begeleidingsmomenten. In 1998 zijn wij gestart met het Huis, waardoor deze interne pretherapeutische werkvorm concreet vorm en inhoud kreeg binnen onze organisatie. Zonder in het Huis rechtstreeks met de context te werken (dit gebeurde wel in een latere fase), konden wij een gunstig effect zien van onze bege-
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 16
‘JE KINDEREN ZIJN NIET JOUW KINDEREN…’
leidingsmethodiek, zowel op vlak van persoonlijkheidsontwikkeling als op vlak van plaatsingsduur.
een oplossing/perspectief op korte termijn niet haalbaar leek. Dit is tot op vandaag soms nog het geval…
Het ‘kwaliteitsdenken’ had zeker een belangrijke verdienste. De interne werking werd doorheen de jaren op tal van vlakken ‘op punt gezet’ (waar meten zinvol was, werd er gemeten) en het bracht ongetwijfeld ook een bredere kijk op de plaats en functie van een organisatie Bijzondere Jeugdzorg. Doorheen het opstellen en herdefiniëren van procedures, het nadenken over visie en methodieken, ontstond ook een andere cultuur en zienswijze ten aanzien van de context van cliënten.
Modulair werken
Een nieuw millennium: participatie Het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (2006) was de aanzet voor een nog fundamenteler nadenken over de plaats van de cliënt in de hulpverlening. Zowel ten aanzien van de cliënt als zijn context werd vanaf het begin uitgegaan van het recht op participatie aan de hulpverlening. Dit vertaalde zich zeer concreet in het aanpassen van de intakeprocedure (geven van info én inspraak vanaf de start van het begeleidingsproces), van het schrijven van tal van informatiefolders die aan de cliënt en de context ter beschikking werden gesteld.
Het Introduceren van het M.F.C. (Multifunctioneel Centrum) als werkingsmodel vanuit het Agentschap Jongerenwelzijn, was een duidelijke keuze om vraaggestuurd én krachtgericht te werken met gezinnen uit problematische gezinssituaties. Het aanbieden van verschillende modules (verblijf, dagbegeleiding, contextbegeleiding), combinatiemogelijkheden daarvan en vooral schakelmogelijkheden tussen de verschillende modules, was een vernieuwing die beantwoordde aan reeds aanwezige noden in de sector. Méér dan ooit was het een kans voor elke organisatie om de eigen werking tegen het licht van de ‘M.F.C.-principes’ te houden: wat doen wij goed én wat kunnen wij nog beter doen in functie van de gezinnen/contexten die ons een hulpvraag stellen? Dit was een vrij complexe oefening, die doorlichting van én inhoud én structuur van je organisatie vereiste. Wij namen daar de nodige tijd voor. Wij leerden uit ervaringen van organisaties die al eerder instapten in het
De context was de eerste en belangrijkste gesprekspartner vanaf de start van de begeleiding. Cliënten en context konden ten allen tijden met mekaar contact hebben, verlof- en weekendregelingen werden strikt individueel en volgens de draagkracht van het gezin georganiseerd. Wij waren dus gelukkig ver weg van de algemene bezoeksmomenten en –uren van vroeger. Bijscholing en vorming van alle personeel in onze organisatie op het vlak van contextvisie en – begeleiding kon dan ook niet uitblijven. Voor een aantal onder hen bleef het een hele stap om een ‘andere’ begeleidingswijze te integreren in hun dagelijks handelen. Andere medewerkers integreerden nieuwe inzichten heel vlot in hun werkwijze. Enkel een open communicatie over kansen en weerstanden heeft ons verder op weg gezet naar ‘een contextgerichte organisatie’. Ook met het ‘Huis’, onze interne pretherapeutische werkvorm, kregen ouders/contextfiguren zeer concrete begeleidings- en samenwerkingskansen. Verschillende externe samenwerkingsverbanden kwamen op die manier tot stand (DGGZ, zorgboerderijen, hypotherapie,…). Ook al stonden wij inhoudelijk sterk met onze organisatie, hadden wij contextgericht werken zeer concreet vorm gegeven, wij bleven geconfronteerd met plaatsingen en problematische opvoedingssituaties, waar
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
17
‘JE KINDEREN ZIJN NIET JOUW KINDEREN…’
experiment en probeerden deze te vertalen naar onze eigen werking. Sterktes en zwaktes in deze werking werden opgelijst en geanalyseerd, werkgroepen en denkdagen voor verschillende medewerkers brachten nieuwe ideeën en voorstellen naar voor. Eén rode draad wilden wij benadrukken in het hele verhaal: maak contextgericht, vraaggestuurd en krachtgericht werken voor de cliënten en hun context concreet. Ook hier was enige weerstand tegen verandering merkbaar (‘Doen wij het (weeral) niet goed misschien?’), maar door tijd te nemen voor het voorbereidend werk, inspraak te geven op verschillende niveaus, kon gerekend worden op een actieve en positieve medewerking. Uiteindelijk leidde dit tot een nieuwe organisatie, met een andere structuur en inhoud. Het Huis als interne werkvorm werd niet langer weerhouden, er werd een contextteam (4 VTE’s) geïnstalleerd en contextbegeleiding werd in elke module nauwkeurig gedefinieerd. Interne regie op organisatie- en casusniveau kreeg concreet vorm door nieuwe functies te definiëren (zorgcoördinator, teamcoördinator,…) Wij startten in het Experimenteel Modulair Kader op 01/01/2014. De start van Integrale Jeugdhulpverlening volgde op 01/03/2014,. Het rechtstreeks toegankelijk maken van contextbegeleiding volgt op 01/01/2015. Een aardig tempo, dat bijzondere inspanningen vraagt van je medewerkers. Willen wij er dan ook a.u.b. alles aan doen om dit transparant en duidelijk te houden voor elke ‘hulpvrager’ .
Besluit….!? Zijn cliënten en hun context veranderd doorheen al die jaren ?? Ja en neen. Ja, omdat… • De cliënten en hun context op een veel gedifferentieerder aanbod van hulpverlening beroep kunnen doen. De cliënten die nu bij ons verblijven bijvoorbeeld, hebben dit verblijf uitdrukkelijk nodig omdat andere hulpverlening ontoereikend is of geen antwoord biedt op hun vraag. • De cliënten en hun context veel duidelijker hun recht op inspraak hebben tijdens gelijk welke begeleidingsvorm. Zij hebben veel duidelijker hun stem in het verhaal. Meer zelfs, zij zijn sterk betrokken partij en staan geenszins meer aan de zijlijn zoals vroeger.
agora
Neen, omdat…. • Er zich nog steeds problematische gezinssituaties voordoen, die zo complex zijn, dat het een illusie is te denken dat wij op korte termijn resultaat zullen halen. • De persoonlijke kwetsuren en hulpvragen van de cliënten intrinsiek vaak dezelfde zijn als 30 jaar geleden (gemis aan hechting, verlangen naar veiligheid, diepe gekwetstheid omwille van verwaarlozing of mishandeling,…) Deze ‘ja-en –neen’ antwoorden, brengen mij tot enkele voorzichtige bedenkingen: Wij willen en zullen mee nadenken in de mogelijkheden van vermaatschappelijking van zorg, maar het beleid van deze maatschappij zal moeten bereid zijn om te blijven investeren in de gekwetsten en kwetsbaren. Als ik zie hoe er op vandaag gekeken wordt vanuit de regering naar de ‘armoedeproblematiek’, dan hou ik mijn hart vast… Het registreren van alles wat wij doen in onze hulpverlening is een terechte vraag van het Agentschap. Wij moeten kunnen verantwoorden wat wij met de subsidie doen. Momenteel ligt de focus van deze registratie vooral op de individuele contacten die wij hebben met gezin en cliënt (face-to-face-contacten). Deze registratie leert ons gericht werken en dat is een goede zaak. Alleen is het opvallend dat wij veel minder bevraagd worden op wat wij inhoudelijk doen in bijvoorbeeld de module verblijf. Ook al werken wij voor deze cliënten veel meer contextgericht en vraaggestuurd dan vroeger, wij stellen vast dat er zeer ernstige persoonlijkheidsmoeilijkheden, zoniet –stoornissen, voorkomen, die ook om een intense begeleiding vragen. Het inhoudelijk (ortho)pedagogisch werken is m.i. onterecht wat uit het beeld verdwenen. En precies hier zijn de noden vaak heel groot, te meer omdat de huidige cliënten vaak al (heel wat) andere hulpverleningsvormen hebben doorlopen. Focus op contextbegeleiding is hier ontoereikend; het is een én-én-verhaal. Het ene aspect wordt momenteel naar ons gevoel veel sterker belicht dan het andere. Ons begeleidend personeel zet ook nog dagelijks 100% in op individuele- en groepsbegeleiding. Een waardering daarvoor krijgen zij misschien te weinig te horen. Want zij doen het nog steeds met beperkte (personeels)middelen.
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 18
‘JE KINDEREN ZIJN NIET JOUW KINDEREN…’
Een recente anekdote… Ik wees een begeleider recent op een te gebrekkig ingevulde rapportage en registratie (in functie van modulaire kwartaalstaten). Zijn antwoord: “Ik moest binnen mijn tijdsbestek kiezen om ofwel een goed individueel begeleidingsgesprek af te breken omwille van rapportage of de keuze voor doorgaan met het gesprek, dat heel belangrijk was voor de contacten met de context van de jongere. Ik verkoos het begeleidingswerk boven het registratiewerk”.
Auteur en Contactgegevens Guy Rabaut Directie Huize Godtschalck Godtschalckstraat 3 8958 Loker-Heuvelland Tel.057/44.42.50
[email protected] [email protected]
Het invoeren van het kwaliteitsbeleid, het registreren en evalueren van wat je werkelijk doet, zijn stilaan ingeburgerd in onze werking. Goede zaak, ongetwijfeld. Maar laat ons niet vergeten dat de degelijkheid van ons zorgaanbod ook gedragen wordt door de persoonlijke competentie van de medewerkers. uisterbereidheid, empathisch vermogen, doorzettingsvermogen,… Dit was 30 jaar geleden zo, en dit is nu nog zo. Goed dat het nu vanuit een veel ruimere blik en veel participatiever wordt bekeken, maar de grondhouding is m.i. fundamenteel dezelfde: een grote bereidheid tot ‘ontmoeten en op weg gaan’ met cliënt en context. Een cliënt zal zich later niet het aantal face-to-face-contacten herinneren, wel de persoon van de individueel begeleider of contextbegeleider die hij kende en die in alles duidelijk maakte er te willen zijn voor die cliënt. Enkele weken terug kreeg ik telefoon van een excliënt. Zij heeft heel lang in de organisatie verbleven. Ze verliet de voorziening heel wat jaren geleden, maar door een opleiding die zij nu opnieuw volgt, werd zij geconfronteerd met ‘onopgeloste vragen’ uit haar verleden. Daarom belde zij mij op en vroeg of het mogelijk was om begeleidster X te spreken. Begeleidster X werkt ook nu nog in onze organisatie en kon de vrouw te woord staan. Het was echter veel meer dan ‘een te woord staan’, de begeleidster en de vrouw hadden een ‘ontmoeting’ van méér dan vier uren. Zij waren destijds echt met mekaar ‘op weg gegaan’ en het vertrouwen naar mekaar was nog zeer sterk. Hierbij wil ik besluiten met de eerste zin van onze recent herschreven missie: ‘Wij bieden pas hulp, als deze door de cliënt ook als hulp ervaren wordt…’
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
19
EEN LOOPBAAN IN EVOLUTIE… 30 jaar op weg met gezinnen in een veranderende tijdsgeest Mieke Verbrugge | CJGB | Kortrijk Ik herinner het me nog levendig, mijn eerste werkdag in het jaar 1980… Een grote dossierwagen stond naast mijn bureau, vol met ‘mijn dossiers’. De dossiers en dus de gezinnen, de ouders en jongeren, die ik vanaf nu allemaal zou opvolgen. Dat het ondertussen al 34 jaar geleden is, geeft me een dubbel gevoel. Enerzijds lijkt de tijd voorbijgevlogen te zijn, anderzijds lijkt het ook zo lang geleden, bijna een vorig tijdperk. Want wat is er toch veel veranderd in de afgelopen drie decennia. Toen Agora me vroeg of ik in een artikel een terugblik wou werpen op mijn meer dan 30-jarige carrière in thuisbegeleiding, moest ik niet lang twijfelen. Stil staan, terugkijken op en reflecteren is namelijk steeds een belangrijk deel geweest van mijn job als thuisbegeleidster en daarom doe ik dit nu ook graag in het teken van Agora 30 jaar. En dat er in deze 30 jaar heel wat evoluties mijn en onze gezinnen hun pad gekruist zijn, is duidelijk. Ik neem jullie graag mee in deze evoluties en hoe ik deze ervaren heb.
Over provoogden, pupillen en vast afgevaardigden Mijn carrière in de thuisbegeleiding kende zijn start in 1980. Op dat moment was er helemaal nog geen sprake van het begrip of de werkvorm ‘thuisbegeleiding’. Het CJGB (Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding) bestond ook nog niet onder zijn huidige vorm en naam, maar opereerde onder de naam ‘Voogdij- en Beschermingsraad van het Gerechtelijk Arrondissement Kortrijk’. Een hele mond vol dus.
Omwille van de complexiteit van heel wat gezinssituaties werden er op een bepaald moment ook beroepskrachten aangesteld als provoogd. En zo startte ik in 1980 mijn loopbaan in de Voogdij- en Beschermingsraad, als provoogd in een aantal dossiers en als aanspreekpunt voor provoogd vrijwilligers.
Mijn taak als provoogd bestond erin om gezinnen waarvan de ouders uit de ouderlijke macht ontzet waren en de kinderen bijgevolg geplaatst in een ‘instelling’, op te volgen. Deze opvolging bestond vnl. uit het bezoeken van onze ‘pupillen’ in de instelling, daar deelnemen aan een evolutiebespreking, het bezoeken van ouders, Aan de slag als provoogd het opzetten of goedkeuren van een bezoekregeling, en verslaggeving rond deze De doelstelling van de VoogDe idee was toen dat wanneer een gezin zaken naar de jeugdrechter dij- en Beschermingsraad problematisch functioneerde, de kinderen eruit en de vast afgevaardigden, was het werven en begegehaald en geplaatst moesten worden. De de toenmalige consulenten leiden van ‘vrijwilligers proinstelling zou het kind heropvoeden en dan van de jeugdrechtbank. De voogden’. Provoogden waren kwam het allemaal goed. vast afgevaardigden van de mensen die aangesteld werjeugdrechtbank werden door den in dossiers waarin oude gezinnen toen echt bekeders door de jeugdrechter ontzet waren uit de ouderlijke ken als ‘de jeugdrechtbank is daar’, een persoon die veel macht. Ontzet uit de ouderlijke macht ten aanzien van invloed had op de uiteindelijke beslissing van de jeugdde huidige maar soms ook van toekomstige kinderen. In rechter. De afstand tussen consulenten en gezinnen was deze dossiers werd iemand aangesteld om zogezegd de toen zeer groot. rechten, waar ouders uit ontzet waren t.a.v. de minderjarige kinderen, op te nemen. Dat dit toen een gangbare praktijk was, geeft al weer welke evolutie in de afgelopen 30 jaar heeft plaatsgevonden. De ‘vrijwilligers provoogden’ waren, zoals de naam aangeeft, vrijwilligers die er het provoogdijschap, naast hun dagdagelijkse familiale- en werkbezigheden, bijnamen. Het waren mensen die door één of andere omstandigheid met een gezin, kind of jongere in contact waren gekomen, waar achteraf wegens de ontzetting een provoogd aangesteld moest worden. Deze vrijwilligers toonden heel wat engagement en goodwill, maar gezien het merendeel van hen geen sociale of pedagogische opleiding had en daardoor onvoldoende over de nodige competenties beschikte om gezinnen met zeer zware problemen op te volgen, was dit provoogdijschap niet altijd even evident.
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 20
EEN LOOPBAAN IN EVOLUTIE…
Ouders en kinderen op afstand
van werken, ad hoc reageren op wat zich aandiende en gebeurde. De luidste roepers kregen bijgevolg de meeste hulp of opvolging.
Meestal ging het om heel wat grotere gezinnen dan nu; gezinnen met veel kinderen, soms 10 of meer. Af en toe Opvoedingsbijstand: thuisbegeleiding waren deze kinderen allemaal geplaatst in één instelling, avant, avant, avant la lettre ? maar vaak ook verspreid over veel verschillende instellingen, meestal vrij ver van het ouderlijke huis vandaan. De jeugdrechter kon in die tijd naast de maatregel ‘ontDe idee was toen dat wanneer een gezin problematisch zetting uit de ouderlijke macht’, ook de maatregel ‘opfunctioneerde, wanneer het een slechte omgeving was voedingsbijstand’ opleggen. Twee maatregelen die davoor een kind, de kinderen eruit gehaald en geplaatst teren van de wet op de jeugdbescherming van ’65. Bij moesten worden. Een eind bij de ouders vandaan leek opvoedingsbijstand waren de vaak een logische keuze… We schoten meestal in actie op het moment kinderen nog thuis en werDe instelling zou het kind dat er ergens een crisis uitbrak. Dat was toen de den ze dus niet geplaatst. Je heropvoeden en dan kwam manier van werken, ad hoc reageren op wat zich zou eigenlijk kunnen zeggen het allemaal goed. aandiende en gebeurde. De luidste roepers dat de opvoedingsbijstand kregen bijgevolg de meeste hulp of opvolging. de thuisbegeleiding avant la En zo reed ik rond…doorlettre was. Maar ook niet heheen het Vlaamse landlemaal… schap, naar alle instellingen waar ‘mijn pupillen‘ verbleOpvoedingsbijstand bestond ven. Van Brasschaat, over uit het bijstaan van ouders in Lochristi, naar Ieper en tede opvoeding van hun kinrug. Ons werkingsgebied deren. Van een intensieve en was dus zeer groot. Als ik inhoudelijke opvolging was er op terugkijk, ben ik blij echter nog geen sprake. De dat we nu opereren in een opvoedingsbijstand hield in straal van ongeveer 20 km dat je om de zoveel maanrondkom Kortrijk. Ik kan me den naar een gezin op bezoek niet inbeelden in de huidige ging om ‘eens te gaan kijken drukte van het verkeer op hoe het daar liep’. Door het onze Vlaamse wegen, zoveel feit dat je maar sporadisch tijd op de baan te moeten en na een lange tijd langsspenderen. ging, kon je in eerste instantie geen band opbouwen met het gezin en kreeg je ook De dossierwagen en de luidste roepers geen waarachtig beeld van hoe het er in het gezin aan toeging. Het ging veelal over jeugdrechtbankdossiers, Het beeld van de dossierwagen met al mijn dossiers zit waarbij de ouders toen ook bang waren voor de jeugdnog in mijn geheugen gegrift. De tijd om al deze dosrechter en de mogelijke gevolgen. Men trachtte tijdens siers op te volgen was er niet. We schoten meestal in aceen huisbezoek bijgevolg een zo goed mogelijk plaatje tie op het moment dat er ergens een crisis uitbrak en je op te hangen, dus je had eigenlijk geen idee hoe het er dus dringend poolshoogte moest gaan nemen. Of wanecht aan toe ging. Terwijl van ons wel verwacht werd neer de jeugdrechtbank of het jeugdbeschermingscoom verslag uit te brengen naar de jeugdrechter over de mité dringend een verslag nodig had. gezinssituaties. Thuisbegeleiding avant, avant, avant la lettre dus. Als je op dat moment geen beeld meer had van de actuele situatie, dan plande je een bezoek bij de ouders en ’85 en ’90 als kantelpunt de jongere in de instelling. Op die manier kreeg je ongeveer weer zicht op hoe het er met het gezin aan toeging, En daar kwamen de verschuivingen wat netjes in een verslag werd opgeschreven en overgemaakt aan de Jeugdrechtbank of het JeugdbescherDe eerste jaren van mijn loopbaan speelden zich dus af mingscomité. En vervolgens belandde dat dossier weer in een heel andere tijdsgeest dan nu. Samengevat een in de dossierbak en was het reageren op het volgende tijd waarin er boven de hoofden van ouders beslist werd, dossier dat naar boven wam. Dat was toen de manier
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
21
EEN LOOPBAAN IN EVOLUTIE…
door mensen die eigenlijk behoorlijk ver van de situatie stonden. Een tijd waarin het beeld van de jeugdrechtbank er één was van ‘diegene die ons kinderen afpakken’. Dit is misschien een eenzijdige insteek, maar de realiteit was er wel één waarin er veel minder naar ouders geluisterd werd. De gecoördineerde decreten van 4 april ‘90 (reeds voorbereid in decreten van ’85, ’86 en ’90), zorgden voor een grote omwenteling in het omgaan met gezinnen met problemen, en hadden bijgevolg hun invloed op onze organisatie en op de inhoud van mijn job. In het decreet van ‘85 werd het maatregelenpakket van de jeugdrechter uitgebreid en zag de maatregel ‘gezinsbegeleiding’ het licht. Dit naast maatregelen zoals de begeleiding binnen een dagcentrum, zelfstandig wonen, pleegplaatsing, … In de jaren ’80 had zich binnen onze dienst ook het ‘begeleid zelfstandig wonen’ ontwikkeld, waarmee wij samen met thuisbegeleiding in 1991 opgingen in het CJGB. Ook de oprichting van de comités bijzondere jeugdzorg en de duidelijkere rol en betrokkenheid van de consulenten, zowel van het comité als van de sociale dienst jeugdrechtbank zorgden voor een duidelijker kader waarbinnen we als thuisbegeleiders aan de slag gingen.
