agora
Is een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding - Informant
Verschijnt 4 keer per jaar (maart, juni, september en december) Jaargang 30, nummer 1, maart 2014
vzw Jongerenbegeleiding - Informant Stapelplein 32 9000 Gent 0490/44.65.27 www.jo-in.be
Verantwoordelijke uitgever Geert Ginneberge Bauwerwaan 44 • 9930 Zomergem
Colofon Agora is een tijdschrift van vzw JongerenbegeleidingInformant en verschijnt vier maal per jaar (maart, juni, september en december). Redactie: • Annelies Mincke: vzw Jongerenbegeleiding-Informant • Dries Verdonck: West-Vlaamse Pleeggezinnendienst • Frances Van Belle: CAW regio Gent-Eeklo • Kurt Declercq: Steunpunt Expertisenetwerken vzw • Lies Vandemaele: Brugfunctie Oost- en West-Vlaanderen Geestelijke Gezondheidszorg en Justitie • Marijke Magherman: VSPW Kortrijk • Marjan Detavernier: Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding • Mieke Lampaert: vzw De patio - ‘t Groot Hersberge • Vanessa Hoste: vzw De Patio - OOOC ‘t Laar Eindredactie: Annelies Mincke Vormgeving: Alfa Print Solutions Abonnement: Een jaarabonnement kost €25. Leden van vzw Jongerenbegeleiding-Informant ontvangen Agora gratis. Geïnteresseerden kunnen zich abonneren door contact op te nemen met onderstaand redactieadres. Redactieadres: Agora VZW Jongerenbegeleiding-Informant Stapelplein 32 9000 Gent 0490/44 65 27 (Annelies Mincke)
[email protected] www.jo-in.be Artikels: Agora is steeds op zoek naar interessante artikels rond actuele thema’s binnen de praktijk van de jeugdhulp. Geïnteresseerde auteurs kunnen steeds contact opnemen met het redactieadres. De auteursinstructies vindt u op onze website www.jo-in.be (JongerenbegeleidingTijdschrift Agora). Artikels die voor publicatie worden doorgestuurd naar de redactie, worden na bespreking op de redactieraad gepubliceerd in één van de komende nummers. De inhoud van de bijdragen weerspiegelt niet noodzakelijk het standpunt van vzw JongerenbegeleidingInformant of van de redactieraad en blijft onder de verantwoordelijkheid van de auteur/organisatie. D/1989/0543/199
agora
2 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Inhoud
4 11
18 21 26
30 34 35
37 40 43
48 49
50
52 53 55
Thema: Sociaal-emotionele ontwikkeling Vroegere gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling Greet Geenen Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg. De basisbehoeften van Al Pesso. Ingrid Cafmeyer Thema: Media Train De Media Train raasde door de Bijzondere Jeugdzorg. Jo Van Hecke Jeugdzorg online; een roze regenwolk? De wissel zoekt zijn weg in het web. Sieg Pauwels ‘Tinternet’. Een zoektocht naar methodische kansen binnen de begeleiding. Geert Van Driessen Thema: Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) De wet op de gemeentelijke administratieve sancties (GAS-wet). Een korte introductie. Diederik Cops & Stefaan Pleysier De ontkrachting van bemiddeling en gemeenschapsdienst binnen de GAS. Heidi Vanheste Jongeren en GAS. Een vraag naar duidelijkheid. Lander Piccart Andere artikels Ik maakte voor mijn pleegbroer een plaatsje in mijn leven… Studenten KATHO IPSOC Ambities hebben voor onze gasten? Is het gepermitteerd? Sébastien Vernieuwe Overzicht projecten samenwerking kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulp. Jeugdbelevenissen Liefde Hersenspinsel Hans Paredis Boekbespreking De Spiegel. Krachtig coachen vanuit gestalten oplossingsgericht denken met aandacht voor zelfreflectie (Chris Van Dam) Trees De Groot Sponsors Aankondigingen Informant
Voorzet Beste lezer, Voor u ligt alweer een nieuwe editie van Agora klaar. En niet zomaar een doordeweekse editie, maar de eerste van ons feestjaar. Jawel, Agora heeft dit jaar 30 kaarsjes op haar verjaardagstaart staan en dat mag gevierd worden! Eind 2014 zal het themanummer volledig in het teken staan van Agora doorheen de voorbije 30 jaar. Ook op onze jaarlijkse studiedag eind 2014 klinken we op deze verjaardag en bedanken we alle redactieraadsleden, alle auteurs en iedereen die in de afgelopen 30 jaar iets voor Agora betekende. Wij kijken er alvast naar uit. Nu over naar de inhoud van deze Agora. Net zoals het inspirerende lenteweer, schotelen wij u ook deze keer enkele actuele en begeesterende artikels en thema’s uit de jeugdhulp voor. In het verlengde van het decembernummer in 2013, waarin we het thema ‘Sociaal-emotionele ontwikkeling’ onder de loep namen, maken we plaats voor nog twee artikels die dit thema belichten. Greet Geenen gaat in op vroegere gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling. Ingrid Cafmeyer neemt een insteek vanuit de basisbehoeften van Al Pesso. De Media Train raasde in de voorbije twee jaar doorheen het landschap van de Bijzondere Jeugdzorg. We laten Jo Van Hecke, projectmedewerker Media Train, terugblikken op het doorlopen proces. Sieg Pauwels van De Wissel en Geert Van Driessen van Ter Loke zorgen voor een praktijkgerichte insteek. GAS is een letterwoord dat iedereen ondertussen kent. Van waar komt de GAS-wet eigenlijk en hoe kijken enkele betrokkenen hiernaar? Diederik Cops & Stefaan Pleysier geven ons een introductie in de GAS-wet. Vervolgens krijgen we een opiniestuk te lezen vanuit de HCA-diensten en de Ambrassade. Verderop worden in dit nummer nog enkele interessante thema’s aangesneden met als starter het thema ‘eigen kinderen in een pleeggezin’. Vervolgens laat Sébastien Vernieuwe zijn kritische geest de vrije loop en reflecteert hij op de ambities die we hebben voor jongeren in onze maatschappij. Tot slot zetten we de samenwerkingsprojecten tussen de kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulpvoorzieningen op een rijtje. Naar goede gewoonte vindt u ook in deze Agora een jeugdbelevenis en een interessant hersenspinsel. Als uitsmijter voorziet Trees De Groot ons van een boekbespreking van ‘De Spiegel’. Wederom een goed gevulde Agora dus, met leesvoer voor enkele uren op een gezellig terrasje in de prille lentezon. Ik wens u alvast veel leesplezier toe! Geert Ginneberge Voorzitter vzw Jongerenbegeleiding-Informant
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
3
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling Greet Geenen | Universiteit Leuven | Leuven
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
De sociaal-emotionele ontwikkeling start bij de geboorte. De sociale en emotionele vaardigheden die een kind zich in die eerste periode eigen maakt, blijven gans zijn leven doorwerken. Er bestaan diverse theorieën over hoe een kind sociaal-emotioneel ontwikkelt en ook over hoe een volwassene beïnvloed wordt door de sociale en emotionele gebeurtenissen in zijn vroegste levensjaren. De gehechtheidstheorie levert in dit verband een bijzondere bijdrage. De vorming van gehechtheidsrelaties wordt immers beschouwd als de organiserende kracht achter de sociale en emotionele ontwikkeling van het jonge kind. De mate waarin een kind een gehechtheidsfiguur al dan niet als veilige basis kan aanwenden, heeft gevolgen voor zijn sociale en emotionele capaciteiten in een toenemend aantal contexten. In deze bijdrage staan we stil bij deze vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling.
Gehechtheid tussen kind en verzorgingsfiguur De term gehechtheid verwijst naar de affectieve band die zich geleidelijk ontwikkelt tussen een kind en zijn verzorgingsfiguur. Elk kind wordt geboren met een inherente motivatie om zich aan een verzorgingsfiguur te hechten. De mens is daar vanuit zijn evolutie als soort mee uitgerust. Door zich te hechten, verhoogt een kind zijn overlevingskansen: alleen redt een baby het niet. Gehechtheidsrelaties overstijgen echter dit primair evolutionaire doel van overleven. Naarmate gehechtheidsrelaties ontwikkelen, nemen ze ook complexere functies op. Het jonge kind leert de gehechtheidsfiguur in toenemende mate gebruiken als veilige basis van waaruit het de wereld kan verkennen wanneer het zich veilig voelt enerzijds, en als toevluchtshaven bij stress anderzijds. De gehechtheidsrelatie legt de basis voor affectregulatie1. Het jonge kind kan zichzelf nog niet reguleren. Het is de gehechtheidsfiguur die voor het kind allerlei sensaties en emoties verteert en waar nodig vertaalt (Geenen & Corveleyn, 2010; Geenen & Detavernier, 2011). Dankzij de nabijheid van een regulerende verzorgingsfiguur ontwikkelt het kind stilaan zelf de vaardigheid om zijn affecten te reguleren. Individuele verschillen in de kwaliteit van deze vroege gehechtheidsrelaties (infra) beïnvloeden hoe het kind groeit in emotieregulatie, zelfwaardegevoel en sociale vaardigheden buiten de ouder-kindrelatie. Een gehechtheidsrelatie ontwikkelt tijdens het eerste levensjaar onder bepaalde voorwaarden. Gehechtheid ontstaat niet zomaar: ze kan maar groeien binnen een relatie met een verzorgingsfiguur. De kwaliteit van die relatie bepaalt welk type gehechtheidsrelatie een kind met de verzorgingsfiguur ontwikkelt. Een kind heeft tijd 1 Zie bijv. Schmeets & Verheugt-Pleiter, 2005.
agora
4 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
nodig om zich te hechten en doorloopt daarbij verschillende fases2. Pas vanaf ca. twaalf maanden wordt het gehechtheidsgedrag van een kind naar de gehechtheidsfiguur observeerbaar. Dit observeerbaar gehechtheidsgedrag van het kind bouwt voort op wat men in de gehechtheidstheorie een intern werkmodel noemt: een voorstelling van hoe het kind zijn omgeving en nabije verzorgingsfiguren waarneemt. Een kind kan bijvoorbeeld op die jonge leeftijd al het idee gevormd hebben dat moeder het komt troosten als het haar roept. Of een kind kan menen dat vader meestal niet reageert als het ongemak voelt en dat het in aanwezigheid van vader op zichzelf is aangewezen. Er zijn dus twee elementen van belang bij de gehechtheid van het kind: zijn gedrag enerzijds en de representatie of intern werkmodel dat eraan ten grondslag ligt anderzijds. Een kind hecht zich aan een beperkt aantal verzorgingsfiguren (moeder, vader, opvang, ...). De kwaliteit van gehechtheid kan per verzorgingsfiguur verschillen. Zo kan eenzelfde kind onveilig gehecht zijn aan moeder en veilig aan vader. Gehechtheid blijft van belang doorheen het verdere leven. Ook een volwassene is veilig dan wel onveilig gehecht3. Die gehechtheidsrepresentatie kleurt zijn manier van in het leven staan en zijn omgang met anderen. Er bestaat een sterke overdracht van gehechtheid van ouder op kind. Een ouder met een veilige gehechtheidsstijl, heeft veel kans dat zijn kind zich op een veilige manier aan hem/haar hecht. Hetzelfde geldt voor onveilige 2 Voor een beschrijving van de ontwikkelingsfases en randvoorwaarden, zie Geenen & Corveleyn, 2010. 3 Anders dan een kind dat gehechtheidsgedrag stelt ten aanzien van een bepaald persoon (bijv. veilig gehecht aan moeder en onveilig aan vader), heeft een volwassene slechts één bepaalde gehechtheidsstijl: veilig-autonoom versus onveilig (gereserveerd, gepreoccupeerd of gedesorganiseerd). Zie Geenen & Corveleyn, 2010.
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
gehechtheid. Daarnaast is er een hoge continuïteit van gehechtheid doorheen het leven. Een veilig gehecht kind heeft veel kans op te groeien tot een volwassene met een veilige gehechtheidsrepresentatie. Een onveilig gehecht kind heeft veel kans als volwassene onveilig gehecht te blijven. Uiteraard spelen ‘life events’ en omgevingsomstandigheden hierin een rol. Een hecht contact met een leraar of pleegouder kan een onveilig gehecht kind laten evolueren in de richting van veilige gehechtheid, net zoals het plots verlies van gehechtheidsfiguren een veilig gehecht kind onveilig gehecht kan maken. Ondanks deze aangetoonde overdracht en continuïteit is de gehechtheidstheorie niet deterministisch. Ze stelt geenszins dat iemand die als kind onveilig gehecht is, in zijn verder leven steeds onveilig gehecht zal blijven. Om Fraiberg4 te citeren: ‘history is not destiny’, ‘je geschiedenis is niet je lot’. In de loop van de jaren is veel onderzoek verricht naar wat men verworven veiligheid of ‘earned secure attachment’ noemt. Het gaat om veilige gehechtheid die een volwassene verwerft ondanks eerdere zeer negatieve ervaringen met verzorgingsfiguren. Hij kan in de loop van zijn verder leven veilig gehecht raken omwille van verrijkende contacten met leeftijdsgenoten of andere volwassenen zoals een leraar, pleeg- of adoptieouder, sporttrainer, vriend, partner of therapeut. De hulpverlening heeft daarin ook een belangrijke taak.
Individuele verschillen in de kwaliteit van vroege gehechtheidsrelaties De ‘Strange Situation Procedure’ (Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978) onderkent vier gehechtheidspatronen bij het kind: veilig, vermijdend, ambivalent en gedesorganiseerd5 gehecht. In deze laboratoriumprocedure wordt het stressniveau van het kind gemanipuleerd met als doel het gehechtheidssysteem bij het kind te activeren en zo observeerbaar te maken. Men bekijkt vooral de wijze waarop het kind de interactie met de ouder na separatie herstelt. Speciale aandacht gaat uit naar de manier waarop het kind de ouder gebruikt om zijn emoties te reguleren. Een kind dat veilig gehecht is aan een bepaalde verzorgingsfiguur, zal in momenten van ongemak spontaan zijn toevlucht zoeken tot deze persoon voor troost of bescherming. Wanneer het door de ouder is gerustgesteld, zal het de omgeving verder gaan verkennen. In niet-stresserende situaties kan het kind in zijn exploreren van de wereld bij momenten ook de nabijheid van 4 Fraiberg in Fonagy, Steele, Moran, Steele en Higitt, 1991, p. 166. 5 Vermijdend, ambivalent en gedesorganiseerd gehecht zijn allemaal vormen van onveilige gehechtheid. De gedesorganiseerde categorie is pas later ontdekt (Main & Solomon, 1986).
de ouder even opzoeken om ontdekkingen te delen of emotioneel bij te tanken. Na dergelijke momenten van contact vervolgt het kind zijn verkenning. Een veilig gehecht kind is in staat om openlijk en authentiek zijn emoties aan de verzorgingsfiguur te tonen. Het gebruikt de ouder om het te helpen zijn emoties te reguleren. Het kind lijkt erop te vertrouwen dat de ouder zorg en bescherming biedt (cfr. intern werkmodel). Het heeft dat blijkbaar geleerd uit al de interacties die het had met de verzorgingsfiguur. Onderzoek bevestigt dat de verzorgingsfiguren van veilige gehechte kinderen over het algemeen sensitief en genegen met hen omgaan. Ze blijken contingent responsief te zijn en afgestemd op de noden en verlangens die het kind uit. In dat licht verrast de evenwichtige en open strategie waarmee een veilig gehecht kind met deze verzorgingsfiguur omgaat niet. Een vermijdend gehecht kind gedraagt zich alsof het de verzorgingsfiguur niet nodig heeft en gaat contact met hem uit de weg. Het richt zijn aandacht vooral op de omgeving en verkent op eigen houtje de wereld om hem heen. Bij scheiding van de ouder vertoont het kind geen of weinig uiterlijke stress en bij hereniging met de ouder zoekt het geen toenadering maar houdt het afstand. Hoewel vermijdend gehechte kinderen zich gedragen alsof ze geen troost van de ouder nodig hebben, laat fysiologisch onderzoek juist bij deze kinderen een verhoogd niveau van ‘arousal’ zien. Het gedrag van een vermijdend gehecht kind kan begrepen worden als een poging van het kind om nabijheid tot de ouder te behouden door zijn eigen uitingen van emotionele noden te desactiveren. Onderzoek leert immers dat ouders van vermijdende kinderen uitingen van ongemak van het kind verwerpen. Een ambivalent gehecht kind vertoont een verhoogde activatiestrategie. Het lijkt op wanhopige wijze contact te zoeken met de ouder, maar kan toch niet door deze gerustgesteld worden. Het blijft zich aan de ouder vastklampen en schenkt weinig of geen aandacht aan de bredere omgeving. Bij scheiding van de verzorgingsfiguur is het kind ontroostbaar. Wanneer de verzorgingsfiguur zich nadien terug bij het kind voegt, kan deze het kind niet op zijn of haar gemak stellen. Het kind vertoont tegengestelde gedragingen naar de ouder toe: toenadering zoeken is vermengd met uitbarstingen van woede of met een grote mate aan passiviteit. Het kind blijft overstuur en zal niet tot exploratie overgaan. De verhoogde activatie van het kind wordt begrepen als een inspanning van de kant van het kind om de ouder responsief en betrokken te houden. Onderzoek geeft aan dat ouders van ambivalent gehechte kinderen inconsistent verzorgingsgedrag stellen waarbij ze niet contingent afgestemd zijn op de signalen van het kind. Een gedesorganiseerd gehecht kind mist een coheren-
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
5
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
te, georganiseerde strategie om nabijheid te zoeken tot de verzorgingsfiguur wanneer het gestresseerd is. Het laat bij momenten in nabijheid van de verzorgingsfiguur bizarre, ongecoördineerde gedragingen zien die een duidelijk doel, intentie of verklaring missen. Zo toont het bijvoorbeeld plots onvolledige, onderbroken bewegingen of expressies. Het kan zonder zichtbare aanleiding verstijven (‘freezing’) of vertraagd bewegen. Ook stereotiepe, asymmetrische houdingen, angstige of verdwaasde gezichtsexpressies, snelle onverklaarbare wisselingen in affect of plots struikelen in nabijheid van de ouder zijn tekenen van gedesorganiseerd gedrag. Al deze momentane uitingen van verward gedrag getuigen van angst waarvoor het kind noch bij de verzorgingsfiguur, noch in de omgeving een oplossing vindt. Uit onderzoek blijkt dat de verzorgingsfiguren van gedesorganiseerde kinderen ofwel zelf angstig ofwel beangstigend zijn. Dit leidt bij het kind tot een onoplosbaar conflict over het al dan niet nabijheid zoeken tot de angstige/beangstigende gehechtheidsfiguur, met chaotische gedragingen tot gevolg.
Vroege gehechtheidsrelaties en latere sociaal-emotionele vaardigheden6
Diverse longitudinale studies bij kinderen vanaf de geboorte tot jongvolwassenheid (Grossmann, Grossmann & Waters, 2005; Sroufe et al., 2005) bevestigen dat de kwaliteit van de vroegste gehechtheidsrelaties gevolgen heeft voor de latere sociale en emotionele vaardigheden van het kind. Hoewel er een duidelijk verband is vastgesteld tussen de vroegste gehechtheidsrelaties en de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling, spelen latere levensomstandigheden een rol in de stabiliteit ervan. Kinderen die in het begin van hun leven een veilige gehechtheidsrelatie met hun verzorgingsfiguur opbouwen, behouden in hun verder leven niet alleen dit veilig intern werkmodel van relaties maar tonen ook de meest optimale ontwikkelingsuitkomsten. Op het vlak van latere emotionele vaardigheden, zijn ze in vergelijking met onveilig gehechte kinderen meester in het identificeren van emoties bij anderen. Ze kunnen ook zeer goed negatieve en gemengde gevoelens bij de ander aflezen, wat meer vaardigheden veronderstelt dan het interpreteren van positieve emoties. Op sociaal vlak zijn ze later in hun leven in vergelijking met onveilig gehechte kinderen meer in staat om hechte relaties met leeftijdsgenoten en volwassenen aan te gaan en te onderhouden. Ze zijn sterk in het oplossen van sociale problemen, hebben minder kans op eenzaamheid en zijn meer dan onveilige kinderen geneigd om in dubbelzinnige situaties een 6 Voornaamste bron: Rosenblum, Dayton & Muzik, 2009, p. 93-94.
agora
6 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
goedaardige motivatie bij leeftijdsgenoten te veronderstellen. Ze hebben niet alleen meer zelfvertrouwen maar ook meer vertrouwen in anderen. Kinderen met een voorgeschiedenis van vermijdende gehechtheid verwachten afwijzing in relaties. Onderzoek toont dat ze later in hun leven minder uitgerust zijn om succesvol met anderen om te gaan, vooral wanneer ze ook blootgesteld zijn aan andere risicofactoren. Deze kinderen lopen meer kans om zelf emotioneel geïsoleerd, vijandig en antisociaal te geraken, waarmee ze mogelijk zelf ook uitlokken dat volwassenen en leeftijdsgenoten hen afwijzen. Zo is vastgesteld dat kinderen die in het begin van hun leven vermijdend gehecht waren, meer als vijandig worden ervaren en ook meer als zondebok door leeftijdsgenoten worden bestempeld dan veilig of ambivalent gehechte kinderen. Kinderen met een ambivalent gehechte voorgeschiedenis hebben geleerd om alle aandacht op de verzorgingsfiguur gericht te houden in een poging toch maar enige warmte te ontlokken van de verzorgingsfiguur die inconsistente zorg biedt. Deze overinvestering in de verzorgingsfiguur ten koste van exploratie heeft een keerzijde. In de vroege kindertijd blijken deze kinderen meer aarzelend in het verkennen van nieuwe situaties. Ze lopen meer kans om genegeerd te worden door leeftijdsgenootjes, hebber vaker last van scheidingsangst, geraken sociaal meer geïsoleerd en/of vijandig. Ze beschikken dikwijls ook over minder empathie naar andere kinderen toe dan aanvankelijk veilig gehechte kinderen. Het meest kwetsbaar blijken de kinderen die gedesorganiseerd gehecht raakten in het begin van hun leven. Dit patroon onstaat ten gevolge van de aanhoudende vrees en onzekerheid van het kind over hoe de ouder zal reageren. Het kind heeft immers meermaals angstige of beangstigende antwoorden van de ouder gekregen die ook hulpeloosheid, vijandigheid of misbruik kunnen inhouden. De latere vaardigheden van deze kinderen op sociaal-emotioneel vlak zijn erg pover. Studies wijzen op een massa problematische uitkomsten, zoals meer controlerend gedrag in de vroege kindertijd, meer vijandig en/of agressief gedrag naar leeftijdsgenoten toe, meer externaliserende en internaliserende gedragsproblemen en ontwikkelingsachterstanden waaronder lage schoolresultaten en een laag zelfwaardegevoel in verband met schools presteren.
De invloed van de verzorgingsfiguur op de sociale ontwikkeling van het jonge kind De verzorgingfiguur speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van gehechtheid bij het kind en in zijn sociaal-
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
emotionele ontwikkeling7. In deze paragraaf staan we stil bij enkele manieren waarop een ouder de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind beïnvloedt: via zijn gedrag, via zijn verbale communicatie met het kind, via zijn gehechtheidsrepresenties en mentaliserend vermogen8. Daarbij gaat het niet om ‘blaming the parent’. De manier waarop een ouder met het kind omgaat, kan begrepen worden vanuit zijn voorgeschiedenis en actuele levensomstandigheden.
Het gedrag van de ouder: sensitief en emotioneel beschikbaar Sensitiviteit (Ainsworth et al., 1978) wijst op het vermogen van een verzorgingsfiguur om de signalen en impliciete boodschappen van het gedrag van een kind op te vangen en er op een aangepaste wijze op te reageren. Het blijkt een van de determinanten in in het ontstaan van veilige gehechtheid bij een kind. Tussen een kind en zijn verzorgingsfiguur speelt meer dan sensitiviteit. Ook emotionele beschikbaarheid (Biringen, 2000) is van
belang. Een emotioneel beschikbare verzorgingsfiguur is niet alleen sensitief voor de signalen van het kind. Hij kan ook op een succesvolle manier structuur aanbieden zonder te veel in te grijpen, is op een niet-intrusieve manier met het kind bezig en treedt het kind tegemoet in een open, niet-vijandige sfeer. Ook deze elementen dragen bij aan de kwaliteit van gehechtheid en latere sociaal-emotionele vaardigheden van het kind.
