2003 - 2004
AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van donderdag 27 maart 2003
P5_TA-PROV(2003)03-27
NL
VOORLOPIGE UITGAVE
PE 330.786
NL
INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN
P5_TA-PROV(2003)0107 Toezicht op en verificatie van tonijnvangsten * (A5-0045/2003 - Rapporteur: Salvador Jové Peres) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over een voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een regeling voor toezicht op en verificatie van tonijnvangsten (COM(2001) 406 - C5-0408/2001 - 2001/0170(CNS))........................................ 1 P5_TA-PROV(2003)0108 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2965/94 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5-0428/2002 – 2002/0167(CNS))............................................................... 9 P5_TA-PROV(2003)0110 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2309/93 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0430/2002 – 2002/0170(CNS)).................................................................................. 10 P5_TA-PROV(2003)0111 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting voor Opleiding ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1360/90 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting voor Opleiding en de toegang tot de documenten van deze Stichting (COM(2002) 406 – C50431/2002 – 2002/0171(CNS))................................................................................................... 11
PE 330.786\ I
NL
P5_TA-PROV(2003)0112 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting tot verbetering van de levens - en arbeidsomstandigheden ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1365/75 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting tot verbetering van de levens - en arbeidsomstandigheden en de toegang tot de documenten van deze Stichting, alsmede tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1417/76 (COM(2002) 406 – C5- 0432/2002 – 2002/0172(CNS))............................................................ 12 P5_TA-PROV(2003)0113 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op Eurojust ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (COM(2002) 406 – C5- 0433/2002 – 2002/0173(CNS))............................................................ 13 P5_TA-PROV(2003)0114 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Communautair Bureau voor Planterassen ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2100/94 voor wat betreft de interne controlesystemen van het Communautair Bureau voor Planterassen en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0434/2002 – 2002/0174(CNS))............... 14 P5_TA-PROV(2003)0115 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 302/93 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving en de toegang tot de documenten van dit Waarnemingscentrum (COM(2002) 406 – C5- 0435/2002 – 2002/0175(CNS)) .................. 15 P5_TA-PROV(2003)0116 Wijziging van de oprichtingsbesluiten van de communautaire organen als gevolg van de goedkeuring van het nieuwe financieel reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1035/97 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat en de toegang tot de documenten van dit Waarnemingscentrum (COM(2002) 406 – C5- 0436/2002 – 2002/0176(CNS))........................................................................................................................ 16
II /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0117 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 40/94 voor wat betreft de interne controlesystemen van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0437/2002 – 2002/0177(CNS))..... 17 P5_TA-PROV(2003)0118 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2062/94 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0438/2002 – 2002/0178(CNS)) ............................................... 18 P5_TA-PROV(2003)0119 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en de toegang tot de documenten van dit Centrum, alsmede tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1416/76 (COM(2002) 406 – C50439/2002 – 2002/0178(CNS))................................................................................................... 19 P5_TA-PROV(2003)0120 Opneming van een financieel kader in het ontwerptoetredingsverdrag (A5-0077/2003 - Rapporteur: Elmar Brok Terence Wynn (*)Nauwere samenwerking tussen commissies – Ar Resolutie van het Europees Parlement met aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de opneming van een financieel kader in het ontwerptoetredingsverdrag (2003/2050(INI))............................................................................. 21 P5_TA-PROV(2003)0121 Gevaarlijke stoffen en preparaten ***III (A5-0064/2003 - Rapporteur: Giuseppe Nisticò) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot drieëntwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voorplanting zijn ingedeeld) (PE-CONS 3606/2003 – C5-0016/2003 – 2001/0110(COD)) ....................................................................................................................... 23 P5_TA-PROV(2003)0122 Beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik van nonylfenol, nonylfenolethoxylaat en cement ***I (A5-0044/2003 - Rapporteur: Paul A.A.J.G. Lannoye) PE 330.786\ III
NL
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik van nonylfenol, nonylfenolethoxylaat en cement (zesentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad) (COM(2002) 459 – C5-0382/2002 – 2002/0206(COD)) ....................................................................................................................... 25 P5_TA-PROV(2003)0123 Bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose in de ontwikkelingslanden ***I (A5-0027/2003 - Rapporteur: Gérard Caudron Rapporteur voor advies (*): Ulla Margrethe Sandbæk, Commissie ontwikkelingssamenwerking (*) Versterkte samenwerking tussen commissies - artikel 162 bis van het Reglement) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Gemeenschap aan een programma voor onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van HIVAIDS, malaria en tuberculose dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden, opgezet door verscheidene lidstaten en Noorwegen (COM(2002) 474 - C5-0392/2002 2002/0211(COD)) ....................................................................................................................... 32 P5_TA-PROV(2003)0124 Afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen * (A5-0043/2003 - Rapporteur: Elspeth Attwooll) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen (COM(2002) 449 – C5-0411/2002 – 2002/0198(CNS))............................................................. 46 P5_TA-PROV(2003)0125 Wijziging van het statuut van de ambtenaren * (A5-0069/2003 - Rapporteur: Malcolm Harbour en Manuel Medina Ortega) Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (COM(2002) 213 – C5-0262/2002 – 2002/0100(CNS))............................................................................................. 52 P5_TA-PROV(2003)0126 2002 Jaarlijks debat over een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (B5-0193/2003 - ) Resolutie van het Europees Parlement over de vooruitgang in 2002 bij de totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artikelen 2 en 39 van het EUVerdrag) ...................................................................................................................................... 77 P5_TA-PROV(2003)0127 Europese Raad van Brussel (20/21 maart 2003) (B5-0196/2003 - ) Resolutie over de resultaten van de Europese Raad van Brussel (20 en 21 maart 2003) ........... 86 P5_TA-PROV(2003)0128 Duurzaam gebruik van pesticiden (A5-0061/2003 - Rapporteur: Kathleen Van Brempt) Resolutie van het Europees Parlement: Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden (2002/2277(INI))................................................................... 90
IV /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0129 Omschakeling van de vloot in het kader van de visserijovereenkomst met Marokko (B5-0192/2003 - ) Resolutie van het Europees Parlement over wijziging van Verordening (EG) nr. 2561/2001 van de Raad ter bevordering van de omschakeling van vaartuigen en vissers die tot in 1999 afhankelijk waren van de visserijovereenkomst met Marokko........................................ 102 P5_TA-PROV(2003)0130 Groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie (A5-0048/2003 - Rapporteur: ) Resolutie van het Europees Parlement over het Groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie (COM(2001) 715 – C5-0157/2002 – 2002/2065(COS)) ........... 104
PE 330.786\ V
NL
P5_TA-PROV(2003)0107 Toezicht op en verificatie van tonijnvangsten * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over een voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een regeling voor toezicht op en verificatie van tonijnvangsten (COM(2001) 406 - C5-0408/2001 - 2001/0170(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 406)1, – gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan de Raad door het Parlement is geraadpleegd (C5-0408/2001), – gelet op artikel 67 van het EG-Verdrag, – gezien het verslag van de Commissie visserij (A5-0045/2003), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 212. PE 330.786\ 1
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 3 (3) De partijen bij de AIDCP hebben in juli 1999 besloten een regeling voor toezicht op en verificatie van in het toepassingsgebied van de overeenkomst gevangen tonijn in te voeren, om de tonijn die zonder gevaar voor de dolfijnen is gevangen te kunnen identificeren.
(3) De partijen bij de AIDCP hebben in juli 1999 besloten een regeling voor toezicht op en verificatie van in het toepassingsgebied van de overeenkomst gevangen tonijn in te voeren. Dientengevolge dient de Gemeenschap een regeling te introduceren voor toezicht en verificatie van tonijn die in het toepassingsgebied van de overeenkomst is gevangen door vaartuigen die vissen uit hoofde van de AIDCP. Doel van deze regeling is een onderscheid aan te brengen tussen tonijn die is gevangen "zonder gevaar voor dolfijnen" en tonijn die is gevangen "met gevaar voor dolfijnen" vanaf het moment van de vangst tot de aanbieding in de detailhandel. Volgens deze regeling moet tonijn die is gevangen zonder gevaar voor dolfijnen vanaf de vangst worden geïdentificeerd als zijnde "dolfijnvriendelijk gevangen tonijn” en moet dit keurmerk gehandhaafd blijven tijdens het lossen, de opslag, het vervoer en de verwerking.
Amendement 2 Overweging 4 bis (nieuw) (4 bis) Voor de ontwikkeling van een adequaat gemeenschappelijk visserijbeleid is het noodzakelijk dat de controlebevoegdheden op visserijgebied toevallen aan de Commissie. Amendement 3 Overweging 4 ter (nieuw) (4 ter) De inspectieprogramma's van de regionale visserijorganisaties worden vastgesteld in een kader waarin de 2 /PE 330.786
NL
Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Commissie, uit hoofde van de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap op visserijgebied. Amendement 4 Overweging 4 quater (nieuw) (4 quater) De Commissie heeft niet alleen tot taak de belangen van de Gemeenschap te behartigen en de gemaakte afspraken na te komen, doch is tevens belast met het sturen, coördineren en voorbereiden van de standpuntbepaling van de Gemeenschap in internationale samenwerkingsfora op visserijgebied, alsmede de controle en coördinatie van de kwaliteit en de juistheid van de gegevens die aan de IATTC en AIDCP moeten worden opgestuurd. Amendement 5 Overweging 4 quinquies (nieuw) (4 quinquies) De deelname van de Unie aan internationale visserijorganisaties valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap, en het beginsel van voldoende middelen voor het gemeenschappelijk visserijbeleid veronderstelt dat de kosten van deelname aan deze organisaties, met inbegrip van de kosten van controle op de visserij, ten laste komen van de communautaire begroting. Amendement 6 Overweging 4 sexies (nieuw) (4 sexies) De Commissies dient de Gemeenschap te vertegenwoordigen bij de onderhandelingen met de regionale visserijorganisaties en te zorgen voor de coördinatie en de homologering van de door de regionale visserijorganisaties gecreëerde gegevensbestanden; zij dient tevens na te gaan of de aan de regionale visserijorganisaties verstrekte informatie voldoet aan de criteria van kwaliteit, juistheid en periodiciteit, de deelname aan PE 330.786\ 3
NL
fora en wetenschappelijke bijeenkomsten, en het communautaire optreden in het kader van regionale visserijorganisaties in het algemeen, met inbegrip van de controle op de visserij. Amendement 8 Overweging 4 septies (nieuw) (4 septies) Het ontbreken van voldoende personele en materiële middelen heeft in sommige gevallen tot gevolg dat bevoegdheden van de Gemeenschap worden overgedragen aan de autoriteiten van de lidstaten; deze situatie mag echter nooit als normaal worden beschouwd noch oneindig voortduren. De Commissie moet worden uitgerust met de nodige middelen om de uit haar bevoegdheden voortvloeiende taken te kunnen vervullen en ook in deze overgangsperiode dient zij haar bevoegdheden op het gebied van controle en toezicht op de aan de diensten van de lidstaten gedelegeerde activiteiten uit te oefenen; Amendement 9 Overweging 5 (5) De waarnemingen betreffende de aanlanding en de overbrenging naar de haven van vangsten vallen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, die deze verantwoordelijkheid echter via een administratieve regeling of overeenkomst kunnen overdragen aan de staat waarin de aanlandingshaven is gelegen.