Een duidelijk kader met inspraak Waar de vast afgevaardigden een situatie vroeger van op afstand opvolgden, werd een consulent nu een actief betrokken partij die een dossier inhoudelijk opvolgt. Er was sprake van een actieve driehoek tussen het gezin, de thuisbegeleider en de consulent.
was. De aandacht voor de inspraak en de betrokkenheid van het gezin zelf, werd steeds meer een belangrijk uitgangspunt, terwijl dat vroeger minimaal was en er vaak boven de hoofden van de gezinnen beslist werd. Het verslag bv. werd opgemaakt door de begeleider en rechtstreeks bezorgd aan de vast afgevaardigde en de jeugdrechter, zonder dat ouders dit ooit te zien kregen. Dit kunnen we ons vandaag niet meer voorstellen. Ouders kunnen het verslag inlezen en het wordt volledig met hen besproken. Als er rond een bepaald punt een afwijkende mening is, worden beide meningen opgenomen in het verslag en wordt dit ook in het overleg met de consulent besproken. In het hulpverleningsproces gaat het over het gezin zelf, over hun eigen doelen, over hun eigen problemen en hun eigen krachten om hiermee aan de slag te gaan. Niettemin blijft het belang van het kind of de jongere steeds voorop staan. Soms leidt een maatschappelijke noodzaak tot een beslissing waar ouders zich helemaal niet kunnen in vinden. In die tijd gaven heel wat wetenschappelijke inzichten en denkkaders steeds meer richting aan onze manier van hulpverlenen. Het systeemdenken, het contextuele denken en de gedragspsychologie waren belangrijke kaders, waarin ikzelf en mijn collega’s gevormd werden. Deze kaders bepaalden en stuurden op welke wijze wij naar gezinssituaties keken en met gezinnen aan de slag gingen. Ook methodieken werden steeds meer gebruikt, bv. het genogram, duplopoppen, ervaringsgerichte activiteiten, … Creatieve manieren om, naast een gesprek, ook op andere manieren zaken naar boven te halen.
Daarnaast werd het hulpverleningsproces opgedeeld in fasen. De consulent maakte als start van het proces een hulpverleningsprogramma met verwachtingen en werkpunten op en er volgde een intakefase met als resultaat een handelingsplan. Vanaf dan werd er zesmaandelijks geëvalueerd met als resultaat een evolutieverslag. Een verslag dat besproken werd met de consulent, het gezin en de thuisbegeleider, iets wat vroeger niet denkbaar
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 22
EEN LOOPBAAN IN EVOLUTIE…
De betrokkenheid van kinderen en jongeren kwam steeds meer voorop te staan. Doorheen de evolutie van thuisbegeleiding gingen we binnen de organisatie steeds bewuster op zoek naar methodes en manieren om kinderen en jongeren een stem te geven. Hoe kunnen we op een kindvriendelijke manier uitleggen waarom we in het gezin komen? Hoe kunnen we hen betrekken in het proces en hen inspraak geven in de zaken die zij veranderd willen zien? Met de komst van het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (2006) is die focus op de rechten van kinderen en jongeren nog meer in ‘the picture’ gekomen, wat we alleen maar kunnen toejuichen.
Anders in huis Er werd vanuit de overheid een caseload vastgelegd van 8 dossiers/VTE. Het aantal begeleidingen was een enorm verschil met de tijd ervoor. De caseload ging naar beneden, maar anderzijds werd er wel verwacht dat je als thuisbegeleider eenmaal per week op huisbezoek ging bij elk gezin. Dit maakte dat we veel intenser aanwezig waren binnen gezinnen. Dit had zijn voor- en nadelen. Een nadeel is dat het voor veel gezinnen geen evidentie is om iemand vreemds, elke week in huis te hebben. Je komt veel dichter op de huid van mensen te zitten, wat je niet mag onderschatten. Anderzijds laat dit wel toe om in de meeste gevallen een vertrouwensrelatie op te bouwen.
Ik en mijn motor Dat er zich doorheen mijn loopbaan heel wat verschuivingen voordeden, is denk ik duidelijk. We zijn vertrokken van een periode waarin de idee was ‘we plaatsen de kinderen uit huis, zolang en zo ver mogelijk en we gaan ze heropvoeden’, naar een visie van ‘we laten kinderen zo lang mogelijk thuis en zetten maximaal in op ondersteuning’. Van anderen die beslissen over het hoofd van ouders en kinderen, naar maximale inspraak en betrokkenheid. Van een periode waarin we letterlijk alle verantwoordelijkheid afnemen, nl. ontzetting uit de ouderlijke macht, naar we willen ouders maximaal responsabiliseren. We ontslaan ouders niet uit hun verantwoordelijkheden, maar ondersteunen hen hierin. Een verschuiving van we zien en benoemen alleen maar problemen, naar we merken dat er dingen niet goed lopen, maar we willen evengoed kijken naar wat wel goed loopt, wat wel lukt, waar jullie kracht en inzet zit. Van een vooral intuïtief werken op buikgevoel en reageren op wat er zich aandiende, naar een werking die een wetenschappelijke onderbouw heeft, waar systematiek in zit en methodieken ontwikkeld worden. Van een top-down systeem, een systeem dat boven mensen stond, naar een werken
Een groot voordeel is dat we nu met een positievere boodschap binnen kwamen in een gezin. Als provoogd kwamen we binnen in gezinnen waar de kinderen al geplaatst waren, waar wij zelden iets aan konden veranderen in het verdere proces. Het onheil was als het ware al geschied. Een van de zaken die het decreet van ‘90 met zich meebracht, was het subsidiariteitsbeginsel. De minst ingrijpende maatregel stond voorop en had de voorkeur. De verschuiving is gegaan naar het idee van ‘ook al zijn er veel problemen in een gezin, ook al lopen er veel dingen fout, toch zijn we er nog van overtuigd dat een gezinsomgeving aan kinderen het meest kansen biedt op een normale emotionele ontwikkeling, mits voldoende ondersteuning en medewerking’. Je kon naar je gezin de boodschap brengen van als wij langskomen, is dit niet om jullie kinderen te plaatsen, maar om samen op zoek te gaan naar verandering/verbetering. Een visie waarin we openstaan voor het verhaal van ouders en kinderen, erkenning geven voor het onrecht dat ze meestal meegemaakt hebben en het daardoor nu moeilijk hebben. Erkenning voor de last die ze dragen en geloven dat, ondanks alle problemen, gezinnen nog krachten hebben om zaken anders te doen. Dat is een ander vertrekpunt voor een begeleider om een gezin binnen te komen en een groot verschil met de realiteit ervoor.
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
23
EEN LOOPBAAN IN EVOLUTIE…
met mensen zoals wij. Mensen met dezelfde noden, met dezelfde drijfveren, met dezelfde verlangens. Ouders die willen dat het goed gaat met hun kinderen en dat zij het beter kunnen hebben dan zijzelf.
En de toekomst ?
Vanaf 1 januari 2015 is het zover, we worden met al onze modules contextbegeleiding (met uitzondering van CBAW) rechtstreeks toegankelijk. We zijn ons hierop binnen onze organisatie volop aan het voorbereiden, De veranderde kijk op gezinnen en de gevolgen daaro.a. met werkgroepen rond van op de inhoud van en babepaalde thema’s, nieuwe Ik ben heel blij dat ik het overgrote deel van sishouding binnen mijn job, procedures en afspraken, … mijn loopbaan heb kunnen werken vanuit de hebben er toe geleid dat ik Maar voor de concrete uitvisie dat het echt wel de moeite loont om een deze job meer dan 30 jaar werking is het nog wat afgezin zoveel mogelijk kansen te geven, een visie met plezier gedaan heb. Ik wachten wat er op ons gaat die gelooft in verandering, ook al is de ben heel blij dat ik het overafkomen. Wie zal er vanaf verandering soms minimaal. grote deel van mijn loopbaan 1 januari allemaal naar ons heb kunnen werken vanuit doorverwijzen en hoe snel of de visie dat het echt wel de traag zal dit gaan? Hoe zal het lopen met onze wachtlijsmoeite loont om een gezin zoveel mogelijk kansen te ten? Zullen er mensen aan onze deur staan bellen voor geven, een visie die gelooft in verandering, ook al is de een gesprek? verandering soms minimaal. Deze visie heeft gemaakt dat ‘mijn motor’ al deze jaren bleef draaien. Want we Het staat vast dat ons een leerrijke en spannende perimoeten er eerlijk over zijn dat dit zeker geen evidente ode te wachten staat. En die ‘ons’ daarin is zeer belangjob is. Het is geen 9 to 5 job, waar je de deur van je burijk, ons als team, ons als organisatie. Wat ik doorheen reau achter je dichtslaat en het werk er voor vandaag op mijn loopbaan en nu opnieuw, in een periode van een zit. Het is een zware job, die veel energie en inlevingsvergrote verandering, als verrijkend en ondersteunend heb mogen vraagt. Een job die een bereidheid vraagt om eiervaren, is dat wij binnen onze organisatie steeds een ingen referentiekaders los te laten. Om heel vaak opnieuw breng kunnen hebben in hoe we zaken aanpakken, hoe te beginnen, om niet te veroordelen, om flexibel te zijn we procedures uitwerken, welke methodes kunnen weri.f.v. noden van gezinnen. ken,… Dit zorgt ervoor dat je organisatie sterker wordt, dat je methodes en procedures ontwikkelt die ook geHet vraagt van jezelf als begeleider een voortdurend dragen zijn door de mensen die volgens die methodes leerproces, waarin het bewaken van je eigen grenzen moeten werken. van groot belang is, dit om je niet compleet te verliezen. Het is een job die elke dag opnieuw heel veel energie Het is ook mijn wens om, voor de jaren loopbaan die ik vraagt, want daar hebben onze gezinnen ook recht op, nog voor de boeg heb, verder te kunnen meedenken een begeleider die er staat. over hoe we onze organisatie en werking het best kunIk moet toegeven dat na 30 jaar thuisbegeleiding, deze nen aanpassen en optimaliseren in het vernieuwde kaenergie minder aanwezig was, wat de job alleen maar der van integrale jeugdhulp. zwaarder maakt. Op een voor mij goed moment kreeg ik echter de kans om in een innovatief project te stapAuteur en contactgegevens pen, nl. het SAMBA project dat loopt sinds 1 september 2013. Deze nieuwe uitdaging heeft mij een heel nieuwe Mieke Verbrugge is contextbegeleidster binnen het drive en energieboost gegeven, waar ik op dat moment CJGB Kortrijk. Op heden is ze aan de slag binnen het wel nood aan had. Mijn opdracht is om binnen het beSAMBA-project. Dit is een innovatief project waarin geleidingstehuis De Witte Berken mee te werken aan de SAMBA staat voor’ SAMen in BAlans’. Het project conuitbouw en uitbreiding van de contextwerking, door het cretiseert een samenwerkingsverband tussen het CJGB mede oprichten en begeleiden van een contextteam, (ambulante dienst) en De Witte Berken Vzw (begeleien door het binnen brengen van expertise vanuit het dingstehuis), waarbij beide organisaties hun hulpverlewerken in de ambulante thuisbegeleiding. Mijn opgeningsaanbod kunnen versterken. Het project loopt van bouwde ervaring van de afgelopen 30 jaar komt daarin 1 sept 2013 tot 31 aug 2016. dus logischerwijze goed van pas. Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding Beheerstraat 68, 8500 Kortrijk 056/216091
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 24
Terugblik op meer dan 35 jaar in ’t Groot Hersberge Een interview met ‘anciens’ Daniël en Eddy Mieke Lampaert | De Patio, afd. ’t Groot Hersberge | Torhout Ik schrijf eigenlijk wel graag. Geen poëzie of zware literaire werken, maar verhalen al dan niet uit het leven gegrepen. Ze komen meestal wel vlot uit mijn pen. Dus ik had nooit gedacht dat een inleiding bij een artikel schrijven dan ook zo moeilijk kon zijn. Ik bleef het uitstellen tot ik plots een mail kreeg van eindredacteur Annelies dat het nu toch wel dringend werd. Een ‘writers block’, zou dat het zijn? Ik ben ondertussen tot de conclusie gekomen dat het dat niet is. Ik heb gewoon geen woorden om het respect en de waardering te uiten die ik heb voor deze twee mensen waar ik dagelijks mee werk en die mij in al die jaren al enorm veel geleerd hebben. Ze zeggen dat er geen zekerheden meer zijn in het leven. In ‘t Groot Hersberge hebben we er alleszins nog twee: Daniël en Eddy. De één met de nodige rust en de ander met het nodige relativeringsvermogen, zijn ze erin geslaagd nu al meer dan 35 jaar in de bijzondere jeugdzorg te werken. Ik geef u in volgend interview heel graag hun kijk en visie hierop weer. Daniël: Ik kwam via via te weten dat er in ’t Groot Hersberge een plaats als opvoeder vrij was. De sollicitatie zag er toen anders uit dan nu. Men was niet gefocust op je behaalde diploma’s, want ik had zelf tuinbouw gevolgd. Je zou natuurlijk kunnen stellen dat tuinbouw in het verlengde van opvoeder ligt; kweken en groeien, het ene met mensen, het andere met planten. De sollicitatie startte met een beschrijving van hoe de dag in de leefgroep er uit zag en welke jongens er verbleven. Er was nog geen sprake van handelingsplannen of evolutieverslagen. Er werd in het gesprek vooral gepolst naar hoe je was als mens, of je kon omgaan met een groep jongeren en of je stevig in je schoenen stond. Want dat was belangrijk om je in deze job staande te houden.
Het sollicitatiegesprek
Mieke: Jullie zijn meer dan 35 jaar geleden terecht gekomen als opvoeder in ’t Groot Hersberge. Hoe verliep de sollicitatieprocedure toen?
Mieke: Jullie hebben beiden een diploma dat niet echt gelinkt is aan de jeugdzorg, nl. een diploma A3 Mechanica (Eddy) en een diploma tuinbouw (Daniël). En jullie zijn beiden in de jeugdzorg beland. Wat sprak jullie hierin aan?
