ACTUARIËLE- EN BEDRIJFSTECHNISCHE NOTA STICHTING PENSIOENFONDS URENCO NEDERLAND
INGANGSDATUM 1 JULI 2015
Inhoudsopgave 1. 2. 2.1. 2.2. 3. 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.3 3.4 3.5 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.6.8 3.6.9 4. 5. 5.1 5.2 6. 7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 8. 8.1 8.1.1 8.1.2 8.1.3
Inleiding ..................................................................................................................... 4 Doel, missie en visie van het fonds en risicohouding ............................................... 5 Doel, missie en visie ................................................................................................. 5 Risicohouding fonds .................................................................................................. 5 Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle ........................................................ 7 Inleiding ..................................................................................................................... 7 Organisatiestructuur .................................................................................................. 7 Bestuur .................................................................................................................. 7 Dagelijks bestuur .................................................................................................. 8 Bestuurlijke commissies ....................................................................................... 8 (Ad hoc) werkgroepen .......................................................................................... 8 Intern toezicht ....................................................................................................... 9 Beloningsbeleid ......................................................................................................... 9 Boardroom dynamics .............................................................................................. 10 Uitbestede werkzaamheden ................................................................................... 10 Beheersmaatregelen en interne controle ................................................................ 11 Intern toezicht ..................................................................................................... 11 Monitoring ........................................................................................................... 12 Financieel crisisplan ........................................................................................... 12 Haalbaarheidstoets ............................................................................................. 12 Extern toezicht .................................................................................................... 13 Integriteit & Compliance ...................................................................................... 13 Communicatiebeleidsplan ................................................................................... 15 Informatie en verslaglegging............................................................................... 15 Geschiktheidsbevordering en opleidingsbeleid .................................................. 16 Risicomanagement ................................................................................................. 17 Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het fonds .............. 22 Aansluiting werkgevers ........................................................................................... 22 Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst ......................................................... 22 Hoofdlijnen van de pensioenregeling ...................................................................... 24 Financiële opzet ...................................................................................................... 28 Algemeen ................................................................................................................ 28 Herstelplan .............................................................................................................. 28 Sturingsmiddelen voor de lange termijn ................................................................. 29 Sturingsmiddelen voor de korte termijn .................................................................. 30 Eigen vermogen ...................................................................................................... 30 Premiebeleid ........................................................................................................... 35 Toeslag- en kortingsbeleid ...................................................................................... 39 Beleggingsbeleid ..................................................................................................... 42 Strategisch beleggingsbeleid .................................................................................. 42 Prudent person ................................................................................................... 42 Onderbouwing beleggingsbeleid ........................................................................ 43 Normportefeuille.................................................................................................. 43
Pagina 2 van 99
8.1.4 Rentehedge ........................................................................................................ 44 8.1.5 Valuta beleid en afdekking .................................................................................. 45 8.2 Matching portefeuille ............................................................................................... 45 8.3 Return portefeuille ................................................................................................... 46 8.4 Resultaatsevaluatie ................................................................................................. 47 9. Ondertekening......................................................................................................... 48 Bijlage 1 – Opdrachtaanvaarding ...................................................................................... 49 Bijlage 2 – Beloningsbeleid ............................................................................................... 50 Bijlage 3 – Uitbestedingsbeleid ......................................................................................... 51 Bijlage 4 – Financieel crisisplan ....................................................................................... 65 Bijlage 5 – Incidentenregeling ........................................................................................... 75 Bijlage 6 – Communicatie beliefs ..................................................................................... 79 Bijlage 7– Voorziening toekomstige uitvoeringskosten ..................................................... 81 Bijlage 8– Ervaringssterfte ................................................................................................ 82 Bijlage 9 – Vereist eigen vermogen .................................................................................. 84 Bijlage 10 – Minimaal vereist eigen vermogen ................................................................. 87 Bijlage 11 - Verklaring inzake beleggingsbeginselen (per 1 juli 2015) ............................. 88 Bijlage 12 – Implementatie strategisch beleggingsbeleid ................................................. 98
Pagina 3 van 99
1.
Inleiding
In de statuten wordt tot uiting gebracht dat Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland (het fonds) werkt volgens een door het bestuur vastgestelde actuariële- en bedrijfstechnische nota (ABTN), zoals bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet en het daaruit voortvloeiende Besluit FTK. De ABTN heeft als doel om: aan de hand van een beschrijving van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle inzicht te geven in het functioneren van het fonds, en; een beschrijving te geven van het door het fonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waar dit beleid op rust gemotiveerd omschreven zijn.
Pagina 4 van 99
2. 2.1.
Doel, missie en visie van het fonds en risicohouding Doel, missie en visie
Statutair doel Het fonds heeft ten doel het verstrekken of doen verstrekken van pensioenen en/of andere uitkeringen aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, hun nabestaanden en overige belanghebbenden, een en ander in de gevallen en onder de voorwaarden als nader geregeld in deze statuten, de reglementen en door het bestuur vast te stellen pensioenbrieven. Missie Het fonds beheert en belegt de premies van de aangesloten werkgevers en haar werknemers. Daarnaast beheert zij de opgebouwde aanspraken, premievrije aanspraken en ingegane pensioenrechten van de oud-werknemers. Kernwaarden zijn evenwichtigheid, begrijpelijkheid, betrouwbaarheid, verantwoordelijkheid, kostenbewustzijn en transparantie. Visie Het fonds voert een stabiel maar toekomstbestendig beleid en streeft daarbij naar draagvlak en vertrouwen. Hierbij hanteert het bestuur als uitgangspunten: gestreefd moet worden naar een waardevast pensioen; het korten van aanspraken en uitkeringen dient te worden voorkomen; als kortingen toch noodzakelijk zijn, dan dient de hoogte van de korting zo beperkt mogelijk te zijn en rekening moet worden gehouden met de wens van de aangesloten werkgevers om een zo stabiel en voorspelbaar mogelijke premielast voor de komende jaren te hebben. 2.2.
Risicohouding fonds
Sociale partners en het bestuur van het fonds hebben, met inachtneming van het doel, de missie en de visie van het fonds, in de eerste helft van 2015, als onderdeel van een bredere gedachtewisseling over het nFTK, gezamenlijk gesproken over de risicohouding en daarmee uiteindelijk de financieel-actuariële beleidskeuzes van het bestuur. In mei 2015 hebben sociale partners bevestigd de keuze van het bestuur voor de variant “waardevaster pensioen” (lees: een zo waardevast mogelijk pensioen, dit is niet hetzelfde als een waardevast pensioen) te onderschrijven. Met daarbij als volgorde: 1. het maximaliseren van het beleggingsrendement om de voorwaardelijke toeslagen te kunnen realiseren; 2. het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken / het minimaliseren van de kans op en de omvang van een dekkings- en reservetekort.
Pagina 5 van 99
De aldus vastgestelde risicohouding is het kader voor de formele opdrachtaanvaarding door het fonds. Tenminste jaarlijks vindt er een gezamenlijk overleg tussen het bestuur van het fonds en vertegenwoordigers namens de aangesloten werkgevers en de ondernemingsraden, zijnde sociale partners, plaats. Hierbij zal ook worden stilgestaan bij de financiële positie van het fonds en eventuele overige aangelegenheden. Als gevolg van bijvoorbeeld wijzigingen in de deelnemerspopulatie of financiële ontwikkelingen binnen / buiten het fonds is op voorhand niet uitgesloten dat de risicohouding kan worden aangepast. De vastgestelde risicohouding is het kader voor de formele opdrachtaanvaarding door het fonds. De door het bestuur schriftelijk bevestigde opdrachtaanvaarding is als bijlage 1 bij deze abtn gevoegd. Om deze risicohouding te concretiseren moet het fondsbestuur onder meer een haalbaarheidstoets uitvoeren. Het fonds heeft deze toetst in het tweede kwartaal van 2015 uitgevoerd, voor de uitkomsten en de relevante conclusies wordt verwezen naar paragraaf 3.6.4.
Pagina 6 van 99
3.
Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle
3.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de organisatie van het fonds. In de volgende paragraaf is een organogram opgenomen. In de daaropvolgende paragrafen wordt ingegaan op de verdeling van verantwoordelijken en op de wijze waarop toezicht op de uitvoering wordt gehouden. 3.2 Organisatiestructuur Het fonds voert de pensioenregeling uit in opdracht van de aangesloten werkgevers en de ondernemingsraden van de aangesloten werkgevers. De organisatiestructuur ziet er als volgt uit:
Visitatiecommissie aan
(Dagelijks) bestuur Bestuur
Uitbesteding
Commissies / Werkgroepen Beleggingsadvies comissie (BAC) Commissie Beleid & Uitvoering (CB&U) Communicatie Werkgroep (CW)
Pensioenadministratie (AZL) Vermogensbeheer (F&C, BlackRock, Altera Vastgoed) Beleggingsadministratie (KAS BANK) Bestuursondersteuning (Montae)
3.2.1
Compliance officer
Advisering
Extern toezicht
Adviserend Actuaris (Towers Watson)
Waarmerkend accountant (KPMG)
Beleggingsadviseur (Towers Watson Investment Consulting)
Certificerend actuaris (Triple A)
Risicomanagement (Montae)
Bestuur
Het bestuur bestuurt volgens het paritair model als omschreven in artikel 100 van de Pensioenwet. Zij bestaat uit acht bestuursleden, in de verhouding 4+2+2: vier vertegenwoordigers namens werkgevers;
twee vertegenwoordigers namens werknemers; en
twee vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden.
Pagina 7 van 99
Het bestuur kent een gewogen stemverhouding welke is vastgelegd in de statuten van het fonds. De vertegenwoordigers namens de werkgevers worden voorgedragen door de aangesloten werkgevers gezamenlijk. De ondernemingsraden dragen gezamenlijk de vertegenwoordigers namens de werknemers voor. De vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden worden voorgedragen door de geleding van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. De maximale zittingstermijn bedraagt twaalf jaar. Het bestuur benoemt haar leden. Het bestuur behoudt zich dan ook het recht voor om kandidaat-bestuursleden te weigeren, mits voldoende gemotiveerd. In deze situatie wordt de voordragende organisatie gevraagd een andere kandidaat voor te dragen. Een benoeming is pas definitief nadat De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder schriftelijk met de voorgenomen benoeming heeft ingestemd. Een bestuurslid kan overeenkomstig het bepaalde in de wet en/of de statuten van het fonds worden geschorst of ontslagen. De bevoegdheden van het bestuur zijn vastgelegd in de statuten van het fonds. Het bestuur is in alle gevallen eindverantwoordelijk. Het dagelijks bestuur en de bestuurlijke commissies respectievelijk (ad hoc) werkgroepen kunnen alleen besluiten nemen indien hen hiervoor door het bestuur schriftelijk mandaat is verleend. Leden van commissies en (ad hoc) werkgroepen, niet zijnde bestuursleden, kunnen geen lid zijn van een commissie of werkgroep en hebben geen stemrecht. 3.2.2
Dagelijks bestuur
Het bestuur kiest uit haar midden een voorzitter en secretaris. De voorzitter en secretaris vormen gezamenlijk het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur neemt beslissingen in zaken waartoe zij door het bestuur is gemachtigd en voor zover het zaken betreft die het bestuur mag mandateren of in spoedeisende zaken. De taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur zijn vastgelegd in een mandaat. 3.2.3
Bestuurlijke commissies
Het bestuur heeft uit haar midden een tweetal bestuurlijke commissies benoemd: de Beleggingsadviescommissie en de Commissie Beleid & Uitvoering. De commissies hebben voornamelijk een beleidsvoorbereidende en adviserende rol richting het bestuur. De taken en bevoegdheden van de commissies zijn vastgelegd in een door het bestuur vastgesteld mandaat. 3.2.4
(Ad hoc) werkgroepen
Het fonds kent een permanente Communicatie Werkgroep. Deze werkgroep heeft met name een uitvoerende en adviserende rol richting het bestuur.
Pagina 8 van 99
Daarnaast zijn er twee Ad hoc werkgroepen samengesteld: 1. Implementatie nFTK 2. Toekomststrategie SPUN De Werkgroep “Implementatie nFTK” richt zich op de implementatie van het nieuwe nFTK (onder meer de risicohouding van het fonds, de haalbaarheidstoets, financieelactuariële beleidskeuzes, fondsdocumenten) en is in maart 2015 gestart. De werkgroep zal haar werkzaamheden naar verwachting in november 2015 afronden. De Werkgroep Toekomststrategie SPUN, ingesteld in april 2015, richt zich op de vraag of het fonds naar de toekomst toe nog wel de meest optimale uitvoeringsvorm voor de pensioenovereenkomst van de (oud-)medewerkers van de bij haar aangesloten werkgever is. Hierbij wordt benadrukt dat het hier om een verkenning gaat. Er is nadrukkelijk nog geen keuze gemaakt of voorkeur uitgesproken. Dit laat onverlet dat dit vraagstuk zal worden meegewogen in de komende beleidsvoorbereiding en besluitvorming. Het advies van deze werkgroep is naar verwachting in november 2015 beschikbaar. 3.2.5
Intern toezicht
Het fonds kent een verantwoordingsorgaan (VO) bestaande uit zeven leden (drie namens de werknemers, twee namens de pensioengerechtigden en twee namens de aangesloten werkgevers). De taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn nader uitgewerkt in het Reglement Verantwoordingsorgaan en de statuten. Het VO beschikt niet over bovenwettelijke bevoegdheden. Het bestuur van het fonds heeft gekozen voor intern toezicht middels een visitatiecommissie. De bepalingen omtrent het intern toezicht zijn nader uitgewerkt in het Reglement visitatiecommissie en de statuten. 3.3 Beloningsbeleid Het bestuur heeft in het tweede kwartaal van 2015 een voorgenomen besluit tot wijziging van het beloningsbeleid vastgesteld. Een nadere beschrijving van het beloningsbeleid zal nadat dit definitief is vastgesteld worden vastgelegd in bijlage 2. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden voor een bestuurslid één dag in de week zijn, hetgeen aansluit bij de norm in de sector. De bestuursleden in dienst krijgen hiervoor tijd van de werkgever beschikbaar. Voorgenomen besluit van bestuur is dat de vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden recht hebben op een vaste jaarlijkse vergoeding van € 10.000 (exclusief BTW) en een reiskostenvergoeding per vertegenwoordiger namens de pensioengerechtigden. Hiervoor loopt nog een adviesaanvraag bij het VO.
Pagina 9 van 99
De vergoeding aan de leden van de visitatiecommissie is inbegrepen in de kosten die Stichting ITP bij het fonds in rekening heeft gebracht. Het bestuur hanteert voor de leden van de visitatiecommissie (drie leden) een vergoeding van € 6.000 per lid als uitgangspunt. Voor derde partijen (uitbestedingspartijen en adviseurs) geldt dat het fonds het beloningsbeleid dat zij hanteren periodiek toetst. Uitgangspunt hierbij zijn de Principes voor beheerst beloningsbeleid van de AFM en DNB. Een instrument om ongewenste beloningsprikkels en daarmee risico’s te voorkomen is bijvoorbeeld het overeenkomen van een vaste prijsafspraak maar ook het contractueel expliciteren van de uitbestede werkzaamheden. Ook het borgen van voldoende countervailing power binnen het bestuur is een belangrijk middel. 3.4 Boardroom dynamics Het bestuur onderschrijft het belang van goed functionerende boardroom dynamics. Dit vraagt om een optimale samenstelling van het bestuur, de visitatiecommissie en het verantwoordingsorgaan. Hierbij gaat het om de onderlinge aanwezigheid en verdeling van kennis, competenties, gedrag en communicatie. Maar ook om evenwichtige belangenbehartiging. Dit heeft permanent de aandacht van het bestuur, onder meer door de jaarlijks te houden zelfevaluatie van het eigen functioneren. Een belangrijk instrument hiervoor betreft het diversiteitsbeleid zoals vastgelegd in de Code fondsen. Dit houdt onder meer in dat het bestuur, het verantwoordings-orgaan en de visitatiecommissie – binnen de kaders en mogelijkheden die het bestuur heeft – uiteindelijk uit zowel mannen als vrouwen bestaat en minimaal uit één lid jonger dan 40 jaar en minimaal uit één lid van 40 jaar of ouder. Deze doelstellingen zijn vastgelegd in het geschiktheidsplan van het fonds. Het bestuur zal in geval van een vacature de voordragende organisatie actief oproepen om te zoeken naar kandidaten die binnen deze doelstellingen passen. Het bestuur kan een voorgedragen kandidaat weigeren als hij of zij niet aan deze doelstellingen voldoet. 3.5 Uitbestede werkzaamheden Het bestuur heeft onder behoud van zijn verantwoordelijkheden de pensioenadministratie, het vermogensbeheer, de beleggingsadministratie en de bestuursondersteuning uitbesteed aan professionele externe partijen. Aan de uitbesteding ligt een door het bestuur vastgesteld uitbestedingsbeleid ten grondslag. Een nadere beschrijving van het uitbestedingsbeleid is vastgelegd in bijlage 3. Pensioenadministratie De pensioenadministratie wordt uitgevoerd door AZL te Heerlen. Daarnaast verzorgt AZL onder eindverantwoordelijkheid van het bestuur de rapportagestructuur ten behoeve van DNB. De overeenkomst is afgesloten per 1 januari 2013 en is voor een vijfjarige periode aangegaan.
Pagina 10 van 99
Vermogensbeheer Het vermogensbeheer wordt uitgevoerd door verschillende externe vermogensbeheerders, te weten F&C, BlackRock, Altera Vastgoed N.V. en KAS BANK N.V.. Hierbij beheert BlackRock de aandelenportefeuille, Altera de vastgoedportefeuille, beheert KAS BANK N.V. de valuta-afdekking van de aandelenportefeuille en F&C de overige beleggingen. Beleggingsadministratie De beleggingsadministratie is belegd bij KAS BANK N.V.. Advisering Als adviserend actuaris van het fonds is Towers Watson B.V. benoemd. De adviserend actuaris adviseert het bestuur over de financiële opzet van het fonds en de grondslagen waarop het rust. Daarnaast geeft hij gevraagd en ongevraagd adviezen over onder andere het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid. Tevens begeleidt hij het bestuur desgevraagd met beleidsadviezen over uiteenlopende fondsaangelegenheden. Daarnaast kan het bestuur in specifieke gevallen besluiten om voor haar advisering gebruik te maken van andere partijen. Het bestuur borgt dat de adviserend actuaris van het fonds en de adviserend actuaris van de aangesloten werkgever(s) in persoon niet dezelfde zijn. Het bestuur heeft tevens een externe beleggingsadviseur, Towers Watson B.V., aangesteld. Onder de werkzaamheden van de beleggingsadviseur vallen alle denkbare beleggingsadvieswerkzaamheden, zoals de beleidsvoorbereiding met betrekking tot de inhoud van de beleggingsportefeuille en het bijwonen en opstellen van de notulen van vergaderingen van de beleggingsadviescommissie. Bestuursondersteuning Voor bestuursondersteuning maakt het bestuur gebruik van Montae Bestuurscentrum B.V. (hierna: Montae). Het betreft hier de operationele ondersteuning, waaronder het organiseren, bijwonen en notuleren van vergaderingen. De afspraken tussen SPUN en Montae zijn vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst. 3.6 Beheersmaatregelen en interne controle 3.6.1
Intern toezicht
Het bestuur onderschrijft de principes voor goed fondsbestuur zoals vastgelegd in de Code Fondsen en/of in de Pensioenwet. Het bestuur geeft invulling aan de principes die betrekking hebben op het bestuur maar behoudt zich het recht voor om hier van af te wijken. Indien zij hiervan afwijkt zal dit gemotiveerd worden verantwoord in het jaarverslag van het fonds. Het bestuur beschikt onder meer over een geschiktheidsplan en een gedragscode. Daarnaast evalueert het bestuur periodiek zijn eigen functioneren,
Pagina 11 van 99
zowel van het bestuur als van de individuele bestuursleden. Ook heeft het bestuur een communicatiebeleidsplan opgesteld. Het fonds kent een intern toezicht in de vorm van een visitatiecommissie. Het bestuur hanteert een uitgebreid maar efficiënt functionerend risicomanagementbeleid en -proces dat als basis dient voor het bestuurlijk functioneren en evenwichtig behartigen van de belangen van haar stakeholders. 3.6.2
Monitoring
Het bestuur is verantwoordelijk voor het uitvoeren van interne controlemaatregelen gericht op de juiste en volledige registratie van de gegevens van het fonds. Om de kwaliteit van uitbestede werkzaamheden te waarborgen, heeft het fonds SLA’s met betrokken partijen afgesloten: AZL. Deze SLA wordt periodiek geëvalueerd en indien nodig herzien. In de SLA is vastgelegd dat de uitvoerder werkzaamheden zal uitvoeren op het gebied van: o het uitvoeren van de verzekerdenadministratie, uitmondend in het op de beoogde tijdstippen doen uitbetalen van de juiste uitkeringen aan de rechthebbenden; o het beheren van de toevertrouwde middelen; o het communiceren op pensioengebied met alle belanghebbenden; het voeren van een financiële administratie, inclusief administratie van de beleggingen en periodieke verslaglegging, waaronder het opstellen van de jaarrekening en het jaarverslag; De vermogensbeheerders. Hierin zijn vastgelegd de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages; KAS BANK voor de beleggingsadministratie en de valuta-afdekking. 3.6.3
Financieel crisisplan
Het fonds heeft een financieel crisisplan opgesteld. Hierin zijn de maatregelen beschreven die het bestuur op korte termijn effectief in kan zetten, ingeval de dekkingsgraad zich in korte tijd zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van het fonds in gevaar komt. Dit financieel crisisplan is opgenomen in bijlage 4 van deze abtn. Het crisisplan wordt tenminste jaarlijks geëvalueerd. 3.6.4
Haalbaarheidstoets
De haalbaarheidstoets is een stochastische toets die inzicht geeft in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico’s die daarbij gelden. De economische scenario’s zijn voorgeschreven. De haalbaarheidstoets heeft de continuïteitsanalyse en de consistentietoets vervangen. In de haalbaarheidstoets wordt een projectie van de financiële situatie van het fonds voor een lange periode (60 jaar) gemaakt voor een veelvoud aan economische scenario’s (stochastische analyse).
Pagina 12 van 99
De haalbaarheidstoets heeft als doel inzicht te geven in: De gevolgen van de financiële opzet van het fonds; De verwachtingen en risico’s, met name ten aanzien van koopkrachtbehoud; De consistentie en evenwichtigheid van het beleid; De haalbaarheid en consistentie van het premiebeleid; De herstelkracht van het fonds. Het voorbereiden van en uitvoering geven aan de haalbaarheidstoets vindt plaats binnen de BAC. De BAC rapporteert tussentijds over de voortgang aan het dagelijks bestuur, dat op haar beurt governance als aandachtsgebied heeft en tevens aanspreekpunt voor het VO, de toezichthouder DNB en sociale partners is. Dit stelt het dagelijks bestuur in staat om de stakeholders tijdig en zorgvuldig mee te nemen in het proces. Het bestuur stelt de uitkomsten van de haalbaarheidstoets vast. Op deze wijze wordt geborgd dat uitvoering, vaststelling en verantwoording een geïntegreerd en efficiënt verlopend proces is. De belangrijkste uitkomst waarnaar gekeken wordt in de haalbaarheidstoets is het pensioenresultaat. Dit is een maatstaf voor koopkrachtbehoud. Het bestuur geeft op dit moment uitvoering aan de haalbaarheidstoets. De uitkomsten zullen bij de eerstvolgende wijziging van de Abtn, uiterlijk vóór 1 oktober 2015, in deze Abtn worden opgenomen. 3.6.5
Extern toezicht
Het bestuur heeft KPMG als waarmerkend accountant aangesteld. Deze accountant controleert jaarlijks de jaarrekening en de staten voor De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). Vervolgens doet de accountant verslag van zijn werkzaamheden in de vorm van een accountantsverklaring, een management letter en een verslag aan het bestuur. De overeenkomst met KPMG is ingegaan op 1 januari 2014 en heeft een looptijd van drie jaar. Het bestuur heeft Triple A als certificerend actuaris aangesteld. De certificerend actuaris beoordeelt of voldaan wordt aan artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Dit betekent onder andere dat hij een oordeel vormt over de financiële positie van het fonds, de toereikendheid van de premie en de voortgang van een eventueel herstelplan. De certificerend actuaris rapporteert één maal per jaar aan het fondsbestuur door middel van een actuarieel rapport en een actuariële verklaring. Rapportage vindt plaats uiterlijk 30 juni van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft. 3.6.6
Integriteit & Compliance
Het fonds kent een integriteitsbeleid, als onderdeel van een integere en beheersbare bedrijfsvoering. Jaarlijks voert het bestuur op een vast tijdstip een concrete risicoanalyse uit. Zo bespreekt het bestuur collectief de (eventuele) nevenfuncties, ontvangen uitnodigingen en relatiegeschenken en waar mogelijk sprake kan zijn van
Pagina 13 van 99
een (eventuele) (schijn van) belangenverstrengeling. Gelijktijdig worden ook de beheersmaatregelen geëvalueerd. Deze analyse, waarvan de uitkomsten uiterlijk in augustus 2015 aan DNB zullen worden gerapporteerd, heeft in juni 2015 plaatsgevonden. Het bestuur heeft vastgesteld dat er van enige (schijn van) belangenverstrengeling geen sprake is en dat de risico’s beheersbaar zijn. Kernelementen van het beleid zijn: het fonds kent in specifieke situaties een expliciete scheiding van belangen en handelt hier ook naar; persoonlijke integriteit is een vast onderdeel van de (her)benoemingsprocedure van (kandidaat-)bestuursleden en door het bestuur te benoemen adviseurs; het fonds voorkomt dat sprake is van personele unies op het niveau van beleidsbepalers of medebeleidsbepalers tussen het fonds en derden waaraan werkzaamheden worden uitbesteed, tenzij sprake is van uitbesteding van werkzaamheden aan de werkgever; het fonds heeft een gedragscode, inclusief een incidentenregeling (bijlage 5 bij deze abtn), een klokkenluidersregeling en een regeling voor gebruik van fondseigendommen. Deze gedragscode is van toepassing op alle door het bestuur aangewezen verbonden personen; in de overeenkomsten met de uitbestedingspartijen is opgenomen dat incidenten, ongeacht de oorzaak en omvang, zo snel als mogelijk na het bekend worden hiervan aan het fonds worden gemeld, zodat het fonds in staat is hier melding van te doen aan DNB en, waar nodig, maatregelen te treffen. Incidenten en als gevolg hiervan genomen maatregelen (waaronder begrepen de aangifte bij de justitiële autoriteiten) worden in een register bij het fonds vastgelegd; het fonds heeft beleid geformuleerd aangaande door de Minister opgelegde sancties en maatregelen getroffen om deze jegens derde landen uit te kunnen voeren (Sanctiewet 1977). Zo maakt dit onderdeel uit van het uitsluitingsbeleid aangaande de beleggingen en wordt gemonitord of uitbestedingspartijen zelf ook voldoende maatregelen hebben genomen om compliant te zijn met deze wet- en regelgeving; integriteit is één van de criteria van het uitbestedingsbeleid. Vast onderdeel van een selectieproces is het opvragen van onder meer de gedragscode en het beleid aangaande integriteit en het beoordelen van het integriteitsbeleid bij de desbetreffende partij. Als compliance officer en vertrouwenspersoon is door het fonds aangesteld de heer E.G. Vollenbroek. De compliance officer bewaakt dat het fonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele wet- en regelgeving op het gebied van compliance. Zo is hij belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de gedragscode. De taken en bevoegdheden van de compliance officer van het fonds zijn vastgelegd in de compliance regeling van het fonds. De compliance officer geeft jaarlijks een schriftelijke terugkoppeling aan het bestuur over zijn bevindingen inzake compliance. Tevens wordt een samenvatting van zijn rapportage toegevoegd aan het jaarverslag.
