Stichting Pensioenfonds Equens
ACTUARI Ë L E EN BEDRIJFSTECHNISCHE NOTA
Versie: 26 mei 2008
2
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota Inhoudsopgave I. 1. 2. 3. 4.
Inleiding ................................................................................................................3 Doelstelling Actuariële en Bedrijfstechnische Nota.................................................. 3 Doelstelling van het fonds ................................................................................. 3 Herverzekering ................................................................................................ 3 Aansluiting van vennootschappen bij het fonds ..................................................... 4
II. Hoofdlijnen van de pensioenregelingen ...................................................................5 Inleiding ............................................................................................................... 5 1. PR1999 .......................................................................................................... 5 2. Prepensioenregeling bij de PR1999...................................................................... 7 3. PR2001 .......................................................................................................... 7 4. PR2006 .......................................................................................................... 9 III. Financiële opzet ...................................................................................................11 1. Waardering activa ...........................................................................................11 2. Waardering Passiva .........................................................................................11 2.1 Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV) ...........................................................11 2.2 Voorzieningen WAO-hiaat .................................................................................13 2.3 Eigen vermogen..............................................................................................14 3 Premiebeleid ..................................................................................................15 4. Toeslagbeleid .................................................................................................17 IV. Uitvoering beleggingsbeleid..................................................................................18 1. Beleggingsbeleid .............................................................................................18 2. Strategisch en tactisch beleggingsbeleid .............................................................18 3. Overwegingen keuze beleggingscategorieën ........................................................18 4. Beleggingsorganisatie ......................................................................................19 5. Implementatie van het strategisch beleggingsbeleid..............................................20 6. Risicobeheer bij de vermogensbeheerder ............................................................21 7. Renterisico.....................................................................................................21 8. Verantwoord beleggen en het stembeleid ............................................................21 9. Rapportageverplichting ....................................................................................22 V. Financiële sturingsmiddelen..................................................................................23 1. Eigen vermogen..............................................................................................23 2. Premiebeleid ..................................................................................................23 3. Beleggingsbeleid .............................................................................................23 4. Toeslagbeleid .................................................................................................23 5. Kortingsbeleid ................................................................................................24 VI. De uitvoeringsorganisatie .....................................................................................25 1. Inleiding ........................................................................................................25 2. Taken bestuur ................................................................................................25 3. Uitbesteding...................................................................................................25 4. Bevoegdheden................................................................................................26 5. Taakverdeling.................................................................................................26 6. Communicatieplan...........................................................................................27 7. Operationele beheersingsmaatregelen ................................................................27 8. Beleidsmatige beheersingsmaatregelen...............................................................28 9. Managementinformatie ....................................................................................28 10. Controlemechanismen......................................................................................28 11. Klachten- en geschillenregeling .........................................................................28 12. Goed pensioenfondsbestuur ..............................................................................29 13. Gedragscode ..................................................................................................29 14 Compliance officer...........................................................................................29 15 Deskundigheid................................................................................................30 VII. Ondertekening......................................................................................................31 1
VIII. Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
Bijlagen .........................................................................................................32 1 Organigram.............................................................................................32 II Minimaal Vereist Eigen Vermogen ...............................................................33 III Vereist Eigen Vermogen...........................................................................34 IV Procedures bij vermogenstekorten, -overschotten en premieachterstand ..........36 V Verklaring inzake de beleggingsbeginselen ...................................................40
2
I.
Inleiding
1.
Doelstelling Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) is afgestemd op het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet, in het bijzonder: •
paragraaf 9 van het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen;
•
hoofdstuk 4 van het Besluit Uitvoering Pensioenwet.
In de statuten van het fonds is bepaald dat de uitvoering van de pensioenreglementen geschiedt volgens de ABTN. Deze ABTN wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur opgesteld en wordt, indien deze wijziging behoeft, door middel van een besluit van het bestuur gewijzigd. De ABTN geeft een beschrijving van de actuariële opzet en de pensioenregelingen. Ook wordt ingegaan op de organisatiestructuur, het interne beheersingssysteem, het beleggingsbeleid en de financiële sturingsmiddelen die het fonds ter beschikking heeft. Deze ABTN is door het bestuur goedgekeurd in de bestuursvergadering van 3 april 2008.
2.
Doelstelling van het fonds
Het fonds heeft ten doel de pensioenovereenkomst uit te voeren op basis van de uitvoeringsovereenkomst. Het fonds tracht dit doel te bereiken met alle wettige middelen.
3.
Herverzekering
Alle uit de pensioenregelingen voortvloeiende verplichtingen worden in eigen beheer gehouden. Voor het overlijdensrisico (kortlevenrisico) en het arbeidsongeschiktheidsrisico met betrekking tot de (gehele of gedeeltelijke) premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is een herverzekeringsovereenkomst gesloten. Als herverzekeraar treedt op de Algemene Levensherverzekering Maatschappij NV (Swiss Re) te Amstelveen. De herverzekeringsovereenkomst is ingegaan op 1 januari 2007 en heeft als einddatum 31 december 2009. De overeenkomst wordt vervolgens stilzwijgend verlengd met een periode van drie jaar, tenzij één van de partijen de overeenkomst uiterlijk 3 maanden voor de beëindigingsdatum per aangetekende brief opzegt. Voor zowel het overlijdensrisico als het arbeidsongeschiktheidsrisico is een proportionele herverzekeringsovereenkomst gesloten. Voor het overlijdensrisicokapitaal geldt een eigen behoud van een kapitaal van € 300.000,-- per aanspraakgerechtigde en voor het arbeidsongeschiktheidsrisico geldt een eigen behoud van een rente van € 7.500,-- per aanspraak gerechtigde. Het eigen behoud is het deel van het risicokapitaal respectievelijk de risicorente wat het fonds voor eigen risico neemt. Er is een 3-jarige gecombineerde winstdelingsregeling van toepassing voor het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico tezamen. Deze geldt als het premievolume in drie jaar de grens van
3
€ 200.000,-- overschrijdt. Bij een positief resultaat is het winstaandeel voor het fonds 50%. Een negatief resultaat is voor rekening van de herverzekeraar. Het fonds heeft uit het verleden nog een aantal kleine pensioenverzekeringen herverzekerd bij Nationale-Nederlanden en Centraal Beheer Achmea. Bij Nationale-Nederlanden zijn het polissen met aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Deze aanspraken worden in mindering gebracht op de reglementaire aanspraken. Bij Centraal Beheer betreft het een aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
4.
Aansluiting van vennootschappen bij het fonds
Als vennootschappen zijn aangesloten bij het fonds: Equens Nederland B.V. en PaySquare B.V. Beide vennootschappen hebben met het fonds een uitvoeringsovereenkomst gesloten. In voorkomende gevallen beslist het bestuur over aansluiting en uittreding van vennootschappen en rechtspersonen en de hieraan te stellen condities.
4
II.
Hoofdlijnen van de pensioenregelingen
Inleiding De pensioenregelingen van het fonds zijn vastgelegd in 4 pensioenreglementen (hierna te noemen: 'de reglementen'): 1.
het reglement PR1999 van Stichting Pensioenfonds Equens;
2.
het reglement voor prepensioen van Stichting Pensioenfonds Equens;
3.
het reglement PR2001 van Stichting Pensioenfonds Equens;
4.
het reglement PR2006 van Stichting Pensioenfonds Equens.
1.
PR1999
De PR1999 is een gesloten regeling. Deelnemer is de werknemer die op 31 december 2005 deelnemer was aan de PR1999 en geboren is vóór 1 januari 1950. Vanaf 1 januari 2001 treden geen nieuwe deelnemers toe. De pensioenregeling is een zogenaamde collective defined contribution regeling (CDC-regeling), dat wil zeggen dat de vennootschappen voor een vooraf vastgestelde periode een vaste bijdrage betalen aan het fonds. Indien de financiële positie van het fonds volgens wettelijke normen onvoldoende is, zullen de op te bouwen en/of opgebouwde pensioenaanspraken evenredig worden verlaagd. Als de financiële positie daarna verbetert, kunnen de verlagingen worden hersteld. Kenmerken van de regeling: Soort regeling
Eindloonregeling (A) (Geïndexeerde) middelloonregeling (B)
Deelnemers
Medewerkers geboren vóór 01/01/1950, die per 31/12/2005 reeds deelnemer waren.
Pensioenaanspraken
Levenslang ouderdomspensioen Alleenstaandenpensioen Nabestaandenpensioen Nabestaanden overbruggingspensioen Wezenpensioen
Pensioenjaren
Vanaf 25 jaar of later
Salarisgrens
€ 2.702 per maand (1 januari 2007) jaarlijks verhoogd met de loonindex
5
Pensioenopbouwpercentage (%)
< € salarisgrens: 2% > 1,642 x salarisgrens: 1,75% > salarisgrens en < 1,642 x salarisgrens: naar rato tussen 1,75% en 2%.
Pensioengrondslag (PG)
A: 12 x maandsalaris + vakantietoeslag + 13e maand B: beoordelingstoeslag vorig jaar, ploegentoeslag, bonus, inkomen m.b.t. uren boven 36.
Standaard pensioendatum
De 1e dag van de maand volgend op de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt
Aftrek wegens AOW
Ongehuwden: € 10.200,21 (1 januari 2007) Gehuwden: € 14.390,44 (1 januari 2007)
Ouderdomspensioen A
PGA *pp% * pensioenjaren -/- gehuwdenaftrek AOW * 2,5% * pensioenjaren pp% ligt tussen 1,75 en 2%, afhankelijk van de hoogte van het salaris
Ouderdomspensioen B
Opbouw per jaar: PGB * 1,75%
Alleenstaandenpensioen
2,5% * pensioenjaren t/m 31/12/2000 * (gehuwden AOW -/- ongehuwden AOW) Uitgesloten zijn pensioenjaren waarover nabestaandenpensioen is toegekend
Nabestaandenpensioen
75% * ouderdomspensioen (uitkering vanaf overlijden)
Nabestaandenoverbruggingspensioen
20% * nabestaandenpensioen (uitkering vanaf overlijden tot uiterlijk 65 jaar)
Wezenpensioen
14% * ouderdomspensioen (uitkering tot 18 jaar of uiterlijk 27 jaar)
Arbeidsongeschiktheid
Premievrijstelling naar rato
Uitruil
Nabestaandenpensioen (opgebouwd vanaf 01/01/2001)
Vervroeging/uitstel
Vervroeging tot niet eerder dan 57 jaar, uitstel tot max. 67 jaar
Deeltijdpensionering
Mogelijk, niet eerder dan vanaf 57 jaar
Variabel pensioen
Hoog-laag en laag-hoog is gemaximeerd
Toeslagregeling
Voorwaardelijk, geen reservevorming Actieven: loonindex Inactieven: CBS prijsindex huishoudens
Uitbetaling pensioen
12 x gelijk bedrag (incl. vakantietoeslag)
Beëindiging deelnemerschap
Premievrij of waardeoverdracht
Financiering
Premie vanaf 01/01/2007 t/m 31/12/2011: 22,5% * (PGA + PGB) per jaar
Werknemersbijdrage
Premie vanaf 01/01/2007 t/m 31/12/2011: 2% * van de pensioengrondslag per jaar
6
2.
