Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) Stichting Pensioenfonds Grontmij 11 juni 2015
Inhoudsopgave INLEIDING .....................................................................................................................................4 1
HOOFDLIJNEN VAN HET INTERNE BEHEERSINGSSYSTEEM EN VAN DE OPZET VAN DE ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE .......................5 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
2
VERDELING TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN .................................6 UITBESTEDE WERKZAAMHEDEN ........................................................................................7 BEHEERSMAATREGELEN EN INTERNE CONTROLE ...............................................................8 GOED PENSIOENFONDSBESTUUR ......................................................................................9 GEDRAGSCODE ............................................................................................................. 10 COMPLIANCE OFFICER ................................................................................................... 10 GESCHIKTHEID EN OPLEIDINGSBELEID............................................................................ 10 PROCEDURES EN CRITERIA VOOR DE AANSLUITING VAN WERKGEVERS BIJ HET FONDS EN VOOR HET VERKRIJGEN VAN HET DEELNEMERSCHAP VAN HUN WERKNEMERS ................................................................................................................ 11
2.1 2.2 3
AANSLUITING WERKGEVERS .......................................................................................... 11 VERKRIJGING DEELNEMERSCHAP ................................................................................... 11 HOOFDLIJNEN VAN DE UITVOERINGSOVEREENKOMST ........................................ 12
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14 3.15 3.16 3.17 3.18 3.19
INLEIDING ..................................................................................................................... 12 PREMIEBETALING .......................................................................................................... 12 NIET-NAKOMING VAN BETALINGSVERPLICHTINGEN VAN DE AANGESLOTEN ONDERNEMING 14 VOORBEHOUD AANGESLOTEN ONDERNEMING ................................................................. 14 INFORMATIEVERSTREKKING DOOR WERKGEVER AAN PENSIOENFONDS............................. 14 OPSTELLEN EN WIJZIGEN VAN HET PENSIOENREGLEMENT ............................................... 15 VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING ...................................................................... 15 PREMIETEKORT ............................................................................................................. 15 PROCEDURES AANGAANDE BESLUITEN OMTRENT VERMOGENSTEKORTEN ........................ 15 PROCEDURES AANGAANDE KORTINGEN OP OPBOUW EN GEMISTE TOESLAGEN ACTIEVE DEELNEMERS ................................................................................................................ 15 HERSTEL KORTINGEN OPBOUW, GEMISTE TOESLAGEN (REGLEMENT 2012) EN GEMISTE BACKSERVICE (REGLEMENT 2001) ACTIEVE DEELNEMERS............................................... 15 HERSTEL GEMISTE TOESLAGEN GEWEZEN DEELNEMERS EN PENSIOENGERECHTIGDEN (INHAALTOESLAGEN) ..................................................................................................... 16 HERSTEL VAN KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN .......................... 16 VRIJWILLIGE VOORTZETTING VAN DE PENSIOENREGELING ............................................... 16 RECHTEN EN VERPLICHTINGEN BIJ VRIJWILLIGE PENSIOENREGELINGEN ........................... 16 ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN.................................................................................. 17 BESLECHTING VAN GESCHILLEN..................................................................................... 17 VERBOD OP VERPANDING .............................................................................................. 17 DUUR VAN DE OVEREENKOMST ...................................................................................... 17
4
HOOFDLIJNEN VAN DE PENSIOENREGELING ........................................................... 18
5
RISICOMANAGEMENT .................................................................................................... 22 5.1 5.2
6
FINANCIËLE OPZET ........................................................................................................ 28 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
7
INLEIDING ..................................................................................................................... 22 INDIVIDUELE RISICO’S .................................................................................................... 24
EIGEN VERMOGEN ......................................................................................................... 28 PREMIEBELEID .............................................................................................................. 30 BELEGGINGSBELEID ...................................................................................................... 32 TOESLAGBELEID ........................................................................................................... 32 SYSTEMATIEK VASTSTELLING PARAMETERS ................................................................... 34 FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN .............................................................................. 36
2
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 8
KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN -RECHTEN ................................................... 38 8.1 8.2
9
PREMIEBELEID .............................................................................................................. 36 BELEGGINGSBELEID ...................................................................................................... 36 TOESLAGBELEID ........................................................................................................... 36 HERSTELPLAN .............................................................................................................. 36 FINANCIEEL CRISISPLAN ................................................................................................ 37
KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN................................................ 38 HERSTEL VAN KORTING PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN .......................... 38 ONDERTEKENING ........................................................................................................... 38
BIJLAGE 1 – FINANCIEEL CRISISPLAN ................................................................................. 39 BIJLAGE 2 – KOSTENVOORZIENING ..................................................................................... 46 BIJLAGE 3 – BELEGGINGSBELEID ........................................................................................ 48 BIJLAGE 4 – VERKLARING INZAKE BELEGGINGSBEGINSELEN ....................................... 89
3
Inleiding Deze Actuariële en Bedrijfstechnische nota (hierna ABTN) van Stichting Pensioenfonds Grontmij ABTN is vastgesteld op 11 juni 2015 en vervangt alle voorgaande nota’s. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Grontmij heeft in juni van 2012 een missie, een visie en een ambitie vastgesteld. Deze zijn leidend voor alle doelstellingen die het fonds nastreeft en inspanningen die het fonds daarvoor doet. Missie Stichting Pensioenfonds Grontmij (SPG) geeft professionele invulling aan de pensioenovereenkomsten die de werkgever heeft afgesloten met haar (gewezen) medewerkers. Visie Binnen zowel de huidige als de komende wettelijke kaders streeft SPG naar een goede pensioenvoorziening door de koopkracht van de rechten van deelnemers, zowel nu als in de toekomst, zo goed als mogelijk in stand te houden. De uitdaging daarbij is om pensioenbewustzijn en reële pensioenverwachtingen te realiseren. Om deze te kunnen realiseren staat voorop dat zowel communicatie als transparantie door het Pensioenfonds van groot belang wordt geacht, zodat het fonds betrokkenheid realiseert. Om onze missie uit te voeren en hoge kwaliteit te leveren, is sprake van een robuust beleidskader, goed pensioenfondsbestuur en wordt goed samengewerkt met de werkgever, adviseurs en uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer. Ambitie De ambitie is de missie en de visie tot uiting te laten komen, waarmee het gewenste imago bereikt wordt. Deze ambitie wordt bereikt met behulp van een vaste stijl die gekenmerkt wordt door transparantie en begrijpelijkheid.
4
1
Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de uitvoeringsorganisatie. Hieronder is de organisatie weergegeven. In de daaropvolgende paragrafen worden de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden weergegeven. Dit is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 4 en 5 van de Pensioenwet. Organogram Toezicht Toezicht
Accountant (KPMG)
Overheid (DNB/AFM) DNB / AFM)
Uitvoering Uitvoering
DeelnemersManager Pensioenfonds Bureauadministratie Pensioenzaken Pensioenadmin. Bestuur
Verantwoordings orgaan
Beleggings commissie Beleggingsadvies commissie
Administratie Financiële
Bestuur Stichting (Hewitt) Administratie pensioenfonds Pensioenfonds Visitatie Audit commissie Thales Directeur commissie Nederland met pensioenfonds adviseur Adviserend Vermogens actuaris Adviserend (Watson Wyatt) actuaris
beheer (ING en Blackrock)
Governancecommissie Communicatiecommissie Compliance officer
Waarmerkend actuaris (Watson Wyatt)
Het Algemeen Bestuur van het fonds bestaat uit drie werkgevers- en vijf werknemersleden. Werkgever: - ing. E.R. Visser voorzitter - H.W. Groenevelt lid - ir. H. Snoek plv. voorzitter Werknemers: Namens de pensioengerechtigden: - ir. J.J. Betzema plv. secretaris - dhr. M. van der Spek QC lid Namens de deelnemers:
- drs. ing. J.J. Reeskamp - drs. M.A.H. Schoppink - ir. N.J.M. van Dalen
Het Dagelijks Bestuur van het fonds bestaat uit: - ing. E.R. Visser - drs. ing. J.J. Reeskamp - mr. ing. W.J.M. Berndsen - mr. M.J. van Kroonenburg-Bakker - G.A. Hardeman
5
secretaris lid lid
voorzitter secretaris adviseur adviseur notulist
De Beleggingsadviescommissie bestaat uit: - ing. E.R. Visser - ir. J.J. Betzema - ir. H. Snoek - drs. ing. J.J. Reeskamp - mr. ing. W.J.M. Berndsen - J. Kuiper - dr. P.C. van Aalst
voorzitter lid lid lid adviseur adviseur extern adviseur Strategeon Investment Consultancy B.V.
De Governancecommissie bestaat uit: - drs. M.A.H. Schoppink - H.W. Groenevelt - ing. E.R. Visser - mr. ing. W.J.M. Berndsen - mr. M.J. van Kroonenburg-Bakker
voorzitter lid lid adviseur adviseur
De Auditcommissie bestaat uit: - dhr. M. van der Spek QC - drs. ing. J.J. Reeskamp - ir. N.J.M. van Dalen - ing. E.R. Visser - mr. ing. W.J.M. Berndsen - J. Kuiper
voorzitter lid lid lid adviseur adviseur
Het Pensioenbureau bestaat uit: - mr. ing. W.J.M. Berndsen - G.A. Hardeman - A.A.M. Krooder-de Groot - mr. M.J. van Kroonenburg-Bakker - J. Kuiper - H. Tiesman-Parastatidis
directeur financieel administratief medewerker secretarieel administratief medewerker adviseur controller secretarieel administratief medewerker
Het verantwoordingsorgaan bestaat uit: Werkgever: - H. Lubberts - J.P. Bosman Werknemers: - A.C.J. Sengers - R. Meijer - ir. K.J. van Esch Pensioengerechtigden: - ing. A. Nijmeijer - ir. H. van Diggelen
voorzitter lid secretaris lid lid plv. voorzitter lid
1.1
Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
Het Algemeen Bestuur heeft de volgende verantwoordelijkheden: het beheer van het pensioenfonds; het uitvoeren van de door werkgever verleende pensioenregeling; het doen van pensioenuitkeringen aan pensioengerechtigden, arbeidsongeschikten en nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden. Het Algemeen Bestuur heeft de uitvoeringstaken gedelegeerd aan de directeur van het fonds. Het Algemeen Bestuur heeft de volgende bevoegdheden: vaststellen en/of wijzigen statuten en reglement (het pensioenbeleid wordt evenwel bepaald door de sociale partners (werkgever en werknemers); vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsovereenkomst (alleen in overleg met de werkgever); 6
vaststellen en/of wijzigen uitvoeringsbesluiten. uitvoeren van betalingen, waarbij minimaal een deelnemersvertegenwoordiger tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd zijn. Ook de directeur van het fonds is gemachtigd betalingen aan pensioengerechtigden en de uitvoeringskosten van de regeling uit te voeren tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger of deelnemersvertegenwoordiger; Contractuele verplichtingen aangaan met derden, waarbij minimaal een deelnemersvertegenwoordiger tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger bevoegd zijn.
De directeur van het fonds heeft de volgende bevoegdheden en taken: het leidinggeven aan het pensioenbureau; het uitvoeren van de pensioenregeling; het doen van pensioenuitkeringen aan gepensioneerden, arbeidsongeschikten en nabestaanden van (niet-actieve) deelnemers en andere aanspraakgerechtigden; het doen van betalingen van de uitvoeringskosten tezamen met een werkgeversvertegenwoordiger of een deelnemersvertegenwoordiger; het verzorgen van de rapportages voor De Nederlandsche Bank; het voorbereiden van vergaderingen en van de beleidsstukken; het verzorgen van de correspondentie tussen het Algemeen Bestuur en externen; de afstemming over het voldoen aan verplichtingen zoals verslaglegging. Het Dagelijks Bestuur van het fonds vergadert in principe 1 keer per maand. Bij de vergaderingen zijn de directeur van het fonds, de adviseur van het fonds en een notulist van het fonds aanwezig. De vergaderingen verlopen volgens een door de directeur opgestelde agenda. Van de vergadering wordt een kort verslag gemaakt dat ter kennisname wordt gezonden aan de leden van het Algemeen Bestuur. In de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur komen de volgende zaken aan de orde: de aan het Algemeen Bestuur voor te leggen besluiten; de voortgang in de werkprocessen van het pensioenbureau; stand van zaken op pensioengebied bij nieuw aan te sluiten ondernemingen; bespreking, op voorstel van de directeur van het fonds, van klachten en van bijzondere correspondentie met name ten aanzien van interpretatie van het reglement; zaken van persoonlijke aard. Eénmaal per jaar zal tijdens de vergadering van het bestuur aandacht worden besteed aan de volgende punten: de uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden van het bestuur zoals weergegeven in de ABTN en het geschiktheidsplan in het afgelopen jaar; de uitvoering van de taken en bevoegdheden van de directeur van het fonds in het afgelopen jaar. Alle commissies zijn adviserend en eventueel uitvoerend van aard. De Auditcommissie houdt zich onder andere bezig met integraal risicomanagement. Zij vergadert één keer per jaar als financiële commissie, als de jaarstukken worden besproken in aanwezigheid van de accountant en waarmerkend actuaris. 1.2
Uitbestede werkzaamheden
Het bestuur heeft beleid vastgesteld ten aanzien van de uitbesteding van werkzaamheden. Bij dit beleid is rekening gehouden met het bepaalde in artikel 34 van de Pensioenwet en hoofdstuk 4 van het Besluit uitvoering Pensioenwet. Het vermogensbeheer, de custody, de beleggingsadministratie, de performance meting en de werkzaamheden inzake actuariële berekeningen zijn voor een aanzienlijk deel uitbesteed aan externe deskundigen. De deelnemers- en financiële administratie, alsmede de pensioenadministratie worden uitgevoerd in eigen beheer. De excasso van de pensioenen wordt uitgevoerd door de salarisadministratie van Grontmij.
7
Het pensioenbureau gebruikt voor de pensioenadministratie de software van Piramide Finance: IVPA. Deze software staat niet op een computer van SPG maar wordt gehost door Piramide Finance. Het hosten van de applicatie heeft voordelen voor het beheer van de applicatie, omdat Piramide Finance IVPA op afstand kan beheren. Er is een SLA overeengekomen met Piramide Finance. Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door meerdere externe vermogensbeheerders, te weten BlackRock, Altera, CBRE Global Investors, Q-Park, UBS en Credit Suisse. De arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico’s zijn middels een stoploss contract herverzekerd bij elpisLife. Het pensioenbureau gebruikt software voor berekening van waardeoverdrachten van Acturis. Er is een SLA overeengekomen met Acturis. Het bestuur heeft een externe accountant aangesteld in de persoon van drs. A.A. Beijer RA RBA (Ernst & Young Accountants LLP). Deze accountant controleert jaarlijks de staten voor De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en vervolgens doet de accountant verslag van zijn werkzaamheden in de vorm van een accountantsverklaring, een management letter en een verslag aan het bestuur. Het bestuur heeft een externe waarmerkend actuaris aangesteld in de persoon van drs. T.J.R. Veerman AAG, verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. De waarmerkend actuaris beoordeelt de financiële positie van het pensioenfonds volgens de eisen van DNB. De waarmerkend actuaris rapporteert eenmaal per jaar aan het fondsbestuur door middel van een actuarieel rapport en een actuariële verklaring. Rapportage vindt plaats uiterlijk 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft. Daarnaast heeft het bestuur een extern adviserend actuaris aangesteld in de persoon van drs. H. Zaghdoudi AAG, verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. Om een scheiding tussen advisering en waarmerking te waarborgen is overeengekomen dat de taken van de waarmerkend actuaris en de adviserend actuaris in persoon zijn gesplitst. Omdat zowel de waarmerkend actuaris als de adviserend actuaris werkzaam zijn bij Towers Watson Netherlands B.V. heeft het bestuur geverifieerd dat Towers Watson Netherlands B.V. beschikt over een door DNB goedgekeurde gedragscode en daarmee voldoet aan het bepaalde in artikel 148 van de Pensioenwet. Op adhoc basis kan het bestuur ook gebruik maken van andere externe deskundigen.
1.3
Beheersmaatregelen en interne controle
Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controlemaatregelen gericht op de juiste en volledige registratie van de gegevens van het fonds. Het pensioenfonds heeft op het gebied van administratieve organisatie en interne controle maatregelen getroffen ter naleving van de Sanctiewet 1977 en de op grond van die wet vastgestelde regelingen en besluiten met betrekking tot het financieel verkeer. Ten behoeve van de deelnemersadministratie, de pensioenadministratie en de financiële administratie zijn procedures opgesteld en vastgelegd in een procedureboek (AO/IC). Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten afgesloten waarin onder andere zijn vastgelegd de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages. De afspraken zijn vastgelegd in SLA’s, voor zover beschikbaar. De werkzaamheden die worden uitgevoerd door de waarmerkend actuaris zijn vastgelegd in een SLA. Het bestuur komt ten minste zes maal per jaar bijeen. Bij deze vergaderingen zijn de directeur, de intern adviseur, de controller van het pensioenbureau en de adviserend actuaris van het pensioenfonds aanwezig. Op ad hoc basis zijn andere betrokkenen aanwezig, zoals de accountant,
8
de waarmerkend actuaris, één of meerdere vermogensbeheerders, het Verantwoordingsorgaan en de Visitatiecommissie. Uitkeringen worden op de pensioendatum vastgesteld. Hierbij worden de in het actuariële pakket vastgelegde rechten gecontroleerd aan de hand van dossieronderzoek. Deze procedure geldt ook bij het verstrekken van premievrije polissen. De door de uitkeringsadministratie vastgestelde betalingen worden maandelijks vergeleken met de door de pensioenadministratie aangegeven mutaties. Deze vergelijking vindt plaats per pensioensoort (ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen). Gegevens betreffende personele mutaties worden maandelijks door de aangesloten ondernemingen aangeleverd. (in dienst, uit dienst, aanpassing werktijden, WIA e.d.) De pensioenadministratie controleert de aangeleverde gegevens op volledigheid. Alle inkomende en uitgaande waardeoverdrachten worden jaarlijks door het actuariële bureau individueel gecontroleerd. Nadat de personele mutaties zijn verwerkt wordt maandelijks de premienota verzonden naar de aangesloten ondernemingen. Indien in enige maand de personele mutaties niet volledig beschikbaar zijn wordt een voorschotnota verzonden. Wanneer betaling onverhoopt uitblijft wordt na 30 dagen een aanmaning gezonden. Er is maandelijks overleg tussen het Dagelijks Bestuur en de directeur van het fonds. In dit overleg komen bijzonderheden ten aanzien van de beschreven controles aan de orde. Zo nodig worden aanvullende maatregelen genomen. Toelichting van door de accountant uitgevoerde detailcontrole vindt plaats in de Auditcommissie. Bespreking van de management letter vindt plaats in de Algemeen Bestuursvergadering, waarin de jaarrekening wordt vastgesteld. De directeur van het fonds voert elk jaar met elke medewerker van het fonds een afstemmings-, voortgangs-, en beoordelingsgesprek. Van deze gesprekken wordt steeds een verslag gemaakt. De voorzitter van het bestuur voert deze gesprekken met de directeur van het fonds. Ook hiervan wordt steeds een verslag gemaakt. 1.4
Goed pensioenfondsbestuur
Sinds 2007 is ’goed pensioenfondsbestuur’ verankerd in de Pensioenwet. Het bestuur volgt consequent het eigen beleid van gedegen governance. Dit beleid biedt kaders voor intern toezicht, zorgvuldig bestuur, verantwoordelijkheid, beleggingsbeleid, openheid en communicatie. In 2013 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel ter versterking bestuur pensioenfondsen ingediend. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 9 juli 2013 aangenomen. De wet is 1 juli 2014 door het pensioenfonds geïmplementeerd. Deze wet herziet de wettelijke regels voor de governance en medezeggenschap voor pensioenfondsen. Het bestuur geeft invulling aan de principes die betrekking hebben op het bestuur. Zo beschikt het bestuur onder meer over een gedragscode, screeningsbeleid, klokkenluidersregeling en een klachtenregeling. Tevens is er een opzet gemaakt om uitvoering te geven aan de zelfevaluatie van het bestuur. Ook heeft het bestuur een communicatieplan opgesteld. In 2009 heeft het bestuur de Governancecommissie ingesteld. Door deze commissie worden voorstellen uitgewerkt op het gebied van governance, welke vervolgens ter besluitvorming aan het bestuur worden aangeboden. Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de organisatie van een transparant intern toezicht per december 2007. De bepalingen omtrent het intern toezicht zijn nader uitgewerkt in het ‘Reglement Intern Toezicht’.
9
Het bestuur van het pensioenfonds heeft gezorgd voor de instelling van een verantwoordingsorgaan per oktober 2007. Als gevolg van de WVBP is de samenstelling van het verantwoordingsorgaan in 2014 aangepast. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zeven leden: Twee vertegenwoordigers van de werkgever; Drie vertegenwoordigers van de deelnemers; Twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De bepalingen omtrent het Verantwoordingsorgaan zijn nader uitgewerkt in het ‘Reglement Verantwoordingsorgaan’. 1.5
Gedragscode
Het fonds heeft een gedragscode ingesteld voor het bestuur en al degenen die voor, namens of in opdracht van het fonds werken en alle door het bestuur aan te wijzen betrokkenen, ter voorkoming van conflicten tussen het belang van het fonds en de privé-belangen van betrokkenen, alsmede ter voorkoming van het gebruik van vertrouwelijke informatie van het fonds voor privé-doeleinden. 1.6
Compliance officer
Als compliance-officer is door het fonds aangesteld de heer B.M. Peters van het Nederlands Compliance Instituut. De compliance officer is een door het bestuur aangewezen persoon die bewaakt dat het pensioenfonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele wet- en regelgeving op het gebied van compliance. Zo is de compliance officer belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode die gelden voor de bestuursleden. De taken en bevoegdheden van de compliance officer van het pensioenfonds zijn vastgelegd in de gedragscode. De compliance officer heeft schriftelijk bevestigd dat hij kennis heeft genomen van zijn taken en bevoegdheden. Tevens is afgesproken dat de compliance officer jaarlijks een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur geeft over zijn bevindingen inzake compliance.
1.7
Geschiktheid en opleidingsbeleid
Geschiktheidsplan Begin 2015 heeft het bestuur het Geschiktheidsplan vastgesteld. Dit is een document dat de bestuursstructuur beschrijft en dat in kaart brengt welke kennis en ervaring binnen de bestuursorganen aanwezig zijn. In 2014 heeft de Pensioenfederatie een handreiking geschikt pensioenfondsbestuur uitgebracht. Deze is gebaseerd op de in 2012 gepubliceerde Beleidsregel geschiktheid van AFM en DNB. In het Geschiktheidsplan wordt gewerkt met twee geschiktheidsniveaus. In het plan ligt de nadruk op de competenties van bestuursleden. Deze worden in drie categorieën uitgewerkt: denken, voelen, kracht. Zo wordt niet alleen kennis getoetst, maar ook professioneel gedrag. Opleidingsbeleid Ter bevordering van de deskundigheid volgen bestuursleden door het jaar heen workshops, seminars en cursussen om de eigen deskundigheid verder te ontwikkelen. Daarnaast zorgt het pensioenbureau ervoor dat documentatie inzake actuele ontwikkelingen aan het bestuur worden aangereikt. Dit is van groot belang om op de hoogte te blijven van belangrijke zaken op het gebied van besturen, pensioenen, beleggingen en risicomanagement. Nieuw aantredende bestuursleden volgen een externe pensioenopleiding van SPO. Tevens hebben alle bestuurleden een abonnement op het Financieele Dagblad en ontvangen zij diverse nieuwsbrieven. Jaarlijks worden studiedagen/workshops georganiseerd over actuele thema’s. Het Geschiktheidsplan en de voortgang van het opleidingsplan worden periodiek geëvalueerd.
10
2
Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het fonds en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers
2.1
Aansluiting werkgevers
Blijkens de statuten van het pensioenfonds is aangesloten Grontmij Nederland Holding B.V. gevestigd te De Bilt, ten deze handelend voor zichzelf en als gevolmachtigde van Grontmij N.V., Grontmij Business Services B.V. en Grontmij Assetmanagement Holding B.V. en als zodanig deze vennootschappen rechtsgeldig vertegenwoordigend De aansluiting bij het fonds geschiedt door middel van een overeenkomst en gaat in op de dag die in de overeenkomst is vermeld. Met de aangesloten werkgever is een uitvoeringsovereenkomst gesloten. De hoofdlijnen van deze uitvoeringsovereenkomst zijn te vinden in hoofdstuk 3 van deze ABTN. 2.2
Verkrijging deelnemerschap
Blijkens artikel 2, lid 1 van het pensioenreglement van het pensioenfonds worden als deelnemer toegelaten: a. de persoon, die in dienst van de aangesloten onderneming is getreden en door de onderneming is aangemeld; b. de persoon, die door het bestuur op verzoek van de aangesloten onderneming als deelnemer wordt opgenomen, al dan niet onder van het reglement afwijkende voorwaarden en mits voldaan wordt aan de bepalingen van de Wet LB ‘64 en de daarop gebaseerde regelgeving.
11
3
Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst
De uitvoeringsovereenkomst is nog niet aangepast aan het nieuwe pensioenreglement 2015. Dit zal in de loop van 2015 gaan gebeuren. De passages in dit hoofdstuk hebben daarom nog betrekking op het pensioenreglement 2014. 3.1
Inleiding
De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen het pensioenfonds en de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 25 van de Pensioenwet. In paragraaf 3.2 van de Pensioenwet staan de eisen omtrent de inhoud ervan opgesomd. 3.2
Premiebetaling 1. De beschikbare premie (hierna: premie) wordt steeds voor een periode van vijf jaar vastgesteld door het fonds in overleg met de aangesloten onderneming met inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde. Het fonds voert de regeling uit op basis van deze premie. 2. De aangesloten onderneming: a. kan geen aanspraak maken op overschotten in het fonds, noch direct via terugstortingen noch indirect door toekomstige premieverlagingen; b. heeft met het voldoen van de door haar aan het fonds verschuldigde premie, zoals omschreven in dit artikel, aan al haar financiële verplichtingen jegens het fonds voldaan; c. heeft geen bijstortingsverplichting; d. heeft geen bijbetalingsverplichting bij eventuele resultaten op individuele waardeoverdrachten (als gevolg van een verschil tussen de wettelijke overdrachtswaarde en de vrijvallende of benodigde technische voorziening). 3. In overleg met de aangesloten onderneming kan het fonds de premie wijzigen. Deze wijziging kan enkel op grond van gewijzigde of nieuwe economische en/of actuariële uitgangspunten voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken plaatsvinden met inachtneming van het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel. 4. Met inachtneming van het hierna bepaalde bedraagt de, voor een deelnemer in de pensioenregeling, aan het fonds verschuldigde premie voor het ouderdoms-, arbeidsongeschiktheids-, partner- en wezenpensioen een percentage van de pensioengrondslag, respectievelijk risicogrondslag of PP2-en PP3 grondslag voor de periode 2012 tot en met 2016:
12
Pensioensoort De basis regeling tot maximaal het maximum salaris van salarisschaal 13 Ouderdomspensioen
Premiepercentage
Arbeidsongeschikheidspensioen
1,26%
Partnerpensioen PP1 (vrijwillig) Partnerpensioen ter zake van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum spaarPartnerpensioen PP2 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum
1,40%
De aanvullende excendent regeling vanaf het maximum salaris van salarisschaal 13 tot maximaal het maximum salaris van salarisschaal 17 Ouderdomspensioen spaarPartnerpensioen PP3 (vrijwillig) ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum
26,50%
5,15%
19,875% 3,8625%
Waarbij de 26,50% van de pensioengrondslag gebaseerd is op de leeftijd en samenstelling van het deelnemersbestand en afhankelijk van het deelnemersbestand per enig jaar gewijzigd kan worden op basis van de volgende tabel:
Leeftijd van de deelnemer per 1 januari in jaren Tot 25 25 – 29 30 – 34 35 – 39 40 – 44 45 – 49 50 – 54 55 – 59 vanaf 60
Beschikbare bijdrage (in % van de pensioengrondslag) 9,7% 11,1% 13,1% 15,7% 19,6% 24,3% 31,6% 40,2% 53,1%
Partijen kunnen na deze periode een hogere premie overeenkomen als dit in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is. 5. De aangesloten onderneming is de in lid 1 bedoelde premie voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan de aangesloten onderneming. De aangesloten onderneming is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan de aangesloten onderneming is verschuldigd met betrekking tot de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. 6. De aangesloten onderneming is verplicht de door hem per eerste van de maand verschuldigde overeengekomen maandpremie aan het fonds af te dragen binnen veertien dagen na ontvangst van de factuur. 7. De aangesloten onderneming is als aanvullende premie verschuldigd de financiering in het kader van de 15-jaarsregeling (VPL-regeling) als bedoeld in het Uitvoeringbesluit pensioenaspecten Sociaal akkoord 2004 (zie in dit verband artikel 28 lid 2 van het reglement 2012). Jaarlijks wordt 1/ne deel van de resterende verplichting per 1 januari (onder aftrek van het reeds betaalde voorschot) betaald. Betaling vindt maandelijks plaats per einde van de 13
maand; n staat hier voor het aantal resterende jaren tot en met 2020; in 2012 dus voor 9, in 2013 dus voor 8. De resterende verplichting wordt jaarlijks door de actuaris van het fonds vastgesteld bij het opmaken van het actuarieel rapport. 8. De medewerkers van het pensioenbureau van het fonds zijn in dienst bij de aangesloten onderneming. Omdat de betrokken werknemers zowel werkzaamheden verrichten voor het fonds als voor de aangesloten onderneming zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van deze werknemers (tussen de aangesloten onderneming en het fonds), alsmede de huisvestingskosten en overige bijkomende kosten. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een kostendelingsovereenkomst. Daarnaast zijn er andere werknemers in dienst bij de aangesloten onderneming die actief in diverse (bestuurs)organen van het fonds. Er zijn afspraken gemaakt en vastgelegd over de verdeling van de kosten van de betrokken werknemers (tussen de aangesloten onderneming en het fonds).
3.3
3.4
Niet-nakoming van betalingsverplichtingen van de aangesloten onderneming 1.
Nadat de directie van de aangesloten onderneming is geïnformeerd, zal het fonds elk kwartaal schriftelijk de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden informeren indien sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het fonds te ontvangen jaarpremie en tevens niet wordt voldaan aan de bij of krachtens de Pensioenwet gestelde eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen.
2.
Gedurende de in het eerste lid beschreven situatie informeert het fonds tevens elk kwartaal de ondernemingsraad van de aangesloten onderneming.
3.
De aangesloten onderneming heeft een waarborg gesteld van circa € 500.000 voor het niet nakomen van de betalingsverplichtingen. Voorbehoud aangesloten onderneming
1. De aangesloten onderneming kan de betaling van de premie als bedoeld in artikel 2 verminderen of geheel staken, indien naar zijn oordeel het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zal de aangesloten onderneming de pensioenregeling (tijdelijk) aanpassen en zullen de toe te kennen toekomstige pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. 2. Indien de aangesloten onderneming tot het in lid 1 vermelde wenst over te gaan, stelt hij de deelnemers en het fonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis. 3.5
Informatieverstrekking door werkgever aan pensioenfonds 1. De aangesloten onderneming is verplicht om alle werknemers die in diensttreden bij de aangesloten onderneming en met wie door de desbetreffende onderneming een pensioenovereenkomst is gesloten aan te melden bij het fonds. De aangesloten onderneming is verplicht aan het fonds gegevens te verstrekken, respectievelijk bescheiden aan te leggen, die voor een goede administratieve uitvoering van de statuten en het pensioenreglement door het fonds nodig worden geacht. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn van één maand na mutatiedatum. Indien de aangesloten onderneming naar het oordeel van het fonds niet, niet juist, niet volledig of niet tijdig voldoet aan de in dit lid genoemde verplichtingen, vrijwaart deze het fonds voor alle nadelige financiële gevolgen hiervan. 2. De aangesloten onderneming is verplicht aan het fonds op door of namens het bestuur vast te stellen wijze en tijdstippen de gegevens te verstrekken, welke naar het oordeel van het fonds nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde premie en het te vorderen voorschot. 14
Indien de aangesloten onderneming naar het oordeel van het fonds niet, niet juist of niet volledig aan deze verplichting voldoet, is het fonds bevoegd de verschuldigde premie naar beste weten vast te stellen. 3.6
Opstellen en wijzigen van het pensioenreglement 1. Het bestuur stelt een pensioenreglement en zo nodig andere reglementen vast, waarin alles wat nadere regeling behoeft, wordt geregeld. 2. De bepalingen van een reglement kunnen worden gewijzigd door een besluit van het bestuur met inachtneming van de pensioenovereenkomst. 3. Het bestuur kan te allen tijde zelfstandig besluiten tot het doorvoeren van uitvoeringstechnische wijzigingen in een pensioenreglement. 4. Het door het bestuur van het fonds vast te stellen pensioenreglement dient in overeenstemming te zijn met de pensioenovereenkomst van de aangesloten onderneming en met deze uitvoeringsovereenkomst. 5. Het bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en het pensioenreglement, besluiten tot het zelfstandig doorvoeren van de door de wetgever of de Nederlandsche Bank en/of de Autoriteit Financiële Markten vereiste wijzigingen van het pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken.