Pagina 14 van 99
In het derde kwartaal van 2015 evalueert zal het bestuur in samenspraak met de compliance officer het bestaande compliance beleid evalueren en waar nodig aanpassen. 3.6.7
Communicatiebeleidsplan
Het bestuur beschikt over een communicatiebeleidsplan waarin het communicatiebeleid voor een aantal jaren is vastgelegd. Aan het communicatiebeleid liggen de begin 2015 door het bestuur vastgestelde, communicatie beliefs ten grondslag. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 6. Het communicatiebeleidsplan beschrijft onder meer de afzonderlijke doelgroepen, de inzet van de beschikbare middelen en wettelijke termijnen. Dit plan wordt steeds op jaarbasis uitgewerkt in een actieplan en in voorkomende gevallen periodiek aangepast. Het communicatiebeleidsplan dient als basis voor de communicatie met de (gewezen) deelnemers en overige belanghebbenden. In mei 2015 heeft het bestuur de website conform het Pensioen 1-2-3 principe laten aanpassen. In de tweede helft van 2015 zal het bestuur verdere invulling aan dit principe geven (waaronder de startbrief) en ook uitvoering geven aan de implementatie van de Wet op de pensioencommunicatie. 3.6.8
Informatie en verslaglegging
Het bestuur wordt voorzien van managementinformatie die van belang is voor de beleidsvoorbereiding (niet limitatief): financiële cijfers. Per maand wordt de dekkingsgraad van het fonds en de performance van de vermogensbeheerders verstrekt. Per kwartaal vindt een uitgebreidere rapportage van de vermogensbeheerders plaats. Per jaar wordt het jaarverslag opgesteld; de interne en externe ontwikkelingen die relevant zijn voor het fonds; de ontwikkelingen met betrekking tot het belegd vermogen; de voortgang van de pensioenadministratie; ontwikkelingen op pensioengebied; de voortgang van het communicatiebeleidsplan; de integrale risicomanagement rapportage die op kwartaalbasis wordt verstrekt en binnen het bestuur wordt besproken. Jaarlijks stelt het bestuur een begroting op. Op kwartaalbasis wordt aan het bestuur gerapporteerd over de ontwikkeling van de werkelijke kosten ten opzichte van de begroting en de verwachting van de kosten voor het gehele jaar. Deze rapportages worden tevens besproken met het verantwoordingsorgaan. Het fonds rapporteert op kwartaalbasis aan DNB de ontwikkelingen in het belegd vermogen en de technische voorzieningen volgens een vast format. Maandelijks wordt de dekkingsgraad aan DNB gerapporteerd. Het bestuur stelt jaarlijks de statutaire jaarrekening en verslagstaten voor DNB vast.
Pagina 15 van 99
3.6.9
Geschiktheidsbevordering en opleidingsbeleid
Bij het bevorderen van de geschiktheid van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel, handelt het bestuur in overeenstemming met de Beleidsregel geschiktheid 2012 en de Handreiking geschikt fondsbestuur dat door de pensioenkoepels is opgesteld. Het fonds beschikt over een geschiktheids- en scholingsplan, inclusief functieprofielen, waarin het beleid ten aanzien van geschiktheids- en competentie-bevordering is vastgelegd. Doel is dat de bestuursleden over voldoende kennis, inzicht en oordeelsvorming en competenties beschikken om hun taken te volbrengen. Als de aanwezige geschiktheid en competenties afwijken van de gewenste geschiktheid en competenties wordt per bestuurslid vastgelegd welke stappen worden ondernomen om te komen tot de gewenste deskundigheid. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het individueel of collectief volgen van een pensioenopleiding of een seminar. Maar ook organiseert het bestuur jaarlijks een aantal themabijeenkomsten om in collectief verband stil te staan bij relevante ontwikkelingen en dossiers. Het geactualiseerde geschiktheids- en opleidingsplan is per 1 juli 2015 geactualiseerd. De voortgang van het opleidingsplan wordt halfjaarlijks geëvalueerd. Bij toetreding tot het bestuur van nieuwe bestuursleden wordt het inwerken verzorgd en begeleid door het dagelijks bestuur aan de hand van een introductieprogramma. Het bestuur volgt jaarlijks diverse vaktechnische cursussen inzake pensioenen om zich op de hoogte te houden over nieuwe ontwikkelingen.
Pagina 16 van 99
4.
Risicomanagement
Het fonds maakt gebruik van een integrale risicomanagementmethodiek om zijn doelstellingen te realiseren. Tenminste eenmaal per jaar worden de risk-appetite, bruto risico’s, beheersingsmaatregelen en de resterende netto risico’s door het bestuur geïnventariseerd en geanalyseerd. Op kwartaalbasis stelt de Commissie Beleid & Uitvoering een risicomanagementrapportage op welke met het voltallige bestuur wordt besproken. Deze aanpak draagt bij aan het ‘in control’ zijn van het bestuur en geeft het fonds inzicht in de mate van interne beheersing. De belangrijkste financiële en nietfinanciële rapportages kunnen als volgt worden omschreven: Matching-/renterisico Dit is het risico als gevolg van het niet gematcht zijn van activa en passiva (inclusief off balance posten) dan wel inkomsten en uitgaven in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta, liquiditeit typische looptijden en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. Het fonds beheerst dit op langere termijn aanwezige risico door onder meer: het analyseren van de effecten van het gevoerde beleggings-, premie- en toeslagenbeleid voor de verwachte premieontwikkeling voor de komende jaren; het uitvoeren van ALM-studies en/of (on)gevraagd advies vanuit de beleggingsadviescommissie op basis waarvan het beleggingsbeleid en het afdekbeleid (rente- en valutarisico) worden geformuleerd; het hanteren van mandaten, functiescheidingen, etc. en het monitoren van de uitvoering van het beleggingsbeleid en afdekbeleid aan de hand van periodieke door de Beleggingsadviescommissie te beoordelen of te verstrekken rapportages. Het fonds heeft het renterisico voor 75% afgedekt. Deze afdekking wordt in eerste instantie ingevuld met obligaties en vervolgens aangevuld / gefinetuned met renteswaps. De rentegevoeligheid van de euro staatsobligaties, LDI-pools en de in euro gedenomineerde bedrijfsobligaties worden meegenomen in het berekenen van de renteafdekking. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico op kortere termijn dat inkomende kasstromen (zoals premie-inkomsten en directe beleggingsrendementen) kleiner zijn dan uitgaande kasstromen (bijvoorbeeld uitkeringen en ingenomen derivaten-posities). Er zijn dan onvoldoende liquide middelen beschikbaar om op korte termijn aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Dit risico wordt als gering geschat aangezien de pensioenuitkeringen voor een belangrijk deel kunnen worden voldaan uit de ontvangen premies en directe beleggingsopbrengsten en bovendien verreweg het grootste deel van de beleggingsportefeuille bestaat uit liquide vermogenstitels. Het fonds heeft in dit verband onder meer een liquiditeitenbeleid geformuleerd dat is vastgelegd in het beleggingsplan 2015-2016.
Pagina 17 van 99
Marktrisico Dit is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels-) portefeuille. Feitelijk betreft het hier aandelen en vastgoed. De vastrentende waarden kunnen onder het matching-/renterisico worden geschaard. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, aangezien alle beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Dit risico wordt beheerst door het aanbrengen van een goede spreiding binnen de portefeuille (diversificatie). Het fonds verwacht verder dat dit risico middels een risicopremie wordt beloond en hanteert als uitgangspunt dat deze premie in een evenwichtige verhouding tot het te lopen risico staat. Kredietrisico Het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Dit risico wordt onder meer beheerst door: controle op naleving van de vastgestelde normen en mandaten door de vermogensbeheerders ten aanzien van de portefeuillespreiding naar geografische gebieden, landen, ratings en soorten debiteuren en het werken met standaardovereenkomsten, selecteren van tegenpartijen met een goede reputatie, beoordeling van kredietwaardigheid van tegenpartijen en het verlangen van onderpand voor zover het derivatentransacties betreft. F&C hanteert één centrale tegenpartij voor de derivaten in de LDI-pools, J.P. Morgan. Wanneer de derivaten in de pools een voor het fonds negatieve waarde krijgen, hoeft in principe geen onderpand te worden gestort; dit komt uit het LDI Euribor Fund. Wanneer de derivaten in de LDI-pools een voor het fonds positieve waarde krijgen, dan zal J.P. Morgan onderpand storten. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het beleggingsplan 2015. Verzekeringstechnisch risico Het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie- en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het product. Het fonds beheerst dit risico onder meer door: het hanteren van actuele sterftetabellen; het periodiek evalueren van de herverzekerde risico's; het hanteren van prudente aannames ten aanzien van beleggingsrendementen en inflatie; het periodiek evalueren van de gehanteerde rekenrente bij de gedempte premie; het periodiek evalueren van de flex- en uitruilfactoren.
Pagina 18 van 99
Het fonds heeft het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd bij ElipsLife. De overeenkomst is ingegaan op 1 januari 2013 en is aangegaan voor de periode van drie jaar. Hierbij heeft het bestuur in verband met de bijzondere bedrijfsactiviteiten van beide aangesloten werkgevers nadrukkelijk gekeken naar de door ElipsLife gehanteerde contractsvoorwaarden. Het bestuur zal deze overeenkomsten in het derde kwartaal van 2015 evalueren. Afhankelijk van de uitkomsten zal worden besloten een selectieproces voor een nieuwe verzekeraar te starten dan wel de overeenkomst, al dan niet onder gewijzigde voorwaarden, per 1 januari 2016 te continueren. Omgevingsrisico Het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Dit risico is voor het fonds in beperkte mate beheersbaar. Relevante beheersmaatregelen zijn: lidmaatschap van de Raad van Advies van AZL N.V.; lidmaatschap van brancheverenigingen als de Pensioenfederatie; het communicatiebeleidsplan van het fonds; het deskundigheids- en scholingsplan van het fonds; een jaarlijkse, door externen begeleide, strategiebijeenkomst; het periodiek analyseren van de effecten van ontwikkelingen in de bedrijfstak Grootmetaal en de geldende verplichtstellingsbeschikking; periodieke overleggen met sociale partners als opdrachtgever aan het fonds. Operationeel risico Het risico samenhangend met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting dan wel procesuitvoering. De operationele risico’s ten aanzien van uitbesteding zijn meegenomen onder het uitbestedingsrisico. Het operationele risico ten aanzien van het bestuur wordt onder meer beheerst door: het werken met een deskundigheids- en opleidingsplan; een professionele bestuursondersteuning dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse uitvoering zodat het bestuur zich kan focussen op strategie, beleid en monitoring; een evenwichtige samenwerking die periodiek wordt geëvalueerd; het werken met bestuurlijke commissies die beleid voorbereiden, processen toetsen en definiëren en uitvoering geven aan genomen bestuursbesluiten; het borgen van bestuurlijke continuïteit. In de eerste helft van 2105 heeft het bestuur het geschiktheids- en opleidingsplan geactualiseerd. Dit plan zal per 1 juli 2015 in werking treden en heeft een looptijd van twee jaar. Dit laat onverlet dat het dit document tussentijds kan worden gewijzigd, bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe wetgeving of wijzigingen in de bestuurssamenstelling. Verder maakt het bestuur gebruik van Montae voor externe
Pagina 19 van 99
bestuursondersteuning als ook van eShare. Dit is een online tool waarmee het bestuur beschikking heeft over alle actuele fondsdocumenten, notulen, rapportages en waarmee zij de voortgang van uitvoering / acties kan monitoren. Uitbestedingsrisico Het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Dit risico wordt onder meer beheerst door: het jaarlijks evalueren van uitbestedingspartijen en adviseurs; voorafgaand aan een eventuele opdracht wordt de uitbestedingspartij of adviseur gevraagd een kostenbegroting af te geven op basis waarvan het fonds een besluit neemt; het beoordelen van nieuwe en bestaande contracten op met name marktconformiteit (kosten, exit clausules, looptijd, etc.); het voorafgaand aan en gedurende het contract beoordelen van uitbestedingspartijen op hun interne beheersingssysteem (zoals IT security, beloningsbeleid, compliance beleid, eventuele onderaannemers) en continuïteit; het vastleggen, monitoren en (waar nodig) periodiek bijstellen van processen zoals het betalen van pensioenuitkeringen, het rapporteren aan DNB via e-line, IT processen etc.. Het bestuur geeft een uitgebreid uitbestedingsplan waarin alle criteria ten aanzien van uitbesteding zijn opgenomen. Jaarlijks worden alle adviseurs en uitbestedingspartijen geëvalueerd. De uitkomsten kunnen aanleiding geven tot het wijzigen van bestaande afspraken / overeenkomsten of bijvoorbeeld het wijzigen van personen waarbij de relatie met de contractspartij blijft bestaan. IT-risico Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continue of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. Hierbij wordt verwezen naar het uitbestedingsrisico. Integriteitsrisico Het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Het fonds kent een compliance beleid. Onderdeel van dit beleid is de gedragscode. Tevens heeft het fonds een externe compliance officer benoemd die jaarlijks toetst of de gedragscode is / wordt nageleefd door de door het fonds aangewezen insiders en verbonden personen. Tevens geeft de compliance officer (on)gevraagd advies over het compliance beleid en informeert hij het fonds proactief over voor het fonds relevante ontwikkelingen. Verder past het bestuur het vier-ogenprincipe toe.
Pagina 20 van 99
Juridisch risico Het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving, het mogelijk bedreigd worden van haar rechtspositie, met inbegrip van de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of niet correct gedocumenteerd zijn. Het bestuursbureau beoordeelt contracten, reglementen en transacties en wint waar nodig advies in bij c.q. maakt gebruik van ondersteuning van gespecialiseerde externe juristen. Daarnaast houdt het bestuur een contractenregister bij aan de hand waarvan periodiek wordt getoetst op opzegtermijnen, eventueel noodzakelijke offertetrajecten, risico’s en marktconformiteit. Voorts volgt het bestuur, daarin gesteund door de adviserend actuaris, relevante ontwikkelingen in wet- en regelgeving. Dit aan de hand van onder meer bevindingen van de certificerend actuaris en/of de waarmerkend accountant, guidelines van DNB/AFM, nieuwsbrieven en seminars.
Pagina 21 van 99
5.
Procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het fonds
5.1
Aansluiting werkgevers
Blijkens de statuten van het fonds voert het fonds de pensioenregeling uit voor de te Almelo gevestigde besloten vennootschappen Urenco Nederland B.V. en Enrichment Technology Nederland B.V. en de daaraan verbonden ondernemingen. Met de aangesloten werkgevers is een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Voor de hoofdlijnen van deze uitvoeringsovereenkomst wordt verwezen naar hoofdstuk 3. Bij het fonds zijnde de volgende werkgevers aangesloten: Urenco Nederland B.V. (UNL) Enrichment Technology Nederland B.V. (ETC Almelo). 5.2
Hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst
De afspraken over de uitvoering van de pensioenovereenkomst tussen het pensioenfonds en de aangesloten werkgever(s) zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst van 5 juni 2008 (laatstelijk gewijzigd per 1 juli 2015), zoals bedoeld in artikel 25 van de Pensioenwet. De uitvoeringsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en is opzegbaar met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Wijze vaststelling verschuldigde premie De jaarlijkse bijdrage van de werkgevers wordt vastgesteld naar de stand van 1 januari in het betreffende jaar. De wijze van vaststelling is beschreven in paragraaf 6.6 onderdeel c “Feitelijke premie”. Voorbehoud premiebetaling De bij het fonds aangesloten werkgevers hebben geen voorbehoud ten aanzien van de premiebetaling gemaakt. Premiebetaling De totale premie, inclusief de eigen bijdrage van de werknemers, wordt aan het einde van het kalenderjaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar door het fonds geraamd. De premie wordt door middel van een voorschotnota op de eerste werkdag van het betreffende kalenderjaar betaald door de werkgever(s). Aan het einde van het kalenderjaar vindt een verrekening plaats tussen de geraamde premie en de definitief door de werkgever(s) verschuldigde premie.
Pagina 22 van 99
Informatieverstrekking door werkgever aan fonds De werkgever is verplicht deelnemers bij indiensttreding aan te melden en bij uitdiensttreding af te melden en de voor de uitvoering van de pensioenregeling benodigde gegevens en de mutaties hierin aan het fonds – of op het verzoek van het fonds – aan de administrateur (AZL) van het fonds te leveren. Procedures premiebetalingsachterstand Elk kwartaal informeert het fonds schriftelijk het verantwoordingsorgaan indien de bijdrage die verschuldigd is door de werkgevers niet binnen een maand is betaald, er sprake is van een premieachterstand van ten minste 5% van de totale jaarpremie en er daarnaast sprake is van een dekkingstekort. Ook de ondernemingsraden van beide aangesloten werkgevers worden hierover, eerst na afloop van de genoemde maand en daarna op kwartaalbasis, geïnformeerd. Procedures wijziging pensioenreglement na wijziging pensioenovereenkomst Nadat het fondsbestuur kennis heeft genomen van een wijziging van de pensioenovereenkomst stelt het een concept pensioenreglement op. Dit concept wordt ter verificatie voorgelegd aan de werkgevers en de ondernemingsraden. Aanpassingen in het pensioenreglement als gevolg van wijziging van de pensioenovereenkomst worden alleen doorgevoerd nadat het bestuur de opdracht tot uitvoering van de pensioenovereenkomst schriftelijk heeft aanvaard. Hierbij toetst het bestuur de deze overeenkomst aan de risicohouding van het fonds en daarmee tevens op financier-baarheid, uitvoerbaarheid,- en wetmatigheid. Maatstaven en voorwaarden toeslagverlening De inhoud van de uitvoeringsovereenkomst is op dit punt conform paragraaf 7.6 van deze abtn. Uitgangspunten en procedures aangaande besluiten omtrent vermogensoverschotten, vermogenstekorten dan wel winstdeling De inhoud van de uitvoeringsovereenkomst is op dit punt conform hoofdstuk 7 van deze abtn. Overleg fonds en sociale partners Tenminste jaarlijks vindt er een gezamenlijk overleg tussen het bestuur van het fonds en sociale partners plaats. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3.
Pagina 23 van 99
6.
Hoofdlijnen van de pensioenregeling
Uitgegaan wordt van het pensioenreglement geldend voor de deelnemers van het fonds dat in werking is getreden per 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd per 1 juli 2015. Het pensioenreglement kent de volgende kenmerken: Karakter regeling
Middelloonregeling met een voorwaardelijke indexatie van de aanspraken van (gewezen) deelnemers.
Werkgever
Urenco Nederland B.V. (UNL), Technology Nederland B.V. (ETC iedere aan UNL of ETC Almelo vennootschap die door het bestuur van die vennootschap tot vennootschap is verklaard.
Werknemer
Degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht voor bepaalde of onbepaalde tijd arbeid verricht voor de werkgever.
Deelnemer
De werknemer die de 21-jarige leeftijd heeft bereikt en die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens het fonds en de (gewezen) werknemer voor zover deze op grond van het reglement recht heeft op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid..
Aanvang deelnemerschap
Het deelnemerschap kan ten vroegste aanvangen op de eerste dag van de maand waarin de medewerker de leeftijd van 21 jaar bereikt. Ten aanzien van werknemers jonger dan 21 jaar met een partner is het partnerpensioen in het geval van overlijden, de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis verzekerd.
Pensioenrichtdatum
De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
Enrichment Almelo) en verbonden op verzoek gelieerde
Pagina 24 van 99
Jaarsalaris (reguliere pensioenopbouw)
12 maal het met de werknemer overeengekomen vaste bruto maandsalaris, vermeerderd met 8% vakantietoeslag; het geheel vermeerderd met 3% eindejaarsuitkering. Middenjaarsuitkering, gratificaties, winstuitkeringen, vergoedingen voor overwerk en andere door de werkgever nader aan te geven emolumenten blijven voor de bepaling van het jaarsalaris buiten beschouwing. Indien van toepassing wordt bij de vaststelling van het jaarsalaris rekening gehouden met de ploegentoeslag. Het totaal van de pensioengevende salariselementen bedraagt maximaal € 100.000 (per 1 januari 2015).
Franchise
€ 15.304 (1 januari 2015). De franchise zal de komende jaren gefaseerd worden verlaagd met stapjes van € 200 (2016 t/m/ 2018) en € 150 (2019). Vanaf 2020 zal de franchise weer worden geïndexeerd. De franchise zal echter nooit minder bedragen dan de wettelijk minimaal toegestane franchise als omschreven in de Wet op de loonbelasting 1964.
Deelnemersjaren
De jaren gedurende welke een deelnemer ononderbroken aan de pensioenregeling heeft deelgenomen plus eventuele extra deelnemersjaren uit waardeoverdracht.
Aanpassing franchise
De franchise wordt tot 2020 niet geïndexeerd. Vanaf 2020 wordt de franchise jaarlijks aangepast aan de algemene loonontwikkeling bij de werkgevers, met dien verstande dat de franchise ten minste gelijk is aan het fiscaal minimum.
Pensioengrondslag
Jaarsalaris minus franchise, per 1 januari van het deelnemersjaar.
Levenslang ouderdomspensioen
Per deelnemersjaar 1,875% van de in het betreffende jaar vastgestelde pensioengrondslag.
Pagina 25 van 99
Levenslang partnerpensioen
70% van het (behaalbare) ouderdomspensioen, met inachtneming van het bepaalde in de overgangsbepalingen van het pensioenreglement.
Tijdelijk partnerpensioen
30% van het levenslang partnerpensioen.
Wezenpensioen
14% van het (behaalbare) ouderdomspensioen, met inachtneming van het bepaalde in de overgangsbepalingen van het pensioen-reglement. Voor volle wezen wordt dit bedrag verdubbeld.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
De premievrijstelling is volgens de volgende tabel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheidspercentage WIA 0% tot 35% 35% tot 45% 45% tot 55% 55% tot 65% 65% tot 80% 80% tot 100%
Pensioenopbouw premievrij voortgezet voor 0% 40% 50% 60% 72,5% 100%
Reeds van kracht zijnde premievrijstellingen op basis van de WAO blijven gehandhaafd. Arbeidsongeschiktheidspensioen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt bij een jaarsalaris dat lager is dan of gelijk is aan de WIA-loongrens (niveau per 1 januari 2015: € 51.976) 10% van het jaarsalaris. Bij een jaarsalaris dat hoger is dan de WIA-loongrens bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen 10% van de WIAloongrens plus 80% van het deel van het jaarsalaris dat op het tijdstip van toekenning uitgaat boven de WIA-loongrens. Onder het jaarsalaris voor het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt het jaarsalaris voor de reguliere pensioenopbouw verstaan, vermeerderd met het vastgestelde percentage voor de middenjaarsuitkering, verminderd met de eigen bijdrage voor de pensioen-verzekeringen en verhoogd met de werkgeversbijdrage in de premie van de ziektekostenverzekering en de vaste toeslagen welke meetellen bij de
Pagina 26 van 99
dagloonbepaling ingevolge van WIA. Het maximum jaarsalaris behorende bij de reguliere opbouw is hier niet van toepassing. De hoogte van het arbeidsongeschiktheids-pensioen, welke is gemaximeerd tot € 200.000 op jaarbasis, is volgens de volgende tabel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheidspercentage WIA 0% tot 35% 35% tot 45% 45% tot 55% 55% tot 65% 65% tot 80% 80% tot 100%
Arbeidsongeschiktheidspensioen 0% 40% 50% 60% 72,5% 100%
Reeds ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen onder de WAO blijven gehandhaafd. Flexibiliseringsmogelijkheden
Voor de flexibiliseringsmogelijkheden wordt verwezen naar het (de) geldende pensioenreglement(en).
Toeslagregeling
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 7.6 van deze abtn.
Deelnemersbijdrage
De deelnemersbijdrage bedraagt jaarlijks 8,3% (deelnemers ETC Almelo) respectievelijk 6,5% (UNL) van de pensioengrondslag.
Overgangsregelingen
Het pensioenreglement bevat enkele overgangsbepalingen die betrekking hebben op het verleden. Deze overgangsregelingen zijn tot stand gekomen per 31 december 2005, per 1 januari 2014 en 1 januari 2015.
Naast deze hoofdregeling voert het fonds nog een zevental andere – voor nieuwe deelnemers – gesloten regelingen uit. De desbetreffende reglementen zijn te downloaden op www.pensioenfondsurenco.nl. Het bestuur heeft tevens de bevoegdheid om na beëindiging van de dienstbetrekking op voorstel van de werkgever het deelnemerschap voort te zetten dan wel te herstellen.
Pagina 27 van 99
7.
Financiële opzet
7.1
Algemeen
De voornaamste financiële doelstellingen van het fonds zijn: Het, onder de hierna genoemde randvoorwaarden, maximaliseren van het beleggingsrendement om de voorwaardelijke toeslagen te kunnen realiseren.
Het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken. Het minimaliseren van de kans op en de omvang van een een dekkings- en reservetekort;
In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het fonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegd vermogen, alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid. 7.2
Herstelplan
Per 1 januari 2015 bedraagt de beleidsdekkingsgraad van het fonds 112,2% en ligt daarmee lager dan de vereiste dekkingsgraad van 114,2%. Hiermee bevindt het fonds zich in een reservetekort. Teneinde uit reservetekort te geraken heeft het bestuur in juni 2015 een herstelplan vastgesteld en bij DNB ingediend. In dit herstelplan is gerekend met de meest recente gegevens van het fonds. Aanvullend hierop is gerekend met veronderstellingen die specifiek relevant zijn voor dit herstelplan: er is een algemene salarisontwikkeling verondersteld van 2,5%, conform de commissie parameters; de franchiseontwikkeling is conform PME voor de jaren tot en met 2019. Daarna is een jaarlijkse stijging van 2% verondersteld; een verwacht rendement conform de veronderstellingen uit de meest actuele ALM-studie, waarmee voldaan wordt aan de wettelijke maximale parameters, uitgaande van het op het tijdstip van vaststellen van het herstelplan geldende beleggingsbeleid; grenzen voor toekenning van toeslagen: o ondergrens, dekkingsgraad is minimaal 110% o bovengrens, de dekkingsgraad is minimaal zodanig dat toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk is (per 1 januari 2015 125,8%; aan het einde van de looptijd 129,4%). Op basis van deze veronderstellingen is het fonds ultimo 2020 uit reservetekort en is de beleidsdekkingsgraad aan het einde van het herstelplan naar verwachting 134,5%. Op basis hiervan heeft het bestuur vastgesteld dat het fonds tijdig uit reservetekort geraakt en daarmee geen voorwaardelijke korting hoeft toe te passen.