Prepensioenregeling bij de PR1999
De prepensioenregeling is een gesloten regeling. Deelnemer is de werknemer die op 31 december 2000 in dienst was, deelnemer is in de PR1999 en geboren is vóór 1 januari 1950. Vanaf 1 januari 2001 treden geen nieuwe deelnemers toe. De pensioenregeling is een CDC-regeling, de premie is onderdeel van de premie van de PR1999. Indien de financiële positie van het fonds volgens wettelijke normen onvoldoende is, zullen de op te bouwen en/of opgebouwde pensioenaanspraken evenredig worden verlaagd. Als de financiële positie daarna verbetert, kunnen de verlagingen worden hersteld. Kenmerken van de regeling: Soort regeling
Eindloonregeling
Deelnemers
Degenen die deelnemen in de PR1999
Pensioenjaren
Vanaf 25 jaar of later
Standaard prepensioendatum
De 1e dag van maand volgend op het bereiken van de 62-jarige leeftijd
Einddatum
De maand volgend op de maand waarin de 65jarige leeftijd wordt bereikt
Pensioengrondslag
12 x vaste maandsalaris, vakantietoeslag en 13e maand. Alsmede beoordelingstoeslag, ploegentoeslag, bonus, inkomen m.b.t. uren boven 36 per week.
Hoogte
2,0271 x pensioenjaren x grondslag
Vervroeging/uitstel
Vervroeging tot niet eerder dan 57 jaar, uitstel tot maximaal 65 jaar.
Arbeidsongeschiktheid
Vrijstelling premiebetaling naar rato van het percentage
Toeslagregeling
Voorwaardelijk, geen reservevorming Inactieven: CBS prijsindex huishoudens
Uitbetaling prepensioen
12 x gelijk bedrag (incl. vakantietoeslag)
Beëindiging deelnemerschap
Premievrij of waardeoverdracht
Financiering
De premie is inbegrepen in de totale premie PR1999.
Werknemersbijdrage
De premie is inbegrepen in de werknemersbijdrage PR1999
3.
PR2001
De PR2001 is een gesloten regeling. Deelnemer is de werknemer die op 31 december 2005 deelnemer was aan de PR2001 en geboren is vóór 1 januari 1950. Vanaf 1 januari 2006 treden geen nieuwe deelnemers toe.
7
De pensioenregeling is een CDC-regeling. Indien de financiële positie van het fonds volgens wettelijke normen onvoldoende is, zullen de op te bouwen en/of opgebouwde pensioenaanspraken evenredig worden verlaagd. Als de financiële positie daarna verbetert, kunnen de verlagingen worden hersteld. Kenmerken van de regeling: Basisregeling
(Geïndexeerd) middelloon
Deelnemers
Medewerkers geboren vóór 01/01/1950, die per 31/12/2005 reeds deelnemer waren.
Standaard pensioendatum
62 jaar
Pensioenaanspraken
Levenslang ouderdomspensioen Tijdelijk ouderdomspensioen Levenslang nabestaandenpensioen Wezenpensioen Vast jaarsalaris + vakantietoeslag + 13e maand
Pensioengevend inkomen
+ beoordelingstoeslag vorig jaar + ploegentoeslag + bonus vorig jaar + inkomen m.b.t. uren boven 36 uur per week Franchise
Per 01-01-2007: € 17.011,--
Basis maximaal pensioengevend inkomen
€ 45.017,--, (2007)
Basis pensioengrondslag (A)
Gemaximeerd pensioengevend inkomen -/franchise
Basis ouderdomspensioen
Per jaar: 2% * pensioengrondslag A
Basis tijdelijk ouderdomspensioen
2,5% * pensioenjaren * laatste franchise (uitkering
Basis nabestaandenpensioen
75% * ouderdomspensioen (uitkering vanaf overlijden)
Basis wezenpensioen
14% * ouderdomspensioen (uitkering tot 18 jaar of maximaal 27 jaar)
Uitruil
Ouderdoms- en nabestaandenpensioen (opgebouwd vanaf 01/01/2001) (Geïndexeerde) middelloonregeling
Excedentregeling en regeling variabel inkomen Standaard pensioendatum
62 jaar
Variabel inkomen
Beoordelingstoeslag + ploegentoeslag + bonus + inkomen m.b.t. uren boven 36 uur per week
Pensioengrondslag (B)
Pensioengevend inkomen -/- € 45.017 (2007)
Pensioengrondslag (C)
Variabel inkomen
Ouderdomspensioen
Per jaar: 1,875% * (PGB + PGC) (incl. NP) Per jaar: 2,25% * (PGB + PGC) (excl. NP)
8
Nabestaandenpensioen
75% * ouderdomspensioen (uitkering vanaf overlijden)
Wezenpensioen
14% * nabestaandenpensioen (uitkering tot 18 jaar of maximaal 27 jaar)
Uitruil
Ouderdoms- en nabestaandenpensioen
Financiering
Premie vanaf 01/01/2007 t/m 31/12/2011: 22,5% * pensioengevend inkomen per jaar
Werknemersbijdrage
Premie vanaf 01/01/2007 t/m 31/12/2011: 2% * (PGA + PGB + PGC) per jaar
Gekozen pensioendatum
Tussen 57 en 67 jaar.
Deeltijdpensionering
Niet eerder dan de maand nadat men 57 is
Variabel pensioen
Lagere pensioen niet minder dan 75% van het
geworden hogere Arbeidsongeschiktheid
Vrijstelling van premiebetaling naar rato van het percentage
Toeslagregeling
Voorwaardelijk, geen reservevorming Actieven: o.b.v. loonindex Inactieven: o.b.v. CBS prijsindex huishoudens
Beëindiging deelnemerschap
Premievrij of waardeoverdracht
Uitbetaling
12 x gelijk bedrag (incl. vakantietoeslag)
4.
PR2006
Deelnemer is de werknemer die op 31 december 2005 deelnemer was in de PR1999 of de PR2001 en geboren is op of na 1 januari 1950. Tevens zijn alle werknemers met een datum indiensttreding op of na 1 januari 2006 deelnemer. De pensioenregeling is een zogenaamde collective defined contribution regeling (CDC-regeling), dat wil zeggen dat de vennootschappen voor een vooraf vastgestelde periode een vaste bijdrage betalen aan het fonds. Indien de financiële positie van het fonds volgens wettelijke normen onvoldoende is, zullen de op te bouwen en/of opgebouwde pensioenaanspraken evenredig worden verlaagd. Als de financiële positie daarna verbetert, kunnen de verlagingen worden hersteld. Kenmerken van de regeling: Soort regeling
(Geïndexeerd) middelloon
Deelnemers
Werknemers geboren ná 01/01/1950 en alle werknemers in dienst na 01/01/2006
Pensioenaanspraken
Levenslang ouderdomspensioen Levenslang partnerpensioen Wezenpensioen
9
Pensioengevend inkomen
Vast jaarsalaris, vakantietoeslag, 13e maand,
Variabel inkomen
Beoordelingstoeslag, ploegentoeslag, bonus,
variabel inkomen inkomen m.b.t. uren boven 36 per week. Franchise
Per 01/01/2007: € 11.872, jaarlijks aan te passen
Pensioengrondslag
Pensioengevend inkomen -/- franchise
Ouderdomspensioen
Per jaar: 2,15% * pensioengrondslag
Partnerpensioen
70% * ouderdomspensioen (uitkering vanaf overlijden)
Wezenpensioen
14% * ouderdomspensioen (uitkering tot 18 of maximaal 27 jaar)
Arbeidsongeschikt
Premievrijstelling naar rato van percentage
Vervroeging of uitstel
Tussen 57 en 70 jaar
Deeltijdpensionering
Vanaf 57 jaar, 25%, 50% of 75%.
Uitruil
Ouderdoms- en partnerpensioen
Hoog-laag en laag-hoog
Maximaal 10 jaar en verhouding 100:75
Toeslagregeling
Voorwaardelijk, geen reservevorming Actieven: loonindex Inactieven: CBS prijsindex huishoudens
Financiering
Premie vanaf 01/01/2007 t/m 31/12/2011: 22,5% * pensioengevend inkomen per jaar
Werknemersbijdrage
Premie vanaf 01/01/2007 t/m 31/12/2011: 2% * pensioengrondslag per jaar
Beëindiging deelnemerschap
Premievrij of waardeoverdracht
Uitbetaling
12 x gelijk bedrag (incl. vakantietoeslag)
10
III.
Financiële opzet
In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het fonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van het vermogen en de pensioenverplichtingen, als ook de uitgangspunten voor het premiebeleid en het toeslagbeleid. Uitgangspunt bij de financiële opzet is de wet- en regelgeving zoals beschreven in: •
De Pensioenwet.
•
Het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen.
•
De Regeling Pensioenwet.
•
De Regeling Parameters Pensioenfondsen.
•
De beleidsregels Toeslagenmatrix.
1.
Waardering activa
De waardering van de activa vindt als volgt plaats: •
zakelijke waarden: op basis van beurswaarde (actuele waarde). Voor fondsen waarvoor geen beursnotering beschikbaar is, wordt uitgegaan van de geschatte opbrengstwaarde;
•
obligaties en onderhandse leningen: op basis van beurswaarde. Voor beleggingen waarvoor geen beursnotering beschikbaar is, wordt uitgegaan van de geschatte opbrengstwaarde;
•
2.
deposito’s: op basis van nominale waarde.