(5) De waarnemingen betreffende de aanlanding en de overbrenging naar de haven van vangsten vallen onder de communautaire besluitvorming; verantwoordelijk hiervoor zijn, krachtens voorlopige delegatie door de Commissie, de lidstaten, die deze verantwoordelijkheid echter via een administratieve regeling of overeenkomst kunnen overdragen aan de staat waarin de aanlandingshaven is gelegen.
Amendement 10 Artikel 2 De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op communautaire vissersvaartuigen, zijnde vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en in de
4 /PE 330.786
NL
De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op vissers- of transportvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en in de Gemeenschap zijn
Gemeenschap zijn geregistreerd, die op tonijn vissen in de wateren van het oostelijke deel van de Stille Oceaan als omschreven in artikel 3 van de AIDCP.
geregistreerd, die op tonijn vissen in of tonijn vervoeren van het toepassingsgebied van de overeenkomst en waarvoor een toezichtdocument is opgesteld.
De bepalingen van deze verordening zijn eveneens van toepassing op transportvaartuigen, zijnde vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd, die tonijn vervoeren waarvoor een toezichtdocument is opgesteld.
De bepalingen van deze verordening zijn eveneens van toepassing op in het toepassingsgebied van de overeenkomst gevangen tonijn waarvoor een toezichtdocument is opgesteld en die in de Gemeenschap is gelost, opgeslagen, vervoerd of verwerkt.
Amendement 11 Artikel 3, punt 2 bis (nieuw) 2 bis. "toepassingsgebied van de overeenkomst": de wateren van het oostelijk deel van de Stille Oceaan als omschreven in artikel 3 van de AIDCP; Amendement 12 Artikel 3, punt 5) 5. "waarnemer": de persoon die door de Inter-Amerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn (IATTC) of in het kader van een nationaal programma van de overeenkomstsluitende partij is aangewezen om de visvangstactiviteiten van een vaartuig te registreren
5. "waarnemer": de persoon die door de Inter-Amerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn (IATTC) van de overeenkomstsluitende partij is aangewezen om de visvangstactiviteiten van een vaartuig te registreren
Amendement 13 Artikel 4, lid 1 1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en de verificatie met betrekking tot de tonijn die door de vaartuigen die hun vlag voeren wordt gevangen, vervoerd en gelost, en voor de tonijn die bestemd is om op hun grondgebied te worden verwerkt.
1. Het toezicht en de verificatie met betrekking tot de tonijn die door de vaartuigen die hun vlag voeren wordt gevangen, vervoerd en gelost, en voor de tonijn die bestemd is om op hun grondgebied te worden verwerkt zijn bij wijze van overgangsmaatregel door de Commissie aan de lidstaten gedelegeerd.
Amendement 14 Artikel 4, lid 3 3. De lidstaten verstrekken formulieren van het toezichtdocument voor elk van de vaartuigen die hun vlag voeren en die in het in artikel 2 bedoelde gebied op tonijn
3. De lidstaten verstrekken, in het kader van de voorlopige delegatie door de Commissie, formulieren van het toezichtdocument voor elk van de PE 330.786\ 5
NL
mogen vissen, bestemd voor de aan boord genomen waarnemer.
vaartuigen die hun vlag voeren en die in het in artikel 2 bedoelde gebied op tonijn mogen vissen, bestemd voor de aan boord genomen waarnemer.
Amendement 15 Artikel 4, lid 3 bis (nieuw) 3 bis. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in het toepassingsgebied van de overeenkomst gevangen tonijn die op hun grondgebied wordt opgeslagen, verwerkt of in de handel gebracht, duidelijk wordt gewaarmerkt als dolfijnvriendelijk of dolfijngevaarlijk gevangen tonijn, en wel tot het moment waarop de tonijn in de detailhandel ligt. Voor deze procedures moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: a) iedere verandering van eigendom van niet-verwerkte tonijn moet worden onderworpen aan het bepaalde in artikel 6, leden 4, 5 en 7; b) gedurende het verwerkingsproces worden dolfijngevaarlijk gevangen tonijn en dolfijnvriendelijk gevangen tonijn in verschillende productieketens en op verschillende tijdstippen verwerkt; c) de personen verantwoordelijk voor de verwerking moeten een register voeren dat het mogelijk maakt dat de nummers van de verwerkte partijen tonijn worden geregistreerd onder het corresponderende nummer van het toezichtdocument. Amendement 16 Artikel 5, titel Verplichtingen van de kapitein
Verplichtingen gedurende de vangst of het vervoer Amendement 17 Artikel 6, titel
Aanlanding
Logistieke operaties, verwerking en afzet Amendement 18 Artikel 6, lid 9
6 /PE 330.786
NL
9. De lidstaten kunnen in het kader van specifieke bilaterale overeenkomsten het toezicht met betrekking tot. de aanlanding en het vervoer overdragen aan de autoriteiten van de staat waarin de betrokken haven is gelegen. Deze staat wordt daardoor verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling op de op zijn grondgebied aangelande en vervoerde tonijn, ongeacht de vlag van het vaartuig dat de tonijn heeft gevangen.
9. De lidstaten kunnen, uit hoofde van de delegatie door de Commissie op hun beurt, en in het kader van specifieke bilaterale overeenkomsten het toezicht met betrekking tot. de aanlanding en het vervoer overdragen aan de autoriteiten van de staat waarin de betrokken haven is gelegen. Deze staat wordt daardoor verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling op de op zijn grondgebied aangelande en vervoerde tonijn, ongeacht de vlag van het vaartuig dat de tonijn heeft gevangen.
Amendement 19 Artikel 7, lid 1 1. De lidstaten zetten voor de uitvoering van de regeling inzake toezicht op en verificatie van tonijnvangsten een gecomputeriseerd gegevensbestand op, waartoe de Commissie toegang krijgt.
1. De Commissie zet voor de uitvoering van de regeling inzake toezicht op en verificatie van tonijnvangsten een gecomputeriseerd gegevensbestand op, dat wordt gevoed met de door de lidstaten verstrekte gegevens en toegankelijk wordt gemaakt voor de lidstaten en het secretariaat van de AIDCP.
Amendement 20 Artikel 7, lid 2 Binnen tien dagen na ontvangst van de door de waarnemer en de kapitein ondertekende toezichtdocumenten zenden de lidstaten een kopie daarvan aan het secretariaat van de AIDCP en aan de Commissie.
Binnen tien dagen na ontvangst van de door de waarnemer en de kapitein ondertekende toezichtdocumenten zenden de lidstaten een kopie daarvan aan het secretariaat van de AIDCP en aan de Commissie. Na computerverwerking zendt de Commissie een kopie van de toezichtsdocumenten naar het secretariaat van de AIDCP.
Amendement 21 Artikel 7, lid 3 3. De lidstaten zenden jaarlijks vóór 1 mei een verslag over de uitvoering van de regeling inzake toezicht op en verificatie van tonijnvangsten aan de Commissie. De Commissie stelt op basis van dit verslag, op haar beurt een verslag op, dat zij vóór elke jaarvergadering aan het secretariaat van de AIDCP toezendt.
3. De lidstaten zenden jaarlijks vóór 1 mei een verslag over de uitvoering van de regeling inzake toezicht op en verificatie van tonijnvangsten aan de Commissie. De Commissie stelt op basis van dit verslag en het geautomatiseerde gegevensbestand en na verificatie, op haar beurt een verslag op, dat zij vóór elke jaarvergadering aan het secretariaat van de AIDCP toezendt.
PE 330.786\ 7
NL
Amendement 22 Artikel 9 bis (nieuw) Artikel 9 bis Kosten in verband met controlewerkzaamheden De door de lidstaten gemaakte kosten in verband met controlewerkzaamheden in toepassing van deze verordening, worden ten laste van de communautaire begroting vergoed. Amendement 23 Artikel 9 ter (nieuw) Artikel 9 ter Informatie van het Europees Parlement Het Europees Parlement wordt naar behoren geïnformeerd over de besluiten die worden vastgesteld overeenkomstig de procedure voor regelgevende comités en beheerscomités, in toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 9 bis en de bijlagen bij deze verordening.
8 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0108 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2965/94 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5-0428/2002 – 2002/0167(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0428/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 50. P5_TA(2002)0477. PE 330.786\ 9
NL
P5_TA-PROV(2003)0110 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2309/93 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0430/2002 – 2002/0170(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0430/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 61. P5_TA(2002)0479.
10 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0111 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting voor Opleiding ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1360/90 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting voor Opleiding en de toegang tot de documenten van deze Stichting (COM(2002) 406 – C50431/2002 – 2002/0171(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0431/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 63. P5_TA(2002)0480. PE 330.786\ 11
NL
P5_TA-PROV(2003)0112 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting tot verbetering van de levens - en arbeidsomstandigheden ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1365/75 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op de Europese Stichting tot verbetering van de levens - en arbeidsomstandigheden en de toegang tot de documenten van deze Stichting, alsmede tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1417/76 (COM(2002) 406 – C5- 0432/2002 – 2002/0172(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0432/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 65. P5_TA(2002)0481.
12 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0113 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op Eurojust ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (COM(2002) 406 – C5- 0433/2002 – 2002/0173(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0433/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 67. P5_TA(2002)0482. PE 330.786\ 13
NL
P5_TA-PROV(2003)0114 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Communautair Bureau voor Planterassen ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2100/94 voor wat betreft de interne controlesystemen van het Communautair Bureau voor Planterassen en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0434/2002 – 2002/0174(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0434/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 69. P5_TA(2002)0483.
14 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0115 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 302/93 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving en de toegang tot de documenten van dit Waarnemingscentrum (COM(2002) 406 – C5- 0435/2002 – 2002/0175(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0435/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 71. P5_TA(2002)0484. PE 330.786\ 15
NL
P5_TA-PROV(2003)0116 Wijziging van de oprichtingsbesluiten van de communautaire organen als gevolg van de goedkeuring van het nieuwe financieel reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1035/97 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat en de toegang tot de documenten van dit Waarnemingscentrum (COM(2002) 406 – C5- 0436/2002 – 2002/0176(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0436/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 73. P5_TA(2002)0485.