Pagina 28 van 99
Volgens het herstelplan kunnen er vanaf 2017 (gedeeltelijk) weer toeslagen worden verleend. Cumulatief over de looptijd van het herstelplan bedraagt deze voor de actieven ongeveer 17% en voor de niet-actieven ongeveer 13%. Op basis van deze uitkomsten heeft het bestuur vastgesteld geen aanleiding te zien om het huidige beleid te wijzigen. Dit herstelplan zal na 1 juli 2015 nog inhoudelijk door DNB worden beoordeeld. Afhankelijk van de uitkomsten is het mogelijk dat het herstelplan op enkele onderdelen zal moeten worden aangepast. 7.3
Sturingsmiddelen voor de lange termijn
Het fonds beschikt over een aantal sturingsmiddelen voor de lange termijn. In onderstaande tabel worden deze toegelicht. Deze sturingsmiddelen kunnen stand alone of gezamenlijk worden ingezet. Premiebeleid
De financiële positie zou aanleiding kunnen geven om de premie aan te passen. Dit zou een premieverhoging c.q. een premieverlaging of premiekorting kunnen zijn. Een eerste ijkpunt voor een mogelijke herziening van de aanpassing van de premie is eind 2015 / begin 2016. Het aanpassen van de premie wordt bekeken langs de premie-ontwikkeling op de langere termijn en binnen de daarvoor gestelde bandbreedte. Als de financiële positie van het fonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur ingrijpen door, na sociale partners gehoord te hebben, een premieverhoging door te voeren.
Toeslagbeleid
De toeslagverlening van het fonds is voorwaardelijk. Er wordt geen premie voor betaald en er vindt geen reservering voor toekomstige toeslagverlening plaats. De financiering vindt plaats uit de groei van het vermogen ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. Een toeslag van 1% heeft een verlaging van de dekkingsgraad met circa 1% tot gevolg. Het bestuur kan besluiten om – al dan niet bepaalde categorieën, mits wettelijk toegestaan en sprake is van evenwichtige belangenbehartiging – geen toeslagen te verlenen.
Beleggingsbeleid
De verdeling tussen vastrentende waarden en zakelijke waarden in de strategische beleggingsmix bepaalt het verwachte rendement en daarmee de hoogte van de kostendekkende premie. Maar ook de mate van effect op de verwachte stijging van de dekkingsgraad. Het fonds heeft in de eerste helft van 2015 gebruik gemaakt van de, door DNB toegestane, mogelijkheid om eenmalig het risicoprofiel van het fonds te vergroten. Voor het overige moet de bewegingsvrijheid van het fondsbestuur als klein worden geacht.
Pagina 29 van 99
Pensioenbeleid
Een aanpassing van de pensioenregeling door bijvoorbeeld een verhoging van de franchise of een verlaging van het opbouwpercentage leidt tot een verlaging van de verplichtingen en een toename van de dekkingsgraad. Benadrukt wordt dat dit geen direct sturingsmiddel van het fonds is aangezien de inhoud van de regeling een bevoegdheid van sociale partners is. Het fonds kan sociale partners wel vragen om de regeling aan te passen.
Korting pensioen
In uiterste nood, dat wil zeggen dat de overige sturingsmiddelen zijn uitgewerkt, kan het fonds besluiten de aanspraken en pensioenrechten te korten. Het kortingsbeleid is vastgelegd in paragraaf 7.6 bij deze Abtn.
Uitvoeringskosten
Een verlaging van de uitvoeringskosten verhoogt het rendement maar aangezien de uitvoeringskosten in verhouding tot het vermogen en verplichtingen laag zijn is het effect op de dekkingsgraad gering.
7.4
Sturingsmiddelen voor de korte termijn
Het minimaal vereiste vermogen bedraagt 4,1% van de technische voorziening. Als de dekkingsgraad onder het vereist eigen vermogen zakt, met als gevolg dat de doelstellingen van het fonds in gevaar komen, heeft het fonds geen tot nauwelijks maatregelen om de dekkingsgraad binnen de in de Pensioenwet en/of de door de toezichthouder gestelde termijnen zodanig te herstellen dat de dekkingsgraad tenminste weer gelijk is aan het minimaal vereist eigen vermogen: het effect van een premieverhoging is zeer beperkt; het toeslagbeleid is geen sturingsmiddel aangezien er bij lage dekkingsgraden, conform de toeslagstaffel, nauwelijks tot geen toeslagen worden verleend; een fonds dat zich in dekkingstekort bevindt mag het risicoprofiel van de beleggingen met als doel een hoger verwacht rendement en daarmee een grotere herstelkracht niet vergroten; een verlaging van de uitvoeringskosten op korte termijn is niet realistisch en het mogelijke effect is verwaarloosbaar; een aanpassing van de regeling is geen direct sturingsmiddel aangezien dit het primaat van sociale partners is. In het uiterste geval gaat zij over tot het korten van aanspraken en ingegane rechten. 7.5
Eigen vermogen
a. Waarderingsgrondslagen beleggingen De waardering van de beleggingen van het fonds geschiedt voorwaardelijk op marktwaarde. Voor de categorie vastgoed wordt de waardering gebaseerd op periodieke taxaties door onafhankelijke partijen.
Pagina 30 van 99
b. Technische voorzieningen Het fonds stelt toereikende technische voorzieningen vast met betrekking tot het geheel van pensioenverplichtingen. De voorwaardelijke toeslagverlening maakt geen onderdeel uit van de pensioenverplichtingen. Het fonds voert de pensioenregeling uit conform de pensioenreglementen. Het arbeidsongeschiktheidsrisico en het tijdelijk en levenslang partnerpensioen zijn verzekerd bij elipsLife. De vaststelling van de technische voorzieningen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten: De berekening vindt plaats op basis van marktwaardering. De bij de berekening gebruikte grondslagen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting zijn gebaseerd op prudente beginselen. De methodiek en grondslag van de berekening is van jaar op jaar consistent, tenzij juridische, demografische en/of economische omstandigheden zich hiertegen verzetten. De technische voorzieningen van het fonds bestaan uit het totaal van: o De voorziening pensioenverplichtingen, die gelijk is aan: o voor de actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de over verstreken dienstjaren toegekende pensioenaanspraken, inclusief de tot balansdatum toegekende toeslagen. o voor niet-actieve deelnemers de actuariële contante waarde van de verzekerde of ingegane pensioenrechten, inclusief de tot balansdatum toegekende toeslagen. De schadevoorzieningen met betrekking tot de diverse arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, inclusief premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Revalidatie wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Een voorziening voor het risico dat nu al zieke werknemers binnen twee jaar arbeidsongeschikt worden (ziekenvoorziening). Deze voorziening bestaat uit de over de voorafgaande twee boekjaren in rekening gebrachte, tot aan het eind van die periode opgerente, premies voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor (gewezen) deelnemers die de pensioenleeftijd zijn gepasseerd maar aan wie, bijvoorbeeld als gevolg van het ontbreken van de juiste persoonlijke gegevens, nog geen pensioen kan worden uitgekeerd, wordt een voorziening bepaald waarbij naast de gebruikelijke grondslagen rekening wordt gehouden met de kans dat deze pensioenen niet tot uitkering zullen komen. De technische voorzieningen zijn gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen. Intrest
Conform de Rentetermijnstructuur Financieel Toetsingskader, zoals deze wordt gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Binnen deze rentetermijn-structuur wordt de Ultimate Forward Rate (UFR) methodiek voor fondsen toegepast.
Pagina 31 van 99
Sterfte
Er wordt gebruik gemaakt van de Prognosetafel AG 2014, zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap, in combinatie met een fondsspecifieke ervaringssterfte op basis van het Towers Watson Ervaringssterfte 2014 model. De ervaringssterfte correctiefactoren zijn weergegeven in bijlage 8.
Gehuwdheid
Voor de pensioenleeftijd (67 jaar) wordt voor alle deelnemers een gehuwdheidsfrequentie van 100% gehanteerd, ongeacht de burgerlijke staat. Na de pensioendatum wordt het bepaalde man/vrouw systeem toegepast.
Leeftijden
Leeftijden worden in maanden nauwkeurig vastgesteld.
Leeftijdsverschil
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op 3 jaar gesteld (man ouder dan vrouw).
Kosten
Voor toekomstige kosten wordt een kostenvoorziening getroffen. De hoogte van deze kostenvoorziening voor afwikkeling van alle kosten bij discontinuïteit is geraamd op 3,1% van de technische voorzieningen (niveau 1 januari 2015). Een beschrijving van de gehanteerde vaststellingsmethodiek en de uitgangspunten is opgenomen in bijlage 7. Op basis van de vigerende uitvoeringsovereenkomst worden de uitvoeringskosten gedurende het boekjaar in rekening gebracht bij de aangesloten ondernemingen. Daarnaast komt het aan de actieven toe te rekenen deel van de vermogensbeheerskosten voor rekening van de aangesloten ondernemingen. Per 1 januari 2015 bedraagt het hiertoe in rekening te brengen voorschot jaarlijks 1,7% van de pensioengrondslagsom. Na afloop van het boekjaar vindt een afrekening plaats op basis van het gemiddelde aandeel van de actieven binnen de technische voorzieningen gedurende het jaar.
Uitkeringen
Bij de waardering van de aanspraken is uitgegaan van de veronderstelling dat de pensioenuitkeringen continu geschieden.
Flexibiliseringsfactoren
De flexibiliseringsfactoren zijn vastgesteld per 1 januari 2015 op basis van de fonds-grondslagen, met dien verstande dat de factoren sekseneutraal zijn en een rekenrente van 2,70% is gehanteerd. Jaarlijks worden de grondslagen onder de flexibiliseringsfactoren
Pagina 32 van 99
gemonitord. Voor de gehanteerde rente is de peildatum 30 juni van enig jaar. Als het gemiddelde van de DNB rentetermijnstructuur per 30 juni van dat jaar en de DNB rentetermijnstructuren per 31 december van de vier voorgaande boekjaren meer dan 0,5% afwijkt van 2,70% vindt aanpassing van de rekenrente plaats. Bij wijziging van de fondsgrondslagen inzake overlevingskansen worden de flexibiliseringsfactoren hierop aangepast. Geactualiseerde flexibiliseringsfactoren worden steeds van kracht per 1 januari van het boekjaar volgens op de aanpassing. c.
Dekkingsgraden
De dekkingsgraad van het fonds op enig moment is de verhouding tussen het vermogen inzake de bij het fonds ondergebrachte pensioenregeling(en) en de technische voorzieningen van het fonds. De beleidsdekkingsgraad per einde van een maand is het gemiddelde van de actuele dekkingsgraad per het einde van die maand en de elf daaraan voorafgaande maanden. Als het bestuur een besluit neemt dat effect heeft op de technische voorzieningen of het pensioenvermogen, zoals bijvoorbeeld een aanpassing van de grondslagen, zal dit verwerkt worden in de dekkingsgraad per het einde van de maand waarin het bestuursbesluit is genomen. Een besluit tot het verlenen van toeslagen per 1 januari zal worden verwerkt in de dekkingsgraad per 31 december van het voorafgaande boekjaar of per het einde van de maand waarin het bestuursbesluit inzake de toeslagverlening is genomen als dit na 1 januari is. De reële dekkingsgraad is gelijk aan de beleidsdekkingsgraad gedeeld door de beleidsdekkingsgraad die benodigd is om toeslagen op basis van verwachte prijsinflatie volledig toe te kunnen kennen conform artikel 23a van het Besluit financieel toetsingskader. d. Vereist eigen vermogen Het fonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het fonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. Het vereist eigen vermogen per 1 januari 2015 was gelijk aan 13,9% van de technische voorzieningen. Een toelichting op de berekening is opgenomen in bijlage 9 bij deze abtn. De vereiste dekkingsgraad van het fonds is gelijk aan 100% plus het als percentage van de technische voorzieningen uitgedrukte vereist eigen vermogen (per 1 januari 2015 dus 113,9%). Als de beleidsdekkingsgraad van het fonds lager is dan de vereiste dekkingsgraad, is sprake van een reservetekort. Per einde van het kwartaal waarin een reservetekort is ontstaan, meldt het fonds dit bij DNB. Het fonds stelt een herstelplan op met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens artikel 138 en 139 van de
Pagina 33 van 99
Pensioenwet. Door middel van het herstelplan dient het fonds aan te tonen dat uiterlijk 1 binnen tien jaar het reservetekort kan worden opgeheven. Hierbij mag rekening worden gehouden met de autonome herstelkracht (onder andere uit het verwachte beleggingsrendement) van het fonds. Als uit het herstelplan volgt dat het niveau van het vereist eigen vermogen niet bereikt wordt binnen de termijn van tien jaar, dan dient het aan het eind van de herstelperiode nog resterende reservetekort via korting te worden weggewerkt. Deze korting zal worden gespreid over de gehele periode van tien jaar, waarbij sprake dient te zijn van de ten minste tijdsevenredig herstel. De eerste korting (minimaal 1/10 van de totaal benodigde korting) is onvoorwaardelijk en moet binnen één jaar ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. De kortingen ná het eerste jaar, zoals voorzien binnen het herstelplan, zijn voorwaardelijk. Zolang de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad wordt het herstelplan jaarlijks geactualiseerd. Hierbij mag steeds worden uitgegaan van een nieuwe herstelperiode van tien jaar. Op basis van de actuele beleidsdekkingsgraad wordt dan vastgesteld of aanvullende kortingsmaatregelen noodzakelijk zijn om de vereiste dekkingsgraad binnen die termijn te bereiken. Begin 2015 is een reservetekort vastgesteld. Het fonds heeft hiervoor in de eerste helft van 2015 een herstelplan ingediend bij de toezichthouder. Binnen dit herstelplan worden geen kortingen voorzien. e.
Minimaal vereist eigen vermogen
Het minimaal vereist eigen vermogen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader. Per 1 januari 2015 was het minimaal vereist eigen vermogen gelijk aan 4,1% van de technische voorzieningen. Bijlage 10 bij deze abtn bevat een toelichting op de berekening van het minimaal vereist eigen vermogen. Als de beleidsdekkingsgraad op vijf opeenvolgende (jaarlijkse) vaststellingsmomenten onder het niveau ligt dat hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen, en ook de dekkingsgraad zich onder dit niveau bevindt op het laatste vaststellingsmoment, neemt het fonds binnen zes maanden maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het fonds direct voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen. Na het doorvoeren van de maatregelen begint een nieuwe termijn van vijf boekjaren. Als de maatregelen een korting van pensioenaanspraken en -rechten inhouden, dan wordt deze korting direct in de technische voorzieningen verwerkt. De daadwerkelijke korting op de aanspraken en rechten binnen de pensioenadministratie vindt evenredig gespreid plaats over een periode van vijf jaar, tenzij het bestuur oordeelt dat de omvang van de benodigde korting een kortere spreidingsperiode rechtvaardigt. De benodigde korting wordt onvoorwaardelijk doorgevoerd. 1
Voor 2015 en 2016 geldt een overgangsregeling waardoor het pensioenfonds respectievelijk een hersteltermijn van 12 jaar en 11 jaar zal hanteren binnen het herstelplan.
Pagina 34 van 99
7.6
Premiebeleid
In deze paragraaf wordt het premiebeleid van het fonds beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: a. de hoogte van de kostendekkende premie conform de voorschriften gesteld bij en krachtens artikel 128 van de Pensioenwet alsmede door DNB; b. de interne financiering van het fonds die gebaseerd is op een gedempte premie; c. de feitelijke premie, zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. a. Zuivere kostendekkende premie In artikel 128 van de Pensioenwet wordt een beschrijving gegeven van de kostendekkende premie. Deze wordt jaarlijks vastgesteld voor rapportagedoeleinden en bestaat uit de volgende componenten: 1. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen tijdens het boekjaar (inclusief de opslag voor toekomstige uitvoeringskosten ad 3,1%); 2. de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (solvabiliteitsopslag over premieonderdeel 1); 3. de opslag die nodig is ter dekking van de uitvoeringskosten in het boekjaar voor zover die niet gefinancierd worden uit de voorziening voor uitvoeringskosten die onderdeel is van de technische voorzieningen; 4. de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van de toeslagverlening. Deze componenten van de zuivere kostendekkende premie zijn voor het fonds als volgt nader gedefinieerd: ad 1. Dit betreft de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen uit het pensioenreglement berekend op basis van de fondsgrondslagen en de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december van het voorafgaande boekjaar. De premie wordt vastgesteld als de som van: a. de koopsom behorende bij de reguliere jaaropbouw van alle reglementaire pensioensoorten in het boekjaar; b. de risicopremies van nog niet opgebouwde maar wel verzekerde aanspraken met betrekking tot (tijdelijk) partnerpensioen; c. de risicopremies voor de verzekerde aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling bij invaliditeit; d. de koopsommen die verband houden met de aangroei van de pensioenverplichtingen in het boekjaar die voortvloeit uit onderdeel D (“Overige vergoedingen”) van de bijlage werkgeversbijdrage bij de uitvoeringsovereenkomst. Dit betreft onder meer de kosten verbonden aan de uitvoering van pensioenbrieven, vaststellingsovereenkomsten en de pensioenregeling ten behoeve van de directie van de werkgevers.
Pagina 35 van 99
ad 2. een solvabiliteitsopslag die gelijk is aan het percentage vereist eigen vermogen (zoals beschreven onder paragraaf 6.5) over de premiecomponent als beschreven onder ad 1; ad 3. voor toekomstige uitvoeringskosten vindt reservering plaats door middel van een opslag van 3,1% (niveau 2015) over het totaal van de actuarieel benodigde premies. Deze opslag komt overeen met de beoogde opslag voor uitvoeringskosten op de technische voorzieningen. De vrijval van de kostenvoorziening over de uitkeringen in het betreffende boekjaar wordt in mindering gebracht op de kostenopslag over de premie. De totale kosten van de uitvoering van de pensioenregeling gedurende het boekjaar zijn voor rekening van de aangesloten werkgevers, met uitzondering van: de bijdrage KvK, contributie Pensioenfederatie, aanslag DNB, respectievelijk AFM en Stichting Pensioenregister, de controlekosten van de jaarrekening van SPUN, de kosten samenhangend met de eventuele bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering van het fonds, opleidingskosten van bestuursleden of leden van overige organen uit hoofde van het geschiktheids- en opleidingsplan van het fonds, vergoedingen aan vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden in het bestuur dan wel in de overige organen van de Stichting en de directe kosten vermogensbeheer als omschreven in bijlage I onder D van de uitvoeringsovereenkomst. ad 4.gelet op het voorwaardelijke karakter van het toeslagbeleid, is in de zuivere kostendekkende premie geen component opgenomen voor toeslagverlening en wordt hiervoor ook niet gereserveerd (zie voor een nadere omschrijving van het toeslagbeleid paragraaf 6.7 van deze abtn). De toeslagverlening moet dus komen uit meeropbrengsten. b. Interne financiering – gedempte premie Het fonds hanteert een intern financieringsbeleid dat uitgaat van een gedempte premie. Bij de vaststelling van de gedempte premie wordt uitgegaan van het verwachte toekomstig rendement op basis van de beleggingsportefeuille van het fonds. Het verwachte rendement wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23a (Parameters vanaf 2015) van het Besluit financieel toetsingskader fondsen en wordt vastgezet voor vijf jaar op basis van de actuele marktrente bij aanvang van deze periode. De eerste vaststelling vindt plaats per 30 september 2015 en heeft betrekking op de gedempte premies in de boekjaren 2016 tot en met 2020. Binnen de gedempte premie houdt het fonds rekening met een toeslagverlening ter hoogte van de ambitie van het fonds (maar ten minste de wettelijk voorgeschreven verwachte prijsinflatie). Hiervoor wordt een opslag in de premie bepaald.
Pagina 36 van 99
De gedempte premie bestaat dan uit de volgende componenten: 1. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen tijdens het boekjaar (inclusief de opslag voor toekomstige uitvoeringskosten ad 3,1%) overeenkomstig de component binnen de zuivere kostendekkende premie, maar dan op basis van een rekenrente gelijk aan het verwachte toekomstig rendement; 2. het maximum van: a. de opslag benodigd voor de toekomstbestendige toeslagverlening overeenkomstig de ambitie van het fonds over de aangroei van de nominale pensioenverplichtingen (opslag toeslagverlening over premieonderdeel 1) en b. de opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (solvabiliteitsopslag over premieonderdeel 1); 3. de opslag die nodig is ter dekking van de uitvoeringskosten in het boekjaar voor zover die niet gefinancierd worden uit de voorziening voor uitvoeringskosten die onderdeel is van de technische voorzieningen. De solvabiliteitsopslag die wordt toegepast bij de vaststelling van de gedempte premie is gelijk aan het percentage vereist eigen vermogen, zoals beschreven onder paragraaf 6.5. Vrijval solvabiliteitsopslagen Bij de bepaling van de premie wordt geen rekening gehouden met de solvabiliteitsvrijval als gevolg van pensioenuitkeringen. De vrijgevallen solvabiliteitsopslag komt ten gunste van het eigen vermogen van het fonds. Herstelpremies Op basis van de maatregelen in een herstelplan kunnen herstelpremies verschuldigd zijn. Bij de bepaling van de gedempte premie worden deze herstelpremies opgeteld bij de berekende premie. Premiekorting of terugstorting Het fonds kan uitsluitend korting verlenen op de gedempte premie en kan uitsluitend terugstorten als aan de volgende voorwaarden is voldaan: De beleidsdekkingsgraad bevindt zich boven het maximum van de vereiste dekkingsgraad en de beleidsdekkingsgraad die benodigd is om toeslagen op basis van de verwachte prijsinflatie volledig toe te kunnen kennen conform artikel 23a van het Besluit financieel toetsingskader (premiekortingsgrens); en De voorwaardelijke toeslagen met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend; en De eventueel doorgevoerde kortingen op de pensioenaanspraken en pensioenrechten in de voorgaande tien jaar zijn gecompenseerd.
Pagina 37 van 99
Hierbij wordt opgemerkt dat het pensioenvermogen, ook na aftrek van een eventuele premiekorting, nog steeds de premiekortingsgrens te boven dient te gaan. c. Feitelijke premie De feitelijke premie is ten minste gelijk aan de gedempte premie in enig jaar. De financiering van de krachtens het pensioenreglement vast te stellen pensioenaanspraken geschiedt door betaling van een doorsneepremie zoals omschreven in de uitvoeringsovereenkomst tussen het fonds en de werkgevers. De totale bijdrage is bepaald in overleg tussen de directies en de ondernemingsraden van de ondernemingen. De totale bijdrage is door het bestuur – gehoord de actuaris van het fonds – getoetst op adequaatheid. De doorsneepremie (inclusief deelnemersbijdrage) voor de basispensioenregeling is gelijk aan 30,1% van de som van de pensioengrondslagen. In de kosten van de basispensioenregeling wordt jaarlijks bijgedragen door de werknemers. De deelnemersbijdrage bedraagt jaarlijks 8,3% (deelnemers Enrichment Technology Nederland B.V.) respectievelijk 6,5% (deelnemers Urenco Nederland B.V.) van zijn pensioengrondslag. De werkgever draagt zorg voor de inhouding van deze eigen bijdrage en de afdracht aan de stichting. Naast de werkgeversbijdrage binnen de doorsneepremie komen de volgende lasten jaarlijks volledig voor rekening van de aangesloten werkgevers: de netto jaarpremie voor de verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioenen; de door de administrateur in rekening gebrachte vergoeding voor de werkzaamheden zoals omschreven in de overeenkomst inzake pensioenuitvoering tussen het fonds en AZL; een bijdrage in de totale vermogensbeheerkosten van het fonds ter grootte van 1,7% van de pensioengrondslagsom van de actieve deelnemers primo boekjaar. Na afloop van het boekjaar vindt een afrekening plaats op basis van het gemiddelde aandeel van de actieven binnen de technische voorzieningen gedurende het jaar; de kosten die voortvloeien uit onderdeel D (“Overige vergoedingen”) van de bijlage werkgeversbijdrage bij de uitvoeringsovereenkomst, waar van toepassing vastgesteld conform de grondslagen en premiecomponenten van de gedempte premie; de overige uitvoeringkosten die de werkgevers op grond van de uitvoeringsovereenkomst (artikel 3, lid 4) voor hun rekening nemen. Deze additionele werkgeversbijdrage wordt jaarlijks op voorhand geraamd gelijk te zijn aan 5,1% van de pensioengrondslagsom voor beide aangesloten werkgevers. Op basis van de werkelijk gerealiseerde lasten vindt een verrekening tussen fonds en de ondernemingen plaats.
Pagina 38 van 99
7.7
Toeslag- en kortingsbeleid
In deze paragraaf wordt het toeslag- en kortingsbeleid van het fonds beschreven. Hiermee wordt duidelijk hoe toekomstige mee- en tegenvallers worden verdeeld. Ambitie Het fonds voert een stabiel maar toekomstbestendig beleid en streeft daarbij naar draagvlak en vertrouwen. Hierbij hanteert het bestuur als uitgangspunten: gestreefd moet worden naar een waardevast pensioen; het korten van aanspraken en uitkeringen dient te worden voorkomen; als kortingen toch noodzakelijk zijn, dan dient de hoogte van de korting zo beperkt mogelijk te zijn en rekening moet worden gehouden met de wens van de aangesloten werkgevers om een zo stabiel en voorspelbaar mogelijke premielast voor de komende jaren te hebben. Bij het toeslagbeleid gelden de navolgende grootheden als maatstaf: De tijdens het deelnemerschap opgebouwde aanspraken van de deelnemers worden jaarlijks per 1 januari (maximaal) verhoogd op basis van de hoogste algemene salarisverhoging volgens de van toepassing zijnde CAO bij ETC Almelo dan wel de algemene salarisverhoging bij UNL; De premievrije, premievrijgestelde en ingegane pensioenen worden jaarlijks (maximaal) verhoogd met de relatieve stijging van het prijsindexcijfer. Het fonds streeft naar een toeslagverlening die gemiddeld minimaal gelijkwaardig is aan die van het bedrijfstakfonds voor de Metalektro (PME). Voorwaardelijke toezegging De mate van toeslagverlening wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en is afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Er bestaat geen recht op toeslagverlening. Bovendien wordt er door het fonds geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen toekennen. De toeslagen worden derhalve gefinancierd uit de groei van het vermogen ten opzichte van de verplichtingen. Met betrekking tot de mate van de feitelijke toekenning hanteert het bestuur onderstaande leidraad: Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110% worden er geen toeslagen verleend; Als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110% wordt er toeslag verleend voor zover deze naar verwachting ook in de toekomst te realiseren is: 1. Hiervoor is beschikbaar de ruimte tussen de beleidsdekkingsgraad en de ondergrens voor toeslagverlening van 110%; 2. Er wordt bepaald wat de kosten zouden zijn van een volledige, toekomstige toeslagverlening conform de verwachte ontwikkeling van de van toepassing zijnde maatstaf per deelnemersgroep. Voor de
Pagina 39 van 99
bepaling van de benodigde kosten voor deze fictieve toeslagverlening vindt contant making plaats met een rekenrente gelijk aan het verwachte netto meetkundige rendement op beursgenoteerde aandelen (6,75%) en wordt uitgegaan van een verwachte ontwikkeling van de prijsindex van 2% en een verwachte ontwikkeling van de loonindex van 2,5%; 3. De maximaal te verlenen toeslag wordt vervolgens bepaald als de uitkomst onder punt 1 gedeeld door de uitkomst onder punt 2, vermenigvuldigd met de voor het betreffende jaar relevante gerealiseerde waarde van de van toepassing zijnde maatstaf. Als de beleidsdekkingsgraad boven het niveau ligt waarbij volledige toeslagverlening conform de ambitie mogelijk is (de uitkomst van punt 3 bij de tweede bullet bedraagt dan één of meer), kan sprake zijn van reparatie van eerder doorgevoerde kortingen en/of inhaaltoeslagverlening.