De verbale communicatie van ouder naar kind: ‘mind-mindedness’ Naast gedrag speelt ook de manier waarop een ouder het kind toespreekt een rol. ‘Mind-mindedness’ (Meins, 1997) verwijst naar de geneigdheid van de ouder om het kind te behandelen als een individu met een eigen ‘mind’. Een ouder die sterk is in ‘mind-mindedness’ geeft in zijn interactie met het kind vooral woorden aan de interesses, verlangens, wensen en overtuigingen van het kind. Bijvoorbeeld ‘jij wil die knuffel, is het niet?’, ‘ben je zo verdrietig?’. Een ouder die niet ‘mind-minded’ is, gaat vooral in op concrete gedragingen van het kind (‘huilebak’) of brengt zijn eigen perspectief in (‘ons mama houdt niet van zeurende kindjes’). Onderzoek toont aan dat sterke ‘mind-minded’ communicaties van de ouder tijdens het eerste levensjaar een voorspellende waarde hebben naar veilige gehechtheid van het kind op één jaar alsook naar het verwerven van het vermogen om gevoelens en gedachten bij de ander te lezen (‘theory of mind’) op vier jaar.
Mentale representaties Ook de interne werkmodellen of mentale representaties van de ouder zelf zijn van invloed. Veel onderzoek is verricht naar de representatie van de ouder over zijn vroege gehechtheidservaringen. Deze gehechtheidsrepresentatie – veilig of onveilig - kleurt de manier waarop iemand over zichzelf en anderen denkt en ermee omgaat. Ze kleurt dus ook de omgang met het kind. Ouders met een veilige gehechtheidsrepresentatie blijken meer dan onveilige ouders in staat om hun kind op een open en authentieke manier te benaderen. Ze kunnen zich ook afstemmen op een bredere waaier van emoties van het kind. Dit alles resulteert veelal in veilige gehechtheid en een rijkere sociaal-emotionele ontplooiing bij het kind. 7 Ook kindfactoren en ruimere contextvariabelen spelen daarin een rol. Elk kind heeft eigen biologische en genetische kenmerken en groeit op in een ruimere familiale, sociale, socio-economische en culturele context. In deze bijdrage gaan we daar niet op in. 8 Voor uitvoerige toelichting en illustratie van de beschreven concepten, zie Geenen & Corveleyn, 2010 en Daniëls & Geenen, 2013.
Mentaliseren
Mentaliseren of reflectief functioneren (RF) (Fonagy, Gergely, Jurist & Target, 2002) verwijst naar het vermogen om jezelf en anderen te zien en te begrijpen in termen van mentale toestanden, dit wil zeggen gevoelens, ge-
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
7
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
dachten, meningen, bedoelingen, behoeften en wensen. Het refereert tevens naar de capaciteit om gedrag van jezelf en anderen te beoordelen aan de hand van mentale toestanden. Een ouder die sterk is in mentaliseren, benadert de noden en reacties van het kind met openheid en aanvaarding, wat het kind sterkt in het gevoel dat zowel positieve als negatieve emoties verdragen en geïntegreerd kunnen worden. Deze ouder kan om met complexe gevoelens en is in staat die voor het kind te verteren en zo nodig te vertalen. Onderzoek geeft het belang aan van RF voor de ontwikkeling van het kind, vooral bij ouders met een voorgeschiedenis van deprivatie9. RF bij de ouder vormt een buffer tegen de intergenerationele herhaling van onveilige patronen en is een bron voor optimale aanpassing en veerkracht van het kind, vooral in een risicocontext. Dat bleek ook in onze doctoraatsstudie bij generatiearme jonge kinderen en ouders (Geenen, 2007). Mentaliseren is een belangrijke determinant in de intergenerationele overdracht van gehechtheid. Er bestaat een connectie tussen gehechtheid en RF van de ouder enerzijds en gehechtheid en de ontwikkeling van RF bij het kind anderzijds. Een veilig-autonome ouder is veelal uitgerust met een goed ontwikkeld mentaliserend vermogen. Hij kan herkennen wat er omgaat in zijn eigen hoofd/hart en in dat van zijn kind. Daardoor is hij in staat om ‘mind-minded’ op zijn kind te reageren en laat hij gedragingen na die mentaliseren ondergraven, zoals verwaarlozing en mishandeling. Doordat het kind een ouder heeft die adequaat zijn mentale toestanden spiegelt, zal het zich op een veilige manier aan deze ouder hechten. Tegelijk leert het door die ‘mind-minded’ interacties met de ouder geleidelijk mentaliseren en ontwikkelt het een eigen ‘theory of mind’. Als volwassene gaat dit kind de wereld benaderen vanuit een veilige gehechtheidsrepresentatie en met een goed ontwikkeld RF. Als het zelf ouder wordt, zal het op zijn beurt ‘mind-minded’ met zijn kind omgaan. Dit vormt de kern van de intergenerationele cyclus van gehechtheid en mentaliseren. Eenzelfde patroon gaat op voor onveilige gehechtheid en beperkt 9 In het London Parent-Child Project (Fonagy, Steele, Steele, Higitt & Target, 1994) bleken alle kinderen van hoog RF moeders met voorgeschiedenis van deprivatie veilig gehecht aan hen, terwijl slechts één op zeventien kinderen van laag RF moeders veilig gehecht was.
agora
8 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
mentaliserend vermogen10.
Besluit De sleutel tot een voorspoedige sociale en emotionele ontwikkeling ligt in de vroegste relatie van een kind met zijn verzorgingsfiguren. Er zijn heel wat verschillende en complexe invloeden buiten gehechtheid die de ontwikkeling van een kind beïnvloeden. Toch is gehechtheid cruciaal, zeker ook omdat het van in het vroegste begin, zelfs voor de geboorte van een kind, invloed uitoefent. ‘De gehechtheidsrelatie tussen een jong kind en zijn verzorgingsfiguur is de kern waarrond alle andere ervaringen worden gestructureerd, wat de impact van die ervaringen ook mag zijn’11. Om de ontplooiingskansen van kinderen te vergroten, is het dan ook belangrijk om van in het begin het ontstaan van veilige gehechtheid te bevorderen. In ons boek HELPENDE HANDEN (Geenen & Corveleyn, 2010) beschrijven we daartoe vier invalspoorten: een relatie aangaan, mentaliseren bevorderen, sensitiviteit stimuleren en luisteren naar de stem van ouder en kind. Zeker in kwetsbare opvoedingssituaties zijn helpende handen voor ouder en kind welkom. Stresserende omstandigheden zoals armoede of ziekte zetten immers de ouder, de ouder-kindrelatie en en ook de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van het kind onder druk. De beginfase van de ontwikkeling is nog erg plastisch en biedt talrijke wegen tot verandering. Een grote rol is weggelegd is voor maatschappij en hulpverlening 10 Deze cyclus is een denkmodel, geen deterministische theorie. Er is veel kans dat de overdracht zo verloopt, maar er bestaan uitzonderingen die deze cyclus doorbreken. Zie Geenen & Corveleyn, 2010. 11 Sroufe, 2005, p. 353.
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
om effecten van een eventueel moeilijke start als kind om te buigen en ervoor te zorgen dat risicofactoren zich in het verdere leven niet blijven cumuleren. Preventief inzetten op die vroege band tussen ouder en kind loont, zeker ook naar de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind toe. Dit alles vanuit het idee: ‘een schip moet maar een paar graden van koers veranderen en je komt in een andere haven’12.
Auteur en contactgegevens Greet Geenen is doctor in de klinische psychologie en psychotherapeut en zowel op vlak van onderzoek als hulpverlening al meer dan 10 jaar aan het werk met jonge kinderen en ouders die in kwetsbare omstandigheden leven. Ze werkt in het preventief project De Eerste Stappen in Borgerhout en is als vrijwillig wetenschappelijk medewerker verbonden aan de K.U.Leuven. Daarnaast geeft ze vorming over gehechtheid en vroege ouder-kindrelaties in kwetsbare context. Ze schreef Helpende Handen: Gehechtheid bij kwetsbare ouders en kinderen (LannooCampus, 2010) en Helpende Handen in de kinderopvang: Gehechtheid bij kwetsbare kinderen, ouders en kindbegeleiders (‘t lampeke, 2013) en is ex-bestuurslid van Waimh-Vlaanderen.
[email protected]
Referenties Ainsworth, M.D.S., Blehar, M., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: Assessment in the Strange Situation and at home. Hillsdale: Erlbaum. Biringen, Z. (2000). Emotional availability: Conceptualisation and research findings. American Journal of Orthopsychiatry, 70, 104-114.
(1991). Measuring the ghost in the nursery: A summary of the main findings of the Anna Freud Centre - University College London Parent-Child Study. Bulletin of the Anna Freud Centre, 14, 115-131. Fonagy, P., Steele, M., Steele, H., Higitt, A., & Target, M. (1994). The Emmanuel Miller Memorial Lecture 1992. The theory and practice of resilience. Journal of Child Psychology and Psychiatry and the Allied Disciplines, 35, 231-257. Geenen, G. (2007). Intergenerationele overdracht van gehechtheid bij Belgische moeders en kinderen die in extreme armoede leven: Een meervoudige gevalsstudie. 3 vols. Proefschrift in de Psychologie, o.l.v. J. Corveleyn en K. Verschueren. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Zie: Geenen, G. (2010). In het begin was er armoede: De kwetsbaarheid en ontwikkelingskansen van kinderen in armoede. Terzake, 2, 39-43. Geenen, G. (2013). Een (h)echte band tussen ouder, kind en begeleider. Inzichten in gehechtheid en perspectieven op verandering. In Samenspel met kleuren in de preventeive gezinsondersteuning. Concrete inzichten en handvaten tot het realiseren van gezinsempowerment voor kwetsbare gezinnen met een migrateigeschiedenis, publicatie van CGG/ groep LITP, 20-26. Geenen, G. (2013). Continuïteit van zorgrelaties. Inbreng vanuit de gehechtheidstheorie. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 37, 332, 27-42. Geenen, G. & Corveleyn, J. (2010). Helpende handen: Gehechtheid bij kwetsbare ouders en kinderen. Leuven: LannooCampus.
Daniëls, K. & Geenen, G. (2013). Helpende handen in de kinderopvang: Gehechtheid bij kwetsbare kinderen, ouders en kindbegeleiders. Leuven: ’t Lampeke.
Geenen, G. & Detavernier, B. (2011). Verteren en vertalen: Blijven mentaliseren in de context van kindermishandeling. In S. Anthoni (red.), Hulpverlening bij kindermishandeling. Over individuele weerbaarheid en maatschappelijke kwetsbaarheid (pp. 29-51). Antwerpen: Garant. Geenen, G, Van de Bruel, B., & Vanden Avenne, S. (2009). Belangrijke elementen voor de basishouding van een RTL vanuit een psychodynamische invalshoek en vanuit de gehechtheidstheroie. Intern document Kind en Gezin.
Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E., & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalization and the development of the Self. New York: Other Press.
Grossmann, K.E., Grossmann, K., & Waters, E. (red.) (2005). Attachment from infancy to adulthood: The major longitudinal studies. New York: Guilford.
Fonagy, P., Steele, M., Moran, G., Steele, H., & Higitt, A.
Main, M. & Solomon, J. (1986). Discovery of an insecure disoriented attachment pattern: Procedures, findings
Cassidy, J., & Shaver, P.R. (red.) (2008). Handbook of attachment: Theory, research, and clinical applications (2e ed.). New York: Guilford.
12 Adriaan Van Dis in Vliegen & Van Lier, 2013, p. 178.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
9
Vroege gehechtheidsrelaties als sleutel tot sociaal-emotionele ontwikkeling
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
and implications for the classification of behavior. In T.B. Brazelton & M.Q. Youngman (red.) Affective development in infancy (pp.95-124). Norwood, NJ: Ablex. Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove: Psychology Press. Rosenblum, K.L., Dayton, C.J.,& Muzik, M. (2009). Infant social and emotional development: Emerging competence in a relational context. In C.H. Zeanah (red.), Handbook of infant mental health (3e ed., pp. 80-103). New York: Guilford. Schmeets, M.G.J. & Verheugt-Pleiter, J.E. (red.) 2005. Affectregulatie bij kinderen. Assen: Van Gorcum. Sroufe, L.A. (2005). Attachment and development: A prospective, longitudinal study from birth to adulthood. Attachment and Human Development, 7, 349-367. Sroufe, L.A., Egeland, B., Carlson, E.A., & Collins, W.A. (2005). The development of the person: The Minnesota study of risk and adaptation from birth to adulthood. New York: Guilford. Vliegen, N. & Van Lier, L. (2013). Spiegelingen: uit het notitieboekje van de therapeut. Leuven: Acco.
agora
10 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg De basisbehoeften van Al Pesso1 Ingrid Cafmeyer | psychotherapeut | Ronse
Thema sociaal-emotionele ontwikkeling
Aan de hand van het proces van behoeften uiten en in behoeften voorzien, ontwikkelt een kind een gevoel van vertrouwen. Op die manier ‘hecht’ het zich aan de persoon die aan zijn ‘vragen’ tegemoet komt2. M.a.w. wanneer de behoeften voldoende bevredigd worden dan ontstaat de mogelijkheid voor een veilige hechting . Zoals iedereen wellicht weet, verlangen mensen in hun leven naar: bevrediging (vs frustratie), plezier (vs pijn), zingeving (vs zinloosheid), en verbondenheid met zichzelf en de anderen (vs eenzaamheid). Maar om dit min of meer op een goede manier te kunnen bereiken is het belangrijk dat er een aantal basisbehoeften in de kindertijd op een voldoende manier vervuld worden. Want ... zoals een jong boompje licht, zuurstof, aarde en water nodig heeft om uit te groeien tot een sterke, rechte, gezonde boom, zo heeft een kind er ook nood aan dat zijn behoeften bevredigd worden om te kunnen evolueren tot een ‘redelijk’ tevreden en stevige persoon. Pesso onderscheidt vijf basisbehoeften: plaats, voeding, steun, bescherming en begrenzing. Al deze basisbehoeften zijn zowel in de eerste levensjaren als in het verdere leven van wezenlijk belang. Mijn interesse om te werken rond basisbehoeften van kinderen is gegroeid enerzijds vanuit mijn jarenlange werkervaring in de Bijzondere Jeugdzorg - als therapeute en als supervisor - en anderzijds vanuit mijn werk als zelfstandige therapeute. In supervisie contacten kwamen gevoelens van onmacht, frustratie ... bij begeleiders3 regelmatig naar boven. Het werken met het gezin geeft begeleiders niet altijd de verwachte of verhoopte resultaten waardoor ze beginnen twijfelen aan eigen kunde en inbreng. Daarom is het nodig dat hulpverleners en begeleiders zich blijven inzetten voor het kind en de jongere en dat zij er blijvend van overtuigd zijn dat zij kunnen meehelpen aan het vervullen van de basisbehoeften ook los van de context van het gezin van oorsprong.
Verloop van het proces van basisbehoeften volgens Al Pesso Volgens Pesso en anderen wordt een persoon gevormd door zowel genetische kenmerken als door de contacten met andere mensen die hij of zij had in de baby– en kinderjaren. De kwaliteit van die contacten (met vader, moeder en eventueel belangrijke anderen) vormt de basis van de psychische ontwikkeling. In de ontwikkeling van baby tot volwassene verloopt de vervulling van een behoefte normaal gezien over drie stadia: • Men moet lijfelijk aan de behoefte van de baby of het kind tegemoet komen, d.w.z. dat het kind het antwoord op zijn verlangen lichamelijk moet ervaren. Het is dus belangrijk om dit lichamelijke en lijfelijke aspect te benadrukken en te stimule1 De Pesso – Psychotherapie is ontwikkeld door Al Pesso en Diana Boyden. Het is een individuele therapie die dikwijls gebruikt wordt in groepen en een werkwijze gericht op ervaring en inzicht. Het is een vorm van lichaamsgerichte psychotherapie waar beleving, woorden en interactie samengaan. Hun opvatting sluit aan bij de experiëntiële, cliënt-gerichte visie. 2 ZAAL, S.(2009)Hechting, basisveiligheid, basisvertrouwen. Een handleiding voor begeleiders en behandelaars p.6 3 Om het lezen te vergemakkelijken wordt in het vervolg van de tekst enkel het woord begeleiders gebruikt ook als ik begeleidsters bedoel en hij ook als ik zij bedoel.
ren bij kinderen die een tekort gehad hebben: op schoot zitten, samen in de zetel, knuffelen... • Daarna kan de bevrediging van die behoefte verinnerlijkt worden en krijgt deze een meer symbolisch karakter: bv.het kind weet dat mama terugkomt en moet niet meer voortdurend in de aanwezigheid van mama zijn om zich veilig te voelen. Deze symbolische bevrediging is niet mogelijk wanneer de letterlijke,lijfelijke bevrediging in een vroeger stadium niet heeft plaatsgevonden. Het symbolisch karakter verwijst bv. naar het voelen en weet dat het een plaats heeft in het hart van de ouders of de opvoeders. • Wanneer deze beide stadia op een voldoende goede manier doorlopen zijn, dan heeft het kind geleerd dat zijn behoeften er mogen zijn. Als alles goed gaat, heeft men als volwassen persoon deze behoeften toegeëigend en is men in staat om er zelf voor te zorgen dat men krijgt wat men nodig heeft. Met betrekking tot voorgaande stadia is het ook belangrijk te weten dat • In een ‘kind’ positie het antwoord op de behoefte moet komen vanuit de buitenwereld. De verantwoordelijkheid en de zorg daarvoor ligt in de buitenwereld, dus bij de anderen (vader, moeder, etc). • In een ‘volwassen’ positie de volwassene zelf verantwoordelijk is om zijn behoeften te bevredigen.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
11
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg Thema sociaal-emotionele ontwikkeling
De basisbehoeften van Al Pesso
•
In een ‘ouderen’ positie het antwoord op de behoefte moet komen vanuit de buiten- wereld (kinderen, familie, personeel van service-flats, verzorgingstehuizen...).
De basisbehoeften volgens Al Pesso Bij een foetus in de baarmoeder worden alle basisbehoeften op een vanzelfsprekende manier bevredigd. De kleine baby heeft een plek, er is voeding en contact, hij krijgt steun, bescherming en begrenzing op elk willekeurig moment van dag of nacht. Hier zijn behoeften en vervulling één. Pas na de geboorte ontstaat er ‘vraag’ en ‘aanbod’. Het kind heeft anderen nodig om die behoeften te vervullen en het moet leren dat dit niet altijd ogenblikkelijk en direct zal of kan gebeuren. Niemand groeit dus op in ‘ideale’ omstandigheden en dat is ook niet noodzakelijk. Het gaat niet om ideale, maar om voldoende voedzame omstandigheden. In Pessotermen spreekt men dan van ‘een voldoende vervulling van die basisbehoeften’. Wanneer er nu in die basiscontacten toch iets essentieels of ernstigs is misgegaan, dan zal dit ook zijn sporen nalaten in het volwassen leven. Volgens Al Pesso kunnen correctieve ervaringen zowel in het dagelijkse leven als in therapeutische sessies, helend inwerken op het ‘tekort’.
Behoefte aan plaats. Betekenis Bij de vervulling van deze behoefte gaat het erom dat het kind de ervaring opdoet thuis te horen in een liefdevolle omgeving. Deze behoefte evolueert volgens drie stadia: • •
Het kind ervaart lichamelijk dat het thuis hoort in een liefdevolle omgeving. Het nestelt zich, zit op schoot, ligt tussen mama en papa, etc. Wanneer het kind lichamelijk ervaren heeft dat het ‘een plaats’ heeft bij zijn ouders,dan zal het dit ervaren verinnerlijken nl. het kind weet dat het een plaats heeft in het hart van zijn ouders.
agora
12 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
•
Dit heeft tot gevolg dat men als volwassene het gevoel heeft ergens bij te horen, zijn plaats te hebben tussen en bij de anderen en men ook zelf voor ‘zijn plek’ zal opkomen. Kinderen laten ook in hun spel zien dat ze behoefte hebben aan plaats: ze bouwen kampen, spelen verstoppertje, kruipen ergens in en uit. Ze experimenteren in hun spel met plaats zowel op gebied van veiligheid als op gebied van onveiligheid. Deze behoefte heeft ook te maken met de bevestiging van man - vrouw zijn, alsook met de erkenning van de naam. Reeds van in de zwangerschap geeft men plaats aan de baby door een naam te zoeken, geboortekaartjes te maken, een wiegje klaar te zetten .... Ook het geslacht van de baby wordt in deze periode dikwijls medegedeeld en is voor de verdere evolutie erg belangrijk.
Hoe correctief omgaan bij onvoldoende vervulling Kinderen/jongeren die geplaatst zijn hebben het vaak moeilijk met het vinden van hun plaats: ze weten niet wie hun ouders zijn, zijn reeds vanaf hun geboorte op verschillende plaatsen opgevoed, reeds in verschillende instellingen beland. Soms worden ze gepest of weten niet wat doen...., ze verlangen wel naar eigen zaken maar slagen er niet in. Veel ondersteuning en hulp vanuit de begeleiding om hun plek terug te vinden is dan ook zeer belangrijk. Begeleiders kunnen positief werk verrichten door hen bv. te helpen hun kamer in te richten, een hobby te ontwikkelen, hun plaats te behouden op school, in de voorziening… Met kleine kinderen kan men ‘plaats – spelletjes’ spelen zodat ze meer vertrouwen krijgen. Men kan samen met hen hun familiegeschiedenis of levensgeschiedenis overlopen zodat ze ook in die geschiedenis een plaats krijgen. Bij het opvangen van signalen dat het kind geen plaats heeft, is het dus belangrijk om aandacht te hebben voor deze problematiek. Veel erkenning geven voor het feit dat ze onvoldoende ‘plaats’ gekregen hebben, kan dan deel van een helend proces zijn.
3.2. Behoefte aan ‘voeding’
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg De basisbehoeften van Al Pesso
Betekenis Deze behoefte omvat de nood aan (a) voedsel om te kunnen overleven zowel materieel als geestelijk en (b) aanraking en streling. Deze behoefte evolueert volgens drie stadia: • Door voeding en streling geven we aan de baby direct genot en op deze manier nodigen w e het kind uit in deze wereld. Deze interacties vormen voor het kind een basis van tevredenheid. • Het kind krijgt door hetgeen het lijfelijk ervaart, een positieve ingesteldheid tegenover de wereld. Het kind weet en heeft ervaren dat er ‘voldoende’ is. • Bij de volwassene is er een gevoel van tevredenheid. Daarnaast ontstaat er door de streling, door de aanraking a.h.w. een definiëring van het gehele oppervlak van het ‘ik’. Deze lichamelijke ervaring zal medebepalend zijn voor de eigen begrenzing (babymassage). In hun spel brengen kinderen deze behoefte tot uiting door bv. te willen slapen met een knuffel, door met poppen te spelen, een hond of een diertje te willen. Meisjes lopen dikwijls hand in hand, jongens rollebollen met mekaar. Deze behoefte heeft ook te maken met zorg/verzorging, o.a. geestelijke en financiële zorg, zorg voor anderen…
Thema sociaal-emotionele ontwikkeling
voelt zich bij iedereen op zijn gemak, verloopt van de één naar de ander; (ii) het kind probeert altijd controle te houden over de situatie, (iii) regressie, (iv) weinig gevoel van verbondenheid, (v) gebrekkig vertrouwen in anderen, (vi) moeite met feestvieren. Wanneer er geen prettige aanrakingen zijn en wanneer de keuze voor het kind beperkt wordt tussen pijnlijke aanrakingen of geen aanrakingen, dan kiest het kind voor de pijnlijke. Pijn voelen is bevredigender dan helemaal niets voelen. Wanneer er te weinig voeding en/of streling is geweest, is het belangrijk om dit gemis als begeleider te erkennen in de dagdagelijkse werking. Dit doe je door in het contact met het kind zowel afstand als nabijheid in te bouwen. Het kind moet voelen dat je er bent wanneer het je nodig heeft. Echter, wanneer het contact té nabij is, wordt het kind vaak bang gezien zijn voorgaande levenservaringen en zal het het contact misschien verbreken. Dus is het belangrijk om geleidelijk aan het vertrouwen van het kind te winnen en daarin consequent te zijn. Het is ook belangrijk dat het kind blijvend controle heeft over zichzelf en de manier waarop het contact verloopt.