16 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0117 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 40/94 voor wat betreft de interne controlesystemen van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0437/2002 – 2002/0177(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0437/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 75. P5_TA(2002)0486. PE 330.786\ 17
NL
P5_TA-PROV(2003)0118 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2062/94 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk en de toegang tot de documenten van dit Bureau (COM(2002) 406 – C5- 0438/2002 – 2002/0178(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0438/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 77. P5_TA(2002)0487.
18 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0119 Wijziging van de financiële voorschriften van toepassing op het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding ten gevolge van het nieuwe Financieel Reglement * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 voor wat betreft de budgettaire en financiële voorschriften van toepassing op het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en de toegang tot de documenten van dit Centrum, alsmede tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1416/76 (COM(2002) 406 – C50439/2002 – 2002/0178(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4061), – geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0439/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0336/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement tijdens de vergadering van 22 oktober 20022; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 5. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
1 2
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 82. P5_TA(2002)0488. PE 330.786\ 19
NL
P5_TA-PROV(2003)0120 Opneming van een financieel kader in het ontwerptoetredingsverdrag
20 /PE 330.786
NL
Resolutie van het Europees Parlement met aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de opneming van een financieel kader in het ontwerptoetredingsverdrag (2003/2050(INI))
Het Europees Parlement, – gelet op artikel 96, lid 4 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de Begrotingscommissie (A5-0077/2003), A. overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen van 12/13 december 2002 een tabel is opgenomen met maximumkredieten voor de nieuwe lidstaten (...) voor vier uitgavenrubrieken van de financiële vooruitzichten, B. overwegende dat de lidstaten besloten hebben in artikel 32 van het Toetredingsverdrag naar deze tabel te verwijzen en die in bijlage XV van dat verdrag op te nemen, C. overwegende dat de vaststelling, in bijlage XV, van aldaar zogeheten maximumkredieten in verband met de uitbreiding op een aparte en meer restrictieve regeling voor de nieuwe lidstaten lijkt neer te komen en dat dit, indien dit inderdaad het geval is, een inbreuk is op het fundamentele beginsel van gelijkheid van de lidstaten, D. overwegende dat de bedragen in bijlage XV de noodzakelijke minimumdrempel zijn voor de aanpassing van de financiële vooruitzichten, E. overwegende dat de unilaterale vaststelling van begrotingskredieten en de onderhavige, nog niet eerder ondernomen poging om de begrotingsbevoegdheden van het Parlement te beknotten door deze bedragen tot primair recht te verheffen, duidelijk onverenigbaar zijn met de EU-beginselen en met het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999, 1. blijft zich volledig inzetten voor toetreding, per 1 mei 2004, van de kandidaat-lidstaten waarmee de onderhandelingen zijn afgerond; verwacht hetzelfde van de lidstaten en de Raad; 2. dringt er bij de lidstaten en de kandidaat-lidstaten op aan artikel 32 te wijzigen en bijlage XV in te trekken dan wel te wijzigen alvorens het Parlement over de instemmingsprocedure beslist; 3. waarschuwt de lidstaten ervoor dat, indien artikel 32 en bijlage XV desondanks in hun huidige vorm in het toetredingsverdrag gehandhaafd blijven, dit zal worden beschouwd als een inbreuk op de in artikel 272 van het EG-Verdrag verankerde prerogatieven van het Parlement bij begrotingsaangelegenheden, als een schending van het Interinstitutioneel Akkoord, met name punt 25 daarvan, en als discriminatie van de nieuwe lidstaten; 4. is van mening dat de aanpak van de lidstaten een inbreuk vormt op het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen; duidt deze aanpak als een signaal dat de Raad van plan is het Interinstitutioneel Akkoord en de daarin vervatte financiële vooruitzichten op te geven; PE 330.786\ 21
NL
5. herinnert de Commissie aan haar taak als hoedster van de Verdragen op te treden; verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te treffen; 6. is van oordeel dat, indien de lidstaten blijven vasthouden aan artikel 32 en bijlage XV in hun huidige vorm in het ontwerptoetredingsverdrag, het Parlement de samenwerking op begrotingsgebied alleen kan voortzetten als de bevoegdheden van het Parlement volledig worden geëerbiedigd en de nieuwe lidstaten op dezelfde wijze als de huidige lidstaten worden behandeld; 7. verzoekt de lidstaten en de Raad de aanbevelingen in deze resolutie op te volgen om de ondertekening van het toetredingsverdrag niet te vertragen; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.
22 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0121 Gevaarlijke stoffen en preparaten ***III Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot drieëntwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voorplanting zijn ingedeeld) (PE-CONS 3606/2003 – C5-0016/2003 – 2001/0110(COD))
PE 330.786\ 23
NL
(Medebeslissingsprocedure: derde lezing) Het Europees Parlement, – gezien de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst (PE-CONS 3606/2003 – C5-0016/2003), – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt1 inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2001) 2562), – gezien zijn in tweede lezing geformuleerde standpunt3 inzake het gemeenschappelijk standpunt van de Raad4, – gezien het advies van de Commissie over de amendementen van het Parlement op het gemeenschappelijk standpunt (COM(2002) 768 – C5-0637/20025), – gelet op artikel 251, lid 5 van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 83 van zijn Reglement, – gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A5-0064/2003), 1. hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke ontwerptekst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1 van het EG-Verdrag te ondertekenen; 3. verzoekt zijn secretaris-generaal in het kader van zijn bevoegdheden het besluit te ondertekenen en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; 4. verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB C 284 E van 21.11.2001, blz. 88. PB C 213 E van 31.7.2001, blz. 263. 3 P5_TA(2002)0460. 4 PB C 197 E van 20.8.2002, blz. 1. 5 PB C nog niet gepubliceerd. 2
24 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0122 Beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik van nonylfenol, nonylfenolethoxylaat en cement ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het in de handel brengen en het gebruik van nonylfenol, nonylfenolethoxylaat en cement (zesentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad) (COM(2002) 459 – C5-0382/2002 – 2002/0206(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2002) 4591), – gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0382/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0044/2003), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
Nog niet in het Publicatieblad gepubliceerd. PE 330.786\ 25
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 28 OVERWEGING 1 bis (nieuw) (1 bis) In de kaderrichtlijn inzake water 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad is NF aangemerkt als "prioritaire gevaarlijke stof". Overeenkomstig artikel 16, lid 6 van de kaderrichtlijn inzake water dient de Commissie voorstellen in te dienen voor de controle op de stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van dergelijke stoffen. __________ 1
PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1
Amendement 29 OVERWEGING 2 bis (nieuw) 2 bis. Teneinde het milieu nog meer te beschermen wordt de Commissie verzocht een amendement te overwegen op richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 over de bescherming van het milieu, en met name van de grond, bij het gebruik van waterzuiveringsslib in de landbouw met het oog op de vaststelling van een grenswaarde voor de concentratie van NF en NFE in op landbouwgrond uit te rijden zuiveringsslib. Amendement 30 OVERWEGING 3 (3) Om het milieu te beschermen blijken het in de handel brengen en het gebruik van NF en NFE dus tot specifieke toepassingen te moeten worden beperkt.
26 /PE 330.786
NL
(3) Om het milieu te beschermen blijken het in de handel brengen en het gebruik van NF en NFE dus tot specifieke toepassingen te moeten worden beperkt die resulteren in lozingen, emissies en verliezen voor het milieu. De beperking op co-formulanten in gewasbeschermingsproducten en biociden zal evenwel niet ten koste gaan van de geldigheid van bestaande, nationale machtigingen van plantenbeschermings-
producten of biociden die NFE als coformulant bevatten en die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn zijn verleend, zulks tot de machtigingen verstrijken. Amendement 31 OVERWEGING 4 (4) Wetenschappelijk onderzoek heeft ook aangetoond dat chroom(VI) houdende cementpreparaten bij de mens in bepaalde omstandigheden, na rechtstreeks en langdurig huidcontact, allergische reacties kunnen veroorzaken.
(4) Wetenschappelijk onderzoek heeft ook aangetoond dat chroom(VI) houdende cementpreparaten bij de mens in bepaalde omstandigheden, na rechtstreeks en langdurig huidcontact, allergische reacties kunnen veroorzaken. Bij elk gebruik van cement met uitzondering van gecontroleerde, gesloten en volledig automatische processen doet zich het risico van rechtstreeks en langdurig huidcontact voor.
Amendement 8 OVERWEGING 5 BIS (nieuw) (5 bis) Individuele beschermingsmaatregelen zijn noodzakelijk, maar niet voldoende om huidcontact met cement te voorkomen. Uitgaande van de hiërarchie van beschermingsvoorschriften in Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk - 14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1 van Richtlijn 89/391/EEG1, dient de werkgever er prioritair voor te zorgen dat de blootstelling tot een minimum wordt beperkt wanneer vervanging niet mogelijk is, en mag hij alleen individuele beschermingsmaatregelen treffen als de blootstelling niet met andere middelen kan worden voorkomen. ______________ 1 . PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.
PE 330.786\ 27
NL
Amendement 32 Overweging 6 (6) Ter bescherming van de menselijke gezondheid blijken het in de handel brengen en het gebruik van cement dus te moeten worden beperkt. Met name moeten het in de handel brengen en het gebruik van cement of cementpreparaten met meer dan 2 ppm chroom(VI) worden beperkt voor handenarbeid waarbij een kans op huidcontact bestaat.
(6) Ter bescherming van de menselijke gezondheid blijken het in de handel brengen en het gebruik van cement dus te moeten worden beperkt. Met name moeten het in de handel brengen en het gebruik van cement of cementpreparaten met meer dan 2 ppm chroom(VI) worden beperkt voor handenarbeid waarbij een kans van huidcontact bestaat. Bij gecontroleerde, gesloten en volledig automatische processen is dit niet het geval, en deze moeten daarom worden vrijgesteld. Reductoren moeten in het vroegst mogelijke stadium, d.w.z. wanneer de cement wordt geproduceerd, worden gebruikt.
Amendement 33 Overweging 6 bis (nieuw) (6 bis) Om de menselijke gezondheid nog meer te beschermen, wordt de Commissie verzocht zich te beraden over een voorstel tot wijziging van Bijlage I van Richtlijn 98/24/EG, teneinde een bindende grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan stof vast te stellen. Amendement 34 Overweging 6 ter (nieuw) (6 ter) Het gebruik van chroom VI is reeds verboden bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken1 en zal worden verboden bij Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 over de beperking van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur2. Andere toepassingen van chroom VI worden onderzocht in het kader van een risicoanalyse, en de Commissie wordt verzocht zo spoedig mogelijk met voorstellen voor passende wetgeving te 28 /PE 330.786
NL
komen om op eventueel vastgestelde risico's te reageren. ________ 1 2
PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34. PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.