Waardering Passiva
Voor de reservering van de opgebouwde, respectievelijk toe te kennen pensioenrechten, houdt het fonds de volgende voorzieningen aan:
2.1
Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV)
De pensioenaanspraken en pensioenrechten worden in eigen beheer gehouden. De VPV is gelijk aan de contante waarde van de reglementaire op de balansdatum opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de VPV gelijk aan de bereikbare pensioenaanspraken. De VPV is inclusief de contante waarde van de toegekende toeslagen op de (opgebouwde) pensioenaanspraken en pensioenrechten. Deze toeslagen worden op het moment van toekenning volledig gefinancierd. De aanspraak op de premievrijgestelde voortzetting van de pensioenopbouw wordt gefinancierd op het moment dat en voor zover deze vrijstelling ten gevolge van intreding van arbeidsongeschiktheid wordt toegekend. De vaststelling van de VPV vindt plaats op basis van marktwaardering. De technische grondslagen, methoden en veronderstellingen zijn daarbij als volgt: Generatietafels De sterftekansen zijn gebaseerd op de AG-generatietafels GBM/GBV 2005-2050, zonder leeftijdscorrecties. De sterftekansen op de balansdatum in het eerste boekjaar (2007) worden
11
ontleend aan de gegevens in de 6e kolom (2005/2010). De sterftekansen worden i.v.m ervaringssterfte gecorrigeerd met correctiefactoren, waarbij voor de aanspraak- en pensioengerechtigde en verzorgde verschillende tabellen worden gebruikt. De correctietabel is geslachtsafhankelijk. De sterftekansen voor wezen worden verwaarloosd. De generatietafels worden, in beginsel, periodiek door het bestuur aangepast. Dit na eventueel advies van de actuaris. Rekenrente De rekenrente wordt vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur op de balansdatum zoals deze gepubliceerd wordt door De Nederlandsche Bank. Kosten Met toekomstige kosten (na pensioeningang) wordt rekening gehouden door een excasso-opslag van 2% op de netto VPV. Bepaling leeftijden en looptijden De leeftijden en looptijden worden vastgesteld in jaren en maanden nauwkeurig. De leeftijd op de berekeningsdatum wordt bepaald als het verschil tussen de eerste van de maand van de berekeningsdatum en de eerste van de maand waarin de geboortedatum van de aanspraak- en pensioengerechtigde valt. De toekomstige looptijden zijn, voor zover van toepassing, gelijk aan het verschil tussen de pensioengerechtigde leeftijd en de leeftijd op de berekeningsdatum. Leeftijd verzorgde Aangenomen wordt dat het leeftijdsverschil tussen de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de verzorgde drie jaar is (leeftijd man minus leeftijd vrouw). Partnerpensioen Voor de reservering van het partnerpensioen wordt het zogenaamde onbepaalde partner-systeem toegepast. Dit wil zeggen dat voor iedere deelnemer, ongeacht de burgerlijke staat of eventuele samenleving in de zin van het pensioenreglement, een partnerpensioen wordt verzekerd. Hierbij worden de volgende verwachte partnerfrequenties (dat is het percentage van (gewezen) deelnemers dat verondersteld wordt gehuwd te zijn dan wel samenleeft in de zin van het pensioenreglement) toegepast. X en Y zijn hierin de leeftijden van de (gewezen) deelnemers. Mannen
0
Als x minder dan 18 jaar is
0,07 * x – 1,25
Als x 18 jaar of meer is, doch minder dan 20 jaar
0,052 * x – 0,635
Als x 20 jaar of meer is, doch minder dan 25 jaar
0,022 * x + 0,115
Als x 25 jaar of meer is, doch minder dan 30 jaar
0,032 * x – 0,185
Als x 30 jaar of meer is, doch minder dan 35 jaar
0,002 *x * -1 + 1,005
Als x 35 jaar of meer is, doch minder dan 40 jaar
0,925
Als x 40 jaar of meer is, doch minder dan 62 jaar
1
Als x = 65 resp. 62 jaar
12
Vrouwen
0
Als y minder dan 18 jaar is
0,1 * y – 1,495
Als y 18 jaar of meer is, doch minder dan 20 jaar
0,082 * y – 1,135
Als y 20 jaar of meer is, doch minder dan 25 jaar
0,002 * y + 0,865
Als y 25 jaar of meer is, doch minder dan 30 jaar
0,008 * y * -1 + 1,165
Als y 30 jaar of meer is, doch minder dan 35 jaar
0,002 * y * -1 + 0,955
Als y 35 jaar of meer is, doch minder dan 40 jaar
0,875
Als y 40 jaar of meer is, doch minder dan 62 jaar
1
Als y = 65 resp. 62 jaar
Op de pensioeningangsdatum kan de (gewezen) deelnemer het partnerpensioen uitruilen voor een ouderdomspensioen. Dit recht op uitruil geldt niet voor het bijzonder partnerpensioen. Het recht op uitruil geldt ook niet voor het partnerpensioen dat betrekking heeft op pensioenjaren vóór 1 januari 2001. De partnerfrequentie is in dit laatste geval op 65 respectievelijk 62 jaar voor mannen 0,925 en voor vrouwen 0,875. Voor de gewezen deelnemers op 01-01-2001 blijft het tot die datum gehanteerde bepaalde man/vrouw-systeem van toepassing. Wezenpensioen a.
Niet ingegaan Voor (gewezen) deelnemers wordt de jaarlijkse netto risicopremie per € 1.000,-- verzekerd wezenpensioen gesteld op € 48,-- voor mannelijke en op € 24,-- voor vrouwelijke (gewezen) deelnemers.
b.
Ingegaan De looptijd van de toekomstige uitkeringen wordt verondersteld gelijk te zijn aan: (27-z) * 2/3 als z >= 18 jaar en 24-z als z < 18 jaar. z is hierin de leeftijd van de wees op de berekeningsdatum.
Uitkeringswijze Alle pensioenuitkeringen worden in 12 gelijke maandelijkse bedragen uitgekeerd.
2.2
Voorzieningen WAO-hiaat
Tot 1 januari 2006 kende het fonds een WAO-hiaat pensioen. Ter dekking van toegekend pensioen uit hoofde van het WAO-hiaatpensioen is een voorziening getroffen voor deelnemers die op 1 januari 2006 arbeidsongeschikt waren in de zin van de WAO. De voorziening is gelijk aan de contante waarde van de toegekende pensioenen. Hiervoor gelden dezelfde actuariële grondslagen die gehanteerd worden voor de vaststelling als omschreven in paragraaf 2.1. Jaarlijks wordt interest bijgeschreven op basis van het gemiddelde rentepercentage op interbancaire deposito’s met een looptijd van 24 maanden.
13
2.3
Eigen vermogen
In deze paragraaf wordt ingegaan op de bepaling van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen. Ook wordt ingegaan op de situatie dat het fonds een eigen vermogen heeft dat lager is dan het minimaal vereist vermogen (onderdekking) of lager dan het vereist eigen vermogen (reservetekort). Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen is gelijk aan het wettelijk minimum vereist vermogen, zoals vastgelegd in het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen (zie bijlage II). Ieder jaar wordt in het actuarieel rapport een nadere onderbouwing van de berekening van het minimaal vereist eigen vermogen uitgewerkt. Als het eigen vermogen lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen is er sprake van een dekkingstekort. Het bestuur moet dan een korte termijn herstelplan opstellen om binnen maximaal drie jaar uit een situatie van een dekkingstekort te komen. Om dit te bereiken heeft het bestuur een aantal middelen ter beschikking. Deze zijn omschreven in de procedure bij vermogentekort respectievelijk -overschot (zie bijlage IV). Hierin is ook de volgorde van de inzet van de middelen omschreven alsmede de procedure die dan gevolgd moet worden. Vereist Eigen Vermogen Het vereist eigen vermogen is de omvang van het eigen vermogen waarover een pensioenfonds moet beschikken om met een zekerheid van 97,5 procent te voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder vermogen beschikt dan de Voorzieningen Pensioenverplichtingen. Dit vereist eigen vermogen wordt (in beginsel) vastgesteld met behulp van een standaardmodel zoals omschreven in het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen. Het model is uitgewerkt in de vaststelling van een zestal risico’s (zie bijlage III). Ieder jaar wordt in het actuarieel rapport een nadere onderbouwing van de berekening van het vereist eigen vermogen uitgewerkt. Volgens de continuïteitsanalyse van 29 februari 2008 komt het vereist eigen vermogen op 18% van de VPV. De benodigde dekkingsgraad komt daarmee uit op 118%. Als het eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen is er sprake van een reservetekort. Het bestuur moet dan een lange termijn herstelplan opstellen om binnen maximaal vijftien jaar uit een situatie van een dekkingstekort te komen. Om dit te bereiken heeft het bestuur een aantal middelen ter beschikking. Deze zijn omschreven in de procedure bij vermogenstekort respectievelijk -overschot (zie bijlage IV). Hierin is ook de volgorde van de inzet van de middelen omschreven alsmede de procedure die dan gevolgd moet worden. Continuïteitsanalyse Het fonds maakt minimaal éénmaal in de drie jaar een continuïteitsanalyse. Het doel van deze analyse is om na te gaan hoe de financiële positie van het fonds zich ontwikkelt gegeven: •
het bestaande premie- en toeslagenbeleid;
•
een realistische set van aannames voor de toekomst.
14
Voor de invulling van de aannames zal het fonds zich richten naar de voorschriften die DNB hiervoor heeft gegeven. De uitkomsten van de analyse sluit zo veel mogelijk aan bij de beleidsregels hieromtrent van DNB. Met een continuïteitsanalyse geeft het fonds inzicht in: 1.
de ontwikkeling van de financiële positie op lange termijn;
2.
de bepalende factoren voor de financiële positie op de lange termijn;
3.
de financiële risico’s en de kans op het moeten nemen van noodmaatregelen;
4.
de inzet en toereikendheid van de sturingsinstrumenten om de financiële lange termijn risico’s te beheersen;
5.
de verwachtingen over de toeslagverlening;
6.
de aannames met betrekking tot financiële rendementen, inflatie-ontwikkeling en bestandsontwikkeling.
Het fonds maakt in 2008 voor het eerst een continuïteitsanalyse.
3
Premiebeleid
In de uitvoeringsovereenkomsten tussen Equens Nederland B.V. respectievelijk PaySquare B.V. en Stichting Pensioenfonds Equens is bepaald dat zij het fonds jaarlijks een premie ter beschikking stellen. Premiebijdrage Jaarlijks wordt een bruto premie ter beschikking gesteld ter grootte van 22,5% van de som van het pensioengevend inkomen van alle deelnemers aan de in de pensioenreglementen omschreven pensioenregelingen, rekening houdend met de geldende parttimefactoren. De vastgestelde bijdrage is verschuldigd vanaf 1 januari 2007 en geldt tot 1 januari 2012. De werknemers zijn een eigen bijdrage verschuldigd ter grootte van 2% van de pensioengrondslag (pensioengevend inkomen minus de voor het betreffende pensioenreglement geldende franchise). In de hierboven genoemde bruto premiebijdrage is deze eigen bijdrage inbegrepen. Met het voldoen van de hiervoor genoemde jaarlijkse premie hebben de vennootschappen aan al hun verplichtingen uit hoofde van het pensioenreglement jegens het fonds voldaan. De financiële positie van het fonds zal niet kunnen leiden tot een verhoging dan wel een verlaging van de genoemde jaarlijkse premie. De vennootschappen betalen jaarlijks in januari aan het fonds een voorschotpremie met betrekking op het dan ingegane jaar. De vennootschappen betalen vervolgens jaarlijks op basis van een in het tweede kwartaal door het fonds aangeleverde, gespecificeerde nota een voorlopige premie onder aftrek van de voorschotpremie. De vennootschappen betalen ten slotte 6 maanden na afloop van het betreffende jaar de definitieve premie onder aftrek van de voorlopige premie. Bij de premieberekening wordt voor het pensioengevende inkomen elk kwartaal het gemiddelde genomen van het pensioengevende inkomen op de eerste en op de laatste dag van dat kwartaal.