Behoefte aan steun
Hoe correctief omgaan bij onvoldoende vervulling
3.3.1. Betekenis Deze behoefte heeft te maken met het verlangen vastgehouden en gedragen te worden. Ze verloopt volgens volgende stadia:
Niet alle kinderen krijgen voldoende te eten of worden voldoende liefdevol aangeraakt. Wanneer volwassenen in hun kindertijd niet voldoende voeding en/of streling gekregen hebben, dan leven deze mensen dikwijls met een depressieve ondertoon of met het gevoel nooit genoeg te hebben. Bij kinderen of jongeren waarbij de behoefte aan ‘voeding’ ontevreden bevredigd werd of wordt, treffen we dikwijls volgende kenmerken aan: (i) schijncontact: het kind
• Voor een baby is het belangrijk om letterlijk gedragen te worden. Door gedragen te worden krijgt de baby steun onder zijn billetjes en ook steun op zijn rugje. Ook op schoot zitten geeft steun. • Dit lijfelijk gedragen worden heeft tot gevolg dat het kind een gevoel krijgt van ‘bodem’. Het kind krijgt het gevoel van stevig in zijn schoenen te staan. • Wanneer een baby/ kind voldoende steun ervaren heeft, evolueert dit bij een
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
13
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg De basisbehoeften van Al Pesso
Thema Sociaal-Emotionele ontwikkeling
volwassene naar een gevoel van innerlijke zekerheid en zelfvertrouwen. De mate aan en de vorm van nodige steun verandert zoals bij elke andere behoefte naargelang de leeftijd. Zo kan de steun evolueren van gedragen worden naar aan de hand lopen. Later kan er ondersteuning zijn bij het maken van huiswerk, financiële steun in de vorm van zakgeld, morele steun… Ook bij het verwerken van verlies en bij rouw is er steun van een volwassene nodig. Vele spelletjes die verband houden met de zwaartekracht komen hier aan bod zoals springen, schommelen, trampoline …Ook paardje rijden op de rug van… of zwemmen op de buik of rug van…op de schouders zitten van…rondstappen met hun kleine voetjes op de voeten van… zijn favoriete spelletjes. Hoe correctief omgaan bij onvoldoende vervulling Toch krijgen niet alle kinderen de steun die ze nodig hebben. Wanneer een kind niet voldoende gedragen wordt of wanneer het te snel op eigen voeten moet staan, dan krijgt het te weinig houvast. Het kind moet dan a.h.w. zijn eigen vader of moeder zijn en moet zich bijgevolg
agora
14 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
aan zichzelf vasthouden. In grote gezinnen, in instellingen… wordt ‘zelfstandigheid’ dikwijls gezien als een prijzenswaardige eigenschap. In die gevallen merkt of ziet men de onderliggende behoefte aan steun vaak niet meer. Het kind ontwikkelt dan een ‘schijnzelfstandigheid’. Vanuit de idee dat jongeren die in een instelling verblijven zeer snel op eigen benen zullen moeten staan en dit met soms met weinig of geen omkadering van familie, gaat men ervan uit dat ze snel moeten leren zelfstandig te worden. Toch is het belangrijk hen voldoende te ondersteunen bij alle stappen die moeten gezet worden. Op het gebied van steun moeten ze dikwijls een inhaalbeweging doen omdat ze deze weinig of niet ervaren hebben vb. hoe kun je hen ondersteunen in hun schoolwerk, in het nemen van beslissingen, in de contacten met hun gezin, in het omgaan met zakgeld...
Behoefte aan bescherming Betekenis Bescherming heeft te maken met het vermijden van gevaar van buiten. Bescherming is als een schild waarachter het kind veilig is en niet gekwetst kan worden. Deze
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg Thema sociaal-emotionele ontwikkeling
De basisbehoeften van Al Pesso
behoefte verloopt volgens volgende stadia: • • •
In de eerste plaats de pure lichamelijke bescherming tegen warmte, koude, overdreven prikkels, etc. Wanneer het kind deze bescherming lijfelijk ervaren heeft, dan ervaart het kind veiligheid zelfs wanneer de ouders niet aanwezig zijn. Bij een volwassene heeft dit tot gevolg dat men ook weet dat het belangrijk is zichzelf te beschermen tegen gevaar van buitenaf.
Je beschermt een baby tegen teveel koude, warmte, geluid,… De ouder of verzorger vormt dan letterlijk een schild tussen het kind en de buitenwereld. Dit schild houdt het kwetsbare en zachte binnen en houdt het kwetsende en harde buiten. Ook wanneer een baby bang of onrustig is, geef je het bescherming door het te wiegen, zachtjes te zingen…Bij onweer bv. zoeken kinderen bescherming in bed bij papa en mama en tegenwoordig kunnen ouders ook ’s nachts in de kliniek verblijven bij opname van hun kind. Hoe correctief omgaan bij onvoldoende vervulling Het is een algemeen gegeven dat kinderen in een home ’s avonds regelmatig uit hun bedje komen, ze zijn alleen, voelen zich bang.. Bij seksueel misbruik is de bescherming van het kind ver te zoeken. Wanneer dit misbruik door personen waarvan kan verondersteld worden dat juist zij voor de bescherming van het kind moeten instaan, kan dit leiden tot totale ontreddering. Veel voorkomende klachten zijn: het gevoel van bezoedeld te zijn, verlies van zelf – controle, verwarring van de eigen identiteit, hevige angst, paniekaanvallen, eetstoornissen, agressie-uitbarstingen die gericht zijn ofwel naar de ander ofwel naar zichzelf. Ook hier is het belangrijk het kind erkenning te geven voor wat het meegemaakt heeft, respect te hebben voor al zijn gevoelens en het vertrouwen proberen te herstellen.
Behoefte aan begrenzing Betekenis De behoefte aan begrenzing verwijst naar het verkrijgen van controle over eigen impulsen die soms als onhanteerbaar beleefd worden. Deze behoefte verloopt volgens volgende stadia: •
Nood aan het lichamelijk voelen van grenzen. Bv. als het kind over straat wil lopen, als het kind een warme kachel wil aanraken .. dan gaan we het kind tegenhouden en fysiek begrenzen. Als een kind zich driftig op de grond gooit, dan moet het kunnen er-
•
•
varen dat een volwassene dit aankan en zijn agressieve gevoelens kan hanteren. Daardoor leert het kind een onderscheid te maken tussen zichzelf en de ander en leert het niet bang te zijn van eigen driften en emoties want deze zijn hanteerbaar. Hierdoor wordt het eigen waarde–gevoel sterker. Als volwassene heb je dan de ervaring opgedaan dat agressie niet leidt tot destructie, verdriet niet bodemloos is en dat seksuele gevoelens niet onweerstaanbaar of bandeloos zijn.
De spelletjes die hier gespeeld worden, hebben te maken met krachtmeting, met het zich meten aan elkaar. Sport en gezelschapsspelen zijn hier een goed voorbeeld van: waar sta ik t.o.v. de ander en waar staat de ander t.o.v. mij. Er is wedijver en de grenzen worden verlegd. Bij verlies is er dikwijls ontgoocheling, ook dikwijls woede of agressie. Het accepteren van beperkingen verloopt niet altijd gemakkelijk. Hoe correctief omgaan bij onvoldoende vervulling Men kan teveel of te weinig begrenzen. Begrenst men teveel dan voelt het kind/jongere zich geremd, men leert niet omgaan met zijn energie. Begrenst men te weinig dan krijgt het kind/jongere het gevoel dat het almachtig is en alles aankan. Grenzen stellen is moeilijk: stel ik mijn grenzen te strak of geef ik er te weinig? Een hulpmiddel bij het stellen van grenzen is jezelf iedere keer te bevragen of je grenzen stelt in functie van de ontwikkeling van het kind / jongere of in functie van eigen motieven. Bij het onnodig verbieden verzeil je heel dikwijls in een machtsstrijd met het kind of de jongere. Zich niet aan de regels houden, fysieke en verbale agressie … Elke begeleider zal dit reeds ervaren hebben. De eigen integriteit wordt aangetast en dit kan dan ook sporen nalaten. Het is belangrijk om regelmatig de afspraken en regels te herbekijken. Soms zijn bepaalde afspraken niet meer vanzelfsprekend. Tijd nemen om met de jongeren afspraken en regels te overlopen en uit te leggen is meestal geen overbodige luxe. Specifiek bij agressie (een veel voorkomende vorm van grensoverschrijdend gedrag) is het belangrijk om naast het begrenzen ervan ook te gaan kijken op welke manier het kind of jongere met agressie in contact is gekomen.
Besluit Het is belangrijk dat je als hulpverlener een relatie aangaat met de jongere die gesteund is op een correctieve
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
15
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg De basisbehoeften van Al Pesso
ervaring en dat je zeker niet in een herhaling van ‘het oude gekwetste patroon’ terugvalt. Hierbij een aantal aandachtspunten: • • •
• •
•
Herstellen van het vertrouwen, door contact te maken. Respect hebben voor alle gevoelens. Vooral bij misbruik, mishandeling… was er veel controleverlies. Bijgevolg is het nu belangrijk om de jongere te helpen terug controle te krijgen over zichzelf. Dit kun je doen door vragen te stellen: wat hij wil/niet wil, hoe hij het ziet, veel uitleg geven over de stappen die je zou willen ondernemen… Het is heel belangrijk erop te letten geen ‘macht’ te gebruiken, zelfs al denk je dat het voor de ‘goede zaak’ is. Tonen dat je ziet dat hij verdrietig / boos / angstig… is, daardoor geef je de steun die hij daarvoor gemist heeft. Hen beschermen door veiligheid te bieden. En je kunt het veilig maken door bv. heel duidelijke informatie te geven: wanneer gaat een gesprek door, hoelang duurt het, wie is er aanwezig, waarover zal het gesprek gaan... Hen hun eigen grenzen en die van anderen leren hanteren door hen bv. te helpen zoeken naar de elementen die agressiviteit uitlokken, door met hen samen te zoeken naar alternatieve manieren om met hun agressieve gevoelens om te gaan...
Het opstellen van een genogram, het bestuderen van het levensverhaal en het uittekenen van een levenslijn, kan zeer helpend zijn bij het zoeken naar de tekortkomingen van het kind of de jongere. Op die manier kan men soms ‘preventief’ zien welke problemen er zich in de loop van de plaatsing kunnen stellen en kan men het kind of de jongere helpen om een halt toe te roepen aan de negatieve herhaling. Daardoor kunnen er correctieve ervaringen ontstaan en op die manier ook een nieuw toekomstperspectief.
Auteur en contactgegevens Ingrid Cafmeyer Muziekbosstraat 19 9600 Ronse 0473/965536
[email protected] Lic. in de criminologie en lic. in de fam. en seks. wetenschappen. Opleidingen: client centered therapie, gezins- en relatie-
agora
16 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Thema sociaal-emotionele ontwikkeling
therapie, Pesso - therapie. Werkzaam als zelfstandige psychotherapeute in Ronse, freelance medewerker bij Informant en VCOK, supervisor van pedagische teams.
Referenties Adriaenssens, P.,(1995). Opvoeden is een groeiproces. Tielt: Lannoo. Adriaenssens, Smeyers, Ivens, Vanbeckevoort. (1998). In vertrouwen genomen. Tielt: Lannoo. Adriaenssens, P.,(2010). Laat ze niet schieten. Geef de grens een plaats in het leven van jongeren. Tielt: Lannoo. Broos, Van Dun,(1997). Hou me (niet) vast: hulpverlening en hechtingsstoornis. Leuven: Garant. Clara, R. Met medewerking van Adriaenssens, Eggermont, Lampo, Lenaerts, Marneffe, Michiels. (1990) Kindermishandeling en –verwaarlozing in Vlaanderen. Leuven: Acco. Cluckers, G.,(1986) Steungevende kinderpsychotherapie. Deventer: Van Loghum Slaterus. Juffer, F.,(1997). Adoptiekinderen. Opvoeding en gehechtheid in het gezin. Amsterdam: Boom. De Lange, G.,(1991) Hechtingsstoornissen: orthopedagogische behandelingsstraegieën. Van Gorcum. Kohnstamm, R.,(1980) Kleine ontwikkelingspsychologie. Deventer: Van Loghum Slaterus. Minuchin, S.,(1973) Gezinstherapie, analyse van de gezinsstructuren en gezinsstructuur- therapie. Michielsen,M., Van Mulligem, W., Hermkens, L., (red.) (1998) Leren over leven in loyaliteit. Over contextuele hulpverlening. Leuven: Acco. Noelinga – Van Staa, Eeland, Hulpverlening aan seksueel misbruikte kinderen en hun familie. 1989. van Hekken,S.M.J., Melse, J., (red.) (1988) Ernstig verwaarloosd. Hulpverlening aan kinderen en hun ouders naar de ideeën van Ivan Boszormeny – Nagy. Onderwaater, A., (1986) De onverbrekelijke band tussen ouders en kinderen. Over de denkbeelden van I. Nagy en H. Stierlin. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Werken met kinderen en jongeren in de bijzondere jeugdzorg De basisbehoeften van Al Pesso
Thema sociaal-emotionele ontwikkeling
Smis, W.,(1974) Het verwaarloosde kind. Leuven: Universitaire pers. Smis, W., (1980) Gewoon en ongewoon. Deventer: Van Loghum Slaterus. Smis, W., (1997) Tussen één en allen. Residentiële behandeling van het moeilijk opvoedbare kind. Leuven: Garant. Van Attekum, M., (1997) Aan den lijve: lichaamsgerichte psychotherapie volgens Pesso. Lisse: Swets & Zeitlinger. Van Haver, W. , Pesso, A.,(1990) Het gekwetste zelf. Pessopsychotherapie als terugweg naar zichzelf. Leuven: Acco. Van Haver, W., (1994) Notities bij training hulpverlening bij seksueel misbruik. 1994. Van Heusden, A., Van de Eerenbeemt, E. M., Balans in beweging. Haarlem: De Toorts. Zaal, S.(2009)Hechting, basisveiligheid, basisvertrouwen. Een handleiding voor begeleiders en behandelaars.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
17
De Media Train raasde door de Bijzondere Jeugdzorg Jo Van Hecke | Tonuso vzw | Brussel
Thema media train
Het nieuwe jaar is al even van start, een uitstekend moment om terug te blikken op het project Media Train. Een project dat tot stand kwam op vraag van de jeugdzorg zelf. Niet een formele vraag, meer een vraag die ontstaan is door de vele mails, telefoons en gesprekken die we binnen Tonuso kregen over hoe het nu moest met al dat mediageweld in onze sector.
Media Train?
ken te verwerken. De coaching online via e-hulpvlaanderen.be maakte gebruik van een online werkgroep. Binnen deze werkgroep konden mensen in een online Tonuso coördineerde het project en discussieforum vragen stellen en elkaars vragen beantdeed hierbij gedurende twee jaar bewoorden. Iedereen moet van iedereen leren. Het had roep op de expertise van de Katholieke weinig nut om een vraag van een organisatie individuHogeschool Limburg (KHLIM), de Thoeel op te lossen via mail. Eén mas More ICT en netwerking zijn binnen de sector binop één communicatie is voor Hogeschool nengeslopen is als een noodzaak, waardoor er dergelijke trajecten out. Veel Kempen, het Steunpunt weinig kennis en materiaal aanwezig is om hier op veel is in de online kenJeugdhulp en Jongerenop een goede manier mee om te gaan. nisdeling het motto. Online begeleiding-Informant. 24 netwerking is hier een ideaal maanden werden we gefimiddel voor. In totaal hebben meer dan 500 begeleinancierd door het kabinet van Minister Ingrid Lieten, ders, staf en enkele directieleden over heel Vlaanderen Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, de vormingen gevolgd. Media en Armoedebestrijding. In de beginfase van het project wisten we dat de mediakennis niet danig groot Tonuso en KHLIM verzorgden de opleidingen, dit binnen was. Noch bij de begeleiders en noch bij de jongeren, de organisaties zelf. Het was voor ons interessant om te wat heel dikwijls verkeerd geïnterpreteerd wordt door ervaren hoe ICT een plaats krijgt in de verschillende orde vingervlugheid waarmee jongeren deze media conganisaties. sumeren. Het overkoepelende doel was het sensibiliseren en vormen van begeleiders in organisaties binnen de bijzondere jeugdzorg rond mediawijsheid. Begeleiders zelf leren om kritisch en bewust om te gaan met het gebruik van media en deze kennis en vaardigheden door te geven aan de vele kinderen, jongeren en ouders binnen de begeleiding. Om deze vaardigheden en attitudes te meten, werd er binnen het project door de Thomas More Hogeschool een meetinstrument ontwikkeld. Bij de start van het opleidingstraject werd een nulmeting gedaan, na zes maanden werd via een tweede meting nagegaan of er sprake was van verandering of evolutie.
Bij de start van de eerste vormingsdag kregen we al met een eerste vaak voorkomend probleem te maken, nl. het online krijgen van de lescomputers. Geen netwerk, geen router geïnstalleerd, wel WIFI maar niemand kende het paswoord nog, ... Dit is geen vinger naar de organisaties, maar een vaststelling dat ICT en netwerking binnen de sector binnengeslopen is als een noodzaak en dat er weinig kennis en materiaal aanwezig is om hier op een goede manier mee te kunnen omgaan. Binnen de organisaties hoor je dikwijls het argument dat ICT heel wat financiële middelen en investeringen vraagt.
Geen ICT - geen praktijk, geen praktijk- geen kennis, ... En zo blijft het geen evidentie om meer ICT in het welzijnsDe gebruikte vormingspakketten werden op USB-stick werk binnen te loodsen. ICT wordt ook niet rechtstreeks aangeboden. Hierop was tal van literatuur en concrete als een win-situatie aanzien door begeleiders en staf. werkmethoden terug te vinden. Daarnaast werd met Aan de ene kant moeten begeleiders er mee werken, alle betrokken teams ook een volledig veiligheidsplan aan de andere kant werkt ICT niet zoals ze het zouden opgemaakt. Dit allemaal in een traject van 6 maanden willen. Veel voorkomende feedback gaat over de gebreper organisatie. Opvolging, coaching en vragen konden ken aan de computer: de computer zit vast, hij is te traag, steeds gesteld worden via het online platform www.eik krijg geen verbinding, ik hulpvlaanderen.be. Geen ICT - geen praktijk, geen praktijk- geen verlies tijd, er komt niets uit kennis, ... En zo blijft het geen evidentie om meer de printer en ik ben hier al De vorming ICT in het welzijnswerk binnen te loodsen. een half uur mee bezig, etc. Dit maakt dat ICT geen favoDe totale Media Train vorriete bezigheid is van mensen die effectief cliënten beming werd aangeboden in twee dagen. Twee dagen met geleiden. Sinds de laatste jaren komt er ook het ‘sociale telkens zes maanden er tussenin, waardoor organisaties mediageweld’ bij. Slechts enkelingen binnen een orgade tijd hadden om de geziene leerstof en een aantal ta-
agora
18 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
De Media Train raasde door de Bijzondere Jeugdzorg Thema media train nisatie kennen hier iets van. De rest staat er bij en kijkt er zelfs niet naar.
weet je dat je acties veilig genoeg zijn? Is er vorming voorzien voor begeleiders en voor cliënten? Een viertal bladzijden met dergelijke vragen doen organisaties stil staan bij hun mediabeleid. Per team binnen een organisatie worden deze vragen kritisch overlopen. Op elke vraag dient een score aangebracht te worden. Rood staat voor ‘helemaal geen afspraken’, oranje staat voor ‘een minimale afspraak maar niet iedereen kent deze’ en groen staat voor ‘goed uitgewerkte afspraken die iedereen kent, waar ook iedereen achter staat en die vooral ook nageleefd worden’. Wanneer na zes maanden de risicoanalyses van de organisaties voornamelijk groen scoren, dan hebben we heel wat positief werk verricht.
Nu, Media Train zocht naar deze enkelingen binnen de verschillende organisaties. Het zijn deze mensen die uiteindelijk de verandering binnen de organisaties zullen behartigen. In elk team zit er minstens één iemand die geen vrees heeft en al kennis heeft opgebouwd om mediawijsheid en ICT vaardigheden door te geven aan de collega’s en uiteindelijk naar de kinderen, jongeren en hun ouders in begeleiding. Vorming was dus nodig, dit op een leuke ervarende manier. Media Train heeft dit zo goed mogelijk proberen in te vullen. Er werd op voorhand gevraagd om de vorming te volgen op pc of laptop met internet verbinding. Dit om zelf te gaan ervaren waar er kansen en De veiligheidsplanner/risicoanalyse fungeerde als een gevaren zitten, om zelf te leren hoe kritisch en bewust zelfevaluatieprogramma. Vele vragen scoorden rood of om te gaan met deze media. Zelf zoeken op het net, inoranje. Dit is dikwijls te verklaren door de trage groei stellingen gaan aanpassen zodat privacy in orde is, filmvan ICT-middelen en methoden in de organisaties. Twee pjes gebruiken in vormingen voor kinderen en jongeren, begeleiderscomputers gaan naar de leefgroep. De beallemaal tools die we aanreikten gedurende de vormingeleiders krijger er drie bij. Het management en de staf gen. Elke deelnemende organisatie aan Media Train een laptop. Er komt een server bij voor gegevensdeling, werd voorzien van een cursus. Deze cursus alsook het en nog een extra pc voor de administratie, en zo verinhoudelijk materiaal op de der. Meer en meer materiaal USB stick waren ontwikkeld wordt er bij geplugd zonder In elk team zit er minstens één iemand die specifiek voor de jeugdzorg. steeds opnieuw af te vragen geen vrees heeft en al kennis heeft opgebouwd De stick werd ook voorzien of dit allemaal wel veilig is. om mediawijsheid en ICT vaardigheden door te van literatuur, presentaties en Kinderen en jongeren willen geven aan de collega’s en uiteindelijk naar de kinfilmpjes van andere partners. internet. Draadjes worden deren, jongeren en hun ouders in begeleiding. Binnen het Train the Trainer doorgetrokken en op die traject binnen Mediatrain, manier komen ze op het netgingen organisaties vervolgens zelf aan de slag met dit werk van de organisatie. Is er beveiliging? Dat weet de materiaal om aan hun eigen medewerkers vorming te begeleider op dienst niet. Door deze veiligheidsplanner geven. Deze medewerkers integreren hun opgedane erkomen dergelijke hiaten aan de oppervlakte. Niet enkel varingen op hun beurt in de begeleiding van kinderen, de hardware, maar ook de vorming voor begeleiders. Is jongeren en hun ouders. Op die manier creëren we een die er recent nog geweest? Vorming voor jongeren en breed draagvlak overheen Vlaanderen. ouders idem? Is er een paswoordbeleid, of gebruiken we allemaal hetzelfde zoals straatnaam + huisnr, of OOST De organisaties kreen WEST als paswoord voor het verzenden van cliëntgen ook de opdracht gegevens via beveiligde MSword documenten1. Dit zijn om een grondige risi1 Vanuit de redactieraad Agora en in overleg met de auteur coanalyse te maken was er sprake van enkele kritische vragen omtrent de vermelde van alle mediagepasswoorden en of het wel veilig is om deze bij wijze van voorbeeld bruik in de organiop te nemen in dit artikel. In overleg met de auteur hebben we beslist saties. Hoe is het gedeze passwoorden te laten staan. Dit vanuit het belang om binnen steld met de privacy elke organisatie bewust na te denken over het passwoordbeleid, dit van profielen? Wie is in functie van de bescherming van de privacy van elke cliënt. Via deze er verantwoordelijk weg doen we dan ook de oproep naar de organisaties die dergelijke bij problemen? Hoe passwoorden gebruiken, deze dringend te wijzigen.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
19
De Media Train raasde door de Bijzondere Jeugdzorg
Thema media train
allemaal praktijken die niet kunnen, maar stelselmatig diawijsheid en het belang ervan niet stopt met het einde zijn binnengeslopen binnen de sector. De meer dan 50 van dit project. Mediatrain is een belangrijke stimulans organisaties die meegedaan hebben aan Media Train geweest inzake bewustwording van verschillende orzijn hier met hun neus op de feiten geduwd. Hopelijk ganisaties rond mediawijsheid. Een 50-tal organisaties heeft het ook iets in gang binnen bijzondere jeugdzorg gezet naar de toekomst toe. hebben de vorming gevolgd. Mediawijsheid moet een prioriteit zijn in onze Mediawijsheid moet een Er zijn in Vlaanderen nog zo’n sector. We zijn dit verschuldigd aan onze cliënten. prioriteit zijn in onze sector. 150 inrichtende machten. Dit We zijn dit verschuldigd aan betekent dus werk aan de onze cliënten. winkel om in de jeugdzorg verder te gaan met dergelijke projecten. Aan het einde van het project kreeg de Thomas More Hogeschool de cijfers van het meetinstrument. VerHet materiaal is gratis ter beschikking op www.e-hulprassend resultaat, kunnen we stellen. Elke begeleider vlaanderen.be en de expertise van de vijf partners van die het instrument online invulde bij de start, werd na Media Train is niet verloren. Blijf gerust vragen stellen. 6 maanden en dus na afloop van de vorming gevraagd Mediawijsheid moet blijvend in vormingspakketten zitom het instrument nogmaals in te vullen. We zagen dat ten en moet een vast item zijn binnen het huidige VTO het doorgeven van kennis en vaardigheden naar cliënbeleid. ten quasi nul was bij de start van het project, maar dat begeleiders hun eigen kennis toch redelijk hoog inNiet twijfelen dus, maar ga er vandaag nog mee aan de schatten. Eens men de vorming gevolgd had, beseften slag. Dit in het belang van al onze cliënten! begeleiders echter dat ze op het gebied van kennis en vaardigheden in mediawijsheid nog in hun kinderschoeAuteur en contactgegevens nen stonden. De kennis die ze hadden opgedaan, gaven begeleiders nu wel door aan de kinderen en jongeren! Jo Van Hecke Projectcoördinator e-Tonuso Afronding en toekomst Media Train
[email protected] Op 18 oktober 2013 was er een afsluitende studiedag waarop de resultaten van het project werden bekend gemaakt. Hierop gaven we de boodschap mee dat me-
agora
20 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Jeugdzorg online; een roze regenwolk? De wissel zoekt zijn weg in het web Sieg Pauwels | De Wissel | Leuven
Thema media train
De Wissel is een CANO1 voorziening en past binnen de integrale jeugdzorg. In De Wissel huizen een aantal afdelingen en projecten. Ons aanbod is gecreëerd om op pad te gaan met gezinnen en jongeren. Meer specifiek met gezinnen en jongeren waarover de maatschappij zich ernstige zorgen maakt, vaak met lange hulpverleningstrajecten. Ze dreigen tussen de mazen van het sociaal vangnet te vallen. Binnen De Wissel zijn er twee leefgroepen voor adolescente meisjes en een kleinschalig centrum waar dagbesteding wordt aangeboden. Op deze plaatsen leven adolescenten samen, die op weg zijn naar volwassenheid. Internet is een deel van dit samenleven. Het roept een heleboel vragen op: Wat doen we met computers en smartphones? Wat bieden we de jongeren aan? Wat kunnen de jongeren zelf ondernemen? Wat met Wi-Fi in de leefgroep? Wie zorgt voor de hardware? Zitten we al in the cloud? Ben je als begeleider bevriend op Facebook met de jongeren die je in begeleiding hebt? … We hebben het traject Mediatrain gevolgd en hebben van hieruit bewuste keuzes gemaakt, dit artikel geeft een niet exhaustief overzicht.