Eddy: Zorg had me altijd op één of andere manier aangesproken. In school toomden wij met een paar jongens steeds de ‘boelzoekers’ in en zorgden we voor de gastjes die wat extra steun konden gebruiken tegen die zware Eddy: Mijn sollicitatie in ’t mannen. Het zat er toen dus Groot Hersberge is ondertusal een beetje in. Ik heb daarDaniël: Men was vroeger niet gefocust op je besen al meer dan 36 jaar gelenaast ook steeds in de jeugdhaalde diploma’s, want ik had zelf tuinbouw gevolgd. den. Ik had een diploma A3 beweging gezeten en ben ik Je zou natuurlijk kunnen stellen dat tuinbouw in het Mechanica op zak, maar was daar leider geweest. Activiverlengde van opvoeder ligt; kweken en groeien, het zoals velen in de jaren ’80 teiten doen met die gasten, ene met mensen, het andere met planten. werkloos. Georges, de toendaar haalde ik echt energie malige directeur van ’t Groot uit. Hersberge, wist dat ik op zoek was naar werk en ervaring als leider in de jeugdbeweging had. Ze zochten toen Daniël: Er zijn denk ik twee redenen waarom ik koos iemand om zich ‘met de jongens bezig te houden’. Dat voor een job in de jeugdzorg. Ten eerste heb ik altijd ging over de avonden opvullen, babbelen, gezelschapsiets willen doen voor anderen, een vorm van persoonlijk spelen met de jongens, enz. Zo stelde men mij de vraag maatschappelijk engagement (zonder hier te melodraof ik deze job zag zitten en kwam ik in ’t Groot Hersberge matisch over te willen doen). Ten tweede sprak de opterecht. dracht van opvoeder als ‘leider’ me aan. Nu ligt de focus
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
25
Terugblik op meer dan 35 jaar in ’t Groot Hersberge
meer op het ‘begeleiden’, waar vroeger de rol van de was het aan mij om alleen een leefgroep van 16 jongens opvoeder meer ‘de leider’ was. Ik zie mezelf nogal sterk draaiende te houden. Georges was altijd wel in de buurt, als iemand die leiding wil geven, zonder daarin te willen dus als er iets was, had je de zekerheid dat ze klaar stonoverdrijven. Het ging over het dirigeren en orkestreren den. Maar je moest het als onervaren jonge gast toch van een groep, gaande van de tafelsituaties tot het duimaar gaan doen. Want het waren geen kleine jongetjes delijk krijgen van grenzen en afspraken. van 12 jaar in de leefgroep, maar oudere gasten, tot zelf Je voelt hierin het verschil tussen Eddy en ik, we vertrek21 jaar. En allemaal allesbehalve doetjes. ken vanuit een andere beJe werd er ingesmeten en trokkenheid naar de gasten er was weinig sprake van inEddy: Het doet deugd wanneer je vroegere betoe. Eddy neemt meer het werking en verdere onderwoners terug ziet, waar het goed mee gaat. verzorgende op, ik vertrek steuning. We deden ons werk Maar even goed doet het pijn wanneer je meer vanuit het sturende. En allemaal vanuit een soort situaties minder goed ziet aflopen. op die manier vullen we elbuikgevoel. Maar we deden kaar ook aan. veel van de dingen die je nu in een opleiding kan volgen gewoon onbewust en er Mieke: Hoe hebben jullie zich als tuinbouwer en mewas weinig discussie over hoe we bepaalde zaken zoucanicien omgeschoold tot opvoeders? den aanpakken. Daniël: We volgden de vormingsleergang voor mensen die reeds aan het werk waren als opvoeder. Eén dag in de week naar school en de rest van de week aan het werk. Dat was aan ‘het Vlot’ voor het diploma B2, wat gelijkstond aan het hoger middelbaar opvoeder. Daarna nog drie jaar naar Kortrijk voor het B1-diploma. Eddy en ik hebben dat een jaar of twee samen gevolgd. Ik herinner me nog goed dat we grote ogen trokken van de vakken die we hadden. Antropologie, ontwikkelingspsychologie, … Als tuinbouwer had ik echt iets van ‘Wat de hel is dat hier allemaal?’. Eddy: Toen we afgestudeerd waren, kregen we een diploma met daarop een groen kruis met een ‘o’. Het beroep opvoeder was toen een nieuw beroep, dat nog niet erkend was. Tot dan waren het vooral de zusters die deze taak op zich namen onder het liefdadigheidswerk. Bij ons moest er echter zaad in het bakje komen. Tijdens onze opleiding verdienden we 18.000 Belgische Frank per maand. Het kruis op ons diploma was de profilering van de ‘beroepsvereninging voor opvoeders’. Ze hadden een tijdschrift en zorgden voor een sticker van opvoeder. Dat hingen we dan op onze auto, net zoals de dokters.
Daniël: Het werk is alsmaar meer ‘professioneler’ geworden. Vroeger gebeurden dingen meer ad hoc. Je moest niet samen aan tafel gaan zitten, er was geen teamvergadering. Er werd tussendoor eens gezegd dat er problemen waren met die of die jongere. De aansturing was anders maar er was toch, als je het netto bekijkt, zeker voldoende aandacht voor de gasten. Werken we nu beter, met vastgelegde procedures, allerlei methodieken, teamvergaderingen, functioneringsgesprekken, handelingsplannen en evolutieverslagen? Ik zou niet zeggen dat we nu beter werken, maar wel anders. Niet beter, omdat de graadmeter hiervoor volgens mij ‘engagement’ is en we werken nog steeds met evenveel engagement en goesting, elke dag opnieuw. Wel anders, we werken meer gestructureerd door de procedures, methodieken, vergaderingen, handelingsplannen, … Maar het belangrijkste blijft die begeleidershouding. Want wat is voor jongeren het belangrijkste en wat zorgt voor tevredenheid? De manier waarop je met hen omgaat, met hen individueel op pad gaat. Als je als jongere op een gepaste manier behandeld bent en als er naar je geluisterd wordt, dat ben je tevreden. En je
Evoluties doorheen 35 jaar Meer professionaliteit? Mieke: Als je vandaag vergelijkt met meer dan 35 jaar geleden. Wat zijn dan de grootste verschillen? Eddy: Na het sollicitatiegesprek werd je er als het ware direct ingesmeten. Georges bleef eerst een beetje in de buurt, maar ik stond er al vrij snel alleen voor en dan
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 26
Terugblik op meer dan 35 jaar in ’t Groot Hersberge
mag daar heel veel vormingen rond volgen, maar uiteindelijk komt het neer op wie je bent als mens en op hoe je met respect omgaat met de gasten in je voorziening. Wat niet wil zeggen dat vormingen en opleidingen niet belangrijk zijn.
text weer naar huis toe werken. En dat maakt dat je meer afstand moet houden. Dat is een groot verschil in mijn beleving.
De jongere werd geleefd
Mieke: Wat zijn dat de dingen die ervoor zorgen, dat jullie hier al meer dan 35 jaar werken?
Daniël: Er zijn ander inzichten gekomen op hulpverlening. Vroeger werden jongeren uit hun context gehaald en letterlijk en figuurlijk ergens geplaatst waar ze opnieuw opgevoed zouden worden. Van inspraak in begeleiding door de jongeren was weinig sprake. Je had het leven van de jongere zelf in handen. De gasten werden toen als het ware geleefd.
De motor draaiende houden
Eddy: Ik heb deze vraag al een aantal keer gekregen en ik heb ze mezelf dan ook al een paar keer gesteld. Blijkbaar staan de meeste begeleider maximum 7 à 8 jaar in het werkveld. Ze stoppen omdat het een zeer intensieve job is en vaak gaat men in een heel andere branche werken. Ik krijg vaak de vraag “Werk jij nog steeds in ’t Groot Hersberge?” met vervolgens de repliek dat “ik nen Eddy: Zelfs over hun schoolkeuze en hun werk werd beechten ben”. Ben ik dan zo abnormaal? Of hoe komt het slist. Vroeger was het van ‘ik heb voor jou een job gevondat ik dit al zolang volhou? Cruciaal is dat ik steeds ben den, ga maar’. Nu kan je je dat niet meer inbeelden. blijven geloven in het feit dat we iets kunnen betekenen voor onze gasten. Er komen ook steeds nieuwe gasten Daniël: De rol van de begeleider was zeer sturend. En in de residentie, waarmee je telkens opnieuw een frisse als het zo niet kon volgens de jongere of als een jongere start kan maken en weer aan de slag gaat. Het gaat zo rap dat je er zelf van schrikt. niet akkoord was met de reDe leefgroep is constant in gels in huis, dan was het PaDaniël: Het belangrijkste blijft de begeleidersradisio ‘De Zande’. Een plaatbeweging, een gast vertrekt houding. En je mag daar heel veel vormingen rond sing in de Zande ging toen en er komt alweer een andevolgen, maar uiteindelijk komt het neer op wie je zeer vlug. Wij waren ook gere jongen binnen. Dit zorgt bent als mens en op hoe je met respect omgaat met voor zoveel beweging en dyzinsvervangend, dus ouders de gasten in je voorziening. namiek, dat je zelf geen tijd werden niet betrokken. heb om stil te staan bij ‘stoppen’. Ik denk wel dat wij twee van de laatste generatie Begeleiden van jongeren èn ouders zullen zijn, die zo lang op hetzelfde werk blijft. Het is belangrijk dat je de drive blijft voelen, om in deze Daniël: Nu is onze rol meer een katalysator, een smeersector te kunnen blijven werken. middel in de begeleiding. We proberen dingen mogelijk te maken voor jongeren en gezinnen. Dat is heel anders Je moet iets willen betekenen voor gasten, iets opboudan vroeger. We geven aan jongeren en ouders zelf de wen. Het doet deugd wanneer je vroegere bewoners teverantwoordelijkheid, zelf de keuze om zaken te doen. rug ziet, waar het goed mee gaat. Maar even goed kan Er wordt meer contextgericht gewerkt, meer naar huis het pijn doen wanneer je situaties minder goed ziet aftoe. We werken in een driehoek met de jongere, het gelopen. zin en de verwijzende instantie. Dit maakt dat onze positie sterk veranderd is in vergelijking met onze beginjaren Daniël: Ik heb me ook al een aantal keer afgevraagd: ‘Ga als opvoeder. Een positie waarin onze verhouding t.a.v. ik dit blijven doen of ga ik elders naartoe?’. En wat zijn de de jongere en zijn context sterk geëvolueerd is. mogelijkheden?. Uiteindelijk vond ik het samen werken met mensen, met jongeren en ook met volwassen beEddy: Voor mij is dit een zeer groot verschil. Vroeger walangrijk. Het samenwerken met begeleiders en andere ren wij in de leefgroep als het ware een ‘groot gezin’. De volwassenen, zorgt voor een belangrijk evenwicht in het jongens bleven toen veel langer in de residentie, soms werken met de gasten zelf. wel 10 jaar, maar gemiddeld 5 à 6 jaar. Vroeger werden Ook het feit dat ik kon directeur worden, kon leiding geze uit hun milieu, hun context gehaald en mochten ze ven, was voor mij een belangrijke boost. Niet vanwege absoluut niet meer terug. De context was een gevaar en de functie zelf, want je bent vaak alleen maar directeur wij zouden dus voor de jongens zorgen. Wij waren alles als het slecht gaat. Maar wel omdat ik in deze functie of beter alleen wat de jongens hadden. Nu zijn jongeren heel veel van mezelf kan steken. Dat ik veel dingen kan hier veel minder lang. We willen met hen en hun conrealiseren waar ik fier op ben, nl. het organiseren en
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
27
Terugblik op meer dan 35 jaar in ’t Groot Hersberge
structureren van een organisatie, samen met mijn collega’s. Mieke: welke voor- en nadelen heeft de job als opvoeder? Daniël: Opvoeder in een leefgroep is geen 9 to 5 job. Je werkt in ploegen, je werkt ’s avonds, ’s nachts en in het weekend, wat wel zijn invloed kent op je privéleven. Als je dat niet ziet zitten, dan kan je er best niet mee beginnen. Maar het heeft ook zijn voordelen. Als je in de namiddag thuis bent, kun je veel dingen doen die mensen die altijd overdag werken, niet kunnen. Het zorgt ook voor variatie en flexibiliteit, die je anders niet hebt. Dat maakt het voor mij positief. Mieke: Heeft dat ploegensysteem geen invloed op je vrijetijdsleven, waar veel zaken toch ’s avonds of in het weekend doorgaan? Eddy: Dat is wel waar. Ik heb in tal van verenigingen gezeten en soms heb ik me wel dingen moeten ontzeggen voor het werk. Door variërende avondshifts is het niet evident om sommige hobby’s te doen. En als ik maar iets half kan doen, dan doe ik het liever niet. Maar dat compenseert met andere dingen. Een job van negen tot vijf, zou ik nooit willen doen. Sommigen mensen snappen dat niet en ik snap op mijn beurt hen niet.
De volgende generatie Mieke: Hebben jullie tot slot nog advies voor de volgende generatie opvoeders? Nog tips aan startend opvoeders om het zo lang als jullie vol te houden ? Eddy: Overeenkomen met de mensen waarmee je moet samenwerken, luisteren voor je iets zegt en je niet van je sokkel laten blazen. Daniël: Ik denk dat je eerlijk moet zijn in je engagement. Dat je iets wil betekenen voor mensen, voor gezinnen en jongeren, zonder dat je daarvoor Pater Damiaan of Moeder Theresa moet zijn. Dat je mensen steeds opnieuw kansen wil geven. En als dat je niet meer lukt, dan kan je beter wat anders gaan zoeken.
Auteur en contactgegevens Mieke Lampaert Pedagogisch coördinator VZW de Patio Afdeling ‘t Groot hersberge Groenestraat 2, 8820 Torhout 050/ 211292
[email protected]
Daniël: Ik heb niet het gevoel gehad ooit zaken te moeten opgeven voor het werk. Ik ben altijd in heel wat verenigingen actief geweest, dingen die ik ook zelf trok. Wanneer ik ‘den laten’ had, kon ik me overdag engageren voor mijn hobby’s en trok ik ’s avonds richting de leefgroep. Ik had toen veel meer tijd en kreeg ook tijdens mijn werkuren meer werk rond, dan ik nu kan binnen mijn 9 to 5 job als directeur (alhoewel dit ook geen 9 to 5 job is). Eddy: Ik kan Daniël hierin wel volgen. Door je variërende uren, kan je inderdaad soms veel doen. Ik heb bv. mijn huis gebouwd in combinatie met werken. Ik was de hele dag aan het werk in mijn huis om vervolgens fris gewassen en in verse kleren naar ’t Groot Hersberge te gaan. Als je ‘de vroegen’ had, had je nog een hele dag om in je tuin te werken. Ik was ook veel thuis bij de kinderen. Dit zorgt voor een mooie balans tussen je job en je privéleven. Er wordt veel flexibiliteit gevraagd, maar dit krijg je ook terug.
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 28
Als je blijft geloven in de zinvolheid van je werk 30 jaar en meer Bijzondere Jeugdzorg Hans De Vliegher | De Patio, afd. OOOC ’t Laar | Brugge Als je blijft geloven in de zinvolheid van je werk… Als je goesting blijft hebben om een dynamisch project te leiden in een sector die continu in beweging is en blijft… Als je omringt wordt door een enthousiast team… Als je gedragen wordt door een buurt die sympathiseert met je inzet… Als je collega’s hebt die jouw gedrevenheid extra stimuleren en deelgenoot willen zijn in je engagement… … wel, dan glippen de jaren door je vingers en voor je het goed en wel beseft ben je ruim 30 jaar bezig.
Een huis in de rij In 1980 zijn we met enkele geestesgenoten gestart met de voorbereiding van een kleinschalig, onafhankelijk, pluralistisch project, ingebed in een buurt als een ‘huis in de rij’, gericht op de nabije regio. Het initiatief zou een vluchtheuvel moeten zijn voor gekwetste jongeren, door de jeugdrechter opgepikt bij moeilijkheden of delinquent gedrag. Toen was het enige alternatief een plaatsing in ‘het rijksopvoedingsgesticht’, zoals dat heette, in Ruiselede. Het op te richten huis zou een veilige plek zijn van waaruit men opnieuw zo snel mogelijk aansluiting zou vinden bij hun context en school. Ik was vooral gevat door de idee om kleinschalig en op mensenmaat te kunnen gaan werken. We maakten fouten maar we meenden het zo goed en Vanuit mijn eigen eerste werkervaring in een groot instioprecht en vooral, we zagen de jongens graag. We voeltuut waar 300 medewerkers elk met hun specialiteit iets den mee met hun pechsituatie zonder daarom sentimenwilden betekenen voor de jongeren van hun doelgroep, teel te doen want we waren ‘streng en rechtvaardig’. We kon iets veel efficiënter en toegankelijker georganiseerd waren bezorgd over hun toekomst en al wat we deden worden voor alle partijen (jongeren, ouders, medewerwas er op gericht om hen terug goesting te doen krijgen kers en verwijzers) via een meer op mensenmaat gesnein het leven, ondanks de moeilijkheden van het moment. den project. We waren pragmatici, we De woorden waren toen nog reikten hen haalbare perWe maakten fouten maar we meenden niet uitgevonden maar waspectieven aan en zochten het zo goed en oprecht en vooral, we zagen ren al perfect ingecalculeerd naar lichtpunten in hun chaonze gasten graag. in onze visie die we toen ontotische wereld. wikkelden : bereikbaar, begrijpbaar, beschikbaar, bruikbaar (en betaalbaar). Het was ongelooflijk boeiend om steen voor steen een Na een jaar van overleg en denkwerk viel de puzzel mooi in elkaar en openden de in de Leopold 2 laan de deuren van een onthaal- en oriëntatiecentrum voor jongens van 12 tot 18 jaar. Het huis ademde vriendschap. Ieder had wel ergens wat meubilair of ander materiaal meegebracht. Er werd met z’n allen samen behangen, geschilderd, getimmerd en geknutseld. Zelfs buren hielpen mee (vermaatschappelijking…?). Opgesplitste functies waren er niet, we deden alles samen. Er waren nauwelijks reglementen, procedures, documenten of formulieren. We hadden slechts één gestructureerd overlegmoment, maar heel wat informele aftoetsingsmomenten.
initiatief op te bouwen volgens onze eigen visie en aanvoelen, weliswaar binnen welbepaalde krijtlijnen maar met de drive van jonge creatieve enthousiastelingen. Nu 30 jaar en om en bij de 2000 contextbegeleidingen later is het goed om even stil te staan en terug te blikken. De vraag om iets te schrijven is een welgekomen aansporing om dit dan ook te doen. Uiteraard is er in die hele periode heel wat gebeurd en ook doorheen de tijd veel veranderd. De vraag die dan ook in gesprekken telkens weer opduikt: ‘Merk je doorheen de jaren evolutie?’. Moeilijk te vatten in enkele zinnen of toch even proberen enkele gedachten op een rijtje te zetten..
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
29
Als je blijft geloven in de zinvolheid van je werk
Voor de jongeren en hun context
vers maar niet sluitend zodat het residu alsmaar groter wordt.
Er wordt nog meer dan vroeger met de (ruime) context Voor de medewerkers gewerkt. Alle partijen krijgen evenveel ruimte om hun inbreng te doen op zoek naar een vergelijk. Ik hoor ouDe institutionele zorg voor medewerkers is aanzienlijk ders nog zeggen bij de deur van het centrum : “Zoveel vergroot. Toch kunnen we er niet naast kijken dat aan mensen om onze jongen te omringen en aandacht te medewerkers het onderste uit de kan gevraagd wordt geven, zoiets zouden we ook waardoor uitval door ziekte wel willen want straks gaan hand over hand toeneemt. Vervreemding: de rode draad van de veranwe ‘alleen’ naar huis”. We kunZo komt het dat jonge, doderingen doorheen de jaren en vooral van het nen stellen dat we toen al, en lenthousiaste professionelen afgelopen decennium. nu nog meer, aandacht besnel uitwijken naar andere en steden aan alle leden van de rustiger oorden. context. Misschien wordt het werken wel aantrekkelijker door het samensmelten van sectoren waardoor het draagvlak Evenwel is het leven voor de jongeren en hun ouders, van medewerkers groter wordt. naar mijn aanvoelen, niet eenvoudiger geworden. Dagelijks zijn we in de weer om ontspoorde mensen terug op Al schrijvend en doordenkend op deze materie, wordt de rails te helpen, mensen die plooien onder de druk van het me hoe langer hoe duidelijker dat de rode draad van de alsmaar meer eisende maatschappij. de veranderingen doorheen de jaren en vooral van het afgelopen decennium wellicht ‘vervreemding ‘ is. Het De mogelijkheden voor hulpverlening op maat zijn is gemaskeerd door een ingewikkeld kluwen van hulpenorm toegenomen maar ik weet niet of de bereikbaarverleningsschema’s waar iedereen zich creatief probeert heid is vergroot. Na de grootste omwenteling binnen een weg te banen, maar die bij momenten helaas veel onze sector (de integrale jeugdhulp) lijkt er een spanenergie vraagt. Wie maakt daar eens de kostenbatenning te zijn ontstaan tussen het technische concept analyse van? enerzijds en de praktische In tijden van energieschaarste dringt zich de vertaling hiervan anderzijds. In tijden van energieschaarsnood op van een manager van vereenvoudiging, Deze wordt mede gehinderd te dringt zich ook hier de die de welzijnswerkers meer ruimte geeft om door niet eenvoudige pronood op van een manager datgene te doen waarvoor ze in de hulpverlening cedures en hulpverleningsvan vereenvoudiging die de gestapt zijn. constructies. “Kunt u me de welzijnswerkers meer ruimte weg naar Hamelen vertellen meneer?” Was vroeger het hoge woord ‘inclusie’ als nobel doel voor eenieder die de pedalen dreigde te verliezen, dan mag je nu al content zijn als je niet ergens uitgesloten wordt. Scholen plooien immers ook onder de druk van alsmaar hogere eisen en dit niet alleen op pedagogisch vlak. Schorsen en uitsluiten zijn begrijpelijke maatregelen die een onderwijssetting soms met de moed der wanhoop t.a.v. en jongere dient te nemen. De vangnetten zijn di-
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 30
Als je blijft geloven in de zinvolheid van je werk
geeft om datgene te doen waarvoor ze in de hulpverlening gestapt zijn. Het merkwaardige is dat mijn verhaal na 30 jaar als het ware op sommige punten eindigt waar het begonnen is. Om aan de steeds groter wordende maatschappelijke eisen (wetgeving, veiligheid, kwaliteit…) te voldoen, moest gezocht worden naar een andere structuur met een groter draagvlak. Inmiddels zijn we met ons centrum gefuseerd met zes andere centra en hebben we nu een sterk georganiseerde vzw met bijna 100 werknemers, met op alle echelons overleg : logistiek, administratief, kwaliteitszorg, schakelteam, interne regisseurs, … . Iedereen wil ergens iets betekenen voor de mensen die aan de zorg van de vzw zijn toevertrouwd.