15
Alle tussen het fonds en de vennootschappen over en weer verschuldigde bedragen worden geboekt op een door het fonds ten name van de vennootschappen geopende rekening courant met valutadatum 1 januari. Over het negatieve saldo van de rekening courant wordt door de vennootschappen aan het fonds interest vergoed respectievelijk over het positieve saldo van de rekening courant door het fonds aan de vennootschappen vergoed van 0,5% per maand. Het fonds en de vennootschap kunnen in onderling overleg overeenkomen om van verrekening van interest af te zien. De vennootschappen hebben bevoegdheid bij ingrijpende wijziging van omstandigheden hun bijdragen hetzij tijdelijk, hetzij definitief te verminderen of geheel te staken. Wanneer de vennootschappen voornemens zijn over te gaan tot uitoefening van het verminderen of geheel staken van haar bijdragen, pleegt zij hieromtrent vooraf overleg met het bestuur, en informeert zij vooraf schriftelijk de deelnemers. Het bestuur zal in dat geval vervolgens onverwijld de herverzekeraar(s) en degenen wier pensioenrecht of pensioenaanspraak daardoor wordt getroffen, schriftelijk in kennis stellen van de daaraan verbonden gevolgen en de eventueel aan te brengen wijzigingen in het pensioenreglement. Feitelijke en kostendekkende premie Volgens de voorschriften van DNB dient jaarlijks door de certificerend actuaris getoetst te worden of de feitelijk te ontvangen premie minimaal gelijk is aan de kostendekkende premie. Bij de berekening van de kostendekkende premie worden de actuariële veronderstellingen gehanteerd die ook bij de bepaling van de VPV worden gebruikt. Het bestuur mag besluiten om de feitelijke premie te toetsen aan een zogenaamde gedempte premie in plaats van de kostendekkende premie. In dit geval wordt de rekenrente gebaseerd op het verwacht rendement of een voortschrijdend gemiddelde van het rendement uit het verleden. Gelet op het karakter van de pensioenregeling (CDC-regeling), waarin de nieuwe pensioenaanspraken worden ingekocht op basis van de in dat jaar geldende marktrente maakt het bestuur geen gebruik van deze mogelijkheid. Hieronder wordt eerst ingegaan op de feitelijke premie en de kostendekkende premie. Daarna wordt ingegaan op de toets of de feitelijke premie minimaal gelijk is aan de kostendekkende premie. De feitelijke premie is hierboven omschreven. Er bestaat geen specifieke opslag voor de toeslagverlening. De kostendekkende premie bestaat, conform de eisen uit de Pensioenwet, uit de volgende elementen: 1.
De kosten voor de opbouw van de pensioenaanspraken in het boekjaar (coming service). Hierin zijn begrepen de risicopremies voor het nog niet gefinancierde deel van het bereikbare
16
nabestaandenpensioen dat wordt toegekend bij overlijden in actieve dienst en de risicopremie voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. 2.
Een opslag voor uitvoeringskosten. Deze opslag is gebaseerd op de verwachte jaarlijks door het fonds te betalen uitvoeringskosten, verminderd met de jaarlijks over de uitkeringen vrijvallende excassokosten.
3.
Een solvabiliteitsopslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen. Deze opslag wordt in beginsel gebaseerd op de strategische beleggingsmix.
4.
een opslag voor de financiering van de onvoorwaardelijke toeslagverlening, met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren.
Ieder jaar wordt in het actuarieel rapport een nadere onderbouwing van de berekening van de feitelijke premie en de kostendekkende premie uitgewerkt.
4.
Toeslagbeleid
Het bestuur streeft naar een jaarlijkse toeslag van de opgebouwde aanspraken van de deelnemers in de middelloonregelingen, de premievrije aanspraken van de gewezen deelnemers en van de ingegane pensioenen. De jaarlijkse toeslagen hebben een voorwaardelijk karakter. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de toeslagen worden toegekend. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt geen bestemmingsreserve gevormd. Op de opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers wordt aldus jaarlijks per 1 januari een voorwaardelijke toeslag verleend van maximaal de loonindex. De loonindex is gelijk aan de procentuele stijging van de CAO-salarisschalen over de periode oktober-oktober. Op de ingegane pensioenen en de premievrije aanspraken van de gewezen deelnemers wordt aldus jaarlijks per 1 januari een voorwaardelijke toeslag verleend van maximaal de prijsindex. De prijsindex is gelijk aan de procentuele stijging van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens over de periode oktober-oktober. De toeslag zal in principe worden opgeschort als de dekkingsgraad van het fonds, vastgesteld op marktwaarde, onder de 110% (ondergrens) daalt of als door de toekenning van de toeslag de dekkingsgraad onder 110% zou dalen. Zodra de dekkingsgraad boven de 125% uitkomt (bovengrens), worden alle pensioenaanspraken en pensioenrechten volledig verhoogd. De toeslag zal bij een dekkingsgraad tussen de ondergrens en de bovengrens in, voor hetzelfde percentage naar rato van de loonindex worden toegekend voor actieven en naar rato van de prijsindex worden toegekend voor de inactieven. Indien op enig moment wordt besloten om geen toeslag te verlenen, zal een later alsnog toekennen van de toeslag niet leiden tot een uitbetaling met terugwerkende kracht, tenzij het bestuur anders bepaalt. De dekkingsgraad zoals bedoeld in de toeslagentabel wordt bepaald door het vermogen van het fonds te delen door de voorziening pensioenverplichtingen. Deze dekkingsgraad wordt per 1 december van enig jaar vastgesteld op basis van de dan beschikbare gegevens. Voor de bepaling van het vermogen worden tevens de kosten voor de toeslag van het volgende jaar in aanmerking genomen.
17
IV.
Uitvoering beleggingsbeleid
1.
Beleggingsbeleid
Het fonds draagt er zorg voor dat de bezittingen van het fonds, tezamen met de te verwachten inkomsten toereikend zijn ter dekking van de reglementaire verplichtingen. Voorts is bepaald dat de beleggingen van de daartoe beschikbare gelden door het bestuur geschieden op solide wijze. Onder een solide beleggingsbeleid verstaat het bestuur het volgende: •
het bestuur heeft de beleggingsbeginselen vastgelegd in een verklaring (bijlage V);
•
het bestuur onderbouwt het jaarlijks te voeren beleggingsbeleid en legt daarover rekenschap
•
het bestuur evalueert het gevoerde beleggingsbeleid jaarlijks, of zoveel vaker als de actuele
•
het bestuur gaat hierbij uit van financiële projecties die gebaseerd zijn op realistische en
af aan het Verantwoordingsorgaan, de Visitatiecommissie en de toezichthouders; situatie dit noodzakelijk maakt en stelt het beleggingsbeleid indien nodig bij; consistente veronderstellingen, gebaseerd op ALM-studies die ten minste éénmaal per drie jaar worden geactualiseerd.
2.
Strategisch en tactisch beleggingsbeleid
Lange termijn beleid De strategische mix tussen de beleggingscategorieën is als volgt vastgesteld: Strategische asset mix: •
Vastrentende waarden:
60%
•
Zakelijke waarden:
30%
•
Onroerend goed:
5%
•
Hedge funds:
5%
Met betrekking tot het beleggingsbeleid zijn de kernpunten: •
beperking van renterisico dat ontstaat door de mismatch van verplichtingen (lang) en
•
beperking van de beleggingsrisico’s door een bredere mix van beleggingscategorieën en
•
zo veel als praktisch mogelijk is het afdekken van het valutarisico.
vastrentende portefeuille (kort) en
3.
Overwegingen keuze beleggingscategorieën
Beleggingen in aandelen genereren op lange termijn de hoogste opbrengst. Rendement is echter wel gekoppeld aan risico. Het fonds belegt op lange termijn, waarbij de liquiditeitsbehoefte in verband met de uit te keren pensioenen goed ingeschat dient te worden, ter voorkoming van (gedwongen) verkoop van effecten. Hierbij is betrokken dat het fonds een sterke groei doormaakt. Op basis van een ALM-studie is het belegd vermogen in zakelijke waarden gesteld op 30%. Daarnaast wordt voor 5% belegd in onroerend-goed-beleggingsfondsen en voor 5% in (funds-of) hedgefunds. Het resterende belang van 60% wordt belegd in vastrentende waarden.
18
De liquiditeitsbehoefte is voldoende gedekt door de betaalde pensioenpremie. Deze beleggingskeuze wordt ingegeven door het streven naar een hoog beleggingsrendement bij een verantwoord risicoprofiel, mede gebaseerd op een regelmatig uit te voeren ALM-studie.
4.
Beleggingsorganisatie
Er is gekozen voor het ‘manager-of-managers -concept’, waarbij één vermogensbeheerder het hele gamma van institutionele beleggingsfondsen aanbiedt en het management van elk van die fondsen opdraagt aan een externe assetmanagers met een bewezen track record. Het bestuur heeft de uitvoering van het beleggingsbeleid in handen gegeven van een externe vermogensbeheerder (SEI Investments) en een risicomanager (Cardano). Deze partijen zijn na een zorgvuldige selectie uitgekozen en voldoen aan de eisen van de toezichthouder. Het bestuur stelt het raamwerk van beleggingsrichtlijnen vast waarbinnen de vermogensbeheerder het vermogen beheert. De vermogensbeheerder dient binnen dit raamwerk met een actief beleggingsbeleid een optimaal beleggingsresultaat te realiseren. Het raamwerk van beleggingsrichtlijnen bevat: •
de beleggingscategorieën waarin mag worden belegd;,
•
de normale of neutrale positie die de strategische inrichting van de portefeuille weergeeft. De
•
de bandbreedtes om de normale positie. Deze bandbreedtes geven de speelruimte aan
normale positie wordt uitgedrukt in procenten van de marktwaarde van het vermogen; waarbinnen het vermogen van de deelcategorieën zich mag bevinden als gevolg van het beleid van de vermogensbeheerder en marktbewegingen; •
de benchmark-performance-indices van de deelcategorieën.
Het bestuur heeft aan één vermogensbeheerder (SEI Investments) mandaat gegeven de portefeuille te beheren. Met de betrokken vermogensbeheerder heeft het fonds een overeenkomst en een SLA gesloten. De vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor de eigen interne controlemaatregelen gericht op de juistheid en volledigheid van de beleggingen en inkomsten daaruit. De vermogensbeheerder heeft voor het grootste gedeelte van haar activiteiten een SAS-70 type II verklaring overlegd, een klein gedeelte valt onder SAS-70 type I verklaring. De beheeropdracht kan met een opzegtermijn van 30 dagen worden beëindigd.
19
5.