3.7
Voorwaardelijke toeslagverlening
De procedures met betrekking tot voorwaardelijke toeslagverlening worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 3.8
Premietekort
De procedures met betrekking tot een premietekort worden beschreven in paragraaf 6.2 van deze ABTN. 3.9
Procedures aangaande besluiten omtrent vermogenstekorten
De procedures aangaande vermogenstekorten worden beschreven in hoofdstuk 8 van deze ABTN. 3.10
Procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen actieve deelnemers
De procedures aangaande kortingen op opbouw en gemiste toeslagen voor actieve deelnemers worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 3.11
Herstel kortingen opbouw, gemiste toeslagen (reglement 2012) en gemiste backservice (reglement 2001) actieve deelnemers
De procedures aangaande herstel van kortingen op opbouw en gemiste backservice en toeslagen voor actieve deelnemers worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN.
15
3.12
Herstel gemiste toeslagen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden (inhaaltoeslagen)
De procedures aangaande herstel van gemiste toeslagen aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden beschreven in paragraaf 6.4 van deze ABTN. 3.13
Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
De procedures aangaande herstel van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten worden beschreven in hoofdstuk 8 van deze ABTN. 3.14
Vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling
Op verzoek van de aangesloten onderneming kan de pensioenregeling voor een ex-werknemer worden voortgezet al dan niet onder van het pensioenreglement afwijkende voorwaarden en mits wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet LB’64 en de daarop gebaseerde regelgeving. 3.15
Rechten en verplichtingen bij vrijwillige pensioenregelingen
1. De keuze voor het partnerpensioen ter zake van overlijden voor de (tijdelijk) ouderdomspensioendatum kan door de deelnemer worden gemaakt door aanmelding dan wel afmelding: a. Bij aanvang van het deelnemerschap. b. Indien het salaris uitstijgt boven de PP2 of boven de PP3-franchise. c. Bij het aangaan van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een samenlevingsovereenkomst op basis van notariële akte of bij de beëindiging daarvan. d. Binnen een termijn van twee maanden na wijziging van het aantal kinderen. Afmelden van deelname aan het partnerpensioen (PP1, PP2 + PP3) kan te allen tijde. Hiervoor geldt een opzegtermijn van één maand vanaf de eerste van de maand na ontvangst van de opzegging. 2. Indien een deelnemer met partner in eerste instantie van de verzekering van partnerpensioen ter zake van overlijden vóór de ouderdomspensioendatum heeft afgezien en op een later tijdstip alsnog tot deze regeling wil toetreden, kan het bestuur een geneeskundig onderzoek verlangen. Een en ander met inachtneming van de Wet op de medische keuringen. Indien uit het geneeskundig onderzoek blijkt dat er geen verhoogde sterftekans is, zal acceptatie volgen. Wanneer blijkt dat niet alle door de geneeskundige(n) gestelde vragen volledig naar waarheid zijn beantwoord, zullen geen aanspraken op partnerpensioen worden toegekend, tenzij het bestuur anders beslist. 3. De pensioengerechtigde die vanaf de ouderdomspensioendatum een partnerschap aangaat zal geen nieuw recht op partnerpensioen worden verleend. 4. Een aanspraak op partnerpensioen kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien krachtens de wet of bij vermindering krachtens hoofdstuk 8 van deze ABTN. 5.
Voor de deelnemer met aangemelde partner wordt op vrijwillige basis verzekerd: a. Een partnerpensioen ten behoeve van de partner ter zake van overlijden tijdens het dienstverband bij Grontmij vóór de ouderdomspensioendatum van de deelnemer, ingaande op de dag van overlijden van de deelnemer en betaalbaar tot en met de maand van overlijden van de partner. Het partnerpensioen bedraagt voor reglement 2014 1,25 % van de risicogrondslag, vermenigvuldigd met het aantal tot de pensioendatum te bereiken deelnemersjaren. Deze verzekering heeft geen premievrije waarde en eindigt bij overlijden van de partner, bij scheiding en bij beëindiging van het deelnemerschap. 16
Tot de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner wordt het partnerpensioen tijdelijk verhoogd. Dit tijdelijk partnerpensioen bedraagt voor reglement 2014 1,25% van de AOW-franchise op het moment van ingang, vermenigvuldigd met het aantal tot de ouderdomspensioendatum te behalen deelnemersjaren dan wel behaalde deelnemersjaren. b. Een spaarPartnerpensioen ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum ten behoeve van een partner, ingaande op de dag van overlijden van de pensioengerechtigde en betaalbaar tot en met de maand van overlijden van de partner. Het spaarPartnerpensioen bedraagt voor reglement 2014 jaarlijks 1,47% van de PP2-grondslag en 1,1025% van de PP3-grondslag. Het totale spaarPartnerpensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen. De deelnemer kan bij overschrijding van de PP2- of PP3-franchise desgewenst schriftelijk afzien van het vrijwillige te sparen spaarPartnerpensioen ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum. 6. De deelnemer zonder aangemelde partner kan, op vrijwillige basis, een spaarPartnerpensioen afsluiten ter zake van overlijden vanaf de ouderdomspensioendatum. Dit spaarPartnerpensioen kan worden omgezet in een ouderdomspensioen bij uitdiensttreding of bij pensionering. 3.16
Onvoorziene omstandigheden
Indien zich omstandigheden voordoen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet voorzienbaar waren en nakoming van de overeenkomst substantieel beïnvloeden, zullen partijen in gezamenlijk overleg en naar redelijkheid en billijkheid een oplossing proberen te vinden, die recht doet aan de belangen van beide partijen in het kader van deze overeenkomst met inachtneming van het in artikel 2 bepaalde. De aangesloten onderneming zal daarbij geen financiële verplichtingen op zich nemen anders dan een mogelijke aanpassing van toekomstige premie voor nieuw op te bouwen en of te verzekeren aanspraken zoals in artikel 2 vastgelegd. 3.17
Beslechting van geschillen
Alle geschillen welke tussen het fonds en de aangesloten onderneming kunnen ontstaan, waaronder geschillen over de uitleg of toepassing van deze overeenkomst zullen worden beslecht overeenkomstig het klachtenreglement van het fonds. 3.18
Verbod op verpanding
Het is de aangesloten onderneming verboden om de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten te verpanden. Tevens is het de aangesloten onderneming verboden om handelingen te verrichten waardoor aan anderen dan de aanspraak- of pensioengerechtigden rechten worden verleend. Verpanding of handelingen van dien aard zijn van rechtswege nietig. 3.19
Duur van de overeenkomst 1. De uitvoeringsovereenkomst is aangegaan per 1 januari 2012 voor de duur van vijf jaar en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2014. 2. In geval van beëindiging van deze overeenkomst na afloop van de periode van vijf jaar, kunnen de opgebouwde aanspraken premievrij achterblijven bij het fonds. De aangesloten onderneming zal hiervoor geen aanvullende premies en/of kosten verschuldigd zijn. 3. Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing.
17
4
Hoofdlijnen van de pensioenregeling
Uitgegaan wordt van het pensioenreglement geldend voor de deelnemers van Stichting Pensioenfonds Grontmij, gevestigd te De Bilt, dat in werking is getreden per 1 januari 2015. Pensioenreglement 2015 heeft de volgende kenmerken: Algemeen - Karakter en regeling
:
Een collectieve beschikbare premieregeling in de vorm van voorwaardelijke middelloonsystematiek voor: - basisregeling: het salaris tot aan het maximum pensioensalaris (€ 67.780,80 per 1-1-2015) - aanvullende excedent regeling: vanaf het maximum pensioensalaris tot aan het grenssalaris (€ 100.000,per 1-1-2015)
- Deelnemers
:
De personen, die in dienst van de aangesloten onderneming zijn getreden en door deze onderneming zijn aangemeld. De personen die op verzoek van de aangesloten onderneming door het bestuur als deelnemer worden opgenomen al dan niet onder van het Reglement afwijkende voorwaarden en mits wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet LB’64 en de daarop gebaseerde regelgeving.
- Aangesloten onderneming
:
De in overeenstemming met de statuten van het fonds aangesloten onderneming.
- Pensioenleeftijd
:
De 67e verjaardag
- Deelnemersjaren
: De jaren die een werknemer heeft doorgebracht als deelnemer aan de pensioenregeling, naar evenredigheid van de gewerkte tijd ten opzichte van de van kracht zijnde volledige werktijd.
Basisregeling - Pensioengrondslag
:
Het deel van het salaris waarover pensioenaanspraken worden opgebouwd: het pensioensalaris verminderd met de AOWfranchise. De pensioengrondslag wordt vastgesteld per 1 januari.
- Pensioensalaris
:
Het salaris tot het maximumpensioensalaris.
- AOW-franchise
:
10/7,5 van de AOW voor een gehuwde met partner die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. De AOW-franchise is gelijk aan het op 1 januari door de fiscus bepaalde minimum bedrag per 1 januari in enig jaar. De op 1 januari van enig jaar van kracht zijnde AOW-franchise geldt voor het gehele jaar. In de loop van het jaar optredende mutaties worden derhalve niet eerder doorgevoerd dan per 1 januari van het erop volgende jaar. De franchise bedraagt € 12.642,- per 1 januari 2015.
- Ouderdomspensioen
:
Het (verplicht) jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt maximaal 1,875% van de pensioengrondslag. Het totale ouderdomspensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Indien de collectief beschikbare premie in enig jaar niet voldoende is om deze opbouw te financieren, kan deze opbouw worden verminderd, conform het beschrevene in hoofdstuk 6.2 van 18
deze ABTN. - Wezenpensioen
:
Uitgekeerd vanaf overlijden van de (premievrije) deelnemer of pensioengerechtigde tot en met de 23ste verjaardag van het kind. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien het kind ouderloos is. Overlijden actieve deelnemer Per kind 0,25% van de risicogrondslag (salaris tot maximaal grenssalaris -/- AOW-franchise) vermenigvuldigd met het aantal te bereiken deelnemersjaren tot de pensioendatum. Overlijden van premievrije deelnemer of pensioengerechtigde Per kind 12,5% van het bij einde deelneming, dan wel bij pensionering bereikte ouderdomspensioen.
- DPP2
:
Het direct ingaande spaarPartnerpensioen dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer tot uitkering komt en dat op kapitaalbasis wordt opgebouwd in de basisregeling reglement 2015.
- Pensioengrondslag
:
Het deel van het salaris vanaf het maximumpensioensalaris (basisregeling) tot een maximum salaris van € 100.000,-.
- Ouderdomspensioen
:
Het (verplicht) jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt maximaal 1,875% van de pensioengrondslag. Het totale ouderdomspensioen bedraagt de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Indien de collectief beschikbare premie in enig jaar niet voldoende is om deze opbouw te financieren, kan deze opbouw worden verminderd, conform het beschrevene in hoofdstuk 6.2 van deze ABTN.
- DPP3
:
Het direct ingaande spaarPartnerpensioen dat bij overlijden van de (gewezen) deelnemer tot uitkering komt en dat op kapitaalbasis wordt opgebouwd in de excedent regeling reglement 2015.
Aanvullende excedent regeling
Risicoverzekeringen bij arbeidsongeschiktheid en overlijden - Arbeidsongeschiktheidspensioen : Het (verplicht verzekerde) arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 75% van het deel van het (deeltijd)salaris boven de WIA-dagloongrens rekening houdend met de mate van arbeidsongeschiktheid conform de beschikking van het UWV. Voor het deel van het (deeltijd)salaris onder de WIAdagloongrens hangt de uitkeringshoogte af van de mate van arbeidsongeschiktheid en de soort uitkering die de deelnemer ontvangt: 80%-100% arbeidsongeschiktheid: Ingeval van een UWV WIA/IVA uitkering van 75% van het maximumdagloon UWV ontvangt de deelnemer geen arbeidsongeschiktheidspensioen tot het maximumdagloon 19
UWV. Ingeval van een loongerelateerde of loonaanvullingsuitkering ontvangt de deelnemer een uitkering van 5% van het (deeltijd)salaris tot het maximumdagloon UWV. 35%-80% arbeidsongeschiktheid: Ingeval van een loongerelateerde of loonaanvullingsuitkering ontvangt de deelnemer een uitkering van 5% van het (deeltijd)salaris tot het maximumdagloon UWV, te vermenigvuldigen met het vastgestelde rbeidsongeschiktheidspercentage. Ingeval van een WIA/WGA-vervolguitkering ontvangt de deelnemer een arbeidsongeschikt- heidspensioen van 75% minus de WIA/WGA-vervolguitkering, vermenigvuldigd met het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. 0%-35% arbeidsongeschiktheid: Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 75% van het ongemaximeerde (deeltijd)salaris vermenigvuldigd met het in de beschikking van het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. - Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
:
Een deelnemer heeft recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wanneer er een UWV beschikking is. De mate van voortzetting is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt het deelnemerschap volledig premievrij voortgezet. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het deelnemerschap premievrij voortgezet op basis van het in de beschikking van het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan 35% wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage voor een maximale duur van 5 jaar vastgesteld. Indien de deelnemer na deze periode een nieuwe UWV-beschikking kan overleggen, dan wordt de premievrije voortzetting voor een periode van maximaal 5 jaar verlengd.
- PP1
:
Het partnerpensioen dat bij overlijden van de deelnemer tijdens het dienstverband met Grontmij vóór de 67e verjaardag tot uitkering komt en dat op risicobasis is verzekerd aanvullend op het reeds opgebouwde spaarPartnerpensioen (DPP2/DPP3).
- TPP
:
Het tijdelijk partnerpensioen komt tot uitkering tegelijk met het PP1, onder de voorwaarde dat de verzekerde partner niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft én de overleden deelnemer op het moment van overlijden deelnemer was, dan wel een vanuit actieve dienst pensioengerechtigde was. De hoogte van het tijdelijk parterpensioen wordt jaarlijks op 1 januari vastgesteld. Op 1 januari 2015 is de hoogte € 11.300 bruto per jaar maal de parttimegraad. Jaarlijks wordt het tijdelijk partnerpensioen verhoogd met de procentuele verhoging van het fiscaal maximum van dit bedrag van 1 januari in enig jaar tot 1 januari in het daarop volgend jaar.
20
Overige zaken pensioenreglement - Flexibele pensionering
: In het pensioenreglement zijn de volgende flexibiliseringmogelijkheden opgenomen: vervroeging, uitstel, uitruil, hooglaag, laaghoog, omzetting bij echtscheiding.
- Overgangsmaatregelen op hoofdlijnen bij wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2006 : Bij de wijziging van het pensioenreglement is op individueel niveau het verlies aan deelnemersjaren bepaald door de verlaging van de franchise en verhoging van het opbouwpercentage. Het verlies aan deelnemersjaren kan worden gecompenseerd en wel uiterlijk op 31 december 2020, dan wel op de 62e verjaardag dan wel bij eerder overlijden. Eén en ander in het kader van de 15-jaarsregeling. De compensatie bestaat hieruit, dat de verloren deelnemersjaren op basis van de eindloongrens en het opbouwpercentage volgens reglement 2006 worden toegekend. - Overgangsmaatregelen bij wijziging van het pensioenreglement per 1 januari 2014 : Voor de deelnemers die op 31 december 2013 deelnemer waren en aansluitend deelnemer zijn geworden in Pensioenreglement 2014 geldt dat de tot 1 januari 2014 opgebouwde aanspraken in pensioenreglement 2012 worden omgerekend van pensioenleeftijd 66 naar pensioenleeftijd 67 en worden behandeld alsof ze in pensioenreglement 2014 zijn opgebouwd. Het bestuur heeft besloten om de vervroegings- en uitsteltarieven voor een periode van drie jaar (2014 – 2016) ongewijzigd te laten. Pensioenregeling 2012 De pensioenregeling 2012 is alleen nog van toepassing op de tot 1 januari 2014 opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers die niet hebben ingestemd met de hierboven bedoelde collectieve interne waardeoverdracht per 1 januari 2014 en deelnemers die premievrij zijn geworden tussen 2012 en 2014. Het opgebouwde ouderdomspensioen heeft een ingangsleeftijd van 66 jaar. Het in dit reglement opgebouwde PP2 gaat in bij overlijden vanaf de 66-jarige leeftijd. Pensioenregeling 2006 De pensioenregeling 2006 is alleen nog van toepassing op de tot 1 januari 2012 opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers die niet hebben ingestemd met de hierboven bedoelde collectieve interne waardeoverdracht per 1 januari 2012 en deelnemers die premievrij zijn geworden tussen 2006 en 2012. Het opgebouwde ouderdomspensioen heeft een ingangsleeftijd van 65 jaar. Het in dit reglement opgebouwde PP2 gaat in bij overlijden vanaf de 65-jarige leeftijd.
21
5
Risicomanagement
5.1
Inleiding
Het bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersingsen controlesysteem ten behoeve van alle risico’s waaraan het pensioenfonds zich ziet blootgesteld. De Auditcommissie monitoort alle niet-financiële en financiële risico’s zelfstandig. Elk kwartaal wordt er door het pensioenbureau een risico dashboard samengesteld dat in de Auditcommissie wordt besproken. Na goedkeuring wordt dit dashboard ingebracht in de eerstvolgende bestuursvergadering. Het ingerichte dashboard blijft dynamisch; wijzigingen kunnen steeds doorgevoerd worden. Integraal risicomanagement bij het pensioenfonds doorloopt de volgende risicomanagementcyclus.
Doelstellingen en risicoprofiel Bijstellen
Identificatie risico’s
Monitoring
Beoordeling risico’s beheersing
Implementatie Risicomatrix Beleid
1. Bepaling doelstellingen en risicoprofiel Doelstellingen De doelstellingen van het risicomanagement van het pensioenfonds zijn: per risico vaststellen van de norm en tolerantiegrens/limiet; het kunnen beheersen van de risico’s; verantwoording af kunnen leggen over het gevoerde beleid.
22
Risicoprofiel Het pensioenfonds heeft normen en tolerantiegrenzen voor de individuele risico’s bepaald. Door het vaststellen van normen en tolerantiegrenzen is een risicoprofiel bepaald. In 2014 is een workshop met het hele bestuur georganiseerd waarin de volgende onderwerpen aan de orde komen: - welke risicomaatstaven kunnen worden gehanteerd bij de uitvoering van het beleggingsbeleid van SPG; - welke risicobereidheid past het best bij SPG; - hoe moet de beheersing van de beleggingsuitvoering plaatsvinden. De uitkomsten van de workshop zullen hoogstwaarschijnlijk leiden tot voorstellen om verbeteringen aan te brengen in het integrale risicomanagement bij het fonds. 2. Identificatie risico’s Het pensioenfonds heeft 10 risico’s geïdentificeerd. In paragraaf 5.3 staan deze risico’s beschreven. Om nieuwe risico’s, dan wel veranderingen in bestaande risico’s sneller te kunnen identificeren, zal het pensioenfonds periodiek een strategische risico-analyse uit laten voeren door een externe partij 3. Beoordeling risico’s en beheersing Bij de beoordeling van de risico’s en de beheersing wordt een inschatting gemaakt van de kans van optreden en impact bij optreden van een bepaalde gebeurtenis. Daarnaast wordt er gekeken naar de beheersmaatregelen die geïmplementeerd zijn om het risico te beheersen. Wanneer de risico’s en hun beheersing beoordeeld zijn, wordt er gekeken of er ingegrepen moet worden. Door de risico’s en hun beheersing op periodieke basis te beoordelen, zullen veranderingen tijdig opgemerkt worden. 4. Prioriteitstelling Doordat alle risico’s integraal in beeld worden gebracht, is het mogelijk een vergelijking te maken tussen de verschillende risico’s en hun beheersing. 5. Beleidsbepaling Periodiek bepaalt het bestuur of het beleid met betrekking tot integraal risicomanagement moet worden bijgesteld. In dit beleidsdocument zijn tevens de rollen en taken, de generieke beheersing en de verantwoordelijkheden binnen het integraal risicomanagement vastgelegd. Aan de hand van het beleidsdocument kunnen actiepunten opgesteld worden voor het komende boekjaar. 6. Implementatie Organisatie en beheer Het pensioenfonds heeft een Auditcommissie opgericht die integraal risicomanagement als specifiek aandachtsgebied heeft. Deze commissie ziet erop toe dat de acties op een goede wijze uitgevoerd en gecoördineerd worden. 7. Monitoring organisatie en beheer De Auditcommissie behoudt overzicht van alle risico’s ten opzichte van elkaar en afhankelijkheden daartussen. Door de verantwoordelijke entiteiten wordt aan de Auditcommissie, bij voorkeur schriftelijk, gerapporteerd over de uitgevoerde acties en de veranderingen in de hoogte van de risico’s en de mate van beheersing. Dit gebeurt vier keer per jaar zodat er tijdig bijgestuurd kan worden. De Auditcommissie rapporteert vervolgens aan het bestuur. Het bestuur beslist over te nemen acties. 8. Bijstellen beleid Zodra er significante veranderingen in de hoogte en beheersing van de risico’s waargenomen worden, wordt het beleid bijgesteld. Door het beleid tijdig bij te stellen, passen de beheersmaatregelen bij de hoogtes van de risico’s en kan indien nodig de prioriteitstelling aangepast worden.
23
5.2
Individuele risico’s
Voor het pensioenfonds zijn in ieder geval de volgende 10 risico’s van toepassing.
5.2.1
Matchingrisico
Matchingrisico is het risico als gevolg van niet gematcht zijn van passiva en activa (inclusief offbalanceposten) in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Rente Het bestuur van het pensioenfonds heeft een staffel vastgesteld voor de renteafdekking binnen de vastrentende waarde portefeuille. Binnen de vastrentende waardenportefeuille belegt het fonds in een discretionaire portefeuille waarmee de gewenste renteafdekking wordt bewerkstelligd. Hoe dit precies vormgegeven wordt, staat omschreven in paragraaf 6.3. Het pensioenfonds monitort de renteafdekking met behulp van de rapportage die door de externe vermogensbeheerder wordt opgesteld. Valuta Het pensioenfonds heeft het grootste gedeelte van haar vermogen in euro’s belegd. Binnen de vastrentende waardenportefeuille is geen sprake van valutarisico. Binnen de aandelenportefeuille en de vastgoedportefeuille wordt het valutarisico niet afgedekt. Wel is er sprake van afdekking van valutarisico voor de commodities. In paragraaf 6.3 staat het valutabeleid nader beschreven. Inflatie De inflatieafdekking op een 1-jaars horizon bedraagt ongeveer 10%. Op een 5-jaars horizon is dit ongeveer 25%. De mogelijkheid bestaat om deze inflatieafdekking door middel van inflatieswaps te verhogen naar bijvoorbeeld 50%. Als de 5-jaars break-even inflation rate (BEI) stijgt tot boven de 2,25% zal de beleggingsadviescommissie zich hier over beraden. 5.2.2
Marktrisico
Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels-)portefeuille. Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. In de beleggingsrichtlijnen is vastgelegd door welke partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen belegd dient te worden. De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevatten alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. De implementatie wordt gedaan door middel van beleggingsfondsen. De keuze hiervoor wordt gebaseerd op selectie door de beleggingsadviescommissie. Monitoring van het marktrisico geschiedt met behulp van het Performance Report van KAS BANK. Op deze wijze kan de werkelijke portefeuilleverdeling worden vergeleken met de richtlijnen. Per kwartaal ontvangt het bestuur rapportages van de beleggingsadviescommissie. 5.2.3
Kredietrisico
Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractueel of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Het pensioenfonds heeft geen beleid vastgelegd ten aanzien van minimale creditratings van tegenpartijen. Er wordt wel gerapporteerd over creditratings door BlackRock.
24
5.2.4
Verzekeringstechnisch risico
Verzekeringstechnisch risico is het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premieinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product. De belangrijkste risico’s in dit kader zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Met ingang van 1 april 2014 heeft het pensioenfonds de overlijdensrisico’s en arbeidsongeschiktheidsrisico’s herverzekerd bij ElipsLife middels een proportionele verzekering in combinatie met een stoploss verzekering.
Het eigen behoud per overlijdensgeval bedraagt € 400.000. Het eigen behoud per arbeidsongeschiktheidsgeval bedraagt € 700.000. Stoploss dekking gaat in als het eigen behoud het bedrag van € 4.761.150 overschrijdt. Er is sprake van jaarlijkse afrekening, waarbij elipsLife jaarlijks maximaal aansprakelijk is voor een bedrag van € 10.000.000,-. Het contract loopt tot en met 31 december 2016.
Door overnames van een aantal ondernemingen zijn er nog kleine oude herverzekeringspolissen bij Nationale-Nederlanden, Centraal Beheer en AEGON. Jaarlijks doet de certificerend actuaris in het actuarieel rapport verslag van het technisch resultaat. Op basis hiervan monitort het bestuur het verzekeringstechnisch risico. 5.2.5
Operationeel risico
Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. Voor het fonds heeft het operationeel risico betrekking op de administratie aangezien de deelnemers-, pensioen- en financiële administratie worden uitgevoerd door het pensioenbureau. Elk jaar worden afspraken gemaakt met het pensioenbureau en vervolgens worden deze afspraken vertaald naar de medewerkers. De processen zijn vastgelegd in een handboek voor administratieve organisatie en interne controle. Daarmee is de continuïteit van de processen gewaarborgd. De voortgang in de werkprocessen van het pensioenbureau worden periodiek in de vergadering van het Dagelijks Bestuur besproken. Het Dagelijks Bestuur gaat ook in op de evaluatie van het pensioenbureau. Eenmaal per jaar wordt het functioneren van de directeur pensioenfonds geëvalueerd door de voorzitter. 5.2.6
IT-risico
IT-risico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet-continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. IT-faciliteiten zijn beveiligd en de continuïteit is gewaarborgd. IT-problemen worden binnen drie dagen opgelost. De managementinformatie wordt via het Dagelijks Bestuur naar het Algemeen Bestuur gestuurd. Binnen SLA’s is de continuïteit afgedekt.
5.2.7
Uitbestedingsrisico
Uitbestedingrisico is het risico dat continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al dan niet binnen een groep, of aan de sponsor) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter
25
beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Bij het fonds heeft het uitbestedingsrisico betrekking op het vermogensbeheer en de bestuursondersteuning. De continuïteit van de vermogensbeheerders is gewaarborgd. De selectie van externe vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces waarbij externe adviseurs ondersteunen. De afspraken met de vermogensbeheerders worden vastgelegd in SLA’s voor zover beschikbaar. Er zijn criteria vastgelegd waaraan de vermogensbeheerders moeten voldoen. Bij veranderingen binnen de organisatie of werkwijze stelt het bestuur kritische vragen aan de vermogensbeheerders. Bij concrete problemen vindt een analyse van de organisatie plaats. De werkzaamheden van de vermogensbeheerders worden continu gemonitord. Eventuele fouten/tekortkomingen worden snel gesignaleerd en hersteld. Eens per kwartaal worden de beleggingsresultaten geëvalueerd door de beleggingsadviescommissie aan de hand van kwartaalrapportages. De beheerders lichten periodiek het beleggingsbeleid toe en leggen verantwoording af aan de beleggingsadviescommissie. De beleggingsadviescommissie wordt door één externe adviseur ondersteund. Voor het onderdeel Vastgoed vindt specialistische ondersteuning plaats. Uiteindelijk rapporteert de directie over het handelen van de vermogensbeheerders aan het bestuur. Voor het beheer van de aandelen en de vastrentende waarden zijn reservemanagers geselecteerd, zodat bij een acuut faillissement van BlackRock of een andere reden waarbij SPG afscheid wenst te nemen snel geschakeld kan worden. In paragraaf 6.3 worden de diverse vermogensbeheerders genoemd. Het uitbestedingsrisico bestuursondersteuning betreft Strategeon Investment Consultancy B.V. als beleggingsadviseur, Grontmij Capital Consultants voor vastgoed en Towers Watson Netherlands B.V. als actuariële en juridische adviseur. De afspraken met de partijen waaraan de bestuursondersteuning is uitbesteed worden vastgelegd in SLA’s voor zover beschikbaar. Jaarlijks wordt de samenwerking met de externe partijen geëvalueerd. Het pensioenbureau gebruikt voor de pensioenadministratie de software van Piramide Finance: IVPA. Deze software staat niet op een computer van SPG maar wordt gehost door Piramide Finance. Piramide Finance is ISAE-3402 gecertificeerd. 5.2.8
Omgevingsrisico
Omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie, ondernemingsklimaat en maatschappelijke ontwikkelingen. Er worden geen expliciete omgevingsanalyses uitgevoerd door het fonds. Wel vindt er continu een enquête plaats onder deelnemers. Het pensioenfonds is voorbereid op de (ontwikkelingen in) de omgeving. Het fonds heeft een communicatiebeleidsplan vastgelegd, waarin duidelijke doelstellingen met betrekking tot communicatie zijn opgenomen. 5.2.9
Integriteitsrisico
Integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Er is een gedragscode opgesteld die is gebaseerd op een analyse van mogelijke integriteitsrisico’s. Daarnaast heeft het pensioenfonds een klokkenluidersregeling, een screeningbeleid en een compliance programma. In 2013 is er een externe compliance officer aangesteld. De compliance officer houdt toezicht op naleving van de gedragscode met het compliance programma als leidraad. In het juni 2015 heeft het bestuur een risicoanalyse Integriteit uitgevoerd. In het najaar van 2015 zullen deze risico’s worden geanalyseerd en daar waar nodig zullen beheersingsmaatregelen worden genomen. 26
5.2.10 Juridisch risico Juridisch risico is het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Het pensioenfonds voldoet op alle punten aan wet- en regelgeving. Er zijn procedures vastgelegd voor wijzigingen in het pensioenreglement en voor bestuursevaluatie. Het pensioenfonds heeft wet- en regelgeving doorgevoerd binnen de wettelijk gestelde termijn. Het pensioenfonds maakt gebruik van informatie/kennisoverdracht van de pensioenfederatie. Juridische documenten worden aangepast door het pensioenbureau en getoetst door een juridisch adviseur van het pensioenfonds. De aansprakelijkheid is voldoende afgedekt door middel van een verzekering.
27
6
Financiële opzet
De voornaamste financiële doelstellingen van het pensioenfonds zijn: het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en reservetekort, alsmede van de mate van dekkings- en reservetekort; het beheren van solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en waar mogelijk toeslagen kunnen worden verleend. In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het pensioenfonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegd vermogen, alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: de Pensioenwet (hoofdstuk 6); het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; de Regeling Pensioenwet; de Regeling Parameters pensioenfondsen. 6.1
Eigen vermogen
a. Waarderingsgrondslagen beleggingen De waardering van de bezittingen van het pensioenfonds geschiedt op marktwaarde. Een nadere beschrijving van de waarderingsgrondslagen is opgenomen in paragraaf 6.3. b. Technische voorzieningen Het pensioenfonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement. De pensioenaanspraken zijn verzekerd in eigen beheer. De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten.
Berekening vindt plaats op basis van marktwaardering. De grondslagen zijn gebaseerd op prudente beginselen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting. De methodiek en grondslag van vaststelling is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten.
De technische voorzieningen van het pensioenfonds bestaan uit de voorziening pensioenverplichtingen. De pensioenregeling De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan: voor de actieve deelnemers de - op basis van prudente grondslagen vastgestelde - actuariële contante waarde van de over de verstreken dienstjaren verkregen pensioenaanspraken. voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde pensioenen, inclusief de tot balansdatum verstrekte toeslagen. voor arbeidsongeschikte deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde (dus bereikbare) pensioenen (inclusief ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen). 28
voor de ingegane prepensioenuitkeringen en ingegane nabestaandenpensioenen: de - op basis van de hierna te noemen actuariële grondslagen - vastgestelde contante waarde van de ingegane uitkeringen.
De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen. Intrest
Conform de nominale rentetermijnstructuur, zoals deze wordt gepubliceerd door De Nederlandsche Bank.
Sterfte
Er wordt gebruik gemaakt van de AG Prognosetafel 2014. Daarnaast wordt rekening gehouden met de fondsspecifieke SPG ervaringssterfte die is afgeleid met behulp van het Towers Watson 2014 model.
Gehuwdheid
Gewezen deelnemers volgens de tot 1 januari 1998 geldende pensioenregeling worden geacht een partner te hebben. In de overige gevallen wordt uitgegaan van de feitelijke burgerlijke staat, mits de partner is aangemeld en wordt voldaan aan de voorwaarden.
Leeftijden
Er wordt gerekend met werkelijke leeftijden.
Leeftijdsverschil
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw).
Kosten
Voor kosten wordt een voorziening getroffen ter grootte van 2,5% van de technische voorziening. Hiermee wordt veiliggesteld dat bij een eventuele beëindiging van de premiestroom vanuit de sponsor, het fonds de verplichtingen kan overdragen aan een externe partij (zie ook Bijlage 2).
Uitkeringen
Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden.
