ABTN Actuariële en bedrijfstechnische nota Pensioenstichting Transport
Vastgesteld in de bestuursvergadering van 12 februari 2015
PST ABTN 31 december 2014
Inhoudsopgave
..........................................................................................................................................................1 1.1. Doel van de nota......................................................................................................................3 1.2. Algemene beleidsuitgangspunten ...........................................................................................3 1.3. Het fonds .................................................................................................................................4 2. De pensioenregeling ................................................................................................................2 2.1. Deelname aan de pensioenregeling ........................................................................................2 2.2. De inhoud van de pensioenregeling ........................................................................................2 3. De berekening van de Technische Voorzieningen ..................................................................7 4. De waarderingsgrondslagen van de balans ............................................................................8 5. Het financieringsbeleid .......................................................................................................... 10 5.1. Het toeslagbeleid .................................................................................................................. 10 5.2. Het premiebeleid................................................................................................................... 12 5.3. Het beleggingsbeleid ............................................................................................................ 12 6. Bestuur, administratieve organisatie en interne controle ...................................................... 18 6.1. Bestuur ................................................................................................................................. 18 6.2. Verantwoordingsorgaan en intern toezicht ........................................................................... 19 6.3. Uitbesteding .......................................................................................................................... 19 6.4. Adviseurs .............................................................................................................................. 21 7. Risicobeheersing .................................................................................................................. 22 7.1. Het weerstandsvermogen van PST en de inzet van sturingsmiddelen ................................ 22 7.2. Jaarlijkse toetsing ................................................................................................................. 24 7.3. De uitkomsten van prognoses en/of ALM-studie.................................................................. 25 8. Slotopmerkingen ................................................................................................................... 26 I. Actuariële grondslagen ......................................................................................................... 27 Technische Voorziening (TV) ........................................................................................................ 27 II. Uitwerking (Minimaal) Vereist Vermogen ............................................................................. 28 Vereist Vermogen (VV) ......................................................................................................... 29 Minimaal Vereist Vermogen (MVV) ...................................................................................... 29 III. Crisisplan Pensioenstichting Transport ................................................................................ 30
2 PST ABTN 31 december 2014
Inleiding 1.1.
Doel van de nota Het doel van deze nota is om het bestuursbeleid te omschrijven dat wordt gevoerd om de pensioentoezegging(en) van PST te kunnen nakomen. In deze nota wordt de situatie beschreven op basis van de Pensioenwet en het Financiële Toetsingskader Pensioenfondsen. In deze actuariële en bedrijfstechnische nota wordt een beschrijving gegeven van de verplichtingen, de risico’s, de financiële opzet, de sturingsmiddelen en de organisatie van PST. Het beleid zal zoveel mogelijk in strategische zin omschreven worden. Alleen indien het bestuur meent dat het strategische beleid bijstelling behoeft, zal deze nota dienovereenkomstig aangepast worden. De nota zal bijvoorbeeld niet gewijzigd worden bij wijzigingen van de beleggingsmix op grond van economische omstandigheden en verwachtingen. Hierbij geldt als voorwaarde dat de wijzigingen binnen de in deze nota omschreven grenzen blijven.
1.2.
Algemene beleidsuitgangspunten Het algemene uitgangspunt van het te voeren beleid is om de pensioentoezegging inclusief de beleidsmatige gewenste toeslagen, onder een breed scala van omstandigheden na te komen en wel tegen zo laag mogelijke, maar stabiele premies en uitvoeringskosten. De pensioentoezegging is een zogenaamde “defined benefit”-regeling. Dit houdt in dat de pensioenaanspraken toegezegd worden . Het beleid is zodanig ingericht dat onder een breed scala van omstandigheden deze toezegging kan worden nagekomen. Internationaal opererende beursgenoteerde bedrijven kenmerken zich in toenemende mate door overnames, maar ook door afsplitsingen. Daarom gaat PST niet zonder meer uit van de continuïteit van de onderneming, waaronder het geheel van aangesloten ondernemingen wordt verstaan. Dit is geen noodzakelijke voorwaarde voor het waarborgen van de opgebouwde rechten van de deelnemers. Na een periode van uitbreiding en verjonging van het deelnemersbestand is in 2007 door de onderneming besloten dat het grootste deel van de actieve deelnemers overgeheveld werd naar het bedrijfstakpensioenfonds door het vervallen van de dispensatie. Daar staat tegenover dat er naar verwachting een beperkte aanwas van actieve deelnemers bij enkele andere aangesloten ondernemingen zal zijn. Het aantal gepensioneerden zal naar verwachting geleidelijk toenemen. Het gemiddelde salarisniveau van de deelnemers zal naar verwachting dezelfde trend vertonen als de algemene loonontwikkeling in Nederland.
3 PST ABTN 31 december 2014
1.3.
Het fonds PST Pensioenstichting Transport (hierna te noemen: PST) is een ondernemingspensioenfonds. PST verzekert pensioenaanspraken voor een deel van de werknemers van Deutsche Post World Net in Nederland en voor een zeer beperkt aantal VUT-gerechtigden van de overige aangesloten ondernemingen. De Pensioenstichting Transport is opgericht op 5 oktober 1948 te Utrecht. Hiermee kwam een samenwerking op pensioengebied tot stand tussen een aantal met de N.V. Nederlandse Spoorwegen gelieerde ondernemingen. In 1983 is de groep Autobusdienstondernemingen uit de stichting getreden. De reden hiervoor was onder meer de verzelfstandiging van het streekvervoer. Op 1 januari 1986 zijn de N.V. Struktongroep en de B.V. Articon uit PST getreden en hebben ieder een eigen pensioenfonds opgericht. De belangrijkste onderneming die in het pensioenfonds bleef was Van Gend & Loos N.V., thans DHL Parcel (Netherlands) B.V. In 2003 consolideerde Deutsche Post World Net al zijn expresactiviteiten en logistieke activiteiten onder de naam DHL. Vanaf die tijd zijn vrijwel alle in Nederland gevestigde Deutsche Post ondernemingen aangesloten bij PST. In 2007 heeft met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 en in bepaalde gevallen tot 1 januari 2005 een deel van de aangesloten ondernemingen, waaronder het huidige DHL Parcel (Netherlands) B.V., de werknemers bij het bedrijfstakpensioenfonds (Pensioenfonds Vervoer) voor de coming service ondergebracht, waardoor alleen de excedentregeling van PST op deze ondernemingen van toepassing is. Een aangesloten werkgever meldt alle personen van 21 jaar en ouder waarmee hij een arbeidsovereenkomst sluit als deelnemer aan. Het bestuur van PST is verplicht de desbetreffende personen als deelnemer toe te laten. Vanaf 1 januari 2004 voert PST de pensioenregeling in “eigen beheer” uit, waarbij de administratie is uitbesteed aan AZL in Heerlen. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan diverse partijen en de risicoherverzekering voor arbeidsongeschiktheid en overlijden is ondergebracht bij Zwitserleven op basis van een stop loss dekking.
Organisatiestructuur Het doel van PST is ten bate van de deelnemers en hun na te laten betrekkingen uitkeringen van pensioen te verzekeren alsmede alle handelingen te verrichten die daartoe bevorderlijk zijn. Het bestuur heeft een manager bestuursbureau aangesteld om de dagelijkse gang van zaken waar te nemen, bij te dragen aan de beleidsvoorbereiding en ondersteuning van het bestuur, alsmede de contacten met externe partijen te onderhouden. Het interne beheersingssysteem berust op de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van de volgende bij PST betrokken organen en instellingen:
Bestuur van PST + onafhankelijk voorzitter. Bestuursbureau. Beleggingscommissie. Administrateur. Vermogensbeheerder(s). Risicoherverzekering (stop loss)
De organisatiestructuur van het fonds is beschreven in onderstaand organogram. 4 PST ABTN 31 december 2014
Bestuursbureau
Verantwoordingsorgaan
Aangesloten onderneming (5 leden)
Intern toezicht / Visitatiecommissie
Bestuur 10 leden, waaronder twee plaatsvervangend voorzitters. Daarnaast is er buiten het bestuur een onafhankelijk voorzitter.
Deelnemers (3 leden) Gepensioneerden (2 leden)
Communicatiecommissie
Beleggingscommissie
Herverzekeraar
Accountant
Vermogensbeheerders
Adviserend actuaris
Administrateur
Certificerend actuaris
PST ABTN 31 december 2014
De organisatiestructuur van het fonds is opgezet conform de Code Pensioenfondsen . Het bestuur van het fonds heeft gezorgd voor de instelling van een verantwoordingsorgaan en er zijn twee pensioengerechtigden vertegenwoordigd in het bestuur. Uit hoofde van het diversiteitsbeleid streeft het bestuur er verder naar het bestuur uit ten tenminste één man en één vrouw te laten bestaan en tevens uit bestuursleden waarvan één bestuurslid jonger is en één bestuurslid ouder is dan veertig jaar. Voorts heeft het bestuur gezorgd voor de organisatie van een transparant intern toezicht. Daartoe is een visitatiecommissie ingesteld, bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen. De bepalingen omtrent het verantwoordingsorgaan en het intern toezicht zijn nader uitgewerkt in de statuten en het huishoudelijk reglement van het fonds. De organisatiestructuur van het fonds berust op de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van de in het organogram opgenomen en bij het fonds betrokken organen en instellingen PST beschikt over een deskundigheidsplan voor het bestuur waarin wordt beschreven op welke wijze het bestuur voldoet aan de eisen die ten aanzien van beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid in het bepaalde bij en krachtens artikel 105 van de Pensioenwet worden gesteld. Daarnaast is er voor bestuursleden en andere betrokkenen een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij PST aanwezige informatie. PST beschikt met betrekking tot het bestuur over een reglement zelfevaluatie. Het bestuur van PST zal jaarlijks stilstaan bij het eigen functioneren aan de hand van een door het bestuur opgestelde evaluatieprocedure. De evaluatie richt zich op het functioneren van zowel het bestuur als geheel als de individuele bestuursleden Bestuur Het bestuur bestaat uit tien leden, waarvan vijf werkgeversvertegenwoordigers en vijf werknemersvertegenwoordigers. Van de vijf werknemersvertegenwoordigers zijn er twee gepensioneerden. Sinds 1 januari 2010 is er een onafhankelijk voorzitter. Het bestuur neemt de besluiten ten aanzien van de pensioenregeling en de uitvoering daarvan. Het dagelijkse beleid berust bij de voorzitter en plaatsvervangend voorzitters van het bestuur. Het bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van het beleggingsbeleid en baseert zich daarbij op adviezen van de Beleggingscommissie. De vermogensbeheerders voeren het beleggingsbeleid uit binnen de door het bestuur gestelde richtlijnen. Bestuursbureau en administrateur De deelnemersadministratie van PST wordt uitgevoerd door AZL te Heerlen. De manager bestuursbureau zal de dagelijkse gang van zaken aansturen en controleren. Beleggingscommissie De beleggingscommissie adviseert het bestuur over het strategisch beleggingsbeleid en controleert de uitvoering door de vermogensbeheerders. De beleggingscommissie voert het door het bestuur vastgestelde beleggingsplan uit. De commissie heeft de bevoegdheid om binnen de door het bestuur vastgestelde richtlijnen externe vermogensbeheerders aan te stellen of te ontslaan. De beleggingscommissie heeft de operationele handelingen gedelegeerd aan de het bestuursbureau. Rapportage Het is de werkwijze van PST om het volledige bestuur in kennis te stellen van alle relevante activiteiten, feiten en ontwikkelingen.
PST ABTN 31 december 2014
De rapportage over de uitvoering van het beleggingsbeleid vindt tenminste eenmaal per maand plaats en wordt verzorgd door de vermogensbeheerders. De beleggingsadministrateur stelt ieder kwartaal een beleggingsrapportage samen die inzicht verstrekt in de totale beleggingsportefeuille. Bovendien wordt maandelijks inzicht verschaft in de liquiditeitspositie van het fonds door middel van cashflowrapportages. De pensioenadministrateur (AZL-NV) stelt de jaarrekening en het bestuursbureau stelt het jaarverslag op ter vaststelling door het bestuur waarvan de jaarlijkse controle uitgevoerd wordt door de externe registeraccountant en de certificerend actuaris. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de interne organisatie van PST.