Implementatie van het strategisch beleggingsbeleid
De bovengenoemde strategische beleggingsmix is als volgt verdeeld over beleggingsfondsen: •
SGMF Euro Core Fixed Income Fund
30,0%
•
SGMF Global Fixed Income Fund
6,0%
•
SGMF Global Opportunistic Fixed Income Fund
6,0%
•
SGMF US Core Fixed Income Fund
9,0%
•
SGMF Global High Yield Fixed Income Fund
6,0%
•
SGMF Emerging Markets Debt Fund
3,0%
Respectievelijk: •
SGMF Global Developed Markets Equity Fund
6,75%
•
SGMF Europe (ex-UK) Equity Fund
8,35%
•
SGMF US Equity Fund
7,59%
•
SGMF UK Equity Fund
4,64%
•
SGMF Pan Europe Small Cap Equity Fund
1,69%
•
SGMF US Small Cap Equity Fund
1,27%
•
SGMF Japan Equity Fund
1,60%
•
SGMF Pacific Basin (ex-Japan) Equity Fund
0,59%
•
SGMF Emerging Markets Equity Fund
1,27%
•
SEI UK Property Fund
1,25%
•
SEI Offshore Opportunity II Fund
5,00%
De benchmark waartegen de prestaties van SEI worden afgemeten is een samengestelde index: •
ML EMU Broad Market Index
30,00%
•
Lehman Global Agg Euro Hedged Index
12,00%
•
Lehman US Agg Euro Hedged Index
9,00%
•
ML Master II Con HY Euro Hedged Index
6,00%
•
JP Morgan EMBI Global
3,00%
•
MSCI Emerging Markets Free
1,27%
•
MSCI Europe ex UK Net TR Index hedged
8,35%
•
MSCI World Hedged
6.75%
•
Topix Hedged
1,60%
•
MSCI Pacific Basin ex Japan
0,59%
•
Citigroup EMI EUR Net TR Hedged
1,69%
•
FTSE All Share (EUR) Hedged
4,64%
•
Russell 1000 (Net 30% Whld) Hedged
7,59%
•
Russell 2500 (Net 30% Whld) Hedged
1,27%
•
IPD Index (Euro)
1,25%
•
Merrill Lynch 3 Mo LIBOR EUR
5,00%
20
6.
Risicobeheer bij de vermogensbeheerder
De vermogensbeheerder besteedt het mandaat uit aan zorgvuldig geselecteerde externe assetmanagers, dit is het zogenaamde manager-of-managers concept. Per beleggingscategorie wordt gebruik gemaakt van verschillende assetmanagers om een goed risico-rendementsprofiel te waarborgen. De vermogensbeheerder heeft op dagbasis inzicht in alle posities van de aangestelde externe assetmanagers. Elke externe manager beheert een portefeuille met individuele aandelen, obligaties en/of andere toegestane instrumenten waarin de vermogensbeheerder via de custodian inzicht heeft. De vermogensbeheerder heeft ook op dagbasis inzage in gezamenlijke posities van de verschillende externe managers die als groep een bepaald SEI beleggingsfonds beheren. De vermogensbeheerder kan zo per manager en per groep van managers beoordelen of er te grote afwijkingen zijn ten opzichte van de afgesproken richtlijnen en benchmarks. Doordat SEI Investments per aandelenfonds betrekkelijk weinig risico accepteert is de kans op een onbedoeld grote weging naar b.v. oliewaarden over de totale aandelenportefeuille beperkt, temeer omdat SEI Investments een goed gespreide aandelenportefeuille aanbeveelt waardoor er een verdere diversificatie en risicoreductie ontstaat.
7.
Renterisico
Daarnaast is Cardano, een derivatenspecialist specifiek aangesteld voor de afdekking van het renterisico. De verplichtingen van het fonds hebben een aanzienlijk langere looptijd dan de beleggingen waardoor zonder maatregelen bewegingen van de lange rente een grote invloed hebben op de dekkingsgraad van het fonds. Verplichtingen dienen immers met de komst van het Financieel Toetsingskader op marktwaarde te worden gewaardeerd. Deze specialist voert deze activiteit uit op basis van nauwkeurig overeengekomen richtlijnen door middel van swaps en swaptions, die uitsluitend via gerenommeerde bancaire instellingen als tegenpartij worden aangeschaft ten behoeve van het fonds. Door de aanschaf van de swaps en swaptions is het renterisico van het fonds aanzienlijk ingeperkt. Ten behoeve van onderpand kan een beperkte vastrentende portefeuille aangehouden worden. De custodian hiervoor is KasAssociatie.
8.
Verantwoord beleggen en het stembeleid
Het bestuur is er zich van bewust dat in de beleggingskeuze ‘Verantwoord Beleggen’ mee dient te wegen. Het bestuur is tegenstander van het beleggen in ondernemingen die zich bezighouden met maatschappelijk niet-aanvaardbare activiteiten. Dit beleid wordt gedeeld met de vermogensbeheerders. Door de wijze waarop het fonds het beleggingsbeleid laat uitvoeren (het manager-of-managers concept) is het niet mogelijk om direct invloed te hebben op de fondskeuze van de managers. Over hoe inhoud gegeven kan worden aan een verantwoord beleggingsbeleid is nog geen definitieve beslissing gevallen. Dit onderwerp heeft de aandacht van het bestuur. In het verlengde hiervan geldt dit eveneens voor het stembeleid op aandeelhoudersvergaderingen. Het fonds heeft zelf niet de mogelijkheden (zowel financieel als fysiek) om van de mogelijkheden tot stemuitbrengen gebruik te maken. Door de vorm waarin het vermogensbeheer is uitbesteed (institutionele beleggingsfondsen) is het fonds er evenmin op dagelijkse wijze van op de hoogte in
21
welke specifiek aandeel is belegd. Over de wijze waarop dit door de diverse fondsmanagers wordt uitgevoerd, wordt overleg gevoerd om tot een werkbare en acceptabele situatie te komen.
9.
Rapportageverplichting
De betrokken dienstverleners dienen binnen 6 weken na het verstrijken van ieder kwartaal schriftelijk te rapporteren aan de beleggingscommissie van het fonds. Voor de vermogensbeheerder geldt dat zij hierbij een toelichting dient te verstrekken op de relevante economische ontwikkelingen wereldwijd, de invloed daarvan op de financiële markten, het gevoerde portefeuillebeheer, de analyse van de portefeuille en de analyse van de performance (attribution). Daarnaast verwacht het bestuur een vooruitblik voor de komende periode. De schriftelijke rapportage dient binnen één maand na het verstrekken besproken te worden met de beleggingscommissie van het fonds. De kwartaalrapportage is een vast agendapunt in de bestuursvergaderingen. De beleggingscommissie (eventueel bijgestaan door de vermogensbeheerder) rapporteert de gang van zaken aan het bestuur.
22
V.
Financiële sturingsmiddelen
In dit hoofdstuk wordt een beknopte weergave gegeven van de financiële sturingsmiddelen van het fonds. Deze worden in de tussen haakjes genoemde hoofdstukken ieder afzonderlijk besproken. Het betreft de volgende sturingsmiddelen: •
Eigen vermogen (hoofdstuk III punt 2.2).
•
Premiebeleid (hoofdstuk III punt 3).
•
Beleggingsbeleid (hoofdstuk IV).
•
Toeslagbeleid (hoofdstuk III punt 4).
•
Kortingsbeleid (Bijlage IV).
1.
Eigen vermogen
In hoofdstuk III punt 2.2 wordt ingegaan op de bepaling van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen. Ook wordt ingegaan op de situatie dat het fonds een eigen vermogen heeft dat lager is dan het minimaal vereist vermogen (onderdekking) of minder dan het vereist eigen vermogen (reservetekort).
2.
Premiebeleid
In de uitvoeringsovereenkomst is opgenomen dat de vennootschappen het fonds jaarlijks een premie ter beschikking stelt die gelijk is aan 22,5 van de som van de pensioengevende inkomens van alle deelnemers aan de in het pensioenreglementen omschreven pensioenregelingen rekening houdend met de geldende parttimefactoren. De vastgelegde bijdrage is verschuldigd vanaf 1 januari 2007 en geldt tot 1 januari 2012. De uitvoeringsovereenkomst wordt aan het eind van deze looptijd van 5 jaar verlengd, tenzij de overeenkomst schriftelijk wordt opgezegd door één van de partijen. Het voorgaande leidt er toe dat er geen ruimte is voor een door het bestuur te voeren jaarlijkse premiebeleid.
3.
Beleggingsbeleid
Door middel van een ALM-studie is een (strategisch) beleggingsbeleid vastgesteld dat is afgestemd op de verplichtingen van het fonds. De ALM-studie wordt eens in de 3 jaren uitgevoerd, waarna eventuele wijzigingen in het beleggingsbeleid worden doorgevoerd.
4.
Toeslagbeleid
De toeslagen op de pensioenaanspraken en de pensioenrechten zijn voorwaardelijk. Toeslagen vinden plaats voor zover de middelen van het fonds het toelaten. Op het moment dat de middelen van het fonds het niet toelaten de wenselijke toeslagen te kunnen toepassen, zal het toeslagbeleid bezien moeten worden binnen het geheel van de sturingsmiddelen. Het bestuur hanteert voor de toekenning een beleidsstaffel als leidraad, zodat voor deze voorwaardelijke toeslagen indexatiecategorie D “Voorwaardelijke toeslagtoezegging gekoppeld aan een ex-ante bepaalde maatstaf” geldt.
23
5.
Kortingsbeleid
In de in bijlage IV genoemde procedure wordt omschreven wat gedaan wordt ingeval van vermogenstekorten en -overschotten. Tevens is daarin een omschrijving van te nemen acties opgenomen.
24
VI.
De uitvoeringsorganisatie
1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een algemene toelichting gegeven op de uitvoeringsorganisatie. In bijlage I is een organigram opgenomen van het fonds. Daarnaast is in het document “eindrapportage AO/IC van maart 2007” een meer gedetailleerde beschrijving van de administratieve organisatie uitgewerkt. Dit document wordt jaarlijks getoetst en indien nodig aangepast.
2.
Taken bestuur
De kernactiviteiten van het bestuur zijn: •
het behoorlijk bestuur van het fonds;
•
het volgens de wettelijke bepalingen behartigen van de belangen van de (gewezen)
•
zorg dragen voor de uitvoering van de administratie;
deelnemers, pensioengerechtigden en overige belanghebbenden;
•
voeren van een adequaat beleggingsbeleid;
•
voeren van een adequaat verzekerings- en herverzekeringsbeleid;
•
aanhouden van een actuele visie op het pensioenbeleid;
•
voorgeschreven wijzigingen uit de wet en/of CAO omzetten in doelgerichte geplande acties op
•
het geheel voldoen aan de regels van goed pensioenfonds bestuur.
het gebied van administratie en/of pensioenreglement en/of statuten en/of financiering.
Bij het vervullen van zijn taak zorgt het bestuur ervoor dat de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3.
Uitbesteding
Het bestuur en het pensioenbureau laten zich bij de vervulling van hun taken bijstaan door externe uitvoerders. Deze zijn: Administratieve en financiële administratie: Aon Consulting Bestuursbegeleiding en advies:
Aon Consulting
Vermogensbeheer:
SEI Investments (Europe) Limited
Renterisicomanager:
Cardano Structuring B.V.
Personeelsadministratie:
Equens HRM en PaySquare HRM
Certificerend actuaris:
Watson Wyatt B.V.
Accountant:
KPMG Accountants N.V.
Met al deze externe partijen zijn contracten en SLA’s afgesloten (behalve met KPMG, het fonds valt hier onder het koepelcontract met Equens Nederland B.V. en er is geen SLA, ten behoeve van het jaarwerk wordt ieder jaar een nieuwe planning overeengekomen).
25
4.