Wezenpensioen
Voor latent wezenpensioen wordt een voorziening getroffen ter grootte van 5% van de technische voorziening voor latent partnerpensioen van premievrije deelnemers.
c. (Minimaal) vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,1% van de technische voorzieningen en voldoet daarmee aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen van de Pensioenwet. Eens in de drie jaar wordt gecontroleerd of het minimaal vereist eigen vermogen van 4,1% nog aan de wettelijke eisen voldoet. Als er aanleiding voor is, kan worden besloten om deze controle vaker uit te voeren. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen, bestaat er een dekkingstekort. Het pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan de som van de technische voorzieningen en het vereist eigen vermogen, bestaat er een reservetekort. Als er sprake is van een dekkingstekort of een reservetekort stelt het pensioenfonds een herstelplan op met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet. Indien een situatie van een dekkingstekort of reservetekort ontstaat, zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. Uit het herstelplan zal blijken dat het pensioenfonds binnen 10 jaar 29
(in 2015 binnen 12 jaar en in 2016 binnen 11 jaar) na ontstaan van de onderdekking het (minimaal) vereist eigen vermogen heeft hersteld. Daarbij behoudt het bestuur de mogelijkheid om af te wijken als daar aanleiding toe is. Het herstelplan wordt jaarlijks geëvalueerd waarbij de einddatum van het herstelplan wordt verschoven (de looptijd blijft gelijk). Uit de jaarlijkse update van het herstelplan kan blijken dat korting van pensioenen noodzakelijk is om binnen de gestelde termijn de vereiste dekkingsgraad te bereiken. Deze korting wordt uitgesmeerd over de maximale termijn van het herstelplan van 10 jaar (in 2015 van 12 jaar en in 2016 van 11 jaar), waarbij de eerste korting onvoorwaardelijk is (de financiële positie van het pensioenfonds kan zich zodanig kunnen ontwikkelen dat de latere termijnen van de korting niet noodzakelijk blijken). Indien het fonds in een situatie verkeert waarbij de dekkingsgraad vijf evaluatiemomenten achtereenvolgens onder de minimaal vereiste dekkingsgraad zit, zal het pensioenfonds een korting doorvoeren om direct op de minimaal vereiste dekkingsgraad uit te komen. Ook deze korting wordt uitgesmeerd over de maximale termijn van het herstelplan. Deze korting is echter wel onvoorwaardelijk. Het bestuur behoudt zich echter het recht voor af te wijken bij de keuze voor een uitsmeerperiode als hier zwaarwegende redenen voor zijn (bijvoorbeeld de hoogte van de korting). Er geldt geen bijstortingsverplichting van de aangesloten onderneming.
d. Vrij vermogen Het totaal gewenst vermogen, welke door het pensioenfonds wordt nagestreefd, is gelijk aan de technische voorzieningen vermeerderd met het vereist eigen vermogen. Het pensioenvermogen boven het gewenst vermogen is het vrije vermogen van het pensioenfonds. 6.2
Premiebeleid
In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het pensioenfonds beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: a. de hoogte van de kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB; b. de hoogte van de interne kostendekkende premie die door het pensioenfonds als leidraad wordt gehanteerd bij beleidsbeslissingen; c. de feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst; d. het premiedepot voor actieve deelnemers. a. Hoogte kostendekkende premie De regels van DNB schrijven voor dat bij de berekening van de kostendekkende premie ten behoeve van de collectieve beschikbare premieregeling van het pensioenfonds met de volgende elementen rekening wordt gehouden: 1. koopsom voor pensioenopbouw en toeslag aan actieve deelnemers; 2. solvabiliteitsopslag over premieonderdeel ‘1’; 3. opslag voor uitvoeringskosten. Deze elementen van de kostendekkende premie zijn als volgt nader gedefinieerd. ad 1. de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de pensioenopbouw. De risicopremies van nog niet opgebouwde aanspraken op (tijdelijk) nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen zijn eveneens vervat in dit premieonderdeel. Hierbij wordt gerekend op basis van de actuariële grondslagen, zoals beschreven onder paragraaf 6.1, waarbij wordt uitgegaan van de nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar zoals die door DNB is gepubliceerd; ad 2. een solvabiliteitsopslag die gelijk is aan het percentage vereist eigen vermogen (zoals beschreven onder paragraaf 6.1) over het premieonderdeel als beschreven onder ad 1; ad 3. voor uitvoeringskosten wordt een zo goed mogelijke schatting meegenomen voor de werkelijke kosten die in het boekjaar te verwachten zijn, verminderd met de verwachte excassovrijval over uitkeringen die in het boekjaar worden verricht. 30
b. Hoogte interne (zuivere) kostendekkende premie Voor beleidsbeslissingen hanteert het pensioenfonds een interne kostendekkende premie. Bij het vaststellen van deze interne kostendekkende premie wordt uitgegaan van dezelfde elementen als bij het vaststellen van de kostendekkende premie zoals weergegeven in lid a van deze paragraaf. Bij het vaststellen van de interne kostendekkende premie voor boekjaar t wordt uitgegaan van het 12-maandsgemiddelde van de door DNB gepubliceerde rente per 30 september van boekjaar t-1. c. Feitelijke premie Doorsneepremie collectieve beschikbare premieregeling en risicoverzekeringen De financiering van de krachtens het pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken geschiedt door betaling van een doorsneepremie zoals omschreven in de uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever, zie ook hoofdstuk 3 van deze ABTN. Premietekort Ingeval in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan is er sprake van een premietekort. Bij een premietekort zullen de toekomstige aanspraken worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het premietekort verminderd bedrag, tenzij op een andere wijze in het premietekort (bijvoorbeeld het onder onderdeel d beschreven premiedepot) kan worden voorzien. Premieverdeling De bijdragen voor ouderdomspensioen, het spaarPartnerpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen worden tussen de aangesloten onderneming en de deelnemers verdeeld in de verhouding 85 % : 15 %. De bijdrage voor het vrijwillig te verzekeren risicoPartnerpensioen wordt gefinancierd door de deelnemer. Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor hen van toepassing zijn. Premieverdeling in de basisregeling De bijdragen voor ouderdomspensioen, spaarPartnerpensioen (inclusief wezenpensioen) en arbeidsongeschiktheidspensioen worden tussen de aangesloten onderneming en de deelnemers verdeeld in de verhouding 85 % : 15 % in de basisregeling. De bijdrage voor het vrijwillig te verzekeren risicoPartnerpensioen wordt gefinancierd door de deelnemer. Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor hen van toepassing zijn. Premieverdeling in de aanvullende excedent regeling De bijdrage voor ouderdomspensioen, wordt door de aangesloten onderneming betaald. De bijdragen voor spaarPartnerpensioen DPP3 wordt gefinancierd door de deelnemer. Deelnemers zijn alleen bijdragen verschuldigd voor de verzekeringsonderdelen die voor hen van toepassing zijn. Partijen kunnen na de beschreven periode een hogere premie overeenkomen als dit in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is. 15-jaarsregeling De aangesloten onderneming is als aanvullende premie verschuldigd de financiering in het kader van de 15-jaarsregeling als bedoeld in het Uitvoeringbesluit pensioenaspecten Sociaal akkoord 2004 (zie in dit verband artikel 25 lid 5 van het reglement 2006). Per 01-01-2005 bedroeg de contante waarde van bedoelde verplichting € 10,151 miljoen. Dit bedrag zal jaarlijks in het kader van de jaarrekening van het fonds opnieuw worden vastgesteld aan de hand van het verloop en de salarisontwikkeling.
31
De aangesloten onderneming zal tot en met 2020 een gedeelte van de vervallen SUWAS-premie aanwenden voor het van jaar tot jaar verminderen van de (resterende) verplichting. Jaarlijks wordt 1/n deel van de totale verplichtingen per 1 januari van dat jaar betaald. Betaling vindt maandelijks per einde van de maand plaats; n staat hier voor het aantal resterende jaren tot en met 2020, in 2015: 6, in 2016: 5 etc. De resterende verplichting wordt jaarlijks door de actuaris van het fonds vastgesteld bij het opmaken van het actuarieel rapport. De toekomstige jaartermijn wordt hierop aangepast. De jaarlijks door het fonds te ontvangen premies worden zodanig vastgesteld dat de VPL-aanspraken in het betreffende boekjaar kostendekkend kunnen worden ingekocht. d.
Premiedepot actieve deelnemers
Indien in enig jaar de bijdragen voor de basisregeling respectievelijk de excedentregeling hoger zijn dan de interne kostendekkende premie voor de basisregeling respectievelijk excedentregeling, dan wordt het meerdere onder aftrek van de kosten van de extra toekenningen uit artikel 16 toegevoegd aan het premiedepot. De interne kostendekkende premie is opgebouwd uit de volgende elementen: a. jaarlijkse pensioenopbouw deelnemers b. risicokoopsom partnerpensioen c. opslag arbeidsongeschiktheidsrisico d. opslag uitvoeringskosten e. solvabiliteitsopslag De waarderingsgrondslagen voor de vaststelling van de interne kostendekkende premie voor de basisregeling respectievelijk excedentregeling zijn opgenomen in de abtn. In de situatie dat in enig jaar de bijdragen voor de basisregeling respectievelijk de excedentregeling lager zijn dan de interne kostendekkende premie voor de basisregeling respectievelijk excedentregeling, dan volgen achtereenvolgens de volgende acties, waarbij de basisregeling en de excedentregeling separaat worden getoetst: 1. er wordt getoetst of het tekort kan worden gefinancierd uit het premiedepot. 2. indien er na aanwending van het saldo uit het premiedepot nog steeds een tekort is, dan worden de in artikel 4 en 5 opgenomen opbouwpercentages voor ouderdomspensioen en partnerpensioen onderdeel a van dit lid zodanig verlaagd dat een interne kostendekkende premie voor de basisregeling respectievelijk excedentregeling resulteert die gelijk is aan de bijdragen voor de basisregeling respectievelijk de excedentregeling. Indien het premiedepot hoger wordt dan 10% van de technische voorziening van de actieve deelnemers, dan vloeit het meerdere over naar de algemene middelen van het pensioenfonds. Bij vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt het premiedepot niet meegeteld in het fondsvermogen. Het bedrag dat in enig boekjaar aan het premiedepot wordt toegevoegd of onttrokken, zal worden bepaald op basis van dan beschikbare informatie. De waarde van het premiedepot ontwikkelt met het fondsrendement.
6.3
Beleggingsbeleid
In Bijlage 1 wordt het Beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Grontmij van het pensioenfonds beschreven.
6.4
Toeslagbeleid
a. Voorwaardelijke toezegging actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Het toeslagbeleid heeft een strikt voorwaardelijk karakter. De voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de overrendementen. De premie bevat dus geen opslag voor toeslagverlening. 32
Uit de ALM-studie en de Haalbaarheidstoets blijkt welke gemiddelde toekenning op de lange termijn realistisch is. Eénmaal toegekende toeslagen zijn onvoorwaardelijk. De bij de toegekende toeslagen behorende verplichtingen worden opgenomen in de Voorziening Pensioenverplichtingen. 1.
Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen zijn en met inachtneming van het in de overige leden van dit artikel bepaalde, jaarlijks besluiten toeslagen te verlenen op: a b c d e f
de pensioenaanspraken van deelnemers; aanspraken bij voortzetting deelnemerschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid, die opgebouwd zijn in het voorafgaande jaar de ingegane pensioenen; de premievrije pensioenaanspraken van deelnemers en gewezen deelnemers; de bij scheiding aan de ex-partners toegekende bijzondere pensioenaanspraken; het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari toeslag verleend van maximaal de stijging van het percentage van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens (afgeleid) over de laatst verstreken periode van 1 oktober tot en met 30 september (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek). Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement en uit algemene middelen van het fonds gefinancierd.
3
Met betrekking tot de mate van de feitelijke toekenning van toeslagen voor rekening van het Pensioenfonds wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het in 2015 ingevoerde financieel toetsingskader. Er kan alleen toeslagverlening plaatsvinden voor zover deze toekomstbestendig is. Dat wil zeggen dat de financiële positie van het pensioenfonds zodanig is dat het te verlenen toeslagpercentage ook naar verwachting in de toekomst verleend zal kunnen worden.Het bestuur hanteert voor een besluit over de feitelijke toekenning de onderstaande beleidsstaffel als leidraad:
Beleidsdekkingsgraad Lager dan 110% Tussen 110% en 126% Hoger dan 126%
Toeslagverlening (als percentage van de maatstaf) 0% Gedeeltelijk (voor zover ook in de toekomst te realiseren) 100%
De bovengrens wordt jaarlijks vastgesteld zodanig dat deze voldoet aan de eis van toekomstbestendigheid. Per 31 december 2014 bedraagt de bovengrens voor het Pensioenfonds 126%. Het bestuur kan besluiten van deze leidraad af te wijken, bijvoorbeeld als de actuele dekkingsgraad op het moment van toeslagverlening daar aanleiding toe geeft. Feitelijke toekenning van toeslagen zal altijd eerst plaatsvinden na een daartoe door het bestuur genomen besluit. Bij vaststelling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt het premiedepot voor actieve deelnemers niet meegeteld in het fondsvermogen. 4
Het bestuur zal verwachtingen betreffende de lastenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in zijn beoordeling bij de toeslagverlening mee laten wegen. Eén en ander brengt mee dat het bestuur te allen tijde bevoegd is de systematiek van toeslagverlening en de geformuleerde ambitie aan de omstandigheden aan te passen. Er is geen recht op toekomstige toeslagverlening. Het is daarmee niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslag wordt verleend.
33
b. Herstel kortingen pensioenaanspraken en pensioenrechten Het pensioenreglement 2015 kent geen herstel van korting van pensioenrechten en aanspraken. c. Extra toekenningen Het bestuur kan, indien de interne kostendekkende premie voor de basisregeling of excedentregeling in enig jaar lager is dan de feitelijke premie, onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de pensioenopbouw van de deelnemers te verhogen, met inachtneming van de fiscale vereisten. Het bestuur zal verwachtingen betreffende de lastenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in de beoordeling mee laten wegen. d. Herstel gemiste toeslagen (inhaaltoeslagen) Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van inhaaltoeslagen voor de gemiste toeslagen voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden uit de jaren 2012 t/m 2014. Als leidraad voor inhaaltoeslagen zijn door het bestuur uitgangspunten geformuleerd. Indien er in de laatste tien jaren toeslagen aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers niet zijn verleend, dan kan het bestuur besluiten om deze toeslagen alsnog toe te kennen. Hiertoe dient de solvabiliteit van het fonds voldoende hersteld te zijn. Als leidraad voor het toekennen van inhaaltoeslagen zijn door het bestuur de volgende uitgangspunten geformuleerd. a. Eventuele inhaaltoeslagen gelden alleen voor de toekomst (er vinden geen betalingen met terugwerkende kracht plaats). b. Een besluit tot inhaaltoeslag kan plaatsvinden als de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen vier kwartaaleinden voor dit besluit hoger was dan de vereiste dekkingsgraad verhoogd met een door het bestuur vast te stellen risico-opslag. Hierbij dient de dekkingsgraad ook na toekenning van de inhaaltoeslag hoger te blijven dan de vereiste dekkingsgraad verhoogd met een door het bestuur vast te stellen risico-opslag. c. Uitsluitend pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die gemiste toeslagen hebben en nog deelnemer in het fonds zijn, kunnen worden gecompenseerd in de vorm van een inhaaltoeslag. Bepalend voor het toekennen van inhaaltoeslag is niet de status van de deelnemer op het moment dat wordt ingehaald, maar de aard van het deelnemerschap op het moment dat de toeslag niet werd verleend. d. Oudste gemiste toeslagen worden eerst ingehaald. e. Indien het langer dan tien jaar geleden is dat een toeslag niet is verleend, zal deze toeslag niet meer worden ingehaald. Het verlenen van een inhaaltoeslag vergt altijd een afzonderlijk bestuursbesluit. Het bestuur heeft te allen tijde de bevoegdheid om af te wijken van het in dit artikel bepaalde. Hierbij zal het bestuur zorgvuldig te werk gaan en alle relevante aspecten en de belangen van alle belanghebbenden in ogenschouw nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de reden waarom een toeslag in het verleden niet is verleend en het solidariteitsprincipe. 6.5
Systematiek vaststelling parameters
De parameters die gehanteerd worden bij de berekeningen ten behoeve van de vaststelling van de technische voorzieningen, het vereist eigen vermogen worden door het bestuur van het fonds vastgesteld. De parameters voldoen ten minste aan de voorwaarden conform de Regeling parameters pensioenfondsen. De parameters voor de haalbaarheidstoets worden door DNB vastgesteld. De parameters worden, gehoord de externe adviseur/beleggingsadviescommissie, ten minste iedere vier jaar door het bestuur getoetst. Bij deze toetsing zal in ieder geval rekening worden gehouden met recente theoretische en empirische inzichten ten aanzien van financiële markten en economische ontwikkelingen; in financiële markten op dat moment geldende verwachtingen ten aanzien van financiële en economische variabelen; gerealiseerde rendementen en de economische en financiële ontwikkeling uit het verleden; een adequate maat aan prudentie.
34
Het bestuur zal, gehoord de externe adviseur/beleggingsadviescommissie, periodiek besluiten over de parameters. Bijstelling kan onder meer aan de orde zijn indien: sprake is van een aanpassing van de strategische beleggingsportefeuille, die van invloed is op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen; sprake is van veranderde vooruitzichten ten aanzien van relevante grootheden (met name beleggingsopbrengsten en loonontwikkeling), die van invloed zijn op de voor de toekomst te verwachten reële beleggingsrendementen; of de toezichthouder de richtlijnen met betrekking tot de haalbaarheidstoets aanpast met gevolgen voor de benodigde premie; of het gerealiseerde reële beleggingsrendement gemeten over een lange periode sterk afwijkt van de gehanteerde disconteringsvoet. Een besluit in enig jaar tot aanpassing van de disconteringsvoet voor de premievaststelling houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur terzake heeft.
35
7
Financiële sturingsmiddelen
In dit hoofdstuk worden de financiële sturingsmiddelen kort uiteengezet. 7.1
Premiebeleid
De doorsneepremie voor de collectieve beschikbare premieregeling is voor een periode van vijf jaar vastgelegd. Ingeval in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie, dan is er sprake van een premietekort. Bij een premietekort zullen de toekomstige aanspraken worden vastgesteld op een naar een evenredig deel van het premietekort verminderd bedrag, tenzij op een andere wijze in het premietekort (bijvoorbeeld het onder onderdeel c beschreven premiedepot) kan worden voorzien. 7.2
Beleggingsbeleid
Uit bijlage 3 blijkt dat het strategisch beleggingsbeleid door middel van een ALM-studie wordt afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds. Door het strategisch beleggingsbeleid om de drie jaren te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan er worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de risicoperceptie van het bestuur van het pensioenfonds. 7.3
Toeslagbeleid
Het beleid voor het toekennen van toeslagen aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden is vastgelegd in de pensioenreglementen. Aangezien er altijd een bestuursbesluit ten grondslag dient te liggen aan een toekenning van toeslagen, heeft het bestuur de bevoegdheid de toeslagverlening te verminderen, zonodig tot nul, indien de financiële positie van het pensioenfonds daartoe noodzaakt. 7.4
Herstelplan
Door de ontwikkelingen op de financiële markten heeft zich in 2008 de situatie voorgedaan dat het pensioenfonds niet meer kan voldoen aan de vereisten ten aanzien van het vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds heeft indertijd een langetermijnherstelplan opgesteld, overeenkomstig de instructiebrief van DNB van 18 december 2008, de ministeriële regeling van 6 maart 2009, alsmede de per 25 maart 2009 bij brief van Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde wijzigingen in die regeling. In dit plan toont het pensioenfonds aan dat het naar verwachting binnen een periode van maximaal 15 jaar vanaf 31 december 2008 (het startpunt van het langetermijnherstelplan) voldoet aan de vereisten ten aanzien van het vereist eigen vermogen. Met de invoering van het nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) is het bestaande herstelplan beëindigd en is een nieuw herstelplan opgesteld in verband met het bestaande reservekort. Er is echter geen onderscheid meer tussen een kortetermijnherstelplan en een langetermijnherstelplan. Het herstelplan jaarlijks wordt geëvalueerd waarbij de einddatum van het herstelplan eveneens wordt verschoven (de looptijd blijft gelijk). De maximale termijn van een herstelplan onder het nFTK bedraagt 10 jaar, met in de overgangsjaren de mogelijkheid om uit te gaan van een periode van 12 jaar (2015) en 11 jaar (2016). Uitsmeerperiode korting Indien uit de jaarlijkse update van het herstelplan blijkt dat korting van pensioenen noodzakelijk is om binnen de gestelde termijn de vereiste dekkingsgraad te bereiken, dan wordt deze korting uitgesmeerd over de maximale termijn van het herstelplan, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is (de financiële positie van het pensioenfonds kan zich zodanig kunnen ontwikkelen dat de latere termijnen van de korting niet noodzakelijk blijken). In het kader van evenwichtigheid wordt het kortingsbeleid bezien in samenhang met het toeslagbeleid. Gezien het vereiste van toekomstbestendig indexeren worden ‘overschotten’ niet direct volledig uitgedeeld in de vorm van toeslagverlening. Aan de andere kant wordt daarom gebruik gemaakt van het spreiden van tekorten over meerdere jaren. 36
De uitsmeerperiode van kortingen als gevolg van een reservetekort wordt in principe gelijk gesteld aan de maximale termijn van het herstelplan binnen het nFTK, waarbij het bestuur de mogelijkheid heeft om af te wijken als het daar aanleiding toe heeft. Een aanleiding zou kunnen zijn dat het niet gewenst is om tekorten teveel door te schuiven naar de toekomst of dat sprake is van een beperkte korting, waarvan het uitsmeren tot onevenredige administratieve lasten zal leiden. Uitsmeerperiode korting indien dekkingsgraad vijf evaluatiemomenten onder de minimaal vereiste dekkingsgraad Indien het pensioenfonds in een situatie verkeert waarbij de dekkingsgraad vijf evaluatiemomenten achtereenvolgens onder de minimaal vereiste dekkingsgraad zit, zal het pensioenfonds een korting doorvoeren om direct op de minimaal vereiste dekkingsgraad uit te komen. Deze korting wordt uitgesmeerd over de maximale termijn van het herstelplan. De korting is echter wel onvoorwaardelijk. Uiteraard zal het bestuur bij de keuze voor een uitsmeerperiode de mogelijkheid behouden om af te wijken als hier zwaarwegende redenen voor zijn (bijvoorbeeld de hoogte van de korting). Bij de afwegingen die het bestuur maakt wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de belangen van betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden op evenwichtige wijze worden behartigd als bedoeld in artikel 6, lid 19 van de statuten van het pensioenfonds. Tevens zal het bestuur hierbij handelen in overeenstemming met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Jaarlijks zal door het pensioenfonds gerapporteerd worden aan DNB inzake de voortgang van het herstel. Bij de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2014 bedroeg de dekkingsgraad 109,8% (beleidsdekkingsgraad 107,6%). Conform deze evaluatie is naar verwachting in de loop van 2017 (dus ruim voor de einddatum van het herstelplan) geen sprake meer van een reservetekort, zodat het herstelplan haalbaar en realistisch is. 7.5
Financieel crisisplan
In het geval van een crisis 1 zal het door het fonds opgestelde financieel crisisplan ten uitvoer worden gebracht. Het volledige financieel crisisplan is te vinden in Bijlage 1.
1
zoals gedefinieerd in het crisisplan 37
8
Korting pensioenaanspraken en -rechten
8.1
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
Indien uit de jaarlijkse update van het herstelplan blijkt dat korting van pensioenen noodzakelijk is om binnen de gestelde termijn de vereiste dekkingsgraad te bereiken of indien het pensioenfonds in een situatie verkeert waarbij de dekkingsgraad vijf evaluatiemomenten achtereenvolgens onder de minimaal vereiste dekkingsgraad zit, zal het pensioenfonds een korting doorvoeren. Ingeval het fonds hiertoe besluit, informeert het fonds de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden en de aangesloten onderneming schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Bij een korting worden de toegekende pensioenaanspraken en pensioenrechten van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden overeenkomstig het bepaalde in 7.4 verminderd tot een zodanig niveau dat de financiële positie van het fonds wederom toereikend is. De vermindering, zoals hierboven beschreven, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden, de aangesloten onderneming en de toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
8.2
Herstel van korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
Het pensioenreglement 2015 kent geen herstel van korting van pensioenrechten en aanspraken.
9
Ondertekening
De Bilt, 11 juni 2015 Stichting Pensioenfonds Grontmij
ing. E.R. Visser voorzitter
drs. ing. J.J. Reeskamp secretaris
…………………………….
………………………………
38
Bijlage 1 – Financieel crisisplan Navolgend wordt ingegaan op de genoemde elementen van het in 2015 geactualiseerde financieel crisisplan. 1. Wanneer is naar de mening van het fonds sprake van een crisis Naar mening van het bestuur van het pensioenfonds is er sprake van een crisis in een situatie waarin de dekkingsgraad van het fonds zich bevindt of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor geen herstel meer mogelijk is binnen de gestelde termijnen zonder pensioenaanspraken en -rechten te korten. In het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK) worden 2 situaties onderscheiden waarin pensioenaanspraken en –rechten gekort dienen te worden: a) indien op het moment van vaststelling of actualisering van het herstelplan sprake is van een beleidsdekkingsgraad zodanig dat het pensioenfonds naar verwachting niet binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad, dient gedurende datzelfde boekjaar een korting op de de pensioenaanspraken en –rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is). In het vervolg van het crisisplan wordt gerefereerd aan de kritieke dekkingsgraad als zijnde de beleidsdekkingsgraad waarbij het pensioenfonds naar verwachting nog net binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad. b) indien sprake is van een beleidsdekkingsgraad die gedurende vijf opeenvolgende evaluatiemomenten onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad blijft (en de actuele dekkingsgraad van het fonds is op het 5e evaluatiemoment eveneens lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad), dient op het vijfde evaluatiemoment een korting op de de pensioenaanspraken en – rechten te worden doorgevoerd (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, de gespreide kortingen zijn echter wel alle onvoorwaardelijk). In het vervolg van het crisisplan wordt gerefereerd aan het kritieke pad als zijnde het benodigde verloop van de beleidsdekkingsgraad, indien lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, waarbij het “nog net” mogelijk is om binnen de gestelde termijn te herstellen zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op zowel de kritieke dekkingsgraad als het kritieke pad. 2. Welke risico’s kunnen ertoe leiden dat het fonds in een crisissituatie komt Het pensioenfonds heeft het premiebeleid zodanig vormgegeven dat naar verwachting geen sprake is van een verlies op premie. Er vindt immers rentedemping plaats over een beperkte periode van 12 maanden. Onder het nFTK mag toeslagverlening alleen plaatsvinden voorzover deze toekomstbestendig is. Hiermee wordt voorkomen dat pensioenfondsen te vroeg toeslag verlenen. De grootste risico’s voor het pensioenfonds dat het in een crisissituatie belandt, betreffen de situatie dat de rente langdurig laag blijft in combinatie met lage of negatieve rendementen op overige beleggingscategorieën.
3. Bij welke beleidsdekkingsgraad kan het fonds zonder korten niet meer herstellen Het vereist eigen vermogen (VEV) van het pensioenfonds bedraagt per 1 januari 2015 op basis van de vereisten van het nFTK 11,9%, zodat de vereiste dekkingsgraad gelijk is aan 111,9%. De kritieke dekkingsgraad is de beleidsdekkingsgraad waarbij het pensioenfonds naar verwachting nog net binnen de looptijd van het herstelplan herstelt tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad. De kritieke dekkingsgraad bedraagt per 1 januari 2015 95,1%. Ter illustratie: indien de beleidsdekkingsgraad van het fonds per 1 januari 2015 gelijk is aan 80% dient een korting te worden aangekondigd van 15,9% (deze korting mag worden gespreid over de looptijd van het herstelplan, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is). 39
Het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) van het fonds bedraagt per 1 januari 2015 4,1%, zodat de minimaal vereiste nominale dekkingsgraad gelijk is aan 104,1%. Het kritieke pad is de benodigde ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad, indien lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad, waarbij het “nog net” mogelijk is om binnen de gestelde termijn te herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad (104,1%) zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Het kritieke pad is in sterke mate afhankelijk van de marktrente, de verwachte rendementscurve en het aantal evaluatiemomenten dat reeds sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. In navolgende tabel is het kritieke pad weergegeven voor een aantal scenario’s, waarbij een vaste marktrente is gehanteerd en een vaste verwachte rendementscurve die hoger ligt dan de vaste marktrente. De vorm van de feitelijke rentetermijnstructuur op enig moment kan er toe leiden dat het werkelijke kritieke pad op dat moment afwijkt van hetgeen is opgenomen in onderstaande tabel. De tabel is gebaseerd op de deelnemersbestanden die zijn gehanteerd bij het opstellen van het herstelplan per 1 januari 2015. Kritieke pad, bij aantal evaluatiemomenten dat beleidsdekkingsgraad reeds lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad Marktrente
Verwacht 1e evaluatierendement moment
2e evaluatiemoment
3e evaluatiemoment
4e evaluatiemoment
5e evaluatiemoment
0,50%
1,50%
99,80%
100,50%
101,70%
102,90%
104,10%
0,50%
2,50%
96,00%
97,60%
99,70%
101,90%
104,10%
1,50%
2,50%
99,50%
100,40%
101,60%
102,90%
104,10%
1,50%
3,50%
95,80%
97,60%
99,70%
101,90%
104,10%
2,50%
3,50%
99,20%
100,40%
101,60%
102,80%
104,10%
2,50%
4,50%
95,50%
97,60%
99,70%
101,90%
104,10%
Toelichting bij de tabel: De beleidsdekkingsgraad ad 101,6% op het 3e evaluatiemoment bij een marktrente van 1,50% en verwacht rendement van 2,50% houdt het volgende in. Indien er sprake is van een marktrente van 1,50%, een verwacht rendement van 2,50% en de beleidsdekkingsgraad van het fonds is op het 3e achtereenvolgende evaluatiemoment lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad ad 104,1% en op dat moment tevens lager dan 101,6% dan is de verwachting dat de beleidsdekkingsgraad van het fonds op het 5e evaluatiemoment nog steeds lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad en dat op dat moment een korting dient te worden doorgevoerd, er van uitgaande dat ook de actuele dekkingsgraad op het 5e evaluatiemoment lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Deze korting is onvoorwaardelijk, maar mag wel worden gespreid. Navolgend volgt een tabel waarin voor verschillende beleidsdekkingsgraden op het 5 e achtereenvolgende evaluatiemoment waarop de beleidsdekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad (en de actuele dekkingsgraad van het fonds is op het 5e evaluatiemoment eveneens lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad) is weergegeven welk kortingspercentage noodzakelijk is. Het kortingspercentage wordt gebaseerd op de actuele dekkingsgraad op het 5 e achtereenvolgende evaluatiemoment.
Actuele dekkingsgraad op het 5e evaluatiemoment 104,1% 100,0% 97,5% 95,0% 92,5% 90,0%
Kortingspercentage n.v.t. 4,0% 6,4% 8,8% 11,2% 13,6%
De beleidsdekkingsgraad van het fonds wordt door het bestuur maandelijks gemonitord, zodat een situatie waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen tijdig kan worden gesignaleerd. 40
4. Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking en hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen Vanaf 1 januari 2012 is er bij SPG sprake van een Collectieve Defined Contribution (CDC) regeling, waarbij het beleid (ook bij tekortsituaties) voor een groot deel reeds is vastgelegd in de officiële documenten (uitvoeringsovereenkomst met werkgever en pensioenreglement). De vrijheid van het bestuur om maatregelen te nemen is dus beperkt. Navolgend gaan wij hier nader op in. Korten van pensioenaanspraken en rechten De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is in de officiële documenten beschreven, bijvoorbeeld in artikel 23 lid 3 van het pensioenreglement 2015: Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen conform artikel 134 van de Pensioenwet. In paragraaf 3 van dit crisisplan is beschreven in welke situatie de pensioenaanspraken en –rechten kunnen worden gekort. Deze maatregel is realistisch, maar het betreft wel het laatste redmiddel. Aangezien is vastgelegd in welke situatie en op welke wijze deze maatregel wordt uitgevoerd, betreft dit een realistische maatregel waarbij de invloed van het bestuur op deze maatregel beperkt tot nihil is. Aanpassen van beleggingsbeleid Op het moment dat de beleidsdekkingsgraad of actuele dekkingsgraad zich in de buurt van de kritieke grens begeeft, kan ervoor worden gekozen om het beleggingsbeleid zodanig aan te passen, dat een verdere daling van de beleidsdekkingsgraad of actuele dekkingsgraad zoveel mogelijk wordt voorkomen. Deze maatregel is echter niet realistisch, aangezien deze maatregel in artikel 10 lid 4 van de uitvoeringsovereenkomst wordt uitgesloten indien er reeds sprake is van een beleidsdekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad: Ingeval er sprake is van een dekkingstekort kan het fonds besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen indien het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn het dekkingstekort op te lossen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten onderneming onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen de in het herstelplan opgenomen periode het dekkingstekort te hebben opgelost. Extra premie of storting door werkgever Gezien het feit dat het fonds een CDC-regeling heeft, ligt de premie vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 vast. In artikel 2 lid 2b van de uitvoeringsovereenkomst is het volgende opgenomen: De onderneming heeft met het voldoen van de door haar aan het fonds verschuldigde premie, zoals omschreven in dit artikel, aan al haar financiële verplichtingen jegens het fonds voldaan. Een extra storting door de werkgever is in de uitvoeringsovereenkomst derhalve uitgesloten, zodat dit niet als een maatregel kan worden gezien om een financiële crisis te bestrijden. Korting van pensioenopbouw Voor pensioenopbouw van actieve deelnemers zijn twee financieringsbronnen te onderscheiden, namelijk de premie en het eventueel gevormde premiedepot voor actieve deelnemers. In artikel 23 van het pensioenreglement is vastgelegd in welke situatie de pensioenopbouw van actieve deelnemers niet (volledig) worden toegekend: In de situatie dat in enig jaar de doorsneepremie lager is dan de interne kostendekkende premie, dan volgen achtereenvolgens de volgende acties: 1. er wordt getoetst of het tekort kan worden gefinancierd uit het premiedepot. 2. indien er na aanwending van het saldo uit het premiedepot nog steeds een tekort is, dan worden de in artikel 4 en 5 van het pensioenreglement opgenomen opbouwpercentages voor ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig verlaagd dat een interne kostendekkende premie voor de basisregeling respectievelijk excedentregeling resulteert die gelijk is aan de bijdragen voor de basisregeling respectievelijk de excedentregeling. Aangezien is vastgelegd in welke situatie en hoe deze maatregel wordt uitgevoerd, betreft dit een realistische maatregel waarbij de invloed van het bestuur op deze maatregel beperkt tot nihil is.