Amendement 35 Overweging 8 bis (nieuw) (8 bis) De vaststelling van een geharmoniseerde testmethode is wenselijk voor de toepassing van deze richtlijn ten aanzien van het gehalte van chroom VI in cement, maar mag niet leiden tot vertraging van de inwerkingtreding van deze richtlijn. Derhalve dient de Commissie dergelijke methoden vast te stellen overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 76/769/EEG. De testmethoden dienen bij voorkeur op Europees niveau te worden ontwikkeld, indien mogelijk door het CEN (Europees Comité voor Normalisatie). Amendement 36 ARTIKEL 1, PARAGRAAF 1 bis (nieuw) De geldigheid van bestaande nationale machtigingen voor gewasbeschermingsproducten of biociden die NFE als co-formulant bevatten en die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn zijn verleend, vallen niet onder deze richtlijn totdat zij verstrijken. Amendement 37 ARTIKEL 1 bis (nieuw) Artikel 1 bis Testmethoden voor de toepassing van punt (XX), cement, van Bijlage I van Richtlijn 76/769/EEG worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de in artikel 2 van die richtlijn omschreven procedure.
PE 330.786\ 29
NL
Amendement 38 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, inleidende formule (Richtlijn 76/769/EEG) Mogen niet als verbinding of bestanddeel van preparaten in de handel worden gebracht of worden gebruikt in concentraties van 0,1% (g/g) of meer (nonylfenol) of 1% (g/g) of meer (nonylfenolethoxylaat) voor de volgende toepassingen:
Mogen niet als verbinding of bestanddeel van preparaten of artikelen in de handel worden gebracht of worden gebruikt in concentraties van 0,1% (g/g) of meer voor de volgende toepassingen:
Amendement 14 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, punt 3, streepje 1 (Richtlijn 76/769/EEG) - bewerking zonder lozing in afvalwater, indien het NFE volledig in de polymeermatrix is gebonden (appreteermiddelen, textieldrukinkt, kleurstoffen);
- bewerking zonder lozing in afvalwater,
Amendement 39 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, alinea 1, punt 7 (Richtlijn 76/769/EEG) (7) cosmetica, met inbegrip van shampoo;
(7) cosmetische producten
Amendement 40 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, alinea 1, punt 8 bis (nieuw) (Richtlijn 76/769/EEG) (8 bis) co-formulanten in gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Amendement 41 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, alinea 1 (Richtlijn 76/769/EEG) Mag niet afzonderlijk of als bestanddeel van preparaten in de handel worden gebracht of worden gebruikt voor handenarbeid waarbij een kans op huidcontact bestaat indien het gehalte aan oplosbaar chroom(VI) meer dan 0,0002% van het totale drooggewicht van het cement bedraagt.
30 /PE 330.786
NL
(1) Cement en cementhoudende preparaten mogen niet worden gebruikt of niet in de handel worden gebracht indien het gehalte aan oplosbaar chroom(VI) bij de gehydrateerde vorm van het cement of het preparaat meer dan 0,0002% van het totale drooggewicht van het cement bedraagt.
Amendement 42 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, alinea 2 (Richtlijn (EEG) nr. 76/769) Indien ijzer(II)sulfaat als reductans wordt gebruikt, moet op de verpakking van cement en cementpreparaten bovendien leesbaar en onuitwisbaar informatie over de verpakkingsdatum en de termijn waarbinnen het gehalte oplosbaar chroom(VI) lager is dan 0,0002% van het totale drooggewicht van het cement worden vermeld, onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten.”
(2) Als reductansen worden gebruikt, moet op de verpakking van cement en cementhoudende preparaten bovendien leesbaar en onuitwisbaar informatie over de verpakkingsdatum, de opslagomstandigheden en de opslagperiode binnen welke de activiteit van de reductans gehandhaafd blijft en waarbinnen het gehalte oplosbaar chroom(VI) onder de in alinea 1 vermelde limiet blijft, onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten.”
Amendement 43 BIJLAGE Bijlage I, rubriek XX, rechterkolom, punt 2 bis (nieuw) (Richtlijn 76/769/EEG) (2 bis) Bij wijze van uitzondering gelden de paragrafen 1 en 2 niet voor het op de markt brengen voor en het gebruik in gecontroleerde, gesloten en volledig geautomatiseerde processen waarin cement en cementpreparaten alleen door machines worden behandeld en er geen enkele kans op huidcontact bestaat.
PE 330.786\ 31
NL
P5_TA-PROV(2003)0123 Bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose in de ontwikkelingslanden ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement inzake het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Gemeenschap aan een programma voor onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van HIVAIDS, malaria en tuberculose dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden, opgezet door verscheidene lidstaten en Noorwegen (COM(2002) 474 - C5-0392/2002 2002/0211(COD)) (Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2002) 474)1, – gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 169 en 172 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0392/2002), – gelet op artikel 67 en 162 bis van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0027/2000), 1. is van mening dat het financieel memorandum in het Commissievoorstel verenigbaar is met het plafond van rubriek 3 van de financiële vooruitzichten zonder dat dit leidt tot een beperking van beleid op andere terreinen; 2. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement; 3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of het door een nieuwe tekst te vervangen; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
Nog niet gepubliceerd in PB.
32 /PE 330.786
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 32 Titel Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Gemeenschap aan een programma voor onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van hiv/aids, malaria en tuberculose dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden, opgezet door verscheidene lidstaten en Noorwegen
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Gemeenschap aan een programma voor onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van hiv/aids, malaria en tuberculose dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden, opgezet door verscheidene lidstaten
Amendement 33 Overweging 1 (1) In Besluit nr. …/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (20022006)1 (hierna "het zesde kaderprogramma" te noemen) wordt voorzien in de deelname van de Gemeenschap aan onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's die op initiatief van verscheidene lidstaten worden opgezet, met inbegrip van de deelname aan de voor de uitvoering van die programma's opgezette structuren, in de zin van artikel 169 van het Verdrag.
(1) In Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (20022006)1 (hierna "het zesde kaderprogramma" te noemen) wordt voorzien in de deelname van de Gemeenschap aan onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's die gezamenlijk door verscheidene lidstaten worden opgezet, met inbegrip van de deelname aan de voor de uitvoering van die programma's opgezette structuren, in de zin van artikel 169 van het Verdrag. __________ 1 PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1.
Amendement 34 Overweging 3 (3) In zijn resoluties van 10 november 2000 en 14 mei 2001 heeft de Raad de nadruk gelegd op de ernst van de HIV/AIDS-, malaria- en tuberculose-epidemie en de noodzaak om het streven naar meer hulp op
(3) In zijn resoluties van 10 november 2000 en 14 mei 2001 heeft de Raad, evenals het Europees Parlement in zijn resolutie van 4 oktober 20011, de nadruk gelegd op de ernst van de HIV/AIDS-, malaria- en tuberculosePE 330.786\ 33
NL
nationaal, regionaal en mondiaal niveau te intensiveren.
epidemie en de noodzaak om het streven naar meer hulp op nationaal, regionaal en mondiaal niveau te intensiveren en hebben zij hun steun uitgesproken voor het Actieprogramma: versnelde actie ter bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose in het kader van de armoedebestrijding. _______________ 1
PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 244.
Amendement 35 Overweging 4 (4) Het Europees Parlement heeft een resolutie aangenomen en een verslag uitgebracht1 over de mededelingen van de Commissie over de versnelde actie ter bestrijding van de belangrijkste infectieziektes in het kader van de armoedebestrijding. ___________________
1
Schrappen.
A5-0263/2001.
Amendement 37 Overweging 6 (6) In het kader van haar mededelingen aan de Raad en het Europees Parlement van 20 september 2000 en 21 februari 2001 heeft de Commissie een actieprogramma voorgesteld voor de bestrijding van het mondiale probleem dat wordt veroorzaakt door HIV/AIDS, malaria en tuberculose, waarin verschillende strategieën worden aangegeven. In dit actieprogramma is een onderdeel "Onderzoek en ontwikkeling" opgenomen dat met name bedoeld is om in coördinatie met de uitvoering van de onderhavige beschikking nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van deze drie ziektes te ontwikkelen dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden.
34 /PE 330.786
NL
(6) In het kader van haar mededelingen aan de Raad en het Europees Parlement van 20 september 2000 en 21 februari 2001 heeft de Commissie een actieprogramma voorgesteld voor de bestrijding van het mondiale probleem dat wordt veroorzaakt door HIV/AIDS, malaria en tuberculose, waarin verschillende strategieën worden aangegeven. Dit actieprogramma bestaat uit een aantal nauw met elkaar verband houdende en onderling afhankelijke onderdelen: bevordering van preventie, stimulering van behandeling en goedkoper maken van de essentiële geneesmiddelen, en intensivering van onderzoek en ontwikkeling. Het onderdeel "Onderzoek en ontwikkeling" is met name bedoeld om in coördinatie met de uitvoering van de onderhavige beschikking nieuwe klinische interventies te ontwikkelen voor de bestrijding van deze drie ziektes dankzij een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden. Bij de
voorbereiding van klinische proeven voor nieuwe interventies ter bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose dient ook rekening te worden gehouden met infecties die met deze ziektes gepaard gaan. Amendement 38 Overweging 7 (7) Het Europees Parlement en de Raad hebben in Besluit nr. 36/2002/EG van 19 december 2001 bepaald dat de Gemeenschap voor 2001 een bedrag van 60 miljoen euro zal bijdragen in het Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/AIDS, tuberculose en malaria.
(7) Het Europees Parlement en de Raad hebben in Besluit nr. 36/2002/EG van 19 december 2001 bepaald dat de Gemeenschap voor 2001 een bedrag van 60 miljoen euro zal bijdragen in het Wereldfonds voor de bestrijding van HIV/AIDS, tuberculose en malaria. Aangezien het Wereldfonds geen onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden financiert, zijn aanvullende middelen voor onderzoek en ontwikkeling vereist.
Amendement 39 Overweging 8 (8) België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden (hierna "de deelnemende staten" te noemen) voeren elk apart op nationaal niveau programma's of activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling uit met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van het mondiale probleem dat wordt veroorzaakt door HIV/AIDS, malaria en tuberculose. Deze programma’s of activiteiten, waarvoor de nodige financiële middelen worden uitgetrokken, passen binnen een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden.
(8) De lidstaten voeren elk apart programma's of activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling uit met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van het mondiale probleem dat wordt veroorzaakt door HIV/AIDS, malaria en tuberculose. Deze programma's of activiteiten, waarvoor de nodige financiële middelen worden uitgetrokken, passen binnen partnerschappen op lange termijn met de ontwikkelingslanden.