1 PST ABTN 31 december 2014
2. De pensioenregeling 2.1. Deelname aan de pensioenregeling Aansluiting PST voert de pensioenregeling uit voor de in Nederland gevestigde onderneming die behoort tot het Deutsche Post World Net concern, welke om aansluiting heeft verzocht en door het bestuur is aangenomen.
Vrijwillige voortzetting Vrijwillige voortzetting van de deelneming is onder voorwaarden mogelijk voor een periode van maximaal drie jaar. Bij werkloosheid is vrijwillige voortzetting onder voorwaarden voor een langere periode mogelijk.
Aanvullende pensioenrechten Op verzoek van de werkgever kan het bestuur binnen wettelijke grenzen inkoop van extra pensioen toestaan tegen storting van een inkoopsom.
2.2.
De inhoud van de pensioenregeling Op 1 januari 2014 is de huidige pensioenregeling van kracht geworden. De deelname aan de excedentprepensioenregeling werd per 1 januari 2006 beëindigd voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. Voor deelnemers die voorheen aan de prepensioenregeling deelnamen is in 2006 een extra (VPL) module verzekerd. Hiermee wordt voor toekomstige pensioenopbouw een compensatie geboden voor het vervallen van het prepensioen. De beschrijving van de pensioenregeling en de regeling voor arbeidsongeschiktheidspensioen vindt hier plaats in hoofdlijnen. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het Pensioenreglement.
Algemeen De pensioenregeling bestaat uit de volgende onderdelen: a. de basispensioenregeling, voor het salarisdeel tot de WIA-premieloongrens b. de excedentpensioenregeling, voor het salarisdeel boven de WIA-premieloongrens Voor een beperkt aantal aangesloten ondernemingen: c. de aanvulling pensioenregeling in verband met VPL Voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950: d. de excedentprepensioenregeling, voor het salarisdeel boven de WIA-premieloongrens (deze regeling is een aanvulling op het Prepensioen Beroepsgoederenvervoer). Voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950 bij een enkele aangesloten onderneming: e. de basisprepensioenregeling voor het salarisdeel tot de WIA-grens (deze regeling vervangt de prepensioenregeling Beroepsgoederenvervoer). De basispensioenregeling is een (gemitigeerde) voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een gemaximeerd pensioengevend salaris. De basisregeling is gemitigeerd in die zin dat na ste de 62 verjaardag van de deelnemer alleen salarisverhogingen die voortvloeien uit de algemene loonsverhogingen in aanmerking worden genomen. Het bestuur kan besluiten jaarlijks de opgebouwde aanspraken van de actieven te verhogen, afhankelijk van de middelen van PST. De verhoging bedraagt maximaal het procentuele gemiddelde van de collectieve salarisverhoging van de bij PST aangesloten werkgevers
2 PST ABTN 31 december 2014
De excedentpensioenregeling, de excedentprepensioenregeling, de basis prepensioenregeling en de aanvulling pensioengrondslag zijn eveneens middelloonregelingen, waarbij het bestuur kan besluiten jaarlijks de opgebouwde aanspraken van de actieven te verhogen, afhankelijk van de middelen van PST De verhoging bedraagt maximaal het procentuele gemiddelde van de collectieve salarisverhoging van de bij PST aangesloten werkgevers. De aanvulling pensioengrondslag biedt een opbouw percentage van 1,875% per dienstjaar over de overuren, de ploegentoeslag, de vaste onregelmatigheidstoeslag, en over het verschil tussen de PST franchise en de franchise van Pensioenfonds Vervoer. Het deelnemerschap vangt aan op de eerste van de maand waarop de werknemer 21 jaar wordt of de latere datum van indiensttreding. De voorlopige deelnemer (dat is de werknemer die op grond van zijn leeftijd nog niet als deelnemer kan worden beschouwd) heeft aanspraak op nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen op risicobasis. Als de voorlopige deelnemer bij aanvang van de deelneming (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en nog (parttime) in dienst is van de werkgever, dan geldt de regeling inzake premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid als ware de betrokkene deelnemer.
Basispensioenregeling Pensioengrondslag: pensioengevend salaris min franchise. Wijziging van de pensioengrondslag vindt plaats op 1 januari van ieder kalenderjaar. Pensioengevend salaris: het vaste bruto salaris plus vaste emolumenten zonder de compensatietoeslag in verband met brutering overhevelingstoeslag; het pensioengevende salaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en daarna op 1 januari van ieder kalenderjaar. Franchise: deze bedraagt € 17.018 gebaseerd op referentiejaar 2014 en wordt jaarlijks per 1 januari (en mogelijk op een ander moment) door het bestuur, gehoord, de actuaris, aangepast. Levenslang ouderdomspensioen: ingang op 67-jarige leeftijd. Opbouw 1,875% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar. Het bestuur kan jaarlijks de opgebouwde pensioenen verhogen, waarbij wordt uitgegaan van de algemene loonontwikkeling bij de werkgever. Een nadere uitwerking staat vermeld in Hoofdstuk 5. Levenslang partnerpensioen voor en na pensionering: gelijk aan 70% van het in uitzicht gestelde ouderdomspensioen. Bij leeftijdsverschil van meer dan tien jaar wordt het pensioen met 2½ % voor elk vol jaar verminderd. Wezenpensioen/studietoelage: uitkering tot 21 jaar, of langer in verband met het volgen van een beroepsopleiding tot uiterlijk 27 jaar. Pensioen per kind is 1/5 van het (gereduceerde) nabestaandenpensioen voor maximaal vijf kinderen. Het pensioen wordt verdubbeld als het kind volle wees wordt.
Excedentpensioenregeling Pensioengevend salaris: het vaste bruto salaris plus vaste emolumenten zonder de compensatietoeslag in verband met brutering overhevelingstoeslag voor zover dit meer bedraagt dan de WIA-premieloongrens; het pensioengevende salaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en daarna jaarlijks per 1januari van ieder kalenderjaar. Levenslang ouderdomspensioen: ingang op 67-jarige leeftijd. Opbouw 1,875% van het pensioengevende salaris per deelnemersjaar. Het bestuur kan jaarlijks de opgebouwde pensioenen verhogen, waarbij wordt uitgegaan van de algemene loonontwikkeling bij de werkgever. Een nadere uitwerking staat vermeld in Hoofdstuk 5.
3 PST ABTN 31 december 2014
Levenslang partnerpensioen: gelijk aan 70% van het in uitzicht gestelde ouderdomspensioen. Bij leeftijdsverschil van meer dan tien jaar wordt het pensioen met 2½ % voor elk vol jaar verminderd. Wezenpensioen/studietoelage: uitkering tot 21 jaar, of langer in verband met het volgen van een beroepsopleiding tot uiterlijk 27 jaar. Pensioen per kind is 1/5 van het (gereduceerde) nabestaandenpensioen voor maximaal vijf kinderen. Het pensioen wordt verdubbeld als het kind volle wees wordt.
Excedentprepensioenregeling Opbouw in deze regeling geldt alleen voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950. Voor jongere deelnemers zijn de rechten uit hoofde van deze regeling per 31 december 2005 premievrijgemaakt. Pensioengevend salaris: het vaste bruto salaris plus vaste emolumenten zonder de compensatietoeslag in verband met brutering overhevelingstoeslag voor zover dit meer bedraagt dan de WIA-premieloongrens; het pensioengevende salaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en daarna per 1 april (het moment waarop de collectieve loonsverhoging plaatsvindt). Excedentprepensioen: ingang op 60-jarige leeftijd en wordt uitgekeerd tot de eerste van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt of zijn/haar eerdere overlijden. Opbouw 1,8% van het pensioengevende salaris per deelnemersjaar. Het bestuur kan jaarlijks de opgebouwde pensioenen verhogen, waarbij wordt uitgegaan van de algemene loonontwikkeling bij de werkgever en het verhogingspercentage dat wordt toegepast bij het Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. Een nadere uitwerking staat vermeld in Hoofdstuk 5
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt verleend indien de deelnemer een uitkering ingevolge de WIA voor 80% of meer ontvangt. Gedeeltelijke premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt verleend voor 60% als de deelnemer een WIA-uitkering van 65% tot 80% ontvangt, voor 30% als de deelnemer een WIA-uitkering van 45% tot 65% ontvangt, en voor 15% als de deelnemer een WIA-uitkering van 35% tot 45% ontvangt.
Overgangsbepalingen De overgangsregeling is van toepassing op die deelnemers die per 31 december 2013 deelnamen aan de pensioenregeling van PST en per 1 januari 2014 deelnemer zijn. De maximale pensioenen ingevolge pensioenreglement 2014 omvatten de aanspraken die de (gewezen) deelnemer heeft behouden op basis van Pensioenreglement 2002 van het fonds, met dien verstande dat het deel van de aanspraken dat betrekking heeft op de uitkeringen waarop de (gewezen) deelnemer recht heeft vóór de 65-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer buiten beschouwing worden gelaten. De deelnemer die op grond van het oude pensioenreglement recht had op premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid en op 1 januari 2014 nog arbeidsongeschikt is in de zin van het oude pensioenreglement, wordt geacht onder dit (vanaf 2014 geldende) pensioenreglement arbeidsongeschikt te zijn geworden. De deelnemer die op grond van het oude pensioenreglement ziek of arbeidsongeschikt zou zijn op 1 januari 2014, maar op die datum nog geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA-excedent of WGA-hiaat) of premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid, wordt geacht onder dit (vanaf 2014 geldende) pensioenreglement arbeidsongeschikt te zijn geworden.
De deelnemer behoudt de op grond van Pensioenreglement 2002 van PST op 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken en zijn eventuele pensioenspaarrekening. Op de aanspraken
4 PST ABTN 31 december 2014
die de deelnemer heeft behouden die niet heeft gekozen voor waardeoverdracht blijft Pensioenreglement 2002 van het fonds van toepassing.
Arbeidsongeschiktheidspensioen Aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de deelnemer, van wie het vaste jaarinkomen meer bedraagt dan het 260 maal het maximum dagloon ingevolge de WIA en die een uitkering ingevolge de WIA ontvangt naar een mate van 35% arbeidsongeschiktheid of meer. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt per jaar een percentage van de excedentpensioengrondslag en wel volgens onderstaande tabel: Mate van arbeidsongeschiktheid
Uitkeringspercentage arbeidsongeschiktheidspensioen 0 tot 35% 0% 35 tot 45% 28% 45 tot 55% 35% 55 tot 65% 42% 65 tot 80% 50,75% 80% of meer (volgens de WGA) 70% 80% of meer (volgens de IVA) 75% Over een kortere periode dan een jaar bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen een evenredig deel daarvan.
Verdere bepalingen Eenmalige uitkering nabestaanden actief gepensioneerden De nabestaande van een uit actieve dienst gepensioneerde deelnemer, , ontvangt een uitkering ineens ter grootte van het laatstelijk vastgestelde maandelijkse ouderdomspensioen (basisregeling en excedentregeling). Variëren hoogte levenslang ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer kan de hoogte van het levenslang ouderdomspensioen (basisregeling en excedentpensioenregeling) laten variëren in een eerst hogere en een daarna lagere uitkering, waarbij de laagste uitkering niet lager is dan 75% van de hoogste uitkering. Hoogte en duur worden door het bestuur vastgesteld. Uitruil partnerpensioen De (gewezen) deelnemer kan op de ouderdomspensioendatum de aanspraak op partnerpensioen (basisregeling en excedentpensioenregeling) uitruilen voor een hoger levenslang ouderdomspensioen. De uitruilfactor bedraagt 25,2%, dat wil zeggen dat in het geval het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedraagt, bij inruil het ouderdomspensioen met 17.6% wordt verhoogd. Indien het nabestaandenpensioen minder dan 70% van het ouderdomspensioen bedraagt wordt het ouderdomspensioen bij uitruil naar evenredigheid minder verhoogd.