41
Niet verlenen van toeslagen Het niet verlenen van toeslagen aan deelnemers is realistisch, maar wordt eveneens niet gezien als een maatregel om een financiële crisis te bestrijden, aangezien het verlenen van toeslagen conform de Pensioenwet reeds toekomstbestendig dient plaats te vinden waarbij de beleidsdekkingsgraad minimaal gelijk dient te zijn aan 110%. Bij een lage beleidsdekkingsgraad zal deze maatregel derhalve automatisch worden ingezet. In deze paragraaf zijn de maatregelen opgesomd die ter beschikking staan aan het bestuur bij een crisissituatie. In navolgende tabel is per maatregel een verwijzing opgenomen naar de documenten van het fonds en wordt er prioritering aangegeven. Maatregel Korting aanspraken Beleggingsbeleid Extra premie Verminderen opbouw actieven Verminderen toeslagen
Uitvoeringsovereenkomst Art. 10 n.v.t n.v.t. Art. 7 en 9 Art. 8
Pensioenreglement Art. 23 n.v.t. n.v.t. Art. 23 Art. 17
Inzet en prioriteit Regulier beleid Geen optie Geen optie Regulier beleid Regulier beleid
Navolgende tabel geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door de mogelijke maatregelen. Maatregel Korting aanspraken Korting opbouw actieven Verminderen toeslagen
Actieve deelnemer X X X
Gewezen deelnemer X
Pensioengerechtigde X
X
X
Werkgever
5. Wat is het verwachte financiële effect van deze maatregelen Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten kan een sterk effect hebben op de financiële positie van het pensioenfonds, echter dit betreft wel het laatste redmiddel. Het aanpassen van het beleggingsbeleid kan effectief zijn ter voorkoming van een crisissituatie, echter dit is minder effectief om te herstellen uit een crisissituatie. Het verwachte beleggingsrendement wordt namelijk in de regel hoger door meer risico te nemen en gedurende een herstelplan mag het risicoprofiel van het pensioenfonds niet worden verhoogd. 6. Op welke wijze wordt rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging In de officiële documenten van het pensioenfonds ligt het beleid bij tekortsituaties vast. Het bestuur voert dit vastgelegde beleid uit. Als laatste redmiddel worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden verminderd, zoals opgenomen is in artikel 23 lid 3 van het pensioenreglement 2015: Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen conform artikel 134 van de Pensioenwet. Waar de officiële documenten beslisruimte bieden, zal het bestuur evenwichtige belangenafweging uiteraard in acht nemen. 7. Wanneer en op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd Op de website van het pensioenfonds staan de formele documenten van het pensioenfonds, zoals de statuten, reglementen, jaarverslagen en de ABTN (waarvan het financieel crisisplan onderdeel uitmaakt). Deze formele documenten zijn door iedere bezoeker aan de website te raadplegen en af te drukken. Via een nieuwsbericht op de website wordt de aandacht gevestigd op de aangepaste ABTN. 42
Dit nieuwsbericht wordt op de website geplaatst binnen één maand nadat het bestuur van het pensioenfonds de aangepaste ABTN heeft vastgesteld. In de stappenplannen (bijlage) is opgenomen dat het verantwoordingsorgaan zal worden geïnformeerd bij een besluit om tot korting over te gaan. In overleg met het verantwoordingsorgaan worden op dat moment ook de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM en pensioenuitvoerder geïnformeerd. Wanneer het besluit tot korting eenmaal is genomen, streeft het pensioenfonds ernaar om communicatie hieromtrent binnen één maand te laten plaatsvinden. Er kunnen voor verschillende belanghebbenden verschillende communicatie uitingen en communicatiemiddelen worden ingezet. Hierbij valt te denken aan schriftelijke communicatie, de website, directe mailingen en voorlichtingssessies. 8. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven Het bestuur beslist conform de statuten bij gewone meerderheid van stemmen. Elk bestuurslid brengt één stem uit. Eenmaal per maand wordt een schatting van de actuele en beleidsdekkingsgraad aan de bestuursleden van het pensioenfonds verstrekt, zodat een dreigende crisissituatie tijdig kan worden gesignaleerd. Voor het besluitvormingsproces over het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten verwijzen wij naar de in de bijlage opgenomen stappenplannen. 9. Jaarlijkse beoordeling van de actualiteit van het financieel crisisplan Het financieel crisisplan dient te worden opgenomen in de ABTN van het pensioenfonds. In artikel 12 van de Beleidsregel financieel crisisplan is verder opgenomen dat het financieel crisisplan jaarlijks dient te worden beoordeeld op actualiteit. Het bestuur zal het financieel crisisplan jaarlijks, of vaker indien daar noodzaak toe is, agenderen en nader evalueren. De effectiviteit van het financieel crisisplan zal worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het financieel crisisplan ten uitvoer is gebracht.
43
Bijlage a – Stappenplan bij korten van pensioenaanspraken en rechten indien het fonds naar verwachting niet binnen de gestelde termijn herstelt naar de vereiste dekkingsgraad Stap 1.
2.
3.
4.
5. 6.
7.
Actie Jaarlijks bij de evaluatie van het crisisplan wordt de kritieke dekkingsgraad (zie paragraaf 3 van dit crisisplan) geactualiseerd. Aan de hand van de maandelijks berekening van de actuele en beleidsdekkingsgraad monitort het pensioenfonds of het naar verwachting nog mogelijk is om binnen de termijn van het herstelplan te herstellen tot het vereist eigen vermogen zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Indien bij de maandelijkse berekening van de actuele en beleidsdekkingsgraad blijkt dat deze lager zijn dan de kritieke dekkingsgraad, wordt het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over de mogelijke consequenties indien deze situatie zich voortzet tot het eerstvolgende evaluatiemoment van het herstelplan. Indien de beleidsdekkingsgraad bij de jaarlijkse actualisering van het herstelplan lager is dan de kritieke dekkingsgraad op dat moment, zal moeten worden besloten om tot een korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te gaan. Waar de documenten deze ruimte bieden zal het bestuur evenwichtige belangenafweging in acht nemen. Het kortingspercentage wordt zodanig vastgesteld dat na de korting de vereiste dekkingsgraad naar verwachting wordt bereikt aan het einde van de looptijd van het herstelplan (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is). Het verantwoordingsorgaan zal worden geïnformeerd over het besluit tot voorgenomen korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Als het besluit tot korting genomen is, zullen alle belanghebbenden (deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM, pensioenuitvoerder) er zo spoedig mogelijk (het streven is binnen één maand) over worden geïnformeerd dat de pensioenaanspraken en pensioenrechten dienen te worden gekort. Hierbij kunnen voor de verschillende belanghebbenden verschillende communicatiemiddelen, dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn. Nadat de informatievoorziening over effectueren van de korting heeft plaatsgevonden, dient de korting ook daadwerkelijk in de administratieve systemen te worden verwerkt.
44
Bijlage b – Stappenplan bij korten van pensioenaanspraken en rechten indien de beleidsdekkingsgraad op 5 opeenvolgende evaluatiemomenten onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad is (en de actuele dekkingsgraad van het fonds op het 5 e evaluatiemoment eveneens lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad) Stap 1.
2.
3.
4.
5. 6.
7.
Actie Jaarlijks bij de evaluatie van het crisisplan wordt het kritieke pad geactualiseerd (zie paragraaf 3 van dit crisisplan). Aan de hand van de maandelijks berekening van de actuele en beleidsdekkingsgraad monitort het pensioenfonds of het naar verwachting nog mogelijk is om tijdig te herstellen tot het minimaal vereist eigen vermogen zonder pensioenaanspraken en rechten te korten. Indien bij de maandelijkse berekening van de actuele en beleidsdekkingsgraad blijkt dat deze lager zijn dan het kritieke pad, wordt het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over de mogelijke consequenties indien de beleidsdekkingsgraad gedurende 5 opeenvolgende evaluatiemomenten onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad blijft (en de actuele dekkingsgraad op het 5e evaluatiemoment eveneens lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad). Indien de beleidsdekkingsgraad op 5 opeenvolgende evaluatiemomenten onder het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad blijft (en de actuele dekkingsgraad op het 5e evaluatiemoment eveneens lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad), zal moeten worden besloten om tot een korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te gaan. Waar de documenten deze ruimte bieden zal het bestuur evenwichtige belangenafweging in acht nemen. Het kortingspercentage wordt zodanig vastgesteld dat de actuele dekkingsgraad (na korting) gelijk is aan de minimaal vereiste dekkingsgraad (de benodigde korting mag over maximaal de looptijd van het herstelplan worden gespreid, alle kortingen zijn echter onvoorwaardelijk). Het verantwoordingsorgaan zal worden geïnformeerd over het besluit tot voorgenomen korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Als het besluit tot korting genomen is, zullen alle belanghebbenden (deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever, DNB, AFM, pensioenuitvoerder) er zo spoedig mogelijk (het streven is binnen één maand) over worden geïnformeerd dat de pensioenaanspraken en pensioenrechten dienen te worden gekort. Hierbij kunnen voor de verschillende belanghebbenden verschillende communicatiemiddelen, dan wel aparte communicatie-uitingen, van kracht zijn. Nadat de informatievoorziening over effectueren van de korting heeft plaatsgevonden, dient de korting ook daadwerkelijk in de administratieve systemen te worden verwerkt.
45
Bijlage 2 – Kostenvoorziening In het geval dat bij het staken van de premiestroom de verplichtingen worden overgedragen aan een externe partij kan aangenomen worden dat het pensioenfonds met de volgende kosten geconfronteerd wordt: - De reguliere uitvoeringskosten van het pensioenfonds gedurende een bepaalde termijn die nodig is de pensioenaanspraken van het pensioenfonds elders onder te brengen. - De aanvullende kosten die het pensioenfonds gedurende die bepaalde termijn zal maken als gevolg van het elders onderbrengen van de pensioenaanspraken - De kosten voor het onderbrengen van de pensioenverplichtingen bij een externe partij. Voor een goede inschatting van de totale kosten is het van belang een goede inschatting te maken van de duur die ligt tussen het staken van de premiestroom het bij een externe partij onderbrengen van de pensioenaanspraken. Op grond van ervaringen in de markt bij dergelijke projecten is het niet ongebruikelijk een termijn van twee jaar aan te nemen. Als inschatting van de reguliere uitvoeringskosten van het pensioenfonds voor de komende twee jaar lijkt het een acceptabel uitgangspunt om de uitvoeringskosten van afgelopen jaren als leidraad te hanteren. Uitvoeringskosten (in €)
Uitvoeringskosten incl. projectkosten
Projectkosten
Uitvoeringskosten excl. projectkosten
2013
1.793.000
185.000
1.608.000
2012
2.102.000
372.000
1.730.000
2011
2.306.000
519.000
1.787.000
2010
1.693.000
290.000
1.403.000
Op grond van de historische hoogte van de uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de recentelijk doorgevoerde strakkere kostenbudgettering schatten wij de uitvoeringskosten in op € 1.600.000 per jaar. Projectkosten als gevolg van reglementswijzigingen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Tevens wordt rekening gehouden met extra kosten bij liquidatie van het pensioenfonds welke onafhankelijk zijn van het aantal deelnemers / handelingen. Vooralsnog is bij de bepaling van de extra kosten de aanname gehanteerd dat de bij het pensioenfonds opgebouwde aanspraken binnen twee jaar na het wegvallen van de sponsor ondergebracht worden bij een externe partij. De extra kosten die gedurende deze twee jaren naar schatting nog gemaakt worden door het fonds bedragen € 500.000 in het eerste jaar en € 250.000 in het tweede jaar. Tot slot brengt het onderbrengen van de pensioenverplichtingen bij een externe partij ook uitvoeringskosten met zich mee. Op grond van marktinformatie van recente transacties (2013 en 2014) waarbij pensioenverplichtingen van pensioenfondsen ondergebracht zijn bij Nederlandse verzekeraars kunnen wij opmaken dat deze verzekeraars een vergoeding voor de uitvoering van de administratie berekenen tussen de 1% en 2% van de technische voorziening. Daarnaast worden opslagen gehanteerd voor onder meer solvabiliteitsbeslag en vermogensbeheerkosten, die naar onze interpretatie buiten beschouwing blijven. Hierbij kan nog opgemerkt worden dat genoemde transacties een geringere omvang hadden dan de pensioenverplichtingen van SPG. Naar verwachting zal het pensioenfonds dus bij een dergelijke transactie met een kostenopslag van 2% kunnen volstaan. Op basis van bovenstaande driedeling van de uitvoeringskosten kosten is onderstaand de benodigde kostenvoorziening uiteengezet. Uitgangspunt hierbij zijn de TV per 30 september 2014, zijnde € 798.000.000 (inclusief 1,5% voorziening voor uitvoeringskosten).
46
Benodigde kostenvoorziening Reguliere uitvoeringskosten voor een periode van drie jaar Extra kosten in verband met liquidatie pensioenfonds voor een periode van drie jaar
3.200.000 750.000
Uitvoeringskosten voor onderbrenging van pensioenverplichtingen bij externe partij (verzekeraar), 2% van de TV (excl kostenvoorziening)
15.725.000
Totale kosten
19.675.000
De totale benodigde kostenvoorziening bedraagt alsdan € 19,7 miljoen wat overeenkomt met een vaste kostenopslag van 2,5% van de technische voorziening van het fonds.
47
Bijlage 3 – Beleggingsbeleid
Inhoudsopgave Inleiding 1. Beleggingsbeleid 1.1
BELEGGINGSDOELSTELLING
1.2
INVESTMENT BELIEFS
1.3
STRATEGISCH BELEGGINGSBELEID
1.4
ORGANISATIE BELEGGINGEN
1.5
REBALANCING
1.6
RISICO’S VAN DE BELEGGINGEN
1.7
RISICOMONITORING EN -BEHEERSING
1.8
MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD BELEGGEN
2.
Inrichting vermogensbeheer
2.1
VERMOGENSBEHEERDERS
2.2
BEHEEROVEREENKOMSTEN
2.3
SPREIDING OVER VERMOGENSBEHEERDERS
2.4
CUSTODIANS
2.5
TYPE MANDATEN
3.
Aandelen
3.1
BESCHRIJVING AANDELENPORTEFEUILLE
3.2
AANDELENRISICO’S EN BEHEERSMAATREGELEN
4.
Vastrentende waarden
4.1
BESCHRIJVING VASTRENTENDE WAARDENPORTEFEUILLE
4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 5.
LDI-MANDAAT: RENTESWAPS LDI-MANDAAT: GELDMARKTFONDSEN CREDIT FONDS
VASTRENTENDE WAARDEN RISICO’S EN BEHEERSMAATREGELEN Vastgoed
5.1
BESCHRIJVING VASTGOEDPORTEFEUILLE
5.2
RISICO’S VAN VASTGOEDBELEGGINGEN EN BEHEERSMAATREGELEN
6. Commodities Bijlage 3.1: Begrippen Bijlage 3.2 Investment Beliefs Bijlage 3.3 Format evaluatie vermogensbeheerder Bijlage 3.4 Beleidscyclus beleggingen Bijlage 3.5 Jaarkalender beleggingen 2016
48
Inleiding In dit document worden de uitgangspunten, de invulling en de inrichting van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna SPG) beschreven. Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast. Bij grote wijzigingen (in de marktomstandigheden of in de situatie van het fonds) kan het bestuur het beleid tussentijds aanpassen. In het beleggingsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen twee functies. De eerste is het afdekken van risico’s met betrekking tot de verplichtingen en de tweede is het optimaal benutten van het risico dat mag worden gelopen teneinde een extra rendement te behalen. Voor de vastrentende waarden geldt dat de samenstelling en looptijd van de portefeuille regelmatig worden afgestemd op de verwachte uitkeringenstroom van het pensioenfonds. De overige categorieën hebben als doelstelling om op de lange termijn een rendement te genereren dat hoger is dan het benodigde rendement op de verplichtingen. Dit document is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 1 worden de algemene aspecten van het beleggingsbeleid op een rij gezet. In hoofdstuk 2 wordt de huidige inrichting van het vermogensbeheer behandeld. Hierbij zijn de verschillende functies beschreven van de betrokken partijen (vermogensbeheerder, custodian) bij het pensioenfonds. In hoofdstuk 3 tot en met 6 worden respectievelijk de deelportefeuilles aandelen, vastrentende waarden, vastgoed en commodities besproken. Dit document beoogt een actuele en volledige beschrijving te geven van het beleggingsbeleid en zal periodiek worden bijgewerkt.
49
1.
Beleggingsbeleid
1.1 Beleggingsdoelstelling Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Dit wordt gedaan conform de Pensioenwet en de prudent person-regel (waarbij de beleggingen dienen te voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en spreiding), zodat met de beleggingsresultaten en de premie-stortingen kan worden voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en indien mogelijk toeslagen kunnen worden verleend. Hierbij geldt – conform art. 135 en 136 van de Pensioenwet en paragraaf 5 van het Besluit Financieel Toetsingskader – dat de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille en dat beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering. Het pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij die lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant. 1.2 Investment Beliefs Het bestuur heeft investment beliefs (beleggingsbeginselen) vastgelegd als kader hoe het pensioenfonds omgaat met financiële markten en producten. De investment beliefs zijn opgenomen in bijlage 3.2. De investment beliefs vormen hiermee een kader voor de beleggingsadviescommissie om nieuwe beleggingsmogelijkheden te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een duidelijkere verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders mogelijk. 1.3 Strategisch beleggingsbeleid Het bestuur heeft in 2015 een ALM-studie laten uitvoeren. In deze ALM-studie zijn verschillende beleggingsmixen in ogenschouw genomen. Hierbij is niet alleen een basisscenario bekeken, maar ook een aantal alternatieve scenario’s (zoals een deflatie- en stagflatiescenario). De keuze voor de uiteindelijke beleggingsmix is gemaakt op basis van de score op een aantal criteria, welke zijn vastgesteld op basis van verschillende sessies waarbij het bestuur heeft gesproken over de risicohouding. Deze criteria waren als volgt: Criteria ALM-studie 2015 1. Kans op een nominale korting is max. 2%. 2. Het gemiddelde pensioenresultaat is min. 95%. 3. Het opbouwpercentage OP van 1,875% wordt in min. 75% van de gevallen gehaald. 4. Kans op dekkingsgraad onder de 90% is max. 1%. 5. Kans op een dekkingstekort is max. 5%. 6. Het 5de percentiel pensioenresultaat is minimaal 89%. Dit heeft geresulteerd in de huidige strategische allocatie, zoals weergegeven in tabel 1.
Beleggingscategorie Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities2 Liquide middelen Totaal Tabel 1: Strategische mix SPG
Strategisch gewicht 70% 23% 7% 0% 0% 100%
Minimum 65% 18% 4% 0% -3%
Maximum 75% 28% 10% 0% 3%
Het uit deze beleggingsmix resulterende beleggingsbeleid wordt in dit document nader uitgewerkt. Het beleggingsbeleid wordt jaarlijks geëvalueerd en indien nodig herijkt. De geschiktheid van de 2
Het huidige belang in commodities zal in de loop van 2015 worden afgebouwd.
50
strategische beleggingsmix wordt bewaakt door de beleggings-adviescommissie en het bestuur. Er is geen sprake van een actief tactische asset allocatie beleid. In geval van heftige marktbewegingen of andere uitzonderlijke omstandigheden kan het bestuur besluiten om tijdelijk af te wijken van het bovenstaande beleid. Het uitgangspunt bij het bepalen van het lange termijn beleggingsbeleid is de verplichtingenstructuur en de financiering van het fonds. SPG hanteert een LDI-benadering (Liability Driven Investments) voor de beleggingen in vastrentende waarden. Het doel van de vastrentende waarden portefeuille is om het renterisico gedeeltelijk af te dekken. Dit gebeurt door deze portefeuille zo goed als mogelijk te matchen met de pensioenverplichtingen. Dit betekent dat de waarde van de vastrentende waarden, in het geval van een stijging of daling van de marktrente, meebeweegt met de waarde van de pensioenverplichtingen. De beoogde renteafdekking is momenteel 50%, met een bandbreedte rondom deze doelstelling van 3%. Het normgewicht van de liquide middelen is 0%. Onder liquide middelen wordt verstaan: deposito’s en kasgeld in euro’s met een looptijd van maximaal één jaar. Er mogen alleen liquiditeiten worden aangehouden bij een financiële instelling met een rating van Baa3 of hoger volgens Moody’s of BBBvolgens S&P (investment-grade). Kas Bank heeft thans een S&P-rating van BBB+. Als vergoeding voor liquide middelen dient een marktconform tarief te gelden, waarbij als benchmark geldt l-maands Euribor (Euro Interbank Offered Rate). Ten aanzien van de rekeningen in vreemde valuta geldt dat saldi op verantwoorde wijze zo laag mogelijk zullen worden gehouden. Bij het beheer van de portefeuille mag gebruik worden gemaakt van derivaten zoals opties, swaps en futures. Derivaten vormen geen aparte beleggingscategorie en mogen slechts worden ingezet bij het beleggingsbeleid voorzover dit past binnen de grenzen van het betreffende mandaat. Voorbeelden van toegestane derivaten betreffen derivaten die: de risicograad van de beleggingsportefeuille verlagen; tactische wijzigingen in de portefeuille op een efficiënte wijze tot stand brengen; valutarisico’s afdekken door middel van valutatermijntransacties. Het gebruik van derivaten op enige andere wijze is slechts toegestaan na overleg met en goedkeuring van het bestuur van het pensioenfonds. De totale portefeuille inclusief derivatenposities dient te allen tijde binnen de gestelde randvoorwaarden te blijven. Derivaten kunnen zowel over de beurs worden verhandeld als "over the counter". 1.4 Organisatie beleggingen Het bestuur is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid. Onder het strategisch beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van het doel en de uitgangspunten van het beleggingsbeleid, de strategische beleggingsportefeuille en bandbreedtes, de benchmarks en de selectie en aanstelling van de vermogensbeheerder(s). Het bestuur vergadert minimaal zes maal per jaar. De beleggingsadviescommissie heeft een voorbereidende en adviserende rol inzake het strategisch beleggingsbeleid richting het bestuur. Daarnaast is de beleggingsadvies-commissie verantwoordelijk voor de nadere invulling alsmede de uitvoering van het strategisch beleggingsbeleid. Hieronder moet onder andere worden verstaan het vaststellen van de specifieke richtlijnen voor de deelportefeuilles, het opstellen van het mandaat voor de vermogensbeheerders, het toetsen en evalueren van het gevoerde en te voeren beleid van de vermogensbeheerders (zie bijlage 3.4), het allocatiebeleid ten aanzien van de verschillende vermogensbeheerders, het onderhouden van contacten met adviseurs en het bijhouden van beleggingstechnische kennis door onder andere het organiseren van studiedagen. De beleggingsadviescommissie wordt door één externe adviseur ondersteund. De beleggingsadviescommissie vergadert minimaal vier keer per jaar. Deze reguliere vergaderingen worden jaarlijks aangevuld met twee themavergaderingen. Via de personele overlap (vier leden van het bestuur hebben zitting in de beleggingsadvies-commissie) en de notulen van de commissie wordt het bestuur op de hoogte gehouden van de overwegingen, adviezen en voorstellen van de commissie.
51
De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid. De vermogensbeheerders zijn binnen geformuleerde randvoorwaarden vrij in de wijze van belegging en herbelegging. Bij de jaarlijkse evaluatie van het beleggingsbeleid worden deze randvoorwaarden geëvalueerd. De vermogensbeheerders zijn tevens verantwoordelijk voor het verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan het bestuur en de beleggingsadviescommissie. De audit commissie monitort alle niet-financiële en financiële risico’s. Deze commissie is daarmee eveneens betrokken bij het beleggingsbeleid, middels de monitoring van de hieraan gerelateerde risico’s. Het pensioenbureau stelt op kwartaalbasis een risico-dashboard samen, dat in de audit commissie wordt besproken. Hierin zijn 10 risico’s geïdentificeerd, waarbij met name de matching-, markt- en kredietrisico’s relevant zijn voor het beleggingsbeleid. 3 Deze risico’s worden besproken in paragraaf 1.6. Meer dan 70% van de portefeuille wordt op passieve wijze beheerd, waaronder het LDI-mandaat (geldmarktfondsen + swaps), het credit fonds en binnen de aandelenportefeuille het Pacific ex-Japan ex-controversial weapons fonds en het opkomende markten indexfonds. De overige mandaten – commodities, vastgoed, de aandelen Europe ex-UK en het actieve opkomende markten aandelenfonds – worden op een enhanced (passief met een kleine actieve ruimte) of actieve wijze beheerd. Momenteel geldt dat het LDI-mandaat bestaat uit renteswaps en twee geldmarktfondsen. Het vermogen van de overige deelportefeuilles is ondergebracht in institutionele beleggingsfondsen. De bewaarneming van de onderliggende effecten vindt plaats bij door de aangestelde vermogensbeheerders onafhankelijke custodians. Daarnaast heeft het pensioenfonds Kas Bank aangesteld als externe custodian. De inschrijving van de niet-beursgenoteerde vastrentende waarden fondsen en de beleggingen bij Q-Park en UBS verloopt via deze partij, zodat een scheiding tussen beheer en bewaring wordt gerealiseerd. Ook de aan- en verkopen kunnen daardoor gemakkelijk in de beleggingsadministratie worden opgenomen. Als onafhankelijke partij is Kas Bank aangesteld om deze beleggings-administratie, maar ook de performancemeting en de financiële administratie van de beleggingen te verzorgen. Kas Bank ondersteunt tevens bij de DNB-rapportage. De beleidscyclus is opgenomen in bijlage 3.5. Hierbij wordt geen formeel onderscheid gemaakt tussen een lange termijn beleggingsbeleid en een korte termijn beleggingsplan. Het strategisch beleggingsbeleid wordt jaarlijks geëvalueerd en indien nodig herijkt. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de inrichting van het vermogensbeheer. 1.5 Rebalancing De samenstelling van het vermogen dient binnen de strategische minima en maxima per beleggingscategorie te blijven (zie tabel 1). Het bestuursbureau controleert eenmaal per maand de actuele beleggingsmix en verantwoordt dit in een maandelijkse factsheet aan het bestuur. De beleggingsadviescommissie is verantwoordelijk voor de monitoring van de actuele gewichten van de beleggingscategorieën en de voorbereiding van een voorstel voor een eventuele rebalancing van de portefeuille indien één of meer bandbreedtes worden overschreden. Dit proces vindt plaats op kwartaalbasis of zoveel eerder als de beleggingsadviescommissie wenselijk acht. Het feitelijke besluit tot rebalancing wordt door het bestuur genomen. Hierbij wordt rekening gehouden met mogelijke illiquiditeit van een aantal beleggingscategorieën. 1.6 Risico’s van de beleggingen In deze paragraaf wordt in algemene zin ingegaan op de belangrijkste risico’s. In de volgende hoofdstukken worden de specifieke risico’s en de bijbehorende beheersmaatregelen per beleggingscategorie behandeld. De volgende risico’s worden besproken:
3
Voor een volledige beschrijving van de activiteiten van de audit commissie verwijzen wij naar hoofdstuk 5 van de ABTN.
52
I. II. III. IV. V. VI.
marktrisico renterisico inflatierisico valutarisico krediet- en tegenpartijrisico operationeel risico
I.
marktrisico Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten. De vergoeding voor het marktrisico is juist de reden waarom een beleggingscategorie in de portefeuille is opgenomen. Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALMstudie. In de beleggingsrichtlijnen is vastgelegd door welke partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen dient te worden belegd. De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevatten alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. Monitoring van het marktrisico geschiedt met behulp van de performance-rapportage van Kas Bank, die op kwartaalbasis wordt ontvangen. Op deze wijze kan de werkelijke portefeuilleverdeling worden vergeleken met de richtlijnen. Het bestuur ontvang elk kwartaal rapportages van de beleggingsadviescommissie. Het bestuursbureau controleert eveneens op maandbasis de actuele beleggingsmix en verantwoordt dit in een maandelijkse factsheet aan het bestuur. Zoals beschreven in hoofdstuk 1.5, is de beleggingsadviescommissie verantwoordelijk voor het voorbereiden van een eventueel voorstel tot rebalancing indien één of meer bandbreedtes worden overschreden. Dit proces vindt plaats op kwartaalbasis of zoveel eerder als de beleggingsadviescommissie wenselijk acht. Het feitelijke besluit tot rebalancing wordt door het bestuur genomen. Hierbij wordt rekening gehouden met mogelijke illiquiditeit van een aantal beleggings-categorieën.
II.
renterisico Het renterisico is het risico op een dalende dekkingsraad als gevolg van ontwikkelingen in de rente. De mate van afdekking van het renterisico wordt onderzocht in een ALM-studie. De afdekking wordt vervolgens gerealiseerd binnen de vastrentende waardenportefeuille. Op basis van de in 2015 uitgevoerde ALM-studie is er de volgende rentestaffel afgesproken:
Gewogen gemiddelde rente rente < 2,0% 2,0% > rente < 3,0% 3,0% > rente < 4,0% rente > 4,0% Tabel 2: Rentestaffel
Renteafdekking 50% 66% 83% 100%
Voor elk percentage dat volgt uit de staffel geldt een bandbreedte van 3%. Deze bandbreedte geldt op zowel totaalniveau, als voor de afzonderlijke looptijdbuckets. De vermogensbeheerder BlackRock herbalanceert de renteafdekking indien nodig. Het pensioenfonds ontvangt maandelijkse rapportages van BlackRock, waardoor het in staat wordt gesteld om de renteafdekking te monitoren. De rapportages worden op kwartaalbasis besproken door de beleggingsadviescommissie. BlackRock is tevens aanwezig bij deze kwartaalvergaderingen, waardoor er aanvullende toelichting op dit beleid kan worden gegeven.
53
III.
inflatierisico Inflatierisico is het risico dat de pensioentoezeggingen bij stijgende inflatie niet (volledig) kunnen worden geïndexeerd. De pensioentoezeggingen zijn weliswaar nominaal, maar SPG streeft ernaar om deze aan te passen voor inflatie-ontwikkelingen. Dit streven is voorwaardelijk en hangt onder meer af van de financiële positie van het fonds. In de portefeuille bevinden zich beleggingen welke een bepaalde mate van correlatie vertonen met inflatie, zoals de beleggingen in onroerend goed. De afgelopen jaren is er binnen de beleggingsadviescommissie regelmatig gesproken over het inflatierisico. Er is een berekening gemaakt waaruit bleek dat de inflatie-bescherming op een 1-jaars horizon ongeveer 10% bedraagt, en op een 5-jaars horizon ongeveer 25%.4 De mogelijkheid bestaat om deze inflatieafdekking door middel van inflatieswaps te verhogen naar bijvoorbeeld 50%. Als de 5-jaars break-even inflation rate (BEI) stijgt tot boven de 2,25% zal de beleggingsadvies-commissie zich hier opnieuw over beraden. Het pensioenfonds heeft recentelijk eveneens gekeken naar het deflatierisico. In het geval van deflatie daalt het prijsniveau. Dit zal een drukkend effect hebben op de rente en daarmee op de nominale dekkingsgraad. Nominale pensioenuitkeringen zullen echter meer waard worden in reële termen. De beleggingsadviescommissie zal zich beraden over de te nemen acties indien de 5-jaars break-even inflation rate (BEI) daalt tot onder de 0,50%.