Auteur en contactgegevens Hans De Vliegher De Patio vzw, afd. OOOC ’t Laar Leopold II Laan 9, 8000 Brugge
[email protected] www.depatiovzw.be
Het is gelukkig van onderuit gegroeid, met de zorg om die waarden te conserveren die we zo omzichtig doorheen de jaren hebben opgebouwd, met het eeuwige bezorgde oog in de richting van de cliënt enerzijds en de medewerkers die het moeten doen anderzijds. We hopen dat we over 30 jaar mogen schrijven dat we de goede kaart hebben getrokken.
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
31
30 jaar uit het bestaan van een organisatie 30 jaar en meer Bijzondere Jeugdzorg Maureen Pollentier | Stappen vzw | Sint-Amandsberg (Gent)
Je pakt een lucifer En steekt het aan Maar het dooft weer Met veel geduld is er weer licht (Vindi- gedichtenbundel Wandelende Stappen 4.2)
Doorgaans houden we er in vzw Stappen niet zo van om stil te staan, laat staan terug te blikken. Liever kiezen we voor de toekomst, maar nog vaker worden we vastgepind in het nu. We zijn niet echt nostalgisch van aard maar toen de vraag vanuit Agora kwam om een artikel te schrijven over de evolutie van onze organisatie in de afgelopen 30 jaar, vonden we hier toch een zekere uitdaging in. Dus doken we in de archieven van Stappen.
Home Heilig Hart Bij het zien van de solide deur van Home Heilig Hart was je meteen verwittigd. Het logo van één of andere duistere security dienst ondersteunde nog eens het gevoel dat je recht in je schoenen diende te staan om hier binnen te mogen gaan. De deur gaf toegang tot vzw Stappen, in die jaren nog Home Heilig Hart, gevestigd in het centrum van Gent (ter informatie : aan de overkant bevond zich de jeugdrechtbank). De inkom was al even imponerend. Een grote hal, een duistere trap in het vooruitzicht, geflankeerd door grote beelden van diverse heiligen. Het was meteen duidelijk dat het pluralisme nog niet voorbij de voordeur geraakt was. Aan de rechterkant van de hal kwam je in de studieruimte, een immense ruimte met verschillende lessenaartjes. Aan de linkerkant bevond zich een even groots lokaal dat de vergaderruimte van de begeleiders vormde. Rechtdoor kwam je in een immens lokaal waar een eetruimte was voor de groep en een zaal die uitgaf op de al even immense wasplaats. Een trap gaf toegang tot kelders met de kookplaats, voorraadkasten en bergruimten. Een trap naar boven bracht je op de eerste en tweede verdieping met de individuele slaapkamers voor de jongeren en een ruimte voor de nachtbegeleiding. Nog eens een etage hoger was de zolder, waar gammele wanden de verschillende slaapplaatsen van elkaar scheidden, de zogenaamde ‘chambretten’. Dit is de locatie waar sedert de beginjaren 1900 jonge meisjes – eerst wezen, later studenten met familiale problemen- werden opgevangen. De grootte van het gebouw gaf aan dat het grote groepen moeten geweest zijn. In de 1977 wordt Home Heilig Hart erkend door het ministerie van Justitie (dienst Jeugdbescherming) voor een capaciteit van 30 jongeren van 12 tot 21 jaar. Door een personeelsstop kan er geen opvoedend personeel worden aangeworven en de voorziening kan enkel voortbestaan doordat de aanwezige zuster de nachten voor haar rekening neemt. De personeelsgroep bestaat uit enerzijds de zuster, daarnaast twee voltijdse logistieke krachten (een kokkin en een poetsvrouw) en één opvoedster klasse III.
agora
Op 1/2/1985 wordt de capaciteit teruggebracht op 15 meisjes. In ruil mag er één voltijdse opvoeder aangeworven worden – ondanks de personeelsstop die nog steeds geldig is. De zuster legt haar directiefunctie neer en laat zich vervangen door een lekendirectie. Door de zuster wordt de intentie uitgesproken om een vzw structuur uit te bouwen met leken. Tot zolang blijft zij evenwel nog de nachten voor haar rekening nemen. Organogram anno 1986 (voltijdse equivalenten 8)
Raad van bestuur en AV Home heilig Hart
Directie
Opvoedster (5)
Huishoudster (2)
Residentiële opvang van 15 jongeren van 12 tot 21 jaar
Na de zusterorde, de nieuwe vzw Op 1/1/1987 is het zo ver! Vzw Home Heilig Hart is een juridisch feit. De statuten en de raad van bestuur zijn officieel. Structureel wordt inspraak van en samenspraak met de personeelsgroep ingebouwd. Het personeelsbestand bestaat uit 1 directiefunctie, 2 logistieke functies en 5 voltijdse opvoedersfuncties. Er blijft het tekort aan een maatschappelijk werker en een administratieve kracht. De zuster vertrekt nog in de loop van het jaar op een welverdiend pensioen na meer dan 30 jaar directeurschap. Er wordt meteen werk gemaakt van de inhoudelijke verdieping van de werking en ook de profilering naar buiten toe. De vzw blijft immers kampen met bezettingsproblemen. De verlaging van de meerderjarigheid naar 18 jaar, de komst van de Jeugdbeschermingscomité’s die
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 32
30 jaar uit het bestaan van een organisatie
vruchten af. Van 12 gaat de bezetting in 1991 opnieuw naar 13 (minimumcapaciteit) met daarin een erkenning vervat voor 2 begeleidingen zelfstandig wonen. In de jaren ’90 zien we hoe meer en meer aandacht gaat naar uitwerking en neerschrijven van een visie. De integrale begeleiding doet zijn intrede, steunend op emancipatorisch werken. Er wordt een gefaseerde ‘stappen’werking uitgebouwd, de tussengroep komt tussen leefgroep en kamertraining en de verschillende fasen worden grondig uitgewerkt.
uithuisplaatsingen willen vermijden, het subsidiariteitsbeginsel, het dichter bij huis plaatsen om meer contact met de familie mogelijk te maken,… maakt het voor Home Heilig Hart zeer moeilijk om stand te houden. Als organisatie staat Home Heilig Hart gekend om het werken met jongeren met gezins- en gedragsproblemen die uit een ‘gevaarlijk’ milieu weg moeten. Het zijn jongeren die via de Jeugdrechter geplaatst worden en vaak uit de gesloten voorziening komen maar er ook even vaak weer snel naar terugkeren. De intenties van de nieuwe ploeg zijn duidelijk: men wil een duidelijke leefstructuur uitbouwen aangevuld met zelfstandigheidstraining, gezins-, groepsgerichte- en individuele begeleiding, studie- en werkbegeleiding en vrijetijdsbesteding. Ook nazorg wordt uitdrukkelijk benoemd als een noodzakelijk aanbod. Voor het eerst wordt kleinschaligheid vernoemd als een bewust in te zetten sterkte. Verandering wordt een motto. Zo lezen we dat in 1988 een deeltje van het huis ingericht wordt voor kamertraining. Oefenterrein is de nieuwe nood, als een positief vervolg op een gestructureerd aanbod. Er is veel werk aan de winkel. In 1988 zijn er acties in de sector voor betere loon- en werkvoorwaarden en een opheffing van de personeelstop. Met positief gevolg want in 1990 kan er een halftijdse extra kracht worden aangeworven die door de vzw als ‘maatschappelijk werk’ wordt ingevuld.
De inhoud komt op de voorgrond: de gemaakte keuzes slaan aan. Daarna begint dit proces te keren. De vernieuwing van de werking, de dialoog met verwijzers, de aanwezigheid van een dynamische personeelsgroep, een naamsverandering naar vzw Begeleidingscentrum Stappen en de expliciete keuze voor een pluralistische visie,… werpt zijn
Het personeelsbeleid krijgt verder vorm. Er is sprake van personeelsbegeleiding en het zoeken naar de juiste balans tussen draagdracht/draaglast. We zijn op onze hoede voor de druk naar meer efficiëntie zonder hiertegenover een passende zorg voor medewerkers te plaatsen.
Onrustige tijden, tegenstrijdige belangen en eisen voor respect
1993 springt uit de tijdslijn. Het is het jaar van de witte woede, de grote staking. Het personeel van vzw Stappen gaat voltallig in op de stakingsoproep. Het is een zware administratieve belasting voor vele partijen maar eentje dat vruchten afwerpt. Er komt personeelsuitbreiding en loonsverhoging. Ook het aantal bachelor, masters of andere classificaties worden gesubsidieerd. Maar ondanks deze maatregelen, is het een tijd van besparen. Ook op inhoudelijk vlak heeft de sector het niet voor de boeg. In de media gaat grote aandacht naar films als Ladybird (aanklacht tegen ‘wegpakken’ van kinderen bij hun ouders), het kansarmoederapport, criminaliteitscijfers gelinkt aan jongeren uit de bijzondere jeugdbijstand,… Nochtans is de sector zich massaal aan het herdenken. Het emancipatorisch werken, het subsidiariteitsbeginsel en gezinsgerichtheid worden verankerd in de besluitvorming en de geesten van de medewerkers. De menselijke inzet van medewerkers is enorm, de gedrevenheid en creativiteit om vooruit te gaan niet te stuiten. In 1995 koopt vzw Stappen ‘het Schuurmansgoed’, een geklasseerde hoeve in de stadsrand. Na een half jaar verbouwen is de grote schuur klaar voor bewoning en verhuist de organisatie naar de nieuwe en huidige locatie te Sint-Amandsberg. De jongeren vinden de verhuis naar de stadsrand een verlies. De Veldstraat en andere ontmoetingspunten in het stadscentrum hebben nu eenmaal een sterke aantrekkingskracht op de jongeren. In de organisatie wordt expliciet gekozen om te gaan voor trajectbegeleidingen en voor die jongeren waar het traject op de grenzen van het haalbare botst. Met
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
33
30 jaar uit het bestaan van een organisatie
het inzetten van tijdelijke verwijdering wordt proef gedraaid. Projectwerking doet in de loop van 1996-97 zijn intrede. Sociale Maribel middelen bieden extra mogelijkheden op personeelsvlak en worden hiervoor ingezet. Samenwerking wordt een belangrijk thema, zowel op casusniveau als op voorzieningenniveau. Er is sprake van georganiseerde ontmoetingen op regelmatige basis tussen verschillende regionale voorzieningen. Uitwisseling van informatie maar ook elkaar versterken en ondersteunen staat hoog op de agenda.
Een eigen cao, een pleidooi voor een zorgzame organisatie en zelfsturende teams 1997, vzw Stappen zet in op arbeidsherverdeling. De personeelsgroep neemt hierin het voortouw en maakt in samenspraak met de raad van bestuur en de vakbond een collectieve arbeidsovereenkomst op niveau van de voorziening op. Door de arbeidsherverdeling kan ook een extra medewerker worden aangeworven. De personeelsgroep was in het zoeken naar een haalbare uurrooster gebotst op de grenzen van flexibiliteit in de combinatie van privé en professioneel leven. Een meerderheid van de voltijdse medewerkers ging naar een 30 of 32 u/week overeenkomst. Ondertussen wordt de voorziening alsmaar groter: de arbeidsherverdeling, de capaciteitsuitbreiding naar 15, de vakbondsacties,… maakt dat de personeelsgroep gestaag groeit. Onder impuls mede van de impact van het contextuele denken, wordt de organisatiestructuur van vzw Stappen geëvalueerd. Er komt meer aandacht voor de context van de jongeren maar ook nood aan structuur is een blijvend aandachtspunt. Er wordt geopteerd
agora
voor 2 teams: een residentieel (7 medewerkers)en een ambulant team (3 medewerkers). Deze worden ondersteund door een pedagogisch verantwoordelijke en de eindverantwoordelijke, de logistieke (2 halftijdse) en de administratieve medewerker (1 halftijdse). De uitbreiding maakt de nood aan betere communicatiekanalen duidelijk, de nood aan taak- en bevoegdheidsomschrijvingen, werkoverleggen, evaluatie- en functioneringsgesprekken. Is een teamevaluatie nu aangewezen of een individuele evaluatie? Het wordt steeds complexer! Steeds meer mensen zijn actief in randprocessen. De exclusieve begeleidingstijd voor de jongeren moet bewaakt worden. Overkoepelend worden we geconfronteerd met het kwaliteitsdecreet dat nieuwe eisen en verwachtingen creëert, zonder extra middelen daar tegenover te stellen. Een harde dobber. Naar de doelgroep treedt het Minoriusproject op de voorgrond. De jongeren van Stappen worden bevraagd omtrent regels en afspraken, bezoek, zakgeld, verslagen, vertrouwensfiguren. Doel is het komen tot een decreet rond de rechten van jongeren. De komende jaren staan in het teken van kwalitatieve verdieping. Veel aandacht gaat naar uitbouw van overlegmomenten met externe partners. Het GROB (Gents regionaal overleg Bijzondere Jeugdzorg) krijgt een eerste samenwerkingsovereenkomst met ondertussen 7 leden. Tevredenheidsmetingen naar partners en naar cliënten zijn in de maak. Een vormingsbeleid, een drugbeleid, een tweesporenbeleid ( terug naar eigen context of naar BZW) naar de cliënten, verbeterprojecten en open verslaggeving vormen de lopende opdrachten.
GKRB en Cano: Stappen bekent kleur
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 34
In 2000 is er het eerste kwaliteitsverslag, een neerslag van het formaliseren en structureren van heel wat informele processen en acties. Ook op organisatorische vlak wordt gewerkt aan een formalisering van structuur en cultuur. Zo wordt de raad van bestuur omschreven als ‘ coach die de medewerkers dusdanig moet sturen, leiden of begeleiden zodat deze medewerkers zo zelfstandig mogelijk kunnen werken. Het team wordt op pedagogisch vlak beschouwd als een zelfsturend team dat autonoom kan optreden en beslissen. De raad van bestuur dient grondig te worden geïnformeerd. Op financieel vlak en wat betreft personeelszaken wordt het personeel bevraagd maar de raad beslist. Ook hier wordt zoveel mogelijk een consensus
30 jaar uit het bestaan van een organisatie
Hier lukt het niet in om het tempo van de andere MFC’s die werken vanuit 1 grote (fusie)organisatie te volgen.
nagestreefd’. Op de werkvloer resulteert dit in tevredenheidsmetingen, klachtenprocedures maar ook in initiatieven om iedereen actiever te betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe projecten. En er komt een nieuw begrip naar voor: Integrale jeugdhulp wordt benoemd als een grote beweging over sectoren heen om jeugdhulp te reorganiseren. Toen was er reeds een aanvoelen dat dit een proces van meerdere jaren zou worden dat veel energie zou vergen. Ook wordt er gestart met het GKRB (gestructureerde kortdurende residentiële begeleiding) project. Voor Stappen is dit een cruciaal moment: de plaats van de residentie wordt onomkeerbaar anders bekeken. De context komt centraal te staan en het belang van de residentie komt te liggen bij de terugvalmogelijkheid. Dit project gaat gepaard met extra engagementen maar ook met een personeelsuitbreiding die dit mogelijk maakt. Een verademing en een uitdaging. De Cano methodiek is een feit. De voorzieningen die hebben ingetekend op het GKRB project en werken vanuit de Cano-methodiek komen op regelmatige basis bijeen voor overleg.
Globaal Plan en MFC: oefenen met gradaties van -schaligheid Vanaf 2007 komt er met het Globaal Plan van minister Vervotte het project multifunctioneel centrum (MFC). Vanuit het GROB tekenen we in op dit MFC project. Het is vanuit het GROB de ambitie om het werken met cliënten over de voorzieningen heen te realiseren. Naast het samenwerken op organisatieniveau willen we ook op cliëntniveau samenwerken. De voordelen van kleinschalige organisaties willen we inzetten en koppelen aan grootschaligheid. De overheid biedt ons een kans, uiteindelijk lukt dit niet. Teveel administratieve beslommeringen, procedures, verschillen tussen organisaties,…
Het proces van protocollering van de Cano-methodiek, een ander luik van het Globaal Plan, gaat onverminderd door. Een onderzoek naar effectiviteit in de BJB van professor Grietens komt met een duidelijke en voor de Cano organisaties herkenbare doelgroepomschrijving en een erkenning van de werkbaarheid/effectiviteit van de Cano en GIT werkvormen. Hij koppelt er evenwel een waarschuwing aan die ons zeer ter harte gaat nl ‘om verdere slaagkansen te geven is een uitbreiding van het interventiekader noodzakelijk. Momenteel zijn het enthousiasme en de motivatie van de hulpverleners erg groot in deze dynamische werkvormen maar men kan zich afvragen hoelang dit zonder verdere uitbreiding van het kader nog zal duren.’ Het Globaal Plan gaf ook de mogelijkheid tot aanvraag van een lang verhoopte capaciteitsuitbreiding waarop we vanuit vzw Stappen met succes hebben ingetekend. De capaciteit wordt verhoogd naar 21 meisjes. Dit gaat gepaard met een wezenlijke personeelsuitbreiding en de bijhorende reorganisatie van de interne structuren. Zo krijgt dagbesteding- en projectwerking met een eigen personeelslid ook een eigen gezicht. De andere teams, residentieel en zeker het contextteam kunnen worden versterkt. Zo komen we tot een nieuw samengestelde ploeg van creatieve en flexibele medewerkers: een aantal mensen die reeds langer vertrouwd zijn met de eigenheid van Stappen en een aantal nieuwe medewerkers. Ervaring en vernieuwing, een goede bodem voor een krachtige werking. Dat dit nodig is, daar twijfelt niemand aan. Dat het gemakkelijk is evenmin.