Waar zijn de jongeren (mee bezig)? Het is een gegeven dat jongeren online gaan of online zijn. We kunnen gerust praten en discussiëren over zin en onzin, noodzaak en verslaving, kansen en valkuilen. Er valt veel over te zeggen. Er zijn vele meningen. Maar de online wereld is een feit, en jongeren begeven zich hierin en zijn alom aanwezig. Het is er, ze zijn er, ze vormen het.
wel externe factoren geweest die bepalend waren in de vorming van jonge mensen, en deze factoren veranderen steeds. Iedere verandering brengt mogelijkheden en zorgen met zich mee. Zo waren de oude Grieken vast zeer bezorgd bij het ontstaan van het schrift: kinderen gaan dommer worden omdat ze minder moeten onthouden. Gaan we nog wel spreken met elkaar als we schrijven? Stel dat mijn kind alleen nog maar wil schrijven of nog erger … lezen?
Het internet is er en we moeSinds enkele jaren is het inten ons verhouden tegenternet een plaats geworden Sociale media hebben een belangrijke plaats over deze feitelijkheid. We die we mee vorm geven en in de ‘sociale leefwereld’. Het is een nieuw mebeseffen dat ons verhouden die ons mee vorm geeft. Het dium, dat je een andere weg biedt om sociaal ten aanzien van een fenois niet langer een bibliotheek, te zijn. Jongeren creëren hierdoor een netwerk, meen zoals het internet een waar we info zoeken. We mabouwen relaties uit en verbinden zich. ‘relatief’ gegeven is. Geen ken en worden gemaakt. Er enkele positie is ‘correct of zijn vele interactieve webwaar’. Net daarom willen we binnen onze werking besites en apps, die de gebruiker de kans geven om deze wuste keuzes maken op basis van argumenten, die er wereld mee vorm te geven. Het is een plek dat hierdoor voor ons toe doen. Nadien spreken we een engagement ook van de gebruiker wordt. Als gebruiker geraak je veruit om de keuzes waar te maken. bonden en verbondenheid zorgt er dan weer voor dat het belang heeft, dat het belangrijk is. De online wereld geeft ook vorm aan ons. Het is voor vele jongeren een bepalende factor in de vorming van het wereldbeeld, het mensbeeld, de normen. Enkele zaken die een betekenis kunnen krijgen vanuit het leven in verbinding met het web zijn: relaties, graag zien, kennis, verwachtingen betreffende communicatie, iets betekenen, creëren, enz. De geschiedenis leert ons dat er hier op zich niks nieuws onder de zon is. Er zijn altijd 1 CANO als letterwoord staat voor Centrum voor Actieve Netwerk - en Omgevingsondersteuning. Meer info op http://www.canovlaanderen.be/
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
21
Jeugdzorg online; een roze regenwolk? Thema media train
De wissel zoekt zijn weg in het web
zijn. Wij geloven sterk in de mogelijkheden die mensen hebben. Er is steeds hoop op verandering, op verbetering, op vooruitgang. Ook in de online wereld zijn er krachten aanwezig. Het is soms een valkuil om al onze zorgen hieromtrent op een hoop te gooien. Deze berg wordt dan zo groot dat er geen beweging meer mogelijk is. We kiezen er bewust voor om de mogelijkheden en het positieve niet te sluiten door een eventuele berg van zorgen en maatregelen. We werken eerder ontsluitend.
In samen-werking
Dit artikel geeft een overzicht van argumenten, keuzes en engagementen die we nemen of willen nemen. Het eerste stuk gaat over de theoretische argumenten. Hoe gaan we om met dit fenomeen en welke principes sturen ons in ons denken? Het tweede deel gaat over een aantal concrete vertalingen van deze keuzes. Hoe omgaan met internet, computers, Wi-Fi, smartphones en sociale netwerksites?
Hoe gaan we om met het internet: niks nieuws onder de zon. We gaan ervan uit dat onze visie op het online gebeuren bij de jongeren niet op andere principes gestoeld moet worden dan onze algemene uitgangspunten. We willen contextgericht, krachtgericht en samenwerkingsgericht werken. We focussen ons met andere woorden op de omgeving, de sterke kanten en we doen dit bovenal liefst samen.
Contextgericht werken
We willen de jongeren niet loskoppelen van de plaatsen en mensen uit hun leefwereld. Het liefst gaan we in de context aan de slag met de mensen en de betekenissen die daar leven. Internet, omgang met internet en de betekenis ervan is een deel van de leefwereld. Dit geldt zowel voor de ouders als de jongeren. We kunnen het ons niet veroorloven, hier niet mee bezig te zijn. We kloppen aan bij de virtuele huizen en relaties, net zoals we dat doen bij de gewone huizen en relaties. Een noodzakelijk gevolg is dat het internet, de sociale media, de chatrooms, … een rechtmatige plaats krijgen in het omgaan met de jongere en het spreken met de ouders.
Krachtgericht
We vermijden een eenzijdige aandacht voor problemen en richten ons vooral op de sterke punten die aanwezig
agora
22 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
We gaan een klein stukje mee op pad met de jongeren. We zijn samen onderweg. We zijn als tochtgenoten geen neutrale gesprekspartner in deze thematiek. We vinden het onze rol om over internet, sociale media, … te spreken vanuit eigen betekenissen, vanuit onze ervaringen, vanuit ervaringen van andere jongeren, vanuit theoretische achtergronden en vanuit zorgen die er zijn. We willen niet zeggen wat ze moeten doen en wat niet, niet met het vingertje zwaaien. We vinden wel dat ze het recht hebben om hun beeld te toetsen, in vraag te stellen, te laten evolueren. We willen de verwondering en het stellen van de vraag als basis hanteren. Dit kan het beeld, de betekenis van de jongere verduidelijken en aan een intern onderzoek blootstellen. Het geeft de kans om hierin te groeien. Dit is het recht van iedere tiener. Als de keuze van de jongere zich in het samenleven manifesteert op een manier dat dit geen recht doet aan zichzelf en of de andere bewoners, dan moeten we hier mee aan de slag gaan. Het samenleven heeft voldoende wegen om dit aan de kaak te stellen, in vraag te stellen, in beweging te brengen als dat nodig is.
Concrete vertaling van de uitgangspunten Internet in de leefgroep De leefgroep heeft twee computers die vrij toegankelijk zijn. Daarnaast is er nog een computer die ‘gereserveerd’ is voor huiswerk, werk zoeken, studio’s zoeken, … De computers van de leefgroep staan op een doorloop ruimte, maar niet in de leefgroep zelf. De locatie houdt het midden tussen een plaats waar er sociale controle is en een plaats waar privacy is. Het omgaan met deze computers is vast gelegd in regels en afspraken. Regels worden door het leefgroepteam vastgelegd, afspraken door jongeren en begeleiders samen. Beide zijn even bindend. De regels hebben betrekking op de periode wanneer de computers kunnen gebruikt worden, nl. na de schooluren en tot aan het slapengaan. De afspra-
Jeugdzorg online; een roze regenwolk? De wissel zoekt zijn weg in het web
Thema media train
ken gaan over de manier van gebruiken, verdeling van gebruik, computerlokaal onderhoud, … Er zijn afspraken zoveel als nodig, maar zo weinig mogelijk. Het gebruik maken van afspraken om het computergebruik te regelen, heeft het grote voordeel dat er vaak op de bewonersvergadering gesproken wordt over computers, het gebruik en de omgang. Gesprekken en afspraken die gaan over de dingen die er toe doen in het samenleven. Wie zit er altijd op de computer? Kan iedereen op de computer? Waarom eist iemand vaak de computer op? Waar ben je mee bezig op de computer? Wat blijft er liggen aan de computers? Het geeft gelegenheden om als samenwonende het gesprek aan te gaan, iets te bevragen, iets terug te koppelen en als het nodig is, afspraken te maken. Internetgebruik wordt via deze weg een sociaal gebeuren dat betekenis en regulatie krijgt vanuit het samenleven. We willen met deze computers graag naar een ‘poweruser’-systeem gaan met alle schijnbaar computer-eigen aspecten ‘in the cloud’. Graag willen we de computers zo instellen dat de jongeren de mogelijkheid hebben om zelf actief op het internet te gaan, apps of programma’s te downloaden zonder dat we dit steeds aan de it-specialist moeten vragen. Het kan de mogelijkheid genereren dat jongeren een weg zoeken in dit landschap en experimenteren. We willen dit koppelen aan een systeem dat op regelmatige basis (2 wekelijks) de ganse computer herinstalleert en leeg maakt. Dit laatste zorgt ervoor dat het systeem zichzelf opkuist.
Ze kunnen mobiel alles beheren en wat ze opbouwen is niet onderhevig aan eventuele onstabiele levensomstandigheden. Daarnaast geeft het ons de mogelijkheid om dingen te delen met jongeren die zinvol kunnen zijn voor de jongeren. Zo kan er bijvoorbeeld via symbaloo. com een overzicht aan interessante websites gedeeld worden met jongeren die zelfstandig willen gaan wonen.
Smartphones, laptops en Wi-Fi De jongeren hebben vaak een smartphone of een laptop. Ze kunnen deze zelf beheren. We hebben daarenboven gekozen om draadloos internet aan te bieden. We willen de werkelijkheid niet buiten houden. Er zijn immers maar weinig plekken meer waar je niet op Wi-Fi kan gaan. Omgaan met deze werkelijkheid is een leerproces en is waardevol. We sluiten de werkelijkheid niet uit, we proberen ze te ont-sluiten.
Er wordt in het nieuwe systeem niets langer dan twee weken bijgehouden op de harde schijf. De jongeren hebWe zijn er ons zeer bewust van dat het toelaten van ben dus geen opslagruimte een medium evenveel aanop de computer zelf, er is gename als zorgwekkende Het gebruik maken van afspraken om het geen bureaublad waar ze algevolgen kan hebben in het computergebruik te regelen, heeft het grote les op kunnen bijhouden.. We samenleven en of voor het voordeel dat er vaak op de bewonersvergadering creëren samen met de jongeindividu. Dit heeft met het gesproken wordt over computers, het gebruik en ren een in-the-cloud-pakket, medium op zich niets te made omgang. Internetgebruik wordt via deze weg op maat van wat de jongere ken, wel met het gebruik ereen sociaal gebeuren dat betekenis en regulatie reeds heeft. Dit betekent dat van. krijgt vanuit het samenleven. we online toepassingen en opslagruimte creëren, zodat We willen een beperkt ‘beperkend’ kader gebruiken. Een ze alles kunnen bijhouden zonder afhankelijk te zijn van beperkend kader dat aansluit bij ons bestaand kader bedie ene computer. Het zijn toepassingen en opslagruimtreffende gebruik van media. Draadloos internet wordt tes waar ze aan kunnen van op alle toestellen die online aangeboden op tijdstippen dat andere media kunnen kunnen gaan: computer, laptop, smartphone, googlegebruikt worden, nl. internet op pc, tv en telefoon. glass, … Het beperkte pakket bestaat uit een mailadres, opslagruimte voor documenten, opslagruimte voor foDe steeds veranderende inhoud, betekenis, mogelijkheto’s en een online bureaublad. den en de zorgen die zich opdringen, willen we samen vastpakken. Hier ontsluiten en creëren we plaatsen waar We geven de jongeren de mogelijkheid om ‘mee’ te zijn. de verschillende betekenissen geëxpliciteerd kunnen
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
23
Jeugdzorg online; een roze regenwolk? Thema media train
De wissel zoekt zijn weg in het web
worden. Er ontstaat plaats en tijd waar we samen kunnen spreken en afspreken.
Trajecten omtrent mediawijsheid voor begeleiders en jongeren
Soms zal het gebruik van laptops en smartphones een Als opstart zijn we begonnen met twee trajecten die probleem vormen, zoals bijvoorbeeld ‘onveilig’ internet grotendeels tegelijkertijd verliepen: een traject Media gebruik op de kamer. Dit is een plaats waar niet direct Train voor een deel van de begeleidende ploeg en een sociale controle is. We gaan ervan uit dat het meeste getraject mediawijsheid voor de groep jongeren en begedrag dat zich op de kamers afspeelt en het daglicht niet leiders van de leefgroep. Ik geef een klein woordje uitleg mag zien toch een betekenis over beide trajecten. krijgt in een groep. Er wordt Iedere verandering brengt mogelijkheden en over gesproken, de zorgen Er is een werkgroep die het zorgen met zich mee. Zo waren de oude Grieken worden geuit, het vertaalt ganse beleid omtrent mevast zeer bezorgd bij het ontstaan van het schrift: zich in afwezigheid of ‘anders’ dia en internetgebruik heeft kinderen gaan dommer worden omdat ze minder gedrag, niet binnen mogen uitgewerkt. Deze werkgroep moeten onthouden. op de kamer, afwezigheid op volgde integraal het traject dagactiviteiten, .... Deze sigvan Media Train. Een project nalen zijn belangrijk voor bewoners en medebewoners. van Tonuso vzw in samenwerking met de Katholieke Het zijn signalen waar we iets mee kunnen, iets mee Hogeschool Limburg, Thomas More Kempen (K-Point) moeten. Het heeft een effect op het samenleven en het en vzw Jongerenbegeleiding-Informant. Het traject dwingt ons om dit op te pakken. We hebben een aantal biedt een leren omgaan met nieuwe media, online toezinvolle goedwerkende instrumenten die het ons mogepassingen en andere apps, een nieuwe nood en tegelijk lijk maken dit op te pakken, nl. leefgroepvergaderingen, een nieuwe opdracht voor de hulpverlener. afspraken, pluimenschrift, het klachtenschrift, kleurengordels, posten. Bijna gelijktijdig hebben we samen met vzw link-in-dekabel een traject gelopen met de jongeren en de begeleiders van de leefgroep. Een half jaar lang hebben we om de zes weken een ‘sessie’ georganiseerd. Deelname was vrijblijvend. Er kwamen verschillende thema’s aan bod die op een zeer boeiende manier werden gebracht, waardoor de jongeren gemotiveerd waren om aan te sluiten. Enkele voorbeelden van thema’s die de revue zijn gepasseerd betreffen tablets, smartphones, boeiende apps, digitale voetafdruk, wifi, …
Sociale media Sociale media hebben een belangrijke plaats in de ‘sociale leefwereld’. Het is een nieuw medium, dat je een andere weg biedt om sociaal te zijn. Jongeren creëren hierdoor een netwerk, bouwen relaties uit en verbinden zich. Het zijn niet de relaties zoals die gedefinieerd werden in tijden zonder sociale media, maar daarom niet per definitie minderwaardig. Het is een andere vorm van relatie. Tieners moeten kunnen zoeken, experimenteren, botsen, vallen, opstaan, groeien en genieten in deze relaties en de zinvolheid hiervan ondervinden. Tieners hebben ook het recht om dit zoeken te doen in relatie met volwassenen rondom hen. Er is met andere woorden gesprek en bevraging nodig tussen tieners onderling, en tussen tieners en volwassenen. Gesprek dat hen de kans geeft zich te plaatsen, keuzes te maken, te veranderen van idee of versterkt te geraken in een overtuiging.
agora
24 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Jeugdzorg online; een roze regenwolk? De wissel zoekt zijn weg in het web
Thema media train
De hamvraag is: wat is er nodig om een gesprek aan te gaan over sociale media? Moeten we daar aanwezig zijn? We vinden dat al de begeleiders van de Wissel moeten weten wat sociale netwerksites zijn en hoe deze functioneren. Voor vele van de begeleiders is het reeds een deel van hun eigen leven. Voor sommige bewust niet en voor andere is er amper besef van het bestaan. Informeren over het bestaan en de vorm van deze netwerksites vinden we een minimum. Op verschillende momenten worden de collega’s op de hoogte gehouden van wat er is. Daarnaast willen we zowel als organisatie, en als begeleiders ook deel uitmaken van deze sociale netwerksites. We hebben een pagina of een profiel voor De Wissel en de afdelingen. Binnen iedere afdeling zijn er begeleiders die een facebookprofiel hebben, waarmee ze online contact hebben met de jongeren en de gezinnen. Voor uiteenlopende redenen is hier de keuze om dit te doen met een ‘werkprofiel’ of met een persoonlijk profiel. We trekken hier geen algemene lijn. We spreken hier over als collega’s en delen de ervaringen. Dit helpt ons hierin een bewuste keuze te maken. Door aanwezig te zijn op sociale netwerksites geraak je ook daar verbonden met de jongeren en de gezinnen. Voor sommige jongeren en ouders is dit een plaats en manier om in contact te komen met de organisatie of met de begeleiders. Ook voor jongeren die we op andere manieren moeilijk vast krijgen, is dit soms wel de weg. We krijgen er een taal bij om te praten en een manier om samen op pad te gaan.
Auteur en contactgegevens Sieg Pauwels Pedagogisch coördinator De Rotonda afdeling van De Wissel De Wissel Tervuursevest 110 3000 Leuven 016/284944
[email protected] www.wissel.be
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
25
‘Tinternet’
Een zoektocht naar methodische kansen binnen de begeleiding Geert Van Driessen | Ter Loke | Vosselaar
Thema media train
PC’s, “slimme telefoons”, blackboard of smartschool, facebook, twitter, … lijken niet meer weg te denken uit het alledaagse. Kinderen en jongeren groeien op in een samenleving waarin (multi)media dagelijkse kost zijn. Door de intensiteit waarmee jongeren multimedia gebruiken en sociale media inzetten om hun contacten met anderen uit te bouwen en te onderhouden, worden ook hun gezinnen en hun bredere context meegezogen in het digitale tijdperk. Binnen vzw Ter Loke begeleiden we kinderen, jongeren en hun gezinnen met een problematische leefsituatie. Wij realiseren deze opdracht via mobiele contextbegeleiding, al dan niet gekoppeld aan residentieel verblijf of dagbegeleiding. Binnen deze verschillende begeleidingsvormen, komen ook wij voortdurend in contact met de “digitale realiteit” van onze cliënten. Om op een goede manier aansluiting te blijven vinden bij de leefwereld van onze cliënten, vinden we het belangrijk om op zoek te gaan naar manieren om deze digitale realiteit te integreren in onze hulpverlening en begeleiding. We staan als organisatie duidelijk niet alleen in deze zoektocht. Dankzij onze deelname aan verschillende overlegorganen hoorden we over het pionierswerk in deze materie door vzw Tonuso.
Project WEB 2.0
maken voor onze hulpverlening en hoe we ze meerwaarde voor die hulpverlening kunnen laten bieden”. Kinderen, jongeren en hun ouders zijn steeds vaker (acWe nodigden Jo Van Hecke, projectcoördinator van tief ) aanwezig op sociale media en soms makkelijker Media Train, uit om een uiteenzetting te komen geven via die weg bereikbaar. Hun over het gebruik van sociale digitale realiteit een plek gemedia in de jeugdhulpverleWe legden al een hele weg af. We zijn ons er ven binnen het begeleidingsning. Hierdoor geïnspireerd, van bewust dat we, gezien de snelle ontwikkelintraject dat we samen vorm begon de idee voor een eigen binnen het online landschap, blijvend zullen geven, is een enorme uitdagen project te rijpen. We vinmoeten bijleren, experimenteren, bespreken, … ging. Het gaat niet enkel over den het immers belangrijk ICT vaardigheden maar ook om, naast een kwaliteitsvolle over mediabewustzijn, van dagdagelijkse werking, ook onze cliënten én van onszelf. tijd en ruimte vrij te maken voor nieuwe werkvormen We botsen op vragen als: Hoe kunnen we kinderen en en leerrijke ervaringen. We zijn ervan overtuigd dat dit jongeren op een veilige, verantwoorde manier leren omextra energie en nieuwe impulsen geeft in het uitvoeren gaan met deze enorme digitale wereld? van onze kernopdracht. Hoe kunnen we kinderen en gezinnen weerbaar maken op het “net”? Wat zijn In april 2012 beslisten we om een promogelijkheden? Maar ook: wat zijn de ject op poten te zetten: WEB 2.0. Een inmoeilijkheden en valkuilen? terne medewerker, onder leiding van een Hoe kunnen we internet en sociale mestuurgroep, bouwde het project uit bindia betrekken in de begeleiding, als “een nen alle afdelingen. taal erbij”? “Web 2.0 verwijst naar de ontwikkeling Vanuit deze vragen is het project WEB 2.0 van internet tot een interactief medium, ontstaan. waarbij gebruikers informatie uploaden en In dit project onderzoeken we hoe we de internet niet meer uitsluitend gebruiken zonieuwe (WEB 2.0) mogelijkheden bruikbaar kunnen maals een televisie. … Met Web 2.0 bepalen de internetgebruiken binnen onze hulpverlening en hoe we ze een meerkers mee de inhoud die op internet verschijnt en verhogen waarde voor die hulpverlening kunnen laten bieden. zo het interactieve karakter van het web. Iedereen kan info De doelstellingen die we met dit project willen bereiken, toevoegen. …”1 zijn: 1. De randvoorwaarden voor gebruik van WEB 2.0 Met deze naam van het project verwijst Ter Loke naar de moeten duidelijk en voldaan zijn: nieuwe (web 2.0) mogelijkheden. Doel van het project • er is voldoende hardware is “onderzoeken hoe we online tools bruikbaar kunnen • er is voldoende veiligheid • er is voldoende privacy 1
bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Web_2.0
agora
26 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
‘Tinternet’
Een zoektocht naar methodische kansen binnen de begeleiding
2. Er is duidelijkheid over de verwachtingen van de organisatie t.a.v. haar medewerkers m.b.t. (kunnen) gebruik(en) van WEB 2.0 tools 3. Er is duidelijkheid over welke WEB 2.0 tools aansluiten bij de noden van de cliënt en de medewerkers 4. T.a.v. de minderjarige moet het project ons ondersteunen in het opvoeden en begeleiden van jongeren bij gebruik van sociale media 5. T.a.v. onze cliënten moeten de WEB 2.0 toepassingen zorgen voor “een taal erbij”, een bijkomende manier om in contact te komen met onze cliënten of vice versa. Dit kan zorgen voor meer laagdrempeligheid of toegankelijkheid. 6. Voor ons (medewerkers en organisatie) is er een “kapstok” om toekomstige (nieuwe) web 2.0 ontwikkelingen te kunnen beoordelen i.f.v. “opbrengst” voor de werking en de begeleidingen (zinvolheid, nuttigheid)
Thema media train
en privacy, waar kan men terecht rond online issues, wat met gebruik van toestellen, eigen mediagebruik,... Vanuit die analyse maakten we per afdeling een aantal afspraken over wat kan/mag online, bij wie kan je terecht met vragen, waar worden online-issues genoteerd en besproken, wat als men zich niet aan de afspraken houdt,… We kunnen gerust stellen dat onze alertheid rond online werken verhoogd is. Gaandeweg verkenden we met de werkgroep de wondere wereld van de online tools. We zochten een aantal antwoorden op verschillende uiteenlopende vragen vanuit de afdelingen, we kregen vorming rond Facebook, en hebben vooral zelf geëxperimenteerd met een groot aantal online tools.