IV. valutarisico Het valutarisico is het risico op verliezen op beleggingen in vreemde valuta als gevolg van negatieve wisselkoersontwikkelingen. Het pensioenfonds heeft het grootste gedeelte van haar vermogen in euro’s belegd. Binnen de vastrentende waardenportefeuille is er geen sprake van valutarisico. Het valutarisico van de belegging in commodities wordt binnen het fonds afgedekt. Het valutarisico met betrekking tot aandelen van vermogenstitels niet luidende in euro’s wordt in beginsel niet afgedekt. Hierdoor wordt er valutarisico gelopen op aandelen uit het Verre Oosten, Europese landen buiten de eurozone en opkomende landen. Vanwege de beperkte omvang van het valutarisico in de gehele beleggings-portefeuille en de bijkomende kosten – met name voor opkomende landen – heeft SPG besloten om dit niet af te dekken. In 2013 is besloten dat deze beslissing opnieuw zal worden geëvalueerd indien het valutarisico meer dan 20% bedraagt. V.
krediet- en tegenpartijrisico Krediet- en tegenpartijrisico betreft het risico dat een tegenpartij contractueel of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt. Bij beleggingen in bedrijfsleningen wordt kredietrisico bewust in de portefeuille opgenomen, waarbij enkel in leningen wordt belegd met minimaal een investment grade credit rating. Het beleid ten aanzien van kredietrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. Het kredietrisico wordt door zowel de audit- als de beleggingsadviescommissie op kwartaalbasis gemonitord middels de rapportages van BlackRock. Het credit fonds waarin wordt belegd, volgt op passieve wijze de Citigroup EuroBig Non-EGBI Index. Deze benchmark neemt enkel instrumenten op met een minimale rating van BBB- (S&P) of Baa3 (Moody’s). Het kan echter voorkomen dat een instrument wordt afgewaardeerd, waardoor er – tot de volgende benchmark-wijziging – tijdelijk instrumenten met een lagere rating onderdeel van de index uitmaken.
Het tegenpartijrisico dat ontstaat bij het aangaan van renteswaps wordt verkleind door de 4
Deze berekening is gemaakt toen de beleggingscategorie commodities nog onderdeel uitmaakte van de strategische
beleggingsmix. Indien de allocatie naar deze categorie is afgebouwd, dan zal de inflatiebescherming lager uitvallen.
54
uitwisseling van onderpand. Bij het commodities fonds – waarvan het belang zal worden afgebouwd – geldt dat indien de totale derivatenpositie een waarde heeft van meer dan 10% van de portefeuille, deze wordt tegengesloten en opnieuw aangegaan (reset). Elke maand wordt de totale derivatenpositie gereset indien dit niet in de tussentijd als gevolg van waardeveranderingen heeft plaatsgevonden. VI. operationeel risico Operationeel risico met betrekking tot het beleggingsbeleid bestaat uit operationele fouten bij de vermogensbeheerder (buiten het mandaat handelen of het verrichten van onjuiste betalingen), frauderisico’s, settlementrisico’s en operationele fouten bij SPG zelf (het verrichten van onjuiste transacties). Beheersing van operationeel risico vindt in het algemeen plaats middels een goede functiescheiding, een frequente en gedetailleerde rapportage, periodieke evaluatie van beheersmaatregelen, een onafhankelijke waardering van de portefeuille en een onafhankelijke risico- en performancemeting. 1.7 Risicomonitoring en -beheersing Alle beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd. De vermogensbeheerders dienen zorg te dragen voor een volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. De vermogensbeheerders rapporteren minimaal op kwartaalbasis schriftelijk aan het fonds in de vorm van een kwartaalrapportage. Deze rapportage dient uiterlijk 30 werkdagen na kwartaaleinde in het bezit te zijn van het fonds. Maandrapportages dienen uiterlijk de 10e werkdag na maandeinde door de vermogensbeheerders te zijn aangeleverd. Daarnaast dragen de vermogensbeheerders zorg voor de aanlevering van beleggingsgegevens aan de administrateur van het fonds ten behoeve van de kwartaalrapportages aan De Nederlandsche Bank. Vermogensbeheerder BlackRock verzorgt eens per kwartaal een presentatie voor de beleggingsadviescommissie, waarin het gevoerde beleid wordt besproken en de verwachtingen voor de komende periode worden toegelicht. De andere vermogens-beheerders worden periodiek uitgenodigd. Minimaal per kwartaal dienen voor elke beleggingscategorie en de totale portefeuille de volgende zaken te worden vastgelegd: - portefeuille-overzichten in marktwaarden begin en einde periode op transactiebasis, inclusief lopende rente in euro; - aan- en verkopen op transactiebasis in euro; - waarde vermogenswinst of -verlies in euro; - fonds- en benchmarkrendement in procenten; - attributie-analyse en tracking error. Het pensioenbureau stelt maandelijks een factsheet op voor het bestuur met de belangrijkste financiële ontwikkelingen. De custodian Kas Bank levert, onafhankelijk van de vermogensbeheerders, op kwartaalbasis een performance-overzicht en een attributie-analyse van de totale portefeuille. Elk kwartaal worden bovenstaande zaken door de beleggingsadviescommissie getoetst en beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op de performance van de beleggingscategorieën tegen de vastgestelde benchmarks en de door de vermogensbeheerder aangeleverde risicoattributie. De risicobeheersing is vormgegeven door de in de volgende hoofdstukken beschreven randvoorwaarden. De vermogensbeheerders dienen deze restricties te respecteren. Door middel van rapportages door de vermogensbeheerders, custodian, externe beleggings- en financiële administratie en interne administratie wordt de naleving van deze voorwaarden gecontroleerd door de beleggingsadviescommissie.
55
1.8 Maatschappelijk verantwoord beleggen De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen op grond van financiële, sociale, governance en milieu-overwegingen en/of de beïnvloeding van bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven. Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën onderscheiden: Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate governance of ESGonderwerpen. Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven die het best presteren op bepaalde duurzaamheidscriteria. De populairste vorm van positieve screening wordt best-in-class genoemd. Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na de aankoop van een aandeel wordt toegepast. Het bestuur is van oordeel dat gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid de vorm van engagement het beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het rendement op beleggingen. De beleggingsadviescommissie probeert in gesprekken met de vermogensbeheerders hen ertoe aan te zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek. Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagement beleid toe. Toepassing van ESG-criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement. Tevens moet worden voldaan aan de overige investment beliefs van het fonds. Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en ook in beleggingsinstellingen en indices waar clustermunitieondernemingen meer dan 5 procent van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de beleggingsportefeuille. In 2015 heeft het pensioenfonds de belegging in het BlackRock Pacific Rim ex-Japan aandelenfonds vervangen door een belegging in het BlackRock Pacific Rim ex-Japan ex-controversial weapons aandelenfonds. Dit fonds sluit bedrijven die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens uit. Er is eveneens overwogen om een soortgelijke overstap te maken voor het passieve opkomende markten aandelenfonds. Een eventuele transactie zou hierbij echter niet ‘in-kind’ (in stukken) kunnen plaatsvinden, waardoor de transactiekosten te hoog zouden zijn. Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te verbeteren.
56
2.
Inrichting vermogensbeheer
2.1 Vermogensbeheerders Het bestuur heeft externe vermogensbeheerders aangesteld om binnen de in het beleggingsplan opgestelde doelstellingen en restricties het operationele beleggingsbeleid uit te voeren. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de aangestelde beheerders. Beleggingscategorie Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities
Vermogensbeheerder BlackRock BlackRock Altera Vastgoed, CBRE Global Investors, Q-Park, UBS Global Asset Management Credit Suisse
Vermogensbeheerder BlackRock wordt ieder kwartaal door de beleggingsadvies-commissie uitgenodigd om een toelichting te geven op de behaalde resultaten. Tevens worden de vooruitzichten besproken. De overige vermogensbeheerders worden periodiek uitgenodigd. Er vindt jaarlijks een evaluatie van de vermogensbeheerders plaats, waarbij de volgende onderdelen worden onderscheiden: - organisatie; - beleggingsproces; - risicomanagement; - service; - fees en performance. Het bestuur wordt hierin ondersteund door Grontmij Capital Consultants voor de vastgoedportefeuille en Strategeon voor de overige portefeuilles. Het format van de evaluatie van de vermogensbeheerders is als bijlage 3.4 toegevoegd. De selectiecriteria voor een nieuwe vermogensbeheerder zijn gelijk aan de evaluatiecriteria van de bestaande vermogensbeheerders. Een selectieproces is uitgebreider dan de jaarlijkse evaluatie. In het kort ziet een selectietraject er als volgt uit: - inventarisatie uitgangspunten; - opstellen van een short list met geschikte vermogensbeheerders; - opstellen en versturen van een request for proposal (rfp); - bijeenkomst met de vermogensbeheerders (beauty parade); - afspraken vastleggen (contract, mandaat en vergoeding); - schriftelijke vastlegging van het proces en gemaakte keuzes.
57
2.2 Beheerovereenkomsten De vermogensbeheerders krijgen middels een beheervolmacht de mogelijkheid naar eigen inzicht en zonder interpellaties vooraf bij SPG beleggingstransacties uit te voeren, mits deze passen binnen de gestelde randvoorwaarden. In de beheerovereenkomst met de vermogensbeheerder wordt vastgelegd: - voorwaarden voor beheer, waaronder wordt opgenomen de mogelijkheid tot onmiddellijke opzegbaarheid van de vermogensbeheerovereenkomst door SPG; - doelstelling(en) van het beheer; - richtlijn(en) van het beheer; - de index, de zogenaamde benchmark, waartegen de prestatie van de portefeuille kan worden afgezet; - beheervergoeding; - wijze en frequentie van administreren en rapporteren, te weten schriftelijk, maandelijks en per kwartaal; - frequentie van bijeenkomen, verantwoording afleggen, inzicht geven over gang van zaken, kenbaar maken van de beleggingsvooruitzichten en voorziene samenstelling van de portefeuille; - bewaargeving. - de plicht van de vermogensbeheerder om te voldoen aan de uitbestedingsregels, zoals vastgelegd in de Pensioenwet, het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Code Pensioenfondsen. 2.3 Spreiding over vermogensbeheerders Een groot deel (circa 90%) van de beleggingsportefeuille is in beheer bij één en dezelfde partij, namelijk BlackRock. Deze situatie heeft zowel voor- als nadelen. De belangrijkste praktische argumenten voor het hebben van één vermogensbeheerder voor aandelen en vastrentende waarden zijn: - de rapportages en verslagen aan de beleggingsadviescommissie en bestuur komen uit één bron en zijn daarmee consistent; - de afstemming met Kas Bank is eenvoudiger; - verschuivingen in de beleggingsportefeuille tussen vastrentende waarden en aandelen (en binnen deze categorieën) zijn operationeel efficiënt te realiseren. Verder is het goed om te realiseren dat binnen BlackRock de aandelen en de vastrentende/LDIafdelingen strikt zijn gescheiden. Het onderbrengen van een groot deel van de portefeuille bij één vermogensbeheerder brengt echter wel een risico met zich mee. Indien BlackRock bijvoorbeeld in financiële problemen komt (waardoor het niet meer in staat is het vermogen te beheren), zullen zowel de aandelen- als de vastrentende waarden mandaten tijdelijk niet worden beheerd. Formeel geldt dan dat er door de SEC (de Amerikaanse toezichthouder) tijdelijk een nieuwe vermogensbeheerder wordt aangewezen die het beheer van de beleggingen overneemt tot het moment dat alle activa aan de rechthebbenden zijn overgedragen. Bij een eventueel faillissement van BlackRock komen de onderliggende stukken binnen de fondsen waar SPG in belegt niet in gevaar omdat deze zijn afgescheiden (geringfenced) van het eigen vermogen van BlackRock. De cashpositie die buiten de fondsen om op de rekening van BlackRock staat, is daarentegen niet beschermd. Het betreft hier de werkelijke cashpositie (niet de beleggingen in het geldmarktfonds), die in de praktijk hooguit enkele duizenden euro’s bedraagt. Feitelijk zal in een dergelijke situatie zowel een nieuwe aandelen- als een nieuwe vastrentende beheerder moeten worden gezocht. SPG heeft naar aanleiding hiervan besloten om twee reservemanagers aan te stellen. Dit zijn BNP Paribas voor het LDI-mandaat en State Street voor het beheer van de aandelen en credits. Het voordeel hiervan is dat niet alleen bij een acuut faillissement, maar ook bij andere redenen waarbij SPG eventueel afscheid wenst te nemen van BlackRock, dit relatief snel kan worden geïmplementeerd.
58
2.4 Custodians SPG heeft Kas Bank aangesteld als custodian van het pensioenfonds. Naast de bewaarneming van beurs- en niet-beursgenoteerde effecten is Kas Bank verantwoordelijk voor de beleggingsadministratie, de DNB-rapportage, de performancemeting en de financiële administratie van SPG. In de bewaarovereenkomst met Kas Bank is het volgende opgenomen: - voorwaarden voor bewaarneming van effecten; - vastlegging en controle op volmachten; - bewaarvergoeding; - wijze van rapportage. De participaties in beleggingsfondsen waar SPG in belegt, waaronder de aandelen- en vastrentende waardenfondsen van BlackRock en het commodities fonds van Credit Suisse, worden bewaard door Kas Bank. De onderliggende stukken die in de beleggingsfondsen worden verhandeld, worden echter niet bewaard door Kas Bank, maar door de custodians van de betreffende beleggingsfondsen. Voor de vastrentende waardenfondsen is dat JP Morgan, voor de aandelenfondsen State Street en voor commodities Credit Suisse (Luxembourg) S.A. Doordat alle effecten door Kas Bank worden gehouden in naam van SPG, en hiermee worden afgescheiden van het eigen vermogen van Kas Bank (ringfencing), zijn de (eigendoms)rechten van SPG over deze effecten te allen tijde beschermd. Wel dient in het geval van een faillissement van Kas Bank een nieuwe custodian te worden geselecteerd door SPG, zodat de participaties kunnen worden overgeheveld. Bij een eventueel faillissement van de custodian van een beleggingsfonds zal de vermogensbeheerder van het beleggingsfonds waar SPG in belegt, een nieuwe custodian moeten aanwijzen. 2.5 Type mandaten De passieve mandaten worden vanwege de vergelijkbare uitvoering door verschillende managers in beginsel ingericht conform een single-manager aanpak.5 De vastgoedportefeuille wordt actief beheerd. Hier is dan ook gekozen voor een multi-manager aanpak, daar SPG er van overtuigd is dat de actieve performance van een individuele manager door de tijd behoorlijk kan fluctueren. Ook is er een actief fonds dat zich richt op aandelen uit opkomende markten. Dit is vanwege de beperkte omvang echter ingevuld conform een single-manager aanpak. Bij een aanpassing van het beleggingsbeleid zal de afweging omtrent het invullen via een single- of multi-manager aanpak opnieuw worden beoordeeld. Diverse mandaten zijn ingevuld door beleggingen in institutionele beleggingsfondsen. Hier is bewust voor gekozen vanwege praktische redenen. Ook het kostenaspect speelde hierbij een rol. Dit betekent evenwel dat het pensioenfonds geen dagelijks inzicht heeft in de onderliggende posities binnen deze fondsen (geen dagelijkse look-through). Concentratierisico’s (concentraties in bijvoorbeeld bepaalde landen of tegenpartijen) op totaal portefeuilleniveau worden dus niet dagelijks in de gaten gehouden. Dagelijkse risicomonitoring binnen elk individueel beleggingsfonds is onderdeel van het beheerproces van elke vermogensbeheerder. In de uitwerking van het beleid ten aanzien van risicomonitoring is het onderwerp van look-through en de mogelijkheden die dit biedt voor risicomanagement een aandachtspunt. De medewerking van de vermogensbeheerders en custodians in dit proces is essentieel. BlackRock geeft aan dat de mogelijkheid voor look-through per (sub)mandaat verschilt. Voor de renteswaps binnen het LDI-mandaat is een volledig inzicht in de posities op dagbasis beschikbaar, terwijl dit voor de credits eens per maand kan worden verstrekt. Wat betreft de actieve aandelenfondsen is volledige look-through mogelijk onder strikte voorwaarden betreffende het gebruik van de data. Wel zal voor alle fondsen rekening moeten worden gehouden met een vertraging in publicatie van de data van 5 tot 20 werkdagen na maand- of kwartaaleinde.
5
Bij een single-manager aanpak wordt een belegging ingevuld middels een enkele beheerder. Bij een multi-manager aanpak wordt de belegging gespreid over verschillende beheerders. Een mogelijke reden hiervoor is de overtuiging dat de performance van een enkele beheerder sterk kan fluctueren door de tijd.
59
Om inzicht te krijgen in de beleggingsfondsen vraagt SPG eenmaal per jaar de exacte samenstelling (de holdings) op. 3.
Aandelen
3.1 Beschrijving aandelenportefeuille Ten behoeve van de aandelenbeleggingen wordt gebruik gemaakt van beleggings-fondsen van BlackRock. Het pensioenfonds heeft derhalve geen rechtstreekse invloed op het binnen die fondsen gevoerde beleid. Het beleid van BlackRock met betrekking tot de aandelenfondsen wordt echter nauwgezet gevolgd en passend bevonden door het bestuur. SPG kan bij (ongewenste) wijziging van het beleggingsbeleid door de vermogensbeheerder uiteraard wel een alternatief beleggingsfonds selecteren. Alle aandelen dienen te zijn genoteerd aan algemeen erkende beurzen. Er wordt gebruik gemaakt van vier regionale aandelenfondsen, waarmee een belang in aandelen wordt verkregen in Europa (exclusief Verenigd Koninkrijk), de regio Pacific (exclusief Japan) en de opkomende markten. In tabel 3 staat een overzicht van de (strategische) regioverdeling en bijbehorende bandbreedtes. Bij de keuze van de bandbreedtes is rekening gehouden met het relatieve belang van de regio’s en met het verschil in volatiliteit per regio. De regioverdeling van SPG wijkt af van de regioverdeling conform marktkapitalisatie zoals veel pensioenfondsen die hanteren (iets meer dan de helft van alle aandelen-beleggingen in NoordAmerika, een kwart in Europa, en iets minder dan 15% in zowel het Verre Oosten exclusief Japan als in de opkomende markten). Uit een risico-rendementsstudie is gebleken dat het opnemen van een allocatie naar Noord-Amerika en het Verenigd Koninkrijk geen wezenlijke diversificatievoordelen oplevert ten opzichte van de huidige portefeuille. Uit het oogpunt van beheersbaarheid zijn beide regio’s dan ook niet opgenomen in de portefeuille. Het strategisch belang in opkomende markten ligt binnen de portefeuille van SPG ruim 15% hoger dan conform de marktkapitalisatie van opkomende landen binnen de wereldwijde aandelenindex (MSCI All Country World Index). SPG heeft hiertoe besloten vanwege de verwachting van een structureel aantrekkelijk risico-rendementsprofiel van deze regio ten opzichte van de andere regio’s. Tabel 3 geeft de regioverdeling weer, inclusief de ten doel gestelde outperformances en tracking errors. Deze doelstellingen en risicoprofielen gelden op fondsniveau, maar zijn door SPG als passend en voldoende beoordeeld. Regio Europe ex-UK (actief)
Strategisch gewicht 59% (± 5%)
Benchmark (MSCI) Developed Europe exUK Index (gross)
Doelstelling outperformance 1,0% - 2,0%
Doelstelling max. tracking err. 2,0%
Pacific ex-Japan 11% (± 2%) (passief)
Pacific Rim ex Japan ex-controversial weapons Index (net)
0,0%
0,2%
Emerging markets (passief)
Emerging Markets Index (net)
0,0%
0,5%
Emerging Markets Index (net)
3,0%
4,0%
15%
Emerging 15% markets (actief)
(± 5%)
Tabel 3: Regioverdeling aandelenportefeuille De MSCI-benchmarks vormen een goede afspiegeling van de aandelenmarkten van de betreffende regio’s. Het Pacific Rim ex-Japan ex-controversial weapons fonds is een passief fonds dat belegt conform volledige replicatie van de benchmark. De benchmark bevat geen bedrijven die betrokken zijn bij de 60
productie van controversiële wapens. Per ultimo maart 2015 wordt er één bedrijf uitgesloten. Het aandelenfonds dat belegt in de regio Europe ex-UK heeft een beperkte actieve ruimte. Er wordt zowel actief als passief belegd in aandelen opkomende markten. De belegging in het passieve fonds diende om vertrouwd te raken met deze voorheen relatief nieuwe beleggingscategorie. Dit fonds belegt conform volledige replicatie van de benchmark. Er is echter ook een actief fonds, daar SPG er van overtuigd is dat een actieve manager relatief veel mogelijkheden heeft om in deze regio outperformance te behalen. Gezien de beperkte omvang wordt dit gedaan conform een single-manager aanpak. In de richtlijnen met BlackRock is opgenomen dat zij eenmaal per maand controleren of de regiofondsen zich binnen de gestelde bandbreedtes bevinden. Indien de actuele mix de vastgestelde bandbreedtes overschrijdt, wordt de portefeuille door BlackRock geherbalanceerd. Hierbij geldt als restrictie dat transacties in fondsen welke binnen de bandbreedte vallen zo beperkt mogelijk zijn. SPG wordt in deze procedure in principe niet betrokken, maar kan in bijzondere gevallen worden geraadpleegd door BlackRock. 3.2 Aandelenrisico’s en beheersmaatregelen Onderstaand worden de risico’s benoemd die specifiek gelden voor beleggingen in aandelen. Tevens wordt per risico aangegeven welke beheersmaatregelen zijn getroffen om het risico te mitigeren. De onderstaande vijf risicofactoren worden besproken. I. II. III. IV. V.
actief risico valutarisico securities lending risico liquiditeitsrisico (in- en uittreding) concentratierisico
I.
actief risico Het actieve risico van aandelenbeleggingen is het risico op afwijking van de performance van het aandelenfonds ten opzichte van de benchmark. SPG vergelijkt de performance van elk aandelenfonds met een regionale MSCI-index. In tabel 3 in paragraaf 3.1 staan de gebruikte benchmarks vermeld. beheersmaatregelen Het actieve risico wordt vaak gemeten aan de hand van de tracking error. Dit is de afwijking (gemeten met de statistische maatstaf standaarddeviatie) van de performance van een belegging ten opzichte van die van de benchmark. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verwachte (ex-ante) en gerealiseerde (ex-post) tracking error. In tabel 3 staan per beleggingsfonds de ten doel gestelde outperformance en maximale tracking errors. Hieronder wordt kort toegelicht welke mate van actief risico van toepassing is op elk van de aandelenfondsen. Het Pacific ex-Japan ex-controversial weapons fonds en het Emerging Markets Index fonds zijn passieve fondsen en hebben geen doelstelling om een betere performance te behalen dan de benchmark. Er wordt getracht de benchmark zo efficiënt mogelijk te repliceren, zodat de fondsen hetzelfde rendement behalen als de benchmark. Bij het Pacific ex-Japan ex-controversial weapons fonds gebeurt dit middels volledige replicatie van de benchmark. Het Emerging Markets Index fonds past een optimalisatietechniek toe, omdat niet alle stukken goed te verhandelen zijn. In de richtlijnen van de twee indexfondsen is de doelstelling voor de maximale (ex-ante) maandelijkse tracking error bepaald. Voor het Pacific ex-Japan fonds bedraagt dit 0,20% en voor het Emerging Markets Index fonds is dit 0,50%. Deze limieten worden gemonitord door het Risk and Quantitative Analysis team binnen BlackRock en overschrijdingen hiervan moeten worden verantwoord door de betreffende portefeuillemanagers.
61
De gerealiseerde (ex-post) tracking errors van het Emerging Markets Index fonds en het Pacific ex-Japan fonds bedragen sinds de oprichting van beide fondsen respectievelijk 0,76% en 0,06% (geannualiseerd, per ultimo maart 2015).
Het Europe Ex-UK Alpha Tilts fonds heeft een kleine actieve ruimte. Via kwantitatieve modellen wordt getracht om middels beperkte afwijkingen van de benchmark een outperformance van 1% tot 2% te behalen. Hierbij worden aandelen onder andere geselecteerd op de relatieve waardering, verwachte inkomsten en het sentiment op de beurzen. De jaarlijkse outperformance (gemeten sinds januari 2010) bedraagt 1,22% (per ultimo januari 2015). De gerealiseerde (expost) tracking error bedraagt sinds de oprichting van het fonds 2,26% (geannualiseerd, per ultimo maart 2015). Het Emerging Markets Opportunities fonds is een actief beleggingsfonds met een outperformancedoelstelling van 3%. Aan de hand van kwantitatieve selectie-modellen worden aandelen in de portefeuille opgenomen waarvan de vermogens-beheerder een outperformance verwacht. De jaarlijkse outperformance, gemeten sinds januari 2010, bedraagt 3,40% (per ultimo januari 2015). De gerealiseerde (ex-post) tracking error bedraagt sinds de oprichting van het fonds 2,28% (geannualiseerd, per ultimo maart 2015). De beleggingsadviescommissie monitort het actief risico op kwartaalbasis, middels de rapportages van BlackRock. Hierin wordt specifiek gekeken naar de outperformances en de expost tracking errors. II.
valutarisico Het valutarisico binnen elk van de aandelenfondsen wordt in beginsel niet afgedekt. Dit betekent dat aandelen die in vreemde valuta zijn genoteerd, het risico lopen op een daling van de betreffende valuta ten opzichte van de euro. Daarentegen betekent een stijging van de vreemde valuta waarin deze aandelen noteren ten opzichte van de euro een waardestijging van de beleggingen uitgedrukt in euro’s. Het valutarisico voor SPG is aanwezig voor aandelen uit opkomende landen, het Verre Oosten en Europese landen buiten de eurozone. beheersmaatregelen Binnen de actieve fondsen van BlackRock is het de vermogensbeheerder toegestaan om valutaposities af te dekken. De vermogensbeheerder zal dit alleen doen als hij een sterke visie heeft op de betreffende valutaontwikkeling. Vanuit risico-oogpunt kan SPG indien gewenst wel zelf het valutarisico afdekken. Gezien de beperkte omvang van het valutarisico in de gehele beleggingsportefeuille en gezien de bijkomende kosten – met name voor opkomende landen – heeft SPG besloten om dit vooralsnog niet te doen. In 2013 is bepaald dat deze beslissing opnieuw zal worden geëvalueerd indien het valutarisico meer dan 20% bedraagt.
III.
securities lending risico Binnen de aandelenfondsen van BlackRock is het toegestaan om aandelen tijdelijk uit te lenen aan andere partijen. Dit staat bekend als securities lending. SPG is geen groot voorstander van securities lending en vindt dat het pensioenfonds in ieder geval goed op de hoogte moet worden gehouden van de securities lending activiteiten binnen BlackRock. Het uitlenen stelt de tegenpartij (partij die aandelen tijdelijk ontvangt) in staat om openstaande handelsposities af te dekken en – in een beperkt aantal gevallen – om stemrecht te verkrijgen. In de praktijk wordt nooit de gehele portefeuille uitgeleend. Voor elk van de aandelenfondsen waarin SPG belegt, is in onderstaande tabel aangegeven welk deel van de portefeuille gemiddeld wordt uitgeleend. Voor het uitlenen van aandelen ontvangen de beleggingsfondsen van BlackRock een vergoeding waarvan 62,5% ten goede komt aan de beleggers in deze fondsen. Het resterende deel komt ten goede aan BlackRock, die uit deze vergoeding mede de operationele kosten van security lending betaalt.
62
In onderstaande tabel staat tevens voor elk van de fondsen de opbrengst uit securities lending vermeld. Aandelenfonds
Gemiddeld % van portefeuille dat is uitgeleend* 4% 4% 0% 4%
Opbrengst in basispunten
Pacific ex-Japan ex-contr. weapons fonds Emerging Markets Index fonds Emerging Markets Opportunities fonds Europe Ex-UK Alpha Tilts fonds Tabel 4: Securities lending aandelenfondsen *Gegevens over periode: 1 januari 2014 – 31 december 2014
1,8 4,1 0,0 7,5
Securities lending levert een extra risico op voor beleggers in de aandelenfondsen. Het risico bestaat dat een tegenpartij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, waardoor de uitgeleende aandelen niet (of niet op tijd) terugkomen bij BlackRock. Daarnaast is er sprake van herinvesteringsrisico. BlackRock ontvangt onderpand in de vorm van kasgeld dat weer wordt belegd in twee geldmarktfondsen (Cash Equivalent Fund B en Cash Collateral Reinvestment Fund B) om de verschuldigde rentevergoeding op het kasgeld aan de tegenpartij te kunnen genereren. Deze geldmarktfondsen hebben richtlijnen t.a.v. liquiditeit en kredietwaardigheid. De gemiddelde resterende looptijd dient maximaal 120 dagen te bedragen. De fondsen kunnen enkel beleggen in instrumenten waarvan het BlackRock Cash Credit Committee de emittenten heeft goedgekeurd. Investeringen dienen een kredietwaardigheid te hebben van minimaal A-1/P-1 (de hoogste korte-termijn rating) of ten minste A/A2 indien een korte-termijn rating niet beschikbaar is. Indien een instrument geen rating heeft, bepaalt het BlackRock Cash Credit Committee of het voldoende kredietwaardig is. Het Cash Equivalent Fund B kan eveneens beleggen in derivaten. Deze derivaten dienen te voldoen aan de richtlijnen en eenzelfde profiel te hebben als vergelijkbare geldmarkttransacties. De eigenschappen van beide fondsen zijn per ultimo februari 2015 als volgt: Geldmarktfonds
Gemiddelde looptijd (dagen)
Cash Equivalent Fund B Cash Collateral Reinvestment Fund B
40 37
Instrumenten met de hoogste korte-termijn rating 96% 95%
Naarmate er binnen de geldmarktfondsen risicovoller wordt belegd, is het risico op een waardedaling van de beleggingen en/of illiquiditeit hoger. Indien de aandelen uit de securities lending transactie worden teruggevraagd door BlackRock, dient het onderpand (kasgeld) aan de tegenpartij te worden teruggegeven. Bij investeringen van het onderpand in risicovollere instrumenten is het mogelijk dat beleggers in de aandelenfondsen een verlies boeken op de securities lending transactie. Transacties in aandelen zijn altijd mogelijk, ook al worden uitgeleende aandelen niet op tijd teruggeleverd. De kosten van te late levering worden verhaald op de lenende partij (tegenpartij van BlackRock). beheersmaatregelen Om de risico’s te beperken, ontvangen de beleggingsfondsen onderpand (kasgeld) waarvan de waarde altijd enkele procentpunten hoger ligt dan de waarde van de uitgeleende effecten. Dit wordt dagelijks door BlackRock bewaakt. Daarnaast heeft BlackRock criteria vastgesteld voor de selectie van tegenpartijen bij securities lending activiteiten, zoals criteria omtrent de liquiditeitspositie en algemene financiële gezondheid. Tevens zijn er limieten vastgesteld voor het te lopen risico per tegenpartij.
63
Het bestuur van SPG is zich bewust van de risicoaspecten van securities lending, zoals tegenpartij- en herinvesteringsrisico. BlackRock levert tenminste eenmaal per jaar een overzicht aan van de activiteiten op het gebied van securities lending. IV. liquiditeitsrisico (bij in- en uittreding) In de context van het beleggen in aandelen middels beleggingsfondsen bestaat het liquiditeitsrisico uit het risico dat SPG niet, niet tijdig of slechts tegen hoge kosten kan uittreden uit de fondsen op het moment dat het bestuur daartoe besluit. In onderstaande tabel is opgenomen hoe vaak de aandelenfondsen van BlackRock open zijn voor uittreding. Tevens is een indicatie opgenomen van de transactie-kosten. De werkelijke transactiekosten zullen afhankelijk zijn van de marktomstandigheden op het moment van de transactie.
Aandelenfonds
Mogelijke frequentie in- Indicatie transactiekosten* en uittreding Koop Verkoop
Pac. ex-Japan ex-contr. weapons
Dagelijks
0,06%
0,06%
Emerging Markets Index Dagelijks 0,13% 0,20% Emerging Markets Opportunities Maandelijks 0,40% 0,40% Europe ex-UK Alpha Tilts Maandelijks 0,15% 0,15% Tabel 5: In- en uittredingsfrequentie, inclusief indicatie transactiekosten *
De aandelenfondsen maken geen gebruik van vaste spreads of swing-pricing. De transactiekosten die worden gemaakt zijn derhalve de werkelijke transactiekosten. Deze kunnen, afhankelijk van de marktomstandigheden, hoger of lager uitvallen dan de genoemde schattingen. De mogelijkheid tot crossen van de transacties zou de kosten eveneens kunnen verlagen.
beheersmaatregelen Bij een transactie zal vooraf contact worden opgenomen met BlackRock, waarbij de marktomstandigheden en de mogelijkheden tot crossing in overweging worden genomen. V.
concentratierisico Concentratierisico ontstaat als een te groot deel van de portefeuille wordt belegd in een enkele emittent, sector of land. beheersmaatregelen De gehanteerde MSCI-benchmarks zijn breed gespreide indices. Hierdoor wordt voorkomen dat er een onevenredig grote allocatie ontstaat naar een enkele emittent, sector of een enkel land. Dit wordt versterkt door de toegepaste spreiding over verschillende regiofondsen. Vanwege de grote mate van spreiding, acht het pensioenfonds het concentratierisico binnen de aandelenportefeuille beperkt. Het pensioenfonds heeft dan ook geen expliciete risiconormen voor het concentratierisico vastgelegd. Het concentratierisico wordt echter wel op kwartaalbasis gemonitord middels de rapportages van BlackRock. De grootste allocatie op landniveau per fonds, alsmede het totaal aantal aandelen bedraagt per ultimo 2014 als volgt: Aandelenfonds Pac. ex.-Japan ex-contr. weapons Emerging Markets Index Emerging Markets Opportunities Europe ex-UK Alpha Tilts
Hoogste allocatie (land) Australië (61%) India (7%) China (23%) Duitsland (22%)
64
# Aandelen 147 851 256 177
4.