Naar een nieuw tijdsregime: verandering als continuïteit In het jaarverslag van 2009 lezen we dat ‘verandering de enige continuïteit is‘. Een weergave van de steeds sneller wordende evoluties: het experimenteel modulair kader, de enveloppefinanciering, de ontwikkeling van specifieke registratiesystemen,….In de sector zien we evoluties naar steeds grotere entiteiten, op de werkvloer merken we de nood aan meer zaken ‘in eigen beheer’ hebben. Dit leidt tot ingrijpende beslissingen. Vzw Stappen kiest voor een autonome weg én voor samenwerking. We gaan niet mee in de fusiebeweging. Om tegemoet te komen aan de prangende noodzaak om zeer snel te kunnen inspelen op heftige situaties in de leefgroep of in de context van jongeren gaan we voluit voor de ontwikkeling van een eigen dagbestedingsinitiatief te Vinderhoute (Buiten- Beeld) dat ook open staat voor jonge-
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
35
30 jaar uit het bestaan van een organisatie
ren uit andere voorzieningen of organisaties. We reiken heel sterk de hand naar andere sectoren zoals onderwijs, jeugdpsychiatrie en het algemeen welzijnswerk.
onze autonomie bewaren en terzelfdertijd slagkrachtig nieuwe wegen inslaan in een alliantie met gelijkgestemde zielen ?
Sociaal ondernemerschap, vermaatschappelijking van de zorg, professioneler onderbouwen van de vrijwilligerswerking krijgen een concretisering in de buurt. Ook de projectwerking wordt breed uitgebouwd om aan de noden van de Cano doelgroep tegemoet te komen. De toekenning door Minister Van Deurzen van een kwaliteitslabel aan de Cano organisaties en de mogelijkheid om binnen de modulering een ondersteunende module te organiseren, biedt Stappen kansen om met de projectwerking en dagbestedingsinitiatieven verder te gaan.
We zien ook gevaren, minder aangename tendensen. De toenemende digitalisering, de formalisering, de anonimiteit van cliënten, de toenemende opdrachten die slechts onrechtstreeks met het welzijn van cliënten te maken hebben,… Dit alles houdt risico’s in voor vervreemding, kafkaiaanse toestanden waarbij de procedure overheersend is op de realiteit van elke dag. Argeloosheid is niet op zijn plaats hier. De nodige voorzichtigheid en bewustmaking rond de essentie van de jeugdzorg is geboden.
Normalisatie van de hulpverlening als nieuwe trend?
Organogram anno 2014 (voltijdse equivalenten 22,5)
Dit heeft op zijn beurt een weerslag op de organisatie waar alweer een nieuwe reorganisatie zich opdringt. We zoeken naar een nieuwe structuur die antwoorden biedt op vragen als effectiever en efficiënter werken, nog meer contextgericht werken. Evenwicht in de balans tussen werk en persoonlijk leven, tussen draagkracht en draaglast van medewerkers. We komen uit bij werken in één team met diverse specialisaties (context, verblijf, dagbesteding-projectwerking), voor continuïteit in de werking door installeren van duo’s voor bepaalde functies en voor het inzetten op verdeling van deeltaken om een gevarieerde en uitdagende opdracht te creëren. We gaan voor zorg voor medewerkers door supervisie van trajecten, coaching van medewerkers en een duidelijke leidinggevende structuur met inspraak en medebeslissingsrecht op alle niveau’s. Zo eindigen we dit verhaal in 2014. We hebben veel verteld, maar veel blijft ongezegd of tussen de regels te lezen. De evolutie gaat ondertussen onverminderd verder. We zien veel nieuwe kansen in de vermaatschappelijking van de zorg, buurtvervlechting, participatie van jongeren in de dagbestedingsinitiatieven, co-housing experimenten. Stappen kiest ervoor om over sectoren heen verder te werken en te zoeken naar extra kansen om met deze doelgroep aan de slag te blijven. We willen de komende jaren zoeken naar een actuele invulling en plaats van de hulpverlening in het leven van de jongeren en hun netwerken. Normalisatie als nieuwe trend? En hoe zit het nu met die schaalgrootte? Kunnen we
agora
De nood aan passie om mensen met elkaar te verbinden Het is dan toch een lange terugblik geworden. En toch voelt niet alles vreemd aan. Heel wat is behouden zoals de cultuur van zelfsturing, betrokkenheid en medebeslissingsrecht van de medewerkers op alle niveaus van de organisatie, ook in de raad van bestuur en de algemene vergadering. Het is geen evidente keuze maar wel een keuze die in Stappen altijd gewerkt heeft. Al is het aantal medewerkers (betaalde krachten en vrijwilligers) enorm toegenomen en is de complexiteit van het maatschappelijk kader bijna niet meer te vatten. Daartegenover is er het bewust kiezen voor de meest kwetsbare groep en de intentie om hier ver in gaan. Het is deze doelgroep die ons als organisatie steeds weer heeft uitgedaagd om het beter te doen, om het anders te proberen. Dat nemen we mee als opdracht voor de komende decennia. Als we een rode draad kiezen voor dit verhaal dan is het
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 36
30 jaar uit het bestaan van een organisatie
de passie die heeft gewerkt, steeds weer, van bij Zuster Marie-Cecile in haar Home Heilig Hart tot bij de meest recent aangeworven medewerker in vzw Stappen. Zo is er een ongelofelijke ploeg medewerkers, allemaal bezige bijen, onbevangen creatieve geesten, die blijvend zoeken naar verfijning van de eigen acties of naar nieuw uit te vinden aanpakken. Grensverleggend maar toch steeds geduldig vasthoudend aan basiswaarden van Stappen. Teams die elkaar zoeken en versterken, lijnen die uitgezet worden naar externe partners, medewerkers maken nieuwe plannen, zoeken hoe het nog beter kan en hoe mensen te verbinden met elkaar. En dan ben ik gerustgesteld en kijk ik vol ongeduld uit naar het verder verloop deze adembenemende carrousel en wil ik graag verder samen schrijven aan Het Grote Stappen verhaal.
Auteur en contactgegevens Maureen Pollentier Algemeen coördinator vzw Stappen Westveldstraat, 1 9040 Sint-Amandsberg 09/228.26.57
[email protected] www.stappenvzw.be www.buiten-beeld.be
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
37
Cano ont-grenst door de jaren heen Luc Deneffe & Hilt Luyten | CANO | Vlaanderen
In 1988, 26 jaar geleden en vier jaar na de opstart van Agora, werd op een studiedag georganiseerd door vzw Jongerenbegeleiding voor de eerste keer open stilgestaan bij het gegeven dat wij in onze sector niet alleen met z’n allen te maken hebben met jongeren die specifieke zorg nodig hebben, maar ook met jongeren die méér dan dat vragen, nl. zéér specifieke zorg, ‘bijzondere jeugdzorg’. Aan de toen al afgewogen woordkeuze bleek dat alleen al het benoemen van deze doelgroep geen makkelijke zaak was. Maar de initiatiefnemers van de studiedag wilden juist het debat rond deze doelgroep heel bewust aanscherpen. Want wat velen dachten, werd eindelijk hardop uitgesproken. Er waren jongeren, adolescenten met een moeilijker gedragsprofiel, waarvoor niet altijd een gepaste opvangplaats werd gevonden. Anders gezegd, jongeren die vaak geweigerd werden. En dus ging de studiedag door onder de naam ‘Extreem moeilijk te begeleiden jongeren’. De bedoelde doelgroep betrof adolescenten met vergaand persoonlijk en maatschappelijk regelovertredend gedrag, m.n. agressie, automutilatie, problematisch druggebruik, delictgedrag, prostitutie,….
Extreem moeilijk te begeleiden jongeren? De vraagstelling werden openlijk geponeerd :
confronteerd met onmacht, handelingsverlegenheid en een gebrek aan effectieve instrumenten of werkvormen.” Voor we op deze vraag ingaan, duiken we eerst de geschiedenis in, naar de vroege jaren negentig.
•
Back to the 90’s
•
•
Hoe ‘moeilijker’ waren deze jongeren dan wel in vergelijking met de andere jongeren binnen de Bijzondere Jeugdzorg, die toch ook wel een complexere problematiek met zich meedragen? Hebben we het over de moeilijkheidsgraad van het gedrag, over de complexiteit van de problematiek waar deze jongeren mee te maken hebben of moeten we het eerder hebben over de moeilijkheidsgraad van de begeleidbaarheid ? Als er dan sprake is van verhoogde complexiteit (hetzij in doelgroep/problematiek/ begeleidbaarheid), vragen deze jongeren dan ook een bijzondere aanpak? Moeten we ons methodieken-arsenaal uitbreiden? Laat onze sectorale regelgeving, onze subsidiëring dit toe? Heeft onze sector m.a.w. wel voldoende adequate antwoorden voor deze groep jongere?
Zou het kunnen dat deze vragen vandaag nog altijd opvallend actueel zijn? Op initiatief van het kabinet werd in 2014 een sneuvelnota opgemaakt, in voorbereiding op een actieplan, waar vele ‘actoren’ aan deelnemen. De titel van de nota luidt ‘Contouren voor een doeltreffende zorg voor jongeren met een complexe meervoudige problematiek’. Met in de doelgroepomschrijving oa. “in de groep van jongeren met een complexe meervoudige problematiek zijn er een aantal jongeren die onze bijzondere en gezamenlijke aandacht vragen. In deze aandachtsgroep worden de actoren die er mee aan de slag gaan (op het vlak van hulpverlening, jeugdbescherming en jeugdsanctie) ge-
agora
In de vroege jaren 90 was er quasi geen tot zeer weinig differentiatie in het sectorale hulpverleningsaanbod. Onze ‘extreem moeilijker te begeleiden’ jongens en meiden van de studiedag kwamen toen vaak terecht in de residentiële begeleidingstehuizen, die zelf heel zoekend waren naar het geschikte hulpprogramma. De meeste voorzieningen gaven aan dat ze niet voldoende methodisch geëquipeerd waren om voor deze jongeren een geschikt hulpaanbod uit te bouwen. Maar er waren ook enkele residentiële voorzieningen, die – vaak historisch vanuit hun ontstaansgeschiedenis – zeer expliciet kozen voor deze doelgroep. Het hulpverleningslandschap voor deze jongeren dreigde te versnipperen. De overheid, bekommerd om een stijgende groep adolescenten, die door de mazen van het welzijnsnet dreigden te glippen, nam initiatief. Iets wat we overigens doorheen de geschiedenis die hier opgeschreven wordt, regelmatig zien; een overheid die zich sterk bekommert en initiatieven neemt of faciliteert. Het ZIB-project ging van start. ZIB stond voor ‘zeer intensieve begeleidingstehuizen’ en was één van de eerste onderzoeksprojecten specifiek gericht op adolescenten met een moeilijker gedrags- en begeleidingsprofiel. De drie participerende ZIB-voorzieningen kregen opvallend veel ruimte. Ze mochten experimenteren met innoverende methodieken, passeerden op een aantal punten de toen nog strikte regelgeving rond aantal dagen
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 38
Cano ont-grenst door de jaren heen
verblijf in de context, kregen extra financiële middelen maar ondertekenden in ruil voor opnameplicht en een begeleidingsengagement. Een primeur in onze sector. Het ZIB-project was wellicht een belangrijk kantelmoment voor de sector Bijzondere Jeugdzorg. Binnen een zeer intensieve samenwerking tussen beleid, academisch onderzoeksveld en de praktijk werd voor de eerste keer geld vrijgemaakt om in de Bijzondere Jeugdzorg te differentiëren op moeilijkheidsgraad, om de regelgeving te bevragen, om te innoveren. Er was ruimte en open dialoog om te zoeken naar nieuwe antwoorden op hulpvragen, problematieken en doelgroepen, waarop toen onvoldoende efficiënt kon gereageerd worden. Het door Professor Walgraeve gecoacht onderzoek gaf zelfs een eerste aanzet tot resultaatsbevraging en effectmeting. Het laatste jaar van dit experiment was het geld echter op, zodat ZIB vroegtijdig en zonder effectevaluatie werd stopgezet. Maar de ZIB’ers roerden hun staart. Feit was dat in de zomer van 1995 een nieuw project opstartte, met de naam ‘Steunpunt Voorzieningen categorie 1bis’. Een door de overheid gecoördineerd samenwerkingsverband met 6 partners, die allen expliciet kozen voor het moeilijkere te begeleiden adolescentenpubliek. Het steunpunt kreeg de opdracht de dertig bestaande voorzieningen cat.1bis, die zich vanuit hun erkenning specifiek moesten richten tot een iets moeilijker adolescenten-publiek, bijeen te brengen, good practices uit te wisselen en methodiekenvernieuwing te stimuleren. De respons was, achteraf gezien, in feite overweldigend. Begeleiders en stafmedewerkers bespraken samen thema’s, die de volgende jaren blijvende impact zouden hebben op de verdere uitbouw van onze hulpverlening, nl. herstelgericht omgaan met delicten, constructief sanctioneren, projecten als aanvullend hulpaanbod, trajectbegeleiding, contextondersteuning En dan was er nog de hamvraag ‘Over welke adolescenten hebben we ’t nu in feite?’ Is er een doelgroepafbakening mogelijk, nodig, wenselijk?
verbond, naar de gelijkenissen in hun hulpverleningspraktijk. Begin 2001 werd een gezamenlijke tekst gepubliceerd met de krachtlijnen van een hulpprogramma, waar ze zich alle vier in thuis voelden. Wat achteraf zou benoemd worden als de eerste CANOvisietekst waarin wij (1) openlijk pleitten voor een herdefiniëren van de toenmalige residentiële hulpverlening, (2) het begin- en eindpunt van het hulptraject legden in de context van de minderjarige, (3) beschreven hoe flexibel ‘zappen’ tussen de verschillende verblijfsmilieus het hulptraject kon versterken en (4) resoluut opteerden voor erg intensieve contextbegeleiding (een totaal vreemde denkpiste binnen het toenmalig residentieel denken). Het netwerk rond de jongere en de context werd actief aangesproken en extra geactiveerd. Op zoek naar een overkoepelende naam en gepaste symboliek werd CANO, centrum voor actieve netwerkontwikkeling en omgevingsondersteuning, gelanceerd : Intussen was er in de sector beroering gekomen rond de gebrekkige doorstroom van jongeren uit de gemeenschapsvoorziening. De overheid nam ten derde male initiatief. Op basis van de door CANO-organisaties zeer herkenbare uitgangspunten en vanuit een gedeelde visie, lanceerde ze in 2002 de GKRB-projecten, de gestructureerde kortdurende residentiële begeleidingen. De vlieger ging op. Bijna alle GKRB-voorzieningen van toen sloten aan bij de CANO-groep waardoor de oorspronkelijke vier uitgebreid werden met Hadron, Maria Goretti (Binnenstad), de Pas (Sporen) en Stappen. CANO telde acht organisaties. Tijd ook om de visietekst van CANO te herschrijven (2007). Visie en tekst kunnen niet anders dan dynamisch zijn, net als jongeren en gezinnen en de maatschappij waarin we leven. Helemaal matcht het GKRB-verhaal niet met de realiteit.
De CANO-musketiers Na drie volle werkjaren sloot het Steunpunt haar werkzaamheden af. De vier residentiële partners van dit samenwerkingsverband Jongerenwerking Pieter Simenon, De Wissel, het Oranjehuis en Cirkant bleven echter als vier musketiers (of eerder vier Don Quichotes) het debat aanzwengelen, zowel met elkaar als met de overheid. Consequent met hun uitgangsvisie zochten ze op de eerste plaats naar wat hen
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
39
Cano ont-grenst door de jaren heen
Want niet alleen in de CANO-organisaties worden jongeren begeleid die uit de gemeenschapsvoorzieningen komen. Het Antwerpse GIT-experiment trok de doelgroep open.
Een lans breken voor flexibele trajecten Intussen en wellicht niet helemaal toevallig was een ander debat brandend actueel geworden in het residentiële circuit, namelijk het gebrekkig wettelijk kader in functie van het flexibel schakelen tussen residentie en thuismilieu. Deze wettelijke lacune stond haaks op het nieuwe contextuele denken. De CANO-partners hadden zich losgemaakt van het rigide residentieel begeleidingskader en pleitten openlijk voor meer flexibele begeleidingstrajecten, met soepele en transparante doorschakelmogelijkheden tussen verschillende hulpvormen. Ook hier keerde het tij. De nieuwe flexibele norm werd geïnstalleerd. De sector mocht en kon experimenteren met het wegwerken van schotten tussen de hulpvormen en de eerste Multifunctionele Centra (MFC) gingen van start. In het bijzonder plan jeugdzorg (2006) lezen we doelstelling 36 : “Wij gieten het CANO-model in een protocol”. De toelichting bij deze doelstelling brengt één en ander, dat we voorheen beschreven, samen: “Het CANOmodel past binnen de eerder geformuleerde opvatting van flexibel hulpaanbod. We willen deze methodiek protocolleren en hierbij de principes van de werkvorm Gestructureerde Kortdurende Residentiële Begeleiding (GKRB) en Gestructureerde Intensieve Trajectbegeleiding (GIT) mee integreren. In het proefproject met de multifunctionele centra willen we deze methodiek expliciet opnemen.” Een protocol dat in 2011 afgerond werd. Op 7 maart 2012 kent Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen, de CANO-voorzieningen een kwaliteitslabel toe. Daarmee drukt de minister zijn erkenning uit voor de in deze centra ontwikkelde expertise. Heel herkenbaar, als een rode draad door CANO, nemen we hier de grondwaarden over zoals beschreven in het protocol: •
Jongeren groeien het best op in hun eigen leefomgeving.
agora
•
•
Jongeren, ouders en steunfiguren hebben positieve mogelijkheden, oplossingscapaciteiten en krachtbronnen die moeten aangesproken worden om eigen oplossingen te ontwikkelen. De hulpverlening heeft als opdracht inclusie te realiseren en nieuwe uitsluiting van cliëntsystemen uit maatschappelijke structuren te voorkomen. 1
De recente geschiedenis, het Experimentele Modulair Kader (EMK), het nieuwe jeugddecreet, is ieder bekend. In de rondzendbrief van 18 juli 2012 worden de CANO-organisaties uitgenodigd als prioritaire voorzieningen om in te stappen in het EMK vanaf 1 januari 2013. Met het EMK wordt er werk gemaakt van “het proces naar een meer flexibele en multifunctioneel georganiseerde jeugdhulp”. Verder lezen we in de toelichting “dat interventies in het gezinssysteem effectiever zijn dan uithuisplaatsingen maar er ook bij uithuisplaatsing met en in de context gewerkt moet worden”. Eveneens krijgen een aantal projecten, die binnen organisaties ontwikkeld werden om met de specifieke doelgroep te werken, een reguliere plaats in het landschap, onder meer onder ‘ondersteunende modules’. Via een hertekening van de organisaties en het creëren van specifieke modules, kan een actuele werking vorm gegeven worden binnen deze nieuwe kaders en noden. In een interview met een van de CANO-medewerkers lezen we: “In het verleden moesten we erg creatief omspringen met de wet. Nu kunnen we zelf beslissen waar we onze focus leggen en kunnen we gemakkelijker verschillende taken combineren. Vroeger hadden we een hele reeks administratieve bokkensprongen nodig.” Een sterke en duidelijke keuze van het beleid. Als CANOorganisaties zijn we blij bijgedragen te mogen hebben en inspiratie geweest te zijn voor het EMK en het nieuwe decreet integrale jeugdhulp. Een kanttekening, gezien de flexibiliteit nu gevat wordt door een systeem, voelen we evenwel in onze werkingen ook de beperktheden van dit systeem, van elke systeem. Termen als benutting en bezetting, lineaire berekeningen, plakken niet altijd op onze jongeren en gezinnen, op wat nodig is om vast te klampen in een traject, om jongere en gezin en begeleiders te ondersteunen.