5 PST ABTN 31 december 2014
Wijziging van de pensioendatum en de prepensioendatum. Op verzoek van de deelnemer kan de standaard pensioendatum worden gewijzigd in een datum waarop de leeftijd van de deelnemer tussen de 55 en 70 jaar ligt en kan de standaardprepensioendatum worden gewijzigd in een prepensioendatum waarop de leeftijd van de deelnemer tussen de 55 en 65 jaar ligt. De hoogte van de pensioenuitkering wordt gewijzigd, waarbij van sekseneutrale verhoging- of kortingspercentages wordt uitgegaan, vastgesteld door het bestuur. Niet opgevraagde pensioenen Het fonds vormt voor de niet opgevraagde pensioenen een voorziening ter grootte van alle niet opgevraagde pensioenuitkeringen (€ 500K). Vanaf boekjaar 2012 wordt ieder jaareinde de voorziening vastgesteld voor de niet opgevraagde pensioenen. Er vindt een vrijval plaats voor elke pensioenuitkering waarvan de uitbetalingstermijn meer dan 5 jaar is verstreken. Begunstigden kunnen ook na deze termijn aanspraak blijven maken op deze vrijgevallen rechten.
6 PST ABTN 31 december 2014
3. De berekening van de Technische Voorzieningen Kansstelsels De Technische Voorzieningen (TV) wordt vanaf december 2014 jaarlijks per de balansdatum 31 december berekend op basis van de Prognosetafel AG2014. Op de sterftekansen worden correctiefactoren toegepast (zie bijlage I). Bij de berekeningen wordt steeds aangenomen dat de medeverzekerde partner van een mannelijke verzekerde een vrouw is die drie jaar jonger is, terwijl wordt aangenomen dat een vrouwelijke verzekerde een drie jaar oudere mannelijke medeverzekerde als partner heeft.
De rekenrente, berekeningswijze De TV wordt berekend aan de hand van de rentetermijnstructuur zoals die door DNB gepubliceerd wordt. De pensioenen zijn continu betaalbaar verondersteld. De netto TV voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt gesteld op de contante waarde van de op de balansdatum verworven opgebouwde aanspraken, met inbegrip van de verhogingen per 1 januari na de balansdatum. Ter bepaling van de netto TV voor niet ingegane wezenpensioenen wordt geen afzonderlijke voorziening vastgesteld. Voor ingegane wezenpensioenen wordt sterfte verwaarloosd voor de vast te stellen TV. Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van overlijden wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de TV. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers wordt de contante waarde van de toekomstige pensioenopbouw in de TV opgenomen. In bijlage I is een en ander nader gespecificeerd.
7 PST ABTN 31 december 2014
4. De waarderingsgrondslagen van de balans Balanswaardering van de beleggingen De waardering van de diverse beleggingscategorieën is als volgt: • Participaties in obligatiepools worden gewaardeerd op marktwaarde. • Aandelen worden gewaardeerd tegen de beurswaarde per balansdatum of – indien er geen notering is – tegen geschatte verkoopwaarde. • Vastgoed wordt gewaardeerd op marktwaarde. • Liquiditeiten en vreemde valuta worden gewaardeerd in euro respectievelijk omgerekend tegen de koers per jaar ultimo. • Leningen op schuldbekentenis worden gewaardeerd tegen de actuele waarde. Onder actuele waarde wordt in dit verband verstaan de contante waarde van de toekomstige kasstromen op basis van het effectieve rendement ultimo het verslagjaar van overeenkomstige leningen, rekening houdend met de mogelijkheid van vervroegde aflossing. • Commodities worden gewaardeerd op marktwaarde.
Overige voorzieningen en reserves Het pensioenfonds kent naast de Technische Voorzieningen de volgende voorzieningen en reserves: • • • • •
Algemene reserve Reserve koersverschillen Bestemmingsreserve toekomstige kosten Voorziening uitlooprisico; Voorziening eenmalige uitkering bij overlijden.
Algemene reserve Deze reserve dient ter opvang van mutaties in de Solvabiliteitsreserve, voor financiering van toeslagen en het dekken van andere algemene risico’s. De hoogte van de Algemene Reserve kan negatief zijn, indien het Vereist Vermogen niet aanwezig is. Jaarlijks wordt, nadat de TV en alle overige technische voorzieningen, reserve koersverschillen en de solvabiliteitsreserve op een voldoende peil zijn gebracht, het resultaat van PST ten gunste dan wel ten laste van de algemene reserve gebracht.
Reserve koersverschillen Deze reserve wordt berekend over het belang in aandelen en vastgoed. Alle koersverschillen op zakelijke waarden worden geboekt ten bate of ten laste van de reserve koersverschillen.
Bestemmingsreserve toekomstige kosten Deze bestemmingsreserve bedraagt 1% van de TV.
Voorziening uitlooprisico De voorziening uitlooprisico dient ter dekking van het latente arbeidsongeschiktheidsrisico (premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen) en deze is gelijk aan 2 maal de jaarlijkse risicopremie voor toekomstige arbeidsongeschiktheidspensioenen en 2 maal de jaarlijkse risicopremie voor het premievrijstellingrisico. Hiertoe wordt de laatstelijk bepaalde risicopremie genomen.
8 PST ABTN 31 december 2014
Voorziening eenmalige uitkering bij overlijden De voorziening eenmalige uitkering bij overlijden is gevormd voor de eenmalige uitkering ter grootte van het laatst vastgestelde maandelijkse ouderdomspensioen, waar de nabestaande van een gepensioneerde deelnemer, van wie het actieve dienstverband is beëindigd door pensionering, bij overlijden van de deelnemer recht op heeft. De voorziening is gelijk aan de contante waarde van een twaalfde van het bereikte of ingegane jaarlijkse ouderdomspensioen op fondsgrondslagen voor actieve deelnemers en voor de gepensioneerde deelnemers, die aan de hierboven gestelde voorwaarde voldoen.“
9 PST ABTN 31 december 2014
5. Het financieringsbeleid 5.1.
Het toeslagbeleid Ingegane pensioenen en slapersrechten Het bestuur streeft naar jaarlijkse aanpassing van de pensioenrechten en pensioenaanspraken op basis van de collectieve salarisverhoging bij de aangesloten ondernemingen. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
Basis- en Excedentregeling Ook wordt jaarlijks een verhoging van de opgebouwde aanspraken in de basis- en excedentpensioenregeling van actieve deelnemers door het bestuur toegekend, afhankelijk van de middelen van PST en gehoord de actuaris. Bij de verhoging wordt rekening gehouden met de collectieve salarisverhoging bij deaangesloten ondernemingen. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
Toeslag aanspraken Het streven is om zo veel mogelijk de normale toeslag ter grootte van de CAOloonontwikkeling te kunnen toekennen. Indien de dekkingsgraad van PST daarvoor te laag is, zal minder of niet geïndexeerd worden en indien de dekkingsgraad boven de 120% TV + VEV uitkomt, kan het bestuur besluiten een hogere toeslag te geven. Bij de vaststelling van de toe te kennen toeslag zal worden uitgegaan van de dekkingsgraad op basis van de marktrente. In principe vindt dit plaats op basis van de dekkingsgraad ultimo e
3 kwartaal. Daarbij wordt het volgende schema gehanteerd, waarbij het premiebeleid eveneens is aangegeven. De in het schema opgenomen grenzen worden jaarlijks geijkt gegeven de economische omstandigheden. Indien gedurende het jaar de economische omstandigheden substantieel wijzigen, kan het bestuur de grenzen op dat moment herijken.
NB Als gevolg van het nFTK zal dit schema in 2015 worden aangepast.
10 PST ABTN 31 december 2014
Premie
Toeslag niet-actieven en middelloonregeling
Boven de 120% TV + VEV
Korting op kostendekkende premie
Volledige toeslag en extra toeslag
Tot 120% TV + VEV
Kostendekkende premie
Volledige toeslag
Tussen 105% TV en 110% TV + VEV
Kostendekkende premie
Beperkte toeslag
Onder 105%
Kostendekkende premie
Geen toeslag
Dekkingsgraad
*) TV = Technische Voorzieningen **) VEV = Vereist Eigen Vermogen
11 PST ABTN 31 december 2014
5.2.
Het premiebeleid Vaststelling van de premie De kostendekkende premie bestaat uit: a. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de pensioenverplichtingen; b. de opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen c. de opslag die nodig is voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds; en d. eventueel de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening (afhankelijk van de wijze van financiering). De kostendekkende premie wordt gedempt door gebruik te maken van een stabiele disconteringsvoet van 4%. NB in 2015 dient de disconteringsvoet agv het nFTK te worden aangepast.
De heffingspremie Het bestuur kan besluiten korting te verlenen op de kostendekkende premie. Dit besluit hangt af van de dekkingsgraad en wordt in samenhang met de toe te kennen toeslag genomen. Onder 5.1 is daar nader op ingegaan. De minimale premie bedraagt 10% van de pensioengrondslagsom.
5.3.
Het beleggingsbeleid Algemeen De beschikbare gelden van het fonds dienen op een solide wijze te worden belegd. De taakverdeling tussen het fonds en de vermogensbeheerders is als volgt: • Het fonds stelt het beleggingsraamwerk en latere wijzigingen daarvan vast. Het beleggingsraamwerk houdt in: • de strategische assetmix; • de beheerstructuur; • De vermogensbeheerders beheren het vermogen binnen het raamwerk, en rapporteren daarover; • Het fonds controleert via de beleggingscommissie de uitvoering aan de hand van de rapportages, echter zonder daarmee de verantwoordelijkheid van de vermogensbeheerders te verminderen. Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld, die het bestuur adviseert over het strategische beleggingsbeleid en het jaarlijkse beleggingsplan. De beleggingscommissie voert het door het bestuur vastgestelde beleggingsplan uit. De commissie heeft de bevoegdheid om binnen de door het bestuur vastgestelde richtlijnen externe vermogensbeheerders aan te stellen of te ontslaan De beleggingscommissie controleert de uitvoering door de vermogensbeheerders. Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid van het fonds voor het volgende jaar vast met de daarbij behorende mandaten voor de vermogensbeheerders, rekening houdend met de ontwikkeling van de portefeuille en de vooruitzichten op de beleggingsmarkten. Het strategische beleid en de mandaten van de vermogensbeheerders omvatten normen en bandbreedtes wat betreft: • Verdeling over beleggingscategorieën. • Valutabeleid. • Samenstelling vastrentende portefeuille. • Samenstelling aandelenportefeuille. • Gebruik derivaten.
12 PST ABTN 31 december 2014
Het vermogensbeheer is deels uitbesteed op basis van een balanced mandate (Aegon Investment Management) en deels aan gespecialiseerde assetmanagers. In het raamwerk waarbinnen de “balanced” vermogensbeheerder mag opereren, zijn specifieke beleggingsrichtlijnen opgenomen. Jaarlijks bespreken partijen het gehele beleggingsraamwerk en de behaalde resultaten. Daarnaast belegt het fonds in beleggingsfondsen van andere beheerders. Het rebalancen van de gewichten geschiedt wanneer enig minimum- of maximumgewicht wordt bereikt door middel van de aan- of verkoop van een belang in deze fondsen. De Beleggingscommissie bepaalt aan de hand van de marktomstandigheden en de financiële situatie van het fonds of rebalancing gewenst is. De vermogensbeheerders rapporteren tenminste eenmaal per maand over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en de exposure ten opzichte van de afgesproken neutrale strategische posities (indien deze is overeengekomen) in het mandaat. Strategisch beleid In 2012 is een ALM-studie uitgevoerd. Als basis voor de ALM-studie is (wat betreft de beleggingen) genomen de op dat moment geldende strategische asset-mix van 39% aandelen, 13% niet-beursgenoteerd onroerend goed en 48% vastrentende waarden. Op basis van het voorgestelde premie- en toeslagbeleid is een maximale kans op een dekkingstekort geformuleerd van 2,5% (uitgaande van een evenwichtsdekkingsgraad van 130%). Het pensioenfonds belegt in de volgende categorieën: 1. Vastrentende waarden, waaronder bedrijfsobligaties en hypotheken in fondsen en discretionair in Nederlandse en Duitse staatsobligaties. 2. Aandelen, in beleggingsfondsen die in aandelen beleggen. 3. Onroerend goed, via participaties in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. 4. Liquiditeiten.