Vastrentende waarden
4.1 Beschrijving vastrentende waardenportefeuille De vastrentende waardenportefeuille wordt beheerd door BlackRock. Het beleid van BlackRock met betrekking tot het vastrentende waardenmandaat wordt nauwgezet gevolgd en passend bevonden door het bestuur. De portefeuille is op te splitsen in enerzijds het LDI-mandaat, bestaande uit renteswaps en twee geldmarktfondsen en anderzijds een credit fonds. De afdekking van het renterisico vindt plaats volgens een rentestaffel, zoals beschreven in hoofdstuk 1.6. De samenstelling van de portefeuille is thans zodanig dat tezamen met de credit obligaties een beoogde 50% van het renterisico is afgedekt. Er wordt een bandbreedte rondom deze 50% gehanteerd van 3%, op zowel totaal- als looptijdbucketniveau. Dit betekent dat de waarde van de vastrentende waarden-portefeuille, in het geval van een stijging of daling van de marktrente, voor 50% meebeweegt met de waarde van de pensioenverplichtingen. De bandbreedte op looptijdbucketniveau zorgt ervoor dat de renteafdekking effectief blijft bij niet-parallelle veranderingen in de rentecurve. De rentegevoeligheid van de vastrentende waardenportefeuille is afgestemd op het verwachte uitkeringenpatroon van SPG en wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. De actuele renteafdekking wordt door de vermogensbeheerder op dagbasis gemonitord en indien nodig geherbalanceerd. De benchmarks voor de verschillende deelportefeuilles zijn als volgt: Categorie Renteswaps + Geldmarktfondsen Credit fonds
Benchmark Werkelijk rendement 20% Citigroup Euro Big Ex Domestic Treasury Index
BlackRock levert van zowel de geldmarktfondsen als het creditfonds tenminste eenmaal per jaar de holdingslijst en de ISAE 3402-verklaring. Hieronder worden de bouwstenen uitgebreid toegelicht. 4.1.1 LDI-mandaat: renteswaps De renteswaps betreffen in principe receiver swaps waarbij het pensioenfonds de bij het aangaan van de swap vastgestelde lange swaprente ontvangt (de lange kant van de swap) en de fluctuerende korte rente moet betalen (de korte kant van de swap). De werking van een renteswap wordt in bijlage 1 uitgelegd. De investering van het pensioenfonds in dit LDI-mandaat wordt ondergebracht in het BlackRock LSF EUR Cash fonds en tegelijkertijd wordt rentegevoeligheid ingenomen middels renteswaps. Deze swaps hebben bij aangaan per definitie een waarde van nihil. Door renteontwikkelingen op de kapitaalmarkt verandert de waarde van de swaps. De waarde stijgt indien de rente daalt, en vice versa. De swaps kunnen een negatieve waarde krijgen, maar door de investering in het cash fonds blijft de waarde van het LDI-mandaat, onder normale marktomstandigheden, als geheel positief. Op basis van de gekozen aanpak worden de effecten van veranderingen in de rentetermijnstructuur op de pensioenverplichtingen – naar rato van het gekozen afdekkingspercentage – goed opgevangen door waardeveranderingen in de vastrentende waarden portefeuille. 4.1.2 LDI-mandaat: geldmarktfondsen Binnen het LDI-mandaat wordt gebruik gemaakt van twee geldmarktfondsen. Het BlackRock Institutional Euro Liquidity Fund wordt gebruikt voor het efficiënt beheren van de portefeuille. Dit fonds dient onder andere voor het aanhouden van een liquiditeitenbuffer ten behoeve van het beheer van onderpand in kasgelden. Het BlackRock LSF EUR Cash Fund wordt gebruikt om het geld dat ontstaat in de LDI-portefeuille te beheren. Beide fondsen zijn gericht op het behoud van kapitaal en liquiditeit en hanteren derhalve een voorzichtig beleggingsbeleid. Hieronder volgt een korte omschrijving van beide fondsen. BlackRock Institutional Euro Liquidity Fund - Binnen het Institutional Euro Liquidity Fund wordt geïnvesteerd in kortlopend schuldpapier met een lage volatiliteit. Per februari 2015 bedroeg de gemiddelde looptijd van het fonds 53 dagen. Gedurende de periode februari 2012 tot februari 2015 heeft het fonds beter gepresteerd dan de benchmark (7-daags LIBID) met een gemiddeld jaarlijks verschil van 0,24%. 65
-
De maximale gemiddelde looptijd bedraagt 120 dagen. Het fonds belegt enkel in instrumenten die één van de twee hoogste korte-termijn ratings zijn toegekend. Indien er geen rating beschikbaar is, bepaalt de fondsbeheerder of het instrument een soortgelijke kredietwaardigheid bezit. Alle beleggingen dienen onderdeel te zijn van de BlackRock ‘approved list’.
BlackRock LSF EUR Cash fonds - Binnen het LSF EUR Cash fonds wordt geïnvesteerd in kortlopend schuldpapier met een lage volatiliteit. Hiermee wordt getracht een stabiel rendement te behalen dat minimaal gelijk is aan de rente die op de korte kant van de swaps moet worden betaald (3- of 6-maands Euribor). Het risico bestaat dat het rendement op de geldmarktportefeuille tekortschiet om de rente op de korte kant van de swaps te betalen. - Per december 2014 bedroeg de duration van het fonds circa 0,23 jaar. Gedurende de periode 2012 - 2015 heeft het fonds beter gepresteerd dan de 3-maands Euribor benchmark. De geannualiseerde outperformance bedraagt 0,03%. - De maximale, gewogen duratie binnen het BlackRock LSF EUR Cash fonds bedraagt 180 dagen. Er wordt een minimale rating gehanteerd van P-1/A2. Indien een instrument vanwege een downgrade een lagere rating krijgt of – indien er geen rating beschikbaar is – wanneer de beheerder denkt dat de kredietkwaliteit lager is dan P-1/A2, dan zal de beheerder op een prudente wijze beslissen wat de beste manier is om het instrument te verkopen. - Het LSF EUR Cash fonds maakt eveneens gebruik van het BlackRock Institutional Euro Assets Liquidity fonds. De benchmark van dit fonds is 7-daags LIBID. Per februari 2015 bedraagt de gemiddelde looptijd 85 dagen. Het fonds heeft in de periode februari 2014 tot met februari 2015 een outperformance behaald van 0,29%. 4.1.3 Credit fonds De strategische allocatie binnen vastrentende waarden bestaat voor 20% uit credits. Dit belang is ingevuld door een allocatie naar het Euro Credit Bond Index fonds van BlackRock (een passief fonds). De benchmark voor deze portefeuille is de Citigroup EuroBIG Non-EGBI Index: een breed-gespreide index met 2691 leningen per ultimo december 2014. Deze index bestaat uit zogenoemde credits, hetgeen een bredere definitie is dan alleen bedrijfsobligaties. De benchmark bestaat ultimo december 2014 voor 36,16% uit instellingen die verbonden zijn met de overheid of waarvan de obligaties zijn gegarandeerd door de overheid, voor 24,09% uit leningen met een onderpand en voor 39,75% uit bedrijfsobligaties. In theorie zou dit beleggingsfonds alle leningen kunnen aankopen conform de wegingen van de index (full replication), zoals ook besproken bij het onderdeel aandelen. In de praktijk is dit door het grote aantal leningen nauwelijks uitvoerbaar en kostentechnisch niet efficiënt. Daarom worden middels een optimalisatie-methode (gestratificeerde sampling) zo goed als mogelijk de karakteristieken van de benchmark nagebootst. Ultimo december 2014 bevat het fonds 2091 leningen (ten opzichte van de eerder genoemde 2691 leningen in de index). Doordat bij deze aanpak niet alle obligaties uit de benchmark worden aangekocht, loopt SPG het (beperkte) risico op afwijkingen in performance tussen portefeuille en benchmark. De maximale ex-ante tracking error van het fonds bedraagt 0,30% op jaarbasis. De karakteristieken van het fonds en de benchmark per ultimo december 2014 zijn als volgt: Karakteristieken Aantal instrumenten Aantal emittenten Duratie Kredietwaardigheid Yield
Benchmark 2691 702 4,97 AA0,59%
Fonds 2091 636 4,94 AA0,57%
In het jaar 2014 heeft het fonds licht beter gepresteerd dan de benchmark (11 bps. verschil op jaarbasis). De geannualiseerde ex-post tracking error sinds de oprichting van het fonds in 2001 bedraagt 0,21%. Binnen het fonds is securities lending toegestaan. In 2014 heeft dit 1,2 bps. aan extra rendement opgeleverd (met een gemiddeld uitgeleend vermogen van 4%). Het onderpand bestaat – in tegenstelling tot bij de securities lendingactiviteiten in de aandelenportefeuille – uit obligaties en aandelen. 66
Het belang in deze credits wordt meegenomen in de berekening van de renteafdekking. Voor een goed begrip hiervan, is het verstandig om de waardeontwikkeling van credits te splitsen in twee bronnen: veranderingen in de rente en veranderingen in de creditspread (kredietrisico-opslag). Voor zover de waardeverandering van de credits voortvloeit uit een verandering in de rente, is het terecht dat dit effect wordt meegenomen bij de renteafdekking. Echter, veranderingen in de creditspread hebben ook een invloed op de waarde van de credits: indien de gemiddelde creditspread van de portefeuille uitloopt (toeneemt), neemt de waarde van credits af, en vice versa. Door mogelijke bewegingen in de creditspread kan de bijdrage aan de renteafdekking minder effectief zijn. 4.2 Vastrentende waarden risico’s en beheersmaatregelen Binnen de vastrentende waardenportefeuille is een aantal specifieke risico’s te benoemen. Hieronder worden zes risicofactoren beschreven, als ook de beheers-maatregelen die zijn genomen om deze risico’s te beperken. I: II: III: IV: V: VI:
tegenpartijrisico kredietrisico leverage (hefboomeffect) liquiditeitsrisico concentratierisico operationeel risico
I.
tegenpartijrisico BlackRock gaat binnen het LDI-mandaat swaptransacties aan met tegenpartijen. Deze tegenpartijen zijn grote internationale zakenbanken zoals Barclays Capital, Citigroup Global Markets en Deutsche Bank. Doordat de swap, afhankelijk van de beweging van de marktrente, een positieve of negatieve waarde krijgt, ontstaat er een vordering of verplichting van BlackRock, namens SPG, op respectievelijk aan de tegenpartij. Het verlies dat optreedt indien de tegenpartij niet (volledig) aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen, is een risico voor SPG. beheersmaatregelen Een preventieve maatregel voor beperking van het tegenpartijrisico is een screening van de tegenpartijen. De tegenpartijen die BlackRock selecteert voor haar over-the-counter (OTC) transacties hebben een minimale Moody’s rating van Aa2/P2 (respectievelijk lange termijn en korte termijn rating). Partijen met deze rating behoren niet tot de top van solvabele tegenpartijen (rating van AA of AAA), maar worden voldoende solvabel geacht om op lange termijn aan de betalings-verplichtingen te voldoen. Naast ratingvereisten voor tegenpartijen heeft BlackRock ook limieten vastgesteld voor het maximale risico dat gelopen wordt op een tegenpartij. De maximale exposure per tegenpartij bedraagt 30% van de af te dekken rentegevoeligheid. Bovendien dient de gehele positie in renteswaps over minimaal vijf tegenpartijen te zijn verdeeld. Bij het doen van OTC-transacties kijkt BlackRock naar meerdere criteria, zoals tegenpartij limieten, operationele zaken, kostenniveau, ervaringen uit het verleden en diepte van de marktpositie van de tegenpartij. Bovendien wordt rekening gehouden met de verdeling van het tegenpartijrisico over de verschillende looptijden. Daarnaast heeft BlackRock, zoals gebruikelijk bij transacties van renteswaps, maatregelen genomen om het tegenpartijrisico te beperken. Zo vindt er, wanneer de marktwaarde hoger is dan de “minimum transfer amount” (€250.000), onderpanduitwisseling plaats tussen BlackRock en haar tegenpartijen. Voor swaps met een positieve waarde krijgt BlackRock onderpand gestort door de tegenpartij en voor swaps met een negatieve waarde moet BlackRock onderpand storten bij de tegenpartij. Binnen het mandaat worden zowel cash als Nederlandse, Duitse en Franse staatsobligaties geaccepteerd als onderpand. Wanneer een staatsobligatie als onderpand wordt ontvangen, wordt bij looptijden langer dan 1 jaar een afslag op de waardering toegepast. Dit onderpand wordt apart beheerd in een collateral account. Voor onderpand dat BlackRock moet leveren aan de tegenpartij in de swaptransactie worden kortlopende staatsobligaties gebruikt.
67
Om te voorkomen dat de staatsobligaties tekortschieten als onderpand (in het geval van extreme marktomstandigheden) voert BlackRock wekelijks liquiditeitsanalyses uit, waarin de mogelijke verschuivingen in onderpand worden gebaseerd op de actuele marktvolatiliteit. Naast de hierboven beschreven procedures kan BlackRock vanaf 1 mei 2015 gebruik gaan maken van central clearing. Hierbij geldt als tegenpartij een zogenoemde central counterparty (CCP). Als onderpand dient zowel een initial margin (bij het afsluiten van de renteswap) als een variation margin (t.b.v. fluctuaties in de marktwaarde van de swap) te worden uitgewisseld. De beleggingsadviescommissie monitort het tegenpartijrisico op kwartaalbasis, middels de rapportages van BlackRock. II.
kredietrisico Bij het beleggen in bedrijfsleningen ontstaat het risico dat de tegenpartij de overeengekomen verplichtingen niet nakomt. beheersmaatregelen Bij beleggingen in bedrijfsleningen wordt kredietrisico bewust in de portefeuille opgenomen. Er wordt belegd in een breed gespreide portefeuille van leningen met minimaal een investment grade credit rating. Het beleid ten aanzien van kredietrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. Het kredietrisico wordt door zowel de audit- als de beleggingsadviescommissie op kwartaalbasis gemonitord middels de rapportages van BlackRock. Het credit fonds waarin wordt belegd volgt op passieve wijze de Citigroup EuroBig Non-EGBI Index. Deze benchmark bevat in principe enkel instrumenten met een minimale rating van BBB- (S&P) of Baa3 (Moody’s). Het kan echter voorkomen dat een instrument wordt afgewaardeerd, waardoor er – tot de volgende benchmarkwijziging – tijdelijk instrumenten met een lagere rating onderdeel van de index uitmaken. Per ultimo 2014 bedraagt de allocatie naar dergelijke instrumenten binnen het fonds 0,55%.
III.
risico van leverage (hefboomeffect) Leverage stelt het pensioenfonds in staat om een relatief groot deel van de pensioenverplichtingen af te dekken met relatief weinig vermogen. Bijvoorbeeld, bij een leverage van 2 wordt voor elke 100 euro inleg, 100 euro in kortlopend schuldpapier belegd en voor 200 euro aan onderliggende waarde (exposure) swaps afgesloten. Hiermee is de helft van de swapverplichtingen gefinancierd en kan de andere helft van het vermogen in risicovollere beleggingscategorieën, zoals aandelen, worden belegd. Het risico dat hierbij kan ontstaan is dat het pensioen-fonds elders geld dient vrij te maken om aan de swapverplichting (het periodiek betalen van de korte rente) te kunnen voldoen. beheersmaatregelen Bij het nieuwe discretionaire mandaat zijn geen afspraken gemaakt over de leverage. In de huidige situatie is die zeer beperkt. De beleggingsadviescommissie monitort de leverage op kwartaalbasis, middels de rapportages van BlackRock.
IV. liquiditeitsrisico (bij in- en uittreding) Bij de beleggingen in vastrentende waarden betreft het liquiditeitsrisico het risico dat SPG niet, niet tijdig of slechts tegen hoge kosten de renteswaps kan verkopen of kan uittreden uit de fondsen op het moment dat het bestuur daartoe besluit. In onderstaande tabel is de frequentie opgenomen waarmee in principe in de vastrentende instrumenten van BlackRock kan worden gehandeld. Tevens is een indicatie opgenomen van de transactiekosten.
68
Beleggingsfonds
Liquiditeit
Indicatie transactiekosten*
Renteswaps
Dagelijks
LSF EUR Cash fonds Institutional Euro Liquidity fonds Euro Credit Bond Index fonds
Dagelijks Dagelijks Dagelijks
Afhankelijk van karakteristieken (looptijd, tegenpartij, etc.) Geen Geen 0,15%
Tabel 6: Liquiditeit en transactiekosten vastrentende fondsen *
Het Euro Credit Bond fonds maakt gebruik van een vaste spread die zowel geldt bij aan- als verkoop.
beheersmaatregelen De frequentie van in- en uittreden – dagelijks – is dermate hoog dat er geen beheersmaatregelen nodig zijn. Wel is het zo dat door verstoorde markt-omstandigheden de kosten (veel) hoger kunnen uitvallen dan de genoemde indicaties. In zo’n geval moet het bestuur een afweging maken tussen enerzijds deze hogere kosten en anderzijds het doel van de transacties (herstellen streefpercentage renteafdekking of anderszins). V.
concentratierisico Concentratierisico ontstaat als een te groot deel van de portefeuille wordt belegd in een enkele emittent, sector of land. beheersmaatregelen Het pensioenfonds acht het concentratierisico binnen de geldmarktfondsen en het credit fonds beperkt en heeft geen concrete risiconormen vastgesteld ter beheersing van het concentratierisico. Het concentratierisico binnen het credit fonds wordt wel op kwartaalbasis gemonitord door de beleggingsadviescommissie, middels de rapportages van BlackRock. Het credit fonds belegt per ultimo 2014 in 636 verschillende emittenten. Het land waarnaar het de grootste exposure heeft is Frankrijk (21%).
VI. operationeel risico Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen en onverwachte extreme gebeurtenissen. beheersmaatregelen Om het operationeel risico bij BlackRock te monitoren, wordt eenmaal per jaar de ISAE 3402verklaring van de relevante divisie opgevraagd. Deze verklaring wordt bestudeerd en besproken in de vergaderingen van de beleggingsadviescommissie en het bestuur. De beleggingsadviseur beoordeelt de ISAE 3402-verklaring eveneens en kijkt hierbij met name naar zaken die niet aan de orde komen in de rapportage. Bij vragen of ongeregeldheden zal BlackRock om toelichting worden gevraagd.
69
5.
Vastgoed
5.1 Beschrijving vastgoedportefeuille De strategische allocatie naar vastgoed bedraagt 7% met een bandbreedte van 4%-10%. Aangezien het niet mogelijk is een mandaat in niet-beursgenoteerd vastgoed passief in te vullen is gekozen voor een multi-manager aanpak, daar SPG er van overtuigd is dat de actieve performance van een individuele manager door de tijd behoorlijk kan fluctueren. In de afgelopen jaren is een vastgoedportefeuille opgebouwd met beleggingen in de sectoren woningen, winkels, kantoren, bedrijfsruimten en parkeerfaciliteiten. Dit betreffen enkel investeringen in niet-beursgenoteerd vastgoed. Beursgenoteerde vastgoedfondsen komen niet in deze portefeuille voor (overigens kunnen vastgoed-aandelen wel voorkomen in de aandelenfondsen). Alle beleggingen worden uitgevoerd middels participaties in institutionele beleggings-fondsen. De enige uitzondering hierop vormt de belegging in één woonhuis. Zodra de huidige bewoner het huis verlaat zal het pand worden verkocht. Bij de invulling van de vastgoedallocatie wordt gebruik gemaakt van het advies van Grontmij Capital Consultants. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vastgoedportefeuille ter grootte van circa 39,6 miljoen euro per ultimo 2014. Ten opzichte van 2013 is het aantal fondsen met één fonds afgenomen doordat SPG eind 3e kwartaal 2014 uit het CBRE European Industrial Fund is getreden. Sector Woningen Nederland
Vastgoedfonds Altera Vastgoed CBRE Dutch Residential Fund III Woning De Bilt
Gewicht 18,5% 14,8% 0,6%
Benchmark IPD/ROZ Woningen Index
Kantoren Nederland
CBRE Dutch Office Fund II
6,3%
IPD/ROZ Kantoren index
Winkels Nederland
Altera Vastgoed CBRE Dutch Retail Fund II
21,2% 10,6%
IPD/ROZ Winkels index
Europees vastgoed
UBS Euro Core Fund
10,7%
IPD/ROZ Eurozone commercial real estate index
17,4%
Absoluut rendement
Parkeerfaciliteiten Q-Park Tabel 7: Vastgoedportefeuille per december 2014
Voor het vastgoed geldt een specifiek beleggingsbeleid dat is vastgelegd in het Strategisch Vastgoedbeleggingsplan. Dit plan wordt eens in de drie jaar opgesteld. Eind 2014 is het nieuwe Strategisch Vastgoedbeleggingsplan vastgesteld. In dit plan zijn de kaders van het vastgoedbeleid met vertaling naar regio’s, sectoren en risico’s geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vanuit corebeleggingsbeleid en verbetering van het risico-rendementsprofiel gericht op Nederlandse woningen en winkels. Begin 2015 is gestart met de implementatie van het strategisch plan en de bijbehorende portefeuille-optimalisatie. In dit plan zijn de volgende normgewichten vastgesteld:
Sectorverdeling Woningen Winkels Kantoren Bedrijfsruimten Overig Totaal
Strategisch gewicht 50% 30% 7,5% 7,5% 5% 100% 70
Minimum 40% 20% 0% 0% 0%
Maximum 60% 40% 15% 15% 15%
Verdeling risicoprofiel Core Value Added Opportunity Totaal
Strategisch gewicht >70% <20% <10% 100%
Minimum 70% 0% 0%
Maximum 100% 30% 10%
Regiospreiding Nederland Eurogebied ex. Nederland Overig Europa Totaal
Strategisch gewicht Min 70% Max 30% 0% 100%
Minimum 70% 0% 0%
Maximum 100% 30% 15%
Tevens gelden de volgende aanvullende randvoorwaarden op beleggingsfondsniveau: Beleggingscriteria Fondsomvang
Toelichting Een beleggingsfonds dient een minimale omvang van € 250 miljoen (eigen vermogen) te hebben.
Maximum deelname door SPG zal voor maximaal 30% van de beoogde eigen vastgoedportefeuille SPG deelnemen in één vastgoedfonds. Tevens zal SPG niet meer dan 10% in het beoogde eigen vermogen van een vastgoedfonds deelnemen. Waardering vastgoed
Frequentie rapportage intrinsieke waarde
Het vastgoed in een vastgoedfonds dient extern te worden getaxeerd door een onafhankelijke taxateur conform internationale richtlijnen. Het management beschikt over een waarderings/taxatiebeleid. Minimaal eenmaal per kwartaal dient de intrinsieke waarde te worden gepubliceerd.
Alignment of interest
Er dient een goede alignment of interest tussen management en aandeelhouder te zijn door middel van een rendementsafhankelijke beloning en/of co-investering.
Projectontwikkeling
Op beperkte schaal kan projectontwikkeling worden toegestaan (maximaal 10%), bijvoorbeeld wanneer het is bestemd voor de eigen beleggingsportefeuille of waar het gaat om herontwikkeling van in portefeuille zijnde beleggingen.
Doelstelling / Benchmarking
Vastgoedfondsen dienen een duidelijk omschreven doelstelling te hebben in termen van absoluut rendement en/of outperformance van een op het beleid passende vastgoedindex.
Maatschappelijk verantwoord beleggen (MVB)
Het fonds dient een formeel, concreet duurzaamheidsbeleid (MVB/MVO) te hebben en hierover periodiek te rapporteren. Het beleggingsfonds dient zich te conformeren aan de INREV-richtlijnen voor goed fondsbestuur en transparantie (op basis van comply or explain) en deel te nemen aan de GRESB of vergelijkbaar.
Kwalitatieve criteria
Overige kwalitatieve criteria worden per geval vastgesteld, en worden ontleend aan door INREV ontwikkelde standaarden.
71
Voor de beleggingen wordt het belang in Q-Park onder vastgoed geschaard, voor de bepaling van het vereist vermogen wordt gezien de aard van de investering het belang uit prudentie overwegingen bij aandelen ondergebracht. Dit fonds voert immers voor een groot deel beheeractiviteiten uit, zonder dat er wordt belegd in het desbetreffende vastgoed. 5.2 Risico’s van vastgoedbeleggingen en beheersmaatregelen Ook voor vastgoedbeleggingen geldt een aantal specifieke risico’s. Deze risico’s worden hieronder beschreven, als ook de beheersmaatregelen die zijn genomen om deze risico’s te beperken: I. leverage (hefboomeffect) II. liquiditeitsrisico III. waarderingsrisico IV. concentratierisico V. reputatierisico VI. valutarisico VII. operationeel risico I.
leverage (hefboomeffect) Vastgoedbeleggingen worden vaak deels met vreemd vermogen gefinancierd. Dit is aantrekkelijk indien de rente op de lening lager ligt dan het rendement dat met het geleende vermogen kan worden behaald. Echter, het vergroot ook de volatiliteit van het rendement op vastgoed. Tevens ligt de looptijd van het vreemd vermogen vaak lager dan die van de beleggingen, waardoor een herfinancieringrisico ontstaat. Het risicoprofiel van de belegging verandert dus door het gebruik van leverage. beheersmaatregelen Om het risico van leverage in de portefeuille te beperken, heeft SPG besloten dat de totale vastgoedportefeuille met maximaal 40% vreemd vermogen mag worden gefinancierd. Hiertoe zal Grontmij Capital Consultants jaarlijks verslag uitbrengen van de individuele en gezamenlijke leverage. In het nieuwe strategisch plan vastgoed is het conservatieve uitgangspunt ten aanzien van leverage explicieter gedefinieerd. Eind 2014 bedraagt de leverage op vastgoedportefeuille ongeveer 25%.
II.
liquiditeitsrisico Het nadeel van niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen is de beperkte liquiditeit. De uitstapmomenten zijn gelimiteerd, zodat onmiddellijke verkoop niet mogelijk is. Als er geen kopers in de markt zijn, dient rekening te worden gehouden met een langere periode (maanden tot jaren). Soms is een snellere overdracht mogelijk tegen een discount. beheersmaatregelen SPG is als pensioenfonds een lange-termijnbelegger. Dit maakt het mogelijk om een extra risicopremie te generen door het aangaan van liquiditeitsrisico. Dit risico wordt dan ook – voor zover acceptabel – bewust opgezocht middels de beleggingen in onroerend goed. Eind 3 e kwartaal 2014 is SPG uit het CBRE European Industrial Fund getreden door een onderhandse aandelenoverdracht vanwege onzekerheid in de toekomstige uittredingsmogelijkheden en strategische herziening. Om dezelfde reden is in 2014 een uittredingsverzoek voor het UBS Euro Core Fund ingediend. Begin 2015 heeft het management van UBS besloten om het fonds gecontroleerd af te bouwen.
III.
waarderingsrisico Waarderingsrisico is het risico dat de waardering van de beleggingen in een portefeuille niet juist, niet volledig, niet tijdig, of niet onafhankelijk is. Vanwege de aard van de belegging, worden vastgoedobjecten vaak maar één of twee keer per jaar volledig gewaardeerd. Hierdoor ontstaat het risico dat de laatste taxatiewaarde van de objecten binnen het fonds op een bepaald moment achterlopen op de actuele waarde. Ook worden er verschillende waarderingsmethodes toegepast die leiden tot verschillende waarderingen van dezelfde vastgoedobjecten.
72
beheersmaatregelen SPG heeft bepaald dat het vastgoed binnen de fondsen extern dient te worden getaxeerd door een onafhankelijke taxateur conform internationale taxatie-richtlijnen. Een volledige taxatie moet tenminste jaarlijks plaatsvinden. Daarbij dienen de vastgoedfondsen over een waarderings/taxatiebeleid te beschikken. Bij de actualisatie van het strategisch plan is vastgesteld dat alle fondsen hieraan voldoen. Daarnaast is door GCC vastgesteld dat alle vergunningsplichtige fondsen (Q-Park is niet vergunningsplichtig) de Alternative Investment Fund Managers Directive vergunning hebben behaald. De AIFMD stelt aanvullende eisen ten aanzien van de onafhankelijkheid van taxateurs. IV. concentratierisico Concentratierisico ontstaat als een te groot deel van de portefeuille wordt belegd in een enkele sector of enkel land. Daarom streeft SPG naar een goed gediversifieerde niet-beursgenoteerde vastgoedportefeuille over regio’s en sectoren. beheersmaatregelen Het concentratierisico is onderdeel van het strategisch vastgoedbeleid. De geografische normverdeling schrijft voor minimaal 70% van de portefeuille in Nederlandse vastgoedbeleggingen aan te houden en maximaal 30% in vastgoedbeleggingen uit overige eurolanden. De maximale allocatie naar één fondsmanager is 50% van de totale portefeuille. SPG mag voor maximaal 30% van de beoogde eigen vastgoedportefeuille deelnemen in een vastgoedfonds. Tevens mag SPG niet meer dan 10% in het beoogde eigen vermogen van een vastgoedfonds deelnemen. V.
reputatierisico De vastgoedsector is in het verleden negatief in de schijnwerpers komen te staan vanwege dubieuze praktijken bij een aantal vastgoedpartijen. beheersmaatregelen Daarom zijn er binnen de sector richtlijnen opgesteld door INREV (Europese instelling voor beleggers in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen) die moeten leiden tot transparantie en goed fondsbestuur binnen vastgoedfondsen. SPG verwacht dat de aangestelde vermogensbeheerders zich aan de INREV richtlijnen conformeren. Daarnaast belegt SPG enkel in fondsen met een formeel beleid omtrent maatschappelijk verantwoord beleggen.
VI. valutarisico Het risico dat kan ontstaan op bezit in een buitenlandse valuta door wijzigingen in wisselkoersen. beheersmaatregelen SPG belegt hoofdzakelijk in Nederland en enkel in euro-gedomineerde fondsen. De exposure op totaal portefeuilleniveau is hierdoor gering. Het enige fonds met gedeeltelijke blootstelling aan buitenlandse valuta betreft Q-Park. In het nieuwe strategisch plan is vastgesteld om de weging van Q-Park binnen de vastgoedportefeuille te verlagen.
VII. operationeel risico Dit zijn risico’s die ontstaan bij het uitvoeren van werk in de breedste zin van het woord. beheersmaatregelen SPG maakt gebruik van de advisering van GCC met betrekking tot aandachtspunten en de voorbereiding van aandeelhoudersvergaderingen. Bij de vastgoedfondsen worden operationele risico’s beperkt door toezicht (accountscontrole, AIFMD-vergunning en compliance INREVrichtlijnen).
73
6.
Commodities
De belegging in commodities (grondstoffen) vindt plaats middels een participatie in een institutioneel beleggingsfonds van Credit Suisse, het Commodities Index Plus Fund. Het fonds gaat de commodity exposure aan middels een total return swap (zie bijlage 1 voor een omschrijving hiervan). Het pensioenfonds heeft begin 2015 besloten om de belegging in commodities te beëindigen. De afbouw van de huidige positie in het Commodities Index Plus Fund zal in de loop van 2015 worden bewerkstelligd. Het fonds heeft als doel de Bloomberg Commodity Total Return Index te verslaan. Er worden geen onder- of overwegingen naar de verschillende commodities ten opzichte van de benchmark ingenomen, wel wordt het doorrolproces van de onderliggende termijncontracten actief gemanaged. Zo wordt bewust door de portefeuillemanagers gekozen op welke dag en welk deel van de portefeuille per maand wordt doorgerold. De onderliggende cash wordt sinds de kredietcrisis belegd in Amerikaanse staatsobligaties en schuldpapier van zogenoemde agencies (bijvoorbeeld Amerikaanse hypotheekbanken). Het fonds is in Luxemburg gevestigd en heeft de juridische status van een UCITS IV fonds. Dit betekent dat volgens Europese richtlijnen beleggingsfondsen efficiënter dienen te zijn zodat de kosten voor beleggers uiteindelijk verder omlaag zullen gaan. Daarnaast wordt via het Key Investor Information Document (KIID) beter inzicht gegeven in essentiële informatie met betrekking tot de aard en de risico’s van het beleggingsfonds. Credit Suisse heeft een ISAE 3402-verklaring voor dit fonds. De belegging in het fonds is dagelijks verhandelbaar. Er wordt single swing-pricing toegepast, hetgeen wil zeggen dat de in- en uittreders van het fonds de transactiekosten dragen. De net asset value (NAV) wordt hierop aangepast. De kosten kunnen variëren afhankelijk van het aantal in- en uittreders en de marktomstandigheden. De NAV zal hoger zijn bij een netto inschrijving en lager bij een netto uitschrijving. Onderstaand worden de volgende vijf risico’s binnen de commodities belegging beschreven, als ook de genomen beheersmaatregelen. I. II. III. IV. V.
tegenpartijrisico valutarisico securities lending risico actief risico liquiditeitsrisico
I.
tegenpartijrisico Het tegenpartijrisico in dit fonds ontstaat als de totale derivatenpositie een positieve waarde voor SPG heeft en de tegenpartij niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. De (opmerkelijke) tegenpartij van de commodities swap is Credit Suisse International. Deze partij is net als Credit Suisse Asset Management onderdeel van Credit Suisse Group. Beide partijen hebben afgesproken om geen onderpand uit te wisselen ten behoeve van dit fonds. Dit betekent dat er geen cashbedrag hoeft te worden vrijgemaakt t.b.v. het onderpandbeheer, maar het impliceert wel een additioneel risico voor de participanten in dit fonds. beheersmaatregelen Indien de totale derivatenpositie een waarde heeft van meer dan 10% van de portefeuille, wordt deze tegengesloten en opnieuw aangegaan (reset). Elke maand wordt de totale derivatenpositie gereset indien dit niet in de tussentijd als gevolg van waardeverandering heeft plaatsgevonden. Deze restricties beperken het tegenpartijrisico. Het is de portefeuillemanager bovendien toegestaan een andere tegenpartij te kiezen.