Het inhalen van toeslagen en herstellen van kortingen wordt beperkt tot maximaal tien jaar terug. Herstellen van kortingen gaat voor op het inhalen van toeslagen. Compensatie vindt verder in chronologische volgorde plaats. De korting of gemiste toeslag die het verst terug in de tijd ligt, wordt als eerste gecompenseerd. de
In enig jaar zal maximaal 1/5 van het positieve verschil tussen het eigen vermogen conform de beleidsdekkingsgraad en het vermogensniveau waarbij volledige toeslagverlening conform de ambitie mogelijk is voor reparatie van kortingen en/of inhaaltoeslagen worden aangewend. De leidraad geldt slechts als uitgangspunt ter bepaling van de maximaal te verlenen toeslag. Het bestuur kan, andere relevante economische omstandigheden (zoals economische vooruitzichten en verwachte bestandsontwikkeling) in aanmerking nemend, tot een lagere toeslag besluiten. Feitelijke toekenning van toeslagen zal altijd eerst plaatsvinden na een daartoe door het bestuur genomen besluit. Het bestuur houdt zich het recht voor om het toeslagbeleid aan te passen. Toekomstige wijzigingen zijn verbindend voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden. Verwachte realisatie toeslagbeleid In opdracht van het bestuur is in 2015 een ALM-studie uitgevoerd. De gemiddeld verwachte realisatie van de toeslagen over een periode van 15 jaar bedroeg op basis van die analyse circa 72% van de gehanteerde toeslagmaatstaven. Op dit moment geeft het bestuur uitvoering aan een aanvangshaalbaarheidstoets. Op basis van deze analyse, waarvan de uitkomsten uiterlijk vóór 1 oktober 2015 aan DNB zullen worden gerapporteerd, wordt het verwachte pensioenresultaat, uitgaande van de feitelijke financiële positie per einde 2014, inzichtelijk gemaakt.
Pagina 40 van 99
Het bestuur zal jaarlijks een haalbaarheidstoets laten uitvoeren om te monitoren in hoeverre het verwachte pensioenresultaat nog aansluit bij de oorspronkelijk gewekte verwachtingen. Kortingsbeleid Het fonds kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a.
de beleidsdekkingsgraad van het fonds niet voldoet aan het niveau dat hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b.
het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn een beleidsdekkingsgraad te bereiken op het niveau dat hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraak-gerechtigden of de werkgever(s) onevenredig worden geschaad; en
c.
alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 en 139 van de Pensioenwet.
Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioen-gerechtigden en de werkgever(s) schriftelijk over een besluit tot korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De korting kan op zijn vroegst een maand na de in de vorige volzin bedoelde informatieverstrekking worden gerealiseerd. DNB wordt onverwijld door het fonds geïnformeerd over het voorgenomen besluit tot korting, welk besluit pas kan worden gerealiseerd na instemming van DNB. Een eventuele korting benodigd in verband met het bereiken van het vereist eigen vermogen wordt tijdsevenredig gespreid over de maximale duur van het herstelplan. Er is hierbij sprake van een uniforme korting, waarbij dus geen onderscheid wordt gemaakt naar de status van de deelnemers binnen het fonds. Een eventuele korting in verband met het bereiken van het minimaal vereist eigen vermogen wordt tijdsevenredig gespreid over vijf jaar, tenzij het bestuur oordeelt dat de omvang van de benodigde korting een kortere spreidingsperiode rechtvaardigt. De benodigde korting is uniform en wordt onvoorwaardelijk doorgevoerd. Een kleine korting zal niet worden gespreid, maar in één keer worden geëffectueerd.
Pagina 41 van 99
8.
Beleggingsbeleid
In deze paragraaf wordt het beleggingsbeleid van het fonds op hoofdlijnen beschreven. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor het vermogensbeheer summier vastgelegd. Een gedetailleerdere beschrijving van het beleggingsbeleid is vastgelegd in het beleggingsplan (1 juli 2015 tot en met in beginsel 31 december 2015) van het fonds. Verder wordt verwezen naar de Verklaring inzake beleggingsbeginselen welke in bijlage 11 is opgenomen. Hierin worden de beleidscyclus, de organisatie van het vermogensbeheer en de risicobeheersing beschreven. 8.1 Strategisch beleggingsbeleid De missie en ambitie van SPUN, zoals in overleg met de sociale partners is vastgelegd, is het bieden van een waardevast pensioen aan haar deelnemers, bij een acceptabele kans op korting. Het vermogen van het fonds zal in lijn hiermee worden belegd teneinde een zo hoog mogelijk rendement te halen dat consistent is met de gewenste financiële positie, de risicohouding van het fonds en het doel, de visie en missie van het fonds, als omschreven in hoofdstuk 2. Voor het strategische beleggingsbeleid geldt dat het bestuur in 2015 gefaseerd invulling zal gaan geven aan de wijziging van de strategische belegginsmix, uitgaande van de verdeling als genoemd onder paragraaf 8.1.3. Dit onder de nadrukkelijke veronderstelling dat DNB akkoord gaat met de voorgenomen, eenmalige verhoging van het risicoprofiel. In bijlage 12 is de beoogde planning opgenomen. 8.1.1
Prudent person
Bij de vaststelling van het strategisch beleggingsbeleid zal het bestuur handelen in overeenstemming met de prudent person-regel (zie de beschrijving in Artikel 135 van de Pensioenwet en Artikel 13 van het Besluit FTK Fondsen). Centraal hierin staat de doelstelling om te beleggen in het belang van de deelnemers. Het bestuur zal daartoe in alle redelijkheid, rekening houdend met de specifieke verplichtingen van het fonds, tot een zorgvuldige onderbouwing van het beleggingsbeleid komen. Andere voorschriften zijn dat: de activa zodanig worden belegd dat de kwaliteit, veiligheid, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd; de activa die ter dekking van de Technische Voorzieningen worden aangehouden, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen; de activa hoofdzakelijk worden belegd op gereglementeerde markten; beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het beleggingsrisico (-en risicoprofiel) of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en andere derivatenverrichtingen wordt vermeden; de activa naar behoren worden gediversifieerd over waarden en emittenten. Risicoaccumulatie in de portefeuille wordt vermeden en beleggingen in de
Pagina 42 van 99
8.1.2
bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille. Beleggingen in ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, worden beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille; de beleggingen gewaardeerd zijn op basis van marktwaardering (en waartegen ze kunnen worden verhandeld). Onderbouwing beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid van het fonds is vastgesteld aan de hand van de missie en ambitie, de risicohouding en de investment beliefs van het fonds. Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Een ALMstudie ligt dan ook te allen tijde ten grondslag aan het strategische beleggingsbeleid. Uit de resultaten de laatste ALM-studie (2014) blijkt dat een strategische verdeling op lange termijn (15 jaar) van 60% vastrentende waarden en 40% zakelijke waarden (25% renteafdekking), in combinatie met kwalitatieve inzichten, de meest aantrekkelijke vooruitzichten biedt in termen van pensioenresultaat en kans op / omvang van korting. In aanvulling op de driejaarlijkse ALM-studie laat het fonds jaarlijks een riskbudgetting studie uitvoeren. Het doel van deze studie is om de optimale mix volgens de ALMstudie verder te optimaliseren naar belegbare categorieën. Dit gebeurt met behulp van nieuwe economische inzichten, om zodoende op meer gedetailleerd niveau de optimale allocaties voor het beleggingsbeleid van het daaropvolgende jaar te definiëren. Begin 2015 is een riskbudgetting studie uitgevoerd om de portefeuille voor 2015 in te vullen. Doel hierbij was om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wens om de portefeuille zoveel mogelijk te versimpelen, en toch het verwachte risico / rendementsprofiel op peil te houden. Uit de riskbudgetting studie blijkt dat het toevoegen van hypotheken en alternative credits het risico-/ rendementsprofiel verbetert. Echter, omdat SPUN zichzelf niet voldoende uitgerust acht om direct in alternative credits te beleggen alsmede tijdig te kunnen schuiven tussen deze categorieën, is SPUN voornemens één of meerdere beheerders met een zogenaamd multi-credit fonds aan te stellen. Binnen een multicredit fonds wordt door een beheerder belegd in verschillende vastrentende categorieën. Hierbij wordt de beheerder ook nadrukkelijk geacht te schuiven tussen deze categorieën om in te spelen op de veranderende (markt)omstandigheden. 8.1.3
Normportefeuille
Het bestuur maakt binnen de beleggingsportefeuille expliciet onderscheid tussen een matching portefeuille en een return portefeuille. Hiermee beoogt het bestuur de transparantie van de portefeuille als geheel te vergroten. De normportefeuille komt in grote lijnen overeen met het als meest efficiënt bestempelde beleid in de laatste ALMstudie. De normportefeuille en de bandbreedtes daaromheen zien er als volgt uit,
Pagina 43 van 99
waarbij de strategische afdekking van het nominale renterisico 25% van de verplichtingen bedraagt: Categorie Vastrentende waarden Aandelen Direct vastgoed Liquide middelen
Strategische mix 60% 35% 5% 0%
Minimum 50% 20% 2,5% 2 0%
Maximum 70% 40% 7,5% 5%
De samenstelling van het vermogen dient binnen de bovenstaande bandbreedtes te blijven. De mogelijkheid tot voorbeleggen (door middel van het accepteren van een tijdelijk tekort op liquide middelen) is toegestaan. Andere vormen van tekorten zijn niet toegestaan. 8.1.4
Rentehedge
Voor wat betreft de rentehedge geldt dat deze zich binnen de volgende bandbreedte mag bevinden: Benchmark Nominale rentehedge als % van de TV (o.b.v. de zuivere swapcurve)
Strategisch 25%
Minimum 20%
Maximum 30%
Per maandeinde zal het fonds monitoren of de bandbreedte wordt doorbroken. In een dergelijke situatie zal de beleggingsadviescommissie een voorstel aan het bestuur formuleren over, indien gewenst, de te ondernemen stappen om de rentehedge opnieuw binnen de bandbreedte te brengen. Nadere toelichting betreffende de huidige opzet van de renteafdekking is opgenomen in de volgende paragraaf. Ingrijpende wijzigingen in bijvoorbeeld wetgeving of economische omstandigheden kunnen aanleiding vormen om bovenstaande strategische nominale rentehedge te heroverwegen. Het beleid voor 2015 en 2016 is er op gericht om uiteindelijk strategisch 25% van het renterisico op de verplichtingen (o.b.v. marktrente) af te dekken. Aangezien het hier een verruiming van het risicoprofiel betreft is dit voornemen eind juni 2015 conform de door DNB gestelde voorwaarden aan DNB gerapporteerd. Gedurende 2014 bedroeg de renteafdekking 75%. Enkele overwegingen die voor het bestuur de doorslag hebben gegeven om de afdekking te verlagen zijn: De rente is de afgelopen maanden verder gedaald en dit zal een keer ophouden, omdat er een bodem aan een rentestand zit. Hiermee is het risico (in 2
In uitzonderlijke gevallen (zoals mismatch tussen settlement data van trades) is een kortstondige roodstand van maximaal één (1) maand geaccepteerd.
Pagina 44 van 99
8.1.5
termen van pensioenresultaat) van teveel renterisico afdekken wellicht groter dan het risico van te weinig risico afdekken; De wens om een groot deel van het (t.g.v. rentedaling in de afgelopen perioden) ontstane agio in de LDI pools te consolideren en om te zetten in liquide middelen die vervolgens weer worden omgezet in verhogingen van de beleggingen in andere beleggingscategorieën die door het fonds worden aangehouden; Uit de scenarioanalyse van de ALM-studie (zie ALM-studie) blijkt dat bij de 25% afdekking in het geval van een stagflatie-, actueel- en basisscenario het pensioenresultaat vergelijkbaar of beter is dan het resultaat bij een 50% afdekking. Alleen bij een deflatiescenario zou 50% afdekking een beter pensioenresultaat opleveren dan 25% afdekking. Het verder afbouwen van de rente-afdekking past bij de risicohouding van de sociale partners. Valuta beleid en afdekking
Valutarisico wordt door het fonds gezien als een risico waar op lange termijn geen rendement tegenover staat. Uit de vastgelegde investment beliefs van het fonds blijkt echter wel dat een voorwaarde voor het afdekken van het valutarisico is dat dit kostenefficiënt mogelijk moet zijn. Een groot deel van de returnportefeuille luidt in vreemde valuta. De vreemde valuta-exposure naar US dollar, Japanse yen en Britse pond in de aandelenportefeuille wordt door KAS BANK als volgt afgedekt:
Valuta US dollar Japanse yen Britse pond
Strategische afdekking 100% 100% 100%
Bandbreedte 95% - 105% 95% - 105% 95% - 105%
Eenmaal per maand controleert KAS BANK of de valutahedge zich nog binnen de bandbreedte bevindt. Het valutarisico op de beleggingen in de multi-credit fondsen wordt door de beheerders voor 100% afgedekt. 8.2 Matching portefeuille Doel van de matchingportefeuille is invulling te geven aan de gewenste afdekking van nominaal renterisico. De matchingportefeuille bestaat uit Nederlandse hypotheken, staatsobligaties van Euro-kernlanden en LDI-pools. De LDI-portefeuille is opgedeeld in 10 verschillende looptijdsegmenten (‘buckets’) van ieder 5 jaar. Er vindt door F&C geen automatische herbalancering op bucketniveau plaats.
Pagina 45 van 99
Categorie Nederlandse hypotheken Euro Staatsobligaties Kernlanden LDI-pools
Strategische weging 10% Samen 15%
De benchmarks die als uitgangspunt gelden voor het beheer van de onderliggende fondsen binnen de matchingportefeuille, staan vermeld in onderstaande tabel. De Euro staatsobligaties tezamen met de beleggingen in de LDI-pools en de Nederlandse hypotheken dienen te zorgen voor de strategische afdekking van 25%. Categorie Nederlandse hypotheken Euro Staatsobligaties Kernlanden
LDI-pools
Benchmark J.P. Morgan GBI Netherlands Index Barclays GDP Weighted Euro Treasury (Oostenrijk, Finland, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Nederland) N.V.T.
Voor de LDI-pools wordt geen benchmark aangehouden daar deze fondsen, tezamen met de staatsobligaties, als doelstelling hebben het volgen van de verandering in de waarde van de Technische Voorziening. De effectiviteit van de renteafdekking wordt op kwartaalbasis gemonitord en gerapporteerd door F&C. 8.3 Return portefeuille De returnportefeuille heeft als hoofddoelstelling het realiseren van een overrendement mede ter financiering van de indexatieambitie. De omvang en het risicoprofiel van de returnportefeuille is gebaseerd op de resterende risicoruimte van het fonds, rekening houdende met het solvabiliteitsbeslag van de matchingportefeuille. Ten aanzien van de normverdeling zullen de verhoudingen zoals vermeld in onderstaande tabel in acht worden genomen. Maandelijks zal door Towers Watson vastgesteld worden of de verschillende wegingen zich binnen de gedefinieerde bandbreedtes bevinden. Indien een of meerdere bandbreedtes zijn doorbroken, zal door Towers Watson een advies aan het fonds worden geformuleerd ter aanpassing van de wegingen conform de later beschreven herbalanceringsafspraken. Dit is van belang om de het risicoprofiel en de nagestreefde diversificatie in de beleggingsportefeuille voortdurend te bewaken. Categorie Bedrijfsobligaties High Yield Obligaties Emerging Markets Obligaties (HC) Aandelen Wereldwijd (ACWI) Direct Vastgoed Totaal
Strategische mix 17% 9% 9% 35% 5% 75%
Minimum 12% 6% 6% 3 30% 2,5%
Maximum 22% 12% 12% 40% 7,5%
3
Gedurende de transitieperiode naar de voorgenomen portefeuille is tijdelijk een lagere allocatie dan 30% acceptabel.
Pagina 46 van 99
De indices die als uitgangspunt gelden voor het beheer van de return portefeuille, staan vermeld in onderstaande tabel. Categorie Bedrijfsobligaties High Yield Obligaties Emerging Markets Obligaties Aandelen Wereldwijd Direct Vastgoed Liquide middelen
Benchmark Barclays Global Corporate 500 Customized index Barclays Capital Customized High Yield Credit Index EMBI Global Diversified (EMBIGD) MSCI ACWI Index Gelijk aan fondsrendement 1-maands Euribor
8.4 Resultaatsevaluatie De vermogensbeheerders dragen zorg voor een volledige administratie van de bij haar ondergebrachte mandaten en alle daarop betrekking hebbende transacties. De vermogensbeheerders rapporteren minimaal op kwartaalbasis schriftelijk aan het bestuur in de vorm van een kwartaalrapportage. Deze rapportage dient uiterlijk één maand na kwartaaleinde in het bezit te zijn van de BAC. Bovendien verzorgt Towers Watson op maandbasis een integrale rapportage voor het fonds waarin de posities en resultaten van alle vermogensbeheerders zijn opgenomen. Ook verzorgt Towers Watson op kwartaalbasis een risicorapportage waarin alle relevante beleggingsgerelateerde risico’s voor het fonds worden gemonitord.
Pagina 47 van 99
9.
Ondertekening
Het bestuur van het fonds heeft deze abtn op 12 juni 2015 vastgesteld. Almelo, 30 juni 2015.
…………………………… D.J. Vis (voorzitter)
………………………… P.H.M. te Riele (secretaris)
…………………………… G.J. Broekman
…………………………… H. Van Eck
…………………………… H.R. Valley
………………………… J.J. de Vrieze
…………………………… G.N. Koning
…………………………… L. Berke
Pagina 48 van 99
Bijlage 1 – Opdrachtaanvaarding Deze zal uiterlijk in september a.s. door het bestuur en sociale partners worden vastgesteld en vóór 1 oktober 2015 aan de Abtn worden toegevoegd.
Pagina 49 van 99
Bijlage 2 – Beloningsbeleid Het beloningsbeleid zal uiterlijk vóór 1 oktober 2015 aan de Abtn worden toegevoegd.
Pagina 50 van 99
Bijlage 3 – Uitbestedingsbeleid
1.
Inleiding
Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland hierna: het pensioenfonds (of SPUN) heeft werkzaamheden uitbesteed aan derden. De Pensioenwet stelt specifieke eisen aan het uitbestedingsbeleid van pensioenfondsen. Zo moet het pensioenfonds ervoor zorgen dat de organisatie waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed de wettelijke regels, die van toepassing zijn op het pensioenfonds, naleeft. Aan uitbesteding is een aantal risico’s verbonden. Het bestuur heeft beleid vastgesteld met betrekking tot de beheersing van die risico’s. Centraal in het uitbestedingsbeleid van SPUN staat dat uitbesteding weliswaar de plaats van uitvoering van werkzaamheden verlegt, maar niet de bestuurlijke verantwoordelijkheid daarvoor. Dit uitbestedingsplan, dat betrekking heeft op de bestaande situatie bij SPUN, is een nadere uitwerking van de beschrijving van het systeem van interne beheersing in de actuariële en bedrijfstechnische nota en het risicostrategiedocument van SPUN. Het plan zal na elke relevante wijziging van omstandigheden worden geactualiseerd, maar in ieder geval jaarlijks. Het doel van het uitbestedingbeleidsplan is om vast te leggen hoe het bestuur van de SPUN er zorg voor draagt dat de uitbestede werkzaamheden binnen de wettelijke regels van de Pensioenwet vallen, de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden de afgesproken resultaten behaalt en volgens het door het bestuur geformuleerde uitbestedingsbeleid handelt op een wijze waarbij het bestuur zijn volledige verantwoording kan blijven nemen. Het uitbestedingsplan beschrijft achtereenvolgens: het wettelijk kader omtrent uitbesteding; de doelstelling, uitgangspunten en uitvoering van het uitbestedingsbeleid van SPUN; overzicht huidige uitbestede werkzaamheden.
Pagina 51 van 99
2.
Wettelijk kader
2.1.
Pensioenwet
Beheerste en integere bedrijfsvoering Artikel 143 Pensioenwet (hierna: PW) bepaalt dat een pensioenfonds zijn organisatie zodanig inricht dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt. Artikel 18 tot en met 21a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK) geven verdere invulling aan de norm van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Zo zijn pensioenfondsen onder meer gehouden tot: een systematische analyse van de integriteitrisico’s; het vaststellen en uitvoeren van een integriteitbeleid; het voeren van een beleid inzake beloningen dat niet aanmoedigt tot het nemen van meer risico’s dan voor het fonds aanvaardbaar; het hebben van procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van belangenverstrengeling. Uitbesteding Een pensioenuitvoerder kan er voor kiezen een deel van de werkzaamheden uit te besteden aan een derde (artikel 34 PW / artikel 12 tot en met 14 Besluit uitvoering PW). Onder uitbesteding wordt verstaan het op structurele basis laten uitvoeren van werkzaamheden, daaronder begrepen processen of delen van processen, door onafhankelijke derden. De volgende werkzaamheden mogen op grond van artikel 12 Besluit uitvoering Pensioenwet echter niet worden uitbesteed: Taken en werkzaamheden van de personen die het dagelijks beleid bepalen waaronder mede begrepen het vaststellen van beleid en het afleggen van een verantwoording over het gevoerde beleid. Werkzaamheden waarvan uitbesteding de verantwoordelijkheid van de uitvoerder voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen. Indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van de wettelijke regels. In geval van uitbesteding zijn pensioenfondsbesturen op grond van artikel 14 Besluit uitvoering PW verplicht tot: het formuleren van adequaat beleid rond de uitbesteding; het uitvoeren van een systematische analyse van risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en vastlegging hiervan; het beschikken over procedures en maatregelen met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden als onderdeel van een beheerste en integere bedrijfsvoering zoals bedoeld in artikel 143 PW; het beschikken over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.
Pagina 52 van 99
Over de wijze waarop de uitbesteding is geregeld moet De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) worden geïnformeerd. Uitbestedingsovereenkomst De afspraken omtrent de uitbesteding van werkzaamheden moeten schriftelijk worden vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst (artikel 13 Besluit uitvoering PW). In deze overeenkomst wordt in ieder geval geregeld: 1 De werkzaamheden die worden uitbesteed onder verwijzing, indien mogelijk, naar de administratieve organisatiebeschrijving van het pensioenfonds, alsmede de voorwaarden waaronder de uitbesteding plaatsvindt. 2 De onderlinge informatie-uitwisseling tussen het pensioenfonds en de uitvoerende partij en periodieke rapportage over de naleving van de kwaliteitsafspraken of de prestatiedoelen. 3 De kwaliteit van de dienstverlening, ofwel prestatiedoelen per uitbesteed proces. 4 De verplichting voor de uitvoerende partij om informatie waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt rechtstreeks aan de toezichthouder ter beschikking te stellen. 5 De mogelijkheid voor het pensioenfonds om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de uitvoerende partij geschiedt. 6 De verplichting voor de uitvoerende partij om het pensioenfonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de Pensioenwet dan wel de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde (waaronder waarborging van scheiding gegevens en bestanden van verschillende opdrachtgevers en privacy aspecten). 7 De mogelijkheid voor de toezichthouder om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de uitvoerende partij. 8 De uitvoerende partij is verplicht om (een vermoeden van) incidenten binnen haar eigen organisatie dan wel bij derden die in opdracht van de uitvoerende partij werkzaamheden verricht, zo spoedig mogelijk na het bekend zijn geworden van (een vermoeden tot) een incident hiervan melding te doen aan het fonds. 9 Op het moment van aangaan of tijdens de looptijd van de overeenkomst mag er geen sprake zijn van een personele unie tussen een mede-beleidsbepaler van het fonds en de uitvoerende partij aan wie de diensten worden of zijn uitbesteed. 10 De wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere uitvoerende partij kan laten uitvoeren. 11 Dat de medewerkers van de derde onderworpen zijn aan een gedragscode die ten minste voldoet aan de wettelijke normen (Wet op het financieel toezicht respectievelijk de Pensioenwet), inclusief een afspraak over een periodieke rapportage over de naleving van de gedragscode.
Pagina 53 van 99
2.2.
Governance rondom uitbesteding
Het bestuur onderschrijft de Code Pensioenfondsen en legt in het jaarverslag verantwoording af over de naleving hiervan. Enkele artikelen uit de Code hebben een direct verband met uitvoering, uitbesteding en kosten en risico’s daarvan. Zo is het bestuur eindverantwoordelijk voor alles wat door of namens het pensioenfonds wordt gedaan. Vanuit die eindverantwoordelijkheid heeft het bestuur een visie op de uitvoering van de activiteiten van het fonds. Het uitbestedingsbeleid is en blijft de eindverantwoordelijkheid van het bestuur. Eén van de bestuursleden treedt op als portefeuillehouder ‘Uitbesteding’ en heeft ten aanzien van de uitbesteding (beleid en processen) een voorbereidende/ adviserende en monitorende rol. Adviezen en (concept) overeenkomsten worden door de portefeuillehouder zelf aan het uitbestedingsbeleid getoetst en vervolgens aan de portefeuillehouder ‘Uitbesteding’ voorgelegd. Nadat is geconcludeerd dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid van enige materiële aard met het uitbestedingsbeleid overlegt bestuursondersteuning met het dagelijks bestuur of het betreffende advies/overeenkomst moet worden behandeld in een bestuursvergadering (en wanneer). De toets aan het uitbestedings-beleid wordt vervolgens vastgelegd in het bijbehorende beslisdocument voor de bestuursvergadering en/of de notulen van de vergadering van het (dagelijks) bestuur. 2.3.
Beleidsregels De Nederlandsche Bank
In aanvulling op het hierboven geschetste wettelijke kader hanteert DNB ook eigen beleidsregels teneinde de beheersbaarheid van uitbestede bedrijfsprocessen te bevorderen. Kort samengevat komen deze beleidsregels er op neer dat: er een stevig risicomanagement wordt gevoerd (bijv. conform FIRM); er regelmatig een toets plaatsvindt op de uitvoering (bijv. aan de hand van periodieke rapportages); er sprake is van duidelijke schriftelijke afspraken (i.c. mandaten, uitbestedingsovereenkomsten, Service Level Agreements) ten aanzien van alle aspecten die de uitbesteding bepalen. Daarnaast voert DNB periodiek themaonderzoeken uit.