Strategie vastrentende waarden PST streeft naar een renteafdekking van circa 50%. Dit doel is mede ingegeven door de lage rentestand en verwachting dat deze rentestand voor langere tijd op dit niveau zal blijven. TKPI is aangesteld als balansmanager. In die rol wordt maandelijks gecheckt of de renteafdekking nog op het juiste niveau is. Indien nodig wordt er bijgestuurd door participaties in het het Strategic Liability Matchings fund (SLM fonds) te kopen of te verkopen
Strategie aandelen Het fonds heeft een strategische verdeling over de regionale pools (Europa, Noord Amerika, Japan, Pacific exclusief Japan en Opkomende Markten) geformuleerd. Hierbij worden de neutrale posities, alsmede de minimum- en maximumgewichten per regio bepaald, waarbij rebalancing zal geschieden. Ten aanzien van de aandelen is aan een aantal beheerders een mandaat afgegeven (actief dan wel passief beheer). De BC controleert op maandbasis of de regiogewichten nog binnen de geformuleerde marges liggen. Het regiobeleid wordt tenminste eenmaal per jaar door de BC en het bestuur heroverwogen.
Strategie vastgoed Het fonds participeert in een aantal niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen, die slechts toegankelijk zijn voor institutionele relaties. Het betreft fondsen die beleggen in Europees vastgoed. Er zijn hiertoe een aantal commitments aangegaan die al volledig zijn betaald.. De huidige vastgoedbeleggingsportefeuille van PST is grotendeels gealloceerd naar Continentaal Europa. Tevens is een allocatie naar de VS opgenomen
13 PST ABTN 31 december 2014
Valutabeleid Valuta’s vormen geen afzonderlijke beleggingscategorie. Het valutarisico wordt nagenoeg volledig afgedekt (zie blz. 17).
Verdeling beleggingscategorieën Het bestuur toetst tenminste een keer per jaar het strategisch beleid met betrekking tot de verdeling over de beleggingscategorieën. Het strategisch beleggingsbeleid kan worden omschreven als de neutrale positie waarin de portefeuille zich dient te bevinden. Indien een minimum- of maximumgrens wordt overschreden zal actie worden ondernomen (overboeken van gelden tussen de beheerders) om de totale portefeuille weer in lijn met de norm te brengen. De beleggingscommissie is bevoegd om overschrijdingen toe te staan indien de marktomstandigheden en/of de financiële situatie van het fonds hier aanleiding toe geven. Het strategisch beleid van het fonds per primo 2014 wordt weergegeven in het volgende schema:
Categorieën
Plan 2014 Strategische weging
Vastrentend Aandelen Onroerend goed Grondstoffen Cash Totaal belegd
46,50% 38,00% 12,50% 3,00% 0,00% 100,00%
Strategische weging
Plan 2015 Min Max
48,00% 39,00% 13,00%
45,50% 36,50% 10,50%
50,50% 41,50% 15,50%
0,00% 100,00%
-1,00%
2,50%
Het bestuur heeft de wens uitgesproken om het rebalancing beleid dat tot de kredietcrisis werd gevolgd, opnieuw vorm te geven. De aanleiding hiervoor is, dat de portefeuille van PST nu is aangepast conform de uitkomsten van de ALM. Beleid Pensioenstichting Transport hanteert bandbreedtes voor de beleggingscategorieën die in het beleggingsplan zijn vastgelegd. TKPI bewaakt namens PST de koersbewegingen ten minste op dagbasis, (NB: er kan niet voor alle beleggingscategorieën/fondsen koersinformatie op dagbasis worden verkregen). Tijdelijke overschrijdingen (maximaal 4 dagen) van de bandbreedtes uitsluitend als gevolg van koersbewegingen in de betrokken financiële markten, zijn toegestaan. Wanneer de beleggingen langer dan 4 dagen buiten de bandbreedte blijven, wordt er zo mogelijk (ad hoc) rebalancing toegepast. Verder heeft PST beschreven om in ieder geval op kwartaalbasis de afweging te maken of rebalancing naar de strategische norm wenselijk. Minimaal 1 keer per jaar zal de hele portefeuille gerebalanced worden naar de strategische norm. Hoe dit werkt wordt in de volgende paragraaf beschreven. Direct (Ad hoc) rebalancing PST heeft het onderstaande beleid geformuleerd met betrekking tot rebalancing. Bij over- of onderweging in een bepaalde asset categorie die groter is dan de bandbreedte die voor deze asset categorie geldt, zal er direct gerebalanced worden. Dit houdt in, dat het aandeel van de betreffende beleggingscategorie dan direct terug gebracht zal worden naar de strategische norm. Om onnodig veel aan- en verkooptransacties te voorkomen wordt: bij een grote overweging een verkooptransactie uitgevoerd. Voor hetzelfde bedrag wordt/worden een (aantal) aankooptransactie(s) uitgevoerd in de (sub)categorie(en) die de grootste onderweging laat zien;
14 PST ABTN 31 december 2014
bij een grote onderweging een aankooptransactie uitgevoerd. Voor hetzelfde bedrag wordt/worden een (aantal) verkooptransactie(s) uitgevoerd in de (sub)categorie(en) die de grootste overweging laat zien; Deze aan- en verkooptransacties worden door TKPI voorgelegd aan de Controller van het bestuursbureau van PST.
De Controller doet aan de BC per e-mail een voorstel voor rebalancing De BC-leden dienen binnen 3 werkdagen te reageren. Reacties na 3 werkdagen worden niet in de besluitvorming betrokken. Bij afwijkende meningen nemen de voorzitter van de BC en de Controller van het bestuursbureau een besluit binnen de algemene beleggingsrichtlijnen van het fonds; Aan- en verkoopopdrachten worden aan de vermogensbeheerders gestuurd. Periodieke checkmomenten rebalancing (kwartaalbasis) Periodiek, dat wil zeggen per kwartaal, zal er geëvalueerd worden, of rebalancing moet worden toegepast. Indien de BC dit wenselijk acht, zullen na afloop van ieder kwartaal beleggingssubcategorieën die 5% of meer afwijken van de norm worden teruggebracht naar de strategische norm. Op aanwijzing van de BC worden de categorieën bepaald die voor rebalancing in aanmerking komen; De Controller geeft deze categorieën door aan TKPI; De aan- en verkooptransacties worden door TKPI voorgelegd aan de Controller van het bestuursbureau van PST; De Controller doet aan de BC per e-mail een voorstel voor rebalancing; De BC-leden dienen binnen 3 werkdagen te reageren. Reacties na 3 werkdagen worden niet in de besluitvorming betrokken. Bij afwijkende meningen nemen de voorzitter van de BC en de Controller van het bestuursbureau een besluit binnen de algemene beleggingsrichtlijnen van het fonds; Aan- en verkoopopdrachten worden aan de vermogensbeheerders gestuurd. Jaarlijkse rebalancing In aanvulling op de periodieke evaluatie per kwartaal zullen in ieder geval één keer per jaar alle categorieën van de portefeuille, indien mogelijk, gerebalanced worden naar de strategische norm. Verder zal er aandacht zijn voor stapeling van allocaties bij de verschillende managers uit dezelfde asset (sub) categorie. De Controller vraagt TKPI integraal een voorstel tot rebalancing te maken; De aan- en verkooptransacties worden door TKPI voorgelegd aan de Controller van het bestuursbureau van PST; De Controller doet aan de BC per e-mail een voorstel voor rebalancing; De BC-leden dienen binnen 3 werkdagen te reageren. Reacties na 3 werkdagen worden niet in de besluitvorming betrokken. Bij afwijkende meningen nemen de voorzitter van de BC en de Controller van het bestuursbureau een besluit binnen de algemene beleggingsrichtlijnen van het fonds; Aan- en verkoopopdrachten worden aan de vermogensbeheerders gestuurd.
15 PST ABTN 31 december 2014
Risicomaatstaven vermogensbeheerders Om de vermogensbeheerders die een deel van de portefeuille beheren goed te monitoren, zijn per beleggingscategorie risicomaatstaven gedefinieerd. Deze maatstaven hebben het karakter van een streven en zijn nog niet in alle gevallen gerealiseerd. In 2013 heeft het bestuur ingestemd met de procedure management of manager waarin gedetailleerd wordt beschreven hoe het bestuur invulling geeft aan deze monitoring. In de onderstaande paragraven worden deze risicomaatstaven verder behandeld. Aandelenmandaten Voor aandelenmandaten zijn de onderstaande risicomaatstaven van toepassing: De Tracking Error van de totale aandelenportefeuille mag maximaal 3 bedragen. Voor actieve fondsen geldt een Tracking Error (ex-ante) van maximaal 6, voor passieve managers geldt een maximale Tracking Error (ex-ante) van 1. Voor specialistische mandaten kan hier door het bestuur van worden afgeweken (tot maximaal 25% van de totale aandelenportefeuille) en kan door de manager een hogere Tracking Error worden gegeven of kan worden afgezien van het opleggen van een Tracking Error limiet zolang de ex-post Tracking Error van de totale aandelenportefeuille beneden de 3 blijft. Leverage is niet toegestaan anders dan voor korte periodes die het gevolg zijn van settlement problemen en of efficiënt portefeuillebeheer. Securities lending is in principe niet toegestaan en dient te worden gemeld. Maximaal 10% van het belegd vermogen in het beleggingsfonds mag belegd worden in één aandeel of één debiteur. Maximale afwijking van de regionale verdeling van de benchmark bedraagt 10%. Derivaten mogen uitsluitend worden gebruikt om risico’s te reduceren in de portefeuille, niet om risico’s te vergroten. Short gaan (effecten verkopen die niet in bezit zijn) is niet toegestaan. Vastrentende waarden mandaten Voor de discretionaire passief beheerde portefeuille Langlopende Nederlandse en Duitse Staatsleningen geldt geen Tracking Error beperking. Binnen de credits portefeuille mag maximaal 10% van het mandaat belegd worden in één debiteur. Daarnaast gelden nog de volgende aanvullende beperkingen: Tracking Error van totale vastrentende portefeuille bedraagt maximaal 2. Duration van de portefeuille zal niet meer afwijken dan 25% van de benchmark duration. Bij een benchmark duration van 4 zal de duration van de portefeuille daardoor minimaal 3 en maximaal 5 bedragen. De creditrating van de matching portefeuille dient tenminste ‘investment grade’ te zijn. Indien een obligatie uit de matching portefeuille een lagere rating dan investment grade krijgt, dan dient deze binnen 6 maanden te worden verkocht. Er wordt niet belegd in structured products zoals asset backed securities (ABS). Onroerend goed mandaten De beleggingen in onroerend goed geschieden uitsluitend via niet-beursgenoteerde beleggingsvehikels gericht op institutionele (professionele) beleggers (vastgoedfondsen). De beleggingen in vastgoedfondsen dienen gebaseerd te zijn op, en te voldoen aan de randvoorwaarden van een door het Bestuur vastgestelde vastgoedstrategie die is vastgelegd in het Strategisch Vastgoedplan. Dat Strategisch Vastgoedplan dient aan te sluiten op de ALMdoelstellingen en de beleggingsovertuigingen van het pensioenfonds (zie tevens 8.). Het Strategisch Vastgoedplan bevat richtlijnen en tolerantiemarges ten aanzien van: De allocatie naar regio’s ; De allocatie naar sectoren ; Het risicobudget (allocatie naar Core, Value Add respectievelijk Opportunistic vastgoed) ; De gemiddelde en maximum hefboom (leverage / LTV) voor het geheel van de portefeuille en de maximum hefboom per vastgoedfonds; Concentratierisico’s (maximale belegging in één fonds, maximale belegging bij één fondsbeheerder, enzovoorts); 16 PST ABTN 31 december 2014
Het maximale ontwikkelrisico; Het gebruik van derivaten ter vermindering van risico’s. De hierboven beschreven opsomming van richtlijnen is niet limitatief. Monitoren restricties Momenteel voldoen niet alle (in het verleden geselecteerde) managers aan boven gestelde voorwaarden. PST streeft ernaar om met de bestaande managers in overleg te treden om de mogelijkheden tot aanpassing van de mandaten te bespreken en waar mogelijk invloed uit te oefenen op de fondsvoorwaarden. Indien aanpassing van het mandaat aan de wensen van PST niet mogelijk is c.q. niet wenselijk wordt gevonden door de vermogensbeheerder zal het mandaat worden vervangen. Indien mocht blijken dat de richtlijnen van PST te strikt zijn waardoor de keuze van managers teveel wordt beperkt, dan zal het bestuur de richtlijnen heroverwegen.