1 CANO-visietekst en protocol zijn terug te vinden op de website www.canovlaanderen.be.
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 40
Cano ont-grenst door de jaren heen
vooral niet af-zonder-en, plaatsingen vermijden, de zorg terug in de maatschappij zetten in de daartoe bedoelde instituties, “normaliseren”, includeren ?’. Anderzijds is er de vraag naar verbreding. In het opmaken van een protocol zit immers ook de uitnodiging naar anderen om aan te sluiten. Zeker zijn we daar als CANO geboeid dat deze verbreding ook buiten onze sector zijn weg vindt. Beide behoeften hebben hun plek. Als CANO-samenwerkingsverband zullen we prioriteiten moeten vastleggen en faseren, cq. extra-ondersteuning zoeken. In 2012 werd het CANO-samenwerkingsverband uitgebreid met Bethanie in Kortrijk. Per 1 januari 2015 zullen nog twee organisaties aansluiten: Van Celst, afdeling van Jeugdzorg Emmaüs uit Antwerpen en een eerste organisatie van buiten onze sector, Jongerencluster Psychiatrisch Centrum Sleidinge. Aldus telt CANO vandaag elf organisaties, verspreid over Vlaanderen. Daarmee is ook de uitdaging voor CANO geformuleerd. Enerzijds is er de behoefte aan verdieping. Belangrijke krachtlijnen werden gedistilleerd uit de WaarderendeOnderzoeksdag CANO van september 2013. We noemen er twee waar CANO-werkgroepen zich over buigen : •
•
Maar zeker varen we voort naar onbekende en boeiende wateren. En dat wensen we Agora eveneens toe.
Auteurs en contactgegevens Hilt Luyten, voormalig algemeen directeur Cirkant vzw
[email protected] Luc Deneffe, directeur de Wissel vzw
[email protected]
Het heruitvinden van de verblijfsfunctie in CANO: het residentiële werk doch evenzeer het verruimen van de verblijfsfunctie, buiten het gemoduleerde begrip verblijf. Tien volwassenen in het netwerk: samen met de jongere en de ouders zoeken we in iedere begeleiding naar tien volwassenen, niet professionelen, die mee het handelingsplan opnemen.
Ook uit de vraag van ervaringsuitwisseling en de idee van de CANO-klas blijkt diezelfde behoefte. Ook een herschrijven van de visietekst, van het protocol kondigt zich al langer aan. In dit herschrijven zullen vele vragen geformuleerd worden. We geven alvast één van de vragen mee: ‘Hoe kan de professionele nood aan specialiseren en samenwerken tussen hulpverleningssectoren (Integrale Jeugdhulp), het verder ver-bijzonder-en zich verhouden tot datgene waarvoor we ook staan, onze jongeren en gezinnen deel laten uitmaken van de maatschappij, dus
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
41
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP Hendrik en Lieve blikken terug op hun loopbaan als consulent Annelies Mincke | vzw Jo-In | Gent
Het was een donderdag, een aangename herfstdag, zoals we ze de laatste tijd steeds meer kennen in de winter. Ik stapte uit mijn auto en stond voor een gebouw dat voor mij een wat ‘retro’ maar toch ook grijze uitstraling had, het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) van Kortrijk in de Passionistenlaan. Daar wachtten twee ‘anciens’, Hendrik en Lieve, me op voor een gesprek. Het werd een gezellige voormiddag waarin Hendrik en Lieve terugblikken op meer dan 30 jaar dienst als consulent. Momenteel is Hendrik teamverantwoordelijke in het OCJ van Kortrijk en is Lieve sinds enkele maanden aan de slag als jeugdhulpregisseur (JHR) in de intersectorale toegangspoort (ITP). Dat zij beiden heel wat veranderingen meegemaakt hebben, is duidelijk. In deze spontane babbel blikken ze terug op hun ervaringen en –het kan ook niet anders- staan ze stil bij het nieuwe jeugdhulplandschap.
En avant, marche! Annelies: Hoe zag jullie eerste werkdag als consulent er uit?
nen de organisatie was duidelijk. Er werd van mij verwacht mijn job te doen, te volgen en vooral niet te kritisch te zijn. Net zoals Hendrik kreeg ik een pak dossiers toebedeeld en kon ik aan de slag met mijn maatschappelijke onderzoeken. Er was weinig inwerking en ondersteuning voor startende consulenten. Het was me toen al duidelijk dat deze job een zware klus zou worden.
Hendrik: Ik herinner me het nog goed, het was 19/12/1978. Na 1,5 jaar werken voor de Christelijke Mutualiteit, was het tijd voor een nieuwe uitdaging en zo De job van toen begon ik aan een job als consulent in de jeugdzorg. Ik had toen twee mogelijkheden, ik kon kiezen voor het Annelies: Hoe zag de job van consulent er toen uit ? jeugdbeschermingscomité van Tongeren of dat van Kortrijk, de tweede optie was gezien mijn woonplaats meer Lieve: Wij hadden binnen de jeugdrechtbank drie beaangewezen. langrijke opdrachten, nl. maatschappelijk onderzoek, En daar stond ik toen, als gast van 23 jaar voor het Jeugdtoezicht houden, en begeleiding of opvoedingsbijstand. beschermingscomité op het President Rooseveltplein Wij waren toen praktisch continu op de baan, echte nr. 1., waar de secretaris me welkom heette. Het was een veldwerkers. Op bezoek bij jongere in de voorziening, dag van vooral luisteren over bij de familie,… Liefst onaanwat mijn opdracht precies ingekondigd. Toen stapten we hield, met als ‘moment suprêHendrik: We werden soms opgebeld door zuster ook nog een school binnen me’ een pak dossiers die ik op overste met de vraag “hebt ge geen kindje dat en haalden we de jongeren mijn bureau gestapeld kreeg. geplaatst moet worden?”. uit de klas voor een gesprek. En toen was het aan mij. Die klas en de gehele school wisten dus dat dit gezin bekend was in de jeugdrechtLieve: Mijn eerste werkdag in de jeugdzorg, was enbank. Toen was dat allemaal evident. Na een bezoek was kele jaren later als Hendrik. Het was in 1985 bij de socihet onze opdracht om een uitgebreid verslag te maken ale dienst van de jeugdrechtbank. Een consulent heette voor de jeugdrechter. Dat was bijna onze enige administoen nog ‘vast afgevaardigde’. Mijn eerste werkdag was tratieve job, maar allesbehalve te onderschatten. een zeer officiële ‘bedoening’. De sterke hiërarchie binWij vielen toen nog onder het voogdij van het Ministerie van Justitie. Er was een nauwe samenwerking tussen de vast afgevaardigde en de jeugdrechter. Wij waren als het ware het verlengstuk van de jeugdrechter en zo werden we ook gezien door de gezinnen waar we binnenkwamen. Alsof het de jeugdrechter zelf was die aan hun keukentafel zat. Toen ging de jeugdrechter soms mee op bezoek naar de voorziening, om de contacten te onderhouden. Een goede band met de voorziening was toen heel belangrijk, want dan lukte het makkelijker om een jongere binnen te krijgen. Een beetje lobbywerk dus. Hendrik: Dat was ook de periode dat de voorzieningen, waaronder veel kloosters, een zeer grote residentiële capaciteit hadden. In die tijd bestonden wachtlijsten nog
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 42
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP
altijd dit advies volgde.
Evoluties doorheen 30 jaar Van paternalisme naar participatie Hendrik: Wanneer een kind geplaatst werd, dan zorgde de voorziening voor dat kind en de consulenten voor de thuiscontacten. Van gezinsgericht werken was er nog helemaal geen sprake. En eenmaal geplaatst, dan was je geplaatst voor een zeer lange periode. Tenzij de vast afgevaardigde hier evt. voor zorgde, maar daar zat geen systematische evaluatie achter. niet, integendeel. We werden soms opgebeld door zuster overste met de vraag “hebt ge geen kindje dat geplaatst moet worden?”. Zij dienden toen ook 80% bezetting te halen om hun erkenning te kunnen behouden. Als die 80% in het gedrang kwam, werden we opgebeld. De soloslim en machtige deskundige Lieve: Dat waren toen al heel zware dossiers, dus om daar alleen in te beslissen en handelen, was geen evidentie. De impact die je had op gezinnen was gigantisch. Ik had toen enkel een ‘officieuze’ mentor die ik stiekem raad kon vragen als ik in een dossier vastzat.
Lieve: Ouders konden op bezoek gaan in de ‘instelling’, maar dat was zeker niet vaak. We werkten toen eigenlijk zeer vervreemdend. Het gedachtengoed was toen dat kinderen in gevaar zo ver mogelijk van hun ouders opgevoed moesten worden. De contacten met de gezinnen, was de taak van de consulent en beperkte zich vaak tot een administratieve verplichting. Er werd wel contact gehouden met het gezin, maar niet vanuit de focus ‘verbinding maken tussen de kinderen en de ouders’. Nu is dit helemaal anders. De idee dat kinderen zoveel mogelijk in hun gezin opgevoed moeten worden, primeert. Vroeger bepaalden wij de noden van het gezin. Nu gaan we samen op zoek naar welke noden ze hebben en op welke manier we hierin samen stappen kunnen zetten.
Hendrik: Nu is onze officiële titel of de graad die we hebHendrik: Het systeemdenken en daaruit voortvloeiend ben die van ‘deskundige’. Maar toen gedroegen we ons het contextueel denken heeft hierin een zeer belangook als deskundige, vanuit ‘wij weten het en jij moet het rijke rol gespeeld. Het liet ons het gezin als een systeem doen’. Een zeer paternalistische kijk op gezinnen en jonzien, als een geheel dat meer is dan de som van individugeren dus. Je kwam, je zag en je concludeerde. En dit alele leden. Dat maakt effectief dat wij veel meer gingen les was zo goed als altijd een solitair gebeuren. Een team nadenken over hoe we gezinnen konden helpen i.p.v. bestond toen niet. Overleg individuen. was een teken van zwakte. Lieve: Eigenlijk was je macht heel groot. En waar Als je in een dossier vast zat er macht is, loert machtsmisbruik om de hoek. Ik Lieve: Ook de differentiatie en je kwam daarmee naar denk dat je als jongere of gezin zeker wat geluk in de hulpverlening is een buiten of stelde de vraag ‘hoe moest hebben met je vast afgevaardigde. zeer opmerkelijke evolutie. zou ik hierin verder kunnen?’, Waar je vroeger alleen plaatwerd dat niet geapprecieerd. sing of geen plaatsing had, heb je nu een scala aan moWat de maatregelen betreft, waren er toen maar twee gelijkheden. Je hebt de MFC’s waarin je makkelijk kan mogelijkheden. Ofwel werden de kinderen geplaatst, overschakelen van de ene module naar de andere, van ofwel niet. Het was confronterend om te weten hoeveel ambulant naar residentieel en terug. Kinderen kunnen impact je als 23-jarige gast had op het leven van een twee dagen in een voorziening verblijven en de andere kind, een jongere en zijn gezin. Als een consulent zich dagen gewoon thuis zijn. Dat was vroeger ondenkbaar. daar niet bewust van was, dan was die niet goed bezig. Ook de implementatie van de rechten van het kind en de jongere in de hulpverlening is een zeer belangrijke Lieve: Eigenlijk was je macht heel groot. En waar er evolutie. Vroeger werd er door de vast afgevaardigde macht is, loert machtsmisbruik om de hoek. Ik denk dat wel geluisterd naar kinderen en jongeren, maar met het je als jongere of gezin zeker wat geluk moest hebben Decreet Rechtspositie Minderjarigen moet er nu ook met je vast afgevaardigde. Want je was afhankelijk van echt rekening gehouden worden met hun stem. zijn of haar advies, gezien de jeugdrechter zo goed als
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
43
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP
Van solo’s naar teams Annelies: Wanneer hebben jullie een eerste grote kentering gezien in jullie job als consulent?
ter directrice die me ooit zei “Er is geen enkele consulent, die zoveel zijn jongeren bezoekt als jij”. Ik volgde de jongeren goed op, maar het was toen zeker niet bij iedere consulent de gewoonte om veel contacten te hebben met de jongere, laat staan overleg. En als je een jongere niet ziet, dan kan je daar ook moeilijk overleg over hebben. Ik vond het altijd belangrijk om te weten wat er bij een jongere leefde om daar verder mee aan de slag te gaan en effectief iets mee te doen.
Hendrik: Het ontstaan van de Comités Bijzondere Jeugdzorg heeft zeker voor een grote kentering gezorgd. Toen kwam het element ‘teamvergadering’ tot stand en evolueerden we als het ware van individualisten naar een Brussel uit zijn ivoren toren teamwerking. Vroeger had je als vast afgevaardigde uw Hendrik: Een mening hebben over een collega Hendrik: ‘Brussel’ was vroeeigen dossiers, waarin je uw zijn dossier was toen heiligschennis. Ik herinner ger ook een onbekend geeigen werk deed, zonder dat me letterlijk de uitspraak van een collega “Ik laat geven. Met de wet van ’65 iemand zich daarmee moest u met rust en gij laat mij met rust”. vielen wij onder het Minisbemoeien. Een mening hebterie van Justitie. We waren ben over een collega zijn toen een buitenbeentje bindossier was toen heilignen justitie, zeker binnen de schennis. Ik herinner me Jeugdbeschermingscomités. letterlijk de uitspraak van Je hoorde weinig vanuit Bruseen collega “Ik laat u met sel. Moesten wij onze grote rust en gij laat mij met rust”. baas destijds tegen gekomen zijn, we zouden het zelf niet Lieve: Als het toen misliep geweten hebben. in één van je dossiers, werd je als zwakke consulent gezien en verantwoordelijk geacht. Professionele ondersteuning, begeleiding, supervisie, vorming, teamoverleg en teambeslissingen, dat was vroeger niet aan de orde.
Annelies: Als jonge consulent al deze verantwoordelijkheid dragen zonder ondersteuning, dat moet toch niet evident zijn? Hendrik: Ik denk we ons daar op dat moment niet altijd bewust van waren. Ook omdat er niemand was die ons een spiegel voorhield. Een grote meerwaarde van een team is dat je niet alleen geconfronteerd wordt met de anderen, maar ook met jezelf. Lieve: De evolutie naar teamspelers ging ook samen met steeds meer externe contacten en samenwerking met andere hulpverleners. Wij kwamen als het ware ook een beetje uit onze ivoren toren. Hendrik: Het teamconcept en de samenwerking met hulpverlening, zorgde voor een grote verrijking. Hoe meer invalshoeken je krijgt, hoe meer kans dat je samen tot een mooi traject kan komen. Ik herinner me een zus-
agora
Lieve: Het beleid in Brussel, de ambtenaren daar, dat was een ver van mijn bed gegeven. De paus van Rome was denk ik makkelijker te bereiken dan het hoofdbestuur in Brussel. Daar belde je niet naar, daar vroeg je niet naar. De kentering naar de Vlaamse Gemeenschap zorgde voor een grote verandering, voor meer toegankelijkheid en openheid. Als ik nu zie dat de Administrateur-Generaal van Jongerenwelzijn op de werkvloer langskomt en dat mijn jonge collega’s binnenspringen bij de regiocoördinator om hun loopbaan te bespreken … Dat was vroeger ondenkbaar. Ik heb nog altijd een terughoudendheid, omdat ik het nog anders meegemaakt heb. Je stapte niet binnen bij je overste, je belde daar niet naar. Nu is het gelukkig anders.
Integrale Jeugdhulp Een Nieuwe positie Annelies: Binnen het integrale jeugdhulpverhaal hebben jullie beiden een nieuwe rol. Hendrik ging van het Comité naar het OCJ en Lieve ging naar de toegangspoort. Hoe hebben jullie deze verandering
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 44
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP
tot nu toe ervaren? Hendrik: De initiële vraag die we ons nu moeten stellen, is niet langer ‘Wat moeten we hier gaan doen’, maar ‘Is er hier maatschappelijke noodzaak (MANO)?’. Pas als dit er is, gaan we de vraag stellen ‘Wat is er nodig in het gezin’. Een totaal andere situatie dus. Er is veel meer sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid en collectieve besluitvorming, wat zeker positief is. Voor sommige consulenten heeft de overgang van het Comité naar het OCJ een grote en niet evidente verandering met zich meegebracht. Als consulent ben je nu meer afhankelijk van andere administraties en diensten, zoals de ITP, die de vraag van een OCJ naar niet-rechtstreeks toegankelijke hulp gaan beoordelen. En dat is zeer terecht. Maar het vraagt meer tijd, waardoor voor sommige consulenten het nog zoeken is wat de winst is.
niets te doen hebben? Natuurlijk niet. De manier waarop dossiers bekeken worden, is nl. helemaal veranderd. Op basis van aanmeldingen doen wij case onderzoeken. Deze onderzoeken worden ondersteund door meetinstrumenten zoals de IZIKA (instrument ter bepaling van zorgintensiteit voor kinderen en jongeren) en IZIIK (instrument ter bepaling van zorgintensiteit voor infants en kleuters). Iedereen ziet daar het nut wel van in, maar dat brengt natuurlijk een grotere investering in de individuele cases met zich mee. Consulenten hebben m.a.w. hun handen vol met de huidige caseload.
Waar zijn ze?