74
II.
valutarisico De referentievaluta van het fonds is de Amerikaanse dollar. SPG belegt echter in de euro shareclass. Hierbij wordt het valutarisico van de Amerikaanse dollar versus de euro op dagbasis afgedekt door middel van valutatermijncontracten.
III.
securities lending Begin 2012 is Credit Suisse gestopt met het securities lending programma. Het uitlenen van effecten leverde te weinig rendement op. Binnen de fondsrichtlijnen is securities lending echter nog steeds toegestaan. Momenteel heeft Credit Suisse geen plannen om weer te starten met securities lending. Credit Suisse zal de beleggers informeren over nieuwe ontwikkelingen.
IV. actief risico Het fonds heeft als doelstelling om jaarlijks een rendement te genereren van 1% (vóór kosten) boven de benchmark, met een verwachte tracking error van 1,5%. De benchmark is met ingang van september 2013 de Bloomberg Commodity Total Return Index. 6 Deze benchmark hanteert een meer gelijkmatige spreiding tussen verschillende soorten grondstoffen dan de S&P GSCI index (welke een allocatie van circa tweederde naar energie-gerelateerde grondstoffen heeft). Het fonds heeft als doelstelling om jaarlijks een extra rendement te genereren van 1,0% (voor kosten) ten opzichte van deze benchmark, met een target tracking error van 1,0% tot 1,5%. Dit wordt gedaan middels een enhanced cashstrategie en een actieve doorrolstrategie. Hierbij wordt een actieve positie genomen ten opzichte van de benchmark door bijvoorbeeld een andere doorrolstrategie te hanteren en/of door contracten met een andere looptijd te selecteren. Er worden geen over- of onderwegingen genomen in de diverse subcategorieën binnen commodities. De geannualiseerde ex-post tracking error van het fonds over de afgelopen 5 jaar bedraagt 1,11% per ultimo 2014. Interne richtlijnen omtrent actieve posities worden niet door Credit Suisse vrijgegeven. De beleggingsadviescommissie monitort het actief risico op kwartaalbasis, middels de rapportages van Credit Suisse. Hierbij wordt gekeken naar de outperformance en de ex-post tracking error. V.
6
liquiditeitsrisico Het fonds kent een dagelijkse verhandelbaarheid.
De benchmark had op dat moment nog een andere naam (Dow Jones UBS Commodity Index).
75
Bijlage 3.1: Begrippen Benchmark Een index waarmee het rendement van een belegging of beleggingsfonds kan worden vergeleken. Een voorbeeld is de MSCI World Index, deze index probeert een goede weergave te zijn van de aandelenmarkten in ontwikkelde markten. Central Counterparty (CCP) Clearing Een proces waarbij alle transacties worden gecleared bij een centrale tegenpartij. Indien er bijvoorbeeld een renteswap wordt afgesloten, zal de tegenpartij van zowel het pensioenfonds als de partij waarmee het derivaat oorspronkelijk wordt afgesloten één centrale entiteit zijn (de CCP). CCP’s zijn gereguleerde entiteiten, bedoeld om de financiële stabiliteit te waarborgen. Creditspread Kredietrisico-opslag. Enhanced indexing Passief beheer van een portefeuille waarbij er beperkte ruimte is voor actief beheer. Full replication Alle onderliggende posities van de benchmark worden daadwerkelijk gekocht. Holding Positie in een belegging. Leverage Hefboomeffect. Look-through De onderliggende posities van een beleggingsfonds zijn in te zien. Optimalisatie methode Niet alle onderliggende posities van de benchmark worden gekocht, maar slechts dat gedeelte waarbij het benchmarkrendement nauwkeurig kan worden nagebootst. Over-The-Counter (OTC) product Financiële transactie die niet via een beurs verloopt, maar die direct tussen twee partijen wordt afgesloten. Rebalancing Het (periodiek) bijsturen van de beleggingsportefeuille zodat de gewichten van de verschillende beleggingscategorieën zich weer binnen de afgesproken bandbreedte bevinden. Renteswap Een renteswap wordt gesloten tussen twee partijen, waarbij periodiek een uitwisseling plaatsvindt van een vaste rentebetaling (fixed leg) tegen een variabele rentebetaling (floating leg). Bij een receiver swap ontvangt het pensioenfonds de bij het aangaan van de swap vastgestelde lange swaprente (fixed leg) tijdens de duur van het swapcontract en betaalt het de halfjaarlijks (of 3-maandelijks) fluctuerende korte rente (floating leg). Deze positie is te vergelijken met de koop van een lange obligatie en verkoop van een korte obligatie (zie figuur hieronder). Overigens wordt bij de betaling van de geldstromen netting toegepast. Enkel het netto saldo van de vaste en variabele betalingen wordt uitgewisseld, en niet de volledige hoofdsommen. Bij het aangaan van de swap wordt de vaste rente dusdanig vastgesteld dat de waarde van het contract nihil is. Er vindt dus geen initiële investering plaats door één van beide partijen. Als gevolg van rentebewegingen op de markt krijgt de swap een positieve of negatieve waarde. Indien de rente op de kapitaalmarkt stijgt, daalt de waarde van de renteswap (vergelijkbaar met een langlopende obligatie). Bij een daling van de kapitaalmarktrente, stijgt de waarde van de swap. Het tegenpartijrisico 76
wordt bij overschrijding van een afgesproken marktwaarde gereduceerd door het uitwisselen van onderpand. 6M Euribor x 1/2
6M Euribor x 1/2
6M Euribor x 1/2
6M Euribor x 1/2
Betaal aan tegenpartij Ontvang van tegenpartij 3.5%
3.5%
Illustratie van geldstromen in een receiver renteswap: het pensioenfonds betaalt elk halfjaar de variabele korte rente (6-maands euribor rente x ½) en ontvangt elk jaar de vaste rente (in dit geval 3,5%). Bij een zero-coupon swap vinden er geen tussentijdse rentebetalingen plaats, maar enkel een afrekening op het einde van de looptijd. Ringfencing Het juridisch scheiden van verschillende activa of passiva binnen een organisatie. Semi open end beleggingsfonds Een type beleggingsfonds met een in beginsel vast aantal aandelen, waarvan het kapitaal niet per direct kan worden gewijzigd door de aan- of verkoop van eigen aandelen. Het fonds heeft echter wel de mogelijkheid (en de intentie) om bij toe- en uittredingen gefaseerd en onder randvoorwaarden het aandelenkapitaal te wijzigen. Single- versus multi-manager Bij een single-manager aanpak wordt een belegging ingevuld middels een enkele beheerder. Bij een multi-manager aanpak wordt de belegging gespreid over verschillende beheerders. Een mogelijke reden hiervoor is de overtuiging dat de performance van een enkele beheerder sterk kan fluctueren door de tijd. Total return swap Swapovereenkomst waarin de ene partij een afgesproken rente betaalt (vast of variabel), eventueel opgehoogd met een vaste opslag. In ruil daarvoor betaalt de tegenpartij het totale rendement op een onderliggend product (bijv. een commodities index of een obligatie). Tracking error Gestandaardiseerde afwijking van de performance van een belegging ten opzichte van de performance van een benchmark. Vaak wordt dit gemeten op basis van maandrendementen over een periode van bijvoorbeeld 3 of 5 jaar.
77
Bijlage 3.2 Investment Beliefs Stichting Pensioenfonds Grontmij hanteert de volgende kern investment beliefs: 1. Strategische asset allocatie is een belangrijke keuze in het beleggingsproces Binnen randvoorwaarden, zoals het maximaal te lopen risico, het verwacht rendement en het profiel van de verplichtingen, is de strategische asset allocatie de belangrijkste component in de realisatie van het rendement. De beslissing om wel of niet in een bepaalde categorie te beleggen, heeft op lange termijn veel meer impact dan de beslissing om binnen een bepaalde categorie in een specifiek beleggingsinstrument te beleggen. Daarom: hanteert het pensioenfonds een top-down benadering bij de samenstelling van deportefeuille. Na de bepaling van de optimale asset mix worden de regio-allocatie, benchmarks, submarkten, kwaliteit van obligatiemarkten en overige componenten vastgesteld; besteedt het pensioenfonds relatief veel tijd en energie aan de bepaling van de strategische asset mix. Door een uitgebreide ALM-studie, waarbij praktisch gezien zoveel mogelijk verschillende asset mixen worden onderzocht, krijgt het pensioenfonds een goed inzicht in de toegevoegde waarde van diverse beleggingscategorieën; formuleert het pensioenfonds richtlijnen omtrent de maximale afwijking van de strategische asset mix. 2. Diversificatie is belangrijk, maar slechts tot een bepaalde hoogte Diversificatie zorgt voor spreiding van het beleggingsrisico. Dit effect treedt op wanneer beleggingen niet gelijktijdig stijgen en dalen. Door dit effect is het mogelijk een deel van de portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico recht evenredig toeneemt. Echter, een breder gespreide portefeuille trekt ook een zwaardere wissel op het bestuur, bestuursbureau en vermogensbeheerder. Daarom: wordt het vermogen geïnvesteerd in verscheidene beleggingscategorieën; wordt de toegevoegde waarde van een belegging uitgebreid onderzocht, alvorens een investering wordt gedaan; moet een belegging een significante bijdrage leveren aan het risico-rendementsprofiel van de totale portefeuille alvorens het een investering waard is; bedraagt een minimaal strategisch gewicht op asset niveau 5%.
3. Consistent outperformance genereren is zeer moeilijk Zowel academische research als eigen ervaringen leren dat zelfs de meest professionele beleggers moeite hebben om de benchmark op lange termijn te verslaan. Redenen hiervoor zijn onder meer transactiekosten, management fees en de onmogelijkheid dat iedere beleggingsbeslissing goed uitpakt. Daarom: wordt voor een groot deel van het vermogen een (semi)-passief beleid gevoerd. Actief beleid wordt alleen toegepast bij voldoende sterke argumenten; wordt om spreidingsredenen een multi-management strategie gehanteerd binnen de vastgoedportefeuille, omdat bij actief beleid de relatieve performance per manager in de loop van de tijd behoorlijk kan fluctueren; hanteert het pensioenfonds geen eigen timingstrategie en worden zowel grote investeringen als desinvesteringen bewust gespreid uitgevoerd.
4. Het beleggingsbeleid dient zowel de nominale als de reële verplichtingen te reflecteren Door inflatie wordt de koopkracht (reële waarde) van een nominale pensioenuitkering op termijn steeds minder. Het pensioenfonds kan de kans op toeslagverlening verhogen door te beleggen in beleggingscategorieën die naar verwachting een additioneel rendement bovenop de verplichtingen zullen behalen, dan wel een rendement hebben dat naar verwachting positief samenhangt met de inflatieontwikkelingen. 78
Daarom: belegt het pensioenfonds in aandelen, vastgoed en grondstoffen; worden de kansen op onderdekking enerzijds en toeslagverlening anderzijds in samenhang bekeken middels periodieke ALM-studies.
Sub investment beliefs Naast de kern investment beliefs in de vorige paragraaf, hanteert SPG ter concretisering een aantal subbeliefs. De hierbij gehanteerde volgorde is nadrukkelijk geen indicatie van de relevantie van een belief, maar zorgt met de kern investment beliefs voor een logisch geheel. 1. Risico’s worden enkel genomen indien er een risicopremie tegenover staat De reden om in beleggingscategorieën met een hoger risico te beleggen is een hoger verwacht rendement op lange termijn. Er bestaat een vergoeding (risicopremie) voor een aantal investeringen met een hoger risico. Daarom: wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in beleggingscategorieën met een hoger risico; worden risico’s waar geen additioneel verwacht rendement tegenover staat, zoveel mogelijk beperkt; dient er zowel fundamenteel als kwantitatief een sterke onderbouwing te zijn om tot een investering over te gaan.
2. Voor illiquide beleggingen wordt een risicopremie ontvangen Illiquide beleggingen zoals direct vastgoed, infrastructuur of private equity, kennen een extra verwacht rendement ten opzichte van de beursgenoteerde aandelen en vastgoedfondsen. Als lange termijn belegger kan een pensioenfonds hier van profiteren. Daarom: wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in direct vastgoed; oriënteert het pensioenfonds zich doorlopend op mogelijke andere illiquide beleggingen. 3. Er wordt enkel belegd in begrijpelijke, transparante beleggingscategorieën en -instrumenten Alle investeringen in vermogenscategorieën hebben een duidelijk doel. Dat kan zijn het behalen van rendement, het afdekken van risico’s of het spreiden van risico’s. De doelstelling is om een optimaal rendement te realiseren binnen een vastgesteld risicokader. Daarvoor is het van belang om niet geconfronteerd te worden met risico’s die bij aanvang niet onderkend zijn. Een belegging moet transparant zijn om de mogelijke risico’s van de investering in te kunnen schatten, anders heeft de samenstelling van de portefeuille mogelijk een ander risico- rendementsprofiel dan gedacht. Daarom: beoordeelt het pensioenfonds iedere belegging in de context van de andere investeringen, als onderdeel van een uitgebalanceerde en gespreide portefeuille; doet het pensioenfonds uitgebreid onderzoek naar nieuwe investeringen, net zo lang tot alle elementen worden begrepen; maakt het pensioenfonds gebruik van externe professionals ter ondersteuning bij de selectie en evaluatie van beleggingscategorieën en -beheerders. 4. Een bewuste benchmarkkeuze verbetert het risico-rendementsprofiel Na de bepaling van de asset allocatie wordt met de keuze van de benchmarks de invulling van het beleggingsbeleid vormgegeven. Door bewust te kiezen voor een bepaald toegestaan beleggingsuniversum, met aandacht voor de wijze waarop binnen dit universum gealloceerd wordt, kan een positief effect op het risico-rendementsprofiel van het pensioenfonds ontstaan.
79
Daarom: bespreekt het pensioenfonds bij een nieuw mandaat met haar adviseurs en vermogensbeheerders de benchmarkkeuze, legt dit vast en beoordeelt de keuze vervolgens periodiek; wordt in het beleggingsplan de keuze voor de benchmark onderbouwd. 5. Beleggingsstrategieën dienen zich over de economische cyclus heen te hebben bewezen voordat er in belegd kan worden Een pensioenfonds gaat langdurige verplichtingen aan. Om aan deze verplichtingen tegemoet te komen wil het pensioenfonds prudent omgaan met de haar toegewezen middelen. Dit houdt onder meer in, dat geïnvesteerd wordt in strategieën die bewezen hebben toegevoegde waarde te kunnen leveren bij de realisatie van de doelstellingen. Daarom: belegt het pensioenfonds in strategieën die zich over een horizon van minimaal zeven jaren bewezen hebben; wordt er niet belegd in tijdelijke ontwikkelingen; zal het pensioenfonds niet voorop lopen in nieuwe ontwikkelingen; wordt onderzoek gedaan naar markt- en productontwikkelingen om structurele vernieuwingen te onderkennen. 6. Een zorgvuldige afweging van kosten en verwacht rendement leidt uiteindelijk tot betere netto resultaten Het pensioenfonds maakt gebruik van verschillende dienstverleners, zoals vermogensbeheerders, die helpen bij het behalen van de uiteindelijke doelstellingen. Echter, dit brengt ook kosten met zich mee. Deze kosten verminderen het netto rendement en daarmee het uiteindelijke pensioeninkomen. Het zorgvuldig beoordelen van deze kosten is dan ook noodzakelijk. Daarom: streeft het pensioenfonds ernaar om alle kosten transparant en inzichtelijk te maken; dienen alle kosten, door zowel het pensioenfonds als de dienstverleners, verantwoord te worden; beoordeelt het pensioenfonds doorlopend de marktconformiteit van deze kosten. 7. Bij het uitlenen van effecten (“securities lending”) kan een situatie ontstaan waarbij de verwachte opbrengsten niet opwegen tegen de risico’s Veel vermogensbeheerders maken gebruik van securities lending. Daarbij worden de stukken binnen bijvoorbeeld een beleggingsfonds uitgeleend. Hier wordt vervolgens een (kleine) vergoeding voor ontvangen. Echter, door het uitlenen van effecten ontstaat een tegenpartijrisico indien de tegenpartij de geleende stukken niet volledig of tijdig kan teruggeven en/of het onderpand risicovol wordt belegd. Bovendien geldt dat de belegger doorgaans maar een deel van de securities lending opbrengsten ontvangt, maar wel het volledige risico draagt. Daarnaast heeft SPG aarzelingen bij het gebruik van het securities lending. Daar waar het meestal om zuivere redenen wordt gehanteerd, namelijk om een efficiëntere markt te bewerkstelligen, bestaan er ook voorbeelden van oneigenlijk gebruik. Los van het reputatierisico, wil SPG daar principieel niet aan meewerken. Daarom: is het pensioenfonds om principiële redenen geen voorstander van securities lending; wordt de voorkeur gegeven aan beleggingsfondsen waarbinnen geen securities lending plaatsvindt; dient er een robuust onderpandbeleid te zijn indien er wel securities lending plaatsvindt; dient het additionele rendement van securities lending in lijn te zijn met het risico dat het pensioenfonds loopt; monitort het pensioenfonds de manier waarop eventuele securities lending plaatsvindt zorgvuldig.
80
8. Het is van belang dat de beleggingen indien mogelijk op een maatschappelijk verantwoorde manier plaatsvinden Het pensioenfonds hecht er belang aan dat het pensioenvermogen wordt belegd op een maatschappelijk verantwoorde manier. Echter, dit beleid dient niet ten koste te gaan van het verwachte rendement. Gezien de omvang van de portefeuille en de wijze van beleggen (met name passief en middels beleggingsfondsen) heeft SPG doorgaans geen directe invloed op de gemaakte keuzes van de beheerders. Daarom: is het pensioenfonds betrokken bij het beleid binnen de beleggingsfondsen middels ‘engagement’ (het proberen te beïnvloeden van het beleid); wordt de voorkeur gegeven aan beleggingsfondsen met een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid boven vergelijkbare fondsen zonder een dergelijk beleid. Nemen de vastgoedfondsen waarin wordt belegd deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB).
81
Bijlage 3.3 Format evaluatie vermogensbeheerder beheerder beleggingscategorie jaar I. ORGANISATIE belang asset management ervaring team omvang team stabiliteit team II. BELEGGINGSPROCES logisch en consistent vernieuwend inbedding in organisatie III. RISICOMANAGEMENT kwaliteit systemen inbedding in organisatie IV. SERVICE kwaliteit rapporten tijdigheid informatie inspelen op ad-hoc vragen V. FEES/PERFORMANCE beloningsbeleid management fee TER jaar indicatie instap-/uitstapkosten Onderstaande gegevens per ultimo jaar. outperformance ex ante outperformance 1 jaar outperformance 3 jaar outperformance since inception tracking error ex ante tracking error lange termijn
De beoordelingen per criterium kunnen variëren van -- (zeer slecht) tot ++ (uitstekend).
82
Bijlage 3.4 Beleidscyclus beleggingen Activiteit Vergaderingen betrokken gremia Periodieke vergadering
Betrokken partijen
Frequentie
Bestuur
6 keer per jaar
Periodieke vergadering
BAC
Q1, Q2, Q3, Q4 2 extra themavergaderingen per jaar
Periodieke evaluatie en herbeoordeling van het strategische beleggingsbeleid BAC / Bestuur ALM-studie en herijking strategisch beleggingsbeleid Indien opportuun, i.c.m. discussie omtrent vastgelegde risicohouding en investment beliefs
Q1 (elke drie jaar)
Jaarlijkse haalbaarheidstoets
BAC / Bestuur
Q2
Evaluatie (randvoorwaarden) beleggingsbeleid, rekening houdend met de prudent person regel o Richtniveaus en bandbreedtes per beleggingscategorie o Beleid voor de beheersing van relevante risico’s Kan leiden tot herijking (strategisch) beleggingsbeleid
BAC / Bestuur
Q2
Herijking strategisch vastgoedplan
BAC / Bestuur / GCC
Q2 (elke drie jaar)
Evaluatie vermogensbeheerders en externe adviseurs
BAC / Bestuur
Q4
Selectie vermogensbeheerders en externe adviseurs
BAC / Bestuur
Indien opportuun
Pensioenbureau
Per ieder maandeinde
Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking
BlackRock
Dagelijks
Monitoren en eventueel herbalanceren allocatie regiofondsen aandelenmandaat
BlackRock
Maandelijks
Monitoring gewichten per beleggingscategorie en voorbereiden eventueel voorstel tot herbalanceren
BAC
Q1, Q2, Q3, Q4
Besluit tot herbalanceren
Bestuur
Indien opportuun
Doorgeven uitkeringenstroom aan BlackRock
Pensioenbureau
Q1
Vermogensbeheerders
Afhankelijk van gegevens op maand- of kwartaalbasis
Uitvoering en monitoring beleggingsbeleid Monitoring beleggingsmix Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan bestuur
Monitoring beleggingen en beleggingsbeleid Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds
83
Opleveren performance- en attributieoverzicht totale portefeuille
Custodian
Q1, Q2, Q3, Q4
Opleveren factsheet aan bestuur met belangrijkste financiële ontwikkelingen
Pensioenbureau
Per ieder maandeinde
BAC Toetsing en beoordeling beleid vermogensbeheerders en resultaat beleggingen a.d.h.v. de ontvangen rapportages, rekening houdend met de prudent person regel Kan leiden tot herbeoordeling van het strategische beleggingsbeleid
Q1, Q2, Q3, Q4
Samenstellen risicodashboard ter bespreking binnen de audit commissie.
Pensioenbureau, audit commissie
Q1, Q2, Q3, Q4
BlackRock Overige beheerders
Q1, Q2, Q3, Q4 Jaarlijks
Presentaties aan de BAC Toelichting resultaten en vooruitzichten
84
Bijlage 3.5 Jaarkalender beleggingen 2016 Januari Beleggingsadviescommissie / Bestuur Elke drie jaar: ALM-studie en herijking strategisch beleggingsbeleid. Dit is in 2018 wederom aan de orde. Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Custodian Opleveren performance- en attributieoverzicht totale portefeuille (per einde Q4). Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. Doorgeven uitkeringenstroom aan BlackRock ter herijking van de renteafdekking. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. Februari Beleggingsadviescommissie, BlackRock, Grontmij Capital Consultants (GCC) Periodieke vergadering Monitoring gewichten per beleggingscategorie en voorbereiden eventueel besluit tot herbalanceren. Toetsing en beoordeling beleid vermogensbeheerders en resultaat beleggingen a.d.h.v. de ontvangen rapportages. BlackRock: toelichting resultaten en vooruitzichten. GCC: toelichting resultaten en vooruitzichten. Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat.
Maart Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat.
85
April Beleggingsadviescommissie / Bestuur Uitvoeren jaarlijkse haalbaarheidstoets (rapportage aan DNB uiterlijk 30 juni). Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Custodian Opleveren performance- en attributieoverzicht totale portefeuille (per einde Q1). Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. Mei Beleggingsadviescommissie, BlackRock, Grontmij Capital Consultants (GCC) Periodieke vergadering Monitoring gewichten per beleggingscategorie en voorbereiden eventueel besluit tot herbalanceren. Toetsing en beoordeling beleid vermogensbeheerders en resultaat beleggingen a.d.h.v. de ontvangen rapportages. BlackRock: toelichting resultaten en vooruitzichten. GCC: toelichting resultaten en vooruitzichten. Evaluatie (randvoorwaarden) beleggingsbeleid, rekening houdend met de prudent person regel. Hierbij wordt met name aandacht besteed aan de richtniveaus en bandbreedtes per beleggingscategorie, alsmede het beleid voor de beheersing van relevante risico’s. De evaluatie kan leiden tot een herijking van het (strategisch) beleggingsbeleid. Elke drie jaar: herijking strategisch vastgoedplan. Dit is in 2018 wederom aan de orde. Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. Juni Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. Deadline rapportage Haalbaarheidstoets aan DNB (30 juni). 86
Juli Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Custodian Opleveren performance- en attributieoverzicht totale portefeuille (per einde Q2). Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. Augustus Beleggingsadviescommissie, BlackRock, Grontmij Capital Consultants (GCC) Periodieke vergadering Monitoring gewichten per beleggingscategorie en voorbereiden eventueel besluit tot herbalanceren. Toetsing en beoordeling beleid vermogensbeheerders en resultaat beleggingen a.d.h.v. de ontvangen rapportages. BlackRock: toelichting resultaten en vooruitzichten. GCC: toelichting resultaten en vooruitzichten. Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. September Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. Oktober Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Custodian Opleveren performance- en attributieoverzicht totale portefeuille (per einde Q3).
87
Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat.
November Beleggingsadviescommissie, BlackRock, Grontmij Capital Consultants (GCC) Periodieke vergadering Monitoring gewichten per beleggingscategorie en voorbereiden eventueel besluit tot herbalanceren. Toetsing en beoordeling beleid vermogensbeheerders en resultaat beleggingen a.d.h.v. de ontvangen rapportages. BlackRock: toelichting resultaten en vooruitzichten. GCC: toelichting resultaten en vooruitzichten. Evaluatie vermogensbeheerders en externe adviseurs. Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat. December Vermogensbeheerders Opleveren beleggingsrapportages aan het pensioenfonds en gegevens t.b.v. de DNB-verslagstaten aan de administrateur van het pensioenfonds. Pensioenbureau Opleveren factsheet met de belangrijkste financiële ontwikkelingen aan het bestuur. Controleren actuele beleggingsmix en verantwoording in factsheet aan het bestuur. BlackRock Monitoren en eventueel herbalanceren renteafdekking. Monitoren en eventueel herbalanceren wegingen regiofondsen aandelenmandaat.
88
Bijlage 4 – Verklaring inzake beleggingsbeginselen 0.
Introductie
Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna: het pensioenfonds). Pensioenfondsen zijn volgens de Europese Pensioenrichtlijn verplicht een dergelijke verklaring op te stellen. De Europese Pensioenrichtlijn regelt de werkzaamheden van en het toezicht op pensioenfondsen. In Nederland is de richtlijn verwerkt in de Pensioenwet. Deze wet schrijft Nederlandse pensioenfondsen voor de Verklaring op te nemen als bijlage bij de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Op verzoek van een belanghebbende bij het pensioenfonds wordt de Verklaring verstrekt. Ook is de Verklaring terug te vinden op Insite, het Intranet van Grontmij. Deze Verklaring is door het bestuur van het pensioenfonds opgesteld op 21 juni 2012 en wordt om de drie jaren herzien. Daarnaast wordt de Verklaring onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt. Hoofdstuk 1 gaat over de organisatie van het pensioenfonds. In hoofdstuk 2 staan we stil bij het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 3 gaat over de uitvoering van het beleggingsbeleid.
1.
Organisatie
1.1
Pensioenfonds
Het pensioenfonds is het pensioenfonds voor (ex-)medewerkers van Grontmij Nederland Holding B.V. (hierna: de werkgever) en voert de pensioenregeling ten behoeve van de financiële gevolgen van pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. 1.2
Bestuur
Het bestuur van het pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor alle activiteiten, inclusief het beleggingsbeleid. Zij stelt het strategisch beleid vast en houdt toezicht op de uitvoering ervan. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen zijn helder gescheiden. 1.3
Directie
Het bestuur benoemt de directie van het pensioenfonds. De directie is tezamen met het dagelijkse bestuur belast met de dagelijkse leiding van het pensioenfonds. Voorts is de directie belast met de advisering aan het bestuur en de uitvoering van de beleids- en beheersbeslissingen van het bestuur. De directie legt verantwoording af over zijn handelen aan het bestuur. 1.3
Beleggingsadviescommissie
Een beleggingsadviescommissie, bestaande uit 4 bestuursleden, de directeur van het fonds en een externe adviseur, adviseert het bestuur van het pensioenfonds inzake de vormgeving van het beleggingsbeleid. Taken van de beleggingsadviescommissie zijn het opstellen van het (strategisch) beleggingsplan en het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerders. De commissie bespreekt per kwartaal het gevoerde en te voeren beleggingsbeleid en de ontwikkelingen op de financiële markten. Er vinden jaarlijks tevens twee themavergaderingen plaats, waarbij relevant geachte onderwerpen nader behandeld worden.
89
1.4
Deskundigheid
Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de deskundigheid die vereist is voor: een optimaal beleggingsresultaat; een professioneel beheer van de beleggingen en een goede beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s. Het pensioenfonds beschikt over een geschiktheidsheidsplan ten behoeve van het bestuur. 1.4
Gedragscode
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gewaakt voor belangenverstrengeling. Met het oog daarop zijn de leidinggevenden en medewerkers van het pensioenfonds gehouden een gedragscode na te leven. Een externe compliance officer ziet toe op naleving van de gedragscode. 1.5
Toezicht
De DNB houdt toezicht op de financiële positie van pensioenfondsen op basis van de Pensioenwet. DNB heeft een belangrijk onderdeel van haar regelgeving uitgewerkt in het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK). Hierdoor heeft met name risicomanagement een veel prominentere rol gekregen binnen het financiële management van een pensioenfonds. Ook toetst DNB of de pensioenbestuurders deskundig en integer handelen. De Autoriteit Financiele Markten (AFM) houdt toezicht op de informatieverstrekking door pensioenfondsen. De pensioenfondsen moeten bepaalde, in de wet vastgelegde informatie geven aan deelnemers, de slapers en gepensioneerden. Deze informatie moet op tijd, begrijpelijk, duidelijk en juist zijn. 1.6
Kernactiviteiten
Het pensioenfonds beperkt zich tot activiteiten die verband houden met pensioen en daaraan gerelateerde werkzaamheden. Het pensioenfonds ontplooit geen nevenactiviteiten.
90
2.
Beleggingsbeleid
2.1
Algemeen
Het pensioenfonds belegt de ontvangen pensioenpremies om in de toekomst aan haar (gewezen) deelnemers pensioenuitkeringen te kunnen verstrekken. Het pensioenfonds beoordeelt elke belegging op grond van risico- en rendementsoverwegingen in relatie tot de verplichtingenstructuur. In beginsel sluit het pensioenfonds geen afzonderlijke beleggingscategorie, -instrument of -techniek uit. Het pensioenfonds belegt vanuit de prudent person gedachte. Dit komt in grote mate overeen met dat wat de Nederlandsche Bank (DNB) ‘op solide wijze’ beleggen noemt. Daarbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. Bij alle beleggingsactiviteiten gelden algemene uitgangspunten:
het vermogen wordt belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers;
het vermogensbeheer wordt op deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd;
het pensioenfonds hanteert het voorzichtigheidsbeginsel: dit wil zeggen dat het vermogen op een zodanige manier wordt belegd dat de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de middelen voldoende zijn gewaarborgd; de belegde middelen worden op voldoende wijze gediversifieerd (gespreid).
De doelstelling van het beleggingsbeleid op de lange termijn is het het beheren van solide beleggingen in overeenstemming met de prudent-personregel en de Pensioenwet, zodat met de beleggingsresultaten en de premiestortingen kan worden voldaan aan de lopende en toekomstige verplichtingen en indien mogelijk toeslagen kunnen worden verleend. Beleggingen brengen echter ook het risico met zich mee dat de verwachte rendementen niet worden gehaald. Het pensioenfonds brengt de risico’s daarom regelmatig in kaart met een zogenaamde Asset Liability Management-studie (ALM). In een ALM-studie wordt onderzocht hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn ontwikkelt binnen verschillende economische scenario’s. Bij het bepalen van de samenstelling van de beleggingsportefeuille (Assets) wordt rekening gehouden met de specifieke verplichtingenstructuur (Liabilities) van ons pensioenfonds. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met de financiering (zoals is overeengekomen met de werkgever / werknemer) en de ambitie met betrekking tot het verlenen van toeslagen. 2.2
Investment beliefs
Met behulp van investment beliefs, of het vastleggen van beleggingsbeginselen, formuleert een pensioenfonds een kader hoe het omgaat met financiële markten en producten. Goed opgestelde investment beliefs vormen een visie op de werking van financiële markten en de manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om zijn doelstellingen te behalen. De beliefs geven daarmee een kader voor de beleggingsadviescommissie om nieuwe beleggingsmogelijkheden te beoordelen, zijn een ijkpunt voor het bestuur en maken een duidelijkere verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders mogelijk. Stichting Pensioenfonds Grontmij hanteert de volgende kern investment beliefs:
1. Strategische asset allocatie is een belangrijke keuze in het beleggingsproces Binnen randvoorwaarden, zoals het maximaal te lopen risico, het verwacht rendement en het profiel van de verplichtingen, is de strategische asset allocatie de belangrijkste component in de realisatie van het rendement. De beslissing om wel of niet in een bepaalde categorie te beleggen, heeft op 91
lange termijn veel meer impact dan de beslissing om binnen een bepaalde categorie in een specifiek beleggingsinstrument te beleggen. Daarom: hanteert het pensioenfonds een top-down benadering bij de samenstelling van deportefeuille. Na de bepaling van de optimale asset mix worden de regio-allocatie, benchmarks, submarkten, kwaliteit van obligatiemarkten en overige componenten vastgesteld; besteedt het pensioenfonds relatief veel tijd en energie aan de bepaling van de strategische asset mix. Door een uitgebreide ALM-studie, waarbij praktisch gezien zoveel mogelijk verschillende asset mixen worden onderzocht, krijgt het pensioenfonds een goed inzicht in de toegevoegde waarde van diverse beleggingscategorieën; formuleert het pensioenfonds richtlijnen omtrent de maximale afwijking van de strategische asset mix. 2. Diversificatie is belangrijk, maar slechts tot een bepaalde hoogte Diversificatie zorgt voor spreiding van het beleggingsrisico. Dit effect treedt op wanneer beleggingen niet gelijktijdig stijgen en dalen. Door dit effect is het mogelijk een deel van de portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico recht evenredig toeneemt. Echter, een breder gespreide portefeuille trekt ook een zwaardere wissel op het bestuur, bestuursbureau en vermogensbeheerder. Daarom: wordt het vermogen geïnvesteerd in verscheidene beleggingscategorieën; wordt de toegevoegde waarde van een belegging uitgebreid onderzocht, alvorens een investering wordt gedaan; moet een belegging een significante bijdrage leveren aan het risico-rendementsprofiel van de totale portefeuille alvorens het een investering waard is; bedraagt een minimaal strategisch gewicht op asset niveau 5%.