17 PST ABTN 31 december 2014
6. Bestuur, administratieve organisatie en interne controle 6.1.
Bestuur Deskundigheid Het bestuur onderkent dat veranderingen in de pensioensector, ontwikkelingen op het gebied van beleggingen en de toename van het financiële en maatschappelijke gewicht van aanvullende pensioenregelingen het noodzakelijk maken om eisen te stellen aan de deskundigheid van bestuurders van een pensioenfonds. Om uitvoering te geven aan zijn verantwoordelijk op dit punt heeft het bestuur zijn In het deskundigheidsplan is beschreven op welke wijze het bestuur voldoet aan de eisen die ten aanzien van beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid in het bepaalde bij en krachtens artikel 105 van de Pensioenwet worden gesteld. Het bestuur evalueert jaarlijks het eigen functioneren.
Verantwoordelijkheden van het bestuur en de commissies Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van het doel van PST. Het bestuur neemt de besluiten over de pensioenregeling, de uitvoering daarvan en is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. De onafhankelijk voorzitter maakt statutair geen onderdeel uit van het bestuur. Met betrekking tot uitbesteding van processen is de verantwoordelijkheid van bestuurders van het pensioenfonds voor de volgende aspecten vastgelegd: - de wijze waarop de uitbesteding tot stand is gekomen; - de selectie van de uitbestedingspartner en de waarborgen die zijn verkregen; - de totstandkoming en vastlegging in de uitbestedingsovereenkomst en bijbehorende stukken, zoals service level agreements; - de beheersingsmaatregelen om vast te stellen dat de waarborgen, die zijn verkregen in opzet, bestaan en, nog belangrijker, werken; en - het afleggen van verantwoording hierover.
Beleggingscommissie De beleggingscommissie adviseert het bestuur over het strategische beleggingsbeleid en controleert de uitvoering door de vermogensbeheerders. De BC wordt bijgestaan door externe beleggingsdeskundigen. De bevoegdheden van de beleggingscommissie zijn: - exacte invulling (timing en wijze waarop) van geaccordeerde wijzigingen in het strategische beleggingsbeleid, waaronder de match van de duration van de verplichtingen met de duration van de assets; - vaststellen van de richtlijnen (mandaten) binnen het beleggingsraamwerk, in (een) contract(en) met de externe vermogensbeheerder(s); - het bewaken van de door het bestuur vastgestelde asset- en de regio-allocatie; - het aanpassen van de beleggingen in fondsen waarin PST direct belegt binnen het door het bestuur vastgestelde beleggingsraamwerk (rebalancing); - de BC mag het selecteren en aanstellen van vermogensbeheerders, alsmede het aanbrengen van wijzigingen in de beheerstructuur, voorafgaand aan de officiële goedkeuring door het bestuur uitvoeren, waarbij ervan wordt uitgegaan dat dit in de lijn met het bestuursbeleid ligt: de BC kan bij twijfel overleggen met het dagelijks bestuur (voorzitter en plaatsvervangend voorzitters en manager van het Bestuursbureau. In het hoofdstuk “Beleggingsbeleid” wordt nader ingegaan op de taakverdeling tussen PST en de vermogensbeheerder.
18 PST ABTN 31 december 2014
Communicatiecommissie De communicatiecommissie bereidt communicatie-uitingen voor en stroomlijnt de uitvoering ervan.
6.2.
Verantwoordingsorgaan en intern toezicht Verantwoordingsorgaan PST heeft een verantwoordingsorgaan dat bestaat uit 3 leden, waarvan één lid afkomstig is uit de geleding van werknemers, één lid afkomstig is uit de geleding van de aangesloten ondernemingen en één lid afkomstig is uit de geleding van pensioengerechtigden. Elk lid heeft een plaatsvervanger. Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur, gevraagd of uit eigen beweging, over: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan komt tenminste één keer per jaar bijeen of zo dikwijls als bijzondere omstandigheden dit redelijkerwijs noodzakelijk maken.
Intern toezicht PST heeft het intern toezicht neergelegd bij een visitatiecommissie. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden, die allen deskundig zijn. De leden worden benoemd door het bestuur, nadat het verantwoordingsorgaan over de samenstelling van de visitatiecommissie advies heeft uitgebracht. De visitatiecommissie beziet jaarlijks het functioneren van het fonds.
6.3.
Uitbesteding Het bestuur beslist welke taken zelf worden uitgevoerd door bestuur, commissies en bestuursbureau en welke taken worden uitbesteed. Bij de taken die door PST zelf worden verricht kan besloten worden een externe adviseur in te schakelen. Bestuur, commissies en bestuursbureau vergewissen zich van de kwaliteit van de dienstverlening door derden. Externe advisering valt niet onder uitbesteding in de zin van de beleidsregel uitbesteding. Criteria voor het inhuren van externe adviseurs zijn kwaliteit, kostenbeheersing en onafhankelijkheid. Evaluatie vindt regelmatig plaats, door de verantwoordelijke binnen de externe organisatie.
19 PST ABTN 31 december 2014
Uitbesteding De pensioenadministratie is uitbesteed aan AZL N.V. (verder te noemen: AZL). Het bestuur heeft de uitbestede werkzaamheden schriftelijk vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst met AZL. AZL verzorgt ook de financiële administratie en de beleggingsadministratie van PST. Deze werkzaamheden maken onderdeel uit van de overeenkomst, die is voorzien van prestatienormen (SLA). De overeenkomst valt onder uitbesteding in de zin van de Beleidsregel DNB en voldoet aan de Beleidsregel. De werkgever is verantwoordelijk voor de aanlevering van de mutaties en het bestuursbureau controleert de tijdige verwerking ervan. De door AZL geregistreerde gegevens worden getoetst door de werkgever. De accountant ziet toe op de juiste en volledige uitvoering van maatregelen met betrekking tot de interne controle. Uitvoering en controle zijn volledig gescheiden. PST heeft de volgende beheerstructuur. Een deel van het vermogensbeheer is volledig uitbesteed aan Aegon Asset Management N.V. Het betreft de gehele vastrentende portefeuille en een deel van de aandelenportefeuille. De overeenkomst met Aegon valt onder de definitie van uitbesteding volgens de Beleidsregels DNB. De overeenkomst is voorzien van prestatienormen (SLA). De overeenkomst voldoet aan de Beleidsregel Uitbesteding. Het overige deel van de portefeuille wordt belegd in aandelenfondsen van Fidelity, SSgA en Genesis en in vastgoedfondsen van CBRE, AXA Real Estate Investment Management, Morgan Stanley European Offfice Fund, La Salle French Fund en Institutioneel Woningenfonds Duitsland.
Verantwoordelijkheden, taken, bevoegdheden bestuursbureau Het bestuur heeft een manager bestuursbureau benoemd die het bestuursbureau aanstuurt. Het bestuursbureau zorgt voor de (toezicht op de) uitvoering van de werkzaamheden en processen en zorgt voor rapportage hierover aan het bestuur, zodat het bestuur zijn verantwoordelijkheid kan dragen. Taken: - beleidsvoorbereiding - coördinatie en controle van de uitbestede bedrijfsprocessen - uitvoering en controle van de overige bedrijfsprocessen - vertegenwoordiging De medewerkers van het bestuursbureau handelen in opdracht van het bestuur. Zij rapporteren en leggen verantwoording af aan de manager bestuursbureau. De manager bestuursbureau heeft een beperkte volmacht die is neergelegd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De manager bestuursbureau is tekeningsbevoegd tot een bedrag van € 25.000,= voor het betalen van bij PST ingediende nota’s. De manager bestuursbureau kan bij een geschil inzake de uitvoering van de pensioenregeling de situatie oplossen indien het belang het bedrag van € 25.000,= niet te boven gaat en de beslissing niet tot een precedent leidt. In alle andere gevallen dient de manager bestuursbureau de situatie aan het bestuur voor te leggen. De manager bestuursbureau heeft toestemming tot het verrichten van aangiften in het stichtingenregister en is bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen betreffende de dagelijkse gang van zaken van PST. Bovendien is de manager bestuursbureau gezamenlijk bevoegd, met een bestuurder of andere gevolmachtigde, tot het verrichten van rechtshandelingen voortvloeiend uit de door het bestuur aangegane (mantel)overeenkomsten. De controller heeft eveneens een beperkte volmacht. Hij is gezamenlijk bevoegd, met een bestuurder of andere gevolmachtigde, tot het verrichten van rechtshandelingen a. voortvloeiend uit de door het bestuur aangegane (mantel)overeenkomsten en/of b. de dagelijkse gang van zaken van PST betreffende.
20 PST ABTN 31 december 2014
6.4.
Adviseurs Als accountant van PST is PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. aangesteld en raadgevend actuaris van PST is Mercer. Certificerend actuaris is de heerY Hauet van Sprenkels en Verschuren. Als adviseur met betrekking tot balansmanagement is per 1 januari 2011 TKPI benoemd. Daarnaast fungeert Almazara (vastgoed) als adviseur.
21 PST ABTN 31 december 2014
7. Risicobeheersing 7.1.
Het weerstandsvermogen van PST en de inzet van sturingsmiddelen Actuariële en financiële risico’s De belangrijkste risico’s die de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen in het algemeen bedreigen zijn de risico’s in verband met: • Beleggingen. • Sterfte en arbeidsongeschiktheid. • Toeslag. De beleggingsrisico’s zijn voor rekening van PST. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitgangspunten voor het beleggingsbeleid. PST streeft mede met het oog op een mogelijke waardedaling van de aandelen naar een weerstandsvermogen als hierna omschreven. Het sterfte- en arbeidsongeschiktheidsrisico wordt herverzekerd door middel van een stop loss verzekering bij Zwitserleven. De indexering van de aanspraken van actieven in de excedentpensioenregeling en de excedentprepensioenregeling is gebaseerd op de loonontwikkeling bij de aangesloten ondernemingen, evenals voor de gepensioneerden en de premievrije rechten. Indexering wordt toegekend voor zover de middelen van PST toereikend zijn. De financiering van de indexering vindt in principe plaats vanuit het rendement op de beleggingen dat uitgaat boven de actuarieel benodigde intrest.
Risicoparagraaf Risicomaatstaven: Aandelenmandaten: De Tracking Error van de totale aandelenportefeuille mag maximaal 3 bedragen. Voor actieve managers geldt een Tracking Error van maximaal 6, voor passieve managers een geldt een maximale Tracking Error van 2. Voor specialistische mandaten kan hier door het bestuur van worden afgeweken (tot maximaal 25% van de totale aandelenportefeuille) en kan de manager een hogere Tracking Error worden gegeven of worden afgezien van het opleggen van een Tracking Error limiet zolang de ex-post Tracking Error van de totale aandelenportefeuille beneden de 3 blijft. Leverage is niet toegestaan anders dan voor korte periode die het gevolg is van settlementsproblemen. Securities lending is niet toegestaan. Maximaal 10% van het belegd vermogen in het fonds mag belegd worden in één aandeel of één debiteur. Maximale afwijking van de regionale verdeling van de benchmark bedraagt 10%. Derivaten mogen uitsluitend worden gebruikt om risico’s te reduceren in de portefeuille, niet om risico’s te vergroten. Short gaan (effecten verkopen die niet in bezit zijn) is niet toegestaan.