Pagina 54 van 99
3.
Uitbestedingsbeleid SPUN
3.1.
Definitie uitbestedingsrisico
Het bestuur definieert het uitbestedingsrisico als volgt: Het uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit van de bedrijfsvoering, de integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. 3.2.
Doelstelling en beleid
Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling. De doelstelling van het uitbestedingsbeleid van SPUN is gericht op een zo optimaal mogelijke uitvoering in het belang van de deelnemers. Hierbij wordt minimaal voldaan aan de eisen zoals deze vastliggen in de Pensioenwet. Er worden eisen gesteld aan de uitbestedingspartijen gericht op continuïteit, kwaliteit en integriteit. 3.3.
Uitgangspunten
Het pensioenfonds hanteert de volgende uitgangspunten bij zijn uitbestedingsbeleid: Het bestuur besteedt geen werkzaamheden uit die niet mogen worden uitbesteed. Het bestuur blijft eindverantwoordelijk voor de uitbestede activiteiten of processen. Het bestuur draagt zorg voor een systematische analyse van risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en voor procedures en maatregelen met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden als onderdeel van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Het bestuur draagt er zorg voor dat de afspraken met betrekking tot uitbesteding van werkzaamheden schriftelijk worden vastgelegd in een (Service Level) overeenkomst. In deze overeenkomst worden in ieder geval de onderstaande aspecten opgenomen: o De specifieke werkzaamheden die de uitvoerder verricht voor het pensioenfonds, onderverdeeld in administratieve, financiële, actuariële, juridische en overige werkzaamheden. o De verplichting deze werkzaamheden op een efficiënte, zorgvuldige en professionele manier uit te voeren. De uitvoerder wordt last en volmacht verleend om al datgene te doen wat gewenst, nuttig of noodzakelijk is in het belang van het pensioenfonds en wat voortvloeit uit de hem opgedragen taken. o Het zorgvuldig beheer van documentatie, informatie en gegevens van het pensioenfonds, deelnemers en pensioengerechtigden, alsmede een borging van behoud van informatie in geval van calamiteiten. o De verplichting tot geheimhouding van de (persoons)gegevens van het pensioenfonds en de verklaring in te staan voor de deskundigheid en de betrouwbaarheid van het personeel dat met de uitvoering van de werkzaamheden wordt belast. o De uitvoerders geven een verklaring af die nodig is voor een adequate beheersing van de risico’s.
Pagina 55 van 99
Waarborging dat de uitvoerende organisatie aan DNB alle gevraagde inlichtingen verstrekt, zo nodig DNB toegang geeft tot de relevante boeken en administratieve bescheiden en aanwijzingen van DNB zal opvolgen. o Voldoen aan de verplichting om het pensioenfonds in staat te stellen tot naleving van relevante wet- en regelgeving. o De mogelijkheid van het tussentijds opschorten van uitbestede activiteiten. o Eventuele uitbesteding aan derde partijen door de uitvoerder (onderuitbesteding). Het bestuur toetst regelmatig (minimaal een keer per jaar) of de wijze waarop de uitbestede werkzaamheden worden verricht nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. De taak is gemandateerd aan de commissie of werkgroep onder wiens aandachts-gebied de uitbestede werkzaamheden vallen. Het bestuur verlangt bij de uitbesteding van werkzaamheden dat de uitbestedende partij een beloningsbeleid kent waarbij het variabele deel niet kan leiden tot ongewenste beloningsprikkels (Principes voor beheerst beloningsbeleid van DNB en de AFM d.d. 6 mei 2009) waarbij de belangen voor SPUN in gevaar kunnen worden gebracht. De partijen waaraan werkzaamheden worden uitbesteed beschikken over een gedragscode die minimaal gelijkwaardig is aan de gedragscode die het pensioenfonds hanteert. o
3.4.
Uitbestedingsprocessen
Voordat activiteiten of processen worden uitbesteed voert het bestuur van SPUN een risicoanalyse uit waarin is opgenomen: 1. Een beschrijving van de uit te besteden activiteiten of processen. 2. De te verwachten impact van uitbesteding van de activiteiten of processen. 3. Een kosten-baten analyse van de uitbesteding van die activiteiten of processen. 4. Een analyse van de financiële, operationele en reputatie gerelateerde risico’s en de vereiste toezichtmaatregelen. 5. De afspraken over de wijze waarop de uit te besteden activiteiten of processen worden uitgevoerd. 3.5.
Criteria uitvoerende organisaties
Algemene Criteria De uitvoerder die de uit te besteden activiteit of het uit te besteden proces gaat uitvoeren, voldoet ten minste aan de volgende criteria. De uitvoerder: 1. is aantoonbaar financieel gezond; 2. heeft een goede naam (reputatie); 3. beschikt over een beheerste en integere bedrijfsvoering, onder meer aan te tonen via een IASE3402-verklaring of een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid en back-up-procedures; 4. waarborgt continuïteit van dienstverlening, deskundigheid en integriteit; 5. beschikt over de benodigde vergunningen;
Pagina 56 van 99
6. is innovatief en proactief; 7. heeft een klantenbestand van voldoende omvang en stabiliteit van de ontwikkeling van het klantenbestand. Specifieke Criteria Per activiteit stelt SPUN tevens specifieke criteria aan de uitvoerende organisaties. Dit betreffen mogelijke criteria, welke onder andere afhankelijk zijn van de fase in het proces van uitbesteding (bijvoorbeeld selectie nieuwe uitvoerder of evaluatie bestaande uitvoerder). De genoemde criteria zijn niet limitatief. Pensioenadministratie en -uitvoering 1. 2. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
11.
Huidige regeling is inpasbaar in bestaande administratiesysteem; Ruime ervaring met administratie van pensioenregelingen van pensioenfondsen; Stabiliteit administratiesysteem/continuïteit pensioenuitvoerders; Behoud eigenheid pensioenfonds; Cultuur binnen/imago van de uitvoerende organisatie; Flexibiliteit/duidelijkheid; Aanvullende diensten en services; Relatiebeheer werkgevers/deelnemers; Risicomanagement uitvoerder: - Proces; - Rapportagestructuur; - Hoe ziet de interne organisatie eruit?; - Mate van beslisvrijheid individuele medewerker; - Vaste klantteams met een klantmanager: Prijs/kosten
Bestuursondersteuning 1. Ruime ervaring met bestuursondersteuning van pensioenfondsen; 2. Volledige ondersteuning operationele processen en beleidsvoorbereiding voor zowel bestuur, als commissies op alle aspecten rondom pensioenfondsen; 3. Vast klantteam met een klantmanager; 4. Bereikbaarheid, stabiliteit en continuïteit klantteam; 5. Service/dienstverlening; 6. Deskundigheid op alle aspecten rondom pensioenfondsen; 7. Flexibiliteit; 8. Samenwerking met en communicatie naar stakeholders van het pensioenfonds; 9. Rapportagestructuur; 10. Prijs/kosten. Vermogensbeheer Kwantitatieve criteria: 1. - Performance (inclusief tracking error en volatiliteit); - Kosten; - Aantal klanten; - Totaal beheerd vermogen;
Pagina 57 van 99
2. 3.
Omzetsnelheid (turnover); GIPS compliant.
Kwalitatieve criteria: 1. Service/dienstverlening; 2. Kwaliteit rapportages; 3. Aanbod producten. (Her)verzekering Kwantitatieve criteria: 1. Kosten/tarieven; 2. Aantal klanten; 3. Aanbod product, mogelijkheden technische winstdeling Kwalitatieve criteria: 1. Service dienstverlening; 2. Hoe gaat men om met in- en uitdiensttredingen gedurende het jaar; 3. Hoe gaat men om met uitloop- en inlooprisico; 4. Hoeveel vrijheid heeft het pensioenfonds om zelf risicokapitalen vast te stellen. Adviseurs 1. Kennis en deskundigheid van financiële markten, risicomanagement, Pensioenwet en andere relevante wet- en regelgeving; 2. Bewezen track record als professional in de pensioenwereld; 3. Adviseert meerdere pensioenfondsen; 4. Adviseert gevraagd en ongevraagd en is proactief; 5. Juistheid, tijdigheid en volledigheid rapportages; 6. Mogelijkheid tot verzorgen van opleidingsactiviteiten; 7. Kan input leveren voor dan wel ondersteunen bij het opstellen van specifieke fondsdocumenten; 8. Helderheid in communicatie; 9. Levert gevraagd en ongevraagd een bijdrage aan de signalering en het bijhouden van de ontwikkelingen op het pensioenterrein, financiële markten en risicomanagement; 10. Flexibiliteit; 11. Woont vergaderingen van commissies dan wel bestuur bij; 12. Prijs/kosten.
Pagina 58 van 99
4.
Bestaande uitbestedingspartijen en contracten
4.1.
Overzicht uitbestede werkzaamheden, partijen en overeenkomsten
In het onderstaande overzicht zijn de uitbestede werkzaamheden in kaart gebracht, inclusief de inhuur van externe adviseurs t.b.v. periodieke activiteiten. Werkzaamheden
Uitbesteed aan
Overeenkomst/vastlegging
Pensioenadministratie
AZL
(Her)verzekering risico van vooroverlijden en arbeidsongeschiktheid Bestuursondersteuning (incl. juridische ondersteuning ) Aanlevering deelnemersgegevens en mutaties
Elips Life AG.
Overeenkomst pensioenuitvoering Twee overeenkomsten
Montae Bestuurscentrum B.V. Werkgevers
Overeenkomst
Vermogensbeheer vastrentende waarden portefeuille (Vastrentende waardenfonds Euro core) Vermogensbeheer aandelenportefeuille
F&C Netherlands B.V.
Overeenkomst
Black Rock Institutional Trust Company
Overeenkomst
Uitvoeringsovereenkomst
Looptijd (opdracht) overeenkomst 01-01-2013 t/m 31-12-2017 opzegtermijn van 6 maanden 01-01-2013 t/m 31-12-2015, met stilzwijgende verlenging van 1 jaar
5 juni 2008, laatstelijk gewijzigd 1 juli 2015. Onbepaalde tijd, opzegbaar per aangetekend schrijven met een opzegtermijn van zes maanden 1 januari 2007 en laatstelijk gewijzigd per 12 december 2012
Overeenkomst 2005 + letter of Authorization 18 juli 2012 +
Pagina 59 van 99
Werkzaamheden
Uitbesteed aan
Overeenkomst/vastlegging
Vermogensbeheer vastgoed Vermogensbeheer (valuta)
Altera Kas Bank
Toetredingsovereenkomst Overeenkomst
Looptijd (opdracht) overeenkomst amendement 26 juli 2012 Getekend 4 september 2012
1. ISDA Collateral management ovk: onbepaalde tijd direct opzegbaar 12 Cash only ovk: onbepaalde tijd, opzegtermijn pensioenfonds dertig dagen 13 Overlay Mangement Services Agreement: onbepaalde tijd, opzegtermijn pensioenfonds dertig dagen.
Adviserend actuaris Certificerend actuaris
Towers Watson Triple A
Geen overeenkomst aanwezig Opdrachtbrief
Vermogensbeheer adviseur
Towers Watson
Overeenkomst
Externe accountant
KPMG
Governance software
eShare Limited
Jaarlijkse schriftelijke opdrachtbrief (op basis van overeenkomst) Agreement
Opdrachtbrief voor 1 jaar met optie tot verlenging 1 januari 2014, onbepaalde tijd, met een opzegtermijn van 1 maand (voor beide partijen). Overeenkomst van drie jaar, ingegaan per 2013. Geen automatische verlenging 7 januari 2014, 3 jaar, opzegtermijn 12 maanden, automatische verlenging voor een jaar
Pagina 60 van 99
Periodieke activiteiten Werkzaamheden
Uitbesteed aan
ALM Zelfevaluatie Pensioenplanner Compliance officer
Geen vaste partij Geen vaste partij Actuit E. Vollenbroek (manager compliance bij Urenco Nederland B.V) Stichting ITP (2015)
Visitatie
Overeenkomst/vastlegging
Looptijd (opdracht) overeenkomst
Overeenkomst Geen
1 jaar n.v.t.
Schriftelijke opdrachtbevestiging per opdracht
n.v.t.
Pagina 61 van 99
4.2.
Algemene risico’s uitbestedingspartijen
SPUN onderscheidt per uitbestede activiteit de volgende drie risico’s: 1. Continuïteit bedrijfsvoering: het risico dat de continuïteit van (een deel van) de bedrijfsvoering van de instelling in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, contractbreuk of het beëindigen van de activiteiten door de tegenpartij. 2. Integriteit: het risico dat de reputatie dan wel de financiële positie van het pensioenfonds wordt geschaad als gevolg van het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de partij waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Hieronder valt ook het risico van ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de tegenpartij en het handelen met voorkennis bij de vermogensbeheerder(s). 3. Kwaliteit dienstverlening: het risico dat de door de externe partij geleverde kwaliteit van de werkzaamheden niet in overeenstemming is met het door de instelling gewenste dan wel aan belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau. Per activiteit brengt het bestuur periodiek de specifieke risico’s van de betreffende activiteit en partij in kaart. De algemene en specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen worden jaarlijks bekeken. De uitbestedingspartijen worden eveneens jaarlijks geëvalueerd.
Pagina 62 van 99
5.
Procedure monitoring en evaluatie kwaliteit uitbestede diensten
5.1.
Algemeen
Het bestuur heeft als taak om toe te zien op de uitvoering en kwaliteit van de uitbestede taken. Deze taken zijn door het bestuur uitbesteed aan de commissie Beleid en Uitvoering. Deze taak vormt een structureel onderdeel van de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds. Zowel periodiek als incidenteel voert het bestuur toezicht uit op de uitbestede taken en controleert of de wijze van uitvoering nog steeds voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij laat het bestuur zich periodiek informeren over de status van de risico’s, de kwaliteit van de beheersing en de status van de verbeteracties rondom de uitbestede processen. Indien de uitkomsten van de evaluaties en controles hiertoe aanleiding geven stuurt het bestuur de uitvoerende organisatie zo spoedig mogelijk bij. Indien de uitvoerende organisatie niet tijdig in staat blijkt om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen gaat het bestuur over tot heroverweging van de uitbesteding. 5.2.
Monitoring
Als onderdeel van de afspraken met de uitvoerende organisatie wordt vastgelegd op welke wijze de monitoring van de naleving van de afspraken plaatsvindt. Periodiek wordt gecontroleerd of de afspraken met de uitvoerende organisatie correct en tijdig worden nagekomen. Deze controle vindt onder meer plaats op basis van frequente rapportages conform de SLA die zijn voorzien van een gedegen toelichting. Deze rapportages zien ook op klachten, incidenten en uitzonderingen. Indien de monitoring van de afspraken leidt tot de constatering dat de afgesproken niveaus van dienstverlening niet worden gerealiseerd zal onverwijld actie worden ondernomen. In samenwerking met de uitvoerende organisatie zullen de oorzaken achterhaald worden en zullen maatregelen worden getroffen om het gewenste niveau te kunnen realiseren. Indien geconstateerd wordt dat er sprake is van structurele problemen die niet op korte termijn oplosbaar zijn, dient het bestuur zich te beraden omtrent beëindiging van de uitbesteding. 5.3.
Jaarlijkse evaluatie
Ongeacht de specifieke afspraken met de uitvoerende organisatie wordt er jaarlijks een evaluatie gehouden. Deze jaarlijkse evaluatie vormt een moment voor heroverweging van de uitbesteding. De jaarlijkse evaluatie vindt plaats aan de hand van de onderstaande vragenlijst. 1. 1.1 1.2 1.3
Algemene gegevens Naam uitvoerende partij Omschrijving en aard van de uitbestede werkzaamheden Overeengekomen duur van uitbesteding
2. 2.1 2.2
Monitoring Wie voert de monitoring namens SPUN uit? Heeft de uitvoerder de toegezegde informatie tijdig en volledig ter beschikking gesteld? Biedt de verstrekte informatie een goed inzicht in het presteren van de uitvoerder? Geven de ervaringen aanleiding tot bijstelling van de gemaakte afspraken?
2.3 2.4
Pagina 63 van 99
2.5 2.6 3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
3.8 3.9
Welke mogelijke knelpunten worden op basis van de monitoring onderkend? Op welke wijze wordt aan knelpunten tegemoet gekomen? Evaluatie Op welke termijn heeft de evaluatie betrekking? Hebben tijdens deze periode wijzigingen in de afspraken plaatsgevonden? Verlopen de werkzaamheden conform de gemaakte afspraken? Wordt er voldaan aan resultaatsdoelstellingen? Hebben zich gedurende de evaluatieperiode incidenten voorgedaan? Heeft er gedurende de evaluatieperiode overleg tussen uitvoerder en pensioenfonds plaatsgevonden? Zijn er aanleidingen om de gemaakte afspraken op korte termijn te herzien, en zo ja, met betrekking tot welke onderwerpen? Zijn er naar aanleiding van de evaluatie redenen om de uitbesteding te heroverwegen? Op welke termijn dient een nieuwe evaluatie plaats te vinden? (minimaal 1 x per jaar)
Op basis van de beantwoorde vragen wordt een verslag gemaakt van de relevante gegevens. Vervolgens wordt beoordeeld of de uitbesteding conform de daaraan te stellen vereisten plaatsvindt en worden de bevinden gerapporteerd aan en besproken binnen het bestuur. . Indien de evaluatie leidt tot de constatering dat de afgesproken niveaus van dienstverlening niet worden gerealiseerd zal onverwijld actie worden ondernomen. In samenwerking met de uitvoerende organisatie zullen de oorzaken achterhaald worden en zullen maatregelen worden getroffen om het gewenste niveau te kunnen realiseren. Indien geconstateerd wordt dat er sprake is van structurele problemen die niet op korte termijn oplosbaar zijn besluit het bestuur over beëindiging van de uitbesteding. 5.4.
Herziening uitbestedingstraject
Als onderdeel van de jaarlijkse evaluatie van de uitbesteding adviseert de portefeuillehouder ‘Uitbesteding’, gehoord het DB, de voorzitter van de commissie of de portefeuillehouder onder wiens aandachtsgebied de uitbestede werkzaamheden vallen, aan het bestuur of een voortzetting van de uitbesteding wenselijk is. Het bestuur neemt daarover uiteindelijk een beslissing. Los van de jaarlijkse evaluatie kan naar aanleiding van andere toetsingsmomenten of incidenten het bestuur worden geadviseerd om te besluiten een uitbesteding te heroverwegen. Indien de portefeuillehouder ‘Uitbesteding’ signalen bereiken dat de afgesproken niveaus van dienstverlening niet worden gerealiseerd zal onverwijld actie worden ondernomen. In samenwerking met de uitvoerende organisatie zullen de oorzaken achterhaald worden en zullen maatregelen worden getroffen om het gewenste niveau te kunnen realiseren. Indien geconstateerd wordt dat er sprake is van structurele problemen die niet op korte termijn oplosbaar zijn, dient het bestuur zich op advies van de commissie Beleid en Uitvoering te beraden omtrent beëindiging van de uitbesteding.
6.
Inwerkingtreding
Dit uitbestedingsplan is vastgesteld door het bestuur op 12 juni 2015. Pagina 64 van 99
Bijlage 4 – Financieel crisisplan Inleiding Achtergrond en aanleiding SPUN heeft voor het eerst in 2012 een financieel crisisplan opgesteld. Deze wordt jaarlijks geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. Als gevolg hiervan is het crisisplan in 2013 aangepast. Daarbij zijn de uitkomsten van het sectorbrede onderzoek van DNB en AFM meegenomen. Als gevolg van de introductie van het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK) is het financieel crisisplan per 1 januari 2015 geüpdatet. Er is nu rekening gehouden met het fondsbeleid onder het nFTK. Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die een bestuur van een pensioenfonds op korte termijn effectief zou kunnen inzetten, indien in korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit plan is bedoeld voor het geval zich in de toekomst dergelijke situaties voordoen waarbij crisismaatregelen genomen moeten worden. Het plan geeft de te hanteren kritische ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen besluitvormingsprocessen en communicatietrajecten aan. Het financieel crisisplan is een integraal onderdeel van de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). Elementen van een financieel crisisplan In dit financieel crisisplan wordt ingegaan op de volgende elementen:
Wanneer is er naar de mening van het pensioenfonds sprake van een financiële crisissituatie? Bij welke ondergrens qua beleidsdekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder korten? Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking in geval van een crisis? Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen? Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen? Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging? Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer? Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven? Op welke wijze wordt het crisisplan jaarlijks getoetst?
Uitgangspunten Het uitgangspunt voor de in dit financieel crisisplan opgenomen cijfers is de financiële positie per 1 januari 2015. De beleidsdekkingsgraad per deze datum bedraagt 112,6%. In de prognoses is gerekend met de rentetermijnstructuur (RTS) zoals DNB deze per 1 januari 2015 heeft gepubliceerd en met de daaruit afgeleide forwardcurves. Er is uitgegaan van een realistisch verwacht rendement op basis van het nieuwe beleggingsbeleid zoals vastgelegd in de abtn per 1 juli 2015, en de rentestand per 1 januari 2015. Dit is conform de aanname binnen het herstelplan.
Pagina 65 van 99
Financieel crisisplan Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de elementen die worden genoemd in het Besluit financieel toetsingskader, artikel 29b. Daarnaast zijn enkele aanvullende aspecten beschreven zoals hoe realistisch eventueel in te zetten maatregelen zijn, de wijze waarop de communicatie plaatsvindt, de vormgeving van het besluitvormingsproces en de wijze waarop het financieel crisisplan jaarlijks wordt geëvalueerd. Dit crisisplan is voor het eerst vastgesteld in de bestuursvergadering van 15 november 2011, en voor het laatst geactualiseerd op 12 juni 2015. Wanneer is er sprake van een financiële crisis? Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit voor Urenco Nederland BV (UNL) en Enrichment Technology Nederland BV (ET NL). Uitgangspunt van de financiële opzet van de pensioenregeling is dat de regeling minimaal gelijkwaardig is aan die van het Pensioenfonds van de Metalektro (PME). Het streven daarbij is om toeslagen op pensioenen toe te kennen: Voor pensioenaanspraken van deelnemers maximaal het hoogste van: o de algemene salarisverhoging volgens de van toepassing zijnde CAO bij ET NL; o de algemene salarisverhoging bij UNL. Voor de premievrije, premievrijgestelde en ingegane pensioenen maximaal de relatieve stijging van het prijsindexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Bezien over een middellange periode is de ambitie om toeslagen toe te kennen die minimaal gelijk zijn aan die van PME. Het bestuur realiseert zich dat de toeslagverlening door PME een niet te beïnvloeden maatstaf is. Door een gezonde financiële opzet (ruime premie en prudent beleggingsbeleid) tracht het bestuur zijn ambitie waar te kunnen maken. Het pensioenfonds heeft vanuit de met de sociale partners afgestemde risicohouding – gebaseerd op het streven naar een “waardevaster pensioen” - de volgende doelstellingen geformuleerd: Het maximaliseren van het beleggingsrendement om de voorwaardelijke toeslagen te kunnen realiseren. Het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken / het minimaliseren van de kans op en de omvang van een dekkings- en reservetekort. Voor de jaarlijks door het bestuur toe te kennen toeslagen geldt daarbij de volgende leidraad: – Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110% worden er geen toeslagen verleend; – Als de beleidsdekkingsgraad hoger is dan 110% kan toeslag worden verleend voor zover deze naar verwachting ook in de toekomst te realiseren is. Naar de situatie per 1 januari 2015 is voor SPUN een volledige toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk bij een beleidsdekkingsgraad van 125,8%;
Pagina 66 van 99
–
Als de beleidsdekkingsgraad boven het niveau ligt waarbij volledige toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk is (per 1 januari 2015: 125,8%) kan sprake zijn van reparatie van eerder doorgevoerde kortingen en/of inhaaltoeslag-verlening.
Het realiseren van de toeslagdoelstelling is belangrijk. Het niet waarmaken van deze doelstelling vindt het bestuur echter geen financiële crisissituatie. Daarvan is sprake als het naar uit ziet dat het pensioenfonds de nominale pensioenen niet meer kan garanderen en naar verwachting de pensioenen moet gaan verlagen (korten). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar het niet tijdig kunnen voldoen aan een beleidsdekkingsgraad die hoort bij het vereist eigen vermogen en gedurende een langere periode (op vijf opeenvolgende jaarlijkse vaststellingsmomenten) niet beschikken over het minimaal vereist eigen vermogen. Beide situaties kunnen leiden tot het moeten doorvoeren van kortingen. Om die reden is de vraag relevant: bij welke ondergrens qua dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder korten? Bij welke ondergrens qua dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder korten? Het minimaal vereist eigen vermogen van SPUN bedraagt 4,1%. De minimaal vereiste dekkingsgraad is dus gelijk aan 104,1%. De vereiste dekkingsgraad, die hoort bij het vereist eigen vermogen conform het nieuwe beleggingsbeleid, bedraagt 121,5%. Een eerste kritische grens is de dekkingsgraad waarbij het nog net mogelijk is een beleidsdekkingsgraad te bereiken van 121,5% zonder dat (voorwaardelijke) kortingen noodzakelijk zijn. Uitgaande van een (overgangs)looptijd van het herstelplan van 12 jaar bedraagt deze kritische grens circa 87%; gerekend vanuit de uiteindelijke maximale wettelijke looptijd van 10 jaar is deze kritische grens gelijk aan 91% (zie bijlage, sjabloon 1). Een tweede kritische grens betreft de dekkingsgraad waarbij nog juist vóór het vijfde opeenvolgende vaststellingsmoment het minimaal vereist eigen vermogen wordt bereikt. Op basis van de herstelkracht binnen het herstelplan 2015 is dit nog mogelijk vanuit een dekkingsgraad van circa 94% (zie bijlage, sjabloon 2). Dit betekent dat als de dekkingsgraad lager is dan 94% het aannemelijk wordt dat een korting nodig is om tijdig een dekkingsgraad te bereiken die hoort bij het minimaal vereist eigen vermogen als er geen andere maatregelen getroffen kunnen worden. De kritische grens met betrekking tot het minimaal vereist eigen vermogen ligt daarmee hoger dan de kritische grens inzake het vereist eigen vermogen. Of anders gezegd, deze kritische grens wordt bij een dalende dekkingsgraad het eerst bereikt. Naar de mening van het bestuur is sprake van een financiële crisis als de actuele dekkingsgraad van het pensioenfonds onder de circa 94% daalt en dit al drie maanden aanhoudt, zodat het er naar uitziet dat dit langdurig zal zijn. Als het pensioenfonds zich in een tekortsituatie bevindt, is er gedurende de looptijd van het herstelplan sprake van tijdsafhankelijke kritische grenzen. Dit zijn de dekkingsgraden van waaruit nog herstel mogelijk is binnen de resterende periode van vijf opeenvolgende vaststellingsmomenten. Onderstaand zijn deze grenzen opgenomen.