Aan de slag in de praktijk
In mei 2013 organiseerden we voor alle medewerkers Het project en de projectverantwoordelijke worden aanvan BJB Ter Loke een “doe-moment”. Bij het uitwerken en bijgestuurd vanuit de stuurgroep WEB 2.0. Daarnaast van dit “doe-moment” kregen we ondersteuning van is er een interne werkgroep, Link in de Kabel (http://www. aangestuurd door de prolinkindekabel.be/) ‘Tinternet’ zal ons blijvend uitdagen in onze jectverantwoordelijke, met We gaven onze collega’s van zoektocht naar methodische kansen binnen de medewerkers vanuit elke afTer Loke informatie rond veibegeleiding. deling van Ter Loke. ligheid en privacy op het net én we lieten ze kennismaken In het begin van het traject werden we ondersteund met een aantal online tools. Voor de meeste medewerdoor Media Train (een project waarbij voorzieningen kers was het een eerste, onwennige maar aangename gratis coaching en opleiding krijgen). Het is een online kennismaking met die andere hulpverleningscultuur. platform dat mensen samenbrengt rond nieuwe media Termen als “mediabewustzijn, Facebook, privacyinstelbinnen de hulpverlening, en hoe jongeren te trainen in lingen, cyberpesten, mijndoelenstellen,…” zijn ons niet langer onbekend. mediawijsheid om zo hun digitale competenties te versterken. De werkgroep kwam in november 2012 voor een eerste keer samen i.f.v. Media Train. Gedurende een ganse dag kreeg de werkgroep, door een medewerker van Media Train, informatie over veiligheid en privacy, online hulpverlening, mogelijkheden en valkuilen van internetgebruik,… met een terugkomdag in september 2013. De links, bronnen, presentaties,…die we vanuit Media Train meegekregen, hielpen ons verder in ons online verhaal. Vanuit Media Train kregen we een ‘instrument’ aangereikt nl. de veiligheidsplanner. De veiligheidsplanner helpt ons als medewerkers stilstaan bij het belang van online veiligheid binnen onze werkomgeving, niet alleen binnen de begeleiding van onze cliënten maar ook ten aanzien van onze eigen online identiteit. Aan de hand van deze veiligheidsplanner maakten we per afdeling een analyse over de sterktes en zwaktes in het online werken, dit op vlak van uiteenlopende items zoals afspraken en regels maken over online veiligheid
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
27
‘Tinternet’
Een zoektocht naar methodische kansen binnen de begeleiding
Thema media train
Vanuit de evaluatie van dit vormingsmoment nemen we mee dat het voor de meeste medewerkers een positieve ervaring geweest is. Tijdens de vakantieperiode kreeg elke afdeling de opdracht om de aangeleerde tools uit te proberen binnen de begeleiding. Hierbij hadden we niet de verwachting dat iedereen deze tools ging gebruiken, wel dat iedereen op de hoogte was van deze ‘andere taal’, naast zoveel andere middelen. Nadat iedereen aan de slag gegaan was, deden we een bevraging onder de medewerkers naar hun ervaringen. Uit deze bevraging bleek dat “de taal erbij” als ‘verrassend en nieuw’ ervaren werd, een aangename manier van werken die wel enige aanpassing vraagt. Enkele tools geven cliënten de nodige tijd en houvast om verder na te denken. Het wordt door hen ook vaak als drempelverlagend ervaren. In het werken met jongeren komt vooral naar voor dat de jongeren het leuk vinden om op een digitale manier aan de slag te gaan binnen hun begeleiding. Het sluit (meer) aan bij hun leefwereld en interesses. Enkele voorbeelden vanuit de praktijk: • ‘mijndoelenstellen’ wordt bij jongeren en ouders gebruikt om samen de voorbereiding voor het evolutieverslag te maken. • Bij jongeren in Contextbegeleiding i.f.v. Autonoom Wonen wordt Facebook gebruikt om afspraken te maken. Vroeger kon je mailen, smsen, bellen,…zonder snel reactie te krijgen. Via Facebook kunnen afspraken heel snel gemaakt worden. • Er zijn experimenten binnen een afdeling met een algemeen account, bedoeld om bijvoorbeeld data van vergaderingen op te zetten, gezamenlijke kookmomenten, afspraken, enz. Dit is nog volop in opbouw. • Binnen mobiele contextbegeleiding hebben we op het einde van een begeleiding samen met de ouders een Symbaloo gemaakt met voor hen interessante, relevante websites. Zo kunnen zij in de toekomst zelf informatie opzoeken. • Via hetgeen begeleiders zien op het Facebook profiel van de jongeren, gaan ze het gesprek aan over veilig internet, wat zet je wel/niet online,… • Binnen mobiele contextbegeleiding hebben we Facebook gebruikt om een jongere (15j) te contacteren waar we lange tijd geen contact mee konden maken. Er werd niet gereageerd op smsjes en/of telefoon. Via deze weg zijn we er opnieuw in geslaagd om face-to-face contacten op te bouwen. • Binnen mobiele contextbegeleiding zijn we samen met een jongere (13jaar) aan de laptop gaan zitten
agora
28 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
•
•
en hebben we gewerkt rond “mediawijsheid” Vanuit de ouderwerking binnen de dagcentra hebben we een info-avond voorzien voor de ouders rond veiligheid en privacy op het internet. Met een aantal praktische oefeningen (zoals bijvoorbeeld Google search), was het voor de ouders een aangename avond. Diplomamaker, een simpele, handige, gemakkelijke tool, wordt heel vaak gebruikt binnen verblijf om op het einde van het schooljaar om iets af te geven aan de juf/meester, om talenten van jongeren in de verf te zetten, om elkaar binnen de context complimenten te geven,…
Enkele nadelen die we tegenkomen bij het gebruik van online tools: bij contextbegeleidingen ben je afhankelijk van PC en internet, het contact lijkt minder “echt”,… Daarnaast merken we dat het voor veel medewerkers nog geen automatisme is om ook aan de “online” middelen te denken binnen hun begeleidingen. De uitdaging waar we voor staan is om de interessante tools, weetjes en vaardigheden ook daadwerkelijk als volwaardige middelen te beschouwen én deze ook te gebruiken.
Wat brengt de toekomst? In Ter Loke zijn we gebeten door de online mogelijkheden. Vanuit het beleid worden een aantal zaken aangestuurd zoals een nota rond veiligheid en privacy en een nota rond gebruik van e-mailadressen en sociale media in het algemeen. Bij de uitwerking en het tot stand komen van deze nota’s wordt de werkgroep actief betrokken. Naast de aansturing van het project en de werkgroep heeft de projectverantwoordelijke studiedagen gevolgd om nog meer input te krijgen. Ondertussen is zij
‘Tinternet’
Een zoektocht naar methodische kansen binnen de begeleiding
Thema media train
een opleiding ‘mediacoach’ (georganiseerd door LINC ism Bibnet, LOCUS, LINC, Jeugdwerknet en de KHLeuven) gestart. Daarnaast zijn we vanuit BJB Ter Loke actief betrokken bij de uitwerking van een Vlaams Actieplan Onlinehulp door de Artevelde Hogeschool in opdracht van minister Jo Vandeurzen. We namen deel aan de inputsessie en de online bevraging hieromtrent. In maart 2014 nemen we ook deel aan de feedbacksessies. Meer dan een jaar geleden zijn we al zoekend en onzeker begonnen aan onze reis binnen het online landschap. We legden al een hele weg af. We zijn ons er van bewust dat we, gezien de snelle ontwikkelingen binnen het online landschap, blijvend zullen moeten bijleren, experimenteren, bespreken, … Kortom: “Tinternet” zal ons blijvend uitdagen in onze zoektocht naar methodische kansen binnen de begeleiding.
Auteur en contactgegevens Geert Van Driessen, projectverantwoordelijke, 014/470210,
[email protected] Opleiding: Bachelor in de orthopedagogie. Meer dan 20jaar ervaring binnen BJB. Werkt als contextbegeleider binnen de thuisbegeleidingsdienst “De Stap” (Heilanders 11, 2350 Vosselaar) Jeroen Stuyck, beleidsmedewerker, 014/470391, jeroen.
[email protected] Opleiding: maatschappelijk werker en is werkzaam voor de 9 afdelingen van BJB ter Loke VZW Ter Loke, Heilanders 11, 2350 Vosselaar, www.terloke.be
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
29
De wet op de gemeentelijke administratieve sancties (GAS wet) Een korte introductie Diederik Cops & Stefaan Pleysier | Leuvens Instituut voor Criminologie | Leuven
Thema GAS
Introductie Stellen dat de recent ingevoerde en vernieuwde GAS-wet de gemoederen (heeft) verhit, is wellicht een understatement. In de afgelopen twee jaar gaat er bijna geen week voorbij zonder dat GAS opduikt in de media. De twee bijdragen die verderop in dit tijdschrift aan bod komen getuigen hier eveneens van. Met name de verlaging van de leeftijdsgrens van (de eerdere) zestien jaar naar veertien jaar heeft een sterke emotionele discussie op gang gebracht tussen de pleitbezorgers van de nieuwe GAS-wet en deze verlaging aan de ene kant – veelal lokale beleidsmakers en politici – en de tegenstanders, een amalgaam van academici, jeugdwerkers en vele instanties en organisaties uit het maatschappelijke middenveld aan de andere kant. GAS fungeert voor sommigen als ‘wondermiddel’ in de strijd tegen overlast, terwijl anderen het veeleer als een ‘gevaar voor de democratie’ beschouwen (Cops & Put, 2013). De gemeentelijke administratieve sancties maken, ondanks hun ondertussen vijftienjarig bestaan (cf. infra), met name de laatste tijd sterke emoties los. Het systeem komt niet alleen meer aan bod in media en publieke opinie, de toepassing ervan door Vlaamse steden en gemeenten is in de afgelopen jaren ook exponentieel gegroeid. In deze bijdrage is het de bedoeling een beknopt overzicht te bieden van het wetgevend kader van de huidige GAS-wet. We vertrekken hierbij ten eerste vanuit de noodzaak die meer dan vijftien jaar geleden werd aangevoeld en heeft geleid tot een systeem van administratieve sancties in het kader van de aanpak van lokale overlastproblemen. Een goed begrip van de oorsprong en bestaansredenen van de GAS-wet kan bijdragen tot een meer onderbouwde discussie. Vervolgens beschrijven we (in vogelvlucht) de evolutie die de gemeentelijke administratieve sancties in deze voorbije periode doorlopen heeft om bij de actuele wet, zoals die in het voorjaar van 2013 werd gestemd, uit te komen.
Een korte chronologie De wet van 1999 De GAS-wetgeving vormde eind jaren negentig het resultaat van een zoekproces van de toenmalige federale regering naar een instrument om ‘overlast’ op een snelle en efficiënte wijze aan te pakken. De ontdekking van overlast kan in essentie worden teruggevoerd naar de bevindingen van de eerste federale Veiligheidsmonitor in 1997, waaruit bleek dat burgers heel wat overlastfenomenen rapporteerden die bovendien bleken samen te hangen met de beleving van onveiligheid (Devroe, 2007; 2012; Hebberecht, 2008). De Memorie van Toelichting bij die eerste GAS-wet verwijst hier expliciet naar door te stellen dat “de bezorgdheid van de bevolking zich in zeer belangrijke mate kristalliseerde rond feiten van kleine criminaliteit of feiten die zelfs geen misdrijven zijn, maar niettemin als bijzonder hinderlijk ervaren worden”1. Deze bevindingen uit de Veiligheidsmonitor brachten het thema ‘overlast’ vanuit het niets bovenaan de Belgische politieke agenda. Een beleidsmatig antwoord, in de vorm van een wetgevend initiatief kon met andere woorden niet uitblijven. De combinatie van de gevoelde noodzaak tot een snel optreden tegen deze vormen van publieke overlast met de ervaren ‘straffeloosheid’ van dergelijk gedrag omwille van de werklast en hoge seponeringsgraad door de parketten, ligt in essentie aan de oorsprong van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties. 1 Memorie van Toelichting bij wetsontwerp tot invoering van de gemeentelijke administratieve sancties, 1999: 13).
agora
30 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
In zekere zin is deze idee niet geheel nieuw of vreemd. Belgische burgemeesters zijn reeds decennia lang bevoegd voor de handhaving van de openbare rust, orde en veiligheid op het grondgebied van hun gemeente. Vanuit deze bevoegdheid kon een burgemeester via het politiereglement tegen allerhande vormen van hinderlijk gedrag politiestraffen voorzien, al waren zij voor de effectieve bestraffing ervan afhankelijk van de vervolging door het Openbaar Ministerie en bestraffing door de politierechtbank. De algemene doelstelling van de wet van 13 mei 1999 op de gemeentelijke administratieve sancties (B.S. 10/06/1999), dient daarom te worden gekaderd “binnen de wens ook in het domein van overlast en criminaliteit een bestuurlijke afhandeling te voorzien” (Devroe, 2012:285). Door deze wet wordt het bevoegdheidsdomein van de burgemeester uitgebreid van ‘openbare orde’ naar ‘openbare overlast’, en ontstaat een gemeentelijk handhavingsrecht voor de bestrijding van overlast. Deze wet is wel vernieuwend te noemen in de zin dat het lokale overheden voor het eerst de mogelijkheid geeft vormen van publieke overlast – die ze autonoom kunnen bepalen in het lokale politiereglement – zelf administratief af te handelen en te sanctioneren, zonder afhankelijk te zijn van parket en rechtbank. Welk gedrag of welke feiten als overlast konden omschreven worden, werd overigens niet verduidelijkt in de (opeenvolgende) GAS-wetten.2 Duidelijk was wel dat deze wet niet de in2 In een Ministeriële Omzendbrief (OOP30bis) is een (aanzet tot) definitie van overlast geformuleerd: “openbare overlast heeft betrekking op, voornamelijk individuele, materiële gedragingen die het
De wet op de gemeentelijke administratieve sancties (GAS wet) Thema GAS tentie heeft (gehad) om de morele openbare orde door de burgemeester te laten bestraffen (Devroe, 2012: 291); enkel inbreuken tegen de materiële openbare orde zijn bijgevolg het doel van deze wet. Concreet heeft deze wet de mogelijkheid gecreëerd dat de inbreuken op het politiereglement worden vastgesteld door politieambtenaren. Deze vaststelling wordt overgemaakt aan de ‘sanctionerende ambtenaar’, een door de gemeente aangewezen ambtenaar die de in de wet voorziene sancties – een geldboete, het sluiten van een instelling en schorsing of intrekking van een vergunning – effectief kan opleggen. Tegen de sanctie kan men in beroep gaan bij de politierechtbank. Ondanks het vernieuwende karakter van dit wetgevend dispositief en de op het eerste zicht sterke uitbreiding van de bevoegdheden van de burgemeester, bleef deze wet grotendeels dode letter. Slechts zeer weinig steden en gemeenten gingen effectief over tot de implementatie van de mogelijkheden die het wetgevend kader hen bood. De belangrijkste reden hiervoor was de in de praktijk zeer beperkte manoeuvreerruimte voor lokale overheden: een administratieve bestraffing kon enkel indien ‘geen andere wet, decreet of ordonnantie daarin reeds had voorzien’, het principiële cumulverbod. De bestraffing van heel wat gedragingen die de primaire doelcategorie van deze wet vormden, werd echter reeds elders wettelijk geregeld, waardoor een administratieve sanctionering niet mogelijk was. Daarnaast bleek de vaststellingsbevoegdheid, die exclusief toekwam aan de politie, te beperkt in de praktijk; de roep om ook andere actoren de mogelijkheid te geven vaststellingen van overlast te doen klonk daarom steeds luider.
De reparatiewetten van 2004 en 2005 Omwille van de beperkte populariteit van het GAS-instrument en de overlap met hogere wetgeving, zijn op korte tijd enkele zogenaamde reparatiewetten ingevoerd, die in belangrijke mate tegemoet kwamen aan de beperkingen. Twee reparatiewetten werden gestemd in 2004 (resp. 07/05/2004 en 17/06/2004). Een eerste vernieuwing betrof de invoering van twee uitzonderingen op het cumulverbod. Zo werden enkele overtredingen (o.a. nachtlawaai, graffiti, opzettelijke beschadiging) in het strafwetboek gedepenaliseerd; indien gemeenten niet wilden dat deze feiten straffeloos bleven, dienden ze deze via het politiereglement (administratief ) strafbaar te stellen. Ook ontstond de categorie van de ‘gemengde harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat, kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt”.
inbreuken’, gedragingen die formeel in de strafwet zijn opgenomen, maar waarvoor de wetgever eveneens in de mogelijkheid voorziet dat lokale overheden deze feiten met een administratieve sanctie kunnen beboeten. In dit geval krijgt de strafrechtelijke vervolging prioriteit: de Procureur des Konings heeft twee maanden de tijd om tot vervolging over te gaan en indien dit niet gebeurt wordt de lokale sanctionerende ambtenaar van rechtswege bevoegd om een administratieve sanctie op te leggen. Een tweede vernieuwing was de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepassing van GAS naar 16 jaar. Een derde innovatie is de invoering van de bemiddeling. Deze procedure heeft als bedoeling een verzoeningspoging te organiseren, voorafgaand aan de effectieve geldboete. Dit element is echter zeer beperkt uitgewerkt in de wetgevende documenten, waardoor er een grote vaagheid blijft bestaan omtrent de werkelijke doelstelling ervan. Voor minderjarigen werd dit bovendien een verplicht element: zij konden (en kunnen) geen geldboete opgelegd krijgen, zonder de mogelijkheid op een bemiddeling te hebben gehad. Een laatste vernieuwing was de uitbreiding van de vaststellende bevoegdheid: ook speciaal hiertoe aangeduide gemeentelijke ambtenaren-vaststellers kregen met deze wet de bevoegdheid inbreuken op het politiereglement vast te stellen. In 2005 (29/07/2005) volgde dan nog een bijkomende reparatiewet, waarin de vermelde gedepenaliseerde feiten opnieuw in het strafwetboek werden opgenomen en op de lijst van gemengde inbreuken zijn geplaatst. Het is pas na deze reparatiewetten dat de implementatie van het GAS-instrument pas echt van de grond is gekomen, zoals ook reeds uit de inleiding bleek. Sinds 2005 heeft de toepassing van de GAS-wetgeving op lokaal vlak een sterke vlucht vooruit genomen en zijn steeds meer lokale overheden overgegaan tot het gebruik van het GAS-instrument om inbreuken op het lokale politiereglement te beteugelen. Waar in 2005 nog maar 28% van alle Vlaamse gemeenten GAS gebruikten, steeg dit snel tot 62% in 2007 en 79% in 2011. Eind 2013 heeft uiteindelijk 84% van alle gemeenten in Vlaanderen van de mogelijkheid gebruik gemaakt om lokale overlastproblemen met een administratieve sanctie te bestraffen (VVSG, 2013). De laatste jaren kwamen steeds meer stemmen op om nieuwe aanpassingen aan deze wet door te voeren. De hoogte van de geldboetes, die sinds 1999 niet was aangepast, werd in vraag gesteld, met een pleidooi voor de verhoging van het maximumbedrag. Daarnaast waren doorheen de tijd verschillende praktijken ontstaan (zoals het aanstellen van een intergemeentelijke of provin-
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
31
De wet op de gemeentelijke administratieve sancties - GAS wet Thema GAS ciale sanctionerend ambtenaar of het opleggen van een gemeenschapsdienst als alternatief voor een geldboete), die echter een wettelijke basis ontbeerden waardoor de geldigheid van de opgelegde boetes in het gedrang bleek te komen. Tot slot vroegen enkele burgemeesters, vooral van de grote steden, een leeftijdsverlaging naar veertien jaar (en zelfs tot twaalf jaar). In het zogenaamde ‘Vlinderakkoord’, het federale regeerakkoord van december 2011, werd dan ook een aanpassing aan de GAS-wetgeving voorzien. Meer specifiek werd een verhoging van de boetes, de invoering van de gemeenschapsdienst en de verlaging van de leeftijd van 16 jaar naar 14 jaar aangekondigd.
De huidige GAS-wet Uiteindelijk werd de vernieuwde en verzelfstandigde GAS-wet op 30 mei 2013 door de plenaire federale Kamer van Volksvertegenwoordigers goedgekeurd. Sinds kort – 1 januari 2014 – is deze wet ook effectief in werking getreden en kunnen lokale overheden de voorziene aanpassingen ook in de praktijk doorvoeren. Op diverse vlakken betekent deze nieuwe wet een sterke verandering in vergelijking met het oorspronkelijke instrument. Een eerste uitbreiding is de verlaging van de leeftijdsgrens vanaf wanneer een administratieve sanctie kan worden opgelegd: vanaf 1 januari is deze grens verlaagd van 16 jaar naar 14 jaar (art. 14). Ten tweede zijn er enkele belangrijke aanpassingen gebeurd aan het bestaande sanctiearsenaal. Zo is de maximale hoogte van de boetes verhoogd van respectievelijk 125€ (voor minderjarigen) en 250€ (voor meerderjarigen) naar 175€ en 350€. Ook zijn enkele ‘alternatieve’ maatregelen voorzien: een geldboete kan nu ‘voorkomen’ worden indien de overtreder wenst deel te nemen aan een bemiddelingstraject met het herstel van de schade als doel, of een gemeenschapsdienst uitvoert van maximaal 30 uur (15 uur voor minderjarigen). Voor minderjarigen is het aanbod tot bemiddeling overigens een verplichting; het precieze doel hiervan staat echter, in tegenstelling tot voor meerderjarigen, niet expliciet in de wet omschreven. Het is via dit onduidelijke instrument van de verplichte bemiddeling dat lokale overheden een breed scala aan ‘hulpverlening’ loslaten op minderjarige overlastplegers, waarbij de dreiging van de geldboete als stok achter de deur fungeert (Pleysier, 2013). Specifiek voor minderjarigen is binnen de nieuwe wet nog de procedure van ‘ouderlijke betrokkenheid’ voorzien. Dit maakt het mogelijk voor de sanctionerend ambtenaar, wanneer hij/zij tevreden is over de educatieve maatregelen die door de ouders van de overtreder worden voorgesteld, te beslissen geen verdere admi-
agora
32 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
nistratieve sanctie op te leggen. Hoewel de achterliggende bedoeling van dit artikel - responsabilisering van de ouders – principieel positief lijkt, roept deze procedure heel wat fundamentele vragen op. Zo verduidelijkt de wet niet wat precies onder ‘gepaste educatieve maatregelen’ dient verstaan te worden; de beoordeling hiervan in handen leggen van de sanctionerend ambtenaar maakt van deze persoon bovendien een soort ‘superman/vrouw’, die bovenop het normale takenpakket nu ook nog een pedagogisch geschoolde beoordelaar van opvoedingscapaciteiten wordt. Deze maatregelen lijken te suggereren dat GAS niet louter een administratieve afhandeling van overlast en kleine criminaliteit toelaat, maar ook een administratief-bestuurlijk alternatief vormt voor ‘problematische opvoedingssituaties’. De subjectieve inschatting (‘tevredenheid’) van een niet daartoe opgeleide ambtenaar zet verder de deur open voor persoonsgebonden beoordelingen. Ten derde is ook de lijst van de zogenaamde ‘gemengde inbreuken’ via deze nieuwe wet (sterk) uitgebreid, voornamelijk met overtredingen op de wegcode. Meer bepaald de overtredingen betreffende het stilstaan en het parkeren kunnen vanaf nu ook met een administratieve sanctie door de gemeenten zelf worden bestraft. Tot slot zijn nog diverse procedurele zaken in deze nieuwe wet formeel geregeld. Op verschillende plaatsen in Vlaanderen bestond reeds de praktijk om een sanctionerend ambtenaar op bovenlokaal niveau aan te stellen; met de nieuwe GAS-wet wordt voor deze praktijk ook een wettelijke basis gecreëerd. Daarnaast wordt ook de formele betrokkenheid van ouders en een advocaat tijdens de procedure voor minderjarigen geëxpliciteerd. Bovendien worden gemeenten die de toepassing van GAS voor minderjarigen invoeren (of reeds ingevoerd hebben) verplicht een advies van de jeugdraad in te winnen en hebben zij een informatieplicht ten aanzien van minderjarigen en hun ouders over de in de gemeente strafbaar gestelde inbreuken. Een laatste belangrijke innovatie is de oprichting van een nationaal register met GAS-sancties. Dit maakt het mogelijk om op termijn een (beter) zicht op de GAS-praktijk te ontwikkelen. In de marge van de nieuwe GAS-wet wordt tegelijkertijd een nieuw en wat bijzonder artikel ingevoerd in de Nieuwe Gemeentewet, dat het zogenaamde ‘plaatsverbod’ als reactie op openbare overlast regelt. Burgemeesters hadden in het verleden reeds de mogelijkheid om, vanuit hun bevoegdheid rond openbare ordehandhaving, preventief een samenscholingsverbod op te leggen. De opname van dit artikel in de Gemeentewet, laat burgemeesters vanaf nu ook toe repressief, dus nadat
De wet op de gemeentelijke administratieve sancties- GAS wet Thema GAS bepaalde overlastgevende gedragingen werden vastgesteld, een plaatsverbod aan de dader of daders van dit gedrag op te leggen voor een periode van één maand, maximaal twee keer te verlengen. De enige beperking is dat dit plaatsverbod niet het gehele grondgebied van de gemeente kan beslaan. Dit plaatsverbod is geen administratieve sanctie en maakt geen deel uit van de GASwet. Deze maatregel roept enkele fundamentele vragen op die raken aan de rechtswaarborgen (zoals betrokkenheid van de ouders en aanwezigheid van een advocaat, de beroepsmogelijkheden...) die dan weer wel voorzien zijn in de GAS-wet. Evenmin is duidelijk of en hoe de burgemeester deze nieuwe bevoegdheid ook tegenover 14 tot 18-jarigen kan laten gelden?
dr. Johan Put, de Onderzoekslijn Jeugdcriminologie van het Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC). Email:
[email protected]
Besluit
Devroe, E. (2008). Overlast geregeld. De intrede van de bestuurlijke boete in de publieke ruimte. In P. Ponsaers & E. Devroe (eds.). Cahiers integrale veiligheid. Thema publieke ruimte (pp. 71-112). Brussel: Politeia.