Vastrentende waarden mandaten: Voor de discretionair passief beheerde portefeuille langlopende Nederlandse en Duitse staatsleningen geldt geen tracking error restrictie. Binnen de credits portefeuille mag maximaal 10% van het fonds belegd worden in een debiteur. Daarnaast gelden nog de volgende aanvullende restricties: Tracking error van totale vastrentende portefeuille bedraagt maximaal 2*. 22 PST ABTN 31 december 2014
-
-
Duration van de portefeuille zal niet meer afwijken dan 25% van de benchmarkduration. Bij een benchmarkduration van 4 zal de duration van de portefeuille derhalve minimaal 3 en maximaal 5 bedragen*. De creditrating dient tenminste ‘investment grade’ te zijn. Indien een obligatie een lagere rating dan investment grade krijgt dan dient deze binnen 6 maanden te worden verkocht. In Europese vastrentende mandaten mag maximaal 5% in niet-euro obligaties worden belegd, het valutarisico dient in dat geval te worden afgedekt. Er wordt niet belegd in structured products (zoals ABS).
Onroerend goed mandaten: Voor onroerend goed mandaten geldt dat uitsluitend belegd wordt in zogenaamde core-fondsen. Loan to Value ratio van een individueel project mag maximaal 30% bedragen. Maximaal 10% van het belegde vermogen in het fonds mag belegd worden in één onroerend goed object. Het aangaan van forward commitments dient beperkt te zijn tot maximaal 5% van de totale fondswaarde. Maximale afwijking van de regionale verdeling van de benchmark bedraagt 10%. Maximale over- of onderweging van een sector in de portefeuille bedraagt 10%. Derivaten mogen uitsluitend worden gebruikt om risico’s te reduceren in de portefeuille, niet om risico’s te vergroten. Maximaal 10% mag belegd zijn in ontwikkelprojecten. De eisen met betrekking tot maximale leverage zullen worden gehanteerd bij de selectie van nieuwe managers. Voor bestaande managers liggen de leverage percentages veelal boven het gestelde maximum. PST zal er bij de managers op aan sturen om de leverage in de fondsen te reduceren. In veel gevallen is uit het fonds stappen alleen mogelijk tegen een forse discount. PST acht dit niet wenselijk. Overige mandaten (waaronder commodities en mogelijk high yield en emerging market debt). Voor deze mandaten gelden dezelfde richtlijnen als voor aandelen. Afwijkend is het gebruik van derivaten. Voor commodities beleggingen is het bestuur van PST zich ervan bewust dat deze volledig plaatsvinden door middel van derivaten, via commodityfutures en commodity swaps. De beleggingen in commodities worden passief gemanaged. Overige restricties: PST wil geen valutarisico lopen. Voor beleggingen buiten het euro gebied selecteert PST zoveel mogelijk fondsen die het valutarisico afdekken. Voorzover de fondsen het valutarisico niet afdekken wordt de afdekking verzorgd door ING op een passieve wijze. Voor emerging market beleggingen wordt het valutarisico niet afgedekt.
23 PST ABTN 31 december 2014
De gewenste omvang van het weerstandsvermogen Het weerstandsvermogen wordt gevormd door de middelen die niet nodig zijn voor de dekking van de voorziening pensioenverplichtingen. Het beleid van het bestuur is erop gericht een weerstandsvermogen ter grootte van tenminste het door DNB vereiste niveau van de solvabiliteitsreserve (Vereist Eigen Vermogen), zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze nota, te hebben dan wel te verkrijgen. Dit betekent dat het bestuur periodiek zal toetsen hoe het vermogen van PST zich verhoudt tot de grenzen zoals die op dat moment kunnen worden berekend conform de richtlijnen van DNB. Indien die toets daartoe aanleiding geeft, zal het bestuur een plan van aanpak opstellen c.q wijzigen om richting het gewenste vermogen te sturen. Door aanhouden van een weerstandsvermogen en een risicobeleid te voeren, afhankelijk van de dekkingsgraad van PST, worden naar mening van het bestuur het inflatie- en beleggingsrisico in voldoende mate beheerst.
Sturingsmiddelen NB wordt in 2015 aangepast aan nFTK Jaarlijks laat het bestuur door de actuaris een analyse maken van de voornaamste winst- en verliesbronnen van PST. Het bestuur beschikt over een aantal sturingsmiddelen waarmee de ontwikkeling van de financiële positie kan worden beïnvloed. Deze sturingsmiddelen worden hierna omschreven. Bij de gedefinieerde grenzen en beschreven beleidsaanpassingen (zie schema onder ‘toeslag aanspraken’) zijn zogenaamde herstelperiodes gedefinieerd. Deze herstelperiodes worden als volgt toegepast: • •
Indien de financiële positie van PST zich onder de gedefinieerde ondergrens bevindt, zal het bestuur het beleid zodanig toepassen dat binnen afzienbare tijd de financiële positie naar verwachting weer op het niveau van de ondergrens wordt gebracht. Indien de financiële positie van PST zich boven de ondergrens maar onder de Vereist Eigen Vermogen bevindt, zal het bestuur het beleid zodanig toepassen dat binnen vijftien jaar de financiële positie naar verwachting weer op het niveau van het Vereist Eigen Vermogen wordt gebracht.
Premiebeleid In hoofdstuk 5 is omschreven op welke wijze de pensioenaanspraken worden gefinancierd. De bijdrage van de werkgever en de werknemers wordt jaarlijks afgestemd op de financieringsbehoefte, rekening houdend met het beschikbare beleggingsresultaat. Zie hiervoor ook het schema onder het kopje ‘toeslag aanspraken’.
Beleggingsbeleid In hoofdstuk 5 is beschreven hoe de beleggingsmix en de bandbreedtes zijn bepaald en worden bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van de portefeuille en de vooruitzichten op de beleggingsmarkten, met als doel een optimaal beleggingsresultaat te behalen.
7.2.
Jaarlijkse toetsing De toets in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt, zal tenminste jaarlijks plaatsvinden aan de hand van de door PST en adviseurs uitgebrachte rapportages. Rapportages over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en over de beleggingsresultaten vinden bovendien per maand (stand van de beleggingen) en kwartaal (performance en dekkingsgraad) plaats.
24 PST ABTN 31 december 2014
7.3.
De uitkomsten van prognoses en/of ALM-studie In 2012 is een volledige ALM studie uitgevoerd. Tevens is er een continuïteitsanalyse uitgevoerd. Deze analyse is verplicht voorgeschreven door DNB en dient eens in de drie jaar te worden uitgevoerd. Met de ALM studie en de continuïteitsanalyse krijgt het bestuur inzicht in de verwachte ontwikkeling van de financiële situatie op lange termijn (15-jaars prognose) en de solvabiliteits-, toeslagen- en premierisico's en in het bijzonder aandacht in de werking van de verschillende sturingsmiddelen van het pensioenfonds. Ook kan het fonds tussentijds een gerichte (beperkte) ALM-studie laten uitvoeren, ter onderbouwing van het beleggingsbeleid en om de gevolgen van gewijzigde omstandigheden in kaart te brengen. Het beleid van PST kan op grond hiervan worden aangepast.
7.4.
Risicoanalyse en procedures/maatregelen Risico’s PST heeft de risico’s van de uitbesteding en de werkzaamheden van het bestuur/bestuursbureau geïnventariseerd en de daarbij passende procedures en maatregelen opgesteld. De risico’s ten aanzien van uitbesteding liggen op het gebied van: A) financiële soliditeit B) integere bedrijfsvoering C) slechte reputatie D) kwaliteit van de dienstverlening E) onvoldoende deskundigheid F) gebrekkige informatievoorziening/vertrouwelijkheid informatievoorziening G) niet voldoen aan wettelijke en bestuursrechtelijke termijnen H) aansprakelijkheid I) interne organisatie en beheersing J) het optreden van calamiteiten K) onbeheersbare uitvoeringskosten
De risico’s werkzaamheden bestuur en bestuursbureau betreffen: A) B) C) D) E) F) G) H) I) J) K)
continuïteit van de dienstverlening (kwetsbaarheid omvang bestuursbureau integere bedrijfsvoering kwaliteit van de dienstverlening interne organisatie en beheersing (waaronder bewaking van de geldstromen) het optreden van calamiteiten onbeheersbare uitvoeringskosten niet-tijdige premiebetaling door de aangesloten werkgevers bestuurdersaansprakelijkheid strijdige opdrachtgeving door werkgever belangenverstrengeling werkgever-PST wegvallen faciliteiten werkgever (t.a.v. bestuursbureau)
De risico’s met betrekking tot de externe adviseurs betreffen: A) B) C) D) E) F)
continuïteit van de dienstverlening integere bedrijfsvoering en advisering kwaliteit van de dienstverlening het optreden van calamiteiten onbeheersbare uitvoeringskosten onafhankelijkheid (belangenverstrengeling)
25 PST ABTN 31 december 2014
Maatregelen/procedures Binnen het bestuur rekenen, conform het deskundigheidsplan, tenminste twee personen het uitbestedingsbeleid in het bijzonder tot hun aandachtsgebied. Zij zijn belast met de interne coördinatie van externe partijen en toetsen of de uitvoering van de uitbesteding conform de geformuleerde uitgangspunten geschiedt. De procedure ten aanzien van een nieuwe uitbesteding is neergelegd in het uitbestedingsbeleid. Het bestuur beoordeelt of de uitbesteding, gelet op de beleidsuitgangspunten en gemaakte risicoanalyse, passend is. Uiteindelijke besluitvorming vindt eerst plaats na het doorlopen van een selectieproces. Het bestuur vergadert tenminste 1x per jaar over de resultaten van de risicoanalyse die wordt gemaakt in het kader van de Beleidsregel Uitbesteding. Het bestuur evalueert tenminste 1x per jaar zijn eigen functioneren en beleid alsmede de uitvoering van het reglement en het beleid van de uitvoeringsorganisatie. Dit onderzoek heeft onder andere betrekking op het beleid, de communicatie, de behaalde prestaties, de kwaliteit van de dienstverlening, de eigen deskundigheid en de kosten van uitvoering. Het laten meten van de eigen prestaties ten opzichte van anderen en het onderzoeken van de klanttevredenheid kunnen een rol vervullen bij dit onderzoek. Het bestuur ziet er op toe dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van externe adviseurs gewaarborgd zijn. Het bestuur stelt selectiecriteria vast, beoordeelt bij het inschakelen van de adviseur of deze daaraan voldoet, motiveert de keuze voor een bepaalde adviseur en evalueert regelmatig of de adviseur aan de gestelde criteria voldoet. In het document administratieve organisatie en interne controle is een checklist rapportages/controles bestuur en bestuursbureau opgenomen.
7.5. Crisisplan Zie voor Crisisplan bijlage III
8. Slotopmerkingen Deze actuariële en bedrijfstechnische nota beschrijft PST naar de situatie vanaf 31 december 2013. Wijzigingen vinden plaats door middel van een wijzigingsblad of door het vervangen van een bijlage, tenzij het bestuur meent dat een volledig nieuwe actuariële en bedrijfstechnische nota noodzakelijk is.
26 PST ABTN 31 december 2014
BIJLAGEN
I. Actuariële grondslagen
Technische Voorziening (TV) Financieringsmethodiek
Stortingskoopsommen (dit betekent dat de netto TV op elk moment gelijk is aan de contante waarde van de verkregen pensioenaanspraken).
Sterftegrondslagen
Prognosetafel AG2014, waarbij op de sterftekansen correctiefacto toegepast.
Correctiefactoren
Leeftijdsafhankelijke correcties op de sterftekansen behorend bij inkomensklasse midden volgens Mercer (2012).
Huwelijksfrequenties (van toepassing bij de berekening van
Zoals gepubliceerd bij de overlevingstafels van het AG over
de TV voor uitgesteld partnerpensioen voor actieve
partnerpensioen is de gehuwdheidsfrequentie op
deelnemers en slapers)
pensioenleeftijd 65 gelijk aan 1.
Leeftijdsverschil man – vrouw
3 jaar.