Hendrik: De lagere instroom in ons OCJ, baart mij wel zorgen, want deze kent zijn vertaling niet in een grotere instroom – in meer A-documenten vanuit de brede instap - naar de toegangspoort. Betekent dit dat de Consulenten hebben nu ook minder contacten met clibrede instap die jongeren allemaal opvangt? Of komen ënten, of deze contacten zijn veel vluchtiger dan vroeger. die niet in de brede instap terecht? En als ze niet in de In het verleden ging je soms jaren op stap met mensen brede instap komen, waar zijn ze dan? En als ze wel in en had je echt een band met een gezin. Door die band de brede instap terecht komen, hoe komt het dat deze kreeg je ook iets terug. Niet geen vraag stellen naar de dat ze je omhelzen of jou een niet-rechtstreeks toegankeLieve: De paus van Rome was denk ik makkelijker schat moeten noemen. Maar te bereiken dan het hoofdbestuur in Brussel. Daar lijke hulp? De zaken die wij je voelde wel de erkenning. vroeger vanuit het Comité belde je niet naar, daar vroeg je niet naar. Dat kon heel simpel zijn, door aanmeldden bij het wachtbv. een kaartje te krijgen voor lijstbeheer, waren dossiers nieuwjaar. Ik heb ze hier nog allemaal liggen. Een moewaarin noodzakelijke hulp nodig was. Ik heb het gevoel der die schrijft, ‘Bedankt voor wat je gedaan hebt’. Wees dat onze cliënten op dit moment onder de radar blijven. eerlijk, dat is niet evident. Als een moeder dat stuurt, dat Ik stel mezelf bijgevolg de Jambersvraag: ‘Waar zijn ze, is erkenning. Dat geeft aan dat de consulent van betekewie vindt ze, wat doen ze?’. nis is voor die vrouw. Door de vluchtigheid van de contacten nu, vrees ik dat die erkenning en waardering van Het Comité had toch een heel eigen doelgroep. Het gaat cliënten voor een stuk wegvalt. over jongeren en hun gezin die een probleem hebben, maar dit vaak niet zelf als problematisch ervaren. In het Annelies: Lieve, hoe kijk jij terug op jouw eerste Comité startten wij steeds met een verhaal, vanuit dat maanden binnen de toegangspoort? verhaal kwamen we tot een probleemdefinitie en zo tot hulp. Kunnen deze verhalen nu ergens terecht? En als ze Lieve: De toegangspoort is een totaal nieuw orgaan en ergens terecht komen, maar er is geen hulpvraag, implieen zeer grote verandering. Er is een – laat ik het voorceert dit dan dat de hulp stopt? Komen onze cliënten zichtig uitdrukken- een eerder negatieve perceptie vandan onder de radar terecht? Dit klinkt misschien wat neuit consulenten en andere diensten rond de ITP. Men gatief, maar het is een belangrijk aandachtspunt binnen kijkt nu vooral naar alle negatieve zaken die vasthangen het nieuwe landschap. Alleszins is duidelijk dat ‘omgaan aan de ITP. En ik kan die frustraties begrijpen, maar het is met verontrusting’ van groot belang is, zeker binnen de gewoon te vroeg om conclusies te trekken. Zo’n intense sectoren van de brede instap. Zodat zij in staat zijn onze verandering heeft jaren nodig vooraleer we kunnen evadoelgroep op te pikken en daarmee verder op pad te lueren en zeggen wat de resultaten ervan zijn. We kengaan. nen ons vertrekpunt maar weten nog niet waar we zullen uitkomen. Lieve: De verdere uitbouw van het rechtstreeks toegankelijk aanbod kan hierin ondersteunend werken. De moHendrik: Wat ons OCJ betreft, is de instroom drastisch dules contextbegeleiding van Jongerenwelzijn worden naar beneden gegaan. Betekent dit dat consulenten op 1 januari rechtstreeks toegankelijk. Dit kan naar situa-
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
45
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP
ties van verontrusting een grote ondersteuning betekenen voor de brede instap.
nog doen in het OCJ. Wij doen onze opdracht en we hebben er de handen mee vol.
Hendrik: Ik denk dat er in januari heel wat aanmeldinLieve: En nu verschuiven ze het naar de ITP en de JHR, gen in de rechtstreeks toegankelijke contextbegeleinu vangen wij het op. Maar wij doen ook onze opdracht, ding zullen binnenstromen. Ik denk dat dit zeker niet weliswaar enorm zoekende, als beginnende organisatie. te onderschatten is voor deze diensten. Ze zullen zelf Dat kan niet altijd van een leien dakje lopen, het is zo de screening moeten doen om na te gaan of een situingrijpend. atie voor hen is. Ik hoop dat die massale instroom niet leidt tot een soort verdringingseffect, waarin de zwaarHendrik: Het is een big bang dat wij hier meemaken. dere probleemsituaties niet begeleid worden omdat de Het grote punt is dat de manier waarop alles tot stand plaatsen door lichtere situaties ingenomen zijn. Ik weet gekomen is, zeer lang een aantal diensten met de gedat voorzieningen niet die bedoeling hebben, om die dachte heeft opgezadeld: ‘Het gaat er nooit komen’. En lichtere situaties voorrang te geven, maar het is wel mijn politiek hebben ze gezegd, het moet er komen. Het is vrees dat dit op langere termijn een evolutie zal zijn. er gekomen, en die non believers die stonden plots aan Ik weet dat voorzieningen een startlijn van een weddaarover ook met veel vrastrijd waaraan ze niet wilden Hendrik: De vraag is of men ons in deze samenlegen zitten. Contextbegeleideelnemen en waarvan ze ving de tijd gaat gunnen om Integrale Jeugdhulp ding krijgt heel wat zware niet wisten hoe die zou einte evalueren. De veranderingsregelgeving is nu gezinnen… Als de druk van digen. zodanig intensief dat je voortdurend met veranbeneden komt, de vraag vandering te maken hebt en alles voortdurend aanuit de medewerkers naar de Lieve: Je gaat dat in het vet gepast wordt. Wat zijn we dan aan het evalueren? verantwoordelijken om meer in je artikel moeten zetten. De verandering of het uitgangspunt? ademruimte te krijgen, dan Leve de consulent, lang hebben deze nu de ruimte leve de consulent. om meer lichtere situaties een plaats te geven. Ik vind dat dit toch moet worden De motor laten draaien opgevolgd. Ik ben er absoluut niet tegen dat contextbegeleiding rechtstreeks toegankelijk wordt, maar we Annelies: Jullie hebben heel wat veranderingen moeten wel oog hebben voor mogelijke risico’s. meegemaakt en consulent zijn is sowieso geen evidente job. Wat heeft jullie motor al die tijd draaiende Hendrik: Het is zoeken. Zo’n grote verandering, kunnen gehouden? we niet evalueren op de beperkte periode dat het IJH nu bestaat. En dan is de vraag of men ons in deze samenleLieve: De cultuur van de organisatie is hierin voor mij ving de tijd gaat gunnen om het te evalueren. Vroeger zeer belangrijk. Ik heb het geluk gehad om op goede had je een wet of een decreet en die bestond 20 jaar. vruchtbare grond te kunnen werken. Ik heb veel kansen gekregen om te groeien, om mezelf te ontwikkelen, om De veranderingsregelgeving is nu zodanig intensief dat bij te leren. In een team, met mensen uit verschillende je voortdurend met verandering te maken hebt en alles voortdurend aangepast wordt. Wat zijn we dan aan het evalueren? De verandering of het uitgangspunt? Ik pleit ervoor om alles een eerlijke kans te geven…
Lang leve de consulent Annelies: Je hoort sommige organisaties zeggen dat ze nog nooit zoveel gestoeft hebben op de consulenten, sinds het Comité niet meer bestaat. Hendrik: Het is vaak pas als je weg bent, dat mensen beseffen wat je waard bent. Dat is in vele gevallen zo. Er is vóór 1 maart 2014 inderdaad veel gemekkerd over de jeugdzorg en over de consulenten. Nu krijgen we dit te horen over het OCJ. We krijgen soms de vraag wat we
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 46
De weg van vast afgevaardigde naar het OCJ en de ITP
generaties en met een diversiteit in visies en kijk op de samenleving. Ik heb bergen en dalen kunnen delen met mijn collega’s. In deze cultuur speelt de leidinggevende een grote rol. Ik heb het geluk gehad een leidinggevende te hebben die geloofde in kwaliteiten en die ruimte bood om te lukken, maar ook om eens te mislukken. Om niet de perfecte consulent te moeten zijn. Hendrik: Om de job van consulent te kunnen doen en vol te houden, heb je eerst en vooral de juiste skills nodig. Niet iedereen met een diploma van sociaal werk of gelijkaardig is geschikt is om deze job te doen. Het is een zeer lastige job, een job waarin je met gigantisch veel frustraties moet kunnen omgaan en waarin je deze frustraties moet kunnen kanaliseren. Daarvoor is een team, waarmee je je zorgen deelt, heel belangrijk. Mochten we nog steeds solospelers zijn zoals vroeger, dan zouden we in dit nieuwe landschap niet kunnen overleven. Daarnaast zijn twee pijlers van belang in de job als consulent: verantwoordelijkheid en vrijheid. Consulenten moeten in hun job een eigenheid hebben. Je functioneert als consulent tussen twee lijnen, de lijn van hulpverlener en de lijn van manager. Je hebt mensen die heel dicht bij die managers zitten en dat is de positie die nu meer vooropstaat in het OCJ. Je hebt consulenten die heel dicht bij die hulpverlener zitten, soms te dicht, zeker nu. Als je die consulenten met die echte hulpverlenersmentaliteit, niet een klein beetje hulpverlener laat zijn, dan voelen die mensen zich niet meer goed in hun job. Ik vrees dat dit een stuk van de problemen is dat nu naar boven komt in consulent zijn binnen het OCJ. Deze nieuwe positie is niet door elke consulent zo graag aangenomen. Ik probeer hen te laten zijn wie ze zijn en wie ze willen zijn. Je moet die ruimte laten. Hen de vrijheid geven in het opnemen van hun verantwoordelijkheid, zodat ze zichzelf kunnen blijven. Lieve: Naast vrijheid en verantwoordelijkheid, ook creativiteit. Ieder gezin is anders, iedere hulpverlener is ander. Je moet bij iedere situatie opnieuw op zoek gaan en out of the box durven denken. Maar dat is niet zo simpel.
Tips naar startende consulenten Annelies: Hebben jullie als anciens nog tips voor startende consulenten en jeugdhulpregisseurs? Lieve: Voed je geest en lichaam in je werk en in je privé leven. Het is belangrijk dat je in je werk, je geest rijker maakt. Ik geloof hierbij zeer sterk in vorming en bijscholing. Een open houding van blijvend leren. Voor mij is een overvolle agenda geen excuus om geen vorming te
volgen. Een tweede tip, neem tijd om te ventileren bij collega’s. Drink samen een tas koffie na een confronterend huisbezoek. Dat is geen tijdsverlies, dat is tijdswinst om bij elkaar je energie- rugzak op te vullen. Ten derde, klamp je niet te veel vast aan één werkcontext, durf ook te veranderen omdat dat verandering zuurstof en dynamiek geeft aan je loopbaan. En ik hoop dat IJH op dat vlak ook mogelijkheden zal bieden. Waarom zou het niet kunnen dat bv. een consulent eens een aantal maanden in de toegangspoort gaat werken en omgekeerd. Maar ik kan het niet laten om hier ook een oproep te doen naar het beleid. Ik heb de indruk dat men zich nu heel hard toespitst op de coaching van jonge consulenten die starten. De starters zijn mensen vol idealisme, maar als je ze 10 jaar later tegenkomt, dan is de job voor velen een nachtmerrie geworden: de stress, de zware emotionele problemen waarmee men geconfronteerd wordt, de combinatie werk-privé is heel vaak moeilijk voor jonge, werkende ouders. Ik denk dat aan de groep mensen die goed ingewerkt zijn, maar nog 30 jaar moeten werken, heel veel zorg moet besteed worden. Dit lijkt me voor het beleid een belangrijke uitdaging. Want consulenten moeten nog lang meegaan. Draag dus zorg voor die mensen. Hendrik: Ik zou tegen startende consulenten zeggen ‘Uw opdracht is maatschappelijk ontzettend belangrijk’. Niet als een soort waarschuwing, maar als een erkenning. Probeer hierbij ook voortdurend voor ogen te houden, dat wat ge doet een grote impact heeft op het leven van kinderen, jongeren en hun gezinnen. Ten tweede, benut de mogelijkheden die je krijgt. In onze organisatie zijn veel dingen mogelijk. Maak daar gebruik van. Maak gebruik van de mensen rondom jou, want die hebben hetzelfde doel, en als je de neuzen in dezelfde richting krijgt, dan zal je alleen maar positieve ervaringen hebben.
Auteur en contactgegegevens Annelies Mincke is stafmedewerker bij vzw Jongerenbegeleiding-Informant en eindredacteur van het tijdschrift Agora. vzw Jongerenbegeleiding-Informant Stapelplein 32, 9000 Gent 0490/44.65.27
[email protected]
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
47
Tijd voor meer tijd Bruno Vanobbergen | Kinderrechtencommissaris | Brussel De meeste kinderen en jongeren in Vlaanderen kennen een vrij zorgeloos bestaan. Ze vliegen met veilige vleugels. En al verliezen ze af en toe wat van hun pluimen, de grond waarop ze kunnen landen, geeft ze doorgaans genoeg houvast. Maar er zijn ook heel wat andere kinderen en jongeren. Ook zij willen doodgraag vliegen. Maar het lukt hen niet. Ze zitten vast. Ze vallen. Tussen de plooien. We zien dat vandaag nog te veel kinderen en jongeren in Vlaanderen tussen de plooien vallen. En als we de prognoses van Europese en mondiale instellingen zoals de Wereldbank mogen geloven, zullen de volgende jaren nog veel meer kinderen en jongeren tot de groep van maatschappelijk kwetsbaren behoren. Zo is intussen iedereen het erover eens dat kinderen en gezinnen met kinderen de grootste gevolgen dragen van de wereldwijde financiële crisis. Natuurlijk zijn veel en ingrijpende maatregelen nodig om alle kinderen de kans op vliegen te geven. Sommige van deze maatregelen komen in deze bijdrage indirect aan bod. Maar ik wil graag mijn droom over de jeugdzorg van morgen ophangen aan een pleidooi voor meer tijd. Het was ook het thema van het laatste jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat.
Soms heb je van die dromen die je wakker houden…
Leefwerelden van kinderen verschillen soms enorm. Doorheen deze diversiteit blijft het Kinderrechtenverdrag als kapstok overeind. Neem bijvoorbeeld de leefwereld van kinderen op de vlucht, alleen of met hun Kinderen vragen tijd. Ik droom dan ook van een jeugdgezin. Ook voor hen is het recht om gehoord te worden zorg met tijd. Alle betrokkeover hun situatie en hun benen lijken hier vandaag wel Tijd krijgen is essentieel. Het maakt deel uit hoeften ontzettend belangvragende partij. Er zijn voorvan het mee eigenaar zijn van de zorg om jou. rijk. Een andere leefwereld, eerst de kinderen en jongehetzelfde recht. Het maakt ren zelf. Zij vragen letterlijk het Kinderrechtenverdrag tot tijd. Tijd om gehoord te worden. Bij een vechtscheiding een relevant referentiekader en werkinstrument. Of het van hun ouders bijvoorbeeld. nu over de uitwerking van een nieuwe wetgeving rond de familierechtbank gaat, dan wel over de vraag hoe kinIk ben 12 en mijn ouders zijn gescheiden. Ik heb een deren een sterkere plek binnen de asielprocedure kunpassie voor paarden. Mijn paard staat bij papa en ik nen krijgen. doe mee aan wedstrijden. Elke week wissel ik van huis. Mama heeft nu van de rechter gedaan gekregen dat de wisseldag verandert omdat dat haar beter uitkomt. Mijn stiefvader heeft voor zijn kind ook een bezoekregeling en mama wil dat die samenvalt. Daardoor kan ik niet meer meedoen aan de wedstrijden. Ze staat me niet toe om in haar week te gaan trainen omdat mijn paard bij papa staat. Ik vraag niet om de week-weekregeling te veranderen, want die vind ik prima. Ik zou het erg vinden om een van mijn ouders maar af en toe in het weekend te zien. Ik vraag alleen dat de oude regeling terugkomt of dat mijn mama me toelaat om te trainen en me naar de wedstrijden laat gaan. Maar dat wil ze niet. Papa kon dus niet anders dan naar de rechter te stappen. Ik wil de rechter laten weten hoe belangrijk dat voor mij is. Maar ik ben bang dat ik de kans niet krijg. Daarom heb ik een heel boek gemaakt over mezelf, mijn passie en mijn leven na de scheiding. Ik zou dat graag aan de rechter geven. Kunnen jullie mijn boek eens bekijken? Want ik zou willen weten of ik hier niets verkeerd mee doe. Ik wil de dingen niet nog erger maken dan ze al zijn.