3. Consistent outperformance genereren is zeer moeilijk Zowel academische research als eigen ervaringen leren dat zelfs de meest professionele beleggers moeite hebben om de benchmark op lange termijn te verslaan. Redenen hiervoor zijn onder meer transactiekosten, management fees en de onmogelijkheid dat iedere beleggingsbeslissing goed uitpakt. Daarom: wordt voor een groot deel van het vermogen een (semi)-passief beleid gevoerd. Actief beleid wordt alleen toegepast bij voldoende sterke argumenten; wordt om spreidingsredenen een multi-management strategie gehanteerd binnen de vastgoedportefeuille, omdat bij actief beleid de relatieve performance per manager in de loop van de tijd behoorlijk kan fluctueren; hanteert het pensioenfonds geen eigen timingstrategie en worden zowel grote investeringen als desinvesteringen bewust gespreid uitgevoerd.
4. Het beleggingsbeleid dient zowel de nominale als de reële verplichtingen te reflecteren Door inflatie wordt de koopkracht (reële waarde) van een nominale pensioenuitkering op termijn steeds minder. Het pensioenfonds kan de kans op toeslagverlening verhogen door te beleggen in beleggingscategorieën die naar verwachting een additioneel rendement bovenop de verplichtingen zullen behalen, dan wel een rendement hebben dat naar verwachting positief samenhangt met de inflatieontwikkelingen.
92
Daarom: belegt het pensioenfonds in aandelen, vastgoed en grondstoffen; worden de kansen op onderdekking enerzijds en toeslagverlening anderzijds in samenhang bekeken middels periodieke ALM-studies.
Sub investment beliefs Naast de kern investment beliefs in de vorige paragraaf, hanteert SPG ter concretisering een aantal subbeliefs. De hierbij gehanteerde volgorde is nadrukkelijk geen indicatie van de relevantie van een belief, maar zorgt met de kern investment beliefs voor een logisch geheel. 1. Risico’s worden enkel genomen indien er een risicopremie tegenover staat De reden om in beleggingscategorieën met een hoger risico te beleggen is een hoger verwacht rendement op lange termijn. Er bestaat een vergoeding (risicopremie) voor een aantal investeringen met een hoger risico. Daarom: wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in beleggingscategorieën met een hoger risico; worden risico’s waar geen additioneel verwacht rendement tegenover staat, zoveel mogelijk beperkt; dient er zowel fundamenteel als kwantitatief een sterke onderbouwing te zijn om tot een investering over te gaan. 2. Voor illiquide beleggingen wordt een risicopremie ontvangen Illiquide beleggingen zoals direct vastgoed, infrastructuur of private equity, kennen een extra verwacht rendement ten opzichte van de beursgenoteerde aandelen en vastgoedfondsen. Als lange termijn belegger kan een pensioenfonds hier van profiteren. Daarom: wordt een deel van het vermogen geïnvesteerd in direct vastgoed; oriënteert het pensioenfonds zich doorlopend op mogelijke andere illiquide beleggingen. 3. Er wordt enkel belegd in begrijpelijke, transparante beleggingscategorieën en -instrumenten Alle investeringen in vermogenscategorieën hebben een duidelijk doel. Dat kan zijn het behalen van rendement, het afdekken van risico’s of het spreiden van risico’s. De doelstelling is om een optimaal rendement te realiseren binnen een vastgesteld risicokader. Daarvoor is het van belang om niet geconfronteerd te worden met risico’s die bij aanvang niet onderkend zijn. Een belegging moet transparant zijn om de mogelijke risico’s van de investering in te kunnen schatten, anders heeft de samenstelling van de portefeuille mogelijk een ander risico- rendementsprofiel dan gedacht. Daarom: beoordeelt het pensioenfonds iedere belegging in de context van de andere investeringen, als onderdeel van een uitgebalanceerde en gespreide portefeuille; doet het pensioenfonds uitgebreid onderzoek naar nieuwe investeringen, net zo lang tot alle elementen worden begrepen; maakt het pensioenfonds gebruik van externe professionals ter ondersteuning bij de selectie en evaluatie van beleggingscategorieën en -beheerders. 4. Een bewuste benchmarkkeuze verbetert het risico-rendementsprofiel Na de bepaling van de asset allocatie wordt met de keuze van de benchmarks de invulling van het beleggingsbeleid vormgegeven. Door bewust te kiezen voor een bepaald toegestaan 93
beleggingsuniversum, met aandacht voor de wijze waarop binnen dit universum gealloceerd wordt, kan een positief effect op het risico-rendementsprofiel van het pensioenfonds ontstaan. Daarom: bespreekt het pensioenfonds bij een nieuw mandaat met haar adviseurs en vermogensbeheerders de benchmarkkeuze, legt dit vast en beoordeelt de keuze vervolgens periodiek; wordt in het beleggingsplan de keuze voor de benchmark onderbouwd. 5. Beleggingsstrategieën dienen zich over de economische cyclus heen te hebben bewezen voordat er in belegd kan worden Een pensioenfonds gaat langdurige verplichtingen aan. Om aan deze verplichtingen tegemoet te komen wil het pensioenfonds prudent omgaan met de haar toegewezen middelen. Dit houdt onder meer in, dat geïnvesteerd wordt in strategieën die bewezen hebben toegevoegde waarde te kunnen leveren bij de realisatie van de doelstellingen. Daarom: belegt het pensioenfonds in strategieën die zich over een horizon van minimaal zeven jaren bewezen hebben; wordt er niet belegd in tijdelijke ontwikkelingen; zal het pensioenfonds niet voorop lopen in nieuwe ontwikkelingen; wordt onderzoek gedaan naar markt- en productontwikkelingen om structurele vernieuwingen te onderkennen.
6. Een zorgvuldige afweging van kosten en verwacht rendement leidt uiteindelijk tot betere netto resultaten Het pensioenfonds maakt gebruik van verschillende dienstverleners, zoals vermogensbeheerders, die helpen bij het behalen van de uiteindelijke doelstellingen. Echter, dit brengt ook kosten met zich mee. Deze kosten verminderen het netto rendement en daarmee het uiteindelijke pensioeninkomen. Het zorgvuldig beoordelen van deze kosten is dan ook noodzakelijk. Daarom: streeft het pensioenfonds ernaar om alle kosten transparant en inzichtelijk te maken; dienen alle kosten, door zowel het pensioenfonds als de dienstverleners, verantwoord te worden; beoordeelt het pensioenfonds doorlopend de marktconformiteit van deze kosten. 7. Bij het uitlenen van effecten (“securities lending”) kan een situatie ontstaan waarbij de verwachte opbrengsten niet opwegen tegen de risico’s Veel vermogensbeheerders maken gebruik van securities lending. Daarbij worden de stukken binnen bijvoorbeeld een beleggingsfonds uitgeleend. Hier wordt vervolgens een (kleine) vergoeding voor ontvangen. Echter, door het uitlenen van effecten ontstaat een tegenpartijrisico indien de tegenpartij de geleende stukken niet volledig of tijdig kan teruggeven en/of het onderpand risicovol wordt belegd. Bovendien geldt dat de belegger doorgaans maar een deel van de securities lending opbrengsten ontvangt, maar wel het volledige risico draagt. Daarnaast heeft SPG aarzelingen bij het gebruik van het securities lending. Daar waar het meestal om zuivere redenen wordt gehanteerd, namelijk om een efficiëntere markt te bewerkstelligen, bestaan er ook voorbeelden van oneigenlijk gebruik. Los van het reputatierisico, wil SPG daar principieel niet aan meewerken. Daarom: is het pensioenfonds om principiële redenen geen voorstander van securities lending; wordt de voorkeur gegeven aan beleggingsfondsen waarbinnen geen securities lending plaatsvindt; 94
dient er een robuust onderpandbeleid te zijn indien er wel securities lending plaatsvindt; dient het additionele rendement van securities lending in lijn te zijn met het risico dat het pensioenfonds loopt; monitort het pensioenfonds de manier waarop eventuele securities lending plaatsvindt zorgvuldig. 8. Het is van belang dat de beleggingen indien mogelijk op een maatschappelijk verantwoorde manier plaatsvinden Het pensioenfonds hecht er belang aan dat het pensioenvermogen wordt belegd op een maatschappelijk verantwoorde manier. Echter, dit beleid dient niet ten koste te gaan van het verwachte rendement. Gezien de omvang van de portefeuille en de wijze van beleggen (met name passief en middels beleggingsfondsen) heeft SPG doorgaans geen directe invloed op de gemaakte keuzes van de beheerders. Daarom: is het pensioenfonds betrokken bij het beleid binnen de beleggingsfondsen middels ‘engagement’ (het proberen te beïnvloeden van het beleid); wordt de voorkeur gegeven aan beleggingsfondsen met een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid boven vergelijkbare fondsen zonder een dergelijk beleid. Nemen de vastgoedfondsen waarin wordt belegd deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB).
2.3
Vaststellen beleggingsbeleid
Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen (in de marktomstandigheden of in de situatie van het fonds) kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen. In het beleggingsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen twee functies. De eerste is het afdekken van risico’s met betrekking tot de verplichtingen en de tweede is het optimaal benutten van het risico dat mag worden gelopen teneinde een extra rendement te behalen. Voor de vastrentende waarden geldt dat de samenstelling en looptijd van de portefeuille jaarlijks wordt afgestemd op de verwachte uitkeringenstroom van het pensioenfonds. De overige categorieën hebben als doelstelling om op de lange termijn een rendement te genereren dat hoger is dan het benodigde rendement op de verplichtingen. Aan de hand van de uitkomsten van de ALM-studie wordt een beleggingsportefeuille gekozen met een acceptabele combinatie van premieniveau, het risico dat het fonds niet aan haar verplichtingen kan voldoen (kans op onderdekking) en kansen op toeslagverlening. De ALM-studie wordt in beginsel eens in de drie jaren, doch zoveel vaker uitgevoerd als het bestuur van het pensioenfonds dat wenselijk acht dan wel wordt verlangd door DNB. De samenstelling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën wordt vastgelegd in het beleggingsplan. Tevens worden grenzen aangegeven waarbinnen de vermogensbeheerders dienen te blijven. Op hoofdlijnen ziet de portefeuille er als volgt uit:
95
Minimum
Maximum
Vastrentende waarden 70% 65% Aandelen 23% 18% Vastgoed 7% 4% Commodities* 0% 0% Liquide middelen 0% -3% Totaal 100% * het huidige belang in Commodities zal in de loop van 2015 worden afgebouwd.
Norm
75% 28% 10% 0% 3%
Naast bovengenoemde verdeling staan in de beleggingsrichtlijnen verdere beleggingsinstructies over de manier waarop door de vermogensbeheerders mag worden belegd. Deze instructies kunnen variëren per categorie en regio. De beleggingsrichtlijnen gelden als een mandaat. Ze zeggen hoe de vermogensbeheerder het beleggingsbeleid dient uit te voeren. 2.4
Risicobeheersing
In deze paragraaf wordt in algemene zin ingegaan op de belangrijkste risico’s. In de volgende hoofdstukken worden de specifieke risico’s en de bijbehorende beheers-maatregelen per beleggingscategorie behandeld. De volgende risico’s worden besproken: I. II. III. IV. V. VI.
marktrisico renterisico inflatierisico valutarisico krediet- en tegenpartijrisico operationeel risico
I. marktrisico Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten. De vergoeding voor het marktrisico is juist de reden waarom een beleggingscategorie in de portefeuille is opgenomen. Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. In de beleggingsrichtlijnen is vastgelegd door welke partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen dient te worden belegd. De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevatten alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. Monitoring van het marktrisico geschiedt met behulp van de performance-rapportage van Kas Bank, die op kwartaalbasis wordt ontvangen. Op deze wijze kan de werkelijke portefeuilleverdeling worden vergeleken met de richtlijnen. Het bestuur ontvang elk kwartaal rapportages van de beleggingsadviescommissie. Het bestuursbureau controleert eveneens op maandbasis de actuele beleggingsmix en verantwoordt dit in een maandelijkse factsheet aan het bestuur. Zoals beschreven in hoofdstuk 1.5, is de beleggingsadviescommissie verantwoordelijk voor het voorbereiden van een eventueel voorstel tot rebalancing indien één of meer bandbreedtes worden overschreden. Dit proces vindt plaats op kwartaalbasis of zoveel eerder als de beleggingsadviescommissie wenselijk acht. Het feitelijke besluit tot rebalancing wordt door het bestuur genomen. Hierbij wordt rekening gehouden met mogelijke illiquiditeit van een aantal beleggingscategorieën.
96
II. renterisico Het renterisico is het risico op een dalende dekkingsraad als gevolg van ontwikkelingen in de rente. De mate van afdekking van het renterisico wordt onderzocht in een ALM-studie. De afdekking wordt vervolgens gerealiseerd binnen de vastrentende waardenportefeuille. Op basis van de in 2015 uitgevoerde ALM-studie is er de volgende rentestaffel afgesproken:
Gewogen gemiddelde rente rente < 2,0% 2,0% < rente < 3,0% 3,0% < rente < 4,0% rente > 4,0%
Renteafdekking 50% 66% 83% 100%
Voor elk percentage dat volgt uit de staffel geldt een bandbreedte van 3%. Deze bandbreedte geldt op zowel totaalniveau, als voor de afzonderlijke looptijdbuckets. De vermogensbeheerder BlackRock herbalanceert de renteafdekking indien nodig. Het pensioenfonds ontvangt maandelijkse rapportages van BlackRock, waardoor het in staat wordt gesteld om de renteafdekking te monitoren. De rapportages worden op kwartaalbasis besproken door de beleggingsadviescommissie. BlackRock is tevens aanwezig bij deze kwartaalvergaderingen, waardoor er aanvullende toelichting op dit beleid kan worden gegeven. III. inflatierisico Inflatierisico is het risico dat de pensioentoezeggingen bij stijgende inflatie niet (volledig) kunnen worden geïndexeerd. De pensioentoezeggingen zijn weliswaar nominaal, maar SPG streeft ernaar om deze aan te passen voor inflatie-ontwikkelingen. Dit streven is voorwaardelijk en hangt onder meer af van de financiële positie van het fonds. In de portefeuille bevinden zich beleggingen welke een bepaalde mate van correlatie vertonen met inflatie, zoals de beleggingen in onroerend goed. De afgelopen jaren is er binnen de beleggingsadviescommissie regelmatig gesproken over het inflatierisico. Er is een berekening gemaakt waaruit bleek dat de inflatie-bescherming op een 1-jaars horizon ongeveer 10% bedraagt, en op een 5-jaars horizon ongeveer 25%.* De mogelijkheid bestaat om deze inflatieafdekking door middel van inflatieswaps te verhogen naar bijvoorbeeld 50%. Als de 5-jaars break-even inflation rate (BEI) stijgt tot boven de 2,25% zal de beleggingsadvies-commissie zich hier opnieuw over beraden. * Deze berekening is gemaakt toen de beleggingscategorie commodities nog onderdeel uitmaakte van de strategische beleggingsmix. Indien de allocatie naar deze categorie is afgebouwd, dan zal de inflatiebescherming lager uitvallen.
Het pensioenfonds heeft recentelijk eveneens gekeken naar het deflatierisico. In het geval van deflatie daalt het prijsniveau. Dit zal een drukkend effect hebben op de rente en daarmee op de nominale dekkingsgraad. Nominale pensioenuitkeringen zullen echter meer waard worden in reële termen. De beleggingsadviescommissie zal zich beraden over de te nemen acties indien de 5-jaars break-even inflation rate (BEI) daalt tot onder de 0,50%. IV. valutarisico Het valutarisico is het risico op verliezen op beleggingen in vreemde valuta als gevolg van negatieve wisselkoersontwikkelingen. Het pensioenfonds heeft het grootste gedeelte van haar vermogen in euro’s belegd. Binnen de vastrentende waardenportefeuille is er geen sprake van valutarisico. Het valutarisico van de belegging in commodities wordt binnen het fonds afgedekt. Het valutarisico met betrekking tot aandelen van vermogenstitels niet luidende in euro’s wordt in beginsel niet afgedekt. Hierdoor wordt er valutarisico gelopen op aandelen uit het Verre Oosten, Europese landen buiten de eurozone en opkomende landen.
97
Vanwege de beperkte omvang van het valutarisico in de gehele beleggings-portefeuille en de bijkomende kosten – met name voor opkomende landen – heeft SPG besloten om dit niet af te dekken. In 2013 is besloten dat deze beslissing opnieuw zal worden geëvalueerd indien het valutarisico meer dan 20% bedraagt. V. krediet- en tegenpartijrisico Krediet- en tegenpartijrisico betreft het risico dat een tegenpartij contractueel of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt. Bij beleggingen in bedrijfsleningen wordt kredietrisico bewust in de portefeuille opgenomen, waarbij enkel in leningen wordt belegd met minimaal een investment grade credit rating. Het beleid ten aanzien van kredietrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. Het kredietrisico wordt door zowel de audit- als de beleggingsadviescommissie op kwartaalbasis gemonitord middels de rapportages van BlackRock. Het credit fonds waarin wordt belegd, volgt op passieve wijze de Citigroup EuroBig Non-EGBI Index. Deze benchmark neemt enkel instrumenten op met een minimale rating van BBB- (S&P) of Baa3 (Moody’s). Het kan echter voorkomen dat een instrument wordt afgewaardeerd, waardoor er – tot de volgende benchmark-wijziging – tijdelijk instrumenten met een lagere rating onderdeel van de index uitmaken. Het tegenpartijrisico dat ontstaat bij het aangaan van renteswaps wordt verkleind door de uitwisseling van onderpand. Bij het commodities fonds – waarvan het belang zal worden afgebouwd – geldt dat indien de totale derivatenpositie een waarde heeft van meer dan 10% van de portefeuille, deze wordt tegengesloten en opnieuw aangegaan (reset). Elke maand wordt de totale derivatenpositie gereset indien dit niet in de tussentijd als gevolg van waardeveranderingen heeft plaatsgevonden. VI. operationeel risico Operationeel risico met betrekking tot het beleggingsbeleid bestaat uit operationele fouten bij de vermogensbeheerder (buiten het mandaat handelen of het verrichten van onjuiste betalingen), frauderisico’s, settlementrisico’s en operationele fouten bij SPG zelf (het verrichten van onjuiste transacties). Beheersing van operationeel risico vindt in het algemeen plaats middels een goede functiescheiding, een frequente en gedetailleerde rapportage, periodieke evaluatie van beheersmaatregelen, een onafhankelijke waardering van de portefeuille en een onafhankelijke risico- en performancemeting.
Risicomonitoring en -beheersing Alle beleggingen worden tegen marktwaarde gewaardeerd. De vermogensbeheerders dienen zorg te dragen voor een volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. De vermogensbeheerders rapporteren minimaal op kwartaalbasis schriftelijk aan het fonds in de vorm van een kwartaalrapportage. Deze rapportage dient uiterlijk 30 werkdagen na kwartaaleinde in het bezit te zijn van het fonds. Maandrapportages dienen uiterlijk de 10e werkdag na maandeinde door de vermogensbeheerders te zijn aangeleverd. Daarnaast dragen de vermogensbeheerders zorg voor de aanlevering van beleggingsgegevens aan de administrateur van het fonds ten behoeve van de kwartaalrapportages aan De Nederlandsche Bank. Vermogensbeheerder BlackRock verzorgt eens per kwartaal een presentatie voor de beleggingsadviescommissie, waarin het gevoerde beleid wordt besproken en de verwachtingen voor 98
de komende periode worden toegelicht. De andere vermogens-beheerders worden periodiek uitgenodigd. Minimaal per kwartaal dienen voor elke beleggingscategorie en de totale portefeuille de volgende zaken te worden vastgelegd: - portefeuille-overzichten in marktwaarden begin en einde periode op transactiebasis, inclusief lopende rente in euro; - aan- en verkopen op transactiebasis in euro; - waarde vermogenswinst of -verlies in euro; - fonds- en benchmarkrendement in procenten; - attributie-analyse en tracking error. Het pensioenbureau stelt maandelijks een factsheet op voor het bestuur met de belangrijkste financiële ontwikkelingen. De custodian Kas Bank levert, onafhankelijk van de vermogensbeheerders, op kwartaalbasis een performance-overzicht en een attributie-analyse van de totale portefeuille. Elk kwartaal worden bovenstaande zaken door de beleggingsadviescommissie getoetst en beoordeeld, waarbij de nadruk ligt op de performance van de beleggingscategorieën tegen de vastgestelde benchmarks en de door de vermogensbeheerder aangeleverde risicoattributie. De risicobeheersing is vormgegeven door de in de volgende hoofdstukken beschreven randvoorwaarden. De vermogensbeheerders dienen deze restricties te respecteren. Door middel van rapportages door de vermogensbeheerders, custodian, externe beleggings- en financiële administratie en interne administratie wordt de naleving van deze voorwaarden gecontroleerd door de beleggingsadviescommissie.
2.5
Waarderingsmethode
De beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien er geen beurswaarde beschikbaar is, bijvoorbeeld omdat er geen officiële notering bestaat voor de betreffende investering, worden de bezittingen gewaardeerd tegen intrinsieke waarde.
3.
Uitvoering
3.1
Uitbesteding
Een pensioenfonds kan de beleggingen zelf uitvoeren of het pensioenfonds kan de beleggingen uitbesteden aan een daartoe gecontracteerde derde partij. Stichting Pensioenfonds Grontmij heeft ervoor gekozen om de uitvoering van het beleggingsbeleid geheel uit te besteden aan derden. De selectie van externe vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces. Dit proces wordt ondersteund door externe adviseurs. Eerst worden vermogensbeheerders in kaart gebracht die in aanmerking komen voor het mandaat. Vervolgens worden meerdere beheerders uitgenodigd om deel te nemen aan een zogeheten beauty parade. Op basis van criteria als organisatie, beleggingsproces, samenstelling en ervaring van het beleggingsteam, performance, kosten en dienstverlening wordt uiteindelijk de meest geschikte beheerder aangesteld. Met deze beheerder worden schriftelijk vastgelegde richtlijnen en instructies afgesproken.
99
De overeenkomsten tussen het pensioenfonds en externe partijen voldoen aan de door DNB geformuleerde uitbestedingsrichtlijnen. Gedurende de periode van uitbesteding draagt het pensioenfonds zorg voor de instandhouding en naleving van afdoende controlemechanismen om uitbestedingrisico’s te beheersen. De vermogensbeheerders zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleggingsbeleid binnen de door het bestuur geformuleerde randvoorwaarden. De vermogensbeheerders leggen periodiek verantwoording af aan de beleggingsadviescommissie. 3.2
Monitoring beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid wordt driejaarlijks, met een jaarlijkse tussentijdse beoordeling, geanalyseerd. Belangrijk analyse instrument hierbij is de ALM-studie, waarbij ontwikkelingen in samenhang worden beoordeeld. Het bestuur kan besluiten om de strategische allocatie aan te passen, waarbij met name in onzekere financiële markten wordt beoogd het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille niet te vergroten en indien gewenst zelfs te verlagen. Eens per kwartaal evalueert de beleggingsadviescommissie de beleggingsresultaten aan de hand van kwartaalrapportages. Verder worden de beheerders periodiek uitgenodigd om het gevoerde beleggingsbeleid toe te lichten aan de beleggingsadviescommissie. De beleggingsresultaten worden afgezet tegen een van tevoren door het bestuur vastgestelde benchmark. Deze benchmark fungeert als graadmeter voor het gevoerde beleid en verschaft inzicht in het behaalde resultaat. Daarnaast rapporteert een onafhankelijke partij - de custodian - per kwartaal het resultaat van de externe managers aan de beleggingsadviescommissie van het pensioenfonds. Deze rapportages geven een goed beeld over de herkomst van het rendement en de genomen risico’s.
3.3
Kostenbeheersing
Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het pensioenfonds geen andere kosten dan die redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van het pensioenfonds. 3.4
Maatschappelijk verantwoord beleggen
De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen op grond van financiële, sociale, governance en milieu-overwegingen en/of de beïnvloeding van bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven. Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën onderscheiden: Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate governance of ESGonderwerpen. Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven die het best presteren op bepaalde duurzaamheidscriteria. De populairste vorm van positieve screening wordt best-in-class genoemd. 100
Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na de aankoop van een aandeel wordt toegepast. Het bestuur is van oordeel dat gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid de vorm van engagement het beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het rendement op beleggingen. De beleggingsadviescommissie probeert in gesprekken met de vermogensbeheerders hen ertoe aan te zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek. Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagement beleid toe. Toepassing van ESG-criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement. Tevens moet worden voldaan aan de overige investment beliefs van het fonds. Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en ook in beleggingsinstellingen en indices waar clustermunitieondernemingen meer dan 5 procent van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de beleggingsportefeuille. In 2015 heeft het pensioenfonds de belegging in het BlackRock Pacific Rim ex-Japan aandelenfonds vervangen door een belegging in het BlackRock Pacific Rim ex-Japan ex-controversial weapons aandelenfonds. Dit fonds sluit bedrijven die betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens uit. Er is eveneens overwogen om een soortgelijke overstap te maken voor het passieve opkomende markten aandelenfonds. Een eventuele transactie zou hierbij echter niet ‘in-kind’ (in stukken) kunnen plaatsvinden, waardoor de transactiekosten te hoog zouden zijn. Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te verbeteren.
101
Begrippenlijst Verklaring inzake beleggingsbeginselen Actief beleggen Op grond van een bepaalde marktvisie wordt afgeweken van de benchmark, om zo te trachten een betere performance te behalen.
ALM Afkorting van Asset Liability Management, het afstemmen van de beleggingsmix op verplichtingen. Het uitvoeren van een ALM-studie kan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij behulpzaam zijn bij het kiezen van de juiste beleggingsmix. Een ALM-studie kent de volgende aspecten: 1. 2. 3. 4.
het in kaart brengen van de financiële stromen; de simulatie van toekomstige financiële posities; de samenhang met de economische omgeving; de vergelijking van beleidsvarianten.
Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld: aandelen, onroerend goed en vastrentende waarden met een nadere onderverdeling in binnen- en buitenlandse beleggingen.
Beleggingsbeleid Een pensioenfonds is verplicht om op solide wijze te beleggen. Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds is enerzijds gericht op het zoveel mogelijk uitsluiten van beleggingsrisico's en anderzijds op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Bovendien moet de afstemming van beleggingen op de verplichtingen juist zijn: het pensioenfonds moet op het juiste moment aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Om optimaal aan deze uitgangspunten te voldoen is een juiste samenstelling van de beleggingsmix noodzakelijk, die met behulp van een ALM-studie kan worden vastgesteld.
Beleggingsfondsen Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd. Beleggen middels een beleggingsfonds is een efficiënte manier om een adequate spreiding te bewerkstelligen.
Benchmark (index) Een objectieve maatstaf voor zowel de samenstelling als de performance van het belegde vermogen. Een benchmarkindex is een mandje van -bijvoorbeeld- een aantal aandelen. In beginsel bepaalt de totale waarde van alle uitstaande aandelen de waarde van een index; fluctuaties in de waarde van de index worden derhalve veroorzaakt door koersfluctuaties van de in de index opgenomen aandelen. Bekende voorbeelden van indices zijn AEX, CBS en Dow Jones.
Commodities Letterlijk betekent het grondstoffen. Beleggen in commodities is direct investeren in grondstoffen of indirect via bijvoorbeeld termijncontracten, waarbij de waarde is gebaseerd op grondstoffen. Verhandelde grondstoffen zijn onder andere energie, metalen en landbouwproducten.
Derivaten Afgeleide financiële instrumenten, dat wil zeggen financiële contracten, waarvan de waarde wordt afgeleid van een onderliggende waarde (bijv. een aandeel), een referentieprijs of een index (bijv. de AEX-index). De hoofdvormen van derivaten zijn futures contracten en forward contracten.
102
Indexatie Indexatie is het van tijd tot tijd aanpassen van het reeds opgebouwde pensioen aan de algemene stijging van de lonen en prijzen. Hierdoor blijft u met het opgebouwde pensioen ook in de toekomst dezelfde koopkracht behouden. Het is met andere woorden waardevast.
Governance De wijze waarop de besluitvormingsprocessen omtrent het beleggingsbeleid binnen een pensioenfondsen zijn georganiseerd.
Mandaat vermogensbeheer Het mandaat vermogensbeheer, ook wel beleggingsrichtlijnen of beleggingsinstructie genoemd, bevat de beleggingstechnische afspraken over het beheer van het vermogen. Het mandaat wordt vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevat alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen.
Marktwaarde Waarde van een beleggingsobject als het op dit moment zou worden verkocht.
Monitoring Monitoring is het continue proces van overzicht van de consequente en juiste werking van de controlemaatregelen. Deze monitoring kan door het pensioenfonds zelf gebeuren of uitbesteed worden aan een onafhankelijk orgaan (bijv. audit). Monitoring maakt integraal deel uit van het controlesysteem.
Onroerend goed Men kan direct en indirect beleggen in onroerend goed. Direct beleggingen kan men door woningen of winkels aan te kopen. Indirect kan men investeren middels participaties in beleggingsfondsen aan te kopen die beleggen in onroerend goed.
Outperformance Het verschil tussen het behaalde rendement en het rendement van de benchmark (positief of negatief). Dit verschil geeft aan hoeveel waarde is toegevoegd door middel van actief beleggen. Outperformance wordt ook wel (alpha) genoemd.
Passief beleggen Hieronder kan worden verstaan indexbeleggen of buy and hold beleggen. Het is gericht op het zo laag mogelijk houden van de transactiekosten.
Performance De performance van (een deel van) het vermogen is het totale rendement op marktwaarde. Deze performance wordt normaliter vergeleken met de performance van de benchmark(index). Door middel van een zogenoemde performance attributie-analyse wordt het verschil tussen deze beiden op een kwantitatieve wijze verklaard.
Rating De rating van een belegging of een onderneming geeft het kredietrisico of debiteurenrisico van een bepaalde belegging weer. Vastrentende waarden hebben bijvoorbeeld pas voldoende kwaliteit vanaf een bepaalde kredietwaardigheid, voorzien van een rating BBB, A, AA of AAA. De ratings worden vastgesteld door gespecialiseerde bureaus.
Strategische beleggingsmix De lange termijn verdeling van het vermogen over de verschillende beleggings-categorieën (aandelen, vastrentende waarden, onroerend goed). Deze verdeling wordt veelal gebaseerd op een ALM-studie.
Tracking error Statistische maatstaf die weergeeft hoe groot de kans is dat de outperformance zal afwijken van nul. 103
De tracking error is gelijk aan de standaarddeviatie van de outperformance. Het is een goede maatstaf voor het meten van het extra risico van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Een hoge tracking error betekent veel kans op een rendement ver onder of boven de benchmark en dus veel extra risico ten opzichte van de benchmark.
Valutahedging Het afdekken van valutarisico door middel van valutatermijn-transacties (forward contracts).
Vastrentende waarden Verzamelnaam voor beleggingen waarop in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt. Voorbeelden van vastrentende waarden zijn obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Deze beleggingen worden ook wel als risicomijdend aangeduid.
Vermogensbeheerder Een professionele beheerder van vermogens voor organisaties (zoals pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen enz.) en/of vermogende particulieren. Vermogensbeheerders zijn vaak onderdeel van een bank, dan wel financiële instelling, maar kunnen ook een onafhankelijke organisatie zijn. In Nederland kunnen vermogensbeheerders zich onder bepaalde voorwaarden laten registreren bij Autoriteit Financiële Markten (voorheen: Stichting Toezicht Effectenverkeer).
Waarde stijl (value style) Beleggingsstijl waarbij met name in aandelen wordt belegd van bedrijven die als relatief goedkoop kunnen worden gekwalificeerd.
Zakelijke waarden Verzamelnaam voor beleggingen in aandelen en beleggingen in onroerend goed. Deze beleggingen worden ook wel aangeduid als risicodragend.
104