Rekenrente
Door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per
de waarnemingsperiode 1995-2000. Voor het uitruilbare
ultimo boekjaar. TV voor uitgesteld wezenpensioen
5% van de TV van uitgesteld partnerpensioen bij uitgesteld ouderdomspensioen.
TV voor toekomstige pensioenopbouw
De contante waarde van de vrijgestelde toekomstige
arbeidsongeschikten
pensioenopbouw is voor 100% opgenomen in de TV.
Opslag voor excassokosten
2,5% van de netto premie (onderdeel van de TV). Deze wordt eens in de drie jaar opnieuw vastgesteld
Opslag voor lopende kosten
De netto premie wordt verhoogd met een opslag van 11,8%.
Opslag voor premievrijstellingsrisico
De bruto premie wordt verhoogd met een opslag van 5%.
27 PST ABTN 31 december 2014
II. Uitwerking (Minimaal) Vereist Vermogen De systematiek voor de vaststelling van het Vereist Vermogen (VV) staat beschreven in de “Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling” en de “Regeling Parameters Pensioenfondsen” van 19 december 2006. Het Vereist Vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het pensioenfonds. In die evenwichtssituatie is het vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat PST binnen 1 jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen voor de pensioenverplichtingen. Voor een zestal risicofactoren moet het effect gemeten worden van een onmiddellijke verandering op het vermogen, en wel op de volgende manier: • Renterisico (S1): Het effect van de meest ongunstige wijziging van de rente(termijnstructuur) volgens een vastgestelde tabel. Doorgaans zal een rentedaling het meest ongunstig zijn. Een daling van de rente leidt tot een verhoging van de voorziening en tot een waardestijging van de vastrentende waarden. Het saldo van deze effecten geeft het renterisico weer. De vastgestelde tabel geeft ook factoren voor een rentestijging, mocht dit het meest ongunstig zijn. • Zakelijke waarden risico (S2): Het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van de benchmark voor aandelen met 25% voor beursgenoteerde aandelen in ontwikkelde markten, met 35% voor emerging markets en met 30% voor private equity, en een daling van de benchmark voor direct vastgoed met 15% en indirect vastgoed met 25%. Tussen de hier onderscheiden risico’s wordt een correlatie van 0,75 gehanteerd. • Valutarisico(S3): Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20%. • Commodities risico(S4): Het effect van een daling van de benchmark voor commodities met 30%. • Kredietrisico(S5): Het kredietrisico wordt bepaald aan de hand van een daling van de gewogen gemiddelde rentemarge voor het kredietrisico van PST met 40%. • Verzekeringstechnisch risico(S6): De verzekeringstechnische risico’s betreffen drie risicofactoren die verband houden met sterfte. Het procesrisico, TSO en NSA bedragen een percentage van de op actuele waarde berekende technische voorziening. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De risicofactoren TSO en NSA houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen. De effecten S1 tot en met S6 worden gecombineerd aan de hand van onderstaande formule:
( S1 + S 2 + 2 * 0,50 * S1 * S 2 + S 3 + S 4 + S 5 + S 6 ) 2
Totaal =
2
2
2
2
2
Daarbij geeft de waarde 0,50 de correlatie weer tussen de effecten van het renterisico en het zakelijke waarden risico. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties gelijk aan nul gezet. Op deze wijze is diversificatie tussen verschillende risicofactoren, dat wil zeggen dat niet alle risico´s gelijktijdig optreden, meegenomen in de formule. De evenwichtssituatie is de situatie waarin het aanwezige vermogen (bij benadering) gelijk is aan het Vereist Vermogen. Het Vereist Vermogen is gelijk aan de uitkomst van de wortelformule. Volgens de standaardmethode van toetsing is sprake van voldoende vermogen ten opzichte van het Vereist Vermogen, indien het aanwezige vermogen groter is dan de uitkomst van de wortelformule.
28 PST ABTN 31 december 2014
Vereist Vermogen (VV) Voor de uitwerking van bovenstaande formule wordt verwezen naar het meest recente jaarverslag.
Minimaal Vereist Vermogen (MVV) Onder het minimaal vereist vermogen wordt verstaan de som van de Technische voorziening en het minimaal vereist eigen vermogen zoals gedefinieerd in het Financieel Toetsingskader en berekend volgens artikel 11 van Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Er is sprake van een dekkingstekort als het aanwezige pensioenvermogen minder bedraagt dan het minimaal vereist vermogen.
29 PST ABTN 31 december 2014
III. Crisisplan Pensioenstichting Transport Inleiding In hoofdstuk 7 van deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) (Risicobeheersing) zijn de risico’s waaraan het pensioenfonds bloot staat beschreven. Deze risico’s kunnen ertoe leiden dat de doelstelling, onder andere het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Doel van dit financiële crisisplan is dat het bestuur vooraf beschrijft welke maatregelen bij een crisis beschikbaar zijn, wat de impact van deze maatregelen is en welke procedures doorlopen moeten worden. Zodoende kan het bestuur slagvaardig opereren wanneer een crisis daadwerkelijk optreedt. Belangrijke door DNB getoetste aspecten van het crisisplan zijn evenwichtige belangenbehartiging (gepensioneerden, slapers, actieven en sponsor) en mogelijke communicatie naar alle betrokkenen. Dit crisisplan bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten indien in korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit crisisplan is bedoeld voor het geval zich in de toekomst dergelijke situaties voordoen waarbij crisismaatregelen genomen moeten worden. Het plan geeft de te hanteren kritische ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen besluitvormingsprocessen en communicatietrajecten aan. Bij het opstellen van dit financiële crisisplan is rekening gehouden met de bepalingen uit de Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen van DNB (per 5 december 2011) en gepubliceerd in de Staatscourant van 9 december 2011.
1. Beschrijving crisissituatie Het bestuur onderkent dat marktwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen met onzekerheid is omgeven. De toekomstige rente is een voorname factor, evenals de beleggingsrendementen en de toekomstige levensverwachting. De onzekerheid hieromtrent heeft het bestuur doen besluiten pas crisismaatregelen te treffen als naar oordeel van het bestuur sprake lijkt van een structurele en significante crisissituatie. Het bestuur voert immers een langetermijn beleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op dagvolatiliteiten te reageren. Dit crisisplan treedt in werking als de statutaire doelstelling tot het uitkeren van pensioenen in gevaar komt. Het bestuur heeft de volgende crisissituatie onderscheiden: Het ontstaan van een dekkingstekort: een dekkingsgraad lager dan het Minimaal Vereist Vermogen. Per eind 2011 lag het niveau van deze grens op 104,1%. Deze situatie zal doorgaans ontstaan door langdurig lagere rendementen en/of een dalende rentestand, maar kan ook ontstaan door korte termijn volatiliteit op de financiële markten. Vanaf deze dekkingsgraad kan het pensioenfonds geen toeslagen meer verlenen en is ook de hoogte van de nominale pensioenen in gevaar. Hierbij zijn 30 PST ABTN 31 december 2014
verschillende gradaties denkbaar. Bijvoorbeeld wanneer de dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad zakt wordt een vermindering van de pensioenaanspraken en rechten waarschijnlijker. Bij het vaststellen van de vervolgacties kan het bestuur zich laten leiden door de feitelijke dekkingsgraad. Zo zal bij een dekkingsgraad onder de 100% op een andere wijze worden gecommuniceerd met de belanghebbenden.
2. Dekkingsgraad waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen Wanneer de dekkingsgraad zich op enig moment onder het Minimaal Vereist Vermogen bevindt stelt het pensioenfonds een kortetermijn herstelplan op waarin wordt aangegeven hoe het pensioenfonds binnen de wettelijk gestelde termijnen een dekkingsgraad boven het Minimaal Vereist Vermogen zal bereiken. Het bestuur heeft als onderdeel van dit crisisplan daarnaast een zogenaamde “kritische dekkingsgraad” vastgesteld. Dit is de dekkingsgraad waarbij het fonds er niet langer in slaagt om binnen de wettelijk gestelde maximale termijnen de technische voorzieningen en het Minimaal Vereist Eigen Vermogen van waarden te voorzien, zonder de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig te schaden en tot het korten van pensioenaanspraken over te moeten gaan. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur en de verwachte meerrendementen op enig moment. In de volgende tabel is de kritische dekkingsgraad voor een aantal scenario’s opgenomen, uitgaande van een wettelijke hersteltermijn naar het Minimaal Vereist Vermogen van drie jaar (104,1% ultimo 2011). scenario A B C D E F
rekenrente
rendement
2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0% 3,5%
3,0% 3,5% 4,0% 4,5% 5,0% 5,0%
verwacht meerrendement 1,0% 1,0% 1,0% 1,0% 1,0% 1,5%
kritische dekkingsgraad 101,4% 100,2% 99,0% 97,8% 96,7% 96,5%
Het beleid van pensioenfonds is reeds gericht op het beperken van de kans dat de dekkingsgraad zich richting deze kritische dekkingsgraden beweegt. Middels een ALMstudie en/of een continuïteitsanalyse wordt dit beleid regelmatig getoetst en herijkt.
31 PST ABTN 31 december 2014
3. Maatregelen die ter beschikking staan Het bestuur is in het geval van de beschreven crisissituatie genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Het bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht.
In het algemeen Het fonds hanteert als reguliere financiële sturingsmiddelen het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid, Daarnaast kent het fonds de mogelijkheid om de inhoud van de pensioenregeling aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft en kan het fonds als uiterste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen.
a. Premieverhoging De heffingspremie bedraagt minimaal 10% van de pensioengrondslagsom en maximaal de Kosten Dekkende Premie (KDP). De premie wordt niet lager vastgesteld dan de kostendekkende premie (en dient in geval van onderdekking bij te dragen aan het korte termijn herstel). De kostendekkende premie wordt door het fonds vastgesteld op de manier als omschreven in deze ABTN. Het bestuur acht een verhoging van de heffingspremie boven het in overleg met de werkgever vastgestelde maximum niet realistisch. Daarnaast is de sturingskracht van de premie zeer beperkt en zal een verhoging van de heffingspremie in de financiële crisissituatie weinig soelaas bieden.
b. Bijstorting werkgevers Een bijstorting zou op vrijwillige basis moeten plaatsvinden, aangezien in de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is vastgelegd dat geen extra stortingen zullen worden gedaan (artikel 4). Het bestuur acht het zeer waarschijnlijk dat, indien zich een financiële crisissituatie voordoet, niet alleen het fonds de gevolgen hiervan zal ondervinden maar dat een ongunstige financiële situatie ook gevolgen heeft voor de werkgever. De mogelijkheid dat de werkgever in zo’n situatie zal kunnen bijstorten acht het bestuur niet realistisch. Toch zal in geval van een financiële crisissituatie, in overleg worden getreden met de werkgever om de mogelijkheden van een additionele storting te bespreken.
c. Beperken of niet toekennen van toeslagen Het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagverlening van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt niet als crisismaatregel aangemerkt, maar als een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds. Indien de dekkingsgraad ligt onder a. 110% + opslag ter grootte van het Vereist Eigen Vermogen (20,7% ultimo 2011) zal de toeslagverlening niet volledig worden toegekend. b. Het Minimaal vereist Vermogen, zal er geen toeslagverlening plaatsvinden.
d. Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen) Het fonds stelt de pensioenreglementen vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst en kan de werkgevers adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen, waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. Een aanpassing van de regeling zal uitsluitend kunnen gebeuren nadat sociale partners akkoord zijn gegaan. Gezien de beperkte sturingskracht van de premie is het bestuur van mening dat een tijdelijke wijziging van de pensioenregeling ten aanzien van de toekomstige aanspraken in de beschreven crisissituatie geen materiele impact heeft op de dekkingsgraad. 32 PST ABTN 31 december 2014
e. Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) Voor het versoberen van de pensioenregeling geldt voor wat betreft de mogelijke inzet hetzelfde als voor het toepassen van een gesplitste kortingsregeling, met dien verstande dat het bestuur een permanente aanpassing van de regeling wel beschouwt als een toepasbare crisismaatregel. Daarnaast is het fonds bevoegd de pensioenreglementen te wijzigen zonder voorafgaande afstemming indien de wijzigingen worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en de deelnemers en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging.
f. Aanpassen beleggingsbeleid Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is thans nog geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de ABTN. In het geval van een crisissituatie zal nader naar het automatisme bij het beleggingsbeleid worden gekeken. Het wijzigen van het automatisch rebalancen van het aandelenbelang, zoals ook beschreven in de ABTN, is dan één van de mogelijk invullingen. Daarnaast zal gekeken worden naar het “de-risken” van de totale portefeuille. Indien het fonds een herstelplan heeft, dient het fonds bij het aanpassen van het beleggingsbeleid rekening te houden met de eisen van de toezichthouder (geen herstelvertraging en geen toename van het totale risico).
g. Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten Het bestuur van het fonds kan in enig jaar besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en/of de ingegane pensioenen procentueel te korten, indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds informeert de (in)actieve deelnemers, uitkeringsgerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot korting van de pensioenaanspraken en pensioenrechten. Er wordt niet meer gekort dan strikt nodig is om voldoende te kunnen herstellen. De korting wordt geëffectueerd één jaar en drie maanden na het peilmoment, mits de korting dan nog steeds noodzakelijk is.