In deze bijdrage hebben we getracht de wet op de gemeentelijke administratieve sancties op een beknopte wijze voor te stellen. In de huidige maatschappelijke controverse rond dit instrument worden zeer fragmentair terechte en soms ook minder terechte argumenten in het debat gegooid. Voor velen echter is het ondertussen niet meer zo duidelijk wat de GAS-wetgeving nu precies inhoudt. Bovendien suggereert de actuele discussie dat deze wet recent uit de lucht is komen vallen, terwijl het huidige wetgevende kader het resultaat is van een geleidelijk proces dat reeds 15 jaar geleden op gang is gekomen. We zijn daarom ingegaan op de redenen waarom het GAS-instrument op de eerste plaats ontwikkeld is en hoe het wetgevende raamwerk tijdens deze voorbije jaren geleidelijk is aangepast en uitgebreid. We hebben ons bovendien grotendeels beperkt tot een ‘neutrale’ beschrijving van de opkomst en ontwikkeling van de GAS-wet in de voorbije vijftien jaar; een meer diepgaande kritische evaluatie ervan is binnen de beperkte ruimte van dit artikel niet mogelijk en was bovendien ook niet de primaire insteek.
Auteurs en contactgegevens Diederik Cops is als postdoctoraal onderzoeker werkzaam op het Jeugdonderzoeksplatform (JOP). Hij is verbonden aan de Onderzoekslijn Jeugdcriminologie van het Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC) van de KU Leuven. Hij is daarnaast ook deeltijds lector aan de Sociale School Heverlee, waar hij het vak Criminologie doceert. Email:
[email protected] Stefaan Pleysier is docent jeugdcriminologie en methoden van onderzoek aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de KU Leuven en coördineert, samen met prof.
Referenties Cops, D., Put, J. & Pleysier, S. (2012). De GAS-wetgeving als instrument voor de aanpak van overlast. Bedenkingen bij en suggesties voor een integraal en onderbouwd overlastbeleid. Panopticon, 33, (6), 552-563. Cops, D. & Put, J. (2013). Editoriaal. Het G.A.S. instrument en minderjarigen. Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten, 13, (1),4-6.
Devroe, E. (2012). A Swelling Culture of Control? De genese en toepassing van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties in België. Antwerpen: Maklu. Kinderrechtencoalitie (2011). Standpunt van de kinderrechtencoalitie inzake gemeentelijke administratieve sancties voor minderjarigen. Goedgekeurd door de algemene vergadering op 3 februari 2011. Memorie van Toelichting bij wetsontwerp tot invoering van de gemeentelijke administratieve sancties, Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1998-1999, 3 maart 1999, 2031/1-98/99. Omzendbrief OOP 30bis aangaande de uitvoering van de wetten van 13 mei 1999 tot invoering van gemeentelijke administratieve sancties, van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet en van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet. Pleysier, S. (2013). GAS als ‘sluitstuk’, GAS als ‘hefboom’. Bespreking van Devroe, E. (2012). A Swelling Culture of Control? De genese en toepassing van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties in België. Antwerpen: Maklu. Cahiers Politiestudies, 4 (29), 339-344. Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (2013). http://www.vvsg.be/veiligheid/bestuurlijke%20handhaving/gas/pages/welkomgas.aspx (geraadpleegd op 10 februari 2014).
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
33
De ontkrachting van bemiddeling en gemeenschapsdienst binnen de GAS Heidi Vanheste | HCA-diensten | Vlaanderen & Brussel De zon schijnt, de vogeltjes fluiten, het lentegevoel is in het land. Met deze positieve noot willen we deel uitmaken van een samenleving waarin we ons niet moeten laten leiden door angst voor repressie omwille van potentiële “overlast”. Als diensten die herstelgerichte en constructieve afhandelingsvormen (herstelbemiddeling, herstelgericht groepsoverleg, gemeenschapsdienst en leerproject) aanbieden in Vlaanderen en Brussel aan minderjarige delictplegers, hun slachtoffers en de context, delen we de onderlinge bezorgdheid omtrent de evoluties op het GAS-terrein. Er wordt gegoocheld met begrippen als bemiddeling en gemeenschapsdienst, waarbij de democratische waarden én de mensenrechten aan de galg worden gehangen. Als HCA-diensten vinden we het belangrijk dat de kracht en essentie van bemiddeling kan behouden blijven: een vrijwillig communicatieproces tussen dader en slachtoffer(s), begeleid door een neutrale bemiddelaar waarbij er samen met de betrokken partijen bekeken wordt hoe het delict kan hersteld worden in de meest brede zin. We betreuren dat binnen GAS dossiers deze methodiek wordt verengt tot een zuivere schaderegeling waarbij er van vrijwilligheid en neutraliteit geen sprake meer is. De vrijwilligheid en de neutraliteit komt in het gedrang door een gebrek aan gelijkwaardigheid tussen de betrokken partijen. Dit omdat enerzijds de gemeentelijke overheid sanctioneert en anderzijds als bemiddelaar optreedt. Deze verenging zet bemiddeling niet in het juiste daglicht. Gemeenschapsdienst vormt net zoals bemiddeling een andere belangrijke pijler van de werking van de HCAdiensten. Via een symbolisch herstel aan de maatschappij werkt de jongere gedurende een aantal uur in zijn vrije tijd binnen een dienst van openbaar nut. Doorheen een pedagogisch proces worden inzichten en werkattitudes gestimuleerd én aangeleerd. Hierbij vormt de samenwerking met de werkplaatsen en de begeleiding door professionals vanuit onze diensten een cruciale meerwaarde. Door deze werkwijze een plaats te geven binnen de GAS-wetgeving maken we ons zorgen omtrent het teniet doen van de kracht van de gemeenschapsdienst. Temeer daar gemeenschapsdienst enkel een sanctionerende connotatie krijgt en het net zo belangrijk pedagogisch traject met de jongere aan kracht inboet. Door de GAS wetgeving worden alle burgers getroffen waarbij mogelijks de maatschappelijk kwetsbaren nog meer de negatieve gevolgen zullen ervaren. Als HCAdiensten vinden we het belangrijk dat jongeren kunnen opgroeien in een samenleving waar ze het recht hebben
agora
34 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Thema GAS om jong te zijn. Jongeren moeten uit de ban kunnen springen en dit zonder angst. Binnen een democratische rechtsstaat is het noodzakelijk dat de volgende principes hoog in het vaandel worden gedragen: scheiding der machten, recht op bijstand, rechtszekerheid, respect voor het vermoeden van onschuld, rechtsgelijkheid. Het is de rol van een onafhankelijke rechter om ons als burgers onpartijdig op onze verantwoordelijkheden aan te spreken. Het is niet de bevoegdheid van een sanctionerend ambtenaar om dit te doen. We betreuren dat deze fundamenten met de voeten getreden worden en dat het toch allemaal niet zo belangrijk blijkt te zijn. Waarvoor hebben we al die jaren geijverd? Wij zijn dan ook geen voorstander om te bemiddelen of gemeenschapsdienst te begeleiden in het kader van de GAS-wetgeving omdat onze fundamenten teniet worden gedaan. Dit ondanks de druk die we soms voelen. We kiezen er wel voor om een open, constructieve dialoog aan te gaan met onze samenwerkende partners. Als diensten moeten we ook onze verantwoordelijkheid dragen door kritisch een aantal ontwikkelingen in vraag te stellen. Op deze manier komen we op voor onze jongeren en trekken we aan de alarmbel. We doen dit niet alleen, ook héél wat andere middenveldorganisaties laten ten gepaste tijden van zich horen. We blijven hopen dat politici, gemeentebesturen, beleidsmakers, … zullen inzien dat de GAS-wetgeving geen goede zaak is. We blijven vechten voor onze doelgroep, de democratische rechtsstaat en de mensenrechten.
Auteurs en contactgegevens Heidi Vanheste: directie HCA Oost-Vlaanderen Dok Noord 4, hal 25, 9000 Gent 0499/52.93.55 www.hca-ovl.be Geschreven in naam van alle verantwoordelijken van de HCA diensten.
Jongeren en GAS Een vraag naar duidelijkheid. Lander Piccart | Vlaamse Jeugdraad | Brussel Op 3 april 2013 adviseerde de Vlaamse Jeugdraad de federale regering inzake de Gemeentelijke Administratieve Sancties. Wat volgde was een ongezien protest van onze organisatie en 212 anderen die maar al te graag duidelijk maakten dat deze wet veel te ingrijpend was om zonder discussie doorgevoerd te worden. We protesteerden toen tegen de willekeur, de leeftijdsverlaging, de mogelijke scheiding der machten en enkele tientallen andere redenen. We protesteerden voor het recht op jong zijn, en dat doen we nog steeds. Gevraagd naar wat we als belangrijkste element naar voor schuiven, moeten we antwoorden: de evaluatie van de huidige wetgeving. Niet alleen bestaat er geen onderzoek naar de doeltreffendheid van het GAS-systeem in ons land, ook de toetsing aan hogere rechtsregels is (onvolledig) gebeurd. De Kinderrechtencoalitie (lid van de Vlaamse Jeugdraad) laat op dit moment deze nieuwe GAS-wet toetsen aan het Verdrag van de Rechten van het Kind. Omdat we vinden dat zo’n vergaande uitbreiding van de leeftijd, die toetsing verdient. Deze regering koos ervoor om dat niet te doen, het is aan organisaties als de onze om dat wel te verwachten. De Liga voor Mensenrechten doet trouwens net hetzelfde voor mensenrechten. Een uitspraak wordt spijtig genoeg niet voor de verkiezingen verwacht. We focussen onze bijdrage verder graag op de plaats van minderjarigen in dit systeem. De nieuwe ronde verbeteringen van bevoegd Minister Milquet voorziet in een leeftijdsverlaging tot 14 jaar. En alleen daardoor, besluiten we dat GAS-sancties wel degelijk gericht zijn op jongeren. Niet alleen jongeren waarvoor we “een stok achter de deur”1 moeten hebben, maar ook jongeren die hoegenaamd niet als crimineel kunnen omschreven worden. Jongeren die manifestaties organiseren, hangen en skaten in de openbare ruimte, flyers uitdelen voor hun tentoonstelling of feestjes plannen. Ook zij krijgen plots te maken met boetes die hun gedrag als crimineel bestempelen. Het voorspelde net-widening effect is een feit. Zaken die we nooit dachten te moeten bestraffen, worden bestraft, louter omdat het kan. Is dat überhaupt in België mogelijk, om minderjarigen hier in dit systeem te betrekken? Het antwoord vinden we in het veranderde kindbeeld die we in onze samenleving zien. Omdat we er tot voor kort van overtuigd waren dat een kind kan falen, dat een jongere een ‘onaf’ persoon is, bedachten onze politieke vertegenwoordi1 Het stok achter de deur principe werd dikwijls aangehaald door politici Patrick Janssens en Daniel Termont, die voorstaander waren van een uitbreiding naar 12 jaar.
Thema GAS gers het jeugdbeschermingsrecht. Het uitgangspunt dat een kind geen misdrijven kan plegen (enkel een als misdrijf omschreven feit), nemen we graag als voorbeeld. Binnen de GAS-wetgeving wordt aan dit principe voorbij gegaan. Jongeren plegen dezelfde inbreuken als volwassenen, en krijgen dezelfde sanctie omdat ze eenzelfde misdrijf pleegden. De jongere krijgt de mogelijkheid niet ‘to mature out’, en kattekwaad wordt plots een maatschappelijk probleem. Zo wordt er voorbijgegaan aan iets wat al jaren in ons rechtssysteem ingebakken zit. Kinderen zijn geen volwassenen, en dienen dus op een andere manier behandeld te worden. Krijgen jongeren nu niet meer rechtsgaranties binnen de GAS-wetgeving dan voorheen? Je hebt de ouderlijke betrokkenheid, de gratis advocaat, de verplichte bemiddeling en de beroepsprocedure bij de jeugdrechtbank. Nee, spijtig genoeg zijn de meeste van deze rechtswaarborgen in de praktijk niet datgene wat ze beogen. De ouderlijke betrokkenheid, vertrekt vanuit het oogpunt van de ouders. Het wil ouders preventief inschakelen om hun kinderen te straffen. Dit zegt hoegenaamd niets over de plaats van jongerenrechten in dit verhaal. De bemiddeling is vandaag verder niets meer dan het aanbieden van een alternatieve werkstraf. Zo’n alternatieve sanctie kan leerrijk zijn en voor beleidsmakers een pak interessanter dan een boete, maar het blijft een sanctie en geen bemiddeling. Een bemiddeling vraagt tijd en vrijwilligheid2, en dat biedt het huidige GAS-systeem niet. Van echt bemiddelen tussen partijen kan men ook niet spreken als enkel slachtoffer (dikwijls gemeente of stad) kan beslissen of een bemiddeling geslaagd is. Het aanbieden van een gratis advocaat en de mogelijkheid om in beroep te gaan bij een jeugdrechtbank3, zijn nodig, maar ongekend. De vraag is of een overheid deze communicatie afstemt op minderjarigen, die –geconfronteerd met een sanctie- wel net iets meer duidelijkheid verdienen. Nieuwe wetten vragen een duidelijke omkadering, zeker wanneer het jongeren betreft. We wijzen daarom steden en gemeenten maar al te graag op hun communicatie- en informatieplicht. Niet alleen slagen ze er op dit moment niet in jongeren te informeren over wat overlast is, en wat niet4. Ze communiceren de procedure van een GAS-sanctie en de bijhorende rechten niet helder naar jongeren, wat de positie van 2 Zie: “Een reus op lemen voeten: GAS voor minderjarigen”. ROM (M.) et al. 3 Blijft wel de vraag of de maatregelen die een jeugdrechtbank ter beschikking heeft niet veel te zwaar zijn voor een GAS-overtreding 4 De vraag blijft of zoiets wel kan. Is overlast geen subjectief gebeuren gedefinieerd door elk individu?
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
35
Jongeren en GAS minderjarigen ondermijnt. De Raad van Europa formuleerde richtlijnen5 over kindvriendelijke rechtssystemen binnen hun lidstaten. We lezen: “Kinderen moeten geïnformeerd worden over hun rechten, hebben gratis toegang tot een advocaat, mogen hun mening uiten en verdienen een duidelijke uitleg over welke beslissingen er over hen worden genomen…”. De Vlaamse Jeugdraad vraagt dan ook dat deze richtlijnen ook worden toegepast in het GAS-systeem, omdat het net hetzelfde wil doen als andere rechtssystemen: overtredingen bestraffen. Dan komen we meteen bij het andere heikele punt van heel het GAS-systeem. Indien een wetgever het mogelijk maakt om jongeren te laten bestraffen door een lokale overheid - al dan niet terecht - verwachten jongeren wel dezelfde garantie die ze in het ‘normale’ rechtssysteem ook krijgen. Een onafhankelijke rechter die jongeren op maat benadert. Die wettelijk geregelde straffen of begeleidingen kan opleggen. Die ingrijpt wanneer het over criminele feiten gaat en die de onduidelijkheid uit ‘het plegen van overlast’ haalt. Een rechtbank die onder controle en toezicht staat, waarin jurisprudentie bestaat en waar professionele jongerenwerkers en hulpverleners klaar staan om de jongere en de rechtbank bij te staan. Daarom blijven we vragen; indien de overtredingen van criminele aard zijn, is het beter om het bestaande jeugdrechtssysteem te gebruiken en dit te versterken. Indien overlast plegen crimineel wordt (diefstal, vandalisme, grafschennis, illegale graffiti, slagen en verwondingen, strijden in Syrië, bvb) geven we dan niet best de rechter de kans om deze jongere op het rechte pad te krijgen, in plaats van steden en gemeenten? In de hele discussie voor GAS klinkt de schreeuw naar duidelijkheid nog het hardst. Jongeren weten heus wel wat strafbaar is en niet. En indien ze die feiten plegen, is een duidelijke straf een geoorloofd en aanvaardbaar gevolg. Maar die duidelijkheid hebben jongeren binnen het GAS-systeem niet. Het is de wetgever die er nu een soepje van maakt. Een klein lichtpuntje in de nieuwe wetgeving is de verplichte adviesvraag aan lokale jeugdraden. Vanaf januari 2014 is het verplicht voor lokale besturen om jongeren te betrekken bij de opmaak van de GAS-wetgeving. En dit altijd wanneer een gemeente beslist om GAS-boetes voor minderjarigen in te zetten6. Ongeacht of ze dit voor 2014 ook al deden. Spijtig genoeg blijven de meeste gemeenten doof voor deze verplichting. Het is wachten tot de eerste minderjarige een ongeldige sanctie krijgt, omdat er geen adviesvraag aan de lokale jeugdraad werd voorgelegd. 5 COUNCIL OF EUROPE, (2010) Guidelines of the Committee of Ministers of the Council of Europe on child friendly justice. https:// wcd.coe.int 6 Art 4 § 5 van de GAS-wet
agora
36 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Auteur en contactgegevens Lander Piccart Voorzitter Vlaamse Jeugdraad
[email protected] Leopoldstraat 25 1000 Brussel
Referenties COUNCIL OF EUROPE, (2010), Guidelines of the Committee of Ministers of the Council of Europe on child friendly justice. Te raadplegen op: https://wcd.coe.int JANSSENS, P. (2012), Geen stok, maar stok achter de deur. Opinie De Morgen, 24-01-2012, te raadplegen op: http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/ detail/1384298/2012/01/24/Geen-stok-maar-een-stokachter-de-deur.dhtml VLAAMSE JEUGDRAAD (2012), Advies Gemeentelijke Administratieve Sancties (1) van 4 april 2012, te raadplegen op: http://vlaamsejeugdraad.be/sites/default/files/ advies/1204_advies_gemeentelijke_administratieve_ sancties.pdf VLAAMSE JEUGDRAAD (2013), Advies Gemeentelijke Administratieve Sancties (2) van 3 april 2013, te raadplegen op: http://vlaamsejeugdraad.be/sites/default/ files/advies/1303_advies_op_het_wetsontwerp_betreffende_de_gemeentelijke_administratieve_sancties.pdf ROM (M.), VANOBBERGEN (B.), COENE (E.) en VAN CEULEBROECK (N.), Een reus op lemen voeten: GAS voor minderjarigen in Jeugdwerk en Sociale uitsluiting, COUSSEE (F.) en BRADT (L.), 2012, Acco, 61-72 SCHRAM (F.) en LIEVENS (J.), 2013 Gemeentelijke administratieve sancties, een antwoord op overlast?, 2013, VandenBroele, 218 p.
Ik maakte voor mijn pleegbroer een plaatsje in mijn leven… Jolien Roose, Lien Devlaminck, Eline Deweerdt, Sarina Popelier, Hannelore Ryckeboer, Kjenta Saelens, Kim De Jaegere, Debbie Debakker en Melany Vauthier | KATHO IPSOC | Kortrijk Eigen kinderen van pleegouders komen vaak te weinig aan bod binnen het proces van de pleegplaatsing. Toch zijn ze enorm belangrijk voor het slagen van de periode van de pleegplaatsing. Daarom werden er verschillende methodieken ontwikkeld om de eigen kinderen meer te betrekken tijdens dit proces.
Wie zijn we en wat is ons doel Wij zijn negen laatstejaarsstudenten bachelor in de Orthopedagogie van Katho Kortrijk. Om onze opleiding af te sluiten, kregen wij de opdracht om een afstudeerproject uit te werken. Deze opdracht kregen wij uit het werkveld, meer bepaald vanuit Opvang vzw te Heule. Dit is een pleegzorgdienst die een bijdrage wil leveren aan het welzijn van kinderen en jongeren in probleemsituaties. Men begeleidt de tijdelijke opname van kinderen en jongeren in een pleeggezin. Opvang vzw gaf aan dat eigen kinderen van pleegouders vaak een doelgroep zijn, waarnaar meer (systematische) aandacht zou mogen gaan binnen de pleegzorg. Daarom kregen wij de opdracht om een onderzoek te voeren naar de beleving van eigen kinderen binnen een pleeggezin. Het was ons doel om de beleving van deze groep na te gaan en zo methodieken te ontwikkelen om deze kinderen meer te betrekken tijdens het pleegproces. Om deze beleving na te gaan, organiseerden we een activiteitennamiddag voor zowel pleegkinderen als eigen kinderen. Via tal van spelletjes en gesprekken, peilden we naar hun gevoelens en beleving. Daarnaast wilden we de eigen kinderen via deze weg bedanken voor hun dagelijkse inzet en hulp binnen het gezin.
Methodieken We deden vooreerst een uitgebreide literatuurstudie om na te gaan welke informatie er al bestond rond de beleving van de eigen kinderen binnen een pleeggezin. Uit deze literatuurstudie bleek dat kinderen vaak te weinig op de hoogte zijn van wat pleegzorg precies is. Toch is het belangrijk dat deze kinderen een correct beeld krijgen van het hele gebeuren rond pleegzorg. De kinderen hebben een eigen voorstelling en vaak is deze niet correct. Er is ook veel verwarring tussen pleegzorg en adoptie. En het komt wel eens voor dat het moeilijk is voor de kinderen om op vragen van bijvoorbeeld leeftijdsgenootjes over het pleegkind te antwoorden. De kinderen hebben een vraag naar informatie over wat pleegzorg nu precies is, de voor- en nadelen van pleegzorg, de situatie en geschiedenis van het pleegkind, over wat jeugdrecht is en welke instanties er bij betrokken zijn, welke maatregelen de jeugdrechter allemaal kan nemen, over de Dienst Pleegzorg en de pleegzorgbegeleider.