Amendement 40 Overweging 9 (9) Momenteel is er voor de apart op nationaal niveau uitgevoerde programma's of activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling geen coördinatie op Europees niveau en bieden zij geen mogelijkheden voor een
(9) Momenteel is er voor de apart op nationaal niveau uitgevoerde programma's of activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling geen voldoende sterke coördinatie op Europees niveau en bieden zij geen PE 330.786\ 35
NL
coherente aanpak op Europese schaal voor een effectieve bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose.
mogelijkheden voor een coherente aanpak op Europese schaal voor een effectief programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling met het oog op een doeltreffende bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose in de ontwikkelingslanden, noch voor het vinden van optimale behandelingen die zijn toegesneden op de omstandigheden in de ontwikkelingslanden.
Amendement 41 Overweging 10 (10) De deelnemende staten, die streven naar een coherente aanpak op Europese schaal en een effectieve bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose, zijn het eens geworden over de totstandkoming van een partnerschap op het gebied van klinische proeven tussen de Europese landen en de ontwikkelingslanden teneinde qua mankracht en financiële middelen een kritieke massa te bereiken en tot een combinatie te komen van de in heel Europa in verschillende landen beschikbare deskundigheid en middelen die elkaar aanvullen.
(10) België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden (hierna "de deelnemende lidstaten" te noemen) en Noorwegen, die streven naar een coherente aanpak op Europese schaal en een effectieve bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose in de ontwikkelingslanden, hebben samen met ontwikkelingslanden het initiatief genomen tot het opzetten van een programma voor onderzoek en ontwikkeling met als titel "Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden" (European and Developing Countries Clinical Trials Partnership – hierna "het EDCTPprogramma" te noemen), teneinde qua mankracht en financiële middelen een kritieke massa te bereiken en tot een combinatie te komen van de in verschillende Europese landen en de ontwikkelingslanden beschikbare deskundigheid en middelen die elkaar aanvullen.
Amendement 42 Overweging 11 (11) De deelnemende staten hebben met het oog op de tenuitvoerlegging van dit partnerschap samen met ontwikkelingslanden een programma voor onderzoek en ontwikkeling opgezet met als 36 /PE 330.786
NL
Schrappen.
titel "Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden" (European and Developing Countries Clinical Trials Partnership – hierna "het EDCTP-programma" te noemen). Amendement 43 Overweging 11 bis (nieuw) (11 bis) In de geest van het zesde kaderprogramma dient de Gemeenschap het recht te hebben de voorwaarden vast te stellen voor een financiële bijdrage voor de deelneming van andere landen aan het EDCTP-programma tijdens de uitvoeringsfase, overeenkomstig de in deze beschikking vastgestelde regels en voorwaarden. Amendement 44 Overweging 12 (12) Het EDCTP-programma, waarvan de kosten door de deelnemende staten worden geraamd op 600 miljoen euro voor een periode van vijf jaar, heeft als doelstelling een snelle ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose ten behoeve van de ontwikkelingslanden, met name de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara. Het EDCTP-programma is opgezet met het oog op een betere samenwerking en netwerkvorming tussen de nationale Europese programma's, een snellere uitvoering van de klinische proeven met nieuwe producten in de ontwikkelingslanden, de bevordering van steun voor de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden en een aanvullende fondsenwerving voor de bestrijding van deze ziekten.
(12) Het EDCTP-programma, waarvoor een streefcijfer voor de totale kosten geldt van 600 miljoen euro voor een periode van vijf jaar, heeft als doelstelling een snelle ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose ten behoeve van de ontwikkelingslanden, met name de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara, en een algemene verbetering van de kwaliteit van het onderzoek naar deze ziekten. Het EDCTP-programma is opgezet met het oog op een betere samenwerking en netwerkvorming tussen de nationale Europese programma's, een snellere uitvoering van de klinische proeven met nieuwe producten, in het bijzonder met geneesmiddelen en vaccins, in de ontwikkelingslanden, de ondersteuning van de ontwikkeling en versterking van de capaciteiten in de ontwikkelingslanden, o.a. door het bevorderen van technologieoverdracht waar dit een geschikt middel is en het aanmoedigen van de deelname van de particuliere sector, en de mobilisering van aanvullende fondsen voor de bestrijding PE 330.786\ 37
NL
van deze ziekten, ook uit de particuliere sector. Door de aard van het programma zou een aanzienlijk deel van de middelen in de ontwikkelingslanden worden besteed. Amendement 45 Overweging 12 bis (nieuw) (12 bis) In een later stadium kan een soortgelijk initiatief worden opgezet voor andere veronachtzaamde ziekten waar met name de armen in de ontwikkelingslanden door worden getroffen, mits de lidstaten dergelijke programma's uitvoeren en het kaderprogramma in een overeenkomstige onderzoeksprioriteit voorziet. Amendement 46 Overweging 13 (13) De deelnemende staten zijn het eens geworden over het gezamenlijk opzetten van activiteiten voor een bijdrage tot het EDCTP-programma voor een periode van vijf jaar. De totale waarde van hun bijdrage wordt geraamd op 200 miljoen euro.
(13) De deelnemende lidstaten zijn het eens geworden over het coördineren en gezamenlijk uitvoeren van activiteiten voor een bijdrage tot het EDCTP-programma dat gepland is voor een periode van vijf jaar. De totale waarde van hun nationale deelneming wordt geraamd op 200 miljoen euro.
Amendement 47 Overweging 15 (15) Teneinde de effecten van het EDCTPprogramma op te voeren dient de Gemeenschap aan dit programma deel te nemen en een financiële bijdrage van 200 miljoen euro te leveren.
(15) Teneinde de effecten van het EDCTPprogramma op te voeren dient de Gemeenschap aan dit programma deel te nemen en een financiële bijdrage van ten hoogste 200 miljoen euro te leveren.
Amendement 48 Overweging 15 bis (nieuw) (15 bis) Om het effect van het EDCTPprogramma te verhogen, dient de Gemeenschap te streven naar synergieeffecten met aanverwante communautaire initiatieven op het gebied van de verbetering van de volksgezondheid in de ontwikkelingslanden, zodat deze hun klinische, regelgevende en gemeenschapscapaciteiten kunnen uitbreiden die zij nodig hebben om hun rol 38 /PE 330.786
NL
in het EDCTP-partnerschap doeltreffend te kunnen spelen. Amendement 49 Overweging 16 (16) De deelnemende staten hebben besloten een gemeenschappelijke structuur voor de uitvoering van het EDCTP-programma te creëren, die de enige begunstigde van de bijdrage van de Gemeenschap zal zijn. Deze structuur zal rechtspersoonlijkheid bezitten en zal garant staan voor de communautaire dimensie bij de uitvoering van het EDCTPprogramma.
(16) De deelnemende lidstaten hebben overeenstemming bereikt over een bestuursmodel met een partnerschapsraad, en een gemeenschappelijke structuur voor de uitvoering van het EDCTP-programma. De partnerschapsraad zal zorg dragen voor een evenwichtige inbreng van deskundigen uit de deelnemende Europese landen en de bij het EDCTP-programma betrokken ontwikkelingslanden alsmede voor het uitstippelen, ontwikkelen en plannen van de strategie van het programma, die door de gemeenschappelijke structuur moet worden goedgekeurd. De gemeenschappelijke structuur zal rechtspersoonlijkheid bezitten, zal garant staan voor de communautaire dimensie bij de uitvoering van het EDCTP-programma en zal de bijdrage van de Gemeenschap ontvangen.
Amendement 50 Overweging 18 (18) Aangezien het EDCTP-programma door verscheidene deelnemende staten gezamenlijk wordt uitgevoerd, dient te worden bepaald dat deze staten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van dit programma.
Schrappen.
Amendement 51 Overweging 19 (19) De onderzoekactiviteiten in het kader van het EDCTP-programma dienen te worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele ethische beginselen, met name degene die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
(19) De onderzoekactiviteiten in het kader van het EDCTP-programma dienen te worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele ethische beginselen, waaronder degene die tot uiting komen in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in PE 330.786\ 39
NL
toepassing van de beste klinische praktijken en de beginselen van gender mainstreaming en gelijke behandeling van mannen en vrouwen, Amendement 52 Overweging 19 bis (nieuw) (19 bis) Het is ook van belang dat de in het kader van het EDCTP-programma uitgevoerde onderzoeksactiviteiten in de behoeften van de ontwikkelingslanden voorzien en aansluiten bij het algehele beleid van de EU gericht op verbetering van de volksgezondheid en bestrijding van met armoede samenhangende ziektes in de ontwikkelingslanden. Amendement 53 Artikel 1, lid 1 1. Bij de uitvoering van het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (20022006) (hierna "het zesde kaderprogramma" te noemen), vastgesteld bij Besluit nr. …/…/EG, neemt de Gemeenschap financieel deel aan het onderzoek- en ontwikkelingsprogramma met als titel "Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden" (hierna "het EDCTPprogramma" te noemen) dat gezamenlijk wordt uitgevoerd door België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden (hierna "de deelnemende staten" te noemen).
1. Bij de uitvoering van het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (20022006) (hierna "het zesde kaderprogramma" te noemen), vastgesteld bij Besluit nr. 1513/2002/EG, neemt de Gemeenschap financieel deel aan het onderzoek- en ontwikkelingsprogramma met als titel "Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden" (hierna "het EDCTPprogramma" te noemen) dat gezamenlijk wordt uitgevoerd door verscheidene lidstaten (hierna "de deelnemende lidstaten" te noemen).
Amendement 54 Artikel 1, lid 2 2. De Gemeenschap stort een financiële bijdrage van ten hoogste 200 miljoen euro voor de duur van het zesde kaderprogramma. 40 /PE 330.786
NL
2. De Gemeenschap betaalt aan de gemeenschappelijke structuur een financiële bijdrage van ten hoogste 200 miljoen euro
voor de duur van het zesde kaderprogramma. Amendement 55 Artikel 1, lid 3 3. De financiële bijdrage van de Gemeenschap komt ten laste van de kredieten die zijn uitgetrokken voor de thematische prioriteit "Biowetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid" van het specifieke programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte" van het zesde kaderprogramma.
3. De financiële bijdrage van de Gemeenschap komt ten laste van de kredieten die zijn uitgetrokken voor de thematische prioriteit "Biowetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid" van het specifieke programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte (2002-2006)" van het zesde kaderprogramma.
Amendement 56 Artikel 2 1. De financiële bijdrage van de Gemeenschap is afhankelijk van de uitvoering van de in de bijlage van deze beschikking beschreven activiteiten van het EDCTP-programma en van de uitvoering van de op nationaal niveau door de deelnemende staten opgezette onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's. 2. De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt verstrekt aan de door de deelnemende staten gecreëerde structuur voor de uitvoering van het EDCTPprogramma (hierna "gemeenschappelijke structuur" te noemen), die rechtspersoonlijkheid bezit. 3. De uitvoeringsbepalingen voor de financiële deelname van de Gemeenschap en de regels inzake de intellectuele eigendomsrechten worden gezamenlijk vastgesteld via een tussen de Commissie en de gemeenschappelijke structuur te sluiten overeenkomst met inachtneming van het financieel reglement voor de begroting van de Gemeenschap.
Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap zijn a) de uitvoering van de in bijlage I van deze beschikking beschreven activiteiten van het EDCTP-programma; b) de uitvoering en coördinatie van de op nationaal niveau door de deelnemende lidstaten opgezette onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's en -activiteiten; c) de deelnemende lidstaten of de door de deelnemende lidstaten aangewezen organisaties beschikken over een structuur met rechtspersoonlijkheid (in deze beschikking "gemeenschappelijke structuur" te noemen) gecreëerd, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het EDCTPprogramma en voor de ontvangst en toewijzing van en het toezicht op de financiële bijdrage van de Gemeenschap; d) vaststelling van een bestuursmodel voor het EDCTP-programma overeenkomstig de in bijlage Ibis van deze beschikking vermelde richtsnoeren; e) waarborg van een grote mate van betrokkenheid van de ontwikkelingslanden; f) een zeer hoog wetenschappelijk niveau en eerbiediging van ethische beginselen overeenkomstig de algemene beginselen van het zesde kaderprogramma; PE 330.786\ 41
NL
g) bepalingen inzake de intellectueleeigendomsrechten die beogen ervoor te zorgen dat de bevolking in de ontwikkelingslanden op eenvoudige en betaalbare wijze toegang heeft tot de onderzoeksresultaten die zijn verkregen met activiteiten in het kader van het EDCTPprogramma, en tot de producten die rechtstreeks afgeleid zijn van deze resultaten. Amendement 57 Artikel 2 bis (nieuw) Artikel 2 bis De regeling betreffende de financiële deelname van de Gemeenschap en de regels inzake financiële aansprakelijkheid en intellectuele eigendomsrechten worden gezamenlijk vastgesteld via een tussen de Commissie en de gemeenschappelijke structuur te sluiten overeenkomst, met inachtneming van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen. Amendement 58 Artikel 3 Artikel 3
Schrappen.
De deelnemende staten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de uitvoering van de in de bijlage beschreven activiteiten. Amendement 59 Artikel 4 De Commissie en de Rekenkamer kunnen via hun ambtenaren of andere personeelsleden alle nodige controles en inspecties verrichten om een goed beheer van de communautaire middelen te waarborgen en de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude of onregelmatigheden te beschermen. Daartoe stellen de deelnemende staten en de gemeenschappelijke structuur alle benodigde 42 /PE 330.786
NL
De Commissie en de Rekenkamer kunnen via hun ambtenaren of andere personeelsleden alle nodige controles en inspecties verrichten om een goed beheer van de communautaire middelen te waarborgen en de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude of onregelmatigheden te beschermen. Daartoe stellen de deelnemende lidstaten en/of de gemeenschappelijke structuur alle benodigde
documenten ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer.
documenten ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer. Amendement 60 Artikel 5
De Commissie verstrekt het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer alle relevante informatie en verzoekt de deelnemende staten en de gemeenschappelijke structuur haar alle aanvullende informatie te verstrekken die het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer over het financiële beheer van de gemeenschappelijke structuur wensen te ontvangen.
De Commissie verstrekt het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer alle relevante informatie. De deelnemende lidstaten wordt verzocht via de gemeenschappelijke structuur alle aanvullende informatie aan de Commissie te verstrekken die het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer over het financiële beheer van de gemeenschappelijke structuur wensen te ontvangen.
Amendement 61 Artikel 5 bis (nieuw) Artikel 5 bis Deze beschikking is van toepassing op iedere lidstaat die tot de gemeenschappelijke structuur toetreedt nadat deze in het leven is geroepen. Amendement 62 Artikel 5 ter (nieuw) Artikel 5 ter De voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap ten aanzien van de deelneming aan het EDCTPprogramma door een bij het zesde kaderprogramma betrokken land of, wanneer dit voor de uitvoering van het EDCTP-programma van wezenlijk belang is, door enig ander land, kunnen door de Gemeenschap worden overeengekomen aan de hand van het bepaalde in deze beschikking en in eventuele uitvoeringsvoorschriften en -regelingen. Amendement 63 Artikel 5 quater (nieuw) Artikel 5 quater Het overeenkomstig artikel 173 van het PE 330.786\ 43
NL
Verdrag aan het Europees Parlement en de Raad uit te brengen jaarverslag over het zesde kaderprogramma bevat een samenvatting van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van het EDCTP-programma. Deze samenvatting maakt ook deel uit van het periodieke voortgangsverslag over het EGactieprogramma ter bestrijding van HIV/AIDS, malaria en tuberculose in het kader van de armoedebestrijding inzake overdraagbare ziektes in het kader van de terugdringing van de armoede. Aan het einde van de periode van vijf jaar voert de Commissie een evaluatie uit van het EDCTP-programma. De resultaten van deze evaluatie worden aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld. Amendement 64 Bijlage I, punt 2 2. Activiteiten die rechtstreeks verband houden met de ontwikkeling van nieuwe producten tegen de drie ziekten (HIV/AIDS, malaria en tuberculose):
- ondersteuning van klinische proeven in de ontwikkelingslanden; - ondersteuning van de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden.
2. O&O-activiteiten die rechtstreeks verband houden met de ontwikkeling van nieuwe producten en de verbetering van bestaande producten tegen de drie ziekten (HIV/AIDS, malaria en tuberculose), die op de specifieke behoeften van de ontwikkelingslanden toegesneden zijn, d.w.z. doeltreffend, eenvoudig te gebruiken en zo betaalbaar mogelijk zijn.: - ondersteuning van klinische proeven in de ontwikkelingslanden, waarbij bij de voorbereiding van de proeven rekening wordt gehouden met begeleidende infecties en voldoende aandacht wordt besteed aan de seksuele en reproductieve gezondheid; - ondersteuning van de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden.
Amendement 65 Bijlage I, punt 3, streepje 2 - werkzaamheden in verband met het verkrijgen van de benodigde middelen om mogelijk te maken dat het EDCTPprogramma zich (ook na de door deze beschikking bestreken periode) volgens de
44 /PE 330.786
NL
- werkzaamheden in verband met het verkrijgen van de benodigde middelen, ook uit de particuliere sector, om mogelijk te maken dat het EDCTP-programma zich (ook na de door deze beschikking bestreken
planning ontwikkelt.
periode) volgens de planning ontwikkelt. Amendement 66 Bijlage, punt 3, streepje 2 bis (nieuw) - het regelmatig opstellen van een verslag over de uitvoering van het programma, met bijzondere aandacht voor de waarde ervan voor het openbaar belang. Amendement 67 Bijlage I bis (nieuw) Bijlage I bis Richtsnoeren voor het bestuursmodel van het EDCTP-programma Dit model dient de volgende onderdelen te omvatten: 1. Een "partnerschapsraad", die de uitvoering van de door de gemeenschappelijke structuur goed te keuren strategie dient uit te stippelen, te ontwikkelen en te plannen. De raad dient te bestaan uit een evenwichtig aantal deskundigen uit de deelnemende Europese landen en uit de ontwikkelingslanden die bij het programma betrokken zijn. Tevens dienen in de raad zitting te hebben vertegenwoordigers van de Commissie en deskundigen van openbare of particuliere instanties die bij het programma betrokken zijn, en eventueel van andere internationale programma's/organisaties, zoals de WHO.
PE 330.786\ 45
NL
P5_TA-PROV(2003)0124 Afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen (COM(2002) 449 – C5-0411/2002 – 2002/0198(CNS)) (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 4491), – gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, overeenkomstig welk artikel de Raad het Parlement heeft geraadpleegd (C5-0411/2002), – gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0043/2003), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. verzoekt de Raad het Parlement opnieuw te raadplegen ingeval hij voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB C 331 E van 31.12.2002, blz. 121.
46 /PE 330.786
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 2 Overweging 1 bis (nieuw) (1 bis) Haaien vormen een belangrijk onderdeel van een gezond zee-ecosysteem. Amendementen 3 en 17 Overweging 2 (2) Vissen van de taxon Elasmobranchii, die haaien, vleten, roggen en verwante soorten omvat, zijn gewoonlijk erg kwetsbaar voor exploitatie wegens de kenmerken van hun levenscyclus. De meeste van deze soorten worden door communautaire vaartuigen vaak gevangen als bijvangst bij de gerichte visserij op soorten met een hogere waarde.
(2) Vissen van het taxon Elasmobranchii, die haaien, vleten en roggen omvat, zijn gewoonlijk erg kwetsbaar voor exploitatie wegens de kenmerken van hun levenscyclus.
Amendement 1 Visum 4 (nieuw) Het Parlement drong in paragraaf 41 van zijn resolutie van 17 januari 2002 over het Groenboek van de Commissie over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid1 aan op maatregelen ter zake. ---------(1)
PB C 271 E van 7.11.2002, blz. 401.
Amendement 6 Overweging 6 (6) Er dienen dringend maatregelen te worden genomen om de uitbreiding van de praktijk van het vinnen van haaien te beperken of te voorkomen en het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen zou derhalve moeten worden verboden. Gezien de praktische moeilijkheden wat betreft het identificeren van de soorten aan de hand van afgesneden vinnen, zou dit
(6) Er dienen dringend maatregelen te worden genomen om de uitbreiding van de praktijk van het vinnen van haaien te beperken of te voorkomen en het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen zou derhalve moeten worden verboden. Gezien de praktische moeilijkheden wat betreft het identificeren van de soorten aan de hand van afgesneden vinnen, zou dit PE 330.786\ 47
NL
verbod moeten gelden voor alle Elasmobranchii, behalve ten aanzien van het afsnijden van roggenvleugels.
verbod moeten gelden voor alle haaisoorten.
Amendement 7 Overweging 9 (9) De problemen waartoe de praktijk van het vinnen van haaien aanleiding geeft, doen zich ook buiten de communautaire wateren voor. Het is gepast dat de Gemeenschap zich in dezelfde mate inzet voor de instandhouding van de bestanden in alle wateren. Deze verordening zou derhalve moeten gelden voor alle communautaire vaartuigen.
(9) De problemen waartoe de praktijk van het vinnen van haaien aanleiding geeft, doen zich ook buiten de communautaire wateren voor. Het is gepast dat de Gemeenschap zich in dezelfde mate inzet voor de instandhouding van de bestanden in alle wateren. Deze verordening zou derhalve moeten gelden voor alle communautaire vaartuigen en de vertegenwoordigers van de Gemeenschap zouden, binnen het kader van de regionale visserijorganisaties waarin de Gemeenschap participeert, moeten ijveren voor een ruimere toepassing van de inhoud van deze verordening op die derde landen die nog geen soortgelijke maatregelen hebben genomen.