Bevoegdheden
De algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid voor het fonds berust bij de voorzitter dan wel de vice-voorzitter en een ander lid van het bestuur tezamen of, bij hun ontstentenis, bij twee leden van het bestuur tezamen. Het bestuur kan evenwel derden machtigen tot het verrichten van handelingen betreffende lopende zaken op het gebied van de administratie, de pensioenvoorziening en het beheer van de beleggingen, alles voor zover het de normale en tot de dagelijkse gang van zaken te rekenen werkzaamheden betreft. Het bestuur heeft de tekenbevoegdheid gedelegeerd aan Aon Consulting tot € 450.000. De bevoegdheden zien er schematisch als volgt uit: Tot een bedrag van €
Is tekenbevoegd
Volledig bevoegd
Bestuur
25.000 tot 450.000
Aon Consulting managers en consultants
Tot 25.000
Aon Consulting medewerkers administratie
5.
Taakverdeling
Het bestuur heeft de dagelijkse gang van zaken gedelegeerd aan het Pensioenbureau van het fonds. Het Pensioenbureau wordt bemand door de ambtelijk secretaris met secretariële ondersteuning. Het Pensioenbureau verzorgt de secretariële ondersteuning voor de bestuursvergaderingen en beheert het bestuursarchief. Het Pensioenbureau is tevens verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, de dagelijkse contacten met de externen, en is eerste aanspreekpunt voor de ge(pre)pensioneerden, slapers en nabestaanden. Daarnaast verzorgt het Pensioenbureau de in- en uitgaande correspondentie, het onderhoud van de website en overige noodzakelijke communicatie met actieven en inactieven. Het Pensioenbureau draagt er voorts zorg voor dat het Verantwoordingsorgaan en de Visitatiecommissie van de nodige informatie worden voorzien. Tevens vallen de externe contacten onder de taken van het Pensioenbureau. Het bestuur heeft voor de uitvoering van specifieke taken commissies ingesteld. Aan de reglementscommissie is gedelegeerd: •
op verzoek van bestuur (voorbereiden van) wijzigingen in overeenkomsten, statuten en
•
overleg en advisering hierover met het bestuur;
reglementen;
•
overleg en communicatie hierover met externe partijen, toezichthouders en overheidsinstanties.
Aan de beleggingscommissie is gedelegeerd: •
advisering bestuur inzake het te voeren beleggingsbeleid;
•
periodiek overleg met externe adviseurs en uitvoerder;
•
informeren bestuur over de ontwikkelingen in de portefeuille.
26
6.
Communicatieplan
Ingevolge de eisen die zijn vastgelegd in de wet en de wens tot transparantie en goede afspraken met de vennootschappen, heeft het fonds een communicatieplan opgesteld en in het bestuur vastgesteld. In dit plan is vastgelegd dat de eerste lijns opvang van vragen en correspondentie in het pensioenbureau plaatsvindt, met dien verstande dat actieve deelnemers zich bij vragen in eerste instantie tot de eigen HR-adviseurs dienen te wenden en de overige belanghebbenden dit bij het pensioenbureau doen. Ten behoeve van de belanghebbenden, niet zijnde actieve werknemers, is een website ingesteld: www.pensioenfondsequens.nl. Hier is alle noodzakelijke en nuttige informatie over het fonds te vinden. Daarboven wordt ten behoeve van de actieve deelnemers gebruik gemaakt van het intranet van Equens Nederland B.V. en PaySquare B.V. en worden ge(pre)pensioneerden zonodig schriftelijk geïnformeerd. Ieder jaar ontvangen de deelnemers (inclusief geprepensioneerden) een Uniform Pensioenoverzicht (UPO). De gewezen deelnemers ontvangen deze éénmaal per 5 jaar, voor het eerst in 2008. Daarnaast verzorgt het fonds een groot aantal standaard communicaties in briefvorm. De verzending hiervan is gedelegeerd aan Aon Consulting. Dit betreft de volgende uitingen: •
bij indiensttreding: de startbrief;
•
bij vertrek: de exitbrief;
•
bij uitgaande en inkomende waardeoverdrachten: de nodige schriftelijke communicatie;
•
bij pensioeningang of vervroegde pensioeningang: de offertebrief en de uitruiloverzichten;
•
bij overlijden: het nabestaandenpensioen;
•
bij scheiding: de schriftelijke vastlegging;
•
bij arbeidsongeschiktheid: de schriftelijke vastlegging.
7.
Operationele beheersingsmaatregelen
De pensioenadministratie wordt uitgevoerd door Aon Consulting. Alle mutaties worden door de vennootschappen doorgegeven aan Aon en worden verwerkt in het pensioenadministratiesysteem Conpackage. Aon Consulting is voor de pensioenadministratie in het bezit van een SAS-70 verklaring type 1. Aon Consulting verzorgt de pensioenuitkeringen. Voor de uitbetaling van de pensioenen maakt Aon Consulting gebruik van een derde partij te weten Raet. Alle door de pensioenadministratie vastgestelde uit te keren pensioenen (en bijbehorende inhoudingen) worden gecontroleerd door een medewerker van de uitkeringsadministratie van Aon. De werking van de administratieve organisatie en de daarin opgenomen maatregelen van interne controle wordt vastgesteld door de externe accountant (zie eindrapportage risicomanagement van april 2007 van KPMG). Van de controlewerkzaamheden brengt de externe accountant jaarlijks verslag uit aan het bestuur. Vanuit zijn professionaliteit zal hij indien nodig adviseren bij wijziging van operationele processen of bij specifieke controlewerkzaamheden, daarbij inspelend op actuele ontwikkelingen en bevindingen.
27
8.
Beleidsmatige beheersingsmaatregelen
Om de gestelde doelen te verwezenlijken wordt door het bestuur beleid gevoerd, waarbij de actualiteit steeds in het oog gehouden wordt. Het bestuur heeft de mogelijkheid om een (tijdelijke) commissie/werkgroep in te stellen om een specifiek onderwerp te bestuderen. Een commissie/werkgroep inventariseert en analyseert de risico's voor het fonds en brengt verslag uit aan het bestuur. Aon Consulting houdt het bestuur op de hoogte van alle pensioenontwikkelingen en de gevolgen hiervan. Hiervoor stuurt Aon de Pensioencontext en het Pensioenbulletin naar alle bestuursleden. In de Pensioencontext worden de actuele onderwerpen behandeld. Het pensioenbulletin gaat dieper in om een aantal specifieke onderwerpen. Tenslotte kan het bestuur ook specifieke adviezen inwinnen bij externe deskundigen.
9.
Managementinformatie
Aon verzorgt elk kwartaal de rapportage aan DNB. Deze rapportage komt op de agenda van de bestuursvergadering. Daarnaast verzorgt Aon elk kwartaal de rapportage over de stand van zaken m.b.t. de pensioenadministratie. Hierin wordt een overzicht gegeven van de binnengekomen en verwerkte bescheiden. Hieruit kan worden afgeleid hoe groot de achterstand in de verwerking is. Aon maakt elke maand een rapportage van een kasstromenoverzicht (liquiditeit) en verzorgt een rapportage per kwartaal inzake de (ontwikkeling) van de dekkingsgraad (inclusief een analyse daarvan). De kwartaalrapportages van Aon, Cardano en SEI Investments vormen de input voor de managementinformatie die ieder kwartaal ter bespreking op de agenda van de bestuursvergadering wordt geplaatst.
10.
Controlemechanismen
Het bestuur heeft een externe accountant aangesteld. Deze accountant controleert jaarlijks de jaarrekening en de staten voor DNB en doet vervolgens verslag van zijn werkzaamheden in de accountantsverklaring en geeft eventueel een managementletter af. Daarnaast is door het bestuur een actuaris benoemd die een actuariële verklaring voor het fonds opstelt. De actuaris voert tevens een analyse van de verzekeringstechnische resultaten en een toereikendheidstoets uit. De actuaris doet hiervan jaarlijks verslag in het actuarieel verslag. De uitvoerder van de beleggingen (SEI Investments) zorgt voor de kwartaalstaten en andere noodzakelijke rapportages met betrekking tot de financiële stand van zaken van het fonds.
11.
Klachten- en geschillenregeling
Het fonds heeft een klachten- en geschillenregeling. Bovendien acht het fonds zich gehouden aan de aanwijzingen die de Ombudsman pensioenen geeft aan het fonds.
28
12.
Goed pensioenfondsbestuur
Het bestuur van het fonds heeft een verantwoordingsorgaan ingesteld. Dit verantwoordingsorgaan bestaat uit drie leden: één vertegenwoordiger uit de kring van deelnemers, één vertegenwoordiger uit de kring van pensioengerechtigden en één vertegenwoordiger van de werkgever. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd jaarlijks een algemeen oordeel te geven over: •
het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere relevante informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezichtorgaan;
•
het door het bestuur uitgevoerde beleid in het afgelopen kalenderjaar;
•
gemaakte beleidskeuzes die op de toekomst betrekking hebben.
Het bestuur is verantwoordelijk voor het organiseren van intern toezicht bij het fonds. Het bestuur heeft besloten om het intern toezicht in te vullen door middel van een visitatiecommissie, dit nadat het verantwoordingsorgaan hierover advies heeft uitgebracht. Het bestuur geeft de visitatiecommissie periodiek het functioneren van (het bestuur van) het fonds kritisch te bezien. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden, die allen deskundig zijn. De leden zijn op geen enkele wijze, anders dan uit hoofde van de visitatiecommissie, actief betrokken bij het functioneren van het fonds.
13.
Gedragscode
Het fonds heeft een gedragscode ingesteld voor alle aan het fonds verbonden personen. Doel van deze gedragscode is het uitvoering geven aan de DNB-regeling Gedragscode, zoals van kracht op de ingangsdatum van deze gedragscode. Deze gedragscode geeft regels en richtlijnen ter voorkoming van verstrengeling van belangen van het fonds en de privé-belangen van verbonden personen, alsmede ter voorkoming van gebruik of verspreiding van vertrouwelijke marktinformatie. Het uitgangspunt van de gedragscode is de transparantie te bevorderen en ervoor te zorgen dat alle aan het fonds verbonden personen, ook voor bescherming van hun eigen belangen, duidelijk weten wat wel en wat niet geoorloofd is. De gedragscode is tevens bedoeld ter bescherming van de aan een fonds verbonden personen in hun externe contacten met o.a. zakelijke relaties.
14
Compliance officer
Het fonds heeft een compliance officer aangesteld. Deze compliance officer is belast met het toezicht op de naleving van de op grond van de gedragscode geldende bepalingen. De compliance officer adviseert verbonden personen over de uitleg en toepassing van bepalingen zoals die zijn opgenomen in de gedragscode. Taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in de regeling compliance officer.
29
15
Deskundigheid
In het kader van de Pensioenwet heeft het fonds een deskundigheidsplan opgesteld. Doel van dit deskundigheidsplan is het zodanig waarborgen van de deskundigheid dat het bestuur van het fonds te allen tijde zijn verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling en een goed beheer van het fonds kan dragen. Het bestuur van het fonds wil een zodanig deskundigheidsbeleid voeren dat wordt voldaan aan wettelijke vereisten en tevens een solide basis wordt geboden aan het gewenste vertrouwen van de belanghebbenden in de wijze waarop het fonds wordt beheerd. Om deze reden heeft het fonds ervoor gekozen de uitvoering van de regeling alsmede het vermogensbeheer uit te besteden aan professionele organisaties. Het bestuur ziet zijn eigen taak met name als actief controlerend ten aanzien van de kwaliteit van de geleverde diensten. Het fonds zal, voor zover noodzakelijk of gewenst, jaarlijks voor bestuursleden/beleidsbepalers (externe) opleidingen/cursussen organiseren ter bevordering van de deskundigheid op de gebieden die het fonds aangaan. Ook zal jaarlijks getoetst worden of één van deze opleidingen/cursussen herhaald zou moeten worden.