Pagina 67 van 99
Resterend aantal vaststellingsmomenten bij beleidsdekkingsgraad < minimaal vereiste dekkingsgraad 4 3 2 1 0
Kritische (actuele) dekkingsgraad 94,2% 96,3% 98,6% 101,2% 104,1%
De daadwerkelijke herstelkracht is ook afhankelijk van de hoogte van de rente, de vorm van de rentetermijnstructuur en het verwacht rendement op het vermogen. De daadwerkelijke kritische grenzen zullen daarom jaarlijks worden getoetst. Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking in geval van een crisis? Zoals bovenstaand vermeld is, mag bij een lagere dekkingsgraad dan circa 94% normaliter niet worden verwacht, dat het pensioenfonds tijdig kan herstellen richting de minimaal vereiste dekkingsgraad zonder nadere maatregelen te nemen. Het verhogen van de premie is naar de mening van het pensioenfonds geen realistische optie. Het nemen van nadere maatregelen betekent in deze situatie voor het pensioenfonds dat naar verwachting rechten gekort zullen moeten gaan worden. Uiteraard is het van groot belang om te voorkomen dat het pensioenfonds in een crisissituatie terecht komt. Daarom wordt periodiek via ALM studies getoetst of premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid nog voldoende robuust zijn vormgegeven. Hierbij wordt het beleid getoetst binnen verschillende economische hoofdscenario’s en worden ook varianten van toeslagbeleid en beleggingsbeleid nader onderzocht. Mocht het pensioenfonds toch in een financiële crisissituatie terecht komen, dan heeft het pensioenfonds in volgorde van prioritering de volgende maatregelen ter beschikking: 1. Het achterwege laten van de toekenning van voorwaardelijke toeslagen. 2. Het verhogen van de premie na overleg met en instemming van de aangesloten werkgevers. 3. Bijstorting met instemming van werkgevers. 4. Het verlagen van de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken. Een toelichting op de verschillende maatregelen alsmede een inschatting van de mate van inzetbaarheid ervan wordt hieronder gegeven. Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen? De leidraad van het toeslagbeleid onder het nFTK houdt al rekening met het achterwege laten van voorwaardelijke toeslagen bij een beleidsdekkingsgraad lager dan 110%. Deze maatregel is dus realistisch. Het verhogen van de premie acht het bestuur geen realistische maatregel. De premie is momenteel al op een behoorlijk niveau. Daarnaast levert een verhoging van de premie een beperkte bijdrage aan het herstel van de dekkingsgraad. Om een herstel van de dekkingsgraad met 1%-punt te bewerkstelligen zou de huidige premie met ruim 30% verhoogd moeten worden. Pagina 68 van 99
Het pensioenfonds zal in overleg treden met de werkgevers over aanvullende stortingen, zoals dat ook in 2008 en 2011 heeft plaatsgevonden. In 2008 hebben de werkgevers een additionele storting gedaan, maar in 2011 was dat uiteindelijk niet nodig. Per 1%-punt stijging van de dekkingsgraad is bij de huidige omvang van de technische voorzieningen een aanvullende storting nodig van circa € 4 miljoen. De afgelopen periode heeft er een ingrijpende reorganisatie bij ET NL plaatsgevonden. Hierdoor is het aantal actieve deelnemers binnen het pensioenfonds ongeveer gehalveerd. Hoewel een eenmalige bijstorting realistischer is dan een meer structurele premieverhoging, acht het bestuur in deze nieuwe omstandigheden een bijstorting niet uitgesloten maar wel weinig realistisch. Het verlagen/korten van de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten is een realistische maatregel. Deze maatregel is in algemene zin als noodclausule door het pensioenfonds in de abtn opgenomen. Onder het nFTK zijn er twee situaties waarin het pensioenfonds tot een verlaging van de pensioenen kan moeten besluiten: 1. Als op basis van een herstelplan blijkt dat de herstelcapaciteit van het pensioenfonds onvoldoende is om vanuit de actuele beleidsdekkingsgraad 4 binnen tien jaar de vereiste dekkingsgraad te bereiken. Voor deze kortingen hanteert het pensioenfonds een tijdsevenredige spreiding over de gehele looptijd van het herstelplan. De eerste uit het herstelplan afgeleide korting is hierbij onvoorwaardelijk, de rest van de reeks kortingen is voorwaardelijk. 2. Als de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op vijf opeenvolgende vaststellingsmomenten lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad dan worden de pensioenen zodanig en onvoorwaardelijk gekort, dat het eigen vermogen precies gelijk is aan het minimaal vereist eigen vermogen. Deze korting wordt tijdsevenredig gespreid over een periode van vijf jaar, tenzij de omvang beperkt is. In dat geval kan het bestuur besluiten deze in één keer door te voeren. In beide gevallen is in beginsel sprake van een uniforme korting, ofwel een verlaging van de pensioenen voor alle (gewezen) deelnemers en gepensioneerden met hetzelfde percentage. Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen? Het achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagen voorkomt een jaarlijkse daling van de dekkingsgraad met circa 2%-punt. Of met andere woorden: door het achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagen kan in een situatie van dekkingstekort optimaal worden geprofiteerd van de autonome herstelkracht van de dekkingsgraad uit met name overrendement. Verwacht mag worden dat deze herstelkracht gelijk is aan 3 à 4%-punt per jaar (zie bijlage, sjabloon 3 en 4). Zoals eerder beschreven dient de premie met zo’n 30% te worden verhoogd om een stijging van de dekkingsgraad met 1%-punt te bewerkstelligen. Daarom is deze maatregel niet realistisch. Voor een 1%-punt stijging van de dekkingsgraad is bij de huidige omvang van de technische voorzieningen een aanvullende storting nodig van circa € 4 miljoen.
4
Vanwege een overgangsmaatregel geldt in 2015 een maximale looptijd van 12 jaar en in 2016 van 11 jaar.
Pagina 69 van 99
Het verwachte financiële effect van de toepassing van de noodclausule is weergegeven in onderstaande tabel: Dekkingsgraad aan het begin van het herstelplan
100,0% 95,0% 90,0% 85,0% 80,0% 75,0% 70,0%
Verwachte dekkingsgraad op vijfde vaststellingsmoment (vóór korting) 110,6% 104,9% 99,2% 93,5% 87,8% 82,0% 76,3%
Benodigde korting 0,0% 0,0% 4,7% 10,2% 15,7% 21,2% 26,7%
De verwachte dekkingsgraad is berekend uitgaande van de economische uitgangspunten zoals die zijn gehanteerd bij het herstelplan per 1 januari 2015 Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging? Het bestuur maakt voor wat betreft de inzet van de crisismaatregelen onderscheid naar de impact ervan op de verschillende groepen belanghebbenden. Hiermee draagt het bestuur zorg voor een evenwichtige verdeling van de lasten in een crisissituatie. Er is sprake van evenwichtige verdeling indien alle partijen binnen de reikwijdte van de gemaakte afspraken gelijkwaardig in de lusten en de lasten delen. Het achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagen bij een dekkingsgraad lager dan 110% past geheel bij de aard en de opzet van het pensioenfonds en de pensioenregeling. De opgebouwde pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en ingegane pensioenrechten worden jaarlijks op gelijke wijze met voorwaardelijke toeslagen verhoogd. Voor de pensioenen van deelnemers is weliswaar een andere maatstaf van toepassing, maar de mate waarin toeslagen worden toegekend is wel gelijk. Er is dus sprake van evenwichtige belangenafweging als het achterwege laten van voorwaardelijke toeslagen eveneens op gelijke wijze geschiedt voor wat betreft alle groepen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het verhogen van de premie van werkgever en van de deelnemers is niet alleen geen realistische optie, maar zou naar de mening van het pensioenfonds ook leiden tot een onevenwichtige belangenafweging. Deelnemers zouden in dat geval bij een dekkingsgraad lager dan 110% geconfronteerd worden met het achterwege blijven van de voorwaardelijke toeslagen én met een premieverhoging. Deelnemers zouden op die manier meer dan evenredig bijdragen aan het herstel van de dekkingsgraad. Aangezien er binnen de reguliere premiebetaling sprake is van een werknemersbijdrage, zou een aanpassing naar 100% werkgever voor de toename van de premie een afweging kunnen zijn in het kader van een evenwichtige belangenbehartiging. De werkgevers zijn op basis van de contractuele afspraken niet verplicht om bij te storten. Desondanks kan een storting door werkgevers in combinatie met het achterwege blijven van toeslagverlening als evenwichtig worden beschouwd. De hoogte van de storting is daarbij wel bepalend. De noodclausule verlaagt het percentage de pensioenen voor alle Pagina 70 van 99
deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in gelijke mate. Er is bij de toepassing van de noodmaatregel naar de mening van het pensioenfonds in het algemeen sprake van evenwichtige belangenafweging. Naar de mening van het bestuur van het pensioenfonds is het gegeven de aard en de opzet van de pensioenregeling dan ook niet nodig om bij het toepassen van de noodclausule onderscheid te maken naar deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, dan wel naar leeftijdscohorten. Alleen indien uit analyses blijkt dat het dekkingsgraadtekort aan een specifieke groep is toe te wijzen, kan tot differentiatie worden besloten. Het bestuur acht die situatie zeer uitzonderlijk. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer? De communicatie over het financieel crisisplan en de communicatie in een crisissituatie is als volgt vormgegeven. Communic atiefase Fase 1: Communica tie over het crisisplan
Fase 2: Aanvang crisissituatie
Fase 3: Bestuursbesluiten over maatregelen
Moment van communiceren
Hoofdboodschap
Doelgroep
Kanalen / middelen
Na vaststellen crisisplan, binnen 2 weken
- Bestaan en doel financieel crisisplan - Inhoud op hoofdlijnen
- Deelnemers - Gepensioneerden - Werkgevers - Toezichthouder
Website pensioenfonds
Binnen 1 week na aanvang crisis
Verslechtering nanciële positie - Mogelijke maatregelen, inclusief gevolgen
- Deelnemers - Gepensioneerden - Werkgevers - Toezichthouder
Website pensioen fonds
Binnen 1 week na besluit bestuur
- Financiële postie - Maatregelen - Gevolgen voor deelnemer Evenwichtige belangenafweging - Verwachtingen
- Deelnemers - Gepensioneerden - Werkgevers - Toezichthouder
- Website pensioenfonds - Brief aan belanghebbenden
fi
Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden regelmatig via haar website over actuele ontwikkelingen, waaronder de actuele dekkingsgraad. Dat opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten in uiterste instantie kunnen worden gekort, is opgenomen in artikel 32 van het pensioenreglement. Daarin staat ook dat het pensioenfonds de betrokkenen schriftelijk informeert over een dergelijke korting. Voorafgaand aan de toepassing van de noodclausule heeft het bestuur van het pensioenfonds uiteraard het verantwoordingsorgaan reeds tijdig en uitgebreid geïnformeerd. Voorts zal in deze situatie tijdige en uitgebreide communicatie en Pagina 71 van 99
toelichting plaatsvinden naar deelnemers, pensioengerechtigden via de website en/of brieven.
gewezen
deelnemers
en
De deelnemers en gewezen deelnemers kunnen via de op de website aanwezige pensioenplanner direct de gevolgen van de toepassing van de noodclausule voor hun individuele pensioenaanspraken beoordelen. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven? In het geval van een crisissituatie zal het bestuur handelen conform de wettelijk gestelde termijnen voor een herstelplan en op basis van het gestelde in dit crisisplan. In het kader van een mogelijke premieverhoging of verzoek tot bijstorting zullen gesprekken met de aangesloten werkgevers plaatsvinden. De aangesloten werkgevers beslissen, met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst, over een eventuele premieverhoging of bijstorting. Bij een (dreigende) crisissituatie treedt het dagelijks bestuur op aangevuld met één bestuurslid / portefeuillehouder met communicatie respectievelijk één bestuurslid / portefeuillehouder met risicomanagement als aandachtspunt. Op deze wijze zijn alle noodzakelijke disciplines vertegenwoordigd. Het dagelijks bestuur kan in voorkomende gevallen terstond een vergadering uitschrijven voor het voltallige bestuur om zodoende een besluit te nemen over de voorgestelde crisismaatregelen. Tijdens de voorbereidende fase van de (voorgenomen) besluitvorming wordt het verantwoordingsorgaan geconsulteerd. Daarnaast zal het bestuur de Vereniging van Gepensioneerden informeren indien zij voornemens is de noodclausule te gaan toepassen. De besluitvorming vindt plaats conform het bepaalde in de geldende statuten van het fonds. Op welke wijze wordt het crisisplan jaarlijks getoetst? Het crisisplan van het pensioenfonds is een integraal onderdeel van de abtn. Daarnaast zijn de belangrijkste mogelijke crisismaatregelen hierin opgenomen in de vorm van de leidraad voor het toeslagbeleid en de noodclausule. De abtn wordt jaarlijks door het pensioenfonds geëvalueerd en zo nodig aangepast. Ook worden premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid periodiek getoetst aan de hand van ALM studies. Voorts heeft het pensioenfonds als beleid afgesproken om jaarlijks een financiële vooruitberekening te maken, zoals in de bijlage is opgenomen. Het financieel crisisplan zal jaarlijks bij de update van de abtn en de vooruitberekening op actualiteit worden beoordeeld en zo nodig aangepast. Ten slotte zal de effectiviteit van het crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het crisisplan ten uitvoer is gebracht.
Pagina 72 van 99
Bijlage: dekkingsgraadsjablonen 2015
Sjabloon 1 vermogen
kritische grens herstel richting beleidsdekkingsgraad vereist eigen
dekkingsgraad (oorzaken voor mutaties van de feitelijke dekkingsgraad) Feitelijke OverFeitelijke DG Premie Uitkering Toeslag RTS rendement Overig DG Jaar primo M1 M2 M3 M4 M5 M6 ultimo punt punt punt punt punt punt
Beleids DG ultimo %
87,1
2014 2015
87,1
0,4
-0,3
0,0
0,0
1,8
0,0
89,0
88,1
2016
89,0
0,4
-0,3
0,0
0,0
2,0
0,0
91,1
90,1
2017
91,1
0,4
-0,3
0,0
0,0
2,2
0,0
93,4
92,3
2018
93,4
0,4
-0,2
0,0
0,0
2,3
0,0
95,9
94,8
2019
95,9
0,5
-0,1
0,0
0,0
2,8
0,0
99,1
97,6
2020
99,1
0,4
0,0
0,0
0,0
2,7
0,0
102,2
100,8
2021
102,2
0,4
0,1
0,0
0,0
2,6
0,1
105,4
103,9
2022
105,4
0,4
0,2
0,0
0,0
3,1
0,0
109,1
107,4
2023
109,1
0,4
0,4
0,0
0,0
3,0
-0,1
112,8
111,1
2024
112,8
0,3
0,5
-0,2
0,0
3,1
0,2
116,7
114,8
2025
116,7
0,3
0,7
-0,7
0,0
3,3
0,0
120,3
118,3
2026
120,3
0,3
0,9
-1,2
0,0
3,3
-0,1
123,5
121,5
Sjabloon 2 - kritische grens herstel richting minimaal vereist eigen vermogen
dekkingsgraad (oorzaken voor mutaties van de feitelijke dekkingsgraad) Feitelijke OverFeitelijke DG Premie Uitkering Toeslag RTS rendement Overig DG Jaar primo M1 M2 M3 M4 M5 M6 ultimo punt punt punt punt punt punt 2014
Beleids DG ultimo %
94,2
2015
94,2
0,3
-0,1
0,0
0,0
1,9
0,0
96,3
95,4
2016
96,3
0,3
-0,1
0,0
0,0
2,1
0,0
98,6
97,5
2017
98,6
0,3
0,0
0,0
0,0
2,3
0,0
101,2
100,0
2018
101,2
0,3
0,0
0,0
0,0
2,4
0,2
104,1
102,8
2019
104,1
0,3
0,1
0,0
0,0
3,0
0,0
107,5
105,9
2020
107,5
0,3
0,3
0,0
0,0
3,0
0,0
111,1
109,4
2021
111,1
0,3
0,4
0,0
0,0
2,8
0,0
114,6
113,0
2022
114,6
0,2
0,6
-0,4
0,0
3,4
-0,1
118,3
116,4
2023
118,3
0,2
0,7
-0,9
0,0
3,2
0,0
121,5
119,6
2024
121,5
0,2
0,9
-1,4
0,0
3,3
0,0
124,5
122,5
2025
124,5
0,2
1,0
-1,8
0,0
3,5
-0,1
127,3
125,2
2026
127,3
0,2
1,2
-2,2
0,0
3,4
-0,1
129,8
127,6
Pagina 73 van 99
Sjabloon 3 - herstelplan 2015 (met toeslagverlening) – gemiddelde herstelkracht per jaar: 2,4%
dekkingsgraad (oorzaken voor mutaties van de feitelijke dekkingsgraad) Feitelijke OverFeitelijke DG Premie Uitkering Toeslag RTS rendement Overig DG Jaar primo M1 M2 M3 M4 M5 M6 ultimo punt punt punt punt punt punt 2014 2015
112,2
0,0
0,4
2016
110,1
0,0
2017
112,9
0,0
2018
115,8
2019
Beleids DG ultimo %
112,2
112,6
0,0
-4,5
2,2
-0,2
110,1
109,0
0,3
0,0
0,0
2,4
0,1
112,9
111,6
0,4
-0,3
0,0
2,7
0,1
115,8
114,4
0,0
0,5
-0,7
0,0
2,8
0,1
118,5
116,9
118,5
0,0
0,6
-1,1
0,0
3,4
0,1
121,5
119,6
2020
121,5
0,0
0,8
-1,5
0,0
3,3
0,0
124,1
122,2
2021
124,1
0,0
0,9
-1,9
0,0
3,2
-0,1
126,2
124,4
2022
126,2
0,0
1,0
-2,2
0,0
3,7
0,0
128,7
126,5
2023
128,7
0,0
1,2
-2,5
0,0
3,5
-0,2
130,7
128,6
2024
130,7
0,0
1,3
-2,8
0,0
3,6
-0,2
132,6
130,4
2025
132,6
0,0
1,4
-2,9
0,0
3,8
-0,2
134,7
132,4
2026
134,7
0,0
1,5
-2,9
0,0
3,6
0,0
136,9
134,5
Sjabloon 4 - herstelplan 2015 (zonder toeslagverlening) – gemiddelde herstelkracht per jaar: 4,3%
dekkingsgraad (oorzaken voor mutaties van de feitelijke dekkingsgraad) Feitelijke OverFeitelijke DG Premie Uitkering Toeslag RTS rendement Overig DG Jaar primo M1 M2 M3 M4 M5 M6 ultimo punt punt punt punt punt punt 2014 2015
112,2
0,0
0,4
2016
110,1
0,0
2017
112,9
0,0
2018
115,8
2019
Beleids DG ultimo %
112,2
112,6
0,0
-4,5
2,2
-0,2
110,1
109,0
0,3
0,0
0,0
2,4
0,1
112,9
111,6
0,4
-0,3
0,0
2,7
0,1
115,8
114,4
0,0
0,5
-0,7
0,0
2,8
0,1
118,5
116,9
118,5
0,0
0,6
-1,1
0,0
3,4
0,1
121,5
119,6
2020
121,5
0,0
0,8
-1,5
0,0
3,3
0,0
124,1
122,2
2021
124,1
0,0
0,9
-1,9
0,0
3,2
-0,1
126,2
124,4
2022
126,2
0,0
1,0
-2,2
0,0
3,7
0,0
128,7
126,5
2023
128,7
0,0
1,2
-2,5
0,0
3,5
-0,2
130,7
128,6
2024
130,7
0,0
1,3
-2,8
0,0
3,6
-0,2
132,6
130,4
2025
132,6
0,0
1,4
-2,9
0,0
3,8
-0,2
134,7
132,4
2026
134,7
0,0
1,5
-2,9
0,0
3,6
0,0
136,9
134,5
Pagina 74 van 99
Bijlage 5 – Incidentenregeling Artikel 1
Definities
Deze incidentenregeling is een uitwerking en bijlage van de geldende gedragscode van Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland (hierna: het fonds). Voor deze incidentenregeling zijn de begripsomschrijvingen zoals opgenomen in de statuten en de gedragscode van het fonds van toepassing. Artikel 2
Melden, beoordelen en vastleggen van incidenten
Iedere verbonden persoon die een (dreigend) incident constateert is gehouden dit te melden aan de compliance officer. Een melding kan zowel schriftelijk, elektronisch als mondeling worden gedaan. De compliance officer beoordeelt de melding en bepaalt of er sprake is van een incident en zo ja, of er dan sprake is van een operationeel dan wel een overig incident. Dit oordeel wordt vastgelegd. Meldingen van incidenten en de beoordeling van de compliance officer van het incident worden geregistreerd in het incidentenregister. Gedurende het verdere proces worden in het dossier de naar het oordeel van de compliance officer relevante documenten opgenomen, zoals de communicatie tussen de verschillende betrokkenen, de rapportages en de resultaten van eventueel onderzoek. Artikel 3
Behandeling van incidenten
Indien de compliance officer van mening is dat er sprake is van een incident brengt hij het dagelijks bestuur op de hoogte, tenzij een van de leden of beide leden van het dagelijks bestuur zelf betrokken zijn bij het incident. In dat geval brengt de compliance officer de visitatiecommissie op de hoogte van het incident. De compliance officer coördineert de afhandeling van het incident en rapporteert over de voortgang aan het dagelijks bestuur met inachtneming van dit artikel. Indien het dagelijks bestuur, gehoord het bestuur, dit wenst kan er een onderzoek worden ingesteld door een extern deskundige. De compliance officer bewaakt de voortgang van het meldproces, het onderzoek, alsmede de opvolging van acties. Artikel 4
Uitkomst onderzoek
De compliance officer rapporteert de onderzoeksresultaten (van elkaar gescheiden) aan zowel het bestuur als de melder. De rapportage bevat een kort relaas van feiten en omstandigheden, de bewijsvoering in hoofdlijnen, alsmede het advies met betrekking tot de te nemen maatregel(en). De visitatiecommissie en het verantwoordingsorgaan ontvangen een kopie van deze rapportage nadat het bestuur en de melder hiervan kennis hebben genomen en binnen een redelijke termijn in staat zijn gesteld te reageren.
Pagina 75 van 99
Artikel 5
Afronden incidenten
Na de behandeling van elk incident worden, ter afronding, door het fonds maatregelen genomen. De genomen maatregelen zullen zijn gebaseerd op de aard van het incident en de daaruit voortvloeiende gevolgen. De maatregelen kunnen onder meer zijn gericht op het beheersen en beperken van het optredende risico, het bevestigen van geldende normen en het voorkomen van negatieve effecten – zowel intern als extern – van het incident om herhaling in de toekomst te voorkomen. De eindverantwoordelijkheid voor de afronding van het incident en de eventuele getroffen maatregelen ligt bij het bestuur. Artikel 6
Rapportage
De voortgang van de afhandeling van incidenten wordt in de vergadering van het bestuur geagendeerd. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor het toezien op de opvolging van de genomen acties. Namens het bestuur kan het bestuursbureau toezien op de daadwerkelijke opvolging. In de rapportage(s), zoals die periodiek aan het bestuur worden aangeboden, wordt inzicht gegeven in het aantal incidenten dat zich de betreffende periode heeft voorgedaan en de aard daarvan. Tevens bevat de rapportage informatie over de voortgang van de afhandeling van incidenten en naar aanleiding van deze incidenten genomen maatregelen. Artikel 7 Rol dagelijks bestuur Indien de aard van het incident snel handelen vereist, dit ter beoordeling van het dagelijks bestuur, is het dagelijks bestuur bevoegd om namens het bestuur een (voorlopig) besluit te nemen. Indien het incident op hen zelf betrekking heeft treedt de visitatiecommissie in hun plaats. Het dagelijks bestuur dan wel de visitatiecommissie zijn gehouden om de overige leden van het bestuur zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van de door hen verrichte acties en genomen (voorlopige) besluiten en deze, indien nodig, alsnog ter definitieve besluitvorming aan het bestuur aan te bieden. Artikel 8
Melden toezichthouder en overige communicatie
Door of namens het bestuur worden onverwijld de relevante toezichthouder en de Visitatiecommissie over een incident geïnformeerd als: aangifte is of wordt gedaan bij justitiële autoriteiten; het voortbestaan van het fonds wordt bedreigd of zou kunnen worden bedreigd; er sprake is van een ernstige tekortkoming in de opzet en werking van de maatregelen ter bevordering of handhaving van een integere bedrijfsvoering door het fonds; de ernst, de omvang of de overige omstandigheden van het incident in aanmerking genomen, de toezichthouder en/of de visitatiecommissie in verband met haar toezichtstaak redelijkerwijs, of op basis van een wettelijke verplichting, behoort te worden geïnformeerd. De toezichthouder en de visitatiecommissie zullen op de hoogte worden gebracht van alle feiten, omstandigheden en achtergronden van het incident, alsmede de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen. Pagina 76 van 99
Het bestuur beslist over de communicatie, zowel intern als extern, met betrekking tot incidenten. Door het bestuur wordt, na mogelijk advies van de compliance officer, besloten of en wanneer andere organen van het fonds, stakeholders en overige belanghebbenden op de hoogte worden gebracht van een incident.