33 PST ABTN 31 december 2014
4. Mate inzetbaarheid van de maatregelen Om de legitimiteit van de hierboven genoemde crisismaatregelen aan te tonen, is in onderstaande tabel per maatregel een verwijzing opgenomen naar de fondsdocumenten. Crisismaatregel
1 Premieverhoging
Uitvoeringsovereenkomst
ABTN
Artikel 5.2 en 7.1
2 Bespreken mogelijkheid bijstorting werkgevers 3 Beperken of niet toekennen van toeslagen
Artikel 2
Pensioenreglement
Artikel 8
Artikel 4 Artikel 5.1
In overleg met werkgever
Artikel 3
Artikel 39
4 Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen)
Artikel 1
Artikel 33
5 Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Artikel 1
Artikel 33
6 Aanpassing beleggingsbeleid
Inzet en prioriteit
e
2
e
Artikel 5.3 en 7.1
1
7 Korten van pensioenaanspraken en – rechten
e
Artikel 32
3
5. Indicatie financiële effect van de maatregelen De inzet van de verschillende crisismaatregelen heeft telkens een andere impact op de financiële positie van het fonds. De hierna volgende analyse geeft inzicht in de effectiviteit van de door het bestuur gekozen beschikbare crisismaatregelen. Hierbij is telkens uitgegaan van een dekkingsgraad van 100%. Crisismaatregel
Inzet maatregel
Impact op dekkingsgraad
Effectiviteit
2
Bijstorting werkgever
Additionele storting van € 1 mln
ca +0,14%
Eenmalig
5
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Verlaging opbouw van 1,8% naar 1,55%
ca. + 0,35%
Jaarlijks
6
Aanpassing beleggingsbeleid
0,5% meerrendement
ca. + 0,45%
Jaarlijks
7
Korten van pensioenaanspraken en – rechten
korten 1,0%
ca. + 1,00%
Eenmalig
34 PST ABTN 31 december 2014
6. Evenwichtige belangenafweging Het bestuur maakt voor wat betreft de inzet van de gekozen crisismaatregelen onderscheid naar de impact ervan op de verschillende groepen belanghebbenden. Hiermee draagt het bestuur zorg voor een evenwichtige verdeling van de lasten in een crisissituatie. Onderstaande tabel geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door een specifieke crisismaatregel. Crisismaatregel
Impact op belanghebbenden
Deelnemers
Inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden
Werkgevers
2
Bijstorting werkgever
Nee
Nee
Ja
5
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Ja
Nee
Nee
6
Aanpassing beleggingsbeleid
Mogelijk
Mogelijk
Nee
7
Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Ja
Ja
Nee
De evenwichtige belangenafweging bij de inzet van crisismaatregelen zal per crisissituatie door het bestuur beoordeeld worden. Hierbij wordt tevens gekeken naar de kans en de termijn waarop de inzet van een crisismaatregel weer ongedaan gemaakt kan worden. Hulpmiddelen om de evenwichtige belangafweging te onderbouwen zijn een ALM-studie, een continuïteitsanalyse en het herstelplan.
35 PST ABTN 31 december 2014
7. Communicatie met belanghebbenden a. Communicatie over het crisisplan Na vaststelling van dit crisisplan zal het bestuur het plan voorleggen aan het verantwoordingsorgaan voor advies. De actieve deelnemers, inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden zullen daarna geïnformeerd worden over de hoofdlijnen van het crisisplan door middel van een nieuwsbericht op de website van het pensioenfonds en een mededeling op de UPO. In de toekomst zal het crisisplan (als onderdeel van de ABTN) te downloaden zijn vanaf de website.
b. Communicatie over een crisissituatie In het geval van een crisis zoals gedefinieerd in paragraaf 1, zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de daarvoor voorgeschreven wijze en met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven termijnen. Het bestuur zal naar alle actieve en gewezen deelnemers en uitkeringsgerechtigden zal open en transparant mogelijk communiceren. In aanvulling op al eerder gedane mededelingen over de financiële situatie van het pensioenfonds op de website, zullen direct na het ontstaan van een crisissituatie de volgende communicatietrajecten ingezet worden. In onderstaande tabel is het communicatietraject na vaststelling van de crisissituatie weergegeven (zoals bovenstaand beschreven). Dit traject wordt gevolgd zolang de dekkingsgraad zich boven de 100% bevindt: Belanghebbende partij
Welke vorm
Wanneer
Toezichthouder
Brief
Onverwijld
Werkgevers
Mondeling
binnen twee weken
Actieve deelnemers
Bericht op website *)
binnen vier weken
Inactieve deelnemers
Bericht op website *)
binnen vier weken
Uitkeringsgerechtigden
Bericht op website *)
binnen vier weken
Verantwoordingsorgaan
Brief
Binnen vier weken
*) Naast het bericht op de website zal het fonds in de startbrief, de stopbrief en op het UPO vermelden dat er een herstelplan bij DNB is ingediend (wettelijke verplichting)
36 PST ABTN 31 december 2014
Indien de dekkingsgraad verder daalt en onder 100% komt zal naast het hierboven vermelde traject nog aanvullende acties worden ondernomen om de belanghebbenden te informeren. Dit aanvullende traject ziet er als volgt uit: Belanghebbende partij
Welke vorm
Wanneer
Toezichthouder
Standaardrapportage
Maandelijks
Werkgevers
Mondeling
binnen twee weken
Actieve deelnemers
bericht op website brief *)
binnen vier weken binnen 10 weken
Inactieve deelnemers
Bericht op website Brief **)
binnen vier weken binnen 10 weken
Uitkeringsgerechtigden
bericht op website brief *)
binnen vier weken binnen 10 weken
*) In deze brief zal tevens worden aangegeven welke maatregelen er genomen gaan worden en per welke datum ze zullen worden toegepast. **) De inactieve deelnemers zullen uitsluitend per brief worden geïnformeerd indien er sprake is van het korten van de aanspraken
Beleid ongedaan maken crisismaatregelen Wanneer de dekkingsgraad boven de ca.140% uitkomt zal de toegepaste korting van de pensioenaanspraken (gedeeltelijk) ongedaan worden gemaakt door middel van inhaaltoeslagen, zoals in de ABTN is omschreven (artikel 5.1). De pensioenaanspraken en pensioenrechten van actieve deelnemers, inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden worden in dit geval procentueel evenveel (uniform) gecompenseerd. Het bestuur bekijkt per situatie of het wenselijk is om per individu bij te houden hoeveel de korting heeft bedragen en wanneer de korting is toegepast. Bij (gedeeltelijke) reparatie zal er op individueel niveau nooit meer of minder worden gecompenseerd dan dat er is gekort. Bij de compensatie zal ervoor worden gezorgd dat de dekkingsgraad niet onder het niveau van de 140% komt. Een compensatie zal (maximaal) één keer per jaar worden gegeven. Bovenstaand beleid is de leidraad. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks over het al dan niet compenseren van de toegepaste korting.
37 PST ABTN 31 december 2014
8. Besluitvormingsproces Zoals vastgelegd in het calamiteitenplan van het fonds (zie bijlage 1) wordt er in het geval van een crisissituatie een crisisteam samengesteld. Dit crisisteam treedt binnen 24 uur na het ontstaan van de crisissituatie met elkaar in contact. In het geval dat de dekkingsgraad onder het minimum vereist vermogen daalt, zal het bestuur handelen conform de wettelijk gestelde termijnen voor een kortetermijn herstelplan en op basis van het gestelde in dit crisisplan. De te nemen maatregelen zullen voor advies aan het Verantwoordingsorgaan worden voorgelegd. In onderstaande tabel is per maatregel aangegeven wie er kan en mag beslissen: Crisismaatregel
Besluitvormer
2
Bijstorting in overleg
Werkgever
5
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Werkgever na advies van het fonds
6
Aanpassing beleggingsbeleid
Het bestuur na advies van de BC
7
Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Het bestuur na advies van de actuaris
38 PST ABTN 31 december 2014
9. Beoordeling actualiteit Het bestuur zal het crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaarlijkse bestuursvergadering waarin de ABTN aan de orde komt. In deze vergadering zal het crisisplan worden besproken en zal een toetsing en indien nodig bijstelling aan de actualiteit plaatsvinden.
39 PST ABTN 31 december 2014
Bijlage Crisisplan Calamiteitenplan PST In het calamiteitenplan wordt aangegeven welke acties bij een calamiteit worden ondernomen en wie daarbij de actoren zijn.
Wanneer is sprake van een calamiteit? Van een calamiteit is sprake wanneer, door welke oorzaak dan ook, de balans van PST of een van de onderdelen daarvan substantieel verslechtert of van waarde vermindert. Ook het risico op afzienbare termijn van zo’n verslechtering of waardevermindering, wordt als een calamiteit beschouwd Of van een calamiteit sprake is kan worden vastgesteld door minimaal twee of meer bestuursleden.
Samenstelling crisisteam Ingeval van een calamiteit wordt een crisisteam samengesteld dat bestaat uit de voorzitter en beide vice-voorzitters. Het team wordt ondersteund door de manager en controller van het bestuursbureau. Is een van de leden van het crisisteam niet beschikbaar dan vragen de overige leden een van de andere bestuursleden het team te completeren. Uitgangspunt is verder altijd manager of de controller van het bestuursbureau beschikbaar is. Op verzoek wordt het team aangevuld met adviseurs, bijvoorbeeld die voor balansmanagement.
Het calamiteitenplan Het crisisteam heeft contact met elkaar uiterlijk 24 uur nadat een calamiteit is vastgesteld. Een eerste calamiteiten plan is vastgesteld uiterlijk drie werkdagen nadat een calamiteit is vastgesteld. In het plan staat in ieder geval: •
De aard van de calamiteit en de risico’s die daaraan voor PST zijn verbonden.
•
De acties die worden ondernomen, de (financiële) gevolgen daarvan en de risico’s die aan de acties zijn verbonden.
•
De wijze waarop de overige bestuursleden bij besluitvorming worden betrokken.
De wijze waarop met overige betrokkenen, (waaronder deelnemers), zal worden gecommuniceerd. Het crisisteam rapporteert schriftelijk zo snel en frequent mogelijk aan het voltallige bestuur.
40 PST ABTN 31 december 2014
Communicatie In geval van een calamiteit worden in ieder geval de volgende partijen geïnformeerd. De overige leden van het bestuur De afdeling Group Pensions van DPDHL Deze partijen worden geïnformeerd over de aard van de calamiteit, de mogelijke gevolgen en de maatregelen die worden genomen om de calamiteit het hoofd te bieden of de gevolgen ervan te beperken.
Het crisisteam beoordeelt of en op welke wijze de volgende partijen moeten worden geïnformeerd. De Nederlandsche Bank De externe accountant De certificerend actuaris Deelnemers
41 PST ABTN 31 december 2014