agora
Kinderen en jongeren zijn mensen, maar het zijn ook mensen in wording. Opgroeien is vandaag niet simpel. Er is vaak weinig marge om nog fouten te mogen maken. Maar mens worden, gebeurt met vallen en opstaan. Mogen kinderen en jongeren nog vallen? Krijgen ze nog de tijd en de ruimte om op te staan? Mijn 15-jarige dochter volgt haartooi en moet nu al voor de vierde keer acht uur lang rechtstaan in de gang. Deze keer omdat ze haar schort vergat. Ik nam contact op met de directie, maar die wimpelde me af met de mededeling dat dit geldt voor elke leerling. Als leerlingen niet in orde zijn, mogen ze de les niet volgen. In het geval van haartooi, waar de praktijkles een hele dag duurt, betekent dat effectief acht uur rechtstaan in de gang. Kinderen en jongeren vragen ook tijd voor zichzelf. In het boek ‘Tussen ankertijd en vrijbuiterij’ laat Johan Meire van het onderzoekscentrum Kind en Samenleving
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 48
Tijd voor meer tijd
heel mooi zien hoe kinderen vandaag hunkeren naar meer tijd voor zichzelf. Kinderen vragen van volwassenen houvast in hun dagelijkse omgeving. Tegelijk hechten ze veel belang aan de verbeeldbaarheid van tijd. Het gaat dan om tijd die kinderen zelf vrij mogen invullen. Thuis, op school, in de opvang, in de voorziening. Er is daarnaast ook de noodkreet van de vele professionals die elke dag actief zijn met kinderen en jongeren. Opvoeders, leerkrachten, verplegers, consulenten stellen vast dat de tijd die ze krijgen om hun zorg, onderwijs en engagement ernstig vorm te geven, beperkt is. Ik maak me zorgen om een jongen van 12 jaar. Hij is uit de voorziening gezet en op time-out gestuurd naar een gemeenschapsinstelling. De time-out is er vooral omdat de jeugdhulp niet goed weet hoe het verder moet. De consulent is nu een maand op vakantie. Waarom de jongen uit de voorziening gezet is, is heel vaag. Hij zou te moeilijk en onhandelbaar zijn. Het is onduidelijk welke stappen er gezet werden om aan zijn gedrag te werken. Het is een probleem wanneer jongeren niet functioneren binnen de regeltjes van een voorziening. Er is vaak weinig ruimte om individueel te werken. En net dat hebben sommigen nodig. Ervan uitgaan dat iedereen in een groepsstructuur kan meedraaien, is een utopie. Kinderen en jongeren voelen dat ook duidelijk aan. Ze merken dat er minder tijd is voor overleg en inspraak, dat ze minder gemakkelijk geïnformeerd raken of dat ze soms heel lang moeten wachten voor ze een gepast antwoord krijgen op hun eigenlijke hulpvraag. Naast professionals kloppen ook ouders aan de deur. Ouders runnen vandaag een gezin. Opvoeden lukt niet zonder timemanagement. Ouders kijken naar de overheid als belangrijke ondersteunende partner. Heel wat
kinderen zijn maar al te vertrouwd met kinderopvang, de school, de buitenschoolse opvang en de vele vrijetijdsvoorzieningen. Tegelijk botsen we nog altijd op een grote ongelijkheid in de participatie aan deze initiatieven. Er is geen kinderopvang in de directe buurt. Er is geen plaats op school. De speelpleinwerking werd 25% duurder. In de vakantiewerking zijn kinderen met ADHD niet welkom want zij vragen te veel tijd. De gevolgen van het gebrek aan tijd hebben niet alleen een directe impact op kinderen en jongeren. Tijdsdruk of een tekort aan tijd nestelt zich ook in de structuren van zorg en onderwijs. Wie zal er in de toekomst voor de kinderen en jongeren zorgen? Zeker voor ‘moeilijke’ kinderen, kinderen die al eens vaker vallen of kinderen die bijzondere zorgen, begeleiding en ondersteuning nodig hebben, stelt zich deze vraag zeer pertinent. Hoe slagen we er vandaag in om ook deze groep aan boord te houden? Dit is geen loze, goedkope kreet. We zien kinderen en jongeren vandaag te vaak doorgeschoven worden. Deze vaststelling vraagt een fundamentele reflectie. Mijn zoon heeft een beperking en stelt moeilijk gedrag. Hij verdraagt weinig en kan erg opvliegend en agressief zijn. Hij staat onder toezicht van de jeugdrechtbank. Hij was vroeger al geplaatst in een MPI. Daar wilden ze hem niet meer. Dan heeft hij op kinderpsychiatrie verbleven. Van daaruit ging hij zes maanden naar een gemeenschapsinstelling want er was geen andere oplossing. Nu verblijft hij in een psychiatrische behandeleenheid voor jongeren. Wat mij als moeder vooral frappeert, is dat ze me bij de diagnose en behandeling vertelden dat mijn zoon regelmaat, duidelijkheid en structuur nodig heeft. Als je zijn geschiedenis bekijkt, is dit allesbehalve een vaste structuur en duidelijkheid bieden. Jongeren en ouders hebben nauwelijks zicht op het opnamebeleid van een instelling. Professionals klagen aan dat voorzieningen heel vrij zijn in hun opnamebeleid. Of soms om onduidelijke redenen een opname wensen te stoppen. Als een voorziening zegt dat ze niet langer voor de opvang van de jongere kan zorgen, start de zoektocht naar een nieuwe plek. Kinderen en jongeren komen dan in de wachtkamer terecht. Soms ook in meerdere wachtkamers. Trajecten van een crisispleeggezin, naar een observatiecentrum, naar voorziening X, naar opname in een gemeenschapsinstelling, naar kinderpsychiatrie en ten slotte naar voorziening Y komen nog te vaak voor.
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
49
Tijd voor meer tijd
Ook in het onderwijs botsen we op de problematiek van hoe ‘moeilijke leerlingen’ en hun ouders soms grote moeilijkheden ervaren om aan boord te kunnen blijven. Zo slagen we er nog altijd niet in om minder kinderen door te verwijzen naar het buitengewoon onderwijs. Wanneer statistieken aantonen dat kinderen die in november of december geboren zijn, 76% meer kans hebben om naar het buitengewoon onderwijs doorverwezen te worden, is het duidelijk dat het tijdsaspect hier een belangrijke rol speelt.
… tot je ze uitvoert Kinderen vragen tijd, dat is intussen duidelijk. Om een jeugdzorg met meer tijd mogelijk te maken, lijken me op zijn minst drie zaken van belang.
we begin 2014 toen het Onderzoekscentrum Kind & Samenleving zijn onderzoek rond jonge mantelzorgers presenteerde. Het is het eerste onderzoek dat jongeren en kinderen hierover bevraagt en echt serieus neemt. De jonge ondervraagden geven eerlijke antwoorden en delen tips uit met lotgenoten. Maar het meest revolutionaire is misschien wel het feit dat dit onderzoek het stereotiepe beeld doorbreekt van kinderen en jongeren als ‘onvermogend te handelen’. Deze minderjarigen zijn hier géén zorgbehoevende, maar net zorgverstrekkers die voortdurend autonome keuzes moeten maken en beslissingen nemen. Het voorbeeld van de mantelzorgers toont hoe belangrijk het is de ervaringen en de perspectieven van kinderen en jongeren een plek in ons professioneel handelen en denken te geven. Wanneer we het erover eens zijn dat kinderen inderdaad kunnen optreden als active agents, rijst de vraag of we geen stap verder moeten zetten. Het gaat immers niet alleen om het verlenen van een stem aan kinderen. We dienen ook onze totale kijk op kindzijn en menszijn te herdenken. Kunnen we blijven vasthouden aan het concept dat volwassenen autonoom en onafhankelijk zijn, terwijl kinderen vooral bescherming en begeleiding nodig hebben? Vele voorbeelden spreken dit tegen. En toch zijn dat de maatstaven die we vandaag hanteren voor een volwaardige deelname aan de samenleving.
Ten tweede: wees voorzichtig met het toepassen van een managementlogica op zorg en onderwijs. De organisatie van zorg en onderwijs vragen uiteraard maTen eerste: geef de stem en het perspectief van kindenagement. Maar de zorg voor kinderen vanuit een doorren en jongeren een volwaardige plek. We zijn lange gedreven managementdenken benaderen is de zorg tijd heel rigied met het ontekort doen. We zien hier een derscheid tussen kinderen interessante parallel met de Kinderen staan aan het begin van het en volwassenen omgegaan. ouderenzorg. Kinderen staan continuüm, ouderen op het eind ervan. Dat Volwassen zijn betekent dan aan het begin van het contizijn vaak de meest kwetsbare plekken. ‘af’ zijn, kind zijn ‘nog niet’. nuüm, ouderen op het eind Dat vind je vandaag bijvoorervan. Dat zijn vaak de meest beeld zeer duidelijk geïllustreerd in de wijze waarop kwetsbare plekken. Tijd krijgen is hier essentieel. Het onze jeugdzorg is georganiseerd. Tot de leeftijd van 18 maakt deel uit van het mee eigenaar zijn van de zorg om jaar worden minderjarigen ondersteund, geholpen en jou. Dit laat zich niet meten. Blijf binnen de organisatie begeleid. Maar zodra de achttiende verjaardag is gepasvan zorg ook de specificiteit van bepaalde problemen seerd, lijkt een mens opeens vaardigheden te bezitten erkennen. En de tijd die nodig is om de gevoeligheid die hij enkele uren eerder nog niet bezat. Plots vallen alle aan dag te leggen bij het bespreken van delicate onderzorg, begeleiding en ondersteuning weg. werpen zoals misbruik en suïcide. Een apart meldpunt voor geweld en seksueel misbruik of voor vragen rond Dat kinderen in feite actieve betekenisgevers zijn en mee suïcide zijn vanuit managementoogpunt misschien niet vorm geven aan hun leven, zijn we ons pas stapsgewijs direct aangewezen, maar ze houden zowel de vrager als gaan realiseren. Die nieuwe realiteit is doorgedrongen de hulpverlener buiten de tijdsdruk van een klassieke indankzij enkele opvallende voorbeelden uit binnen- en formatielijn. buitenland. Een recent voorbeeld in Vlaanderen zagen
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 50
Tijd voor meer tijd
worden om zelf initiatief te nemen en dus hun probleTen derde: draag zorg voor je professionals die dagelijks men en mogelijke antwoorden hierop te expliciteren, met kinderen en jongeren actief zijn. Er is vandaag een draagt dit onvermijdelijk een zekere kwetsbaarheid in grote roep vanuit de overheid naar meer engagement zich. Dit veronderstelt een ruimte waarin mensen fouten van de burger. In de zorg bijvoorbeeld spreekt men over mogen en moeten kunnen maken. Het huidige maatde nood aan vermaatschappelijking. De vermaatschapschappelijk klimaat zit in deze niet echt mee. En ook de pelijking van de zorg heeft als grote voordeel dat ze kanoverheid blinkt vandaag niet echt uit in het schenken sen in zich draagt op een meer inclusieve en participatievan vertrouwen aan die jongeren en hun gezinnen die ve samenleving. Tegelijk duikt hier ook een groot gevaar het moeilijk hebben. De recent goedgekeurde GASop: mensen die zorg nodig hebben moeten deze eerst wet die Gemeentelijk Admiin hun omgeving zoeken, pas De overheid blinkt vandaag niet echt uit in het nistratieve Sancties nu ook daarna kunnen ze beroep schenken van vertrouwen aan die jongeren en voor jongeren vanaf 14 jaar doen op professionele hulp. hun gezinnen die het moeilijk hebben. mogelijk maakt, is hiervan Nederland zette al eerder een voorbeeld. De overheid de stap naar vermaatschapverschijnt hier als de ongenapelijking. Professionals daar dige opvoeder, hard voor zij ‘die niet willen horen, en het vinden het behoorlijk lastig om deze nieuwe publieke dus maar moeten voelen’. De boete of sanctie als pedamoraal van bovenaf op te leggen. Er is ook weinig tijd. gogische toverstok. Dit klimaat van pre-pressie waarin Dit maakt dat professionals zich heel vaak ofwel afzijdig preventie steeds scherper in een repressieve gedaante houden ofwel zich genoodzaakt voelen tot het uitoeverschijnt, botst met de maatschappelijke condities om fenen van dwang. Een tussenpositie lijkt vandaag zeer de vermaatschappelijking van de zorg wezenlijk vorm te moeilijk. Herman De Dijn, emeritus professor ethiek aan de KULeuven, geeft aan dat professionals er ook mee kunnen geven. voor zouden moeten zorgen dat in de zorg herwaardeEn toch biedt vermaatschappelijking ook kansen. De ring komt voor morele en zingevende bronnen, dus voor praktijk is hier vaak de overheid voor. Een initiatief als inspirerende verhalen en inzichten, van waaruit zijzelf, TEJO (Therapeuten voor Jongeren) waarbij een groep maar ook alle andere betrokkenen, kunnen handelen. professionele psychotherapeuten en psychologen zich Maar ook dat vraagt uiteraard tijd. vrijwillig inzet om de toegang tot de geestelijke gezondHet is voorts belangrijk om oog te hebben voor de breheidszorg gratis en zeer laagdrempelig mogelijk te blijdere maatschappelijke context waarbinnen het pleidooi ven maken, is een knap voorbeeld van vermaatschapvoor vermaatschappelijking van de zorg gevoerd wordt. pelijking van de jeugdzorg. De overheid staat hier voor Wanneer jongeren en hun directe omgeving gevraagd de vraag hoe ze zich tegenover dit soort initiatieven in de toekomst dient te verhouden. Deze vraag dringt zich zeker op wanneer het gaat om initiatieven die in eerste instantie ingegeven zijn vanuit een nieuw soort filantropie. Grote bedrijven die op eigen initiatief een instelling voor kinderen en jongeren uit maatschappelijk kwetsbare situaties oprichten bijvoorbeeld. Het is zeer moeilijk om tegen dit soort initiatieven te zijn omdat zij een grote maatschappelijke nood lenigen. Tegelijk draagt de overheid de grote verantwoordelijkheid om de bestaande referentiekaders die het recht op zorg van-
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
51
Tijd voor meer tijd
daag vorm geven (denk aan het Decreet op de Rechtspositie van Minderjarigen in de Jeugdhulp) ook hier te verzekeren. Deze discussie plaatst ons midden interessante spanningsvelden waar liefdadigheid, vermaatschappelijking en ook vermarkting van de zorg centrale begrippen zijn. De overheid kan zich hier niet wegstoppen of zich terugtrekken, maar dient de centrale regie in handen te blijven houden. Werken vanuit kinderrechten betekent dat kinderen erbij horen. Werken vanuit kinderrechten is aandacht hebben voor hoe kinderen en jongeren hun zorg, hun begeleiding, hun ondersteuning ervaren. Werken vanuit kinderrechten is kinderen ernstig nemen. Maar werken vanuit kinderrechten betekent ook vragen stellen bij gangbare manieren van handelen. En op zoek gaan naar alternatieven die meer recht kunnen doen aan de ontwikkeling van kinderen en aan de gelijkheid in ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen en jongeren. Ik hoop dat mijn droom over de jeugdzorg in die zin inspirerend mag zijn.
Auteur en contactgegevens Bruno Vanobbergen Kinderrechtencommissaris Leuvenseweg 86 1000 Brussel 02/552 98 00
[email protected] www.kinderrechtencommissariaat.be
Referenties DE DIJN, H. (2014). Vloeibare waarden. Politiek, zorg en onderwijs in de laatmoderne tijd. Klement Kalmthout: Uitgeverij Pelckmans. LAUWERS, H. (2013). Jonge mantelzorgers? Kinderen van ouders met een chronische ziekte of handicap. Een belevingsonderzoek. Brussel: Kind & Samenleving. MEIRE, J. (2013). Over vrijbuiters en ankertijd: de tijdsbeleving van kinderen onderzocht. Brussel: Kind & Samenleving.
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 52
Hans Paredis | vzw De Patio, De Kerseboom | Brugge
Ongeveer dertig jaar geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met de bijzondere jeugdbijstand. Letterlijk. Op een scoutsfuif in zaal Het Gildehuis in een dorp in Noord-Limburg. Ik liep net met drie pinten van de toog richting dansvloer, toen ik botste tegen één van de gasten van ‘het gesticht’ en een kluts bier over hem morste. Mijn ouders waarschuwden mij altijd om niet op te trekken met ‘die van het gesticht’, maar mijn contact van die avond was geheel onvrijwillig. Blijkbaar interpreteerde die gast dat anders, want nog voor ik ‘sorry’ kon zeggen, kreeg ik een vuistslag in het gezicht, waardoor ik achteruit wankelde met de inhoud van drie pinten over mij heen. De omstaanders kwamen snel tussen om de boel te sussen en het incident eindigde ermee dat de uitbater van het Gildehuis de jongere aan de deur zette met de boodschap dat hij het kon vergeten om ooit nog binnen te mogen in zijn zaal. Daarmee was heel de zaak afgehandeld. Moest dit alles dertig jaar later plaatsvinden, zou het hoogstwaarschijnlijk heel anders verlopen. Het gesticht in kwestie is ondertussen een gereputeerde CANOvoorziening. De jongere zou door de inzet op het trainen van vaardigheden en het versterken van de context, zijn emoties in het algemeen en zijn agressie in het bijzonder, veel beter onder controle hebben. Hij zou na het botsen zichzelf beheersen en vriendelijk mompelen “Het geeft niet”. Meer nog. Waarschijnlijk stonden die jongere en ik niet apart op die fuif, maar hingen we samen aan de toog. Keuvelend over hoe het ging op school, over hoe hij had gespeeld in die voetbalmatch vorig weekend, overwegend naar welk festival we zouden gaan volgende zomer. En mocht hij toch slaan na de botsing, zou het incident een heel ander gevolg krijgen. Er zou een herstelbemiddeling volgen, die zou uitmonden in een overeenkomst en een gesprek tussen de partijen met uitgebreide excuses van de jongere en een billijke vergoeding voor mijn t-shirt (dat toch wel heel erg naar het bier stonk). Bovendien zou de jongere nog een twintigtal uren gemeenschapsdienst moeten uitvoeren. In het scoutsheem uiteraard. Het hierboven geschetste scenario is vermoedelijk vooral ‘wishfull thinking’. Maar we kunnen niet ontkennen dat we als sector de voorbije dertig jaar heel grote stappen vooruit gezet hebben. In het denken over jongeren, in het omgaan met hun problemen en ook in de mate waarin we erin slagen hen effectief te helpen. We slagen
Hersenspinsel
erin om problematische leefsituaties om te buigen naar maatschappelijk geïntegreerde jongeren en gezinnen. Er is nog steeds een flink deel van de jongeren waarbij we de ommekeer niet realiseren, maar heeft dat niet vooral te maken met de steeds complexer wordende problemen van de jongeren? En tot slot. Moest iemand mij dertig jaar geleden – kort na het incident – verklaard hebben dat ik nog met zo’n jongeren zou gaan werken, ik zou hem ter plekke gek verklaard hebben. En toch … gebeurde het, bijna en cours de route. En … heb ik er nog steeds geen spijt van.
AUTEUR EN CONTACTGEGEVENS Hans Paredis vzw De Patio afdeling De Kerseboom Stijn Streuvelsstraat 48 8000 Brugge 050/33 32 09
[email protected]
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
53
Sponsor
agora
• jaargang 30 • nr. 4 • december 2014 54
Informant WERKVLOER
LEIDING
Frans voor jeugdhulp Gent - 13 en 27/1, 10/2/2015
Aan de slag met kwaliteitszorg Gent – 26/2 en 26/3
Praktijkdag KOPP Gent - 16/1/2015
Basismodule ‘leiden en coachen’ Gent – 6 en 27/3, 24/4 en 22/5
Gedeelde zorg, de context voorbij Gent – 5, 6, 12 en 27/2/2015
Is je organisatie klaar voor digitale wereld? Brussel – 13/3/2015
Doelgericht werken met kinderen en hun gezin Gent – 3 en 17/3/2015
DUPLO voor leidinggevenden Gent – 22/4 en 6/5/2015
Digitale media, internettools en mediawijsheid Brussel – 6 en 20/3, 24/4/2015
Persoonlijk ontwikkelingsplan Gent – 6 en 20/10/2015
Basisopleiding contextbegeleiding Gent – 6 dagen voorjaar
Iedereen coacht! Gent – 8 en 22/10/2015
DUPLO opleiding Gent – 13 en 20/3, 12/6/2015
VTO…van leren naar implementeren Gent - 15/1 en 13/2
Eerste stappen in de digitale wereld Brussel – 24 en 30/3/2015 Werken aan psycho fysieke weerbaarheid Gent – 27, 28 en 29/4/2015 + terugkom
Alle info op www.jo-in.be of www.facebook.com/informant.vorming
Familie en systeemopstellingen Gent – 7 en 21/5/2015 Creatief communiceren met jonge kinderen Gent – 28/5/2015 Praktijkdag circulaire vragen stellen Gent – 25/9/2015 Basisopleiding autonoom wonen Gent – 2, 16, 30/10 en 20/11/2015
agora • jaargang 30 • nr. 4 • december 2014
55