Amendement 22 Overweging 9 bis (nieuw) (9 bis) De Commissie dient vóór 31 december 2003 een alomvattend actieplan te hebben uitgewerkt voor het behoud en de duurzame exploitatie van Elasmobranchii, in overeenstemming met de FAO-gedragscode voor verantwoorde visserij en het internationale actieplan van de FAO voor de instandhouding en het beheer van de haaienstand; Amendement 8 Artikel 1, alinea 1 bis (nieuw) Deze verordening moet worden opgenomen in de visserijovereenkomsten tussen EU-lidstaten en landen van buiten de EU. Amendement 9 Artikel 2, punt 2
48 /PE 330.786
NL
(2) "haai": alle vissen van de taxon Elasmobranchii;
(2) "haai": alle vissen van het taxon haaisoorten;
Amendement 23 Artikel 2, punt 3 bis (nieuw) (3 bis) "vinnen": het verwijderen van de vinnen van een haai en het overboordwerpen van het lichaam in zee; Amendement 10 Artikel 3, lid 1 1. Het is verboden haaienvinnen aan boord van vaartuigen af te snijden of haaienvinnen aan boord te houden, over te laden of aan te landen.
Het is verboden haaienvinnen aan boord van vaartuigen af te snijden of haaienvinnen aan boord te houden, over te laden of aan te landen, indien de rest van het lichaam overboord is gegooid..
Amendement 11 Artikel 4, lid 1 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1 en, met inachtneming van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4, kan worden toegestaan dat op vaartuigen die in het bezit zijn van een speciaal visdocument haaienvinnen aan boord worden afgesneden en dat dergelijke vaartuigen haaienvinnen aan boord houden, overladen of aanlanden.
1. Met inachtneming van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4, kan worden toegestaan dat op vaartuigen die in het bezit zijn van een speciaal visdocument haaienvinnen aan boord worden afgesneden en dat dergelijke vaartuigen haaienvinnen aan boord houden, overladen of aanlanden.
Amendement 25 Artikel 4, lid 2 Een dergelijk speciaal visdocument wordt slechts afgegeven aan vissersvaartuigen die hebben aangetoond dat zij in staat zijn alle delen van haaien te benutten en die de noodzaak hebben aangetoond om haaienvinnen en de andere delen van haaien aan boord afzonderlijk te verwerken.
Een dergelijk speciaal visdocument wordt slechts afgegeven aan vissersvaartuigen die hebben:
(a) aangetoond dat zij in staat zijn alle delen van haaien te benutten (b) ) hebben aangetoond dat zij over de faciliteiten beschikken om haaienvinnen en de andere delen van haaien aan boord PE 330.786\ 49
NL
afzonderlijk te verwerken en c) hebben aangetoond dat zij een door de lidstaat goedgekeurd traceerbaarheidssysteem hanteren, opdat de samenstellende delen van elke haai afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd. Amendement 12 Artikel 4, lid 3 3. Vaartuigen met een geldig speciaal visdocument mogen de andere delen van haaien dan vinnen, na het verwijderen van de ingewanden en het afsnijden van de vinnen, niet terug in zee gooien. De afgesneden haaienvinnen moeten aan boord worden gehouden, aangeland of overgeladen, samen met het overeenkomende gewicht van de andere delen van de haaien.
3. Vaartuigen met een geldig speciaal visdocument mogen de andere delen van haaien dan vinnen, na het verwijderen van de ingewanden, het afhakken van de kop en het afsnijden van de vinnen, niet terug in zee gooien. De afgesneden haaienvinnen moeten ofwel aan boord worden gehouden, aangeland of overgeladen, samen met het overeenkomende gewicht van de andere delen van de haaien, ofwel vergezeld gaan van een document waaruit blijkt dat de desbetreffende lichaamsdelen op de markt zijn gebracht.
Amendement 13 Artikel 4, lid 4 4. Alle haaienvinnen en alle andere delen van haaien aan boord van een vaartuig moeten tegelijkertijd worden overgeladen of aangeland.
4. Alle haaienvinnen en alle andere delen van haaien aan boord van een vaartuig moeten tegelijkertijd, ofwel afzonderlijk in verschillende havens, worden overgeladen of aangeland.
Amendement 14 Artikel 5, lid 1 1. Voor de toepassing van artikel 4, lid 3, mag het gewicht van de haaienvinnen niet groter zijn dan 5 % van het totaalgewicht van de andere delen van de haaien, na verwijdering van de ingewanden.
1. Voor de toepassing van artikel 4, lid 3, mag het gewicht van de haaienvinnen niet groter zijn dan 5 % van het levend gewicht, behalve in het geval van de blauwe haai (Prionace Glauca), waar dit 6% zal bedragen.
Amendement 15 Artikel 5, lid 2, alinea 1 2. De kapiteins van vaartuigen die in het 50 /PE 330.786
NL
2. Naast de in artikel 4, lid 2 genoemde
bezit zijn van een geldig speciaal visdocument houden gegevens bij van het gewicht van de haaienvinnen en van dat van de andere delen van de haaien, na verwijdering van de ingewanden, die aan boord van hun vaartuig worden gehouden, worden overgeladen of worden aangeland.
traceerbaarheidsvereisten houden de kapiteins van vaartuigen die in het bezit zijn van een geldig speciaal visdocument gegevens bij van het gewicht van de haaienvinnen en van dat van de andere delen van de haaien, na verwijdering van de ingewanden, die aan boord van hun vaartuig worden gehouden, worden overgeladen of worden aangeland.
Amendement 29 Artikel 5 bis (nieuw) Artikel 5 bis Bijhouden van gegevens over aan boord gehouden en overboord gezette haaienvangsten Alle vaartuigen moeten een gedetailleerd logboek bijhouden, waarbij naar soort wordt onderscheiden, met vermelding van het gewicht van haaien die aan boord worden gehouden, die verscheept worden, die aan land worden gebracht of die over boord worden gezet als bijvangst.
Amendement 16 Artikel 5 ter (nieuw) Artikel 5 ter Toetsing en verslaglegging De bepalingen van deze verordening worden op basis van verbeterde vangstgegevens en inspectierapporten getoetst. Vervolgens zal er uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening verslag worden uitgebracht aan de lidstaten en het Europees Parlement.
PE 330.786\ 51
NL
P5_TA-PROV(2003)0125 Wijziging van het statuut van de ambtenaren * Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (COM(2002) 213 – C5-0262/2002 – 2002/0100(CNS)) Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd1 : Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 1 bis en 1 ter (nieuw) (1 bis) De wijzigingen van het huidige statuut behelzen een overgangsperiode gedurende welke het nodig is in een snel en transparant mechanisme voor de overgang naar de nieuwe regeling te voorzien, bij behoud van de bestaande rechten van de ambtenaren. (1 ter) Aangezien de nieuwe loopbaanstructuur een herinschaling van ambtenaren inhoudt, is een algemene herziening van de functieomschrijvingen alsmede van de functies en betrekkingen binnen de communautaire instellingen noodzakelijk.
Amendement 2 Overweging 2 bis (nieuw) (2 bis) Het huidige systeem, waarbij op de pensioenen een aanpassingscoëfficiënt wordt toegepast afhankelijk van de woonplaats van de gepensioneerde: a) druist in tegen het gelijkheidsbeginsel, aangezien alle ambtenaren dezelfde bijdrage betalen, en dus recht hebben op hetzelfde pensioen; 1
Na aanneming van de amendementen werd de zaak overeenkomstig artikel 69, lid 2 van het Reglement voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde commissie terugverwezen (A50069/2003).
52 /PE 330.786
NL
b) druist in tegen het beginsel van vrije vestiging, dat zou worden ondermijnd indien de pensioenen zouden verschillen naargelang van de woonplaats; c) zou het systeem nog duurder maken, omdat het zou leiden tot meer bureaucratie voor de berekening van de pensioenen en het controleren van de echtheid van de verklaringen betreffende de woonplaats, teneinde fraude tegen te gaan.
Amendement 3 Overweging 2 ter (nieuw) (2 ter) De aanpassingscoëfficiënt voor de pensioenen, afhankelijk van de woonplaats van de gepensioneerde, dient bijgevolg helemaal te worden afgeschaft, in plaats van een nieuwe aanpassingcoëfficiënt in te voeren die uitsluitend voor de gepensioneerden zou gelden, en die zou leiden tot een aanzienlijke daling van de pensioenen. Amendement 4 Overweging 2 quater (nieuw) (2 quater) De opneming van de "methode" van aanpassing van de bezoldigingen, het systeem van programmering van de bevorderingen waarin is voorzien in artikel 6, lid 2, en het pensioenstelsel vormen een billijke en redelijke compensatie voor de beperking van de salaristrapverhogingen en de rationalisering van de toelagen en vergoedingen, en dienen dan ook te worden beschouwd als een integrerend deel van het hervormingspakket. Amendement 5 Overweging 2 quinquies (nieuw) (2 quinquies) Een in termen van bezoldigingen en pensioenen billijk globaal pakket is onontbeerlijk om te garanderen dat de beste krachten dingen naar een functie bij een onafhankelijk en permanent PE 330.786\ 53
NL
Europees openbaar ambt. Amendement 6 Overweging 2 sexies (2 sexies) Ambtenaren dienen zich onpartijdig en conform het beginsel van gelijke behandeling te gedragen, met name wanneer zij beslissingen moeten nemen waarbij een zekere beoordelingsmarge bestaat. Amendement 7 BIJLAGE I, PUNT 3 Artikel 1 ter (Statuut van de ambtenaren) Tenzij in dit statuut anders is aangegeven, zijn
Tenzij in dit statuut anders is aangegeven, zijn
- het Economisch en Sociaal Comité, - het Comité van de regio's, - de Europese ombudsman, - de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming en - de organen van de Gemeenschap waarop dit statuut van toepassing is krachtens de besluiten waarbij zij zijn opgericht (hierna te noemen "de organen")
- het Europees Economisch en Sociaal Comité, - het Comité van de regio's, - de Europese ombudsman, - de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming en - de organen van de Gemeenschap waarop dit statuut van toepassing is krachtens de besluiten waarbij zij zijn opgericht (hierna te noemen "de organen")
voor de toepassing van dit statuut gelijkgesteld met de instellingen van de Gemeenschap."
voor de toepassing van dit statuut gelijkgesteld met de instellingen van de Gemeenschap. Het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen wordt bij hun selectieprocedures betrokken om te waarborgen dat daarvoor eenvormige voorschriften gelden, met name in het geval van de organen.