Artikel 9
Persoonsgericht onderzoek
Als er een redelijk vermoeden bestaat dat een verbonden persoon verantwoordelijk is voor/zich schuldig heeft gemaakt aan een incident, of als daar naar het oordeel van het bestuur aanleiding toe bestaat kan een persoonsgericht onderzoek worden ingesteld. De persoon naar wie het persoonsgericht onderzoek zich richt wordt onverwijld op de hoogte gebracht van het persoonsgericht onderzoek. Een persoonsgericht onderzoek wordt ingesteld binnen een redelijke termijn, nadat er voldoende aanwijzingen bekend geworden zijn dat de betreffende verbonden persoon zich schuldig heeft gemaakt aan het incident. De verbonden persoon naar wie het persoonsgericht onderzoek verricht wordt, wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Zijn zienswijze wordt schriftelijk vastgelegd. Door of namens het bestuur worden een of meerdere personen of organisaties aangewezen die het persoonsgericht onderzoek verrichten. Indien het onderzoek en/of het belang van het fonds dit vereist, kan, in overleg met het bestuur, door de onderzoeker(s) opdracht gegeven worden om bepaalde gegevens of zaken veilig te stellen. Daartoe wordt een belangenafweging gemaakt. Voor het inzien van persoonlijke informatie is toestemming van het bestuur vereist. Een persoonsgericht onderzoek vindt op een integere en zorgvuldige wijze plaats. Toegezien wordt op de in acht te nemen zorgvuldigheid, waarbij de belangen van het fonds, het belang van de persoon dan wel de personen naar wie het onderzoek zich richt en de belangen van overige betrokkenen redelijkerwijs in acht worden genomen. Het persoonsgericht onderzoek wordt binnen een redelijke termijn uitgevoerd. Na de uitvoering van een persoonsgericht onderzoek, wordt een schriftelijk advies uitgebracht aan het bestuur. Het op schrift gestelde advies wordt door de compliance officer bewaard. Alle relevante documenten, daaronder begrepen de zienswijze van de verschillende betrokkenen, rapportages en het op schrift gestelde advies worden opgenomen in een dossier. Artikel 10
Meldingen en geheimhouding
Meldingen van een incident kunnen anoniem gedaan worden. Indien aanvullende informatie benodigd is in het belang van het onderzoek, kan de verbonden persoon worden verzocht zijn medewerking hieraan te verlenen. De verbonden persoon is hiertoe niet verplicht. Meldingen van een incident worden vertrouwelijk behandeld. De identificatiegegevens van de melder worden niet opgenomen in de communicatie naar derden. Ook indien de melder geen belang hecht aan anonimiteit zal zijn identiteit alleen Pagina 77 van 99
dan worden vrijgegeven in communicatie, wanneer daartoe een wettelijke verplichting bestaat. Incidentendossiers worden in een beveiligde omgeving bewaard. Indien er sprake is van de betrokkenheid van een verbonden persoon worden zijn identificatiegegevens op een zodanige wijze bewaard dat alleen de compliance officer en het dagelijks bestuur toegang hebben tot deze gegevens. Een ieder die uit hoofde van deze regeling informatie verkrijgt over (de melding van) een incident, betracht daarover uiterste geheimhouding, tenzij op basis van deze regeling of bij of krachtens de wet de bevoegdheid of de verplichting bestaat om die informatie aan een derde te verschaffen. Indien voor de afronding van het incident openheid van zaken is vereist, kan het bestuur beslissen dat de verplichting tot geheimhouding geheel of gedeeltelijk vervalt. Artikel 11
Rechtsbescherming
Het fonds gaat er altijd van uit dat een melding van een incident te goeder trouw is gedaan, tot het moment dat hij overtuigd is geraakt van het tegendeel. Het fonds draagt er zorg voor dat een melder, ongeacht de wijze waarop hij melding heeft gemaakt van een incident, op geen enkele wijze in zijn positie bij het fonds benadeeld wordt, voor zover te goeder trouw gehandeld is. Het fonds draagt er zorg voor dat niemand wordt benadeeld in zijn of haar positie bij het fonds vanwege het uitoefenen van de taken en/of verplichtingen uit deze regeling. In geval van intrekking van een melding zal het fonds, ongeacht de wijze waarop melding is gemaakt van een incident, zich ervan vergewissen dat de intrekking niet onder invloed van dreigementen of door omkoping heeft plaatsgevonden. Een verbonden persoon die willens en wetens heeft deelgenomen aan of veroorzaker is van een incident, zal bij melding van dit incident geen recht kunnen ontlenen aan de beschermingsregels zoals die gelden voor een te goeder trouw handelende verbonden persoon. Artikel 12
Klokkenluidersregeling
Als het belang van het fonds, van derden of de bescherming van de eigen positie van de verbonden persoon dit vraagt (bijvoorbeeld omdat hij vreest dat een melding nadelige gevolgen kan hebben voor zijn positie of indien aan een eerdere melding geen gevolg is gegeven), kan de verbonden persoon een incident melden bij de Compliance Officer, conform de klokkenluidersregeling van het fonds. Het oordeel van de verbonden persoon dat een melding dient plaats te vinden op de wijze zoals beschreven in de klokkenluidersregeling is doorslaggevend. De compliance officer zal vervolgens het incident melden conform de eisen uit de klokkenluidersregeling. Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze regeling is vastgesteld op 3 februari 2015 en treedt per dezelfde datum in werking. Pagina 78 van 99
Bijlage 6 – Communicatie beliefs Het fonds hanteert de volgende communicatie beliefs: Pensioencommunicatie heeft een eigen budget op de jaarbegroting van het pensioenfonds; De pensioencommunicatie van SPUN is gebaseerd op gelaagdheid volgens het Pensioen 1-2-3 principe; Communicatie-uitingen moeten correct, duidelijk en evenwichtig zijn. De consistentie tussen de wettelijke uitingen (verzorgd door AZL) en de nieuwe website wordt in november van 2015 getoetst; Omdat resultaten van communicatie-inspanningen niet direct zichtbaar worden monitoren wij onze communicatie doorlopend en beoordelen wij de resultaten over de lange termijn; Communicatie Beliefs ontwikkelen zich door de tijd heen. Daarom evalueren en passen wij zo nodig onze overtuigingen elk kalenderjaar aan; Alle pensioencommunicatie van het fonds moet herkenbaar van het pensioenfonds komen. En bijvoorbeeld dus niet van AZL; Binnen het bestuur is er een portefeuillehouder pensioencommunicatie. De portefeuillehouder kent een secondant; In het geval van onvoorziene omstandigheden waarbij SPUN communicatief naar buiten moet treden treedt de voorzitter Dick Vis op als woordvoerder; Wij segmenteren onze deelnemerspopulatie op basis van deelnemersstatus (actief, slaper en pensioengerechtigd); De verschillende doelgroepen van deelnemers hebben verschillende wensen met betrekking tot de pensioencommunicatie: o Alle deelnemers zijn geïnteresseerd in de financiële situatie van het fonds en wat deze situatie voor gevolgen heeft voor het indexeren/korten van de opgebouwde rechten/ uitkering, o Met name de actieve deelnemers zijn geïnteresseerd in wat de pensioenregeling voor hen inhoudt. Wat kunnen zij van hun pensioenregeling verwachten en wat moeten zij eventueel nog zelf regelen, o Er is geen onderscheid tussen deelnemers uit de Urenco NL en de ETC Almelo populatie; Het bestuur denkt dat zij de deelnemers goed genoeg kent om een passend communicatiebeleid op te stellen. Vooralsnog wordt daarom uit kostenoverweging geen deelnemersonderzoek uitgevoerd. Deze veronderstelling maakt evaluatie van de pensioencommunicatie des te belangrijker; In 2016 vindt er een evaluatie van de effectiviteit van de pensioencommunicatie plaats; Voor SPUN geldt dat uitleg over de pensioenregeling en over het pensioenfonds het beste mondeling gegeven kan worden. Schriftelijke communicatie is hierbij ondersteunend aan de mondelinge communicatie; ‘Broodje pensioeninfo’ is een goede manier om met onze actieve deelnemers te communiceren. Dit blijkt uit de terugkerend hoge opkomsten en de reacties van de deelnemers. Deze vorm lijkt ook voor uitkeringsgerechtigden een goede vorm. Waar mogelijk gaan we dit toetsten in de praktijk; Met name voor de actieve deelnemers vormen de HR adviseurs een belangrijk communicatiekanaal. Alle actieve deelnemers moeten hen daarom makkelijk kunnen bereiken, zij moeten daar met al hun pensioenvragen terecht kunnen; Uitkeringsgerechtigden hebben met name vragen over de uitkering: hoogte, tijdstip uitbetalen etc.. Het informatiekanaal hierover is onze pensioenadministrateur; Pagina 79 van 99
De pensioenplanner is een onmisbaar instrument voor een goede advisering aan de actieve deelnemers. De relatief hoge kosten van de planner wegen op tegen de toegevoegde waarde; Schriftelijke communicatie vindt zoveel mogelijk digitaal plaats. Digitale communicatie is kosten efficiënt en verhoogt de snelheid en het gemak van de communicatie. Het verzamelen van de mailadressen van de deelnemers heeft daarom prioriteit; Doel van de website is het digitaal beschikbaar stellen van de pensioeninformatie en om het de deelnemers makkelijk(er) te maken om in contact te komen het fonds; Of Facebook van toegevoegde waarde is wordt in 2015 in de praktijk getoetst; Regelmatig worden de communicatie-uitingen van het fonds voorgelegd aan het communicatieforum. Doel is de begrijpelijkheid van de communicatie te toetsen.
Pagina 80 van 99
Bijlage 7– Voorziening toekomstige uitvoeringskosten Aanleiding In de bestuursvergadering van 12 december 2014 heeft het bestuur besloten de kostenvoorziening te actualiseren en vast te stellen op 3,1% van de netto technische voorzieningen. Bij de vaststelling van de kostenvoorziening is het uitgangspunt dat het pensioenfonds na opzegging van de uitvoeringsovereenkomst door één van de (of beide) aangesloten ondernemingen binnen een periode van twee jaar tot overdracht van de verplichtingen over zal gaan (liquidatie). Onderbouwing Voor toekomstige kosten wordt een kostenvoorziening getroffen. De hoogte van deze kostenvoorziening is geraamd op 3,1% van de netto technische voorzieningen (niveau 1 januari 2014). De vaststelling van de kostenvoorziening is gebaseerd op het voorgenomen besluit van het bestuur om tot overdracht van de verplichtingen (liquidatie) over te gaan wanneer door één van de (of beide) aangesloten ondernemingen de uitvoeringsovereenkomst wordt opgezegd. Voor de periode tussen opzegging van de uitvoeringsovereenkomst en het moment van liquidatie van het pensioenfonds is hierbij een periode van twee jaar verondersteld. De kostenvoorziening bestaat uit de som van de volgende componenten: De reguliere uitvoeringskosten van het pensioenfonds gedurende de periode van twee jaar die nodig is om de pensioenaanspraken van het pensioenfonds elders onder te brengen. De aanvullende kosten die het pensioenfonds zal maken gedurende die periode, die verband houden met het elders onderbrengen van de pensioenaanspraken. De kostenopslag die door een externe partij in rekening zal worden gebracht bij het onderbrengen van de pensioenverplichtingen. De verwachte reguliere uitvoeringskosten zijn gelijkgesteld aan de begrote uitvoeringskosten voor 2014, exclusief stand-alone projecten en vermogensbeheerkosten, zijnde € 777.500 per jaar. De aanvullende kosten die verband houden met het elders onderbrengen van de pensioenaanspraken worden in totaal geraamd op € 300.000 (op basis van ervaringscijfers bij buy-out trajecten). Tot slot is op grond van recente marktinformatie verondersteld dat de overnemende partij een kostenopslag van 2,5% van de netto technische voorzieningen in rekening zal brengen voor de uitvoering van de administratie. Per 31 december 2013 resulteert het bovenstaande in een kostenvoorziening ter grootte van € 9,6 miljoen, ofwel 3,1% van de netto technische voorzieningen per deze datum. Jaarlijks zullen de gehanteerde veronderstellingen worden getoetst aan de hand van recente informatie. Indien er een update heeft plaatsgevonden, zal deze bijlage bij de Abtn daarop worden aangepast. Ten aanzien van de verwachte kostenopslag van de overnemende partij wordt daarbij aansluiting gezocht bij de waargenomen vergoedingen in de markt voor verplichtingen die vergelijkbaar zijn met die van het pensioenfonds. De belangrijkste karakteristieken zijn: de totale omvang en looptijd van de verplichtingen en de gemiddelde aanspraak per deelnemer. Op basis van de vigerende uitvoeringsovereenkomst worden de uitvoeringskosten gedurende het boekjaar in rekening gebracht bij de aangesloten ondernemingen. Pagina 81 van 99
Bijlage 8– Ervaringssterfte Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland Ervaringssterfte op basis van het Towers Watson Ervaringssterftemodel 2014, correctiefactoren hoofdverzekerde Lft
Man
Vrouw
Lft
Man
Vrouw
Lft
Man
Vrouw
0 t/m 13
0,238
0,595
44
0,651
0,717
75
0,791
0,899
14
0,238
0,595
45
0,651
0,707
76
0,800
0,903
15
0,238
0,595
46
0,648
0,698
77
0,809
0,905
16
0,238
0,595
47
0,643
0,690
78
0,819
0,907
17
0,238
0,595
48
0,638
0,684
79
0,830
0,908
18
0,238
0,595
49
0,633
0,679
80
0,840
0,909
19
0,238
0,595
50
0,630
0,676
81
0,850
0,910
20
0,238
0,595
51
0,628
0,676
82
0,859
0,910
21
0,238
0,595
52
0,628
0,677
83
0,868
0,912
22
0,238
0,595
53
0,630
0,680
84
0,876
0,914
23
0,240
0,597
54
0,632
0,684
85
0,884
0,917
24
0,246
0,601
55
0,635
0,690
86
0,891
0,920
25
0,257
0,610
56
0,640
0,696
87
0,898
0,924
26
0,274
0,624
57
0,645
0,702
88
0,905
0,928
27
0,297
0,646
58
0,652
0,708
89
0,913
0,933
28
0,326
0,673
59
0,659
0,714
90
0,920
0,938
29
0,357
0,701
60
0,669
0,719
91
0,928
0,944
30
0,389
0,731
61
0,680
0,725
92
0,936
0,951
31
0,421
0,757
62
0,692
0,731
93
0,944
0,957
32
0,452
0,775
63
0,706
0,740
94
0,952
0,963
33
0,480
0,787
64
0,720
0,752
95
0,960
0,969
34
0,506
0,794
65
0,734
0,767
96
0,968
0,975
35
0,529
0,796
66
0,746
0,786
97
0,976
0,981
36
0,549
0,794
67
0,756
0,806
98
0,984
0,988
37
0,567
0,791
68
0,764
0,826
99
0,992
0,994
38
0,583
0,785
69
0,770
0,845
100
1,000
1,000
39
0,598
0,774
70
0,773
0,861
101
1,000
1,000
40
0,613
0,763
71
0,775
0,873
102
1,000
1,000
41
0,627
0,750
72
0,777
0,883
103
1,000
1,000
42
0,639
0,738
73
0,780
0,890
104
1,000
1,000
43
0,647
0,727
74
0,785
0,895
105 e.v.
1,000
1,000
Pagina 82 van 99
Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland Ervaringssterfte op basis van het Towers Watson Ervaringssterftemodel 2014, correctiefactoren medeverzekerde
Lft
Man
Vrouw
Lft
Man
Vrouw
Lft
Man
Vrouw
0 t/m 13
0,703
0,623
44
0,733
0,769
75
0,899
0,778
14
0,703
0,623
45
0,739
0,770
76
0,900
0,778
15
0,703
0,623
46
0,745
0,772
77
0,902
0,780
16
0,703
0,623
47
0,752
0,775
78
0,905
0,782
17
0,703
0,623
48
0,759
0,778
79
0,907
0,786
18
0,703
0,623
49
0,765
0,781
80
0,910
0,789
19
0,703
0,624
50
0,770
0,784
81
0,913
0,793
20
0,703
0,625
51
0,777
0,787
82
0,916
0,796
21
0,703
0,627
52
0,783
0,790
83
0,919
0,798
22
0,702
0,632
53
0,790
0,793
84
0,923
0,800
23
0,699
0,639
54
0,797
0,796
85
0,926
0,803
24
0,693
0,647
55
0,805
0,798
86
0,930
0,807
25
0,683
0,657
56
0,813
0,800
87
0,933
0,813
26
0,669
0,665
57
0,823
0,801
88
0,936
0,821
27
0,652
0,672
58
0,832
0,803
89
0,939
0,831
28
0,636
0,675
59
0,842
0,804
90
0,943
0,844
29
0,623
0,677
60
0,851
0,806
91
0,949
0,860
30
0,617
0,678
61
0,861
0,806
92
0,955
0,875
31
0,619
0,680
62
0,870
0,806
93
0,960
0,891
32
0,628
0,683
63
0,877
0,804
94
0,966
0,906
33
0,644
0,691
64
0,884
0,802
95
0,972
0,922
34
0,662
0,701
65
0,890
0,798
96
0,977
0,938
35
0,680
0,713
66
0,894
0,794
97
0,983
0,953
36
0,695
0,726
67
0,897
0,791
98
0,989
0,969
37
0,707
0,738
68
0,899
0,788
99
0,994
0,984
38
0,715
0,749
69
0,900
0,785
100
1,000
1,000
39
0,719
0,757
70
0,899
0,783
101
1,000
1,000
40
0,721
0,763
71
0,899
0,782
102
1,000
1,000
41
0,723
0,766
72
0,898
0,780
103
1,000
1,000
42
0,724
0,767
73
0,898
0,779
104
1,000
1,000
43
0,727
0,768
74
0,898
0,778
105 e.v.
1,000
1,000
Pagina 83 van 99
Bijlage 9 – Vereist eigen vermogen Onder het FTK wordt het vereiste eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen één jaar over minder middelen beschikt dan de TV voor de onvoorwaardelijke toezeggingen. Het vereist eigen vermogen wordt zodanig vastgesteld dat de effecten kunnen worden opgevangen in de volgende onmiddellijke veranderingen in de risicofactoren. Hierbij 5 wordt uitgegaan van het standaardmodel : Renterisico (S1): Het effect van het voor het fonds in termen van netto verlies meest negatieve scenario van een rentestijging c.q. rentedaling op basis van door DNB voorgeschreven stijgings- en dalingsfactoren; Aandelen- en vastgoedrisico (S2): Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in: o aandelen ontwikkelde markten en beursgenoteerd vastgoed met 30% (S2A) o aandelen opkomende markten met 40% (S2B) o niet-beursgenoteerde aandelen met 40% (S2C); en o niet-beursgenoteerd vastgoed met 15% (S2D) waarbij de waarde van de beleggingen wordt aangepast voor financiering met vreemd vermogen; Valutarisico (S3): Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in andere valuta dan de euro met 20% voor valutarisico in ontwikkelde markten (S3A) en 35% voor valutarisico in opkomende markten (S3B). Bij de bepaling van het Vereist Eigen Vermogen per individuele valuta wordt er rekening gehouden met de ‘net exposure’, dat wil zeggen de gevoeligheid voor een daling in deze valuta ten opzichte van de euro, rekening houdend met eventuele valutahedges; Grondstoffenrisico (S4): Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen (commodities) met 35%; Kredietrisico (S5): Het effect van een stijging van de rentemarge voor het kredietrisico van het 6 fonds, afhankelijk van een ratingklasse : o 0,60%-punt voor beleggingen met rating AAA, met uitzondering van Europese staatsobligaties o 0,80%-punt voor beleggingen met rating AA o 1,30%-punt voor beleggingen met rating A o 1,80%-punt voor beleggingen met rating BBB; en o 5,30%-punt voor beleggingen met rating BB en lager, alsook beleggingen zonder rating; Verzekeringstechnisch risico (S6): Het vereiste vermogen voor verzekeringstechnische risico’s wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA); Liquiditeitsrisico (S7) bedraagt 0%; Concentratierisico (S8) bedraagt 0%; Operationeel risico (S9) bedraagt 0% en Actief beheer risico (S10)
5
Artikel 12 in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; artikel 24 in Regels op grond van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. 6 Zoveel mogelijk bepaald op basis van het oordeel van een gekwalificeerde derde partij.
Pagina 84 van 99
Het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor is gelijk aan het absolute getal van de waardedaling van het eigen vermogen als gevolg van het scenario voor de desbetreffende risicofactor. Het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor wordt vastgesteld op basis van het strategisch beleggingsbeleid. Bij de samenvoeging van het Vereist Eigen Vermogen per risicofactor tot het totale Vereist Eigen Vermogen wordt uitgegaan van de volgende correlaties: Indien het Vereist Eigen Vermogen voor renterisico is gebaseerd op een rentedaling: Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en renterisico (S1): 0,40 Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen en vastgoedrisico (S 2a, S2b, S2c, S2d): 0,75 Renterisico (S1) en kredietrisico (S5): 0,40 Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en kredietrisico (S5): 0,50 Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het valutarisico (S3): o 0,50 tussen valuta in ontwikkelde markten o 0,75 tussen valuta in opkomende markten o 0,25 tussen valuta in ontwikkelde markten en valuta in opkomende markten Tussen de overige risico’s: 0 Indien het Vereist Eigen Vermogen voor renterisico is gebaseerd op een rentestijging: Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en renterisico (S1): 0 Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het aandelen en vastgoedrisico (S 2a, S2b, S2c, S2d): 0,75 Renterisico (S1) en kredietrisico (S5): 0 Aandelen- en vastgoedrisico (S2) en kredietrisico (S5): 0,50 Tussen de risico’s die zijn onderscheiden bij het valutarisico (S3): o 0,50 tussen valuta in ontwikkelde markten o 0,75 tussen valuta in opkomende markten o 0,25 tussen valuta in ontwikkelde markten en valuta in opkomende markten Tussen de overige risico’s: 0 De effecten S1 tot en met S6 worden vervolgens gecombineerd aan de hand van de volgende formule: 2 √(𝑆12 + 𝑆22 + 2 ∗ 0,4 ∗ 𝑆1 ∗ 𝑆2 + 𝑆32 + 𝑆42 + 𝑆52 + 2 ∗ 0,40 ∗ 𝑆1 ∗ 𝑆5 + 2 ∗ 0,50 ∗ 𝑆2 ∗ 𝑆5 + 𝑆62 + 𝑆72 + 𝑆82 + 𝑆92 + 𝑆10
waarbij 2 2 2 2 𝑆22 = 𝑆2𝑎 + 𝑆2𝑏 + 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑑 +2 ∗ 0,75 ∗ (𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑏 + 𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑎 ∗ 𝑆2𝑑 + 𝑆2𝑏 ∗ 𝑆2𝑐 + 𝑆2𝑏 ∗ 𝑆2𝑑 + 𝑆2𝑐 ∗ 𝑆2𝑑 ) en 2 2 𝑆32 = √𝑆3𝐴 + 𝑆3𝐵 + 2 ∗ 0,25 ∗ 𝑆3𝐴 ∗ 𝑆3𝐵
2 2 𝑆3𝐴 = √∑ 𝑆3(𝑖) + ∑ 0,50 ∗ 𝑆3(𝑖) ∗ 𝑆3(𝑗) 𝑖
𝑖,𝑗 𝑖≠𝑗
Pagina 85 van 99
2 2 𝑆3𝐵 = √∑ 𝑆3(𝑘) + ∑ 0,75 ∗ 𝑆3(𝑘) ∗ 𝑆3(𝑙) 𝑘
𝑘,𝑙 𝑘≠𝑙
Hierbij geeft 0,5 de correlatie weer tussen het renterisico (S1) enerzijds en het aandelenen vastgoedrisico (S2) anderzijds. De correlaties tussen de risico’s die onderdeel uitmaken van het aandelen- en vastgoedrisico bedragen 0,75. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties op nul gesteld. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat deze risico’s onafhankelijk van elkaar optreden. Het vereist eigen vermogen wordt bepaald aan de hand van een iteratief proces. Vereist eigen vermogen per 31 december 2014 (op basis van het nFTK) De berekening per 31 december 2014 op basis van het voorgaande leidt, uitgaande van de strategische beleggingsmix, tot de volgende uitkomsten. Uitkomsten per 31 december 2014
S1 S2 S3 S4 S5 S6 S10
S TV VEV
Renterisico Risico zakelijke waarden Valutarisico Grondstoffenrisico Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico Actief beheer risico Diversificatie-effect (niet minder dan MVEV) Totaal technische voorzieningen (nFTK) Vereist eigen vermogen (als % van TV)
Euro’s (x 1.000) 16.794 53.980
% 4,2 13,5
8.397 0 27.590 11.596
2,1 0,0 6,9 2,9
0 -/32.388 85.968
0,0 -/8,1
399.852 21,5
Hierbij wordt het volgende opgemerkt: 1. Het pensioenfonds belegt niet in grondstoffen, derhalve is het grondstoffenrisico op nul (‘0’) gesteld; 2. Het pensioenfonds heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een actief beheer risico. Derhalve is het actief beheer risico op nul (‘0’) gesteld.
Pagina 86 van 99
Bijlage 10 – Minimaal vereist eigen vermogen Naast het vereist eigen vermogen dienen pensioenfondsen te beschikken over een minimaal vereist eigen vermogen. In het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is de berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen opgenomen. De uitkomst van deze berekening bepaalt de ondergrens waarbij de vermogenspositie van het pensioenfonds zich in een situatie van dekkingstekort bevindt. Van een dekkingstekort is sprake indien de beleidsdekkingsgraad vijf opeenvolgende jaareinden onder het minimaal vereist eigen vermogen ofwel de dekkingsgraad behorende bij het minimaal vereist eigen vermogen ligt. In dat geval dient het pensioenfonds maatregelen te nemen om binnen de wettelijk gestelde termijn, gerekend vanaf het tijdstip van ontstaan van het dekkingstekort, weer uit dekkingstekort te geraken. In deze bijlage is ter toetsing van het minimaal vereist eigen vermogen, zoals beschreven in paragraaf 7.5, de berekening per 31 december 2014 opgenomen (op basis van het nFTK). Risicofactor 1. percentage van de TV 2. toe te rekenen aan het risicokapitaal Ondergrens minimaal vereist eigen vermogen
% VPV 4,00% 0,1% 4,1%
Waar in deze actuariële –en bedrijfstechnische nota de ondergrens van het minimaal vereist eigen vermogen wordt aangehaald, is deze afgerond op 4,1%. Dit is eveneens van toepassing op alle andere fondsdocumenten en op rapportages.
Pagina 87 van 99
Bijlage 11 - Verklaring inzake beleggingsbeginselen (per 1 juli 2015) I.
Introductie
Deze ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ (hierna: Verklaring) beschrijft op beknopte wijze de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Urenco Nederland (hierna: het fonds). De verklaring is een bijlage bij de Actuariële- en bedrijfstechnische nota (Abtn) en wordt jaarlijks herzien. Daarnaast wordt hij onverwijld herzien als er tussentijds een belangrijke wijziging in het beleggingsbeleid optreedt. Deze verklaring is voor iedereen beschikbaar op www.pensioenfondsurenco.nl. II.
Investment beliefs (‘beleggingsovertuigingen’)
De investment beliefs gaan uit van de situatie dat het fonds een strategisch risicoprofiel heeft vastgesteld met een norm voor de afdekking van het renterisico in de pensioenverplichtingen. Gegeven dat profiel vormen de investment beliefs een leidraad bij de beslissingen over de samenstelling van de strategische beleggingsmix, de beoordeling van investeringsvoorstellen en de organisatie (van de uitvoering) van het beleggingsbeleid. Het fonds baseert haar beleid op de navolgende beliefs: 1. Pensioenbeleggen is langetermijn beleggen voor langetermijn verplichtingen; 2. Het nemen van beleggingsrisico’s wordt op de langere termijn beloond; 3. Voor illiquide langetermijn beleggingen kan een premie worden geïnd; 4. Er wordt uitsluitend belegd in beleggingen die transparant, begrijpelijk en uitlegbaar zijn; 5. De risicomanagementfunctie binnen het fonds dient gescheiden te zijn van vermogensbeheer; 6. Diversificatie over verschillende (sub)beleggingscategorieën verlaagt risico en voegt waarde toe; 7. Het renterisico is veruit het grootste risico voor het pensioenfonds en heeft daarom de voortdurende en urgente aandacht van het fonds. Dit geldt ook voor het valutarisico; 8. Rendement en premies variëren door de tijd. Dynamisch beleid over verschillende beleggingscategorieën heen kan daarom toegevoegde waarde bieden; 9. Markten zijn in basis efficiënt, maar niet op elk moment en in dezelfde mate. Actief beheer kan dan ook selectief waarde toevoegen; 10. Beleggen voor pensioenfondsen betekent “verantwoord beleggen”, waarbij rekening wordt gehouden met factoren als bescherming van leefmilieu, adequate sociale omstandigheden en goed ondernemingsbestuur. Hierbij worden de Global Compact Principles van de Verenigde Naties als uitgangspunt gehanteerd. III.