Het geven van informatie is heel belangrijk omdat dit voor een gevoel van veiligheid kan zorgen. De voorbereidende fase is daarom heel belangrijk, deze bepaalt immers het verloop van de periode van de pleegplaatsing. We merkten ook enkele zaken die beter kunnen in de voorbereiding van eigen kinderen. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk om rekening te houden met de leeftijd van de eigen kinderen en de pleegkinderen. Het is bijna noodzakelijk om een leeftijdsverschil te hanteren, zodat er minder problemen omtrent de positie van het kind ontstaan in het gezin. De pleegouders krijgen een infoavond over pleegzorg. Hierin wordt duidelijk hoe pleegzorg te werk gaat. Misschien is het wel een idee om een info-avond te organiseren voor de eigen kinderen binnen het gezin. Ook zijn eigen kinderen vaak niet aanwezig tijdens de gesprekken met de pleegzorgdienst. Het kan interessant zijn om deze kinderen te betrekken in deze gesprekken zodat ook zij op de hoogte zijn van wat er allemaal te gebeuren staat. Verder hebben we via internationale literatuur ook een blik geworpen op het buitenland. In Engeland is er het Integrated Services Programme (ISP) die verschillende activiteiten voor eigen kinderen van pleeggezinnen voorziet. Dit biedt de kinderen op een speelse manier de kans om meer te weten te komen over pleegzorg en om samen te komen met andere eigen kinderen uit pleeggezinnen. In oktober wordt er ook extra aandacht besteed aan eigen kinderen van pleeggezinnen. Zo kun-
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
37
Ik maakte voor mijn pleegbroer een plaatsje in mijn leven… Jolien Roose, Lien Devlaminck, Eline Deweerdt, Sarina Popelier, Hannelore Ryckeboer, Kjenta Saelens, Kim De Jaegere, Debbie Debakker en Melany Vauthier | KATHO IPSOC | Kortrijk nen ouders hun kinderen via ‘Kids who foster’ nomineren voor een certificaat. In Nederland zijn er KIP-groepen (eigen Kinderen In Pleeggezinnen). Deze groepen organiseren KIP-dagen waar er allerlei activiteiten georganiseerd worden en de eigen kinderen zo de kans krijgen om andere eigen kinderen van pleeggezinnen te ontmoeten. Ook in Schotland is er een leuk initiatief gevonden, nl. de ‘Fosterline’ deze geeft info en advies over verschillende thema’s. Doordat we merkten dat er toch nog enkele zaken verbeterd konden worden bij ons in Vlaanderen, besloten we een methodiek te ontwikkelen waarmee we de kinderen meer inzicht laten krijgen in het pleegzorgproces. Het was belangrijk dat de methodiek niet veel tijd in beslag neemt en gemakkelijk te hanteren is door ouders of begeleiders. Op deze manier willen we ervoor zorgen dat het niet te langdradig wordt en dat de methodiek bijvoorbeeld ook tijdens een huisbezoek kan gebruikt worden. Rond het thema ‘wat is pleegzorg’ ontwikkelden we twee methodieken. Voor de allerkleinsten hebben we gezorgd voor een DVD. Dit is een korte tekenfilm over Anna, die naar een pleeggezin moet. Hierin komen veel zaken aan bod, zoals het delen van speelgoed, de eerste kennismaking, het missen van de ouders,… Het filmpje werd gemaakt door Rubicon jeugdzorg. Dit is een jeugdzorgaanbieder in Noord en Midden Limburg te Nederland. We zorgden voor enkele Dvd’s zodat deze kunnen uitgeleend worden door Opvang vzw. Voor de kinderen vanaf zes jaar ontwikkelden we een dominospel. Hier moeten de termen met de juiste uitleg verbonden worden. Op deze manier krijgt het kind
agora
38 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
informatie over de verschillende aspecten van pleegzorg, zoals ‘Wat is een pleeggezin?’, ‘Wat is GOP (Gezinsondersteunende Pleegzorg)?’, ‘Wat is netwerkpleegzorg en bestandspleegzorg?’, ‘Wat doet de jeugdrechter? De kaartjes werden met velcro bevestigd aan de houten dominoblokjes zodat de termen die niet van toepassing zijn bij een gezin eruit kunnen gehaald worden en vervangen kunnen worden door andere termen. Wanneer de Integrale Jeugdhulp zijn ingang vindt, zullen ook termen moeten veranderd of vervangen worden, dit is dankzij de velcro makkelijk aan te passen. Er kan natuurlijk ook gecontroleerd worden of de uitleg en de term wel echt bij elkaar horen. Hiervoor hebben we aan de ommezijde van de kaartjes gekleurde bolletjes gekleefd. Wanneer deze gekleurde bolletjes bij beide kaartjes hetzelfde zijn, is de combinatie correct. Aanvullend stelden we nog een literatuurlijst samen met boeken over pleegzorg. Deze lijst is opgedeeld in drie leeftijdscategorieën, namelijk kleuters, lagere schoolkinderen en jongeren. Dit zijn boeken, aangepast aan de leeftijd, over pleegzorg. Daarnaast hebben we ook nog de aanvullende categorie ‘brochures’. Als tweede thema hebben we rond ‘delen’ gewerkt. Uit de literatuurstudie blijkt dat de eigen kinderen vaak moeite hebben om de aandacht van hun ouders te delen met de pleegkinderen. Op basis van dit inzicht ontwikkelden we een spel om het thema ‘delen van ouders’ bespreekbaar te maken. Dit spel kreeg de naam ‘Pleegexpress’. Het spelbord is in drie delen onderverdeeld: een deel over het verleden, het heden en de toekomst. Tijdens het spel worden allerlei vragen gesteld, aan zowel de pleegouders als hun eigen kinderen, over deze drie fasen. Beiden komen ook leuke weetjes te weten die aansluiten bij het thema ‘delen’.
Ik maakte voor mijn pleegbroer een plaatsje in mijn leven…
Als laatste komt het thema ‘afscheid’ aan bod. Na enkele weken, maanden, jaren… moet er afscheid genomen worden van het pleegkind. Veel eigen kinderen ervaren dit als moeilijk. We creëerden een doe-map die tal van leuke activiteiten en verhaaltjes aanbiedt. Zo kunnen de kinderen allerlei foto’s in kadertjes kleven, een troostboom maken... Ze kunnen zelfs stripverhaaltjes rond pleegzorg lezen. Zowel ouders als begeleiders kunnen het kind tijdens deze activiteiten ondersteunen en hulp bieden.
Een vergeten groep De rol van de eigen kinderen en hun inzet tijdens de pleegplaatsing mag zeker niet onderschat worden. Er wordt immers veel flexibiliteit van hen verwacht. Wij hopen met deze methodieken, rond ‘wat is pleegzorg’, ‘delen van ouders’ en ‘afscheid’, de eigen kinderen meer onder de aandacht te brengen, aangezien deze groep vaak vergeten wordt.
Auteurs en contactgegevens De Jaegere Kim, Debakker Debbie, Devlaminck Lien, Deweerdt Eline, Popelier Sarina, Roose Jolien, Ryckeboer Hannelore, Saelens Kjenta & Vauthier Melany. Laatstejaarsstudenten bachelor in de Orthopedagogie. Vierstraete Heidi, begeleidende docente. Katho Ipsoc Kortrijk.
[email protected] In opdracht van opvang VZW. Izegemsestraat 412. 8501 Heule. Tel. 056.22 52 85.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
39
Ambities hebben voor onze gasten ? Is het gepermitteerd ? Sébastien Vernieuwe | vzw De Patio -Dagcentrum De Schoor | Brugge
We mogen: ‘de lat niet te hoog leggen’, niet verwarren met: ‘de lat weghalen’.
Ik denk dat mijn collega’s het ondertussen al beu gehoord moeten zijn: “Ons belangrijkste instrument als begeleider, is de mens in de begeleider”. Het werken aan je vaardigheden en competenties als begeleider is ook bouwen aan jezelf als mens en omgekeerd, is de groei die je als mens meemaakt niet los te koppelen van je ontwikkelingen als hulpverlener. Ik heb altijd een zwak gehad voor de filosofie van Levinas, waarbij het ‘ik’, de Ander en de tussenmenselijke relatie een grote rol spelen in onze existentiële zingeving. Naast de stelling dat de zorg voor de Ander essentieel is, maakt de Ander verantwoordelijkheid geven een intrinsiek deel uit van die zorg. Het was één van mijn ‘aha-erlebnissen’, nauw aansluitend bij het lezen van het werk van Martin Seligman. Seligman, die tegenwoordig door het leven gaat als één van de goeroes van de positieve psychologie (ik raad jullie zijn Ted-talk aan), raakte mij oorspronkelijk vooral toen ik zijn theorie van de ‘aangeleerde hulpeloosheid’ las. Het parallelle tussen de twee zit hem juist in het evenwicht dat moet gevonden worden tussen de, te vaak, paradoxale hulpverleningshandelingen: zorg geven en verantwoordelijkheid geven. Deze ‘cirque du soleil’-achtige koorddans-act heb ik altijd moeilijk gevonden en ik was dan ook dankbaar toen ik het oplossingsgerichte werken ontdekte. De filosofie achter het oplossingsgerichte bood mij namelijk een zeer degelijk touw om op te balanceren, een missinglink element tussen zorg geven en verantwoordelijkheid geven, namelijk: vertrouwen. Nu moeten we dat natuurlijk niet overroepen, een touw blijft maar een touw, en hoe degelijk ook, zonder goede aanknooppunten ben je er niet veel mee. Ik heb ook al geleerd dat een degelijk touw sterk kan wankelen en
agora
40 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
soms te strak of juist te slap gespannen kan zijn. Bij mij wordt de mens in de begeleider de laatste tijd meer en meer geconfronteerd met dit gegeven en het is een boeiende zoektocht om te zien hoe begeleider en mens van elkaar kunnen leren. De mens in de begeleider heeft namelijk twee zonen, waarvan de oudste de prachtige leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt…. Inderdaad, zo ongeveer de leeftijd waarop sommige van de jongeren in het dagcentrum bij ons beginnen. Het is grappig om te zien hoe de schoolcursussen van sommige gasten in het centrum krek hetzelfde zijn als de cursussen die mij een uur later op wachten als ik thuiskom en zoonlief nog wat help bij zijn huiswerk. Vaker dan tevoren, kijk ik naar onze begeleiding en vraag ik mij af wat ik van een dagcentrum zou verwachten mocht ons gezin of mijn zoon er ooit behoefte aan hebben. Dit lijkt een vreemde gedachte. Maar ik zweer met de hand op het hart dat ik diezelfde hand niet in het vuur durf steken dat dit nooit kan gebeuren. Ik heb voldoende hardwerkende, welwillende, zorgende ouders gezien die bij ons terecht komen met hun kind en hun vragen. Ik heb teveel pijn, verdriet, ontgoocheling, liefde, bezorgdheid, wanhoop, inspanningen, angst, kwaadheid en dikke vette pech bij hen gezien, om er de mijne soms niet in te herkennen. En het is die gedachte die mij ook bracht naar de titel van dit stuk. Mijn oudste zoon, die qua gedrag tot op heden trouwens een crème van een gast is, heeft helaas enkele van mijn eigenschappen op zijn leeftijd geërfd. De afwezige dromerige blik, de honderden krabbels op de mappen, van elk papiertje en paperclip geknutselde mannetjes en constructies maken, in zo veel geïnteresseerd maar bij weinig de aandacht kunnen houden, aan veel beginnen en weinig afmaken, sloddervos in ’t kwadraat. Het is even ontroerend en geruststellend om te zien, als dat het mij ongerust en bezorgd maakt. Dat dit effect had op mijn schoolresultaten hoeft geen uitleg, dat dit
Ambities hebben voor onze gasten ? Is het gepermitteerd ?
effect heeft op zijn schoolresultaten evenmin. Daar waar het echter voor mij met veel excuses en ontwijkingsmanoeuvres lukte om met een minimum aan inspanning telkens erdoor te zijn, zie ik hem met een maximum aan inspanningen een stuk lager scoren dan mijn vroegere zeer bescheiden resultaten.
deren allemaal in de Latijnse willen steken. Dat het de ouders zijn die hun kinderen dwingen hun eigen nietvervulde dromen waar te maken, dat ouders de beperkingen van hun kinderen niet kunnen aanvaarden, “mijn kind schoon kind”. Het focust mijns inziens teveel op een wij-zij denken waar ik zoveel liever een “samen voor onze kinderen”- retoriek zou willen horen. En dan begint het touw te wankelen. Hoe ver gaat mijn Uiteindelijk willen de meeste ouders gewoon hun taak zorg, waar begint zijn verals ouder optimaal uitvoeren. Geloven in jongeren is een keuze. En wanneer antwoordelijkheid, en wat Voor de overgrote meerderje als begeleider aan een begeleiding start, kan je maakt het onderscheid tusheid betekent dit: je kind zo die keuze maken. Het kost niets, het levert soms sen vertrouwen en geloof. goed mogelijk voorbereiden niet direct iets op, maar op lange termijn plukken Wat betekent dit voor zijn op het leven dat hem of haar onze gasten er de vruchten van. verdere schoolloopbaan? te wachten staat. Zoals zoveel ouders, zoveel generaties voor ons, dromen we er zelfs stilletjes van dat onze kinderen het beter zullen hebben dan wij. Dit is een fundamentele droom en drijfveer waarop de mensheid en waarschijnlijk ook voor een stuk onze evolutie teert. Dat de soort het overleeft, dat de volgende generatie het beter zal hebben dan de vorige. Momenteel heerst echter de algemene malaise dat het al een ganse verwezenlijking zal zijn wanneer onze kinderen het niet slechter zullen hebben dan ons, dat we onszelf en de volgende generatie zelfs moeten voorbereiden dat het allemaal veel minder en veel moeilijker zal zijn. Kan je je als ouder permitteren om je schouders daarvoor op te halen. Enerzijds het doemdenken en anderzijds het misschien naïef maar wel instinctief “recht” om te geloven dat ons nageslacht het beter zal hebben. Je probeert een evenwicht te vinden tussen de extreme stereotypen van de Aziatische tigermoms die hun kinderen “preppen” om in alles de beste te zijn en de Westerse drukbezette ouder die geen tijd heeft om met zijn kinderen bezig te zijn en ze uit schuldgevoel materieel verwent en zonder ruggengraat, met nul frustratietolerantie de wereld instuurt.
Ik koester voor hem de droom die ik zelf mocht verwezenlijken: je boterham verdienen door een vak uit te oefenen dat je voldoening geeft. Heb ik wel het recht om een droom voor hem te koesteren? Dwing ik hem niet in een keurslijf, door hem als waarde mee te geven dat we geprivilegieerd zijn in een maatschappij te leven waar je je potentieel kan ontwikkelen en dat het zelfs je plicht is om dat te doen? Maar ik wil Zoals zoveel ouders, zoveel generaties voor natuurlijk vooral dat hij geons, dromen we er van dat onze kinderen het lukkig is, dat hij plezier kan beter zullen hebben dan wij. Dit is een fundamaken, buiten spelen met mentele droom en drijfveer waarop de mensheid vrienden als het mooi weer en waarschijnlijk ook voor een stuk onze is. Ik wil niet dat elk gesprek evolutie teert. gaat over school, studeren, leren plannen, hoe we hem kunnen helpen zich beter te concentreren. En wat dan met mijn angst dat hij in de komende jaren door die Ik kijk dan naar mijn mindere concentratie in het watervalsysteem zal belanparcours en zie hoe die den, steeds in een meer afgebakende richting die achjaren dat ik het moeilijk teraf minder keuzes overlaat? had om mij te concentreren op school, dat ik Ik vind het trouwens vaak kwetsend hoe vanuit onderer vierkant mijn botten wijsmiddens de ouders wordt verweten dat ze hun kin-
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
41
Ambities hebben voor onze gasten ? Is het gepermitteerd ?
een dagcentrum en de hulpverleners die mijn zoon zouden helpen. Misschien wel nog dit, geloven in mijn kind. Want ergens voelt het zo aan dat alle zorg voor, en alle vertrouwen in een kind, gepaard gaan met het geloof in het potentieel van een kind. Het is dan ook met een goed gevoel dat ik terugkijk op het vertrek in dit voorbije jaar van twee jongeren die ik individueel begeleidde. Ze hebben beiden een plaats in mijn hart veroverd, ze hebben mij beiden trots gemaakt. Die ene meid door haar volwassenheid en verstandige conversatie, door ondanks een aanzienlijke fysieke beperking er toch in te slagen verder te doen in een opleiding waar die beperking niet vanzelfsprekend is. De andere door zijn oeverloos groot hart en goed humeur, zijn ongelooflijk artistiek talent aan veegde uiteindelijk toch en vooral de inspanningen Hoeveel is het mij gepermitteerd om als vader beklijven. Hoe het moeizaam die hij doet om op school verte geloven in mijn zoon? Hoeveel is het mij gepervolhouden om, uiteindelijk der te kunnen blijven in een mitteerd om te zorgen voor mijn zoon en wanin mijn geval, een secundair kunstrichting. Sommige van neer gaat die zorg over naar het ASO diploma te halen, zo deze zaken waren niet vantigermom-cliché? rendeerde. Had je mij in het zelfsprekend de eerste keer zesde middelbaar verteld dat dat ik hen ontmoette. En toch ik ooit orthopedagogie en psychotherapie zou studeren, koos ik om in hen te geloven. Misschien wel uit loyaliteit ik had je gek verklaard, ik had enkele/vele vage dromen van de ene ouder naar de andere ouder. Uit respect voor (journalist, regisseur,…), maar voor de rest: ‘not a clue’. de inspanningen, de ongerustheid, de liefde, de dromen Het is pas enkele jaren later, toen ik ergens een klik had en ja, de ambities van hun ouders. Wat me vooral trof gemaakt, dat ik klaar was om te doen waar ik mij goed bij was, hoeveel werk het soms was, om hen in zichzelf te voelde, dat alle zaken op een plaats vielen. Mijn secundoen geloven. dair diploma liet het mij toe om alsnog te gaan studeren. Hun ouders stelde ik ook steeds gerust, dat het voor mij En hoe heb ik de brede opleiding die ik in de moderne gemakkelijk was. Ik zat in een zetel, de luxueuze positalen mocht genieten, getie om in iemand te mogen koesterd. Hoe dankbaar ben Is loslaten je kind verantwoordelijkheid geven geloven en toch voldoende ik, dat er toch enkele mensen of aan zijn lot overlaten? Is het feitelijk opgeven afstand om los te laten, iets waren die op dat ogenblik, om in hem te geloven of juist wel in hem wat als ouder vaak moeilijker ondanks al mijn kuren, in mij geloven? is, maar o zo begrijpelijk. geloofd hebben. Zonder de spirituele toer op te gaan. Geloven is wel een Hoeveel is het mij gepermitkeuze. En wanneer je als begeleider aan een begeleiding teerd om als vader te geloven in mijn zoon? Hoeveel is start, kan je die keuze maken. Het kost niets, het levert het mij gepermitteerd om te zorgen voor mijn zoon en soms niet direct iets op, maar op lange termijn plukken wanneer gaat die zorg over naar het tigermom-cliché? Is onze gasten er de vruchten van. Althans dat geloof ik. loslaten je kind verantwoordelijkheid geven of aan zijn Mogen we ambities hebben voor onze gasten? Is het gelot overlaten? Is het feitelijk opgeven om in hem te gelopermitteerd? Ik weet het niet, maar ik weet wel dat het ven of juist wel in hem geloven? geen kwaad kan om in hen te geloven. Al was het maar omdat, dat hen kan helpen, ooit hun eigen ambities Het ‘ik’ kan ik niet los zien van de Ander. Mijn eigen verwaar te maken. haal kan ik niet los zien van het verhaal van mijn zoon. En hoe moeilijk dit ook is, ik heb daar vrede mee, niets menAuteur en contactgegevens selijks is mij vreemd. Mijn eigen pijn stelt mij in staat om de pijn van de Ander te kennen en vanuit die kennis kan Sébastien Vernieuwe ik zorgen voor die Ander. Althans volgens Levinas toch. Dagcentrum De Schoor - Brugge (vzw De Patio) Als het mijn privilege is om vanuit mijn eigen ervaring Thepco vzw (Therapie en pedagogische counseling) te geloven in mijn zoon, wat zou ik dan verwachten van
[email protected]
agora
42 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Overzicht projecten samenwerking kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulp
Eind 2013 stelde het Agentschap Jongerenwelzijn middelen ter beschikking om de samenwerking tussen de kinder- en jeugdpsychiatrie en andere jeugdhulpvoorzieningen verder vorm te geven. In deze agora een overzicht van de projecten, alsook hun inhoud. In een latere agora maken we graag meer ruimte voor een uitgebreider artikel.
1. Forensisch zorgtraject (Oost- en West-Vlaanderen) Ontstaan
In 2007 richtte de FOD Volksgezondheid een 80-tal Therapeutische Projecten (TP) op met als doel het voorbereiden van de Geestelijke Gezondheidszorg op het werken in zorgnetwerken en zorgcircuits (cf. artikel 107). Het Forensisch Zorgtraject was één van de TP’s voor minderjarigen en richtte zich op het Hof van Beroep Gent (Oost- en West-Vlaanderen). Het Forensisch Zorgtraject kreeg een plaats in de beleidsstructuur van de nieuw opgerichte IBE’s in Oost- en West-Vlaanderen (De Patio, Yidam en De Branding) gezien de doelgroep (justitiële jongeren) grotendeels gelijklopend is. Waar de meeste TP’s opgeheven werden in april 2012 mocht het TP Forensisch Zorgtraject verder werken tot eind 2013, maar dan stopte de overheidsfinanciering ook voor dit project definitief. Vanuit het geloof in de meerwaarde van deze werkvorm voor justitiële jongeren met een psychiatrische problematiek werd een projectaanvraag ingediend via de oproep van het Agentschap Jongerenwelzijn. De werkingsprincipes van het TP bleven behouden. TP wordt nu het ‘Casusoverleg Forensisch Zorgtraject’ genoemd. In 2014 wordt dit project samen met Crossover (Oost-Vlaanderen) en het Zorgtraject Crisispreventie (West-Vlaanderen) gefinancierd door Agentschap Jongerenwelzijn. Om het plaatje rond te krijgen, wordt voor overleg waarbij dat van toepassing is ook beroep gedaan op de RIZIV-financiering van het Overleg Psychiatrische Patiënt (OPP).
Doelgroep
Jongeren tussen 12 en 18 jaar met een (vermoeden van een) psychiatrische problematiek die onder toezicht staan van de jeugdrechter. Enige voorwaarde voor inclusie is dat het zorgtraject van de jongere bedreigd is en er verwacht wordt dat intersectorale samenwerking nieuwe perspectieven biedt.
Doel
• •
Organisatie van intersectoraal casusoverleg om het zorgtraject van de minderjarige uit te stippelen en verder op te volgen. Opmaak en opvolging van een begeleidingsplan dat tegemoet komt aan de ondersteuningsnood van de minderjarige cliënt.
Werkvorm
Casusoverleg met relevante hulpverleners vanuit diverse sectoren van de jeugdhulpverlening. Samen met de
aanmelder wordt bekeken welke partners best betrokken worden bij het overleg. Het aantal overlegmomenten wordt bepaald in samenspraak met alle betrokkenen.
Werkgebied
Oost- en West-Vlaanderen
Aanmelden
Aanmelden bij de overlegcoördinator Cedric Kemseke (0473/27 44 61 of
[email protected])
Meer informatie bij …
Website Brugfunctie – sociale kaart (Forensisch Zorgtraject) – overlegcoördinator Cedric Kemseke
2. Zorgtraject crisispreventie (West-Vlaanderen) Ontstaan
Het Zorgtraject Crisispreventie kent zijn oorsprong in de positieve ervaringen van het Casusoverleg Forensisch Zorgtraject. Bij de oproep van het Agentschap Jongerenwelzijn in september 2013 om casusgebonden samenwerking tussen verschillende sectoren te organiseren, werd vanuit West-Vlaanderen een aanvraag ingediend met niet enkel een aanbod voor de justitiële jongeren, maar voor alle kinderen en jongeren van wie het zorgtraject bedreigd en in crisis is. Als ondersteuning voor het indienen van dit project werd een West-Vlaamse stuurgroep opgericht met vertegenwoordigers van de 3 Kdiensten, de 4 CGG’s, het Agentschap Jongerenwelzijn, de CANO-voorzieningen, de VAPH-internaten met GESwerking en medewerkers vanuit Integrale Jeugdhulp. Het Zorgtraject Crisispreventie ging van start op 6 januari 2014, kreeg reeds heel wat aanmeldingen, maar kan zeker ook iets betekenen voor een aantal (nog) niet-aangemelde jongeren…
Doelgroep
Kinderen en jongeren t.e.m. 18 jaar met een (vermoeden van een) psychiatrische problematiek, bij wie het zorgtraject vastloopt of dreigt vast te lopen. Concreet kan dit gaan over kinderen en jongeren die zich in een crisissituatie bevinden of die in crisis dreigen te gaan, en waarvan ingeschat wordt dat het zorgtraject zal vastlopen zonder extra ondersteuning. Het is geen vereiste dat deze jongeren onder toezicht van de Jeugdrechtbank staan.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
43
Overzicht projecten samenwerking kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulp
Doel
Uitbouwen van een gedeeld zorgtraject om een herhaling van de huidige crisis of toekomstige crisissen op langere termijn te vermijden. Dit proberen we te verwezenlijken door: • Afstemmen van de hulpverlening rondom een kind/ jongere • Uitstippelen van een traject op lange termijn in overleg met het kind/jongere en zijn context • Versterken van de reeds aanwezige krachtbronnen • Uitwisselen van expertise
Werkvorm
Casusoverleg met relevante hulpverleners vanuit diverse sectoren van de jeugdhulpverlening. Samen met de aanmelder wordt bekeken welke partners best betrokken worden bij het overleg. Het aantal overlegmomenten wordt bepaald in samenspraak met alle betrokkenen.
Werkgebied
West-Vlaanderen
Aanmelden
Aanmelden kan bij twee overlegcoördinatoren: • David Blomme (0490/421 400) – Noord-West-Vlaanderen • Barbara Nolf (0475/ 871 221) – Zuid-West-Vlaanderen
Meer informatie bij …
Voor meer info kan men terecht op de website www. brugfunctie.be, maar ook de projectmedewerkers kunnen gecontacteerd worden bij verdere vragen.
3. Crossover (Oost-Vlaanderen) Ontstaan
Crossover is een verbreding en uitdieping van de samenwerkingsovereenkomst ‘Jeugdpsychiater @ Huis’ (Belo Mussche) die organisch groeide tussen de Jongerencluster van PCGS (campus Sleidinge) en de voorzieningen BJB, en bij uitbreiding GBJ De Zande. Naast de aanwezigheid van de jeugdpsychiater wordt voortaan ook de therapeutische en netwerkende expertise (Evelien Dobbelaere) ingeschoven in de context waar de jongere verblijft.
Doel
We hanteren een nieuw paradigma in het medisch-psychiatrisch denken en handelen, waarbij de ervaring en kennis van onze jongeren en de context als vertrekpunt
agora
44 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
gezien wordt en evenwaardig geïncludeerd wordt in het zoeken naar een begrijpen en een begeleiden. Het doel is altijd vanuit een meervoudige partijdigheid verbinding te maken tussen de expertises aan tafel en hypotheses uit te spreken en af te toetsen. Op basis van het puzzelend spreken / visualiseren wordt een plan opgemaakt. Dit plan bevat een voorstel van een zorgpad ten aanzien van de psychische, therapeutische en sociaal emotionele noden, de jeugdpsychiatrische kwetsbaarheid en handvatten te geven. Finaal beogen we de vertaling te maken tussen de sectoren BJB, VAPH en GGZ.