30
VII.
Ondertekening
Het bepaalde in deze nota is met ingang van 1 januari 2007 van kracht. Deze nota vervangt de tot deze datum geldende ABTN, die hiermee is vervallen. Hierbij verklaart het bestuur dat het fonds werkt volgens het gestelde in deze ABTN.
Utrecht, 27 mei 2008
____________________
_____________________
G. Bamberg
J.P. Bakker
Vice voorzitter
Penningmeester
31
VIII.
Bijlagen
Bijlage 1 Organigram
Verantwoordingsor gaan (VO)
Toezichtsorgaan (TO): Visitatiecommissie
Deelnemersverga dering
Reglements commissie Pensioenbureau
Stichting Pensioenfonds Equens
Beleggings commissie
Accountant KPMG
Pensioenadministrati e Aon Consulting
Actuaris Watson Wyatt B.V.
Herverzekering Alhermij
Bestuursbegeleiding Aon Consulting
Custodian Kas Associatie
Vermogensbeheer SEI Investments (Europe)
Renterisicomanagement Cardano Structuring B.V.
32
Bijlage II Minimaal Vereist Eigen Vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt circa 105% van de Voorziening Pensioenverplichtingen. Bij het vaststellen van dit percentage zijn de voorschriften van het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen van 18 december 2006 gevolgd. Het vaststellen gebeurt volgens onderstaande tabel. Pensioenregelingen met beleggingsrisico’s
4% van de voorziening toekomstige toeslagen in eigen beheer
Pensioenregelingen met risicokapitaal bij
0,3% van het risicokapitaal, zijnde de contante
overlijden
waarde van het fictief ingegane partner- en wezenpensioen vermindert met de aanwezige VPV voor het ouderdoms-,partner- en wezenpensioen
Arbeidsongeschiktheidsrisico’s
Conform wettelijke bepaling, heeft betrekking op de premievrijstelling en het WAO-hiaat
Totaal
33
Bijlage III Vereist Eigen Vermogen Onder de gestandaardiseerde methode van het FTK dient een vereist eigen vermogen te worden bepaald aan de hand van een solvabiliteitstoets die bestaat uit zes afzonderlijke risico-effecten. Deze betreffen: 1.
Renterisico (inclusief inflatierisico);
2.
Zakelijke waarden risico;
3.
Valutarisico;
4.
Commodities risico;
5.
Kredietrisico;
6.
Verzekeringstechnisch risico.
Alle zes effecten hebben een bepaalde gewenste solvabiliteit tot gevolg (deze worden per risico aangeduid met S1 tot en met S6). Vervolgens worden deze afzonderlijke effecten opgeteld middels de zogenaamde wortelformule (zie onderstaand) om te komen tot het vereist eigen vermogen. Wij zullen hieronder eerst ingaan op de afzonderlijke risico’s. Daarna wordt het totaal vereist eigen vermogen bepaald. Renterisico (S1) Het renterisico wordt bepaald door een bepaalde rentedaling en –stijging door te rekenen op alle rentegevoelige balansposten. Dit betreft dan met name de VPV en de vastrentende waarden portefeuille. De omvang van het risico van rentewijzigingen is door DNB voorgeschreven middels een tabel.
Zakelijke waarden risico (S2) Voor zakelijke waarden dient uitgegaan te worden van een bepaalde procentuele waardedaling: •
25% voor aandelen in ontwikkelde markten;
•
35% voor aandelen in emerging markets;
•
30% voor beleggingen in private equity;
•
15% voor beleggingen in vastgoed direct;
•
25% voor beleggingen in vastgoed indirect.
Valuta (S3) Voor het valutarisico dient een buffer van 20% aangehouden te worden voor alle beleggingen in andere valuta (niet zijnde euro). Commodities (S4) Voor beleggingen in grondstoffen dient een waardedaling van 30% opgevangen te worden.
34
Kredietrisico (S5) Het kredietrisico wordt vastgesteld door de creditspread van bedrijfsobligaties met 40% te verhogen. De creditspread betreft het verschil in rendement tussen bedrijfs- en staatsobligaties, dat als compensatie voor het verhoogde kredietrisico wordt gezien. Verzekeringstechnisch risico (S6) Voor verzekeringstechnische risico’s dient een kapitaal aangehouden te worden, dat afgeleid wordt uit een voorgeschreven formule: S6 = Procesrisico + √(TSO2 + NSA2) Waarbij het volgende geldt: Procesrisico gelijk is aan (c1/√n + c2/n) × VPV •
c1 en c2 worden afgelezen uit tabellen die onderscheid maken naar leeftijdscohorten en pensioensoorten
•
n is het aantal deelnemers (actieven, slapers en pensioengerechtigden)
TSO en NSA •
de basispercentages voor de TSO (toekomstige sterftetrendonzekerheid) en de NSA (negatief stochastische afwijking) worden afgelezen uit tabellen die onderscheid maken naar leeftijdscohorten en pensioensoorten
•
het NSA-percentage gedeeld door √n en het TSO-percentage worden vermenigvuldigd met de VPV
Het totale vereiste eigen vermogen wordt niet bepaald door optelling van de afzonderlijke solvabiliteitsmarges, maar door middel van een voorgeschreven wortelformule:
VEV = S12 + S22 + 2× 0,5× S1 × S2 + S32 + S42 + S52 + S62
Bij de bepaling van het totale vereiste eigen vermogen moet worden opgemerkt dat een aantal van de afzonderlijke solvabiliteitsmarges afhankelijk zijn van de actuele dekkingsgraad. Zo zijn de marges voor de beleggingsrisico’s afhankelijk van de omvang van de belegde middelen. Daarom wordt met een recursief proces een dekkingsgraad gezocht waarbij een evenwichtssituatie ontstaat: bij deze dekkingsgraad is de kans om binnen één jaar onder een dekkingsgraad van 100% te komen dan exact 2,5%. Deze evenwichtssituatie is het uitgangspunt voor het lange termijn beleid. Voor de jaarlijkse beoordeling van de financiële positie zal de actuaris evenwel ook rekening houden met het vereiste eigen vermogen behorende bij de feitelijke situatie.
35
Bijlage IV Procedures bij vermogenstekorten, -overschotten en premieachterstand ens de Pensioenwet (PW) dienen in de uitvoeringsovereenkomst de uitgangspunten en procedures voor besluitvorming over vermogenstekorten resp. vermogensoverschotten en premieachterstand opgenomen te worden. Deze beschrijving is voor het fonds een uitwerking van deze uitgangspunten.
Vermogenstekorten Volgens de PW is er sprake van een vermogenstekort wanneer het fonds over minder vermogen beschikt dan noodzakelijk is om aan verplichtingen jegens aanspraakgerechtigden (nominale pensioenaanspraken en voorwaardelijke toeslagen) en/of jegens pensioengerechtigden (nominale pensioenrechten en voorwaardelijke toeslagen) te kunnen voldoen. Er moet bij vermogenstekorten onderscheid worden gemaakt tussen een reservetekort en een dekkingstekort. Hieronder wordt dit onderscheid voor het fonds verder uitgewerkt. In de bijlage zijn de te onderscheiden grenzen schematisch weergegeven voor een standaardpensioenfonds.
A. Reservetekort Van een reservetekort is sprake wanneer het fonds niet voldoet aan de eis van “het vereist vermogen”. Voor een standaardpensioenfonds komt dit neer op het realiseren van een dekkingsgraad van ongeveer 130%. De dekkingsgraad geeft de verhouding tussen de verplichtingen en de bezittingen van het fonds weer. Meldingsplicht bij (dreigend) reservetekort Wanneer het fonds voorziet of redelijkerwijs voorziet dat het fonds niet meer zal voldoen/voldoet aan de eis van het vereist vermogen, dan dient dit direct aan de Nederlandsche Bank (DNB) te worden gemeld. Binnen 3 maanden (of eerder als DNB dit bepaalt), zal het fonds een concreet en haalbaar lange termijn herstelplan bij DNB moeten indienen. DNB moet dit plan goedkeuren. Uit dit herstelplan moet blijken dat binnen uiterlijk 15 jaar zal worden voldaan aan de eis van het vereist eigen vermogen. De in te zetten middelen dienen te worden gebaseerd op een continuïteitsanalyse. Voorts zal dit plan voldoen aan de wettelijke eisen.
Sturingsmiddelen reservetekort Het bestuur van het fonds heeft de navolgende sturingsmiddelen ter beschikking om binnen de termijn van het lange termijn herstelplan (weer) te voldoen aan de eis van vereist eigen vermogen. Deze middelen kunnen in beginsel ook in combinatie worden ingezet: 1.
Aanpassen beleggingsbeleid (zoals herverdeling van de asset mix en/of asset allocatie).
2.
Meer of minder afdekken van bepaalde risico’s.
3.
Beperken of stopzetten van toeslagen (zie ook onder kopje Toeslagverlening bij het fonds in beginsel afhankelijk van dekkingsgraad).
36
Toeslagverlening bij het fonds (in beginsel) afhankelijk van dekkingsgraad De verlening van (voorwaardelijke) toeslagen is bij het fonds in beginsel afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. Wanneer de dekkingsgraad van het fonds lager is dan 110%, zullen er op de pensioenrechten en de pensioenaanspraken geen toeslagen meer worden verleend. Het toeslagenbeleid beleid is ook vastgelegd in de diverse pensioenreglementen van het fonds. Overigens kan het bestuur afwijken van dit beleid.
Procedure richting en vennootschappen vennootschappen en toezichthouder In het geval van een reservetekort zal het fonds: 1.
de sponsoren op de hoogte stellen (op bestuurlijk niveau);
2.
de toezichthouders op de hoogte stellen conform de wettelijke eisen;
3.
de actuaris verzoeken om een (aanvullende) ALM-studie/Continuïteitsanalyse te verrichten en concrete adviezen te formuleren over te nemen maatregelen.
Ieder kwartaal zal opnieuw gerapporteerd moeten worden over de voortgang.
B. Dekkingstekort Men spreekt van een dekkingstekort wanneer het fonds niet langer voldoet aan de eis van “het minimaal vereist eigen vermogen”. Hiervan is sprake wanneer de dekkingsgraad van het fonds lager is dan ongeveer 105%. Meldingsplicht DNB bij (dreigend) dekkingstekort Wanneer het fonds voorziet of redelijkerwijs voorziet dat er een dekkingstekort ontstaat dan meldt het fonds dit direct bij de Nederlandsche Bank (DNB). Het fonds stelt dan binnen 2 maanden (of eerder als DNB dit eist) een korte termijn herstelplan op dat moet worden goedgekeurd door DNB. Dit herstelplan moet voldoen aan de wettelijke eisen en het fonds in staat stellen binnen uiterlijk 3 jaar te voldoen aan de eis van het minimaal vereist vermogen. De termijn van 3 jaar wordt verkort tot 1 jaar wanneer blijkt dat de kans op herstel niet verbetert, de risico’s voor aanspraaken pensioengerechtigden toenemen; de kans op toeslagverlening negatief wordt beïnvloed.