Organisatie en pensioenregeling A. Organisatie
Het fonds is een ondernemingspensioenfonds en voert in opdracht van sociale partners de pensioenovereenkomst voor de (oud-)medewerkers van Urenco Nederland B.V. en Enrichment Technology Nederland B.V. uit. Het fonds is een stichting zonder winstoogmerk, voert geen nevenactiviteiten uit en heeft een bestuur dat eindverantwoordelijk is voor het gevoerde beleid en de naleving daarvan. Het fonds heeft een verantwoordingsorgaan. Een externe visitatiecommissie houdt toezicht op het functioneren van het bestuur. Pagina 88 van 99
B. Pensioenregeling Het fonds voert verschillende regelingen uit. Het karakter van de regelingen betreft steeds een uitkeringsovereenkomst. De pensioenregelingen zijn uitgewerkt in een pensioenreglementen. De huidige regeling betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke toeslagverlening, waarvan het reglement beschikbaar is via www.pensioenfondsurenco.nl. De andere reglementen kunnen bij het fonds worden opgevraagd. C. Compliance Het bestuur zorgt er voor dat dat bij de personen die belast zijn met (de uitvoering van) het beleggingsbeleid geen sprake is van (enige schijn van) belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen. Het fonds kent een gedragscode (inclusief incidentenregeling) voor de door het bestuur aangewezen verbonden personen. Specifiek zijn de leden van de Beleggingsadviescommissie (BAC) als insider aangewezen. Dit houdt in dat zij binnen bepaalde kaders privé transacties aan de compliance officer van het fonds dienen te melden. D. Scheiding van belangen De functie van vaste voorzitter van de BAC is om governance technische redenen onverenigbaar met de functie van voorzitter van het bestuur. Verder zijn de vermogensbeheerfunctie en risicomanagementfunctie, overeenkomstig de investment beliefs, van elkaar gescheiden. E. Geschiktheid Het fonds draagt er zorg voor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de geschiktheid die vereist is voor: Een optimaal beleggingsresultaat na kosten; Een professioneel beheer van de beleggingen; en De beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s. Hiervoor beschikt het fonds over een geschiktheidsplan. IV.
Beleidscyclus vermogensbeheer
De beleidscyclus van het vermogensbeheer is als volgt opgebouwd: Monitoring
Uitvoering
Strategie
Pagina 89 van 99
Strategie Het financiële-, actuariële- en beleggingsbeleid wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld. Instrumenten die het bestuur hierbij gebruikt zijn onder meer: Investment beliefs van het fonds; Premie en toeslagenbeleid; ALM-studie; Risico budgettering studie; Haalbaarheidstoets. Het beleggingsbeleid wordt vastgelegd in de Abtn van het fonds, waar deze verklaring onderdeel van uit maakt, en het beleggingsplan van het fonds. Uitvoering Dit betreft de uitwerking van het strategische beleggingsbeleid naar een daadwerkelijke beleggingsportefeuille. Tenminste op jaarbasis wordt geëvalueerd of de daadwerkelijke portefeuille nog voldoet aan de uitgangspunten van het fonds. Eventuele aanpassingen worden opgenomen in het door het bestuur vast te stellen beleggingsplan. Monitoring De monitoring vindt doorlopend plaats. Hierbij wordt gebruik gemaakt van rapportages van de vermogensbeheerders als ook van risico management rapportages van de externe vermogensadviseur van het fonds. Indien ontwikkelingen en omstandigheden hier aanleiding toe geven kan de BAC binnen haar, door het bestuur vastgestelde, mandaat besluiten af te wijken van het beleid. In de overige gevallen (waaronder begrepen het aanpassen van het beleid) is een voorafgaand besluit van het bestuur vereist. V.
Strategisch beleggingsbeleid A. Organisatie beleggingsbeleid
Het bestuur van het fonds is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid. Hieronder wordt onder meer verstaan: vaststelling van het beleidsraamwerk, waaronder de vaststelling van de risicohouding; de inrichting van de strategische asset allocatie; de vaststelling van het strategische beleggingsplan. Het bestuur van het fonds wordt geadviseerd door een beleggingsadviescommissie (BAC) die bestaat uit drie bestuursleden. Eén van de leden vervult de functie van voorzitter. Een lid van de BAC is niet eerder lid dan nadat DNB schriftelijk met de voorgenomen benoeming heeft ingestemd. Tot dat moment kan hij of zij wel toetreden als toehoorder maar heeft hij of zij echter geen stemrecht. De BAC wordt ondersteund door tenminste één, door het bestuur benoemde, externe adviseur. De externe adviseur heeft geen stemrecht.
Pagina 90 van 99
De voornaamste taak van de BAC is het adviseren van het bestuur over het beleggingsbeleid en de wijze waarop deze wordt uitgevoerd. De BAC is uitsluitend verantwoordelijk voor het door haar gegeven advies en niet voor de uitkomsten van het beleggingsbeleid. De agenda en de vergaderstukken worden voorafgaand aan de vergadering tevens aan de overige bestuursleden (elektronisch) via eShare ter inzage gegeven. De overige bestuursleden kunnen de BAC vergaderingen steeds uit eigen beweging bijwonen maar hebben geen stemrecht. B. Doelstelling van het beleggingsbeleid Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Dit sluit aan bij de prudent person gedachte conform de artikelen 135 en 136 uit de Pensioenwet en de artikelen 13, 13a en 14 uit het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is vastgesteld aan de hand van de investment beliefs van het bestuur. In principe gaat het beleggingsbeleid uit van passief beheer. Omstandigheden en afwegingen, zoals naar voren zijn gekomen bij de vaststelling van de investment beliefs, kunnen er echter toe leiden dat de keuze uitgaat naar een zekere mate van actief beheer. ‘Passief’ beleggen houdt in dat de vermogensbeheerders binnen de verschillende beleggingsfondsen de betreffende benchmark volgen. Aan het strategische beleggingsbeleid ligt te allen tijden een ALM-studie ten grondslag. C. Strategisch risicokader Doelstelling van het fonds Het fonds heeft ten doel het verstrekken of doen verstrekken van pensioenen en/of andere uitkeringen aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, hun nabestaanden en overige belanghebbenden, een en ander in de gevallen en onder de voorwaarden als nader geregeld in de statuten, de reglementen en door het bestuur vast te stellen pensioenbrieven. Vanuit deze doelstelling voert het fonds een evenwichtig, stabiel maar toekomstbestendig beleid en streeft daarbij naar draagvlak en vertrouwen. Hierbij hanteert het bestuur als uitgangspunten: het korten van aanspraken en uitkeringen dient te worden voorkomen; als kortingen toch noodzakelijk zijn, dan dient de hoogte van de korting zo beperkt mogelijk te zijn; gestreefd moet worden naar een waardevast pensioen en rekening moet worden gehouden met de wens van de aangesloten werkgevers om een zo stabiel en voorspelbaar mogelijke premielast voor de komende jaren te hebben. Risicohouding Sociale partners en het bestuur van het fonds hebben in de eerste helft van 2015, als onderdeel van een bredere gedachtewisseling over het nFTK, gezamenlijk gesproken Pagina 91 van 99
over de risicohouding en daarmee uiteindelijk de financieel-actuariële beleidskeuzes van het bestuur. In mei 2015 hebben sociale partners bevestigd de keuze van het bestuur voor de variant “waardevaster pensioen” (lees: een zo waardevast mogelijk pensioen, dit is niet hetzelfde als een waardevast pensioen) te onderschrijven. Met daarbij als volgorde: 1. het maximaliseren van het beleggingsrendement om de voorwaardelijke toeslagen te kunnen realiseren; 2. het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken / het minimaliseren van de kans op en de omvang van een dekkings- en reservetekort. Jaarlijks hebben sociale partners en het bestuur overleg over de risicohouding. Als gevolg van bijvoorbeeld wijzigingen in de deelnemerspopulatie of financiële ontwikkelingen binnen / buiten het fonds is op voorhand niet uitgesloten dat de risicohouding zal worden aangepast. Aard en de looptijd van de verplichtingen en risicoprofiel Aard van de regelingen Het fonds voert verschillende regelingen uit met een voorwaardelijke toeslagambitie. De financiering van eventueel te verlenen toeslagen worden volledig gefinancierd vanuit de groei van het vermogen ten opzichte van de verplichtingen. Er wordt niet voor gereserveerd en de premie bevat geen opslag voor toeslagverlening. De regelingen kunnen worden gekwalificeerd als defined benefit regelingen en hebben het karakter van uitkeringsovereenkomsten. Looptijd van de verplichtingen en risicoprofiel Per einde 2014 bestond het totale bestand van deelnemers in het fonds uit 767 actieven, 450 pensioengerechtigden en 442 slapers. Ultimo 2014 bedroeg het vermogen onder beheer ca. € 430 miljoen. De dekkingsgraad ultimo 2014 bedroeg 112,2%. In nFTK termen betekent dit een beleidsdekkingsgraad van 112,6%. De gemiddelde duratie van de pensioenverplichtingen (per ultimo 2014) luidt als volgt: Actieven en arbeidsongeschikten Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Totale populatie
21,4 23,2 10,7 16,9
Het bestuur heeft eind 2014 / begin 2015 aan de hand van een ALM studie en risico budgetteringsstudie het risicoprofiel getoetst aan de risicohouding, de (beleggings-) doelstellingen van het pensioenfonds en de aard en looptijd van de verplichtingen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een aantal aanpassingen in de strategische beleggingsmix en het rente-afdekkingsbeleid (zie hieronder). D. Strategische beleggingsmix De beleggingen, het beheer van de beleggingen en de beheersing van de aan beleggingen verbonden risico’s geschieden met inachtneming van de in de Abtn vastgelegde richtlijnen. Voor de generieke sturing van de risico’s is de weging naar de beleggingscategorieën in de beleggingsportefeuille van groot belang. De beleggingsportefeuille is verdeeld over de hoofdcategorieën matching portefeuille bestaande uit Pagina 92 van 99
vastrentende waarden die bijdragen aan de rente-afdekking en de return portefeuille bestaande uit de overige beleggingen. Binnen deze categorieën is een verdeling naar deelcategorieën gemaakt. De wegingen en bandbreedtes voor de strategische mix (zoals vastgelegd in het op beleggingsplan 2015) luiden als volgt: Categorie Vastrentende waarden Aandelen Direct vastgoed Liquide middelen
Strategisc he mix 60% 35% 5% 0%
Minimum 50% 20% 2,5% 7 0%
Maximum 70% 40% 7,5% 5%
E. Prudent person Algemeen Bij het beleggingsbeleid geldt het prudent person beginsel als leidraad. Conform dit beginsel wordt het vermogen belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden. Dit houdt in dat het vermogen zodanig wordt belegd dat de veiligheid, kwaliteit en de liquiditeit van de portefeuille worden geoptimaliseerd onder het streven naar maximalisatie van het te behalen rendement op de portefeuille. Spreiding van de beleggingen is daarvoor van belang. Het risico/rendementsprofiel van de strategische portefeuille is afgestemd op de verplichtingen van het fonds. Risicobeheerprocedures A. Bewaking van de strategische asset allocatie Voor de beleggingen wordt gebruik gemaakt van beleggingsfondsen. Het bestuur van het pensioenfonds heeft geen rechtstreekse invloed op het beleggingsbeleid binnen de beleggingsfondsen. De risicobeheersing binnen de beleggingsfondsen is op hoofdlijnen vormgegeven door randvoorwaarden. De randvoorwaarden staan volledig beschreven in de vermogensbeheerovereenkomsten en prospectussen behorende bij de beleggingsfondsen, alsmede in het beleggingsplan. De vermogensbeheerder dient deze restricties te respecteren. Door middel van rapportages van Towers Watson en de vermogensbeheerders wordt de naleving van deze voorwaarden gecontroleerd door het bestuur. B. Derivaten De vermogensbeheerders mogen slechts van derivaten gebruik maken om: Het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille te verlagen; De portefeuille op een meer efficiënte wijze te beheren; Tactische wijzigingen in de portefeuille op een efficiënte wijze tot stand te brengen;
7
In uitzonderlijke gevallen (zoals mismatch tussen settlement data van trades) is een kortstondige roodstand van maximaal één (1) maand geaccepteerd. Pagina 93 van 99
Binnen de beleggingsportefeuille worden thans derivaten gebruikt om het renterisico deels af te dekken (renteswaps in de LDI-pools) en om het valutarisico deels af te dekken (valutaforwards binnen de valuta overlay). Daarnaast worden door de vermogensbeheerders, binnen de LDI-pools, renteswaps gebruikt bij het afdekken van het renterisico. C. Renterisico Het beleid voor 2015 en 2016 is er op gericht om uiteindelijk strategisch 25% van het renterisico op de verplichtingen (o.b.v. marktrente) af te dekken. Aangezien het hier een verruiming van het risicoprofiel betreft zal dit voornemen conform de door DNB gestelde voorwaarden aan DNB worden gerapporteerd. Gedurende 2014 bedroeg de renteafdekking 75%. Enkele overwegingen die voor het bestuur de doorslag hebben gegeven om de afdekking te verlagen zijn: De rente is de afgelopen maanden verder gedaald en dit zal een keer ophouden, omdat er een bodem aan een rentestand zit. Hiermee is het risico (in termen van pensioenresultaat) van teveel renterisico afdekken wellicht groter dan het risico van te weinig risico afdekken; De wens om een groot deel van het (t.g.v. rentedaling in de afgelopen perioden) ontstane agio in de LDI pools te consolideren en om te zetten in liquide middelen die vervolgens weer worden omgezet in verhogingen van de beleggingen in andere beleggingscategorieën die door het fonds worden aangehouden; Uit de scenarioanalyse van de ALM-studie (zie ALM-studie) blijkt dat bij de 25% afdekking in het geval van een stagflatie-, actueel- en basisscenario het pensioenresultaat vergelijkbaar of beter is dan het resultaat bij een 50% afdekking. Alleen bij een deflatiescenario zou 50% afdekking een beter pensioenresultaat opleveren dan 25% afdekking. Het verder afbouwen van de rente-afdekking past bij de risicohouding van de sociale partners. D. Landenrisico Op dit moment worden geen landen op voorhand uitgesloten om in te beleggen. Wel wordt de situatie van landen met problemen die mogelijke impact hebben op de portefeuille van SPUN gemonitored. Dit wordt ook periodiek besproken in de BACvergaderingen. Mochten ontwikkelingen aanleiding geven tot de wens van SPUN om niet meer in deze landen te beleggen, dan zal hierover in overleg worden getreden met de vermogensbeheerders. E. Valuta’s Valutarisico wordt door het pensioenfonds gezien als een risico waar op lange termijn geen rendement tegenover staat. Uit de vastgelegde investment beliefs van het pensioenfonds blijkt echter wel dat een voorwaarde voor het afdekken van het valutarisico is dat dit kostenefficiënt mogelijk moet zijn. Een groot deel van de returnportefeuille luidt in vreemde valuta. De vreemde valuta-exposure naar US dollar, Japanse Yen en Britse Pond in de aandelenportefeuille wordt door KAS BANK als volgt afgedekt:
Pagina 94 van 99
Afdekking valutarisico aandelenportefeuille Valuta Strategische afdekking US dollar
100%
Japanse yen
100%
Britse pond
100%
Bandbre edte 95% 105% 95% 105% 95% 105%
Eenmaal per maand controleert KAS BANK of de valutahedge zich nog binnen de bandbreedte bevindt. Het valutarisico op de beleggingen in de multi-credit fondsen wordt door de beheerders voor 100% afgedekt. F. Securities Lending Binnen de portefeuille van het pensioenfonds wordt het toepassen van securities lending door SPUN in principe niet toegestaan. Binnen het Euro Core bond fonds van F&C is dit volgens de fondsvoorwaarden echter wel toegestaan, hoewel dit in de afgelopen jaren niet is voorgekomen. Op kwartaalbasis wordt gemonitord of en in welke mate F&C van deze mogelijkheid gebruik maakt. G. Resultaatsevaluatie De vermogensbeheerders dragen zorg voor een volledige administratie van de bij haar ondergebrachte mandaten en alle daarop betrekking hebbende transacties. De vermogensbeheerders rapporteren minimaal op kwartaalbasis schriftelijk aan het bestuur in de vorm van een kwartaalrapportage. Deze rapportage dient uiterlijk één maand na kwartaaleinde in het bezit te zijn van de BAC. Bovendien verzorgt Towers Watson op maandbasis een integrale rapportage voor het pensioenfonds waarin de posities en resultaten van alle vermogensbeheerders zijn opgenomen. Ook verzorgt Towers Watson op kwartaalbasis een risicorapportage waarin alle relevante beleggingsgerelateerde risico’s voor het pensioenfonds worden gemonitord. F. Waarderingsgrondslagen De beleggingen worden voornamelijk gewaardeerd op marktwaarde. Voor de categorie vastgoed wordt de waardering gebaseerd op periodieke taxaties door onafhankelijke partijen. VI.
Uitvoering beleggingsbeleid A. Organisatie vermogensbeheer
De BAC is belast met de nadere invulling van het (strategische) beleggingsbeleid. Zij heeft hierin een voorbereidende en adviserende rol met betrekking tot onder meer: vaststelling van het strategische beleggingsplan; vaststelling van het jaarlijkse beleggingsplan; de selectie van vermogensbeheerders en adviseurs; Pagina 95 van 99
het uitvoeren van een ALM- haalbaarheids-, of risicobudgetteringsstudie; transacties en andere voorstellen van bijzondere aard en omvang die het risicoprofiel van het fonds wijzigen ten opzichte van het door het bestuur geaccordeerde profiel.
B. Uitbesteding Het fonds kent een uitbestedingsbeleid. Dit beleid bevat onder meer kwalitatieve en kwantitatieve criteria op basis waarvan (potentiële) uitbestedingspartijen worden getoetst. Hierbij gaat het onder meer over de kostenstructuur, de rapportagecyclus en continuïteit. Daarnaast wordt voorafgaand aan een mogelijk besluit tot uitbesteding een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd. Voor elke te selecteren uitbestedingspartij respectievelijk elke concept overeenkomst geldt dat deze ter besluitvorming aan het bestuur worden voorgelegd. Hierbij ontvangt het bestuur een advies van de BAC waaruit nadrukkelijk blijkt: op basis van welke afwegingen de BAC tot dit besluit is gekomen en dat de desbetreffende uitbestedingspartij of de concept overeenkomst compliant is met het uitbestedingsbeleid van het fonds. C. Beheersing uitbestedingsrisico Het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Dit risico wordt onder meer beheerst door: het jaarlijks evalueren van uitbestedingspartijen en adviseurs; voorafgaand aan een eventuele opdracht wordt de uitbestedingspartij of adviseur gevraagd een kostenbegroting af te geven op basis waarvan het fonds een besluit neemt; het beoordelen van nieuwe en bestaande contracten op met name marktconformiteit (kosten, exit clausules, looptijd, etc.); het voorafgaand aan en gedurende het contract beoordelen van uitbestedingspartijen op hun interne beheersingssysteem (zoals IT security, beloningsbeleid, compliance beleid, eventuele onderaannemers) en continuïteit; te kiezen voor uitbestedingspartijen of adviseurs die proactief en innovatief zijn en beschikken over een bewezen track record; het vastleggen, monitoren en (waar nodig) periodiek bijstellen van processen zoals het betalen van pensioenuitkeringen, het rapporteren aan DNB via e-line, IT processen etc.. In lijn met de investment beliefs zijn de risicomanagement functie en de vermogensbeheer functie gescheiden. D. Kosten vermogensbeheer Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid maakt het fonds geen andere kosten dan die welke redelijk en proportioneel zijn in relatie tot de omvang en de samenstelling van het belegd vermogen en de doelstelling van het pensioenfonds. Het fonds voert een actief beleid om de kosten vermogensbeheer binnen haar mogelijkheden te verlagen. Het monitoren van (de ontwikkeling van) de uitvoeringskosten is een vast agendapunt binnen
Pagina 96 van 99
de BAC. De vermogensbeheerskosten worden conform de voorgeschreven wijze in het jaarverslag van het fonds gepresenteerd. VII.
Monitoring beleggingsbeleid A. Organisatie vermogensbeheer
De BAC is belast met de monitoring van de uitvoering van het (strategische) beleggingsbeleid. Zij heeft het mandaat tot: bijsturing van de portefeuille op het gebied van herbalancering als binnen de door het bestuur vastgestelde en in het beleggingsplan vastgestelde richtlijnen; het zelfstandig besluiten over adviezen van de externe adviseur(s) zolang deze binnen het door het bestuur vastgestelde en in het beleggingsplan vastgestelde richtlijnen vallen; het monitoren of vermogensbeheerders op basis van de overeengekomen contracten, richtlijnen en SLA overeenkomsten.. B. Rapportages Maandelijks ontvangen de BAC en het bestuur van het fonds inzicht in de samenstelling van de portefeuille ten opzichte van de door het bestuur vastgestelde bandbreedtes alsmede in het behaalde resultaat. In de bestuursvergaderingen brengt de voorzitter van de BAC verslag uit over (eventuele) wijzigingen in de beleggingsportefeuille. C. Resultaten monitoring De uitkomsten kunnen aanleiding geven tot het wijzigen van bestaande afspraken / overeenkomsten of bijvoorbeeld het wijzigen van personen waarbij de relatie met de contractspartij blijft bestaan. VIII.
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het pensioenfonds is zich bewust van haar maatschappelijke rol en de gevolgen van haar beleggingen in bepaalde bedrijven en/of overheden. In het licht hiervan onthoudt het pensioenfonds zich van beleggingstransacties indien: Daardoor strafbare of moreel verwerpelijke gedragingen worden bevorderd; Die in onmiddellijk verband staat met een schending van mensenrechten of fundamentele vrijheden. Het pensioenfonds heeft besloten bij eventuele toekomstige selecties van vermogensbeheerders het hanteren van een MVO(ESG)-beleid door deze beheerders als selectiecriterium te evalueren. Hierbij worden de Global Compact Principles van de Verenigde Naties als uitgangspunt gehanteerd. Binnen de huidige portefeuille hanteert F&C uitsluitingsbeleid. Hieronder vallen bedrijven die clustermunitie en landmijnen. Daarnaast tracht bedrijven zich er toe te bewegen standaarden te governance, sociaal beleid en het milieu.
standaard betrokken F&C door verbeteren
voor haar fondsen een zijn bij de productie van middel van engagement voor wat betreft corporate
Binnen de aandelenfondsen van BlackRock wordt momenteel geen actief uitsluitingenbeleid gehanteerd. Pagina 97 van 99
Bijlage 12 – Implementatie strategisch beleggingsbeleid In 2015 heeft SPUN besloten een aantal veranderingen in de portefeuille door te gaan voeren. Besloten is om op basis van de ALM-studie de beleggingsmix in te richten met 60% vastrentende waarden en 40% zakelijke waarden (was 75% vastrentend en 25% zakelijk). Ook is besloten de renteafdekking terug te brengen van 75% naar 25%. De ALM-studie, aangevuld met kwalitatieve inzichten, toont aan dat deze beleggingsmix naar verwachting een beter pensioenresultaat met acceptabel risico oplevert. Naast een gewijzigde allocatie heeft SPUN op basis van de riskbudgeting studie besloten de categorie Nederlandse hypotheken aan de portefeuille toe te voegen. Uit de riskbudgeting studie blijkt dat dit het verwachte rendement verhoogt en daarnaast het verwachte risico verlaagt. In principe wil SPUN de voorgenomen belegging in Nederlandse hypotheken zoveel mogelijk ten koste laten gaan van de belegging in euro staatsobligaties. De rentevergoeding op euro staatsobligaties is de laatste jaren sterk gedaald, terwijl op Nederlandse hypotheken een significant hogere rentevergoeding kan worden ontvangen. Daarnaast is SPUN voornemens om in 2015 het vastrentende deel van de returnportefeuille mogelijk onder te brengen in één, maar waarschijnlijk twee of meerdere multi-credit fonds(en). Binnen een multi-credit fonds heeft de beheerder de vrijheid om in meerdere vastrentende categorieën te beleggen, en hiertussen te switchen wanneer hij dit opportuun acht. Hiermee beoogt SPUN beter in te kunnen spelen op de huidige lage renteomgeving en het rendementspotentieel op peil te houden. Binnen de aandelenportefeuille is besloten de verdeling 80% ontwikkelde landen / 20% opkomende landen los te laten (dit is een overweging naar opkomende landen in vergelijking met de marktwaarde gewogen verdeling van 86% ontwikkeld en 14% opkomend) omdat uit de riskbudgettingstudie bleek dat dit geen toegevoegde waarde meer heeft. Voor wat betreft de timing van de voorgenomen veranderingen aan de portefeuille (onder de veronderstelling dat DNB akkoord gaat met de voorgenomen verhoging van het risicoprofiel): Tabel: Voorgenomen implementatie aanpassingen portefeuille 2015 Actie Implemen Opmerking tatie Beginnen met terugbrengen Per 1 juli Vrijgekomen gelden (€35 – €40 renteafdekking naar 50% 2015 miljoen) worden belegd in aandelen (allocatie komt hiermee naar verwachting uit op 30 – 35% van de portefeuille) Beleggen in Inschrijving per 1 Tot moment van toetreden wordt hypotheken oktober 2015 dit deel van de portefeuille belegd verwachte in Euro Core fonds wachttijd is 1 jaar) Verdeling aandelen aanpassen Per 1 juli van 80% ontwikkeld / 20% 2015 opkomend naar 86% ontwikkeld / 14% opkomend (marktgewicht op dit moment) Pagina 98 van 99
Actie Vastrentende deel van de returnportefeuille beleggen in multi-credit Goedkeuring DNB voor verhoging risicoprofiel Voltooien 60/40 beleggingsmix
Voltooien terugbrengen renteafdekking: van 50% naar 25%
Implementatie Najaar 2015
Opmerking Educatie moet worden voortgezet en selectie voor producten/beheerders moet worden uitgevoerd DNB reageert binnen 6 weken op verzoek SPUN
Start per 1 juli 2015 door aandelen op te hogen met gelden uit rentehedge. Voltooiing wanneer in multicredit en hypotheken is belegd Na geen bezwaar DNB voor verhoging risicoprofiel
Buiten de tactische asset allocatie binnen de/het multi-credit fonds(en) heeft het bestuur vooralsnog besloten om gedurende de looptijd van dit beleggingsplan geen tactisch asset allocatie beleid op portefeuilleniveau onder te brengen bij een externe partij. Alleen SPUN en de beheerder(s) van de/het multi-credit fonds(en) hebben de vrijheid om tactische asset allocatie tussen categorieën toe te passen. SPUN onderhoudt nauwe contacten met de verschillende vermogensbeheerders en in onderling overleg met Towers Watson worden eventuele herbalanceringsvraagstukken besproken. Gedurende de transitiefase naar 60/40 met 25% afdekking, waarbij belegd wordt in één of meerdere multi-credit fonds(en) zal ten behoeve van de performanceberekening de benchmarkallocatie gelijk worden gesteld aan de werkelijke allocatie.
Pagina 99 van 99