Doelgroep
Jongeren en hun (gezins)context tussen 12 en 18 jaar onder toezicht van de Jeugdrechtbank, die verblijven in één van de partnervoorzieningen.
Werkvorm
De jeugdpsychiater en de therapeutische netwerkfunctie verplaatsen zich naar de voorziening BJB en GBJ De Zande op vraag van de voorziening. De voorziening, jongere en context bepalen de inhoud van de vraag. Er zijn geen exclusiecriteria. Alle betrokkenen gaan samen aan tafel zitten. Binnen de consultvoering is er telkens plaats voor het aangemeld zorgverhaal, jeugdpsychiatrische kindfactoren, therapeutische behoeften en netwerknoden. Deze delen worden in verbinding gebracht en vertaald naar een verhaal in begrijpbare woorden. Bij alle partners rond de tafel wordt getoetst of de duiding van het aangemelde zorgverhaal klopt met de ervaring van de betrokkenen.
Werkgebied
• •
Formele samenwerkende partnervoorzieningen uit de regio Gent – Eeklo en Netwerk Oudenaarde. GBJ De Zande (Beernem en Ruiselede).
Aanmelden
Dienst voor zorgvragen via algemeen nummer 09 358 04 11.
Meer informatie bij …
• •
Evelien Dobbelaere, clustercoördinator Jongerencluster en therapeutische netwerkfunctie:
[email protected] Belo Mussche, jeugdpsychiater Crossover:
[email protected]
Overzicht projecten samenwerking kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulp
4. AZAMI (Vlaams-Brabant/Brussel) Ontstaan
Het AZAMI project werd ingediend vanuit de Psychiatrische Afdeling Kinderen, Infants en Adolescenten van het UZ Brussel (PAika) en LiNK. Het project kreeg de naam Azami, een Japanse meisjesnaam met als betekenis ‘de bloem van een distel’. Als verwijzing naar de hulpverleners die zich samen doorheen netelige kwesties werken om de bloem de kans te geven tot bloei te komen.
Doel
een crisis-plan opgesteld; 6) afspreken voor een opvolgend overleg. Het outreachend aanbod betreft: 1) psychiatrische screening en diagnostiek; 2) ondersteuning bij het behandeladvies; 3) individuele begeleiding en/of gezinsondersteuning (OR); 4) samen zoeken en installeren van gepaste kinderpsychiatrische hulp in de regio.
Werkgebied
Vlaams-Brabant en Brussel. Indien aangewezen kan er ook inreachend gewerkt worden in de Gemeenschaps Instellingen.
Aanmelden
Het doel van Azami is een bijdrage leveren aan de kansen tot succesvolle integratie in de samenleving voor jongeren met complexe hulpvragen. Samen met de betrokken hulpverleners zoeken om terug een perspectief te bieden voor het vastgelopen hulpverleningstraject. Dit realiseren we via (1) intersectorale samenwerking en (2) toevoegen van kinderpsychiatrische expertise aan de reeds aanwezige hulpverlening.
Een aanmelding voor Azami gebeurt door de betrokken hulpverleners. Jongeren worden aangemeld op een projectgroep van LiNK. De casus wordt gepland op een volgende samenkomst. Voor deze bespreking wordt intern al bekeken of het een aanmelding is voor voor Azami in aanmerking kan komen. De eigenlijke bespreking/intake is op de projectgroep.
Doelgroep
Meer informatie bij
Jongeren tot 18 jaar waarbij er sprake is van een combinatie van problematieken zoals een ontwikkelingsproblematiek, een problematische opvoedingssituatie, een mentale handicap, verblijf in de GI, niet begeleide minderjarige, verslavingsproblematiek. Het kunnen jongeren zijn die thuis wonen of elders verblijven. Tijdens dit projectjaar hanteren we als enige exclusie criteria ‘geen sprake van een kinderpsychiatrische hulpvraag’.
Werkvorm
Een projectgroep van LINK is een tweedelijns intervisie waarop vaste partners uit de verschillende sectoren aanwezig zijn (VAPH, JW, GGZ, KPSY) en de hulpverleners die casussen aanmelden. De cliënt is niet aanwezig op deze bespreking, maar wordt wel op de hoogte gebracht van een aanmelding bij LiNK door debetrokken hulpverlener. Het resultaat van deze bespreking zijn adviezen over het verder verloop van de hulpverlening. Indien een projectgroep beslist dat er nood is aan gestructureerd netwerkoverleg, kan dit opgenomen worden door de medewerker van Azami. Volgende stappen worden gevolgd bij de coördinatie van het netwerk: 1) Voorstelling van het project Azami aan de cliënt en toelichting waarom netwerkoverleg een meerwaarde kan bieden. De cliënt wordt uitgenodigd om dit overleg bij te wonen; 2) uitnodigen van alle betrokken hulpverleners; 3) de verschillende perspectieven en mogelijkheden van verdere hulpverlening worden besproken; 4) streven naar een consensus die haalbaar is; 5) indien er een mogelijke escalatie van de moeilijkheden dreigt wordt ook
• • •
Dr. Annik Lampo Kinder- en Jeugdpsychiater UZ Brussel
[email protected] Mevr. Ida Flament Orthopedagoog/Systeemtherapeut
[email protected] Gunter Dekinder Coördinator LiNK G u n t e r .
[email protected]
5. Project Intersectorale Samenwerking (Limburg) Ontstaan
De projectaanvraag werd ingediend vanuit een gemeenschappelijk overleg georganiseerd door SPIL vzw en het Coördinatiepunt Handicap van de provincie Limburg. Psychiatrisch ziekenhuis Asster is penhouder van het gezamenlijk ingediend projectvoorstel. De verschillende partners waarmee er via deze overlegplatforms samenwerkingsovereenkomsten zijn afgesloten (zowel vanuit IJH als vanuit GGZ), engageren zich om het project mee uit te dragen en vorm te geven. De partners hebben de uitdrukkelijke intentie om voor de genoemde doelgroep gedragen en gedeelde naadloze zorgtrajecten uit te tekenen.
Doel en doelgroep
Het doel is om gezamenlijk met alle sectoren de krachten te bundelen om voor jongeren met complexe en prioritaire hulpvragen gedragen en gedeelde zorgtrajecten
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
45
Overzicht projecten samenwerking kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulp
uit te tekenen. De partners willen komen tot naadloze trajecten waarbij iedere partner zich engageert het traject mee te ondersteunen opdat breuken in de hulpverlening tot een strikt minimum beperkt worden. De zo verkregen synergie leidt hopelijk tot een versterking van de draagkracht. De doelgroep werd omschreven als jongeren met een complexe problematiek, die gekend zijn binnen verschillende sectoren en nood hebben aan een afgestemd intersectoraal hulpaanbod. De jongeren komen meestal uit multi-problemgezinnen, hebben een jeugdrechtbankdossier en dreigen, na een zeer fluctuerend schoolverloop, op school helemaal uit te vallen. Een bijkomend onderdeel is het project Salamander, dat een afstemming beoogt van het crisisnetwerk IJH Limburg en de crisis- en urgentiezorg GGZ Limburg. In beide sectoren wordt immers het belang onderstreept van een goede crisiswerking. Doel hiervan is zo maximaal mogelijk verbindend te werken.
Werkvorm
Het vasthouden en identificeerbaar maken van jongeren met complexe en prioritaire hulpvragen gebeurt op een dubbele manier. Op casusniveau wordt het concreet hulpverleningstraject van de jongere vastgehouden, besproken en afgestemd door de betrokken actoren (vanuit Jongerenwelzijn, VAPH, GGZ, CLB, onderwijs, …) regelmatig samen te brengen, bij voorkeur met de jongere en/of zijn context. Daarnaast komt maandelijks een werkgroep bijeen, bestaande uit leidinggevenden vanuit de verschillende sectoren, om stil te staan bij de in de concrete trajecten naar boven gekomen pijnpunten, belemmeringen, uitdagingen. Het project Salamander begint dan weer met een inspiratiedag, een ontmoetingsmoment voor de verschillende hulpverleners (zowel vanuit GGZ als IJH) die bezig zijn met crisisjeugdhulp. Van daaruit wordt verder verkend wat de noden en hiaten zijn, om er gedurende de verdere looptijd antwoorden op te zoeken.
Werkgebied
Limburg
Aanmelden
Een bevraging bij de partners leverde een 70-tal aanmeldingen op. In eerste instantie werden hiervan een twintigtal weerhouden. Partners kunnen gedurende de hele looptijd van het project aanmelden.
Meer informatie bij …
Cedric Leroi, 0475/46.90.64
coördinator:
agora
[email protected],
46 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
6. METER + Netwerktafels Plus (Antwerpen) • Ontstaan METER staat voor Multidisciplinair Engagement Trajectondersteuning En Regie (METER). De projectaanvraag werd ingediend door VZW ZNA en OPZ Geel. Hiernaast zijn heel wat andere regionale partners bij het project betrokken, nl: CGG Andante, CGG Kempen, CGG Vagga, CGG De Pont, Integrale Jeugdhulp Regio Antwerpen, Jeugdzorg Emmaüs Regio Mechelen, Jeugdzorg Emmaüs Regio Antwerpen, CAW Antwerpen, VZW De Touter, Jeugdzorg Ter Elst VZW, BJB Ter Loke, DBC Openluchtopvoeding, PZ St. Amadeus Zorgeenheid De Knoop, Orthopedagogisch Centrum Clara Fey, De Waaiburg VZW, Cirkant VZW, Begeleidingscentrum Dennenhof VZW, Elegast. Alle andere voorzieningen die met de doelgroep en hun contexten werken in de regio zijn eveneens betrokken in dit project.
Doel
Doel van het project is “flexibele trajecten op maat uit te werken voor jongeren met zeer complexe hulpvragen en een psychiatrische problematiek vanuit een gedeelde visie op de zorgnood en de zorgverantwoordelijkheid over de sectoren heen.” De nadruk van dit project ligt op 1) Intersectorale samenwerking op casusniveau en 2) Netwerkvorming van voorzieningen die zich gezamenlijk inzetten voor het doelpubliek. Om dit te bereiken wordt er een zorgtrajectcoördinator aangesteld die het zorgtraject van jongeren met complexe prioritaire hulpvragen vastneemt en opvolgt én worden naast de gewone netwerktafels ook netwerktafels-plus (NWT-PLUS) geörganiseerd.
Doelgroep
Om een NWT-PLUS te organiseren zijn volgende voorwaarden van toepassing: 1)-18-jarigen met een complexe problematiek; 2) een (vermoeden van) een psychiatrische problematiek; 3) disfunctioneren op meerdere domeinen (gezin, school, vrije tijd, vrienden, …); 4) een doorgedreven (externe) opvolging en aansturing nodig van het uitgestippelde zorgtraject; 6) een samenwerking van min. 2 sectoren vereist.
Werkvorm NWT-PLUS
Ter voorbereiding van de NWT-PLUS neemt de ZTC contact op met het kind/de jongere en zijn context en vraagt informatie op aan de aanmelder. De ZTC brengt het kind/de jongere en zijn gezin op de hoogte dat de informatie die gedeeld zal worden op de NWT tussen alle betrokken hulpverleners onder het gedeelde beroepsgeheim valt. Tevens peilt de ZTC het engagement
Overzicht projecten samenwerking kinder- en jeugdpsychiatrie en jeugdhulp
en de motivatie van het kind/de jongere en de primaire context om een zorgtraject aan te gaan. De ZTC nodigt eveneens relevante experten uit de partnerorganisaties van de hulpverlening uit om aan de NWTPLUS deel te nemen. Om dit zorgtraject alle slaagkansen te geven worden er nog twee opvolgende netwerkoverleg-momenten georganiseerd, waar het zorgtraject wordt opgevolgd en indien nodig wordt bijgestuurd. Tussen de verschillende NW(T)-overlegmomeneten volgt de ZTC eveneens op of het zorgtraject wordt uitgevoerd en of alle partners die de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor dit traject opgenomen hebben de noodzakelijke acties ondernemen.
Werkgebied
Antwerpen
Aanmelden
Een aanvraag voor zowel NWT als NWT+ gebeurt via het meldpunt van de Provincie Antwerpen (Helinde Moons:)03/2406166.
Meer informatie bij …
Tony De Clippele: 0493/090555 of 03/2804900 (
[email protected])
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
47
Jeugdbelevenissen
Liefde is een groot woord! Maar als je het mij vraagt dan is het altijd aan boord. Je moet maken dat je het niet kan verliezen. Anders word het terug kiezen. Liefde is van elkaar houden. En dat moet je proberen te behouden. Liefde is een groot woord!
Dit is een gedicht van Charlotte (schuilnaam). Dit meisje heeft een tijd in Stappen doorgebracht. De kopergieterij heeft een toneelstuk gemaakt gebaseerd op haar gedichten.
agora
48 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Hans Paredis | vzw De Patio, De Kerseboom | Brugge
herSenSpinSel
met een zekere positiviteit welkom te heten en een kans te geven. De voorbereiding op de effectieve start van Integrale Jeugdhulp duurde meer dan 10 jaar en het hobbelige traject naar 1 maart 2014 maakte dat heel wat hulpverleners op voorhand al een soort ‘integrale-jeugdhulp-moeheid’ opbouwden. Ondanks de lange voorbereidingstijd kunnen we voorzien dat de werking van Integrale Jeugdhulp nog heel wat kinderziektes zal kennen. Waarschijnlijk is dat niet te vermijden bij een vernieuwingsoperatie van een dergelijk schaalgrootte. Trouwens, toen de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg en de Bemiddelingscommissie van start gingen, duurde het ook een tijdje voor deze een vlotte werking en samenwerking uitbouwden.
Heel recent, eind februari, startte een gezin met thuisbegeleiding. Een alleenstaande moeder met twee zonen, met behoorlijk wat problemen. Op het startgesprek waren naast het gezin, de thuisbegeleider en de consulente van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg aanwezig. De verwachtingen van het gezin en de mogelijke doelstellingen van de thuisbegeleiding werden op een rijtje gezet. Tot slot legde de consulente mooi uit dat het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg in het kader van Integrale Jeugdhulp ophoudt te bestaan en vervangen wordt door het Ondersteuningscentrum Jeugdhulp. Deze laatste instantie zou vanaf nu het hulpverleningstraject ondersteunen. Naderhand zei de moeder tegen de thuisbegeleider dat ze echt tevreden was over wat de consulente vertelde. Ze had immers niet altijd zo’n positieve ervaringen met het Comité. Ze vond dat die zich soms nodeloos ongerust maakten over haar en haar kinderen en zich daardoor te veel moeiden. Ook vond ze dat ze telkens fel moest onderhandelen om de – volgens haar – gepaste hulp te krijgen voor haar gezin. Daarom vond ze een Ondersteuningscentrum veel beter, want ondersteuning is toch wat gezinnen nodig hebben.
Het is een opgave voor medewerkers en organisaties om naast het begeleidingswerk en alle andere veranderingen in de sector nog ruimte te maken om de groeipijnen van een Integrale Jeugdhulp op te vangen en zelfs te helpen bijsturen. Anderzijds is het erg nodig om die energie toch op te brengen, dit om samen met alle partners de manier van werken in de jeugdzorg voor de komende decennia vorm te geven. En als we het even niet meer zien zitten, kunnen we misschien dezelfde reflex maken als de moeder in thuisbegeleiding: we staan er niet meer alleen voor, we hebben eindelijk een Ondersteuningscentrum Jeugdhulp!
AuTEuR En conTAcTGEGEVEnS Hans Paredis vzw De Patio afdeling De Kerseboom Stijn Streuvelsstraat 48 8000 Brugge 050/33 32 09
[email protected]
Integrale Jeugdhulp is op 1 maart 2014 eindelijk van start gegaan. De meningen erover zijn zeer verdeeld. Is het een radicale verandering van de jeugdhulp die zorgt voor hulpverleningstrajecten die echt op maat van elke jongere gesneden zijn? Of is het oude wijn in nieuwe zakken waarbij alleen het bureaucratisch gehalte van aanmelden en doorverwijzen serieus verhoogd wordt? De waarheid zal wel ergens in het midden liggen. Maar alleszins kan het geen kwaad om – net als de moeder in thuisbegeleiding – de nieuwe structuren en organen
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
49
De Spiegel
Krachtig coachen vanuit gestalt- en oplossingsgericht denken met aandacht voor zelfreflectie (Chris Van Dam)
Boekbespreking
Trees De Groot | vzw De Patio - De Schoor | Brugge
Het doel van coachen is enerzijds het vergroten van de veerkracht van de cliënt door verder te bouwen op aanwezige sterktes, rekening houdend met de beperkingen van de context en anderzijds het belang van zelfreflectie. Voor de definitie van coachen gebruikt auteur Chris Van Dam deze van G.M. van der Pol. Coachen is op een methodische en fenomenologische wijze het faciliteren van het leer- en ontwikkelingsproces van de cliënt, teneinde de cliënt te helpen in zichzelf te veranderen wat hem belemmert en te versterken wat hem stimuleert, om zijn doelen te bereiken. Bij coaching is er sprake van een gelijkwaardige relatie tussen de coach en de coachee (cliënt). De coachee bepaalt het doel. De coach begeleidt het leerproces en blijft af van de inhoudelijke aspecten. Terwijl het in personal coaching gaat om het vergroten van de persoonlijke effectiviteit, gaat het in team coaching over de collectieve patronen. Ook hier bepaalt het team een gemeenschappelijk doel en begeleidt de coach het proces. In feite werkt de coach aan het functioneren van het individu, het team en de organisatie. Via de methodiek van het oplossingsgericht denken ligt de focus op het positieve. De bouwstenen van een begeleidingsproces worden gevisualiseerd door de metafoor te gebruiken van een bergwandeling met wandelaars, een rugzak en een spiegel. Verbinding maken is de eerste stap. Onder verbinding verstaat de auteur het vinden van aansluiting, zodat je verenigd wordt. Bij voorkeur wordt een contractuele overeenkomst opgemaakt met de opdrachtgever over het doel en de begeleidingsvorm. De verschillen tussen coaching, supervisie, intervisie en counseling worden uitgelegd. De volgende stap is verbinding maken rond een positief thema. Lukt dit moeilijk, dan is het belangrijk om een negatief thema om te buigen naar een positief werkbaar thema. Het is belangrijk voor de coach om de grenzen te bewa-
agora
50 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
ken tussen verbinding en vrienden worden. Het gaat om de deskundigheid van de coach. Telkens houdt de coach zich de spiegel voor om tot zelfreflectie te komen. Hij staat stil bij het belang van de eerste indruk, de kledij, het voorkomen en de manier waarop hij reageert. Wanneer ben je een leider of een volger en hoe zit het met de dynamiek tussen deze twee houdingen. Een open eerlijke communicatie met de coachee of groep is een voorwaarde om mandaat te verwerven en te slagen. De coach brengt thema’s van de coachee op de voorgrond en heeft oog voor de ontbrekende thema’s en de context van de coachee of de groep. Hij verkent ook hun ondersteunende context of supported field als krachtbron. Via de spiegeltechniek probeert de coach zicht te krijgen op zijn functioneren, sterktes en zwaktes, deskundigheid en troeven, valkuilen en beperkingen. Zelfzorg is hier op zijn plaats alsook het belang van een professioneel ondersteunend netwerk zoals een intervisie of opleidingsgroep. Het te bereiken doel voldoet aan de SMART+P+U principes m.n. Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch, Tijdsgebonden + Positief én Uitdagend. De taak van de coach omvat het focussen van de coachee of team op de doelstelling, het vergroten van hun bewustzijn, het verruimen van hun keuzemogelijkheden, hen motiveren om een eerste stap te zetten volgens het KISS-principe (Keep It Stupidly Simple) en het monitoren van de vooruitgang. De coach biedt hiertoe deskundigheid en structuur, creëert hoop door de juiste vragen te stellen, werkt zeer concreet. Qua denkkaders gebruikt hij de sterktes van het gestalt- en oplossingsgericht werken en illustreert dit met voorbeelden uit de praktijk. De ervarings- of contactcirkel wordt kort uitgelegd en geïllustreerd. De auteur haalt hierbij aan dat hij het belangrijk vindt om als coach zijn awareness (samen te vatten tot ‘gewaar zijn, gewaarworden, ervaren’) in te
De Spiegel Boekbespreking brengen in het coachingsproces. In tegenstelling tot onze gewone manier van probleemdenken, als een natuurlijke reflex waarin gezocht wordt naar oorzaak, schuld en gevolg, richt het oplossingsdenken zich op de gewenste situatie, de positieve uitzonderingen, wat er wel werkt, wat goed loopt, de resources of krachtbronnen van de cliënt. Dit houdt een mentaliteitsverandering in. Voor de coach heeft dit als voordeel dat hij hierdoor niet terecht komt in de rol van de expert in het vinden van oplossingen.
Referentie boek: Van Dam, C. (2013). Krachtig coachen vanuit gestalt- en oplossingsgericht denken met aandacht voor zelfreflectie. Academia Press: Gent.
De tools of middelen om het coaching traject te begeleiden moeten aansluiten bij de coachee of het team. De persoon van de coach, wat hij doet en de manier waarop hij het doet maakt het grote verschil. Chris Van Dam rond zijn boek af met een uitgebreid hoofdstuk over de tools en de middelen om op een creatieve manier coaching trajecten te begeleiden. Enkele tools die worden toegelicht betreffen teamcirkelen, werken met de schaalvraag tijdens een teambegeleiding, individueel schaalwandelen in groep, teamkwadrant en kwadranten van de cliënten en het model met de 3 C’s (Casus-Complimenteren-Concluderen). Zeker het lezen en verder verkennen waard! Wanneer ik dit boek lees, lijkt dit allemaal zo vanzelfsprekend en logisch en hierdoor juist zo weinig vanzelfsprekend om er bewust bij stil te staan. De evidenties worden toegelicht en concreet geïllustreerd. Dit is de grote bijdrage van dit vlot leesbare boek, gegroeid vanuit de praktijkervaringen van de auteur. Door het lezen heen merk ik dat hij gebeten is door zijn werk en draagt hij dit ook uit. Vooral het integreren van de oplossingsgerichte methodiek in een coachingsproces spreekt me aan. Bij de term verbinden, blijf ik haperen omdat de betekenis ervan zo ruim en veelomvattend is. Het grote voordeel van dit boek is dat het zich situeert in de non-profitsector. De voorbeelden zijn herkenbaar en daardoor praktisch bruikbaar. Af en toe maak ik de opmerking bij mezelf ‘is het zo simpel’, wanneer ik dit probeer te vertalen naar mijn werkcontext. Zonder het belang van een externe coach als procesbegeleider uit het oog te verliezen, zijn de tools die aangehaald worden, zeer bruikbaar in de praktijk.
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
51
Sponsor
agora
52 • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Aankondigingen
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
53
aankondigingen
54
agora • jaargang 30 • nr.1 • maart 2014
Informant Praktijkgericht vormingsaanbod Herstellend handelen in het onderwijs Kortrijk – 24 april Intrinsieke motivatie bij medewerkers Gent – 17 en 31 maart Psychische en psychiatrische problemen bij kinderen en jongeren Gent – 18 maart en 1 april Conflicten (op)lossen Gent – 22 en 29 april, 13 mei en 3 juni Van context naar actief netwerk Gent -28 april, 5 en 19 mei Casusbegeleiding en supervisie in je team Gent – 6 en 20 mei, 9 september Geweldloos verzet Gent – 9, 16 en 27 mei, 13 juni en 11 september Veranderingsmanagement Gent – 12 en 26 mei Opleiding Familieopstellingen Gent – 22 mei en 12 juni Op stap met klein duimpje Antwerpen – 26 mei, 10 en 19 juni
Niet vervulde basisbehoeften Gent – 16 september en 21 oktober Hoe hou ik het hoofd koel als administratief medewerker Gent – 19 september en 3 oktober Circulaire vragen stellen Gent – 26 september Praktijkdag KID OK kit Schilde – 14 oktober Opleiding Hechting Antwerpen – 7 en 21 oktober, 4 november Frans voor VAPH Gent – 17 oktober, 4 en 21 november Werken met groepen Merelbeke – 5 tot 7 november (inslaap) + terugkomdag Basisopleiding HERGO moderator Gent – 26, 27 en 28 november + 2 terugkomdagen Trainen van sociale vaardigheden Gent – 10, 11 en 12 december + 2 maart 2015 ….en nog veel meer. Check onze site voor alle info
Culturele diversiteit in de hulp Gent –6 en 20 juni
Alle info op www.jo-in.be of www.facebook.com/informant.vorming
agora • jaargang 30 • nr.1• maart 2014
55