Sturingsmiddelen dekkingstekort Het bestuur van het fonds heeft de navolgende sturingsmiddelen ter beschikking om binnen de termijn van het korte termijn herstelplan (weer) te voldoen aan de eis van het vereist minimum vermogen. Deze middelen kunnen in beginsel ook in combinatie worden ingezet: 1.
Aanpassen beleggingsbeleid (zoals herverdeling van de asset mix en/of asset allocatie).
2.
Meer of minder afdekken van bepaalde risico’s.
3.
Beperken of stopzetten van toeslagen (in beginsel is dit reeds gedaan).
4.
De vennootschappen verzoeken de pensioenovereenkomsten met de werknemers aan te passen (waarna het fonds de reglementen overeenkomstig kan aanpassen).
5.
Korten/beperken/stopzetten van toekomstige opbouw van aanspraakgerechtigden, na uitputting voorgaande middelen, eventueel in combinatie met 6. Bij voorkeur zijn de pensioenovereenkomsten dan al aangepast conform 4, zodat van feitelijk korten geen sprake is.
6.
Korten van opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, na uitputting van voorgaande middelen, eventueel in combinatie met 5.
37
Procedure richting aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden, toezichthouder en vennootschappen In het geval van een (redelijkerwijs voorzienbaar) dekkingstekort bij het fonds zal het fonds: 1.
Onverwijld de sponsoren op de hoogte stellen.
2.
De aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden schriftelijk informeren over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten (dit besluit heeft pas werking een maand na informeren).
3.
De deelnemers, de pensioengerechtigden, de gewezen deelnemers en overige aanspraakgerechtigden op de hoogte stellen wanneer de kans op toeslagverlening ten opzichte van de situatie voor (dreigende) onderdekking negatief wordt beïnvloed (met als meetpunt de dag voorafgaand aan de melding van het dekkingstekort bij DNB).
4.
De toezichthouder op de hoogte stellen.
5.
De actuaris verzoeken om een (aanvullende) ALM-studie/continuïteitsanalyse te verrichten en concrete adviezen te formuleren over te nemen maatregelen.
6.
Ieder kwartaal zal opnieuw gerapporteerd moeten worden over de voortgang.
Het korte termijn herstelplan dient erin te voorzien dat: 1.
de kans op herstel verbetert;
2.
de risico's niet toenemen;
3.
de kans op toeslagverlening niet negatief wordt beïnvloed.
Vermogensoverschot Er is sprake van een vermogensoverschot wanneer het fonds: 1.
over meer vermogen beschikt om te voldoen aan de eis van het minimum vereist eigen vermogen en het vereist vermogen;
2.
de technische voorzieningen en leningen door waarden heeft gedekt;
3.
de voorwaardelijke toeslagen over de voorgaande 10 jaar volledig heeft gecompenseerd.
Dit sluit aan bij de systematiek van de Pensioenwet. In het schema in de bijlage wordt dit “niveau” aangeduid als “vermogensbovengrens”. Omdat het CDC-karakter van de uitvoeringsovereenkomst terugstorten of premiekortingen uitsluit, zullen er noch premiekortingen worden verleend aan de vennootschappen, noch terugstortingen richting vennootschappen worden verricht. Vermogensoverschotten zullen worden toegevoegd aan het vrije vermogen van het fonds.
Premieachterstand Om te voorkomen dat er onnodig onrust bij deelnemers ontstaat, is in de Pensioenwet bepaald dat pensioenfondsen een premieachterstand alleen melden als er tevens sprake is van een dekkingstekort én een premieachterstand. Het moet dan wel om een substantiële premieachterstand gaan. Gekozen is voor een premieachterstand die een omvang heeft van 5% of meer van de totale jaarpremie voor het fonds.
38
Het fonds informeert dan de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden schriftelijk. Ook de ondernemingsraden van de sponsors dienen ieder kwartaal schriftelijk te worden geïnformeerd.
39
Bijlage V Verklaring inzake de beleggingsbeginselen
1
Introductie
1.1
Inleiding
Deze verklaring inzake de beleggingsbeginselen geeft beknopt de uitgangspunten weer van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds Equens. Deze uitgangspunten worden door het bestuur vastgesteld. 1.2
Doelstelling beleggingsbeleid
De doelstelling van het beleggingsbeleid is het behalen van een hoog en stabiel lange termijn rendement, binnen de door het bestuur vastgestelde risicoparameters en rekening houdend met de lang- en kortlopende verplichtingen van het fonds, de solvabiliteitseisen die aan haar worden gesteld en het premiebeleid. 1.3
Wijzigen van de verklaring
De verklaring inzake de beleggingsbeginselen wordt minimaal eens in de 3 jaar herijkt. Indien tussentijds belangrijke wijzigingen optreden in het beleggingsbeleid, wordt de verklaring tussentijds herzien. 2
Organisatie
2.1
Het fonds
De Stichting Pensioenfonds Equens is het pensioenfonds voor Equens Nederland B.V. en PaySquare B.V. De Stichting Pensioenfonds Equens (hierna te noemen: het fonds) beschermt de belangen bij het fonds van de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden. Het fonds heeft ten doel het treffen van voorzieningen ten behoeve van de oude dag, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het fonds belegt en beheert het pensioenvermogen in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het fonds. 2.2
Het bestuur
Het bestuur van het fonds bestaat uit 6 leden. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor alle activiteiten, inclusief het beleggingsbeleid, van het fonds. Het bestuur stelt het beleid van het fonds vast. Het bestuur is verantwoordelijk voor het beleggen van de beschikbare gelden in overeenstemming met de beleggingsbeginselen, zoals omschreven in deze verklaring. 2.3
Dagelijks bestuur
Het bestuur benoemt het dagelijks bestuur van het fonds. Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse leiding van het fonds, advisering aan het bestuur en de uitvoering van de beleids- en beheersbeslissingen van het bestuur. 2.4
Beleggingscommissie
Het fonds heeft een actief en solide beleid op het gebied van het vermogensbeheer. Een beleggingscommissie, die bestaat uit minimaal 3 bestuursleden en/of adviseurs, heeft tot taak het
40
bestuur te adviseren over de beleggingsaangelegenheden in brede zin. Dit betreft zowel advies over het algemene beleggingsbeleid als over meer specifieke zaken. 2.5
Deskundigheid medewerkers
Het fonds zorgt ervoor dat zij in alle fasen van het beleggingsproces beschikt over de juiste deskundigheid die vereist is voor: •
een optimaal beleggingsresultaat;
•
een correct beheer van de beleggingen;
•
een goede beheersing van de aan de beleggingen verbonden risico’s.
2.6
Scheiding van de belangen
Het fonds ziet erop toe dat bij personen die belast zijn met (de uitvoering van) het beleggingsbeleid geen sprake is van belangenverstrengeling of tegenstrijdige belangen. De personen die belast zijn met (de uitvoering van) het beleggingsbeleid zijn gebonden aan de door het fonds vastgestelde gedragscode. Deze gedragscode voldoet aan de eisen die de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten hieraan stelt. 3
Uitvoering
3.1
Uitbesteding
Het fonds besteedt de beleggingen uit aan een daartoe gecontracteerde derde partij. De selectie van een derde partij vindt plaats op basis van objectieve criteria, die zijn opgesteld door de beleggingscommissie. 3.2
Strategisch beleggingsplan
Als uitgangspunt van het strategisch beleggingsplan geldt de relatie tussen de bezittingen en de verplichtingen van het fonds. Het bevat de belangrijkste beleggingskeuzes die gemaakt moeten worden: •
De gewenste vermogenssamenstelling naar beleggingscategorieën. Het risicoprofiel van deze vermogenssamenstelling wordt geanalyseerd in het licht van alle rechten en verplichtingen van het fonds, zowel op korte als op lange termijn;
•
De rendementsdoelstelling per beleggingscategorie, tot uitdrukking gebracht in een of meer vergelijkingsmaatstaven (benchmarks);
•
In hoeverre het fonds bereid is de feitelijke beleggingsportefeuille (tijdelijk) te laten afwijken van de strategisch gewenste portefeuille;
•
Het valutabeleid.
3.3
Algemene uitgangspunten beleggingsbeginselen
Bij de uitvoering van het strategisch beleggingsplan staat de ‘prudent person’ regel centraal. Deze regel heeft de volgende uitgangspunten: •
Het fonds doet de beleggingen in het belang van de (gewezen) deelnemers en de
•
Met betrekking tot belegging van de activa gelden de onderstaande voorschriften:
pensioengerechtigden; -
De activa worden zodanig belegd dat de kwaliteit, veiligheid, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd;
41
-
De activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden zoveel mogelijk op gereglementeerde markten belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen;
-
De activa worden naar behoren gediversifieerd.
•
Het fonds belegt alleen in derivaten voor zover deze bijdragen tot een vermindering van het
•
Beleggingen in de bijdragende ondernemingen zijn niet toegestaan.
beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken;
3.4
Beleggingen
De te beleggen gelden zijn verdeeld over de diverse beleggingscategorieën zoals aandelen, obligaties, onroerend goed en alternatieve beleggingscategorieën (met een absolute return doelstelling). Derivaten worden niet als beleggingscategorie gebruikt maar uitsluitend ingezet voor risico management. De beleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde. Het fonds beoordeelt elke belegging op basis van risico- en rendementsoverwegingen en het totale effect op de beleggingsportefeuille in samenhang met de totale verplichtingenstructuur. 3.5
Grenzen aan beleggingsbeslissingen
Het fonds onthoudt zich, of werkt niet mee aan een beleggingstransactie die: •
verboden is, bijvoorbeeld op grond van het internationale recht;
•
in onmiddellijk verband staat met een schending van mensenrechten en/of de fundamentele vrijheden.
3.6
Risicobeheersing
Het beleggingsbeleid wordt driejaarlijks, met een jaarlijkse tussentijdse beoordeling, geanalyseerd. Belangrijk analyse instrument hierbij is het Asset Liability Management, waarbij ontwikkelingen in de beleggingen en de verplichtingen in hun onderlinge samenhang worden beoordeeld. De uitkomsten worden weergegeven in een nota, op basis waarvan het bestuur vervolgens de beleidsuitgangspunten voor het premie-, toeslagen- en beleggingsbeleid vaststelt. 4
Financiële sturingsmiddelen
Het bestuur heeft een aantal sturingsmiddelen voorhanden die worden ingezet als de financiële positie van het fonds daartoe aanleiding geeft. De financiële sturingsmiddelen zijn: •
premiebeleid;
•
hoogte van de toe te kennen toeslagen;
•
verandering van het (strategisch) beleggingsbeleid;
•
vermindering van pensioenaanspraken.
42