Amendement 8 BIJLAGE I, PUNT 3 Artikel 1 ter, alinea 2 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) Het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen kan op verzoek van de instellingen de nodige technische assistentie verlenen bij de organisatie van interne onderzoeken.
54 /PE 330.786
NL
Amendement 9 BIJLAGE I, PUNT 3 Artikel 1 ter, alinea 2 ter (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) Het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen kan betrokken worden bij selectieprocedures ter aanwerving van tijdelijke functionarissen, aangesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, onder c) van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, ter assistentie van een politieke fractie van het Europees Parlement, ten einde te waarborgen dat dezelfde normen worden toegepast als bij de selectie van statutair personeel. Amendement 10 BIJLAGE I, PUNT 5, LETTER A) Artikel 1 quinquies, lid 1, alinea 1 (Statuut van de ambtenaren) 1. Voor de toepassing van het statuut, is iedere vorm van discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden.
1. Voor de toepassing van het statuut, is elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden.
Amendement 11 BIJLAGE I, PUNT 7, LETTER c) Artikel 2, lid 2 (Statuut van de ambtenaren) c) Er wordt een lid 2 toegevoegd: "2. Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toekennen.
c) Er wordt een lid 2 toegevoegd: "2. Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toekennen. Het nemen van besluiten betreffende de benoeming, bevordering, indeling en overgang van ambtenaren of andere personeelsleden van een instelling, PE 330.786\ 55
NL
of inzake sancties, kan evenwel niet aan een andere instelling of een interinstitutioneel orgaan worden overgelaten". Amendement 12 BIJLAGE I, PUNT 8 Artikel 5, lid 2 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) "2 bis. In afwijking van de leden 1 en 2 mogen afzonderlijke instellingen met specifieke behoeften na raadpleging van het Comité voor het Statuut een functiegroep ADL creëren, die tien rangen omvat, overeenkomend met functies op taalkundig gebied (vertaling en vertolking)." Amendement 13 BIJLAGE I, PUNT 8 Artikel 5, lid 2 ter (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) 2 ter. In afwijking van de leden 1 en 2 worden, na raadpleging van het Comité voor het Statuut, in de loopbaan AST 1 tot AST 3 basisfuncties geschapen voor specifieke, door elke instelling omschreven taken. Amendement 14 BIJLAGE I, PUNT 8 Artikel 5, lid 3 (Statuut van de ambtenaren) 8. Artikel 5, lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
8. Artikel 5, lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
"3. Voor aanstelling in een ambt moet ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a) voor de functiegroep AST - een diploma bezitten van hoger onderwijs, - een diploma bezitten van hoger middelbaar onderwijs en een bruikbare beroepservaring van ten minste drie jaar hebben opgedaan, of - een gelijkwaardige beroepservaring hebben opgedaan.
"3. Voor aanstelling in een ambt moet ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a) voor de functiegroep AST - een diploma bezitten van hoger onderwijs, - een diploma bezitten van hoger middelbaar onderwijs en een bruikbare beroepservaring van ten minste drie jaar hebben opgedaan.
56 /PE 330.786
NL
b) voor de functiegroep AD, - een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar hebben gevolgd en hetzij een bruikbare beroepservaring van ten minste een jaar hebben opgedaan, hetzij een aanvullende universitaire opleiding van een jaar hebben gevolgd, of - een gelijkwaardige beroepservaring hebben opgedaan.
b) voor de functiegroepen AD en ADL, - een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar hebben gevolgd en hetzij een bruikbare beroepservaring van ten minste een jaar hebben opgedaan, hetzij een aanvullende universitaire opleiding van een jaar hebben gevolgd.
Amendement 15 BIJLAGE I, PUNT 8 Artikel 5, lid 3, letter b bis) (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) b bis) voor de in lid 2 ter omschreven taken - een diploma van middelbaar onderwijs bezitten, of - een gelijkwaardige beroepservaring hebben opgedaan. Amendement 16 BIJLAGE I, PUNT 10, letter -a) (nieuw) Artikel 9, lid 1, letter -a) (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) -a) In lid 1 wordt een letter -a) toegevoegd: "-a) voor elk tot aanstelling bevoegd gezag: - een personeelscomité, zo nodig verdeeld in afdelingen voor elke standplaats van het personeel;" Amendement 63 BIJLAGE I, PUNT 15 Artikel 12 bis (Statuut van de ambtenaren) 1. De ambtenaar onthoudt zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie.
1. De ambtenaar onthoudt zich van iedere vorm van intimidatie als hieronder beschreven:
2. Onder "psychisch geweld" wordt iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag verstaan dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de
2. "Psychisch geweld": iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de persoonlijkheid, de PE 330.786\ 57
NL
persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten.
waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten.
3. Onder "seksuele intimidatie" wordt de situatie verstaan waarin zich enige vorm van ongewenst gedrag van seksuele aard voordoet, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren. Seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 1 quinquies, lid 1.
3. "Intimidatie": wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met het geslacht van de persoon en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
3 bis. "Seksuele intimidatie": wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, nonverbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd. 3 ter. Intimidatie en seksuele intimidatie worden beschouwd als discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 1 quinquies, lid 1, en zijn derhalve verboden. Het feit dat een persoon zulk gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat, mag niet ten grondslag liggen aan de beslissing die die persoon treft. Een opdracht tot het discrimineren van personen op basis van geslacht wordt beschouwd als discriminatie.
Amendement 18 BIJLAGE I, PUNT 18 Artikel 15, lid 2 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) 2 bis. Een ambtenaar aan wie daartoe verlof om redenen van persoonlijke aard wordt toegekend behoudt tijdens deze verlofperiode zijn rechten op overgang naar een hogere salaristrap." Amendement 19 BIJLAGE I, PUNT 21 58 /PE 330.786
NL
Artikel 17 bis (Statuut van de ambtenaren) De ambtenaar die enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Gemeenschappen, alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 17, het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan van tevoren schriftelijk in kennis stellen. Alleen wanneer de betrokken publicatie van die aard is dat de belangen van de Gemeenschappen daardoor ernstig kunnen worden geschaad, kan het tot aanstelling bevoegde gezag weigeren machtiging te verlenen. Het tot aanstelling bevoegde gezag geeft de ambtenaar binnen dertig werkdagen kennis van zijn besluit ter zake. Als deze kennisgeving niet binnen dertig werkdagen heeft plaatsgevonden, wordt de machtiging geacht te zijn toegekend."
De ambtenaar die enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Gemeenschappen, alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 17, het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan van tevoren schriftelijk in kennis stellen."
Amendement 20 BIJLAGE I, PUNT 26 Artikel 22 quater (Statuut van de ambtenaren) "Artikel 22 quater
"Artikel 22 quater
De in artikel 22 ter bedoelde bescherming doet niet af aan de persoonlijke aansprakelijkheid die eventueel krachtens de ter zake geldende nationale bepalingen rust op de ambtenaar die de informatie heeft bekendgemaakt.
De in de artikelen 22 bis en 22 ter bedoelde bescherming doet niet af aan de persoonlijke aansprakelijkheid die eventueel krachtens het toepasselijke nationale strafrecht of de wettelijke bepalingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid rust op de ambtenaar die de informatie heeft bekendgemaakt. Waar van toepassing, kunnen de instellingen besluiten tot betaling van een vergoeding voor het geldelijke en/of niet-geldelijke verlies dat is geleden door een ambtenaar die het slachtoffer is geworden van opzettelijk valse beschuldigingen. In elk geval wordt een tuchtprocedure ingeleid, wanneer informatie als bedoeld in de artikelen 22 bis en 22 ter om kwaadwillige redenen is doorgegeven of openbaar gemaakt." PE 330.786\ 59
NL
Amendement 21 BIJLAGE I, PUNT 28 Artikel 24 bis (Statuut van de ambtenaren) 28) De laatste twee alinea's van artikel 24 worden een nieuw artikel 24 bis.
28) De laatste twee alinea's van artikel 24 worden een nieuw artikel 24 bis, dat als volgt komt te luiden: "De Gemeenschappen zorgen voor de bijen nascholing van de ambtenaar, voorzover dit verenigbaar is met de eisen van een goede werking der diensten en in overeenstemming met haar eigen belangen. Voor de verdere loopbaan kan met deze bijen nascholing rekening worden gehouden."
Amendement 22 BIJLAGE I, PUNT 30 Artikel 25, alinea 3 (Statuut van de ambtenaren) In de derde alinea van artikel 25 worden de woorden "worden onmiddellijk bekendgemaakt op de aankondigingsborden in de gebouwen van de instelling waartoe hij behoort, en in het Maandblad voor het personeel der Gemeenschappen." Vervangen door de woorden "worden ter kennis gebracht van het personeel van de instelling waartoe hij behoort".
In de derde alinea van artikel 25 worden de woorden "worden onmiddellijk bekendgemaakt op de aankondigingsborden in de gebouwen van de instelling waartoe hij behoort, en in het Maandblad voor het personeel der Gemeenschappen." vervangen door de woorden "worden ter kennis gebracht van het personeel van de instelling waartoe hij behoort en gepubliceerd in het Maandblad voor het personeel der Gemeenschappen".
Amendement 23 BIJLAGE I, PUNT 31, LETTER b) Artikel 26, alinea 4 (Statuut van de ambtenaren) b) In de vierde alinea wordt na de woorden "opvattingen van de ambtenaar" de volgende zinsnede ingevoegd:
b) In de vierde alinea wordt na de woorden "opvattingen van de ambtenaar" de volgende zinsnede ingevoegd:
", van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele geaardheid, tenzij de betrokken gegevens door de ambtenaar zelf zijn verstrekt en met diens goedkeuring in het persoonsdossier zijn opgenomen."
", van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele geaardheid."
60 /PE 330.786
NL
Amendement 24 BIJLAGE I, PUNT 31, LETTER c) Artikel 26, alinea 6 (Statuut van de ambtenaren) c) Aan de zesde alinea worden de volgende woorden toegevoegd: "en daarvan eventueel een kopie te maken".
c) Aan de zesde alinea worden de volgende woorden toegevoegd: "en daarvan een kopie te maken".
Amendement 25 BIJLAGE I, PUNT 34, LETTER a) BIS (nieuw) Artikel 29, lid 1 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) a bis) Er wordt een nieuw lid 1 bis opgenomen: "1 bis. In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder a) (i) onderzoekt het tot aanstelling bevoegde gezag de mogelijkheid, respectievelijk in afwijking van het bepaalde in lid 1, onder b) kan het tot aanstelling bevoegde gezag de mogelijkheid onderzoeken tot bezetting van een vacature door tijdelijke functionarissen, aangesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, onder c) van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen ter assistentie van een politieke fractie in het Europees Parlement of in het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's, tot ambtenaar te benoemen, indien zij met succes een selectieprocedure doorlopen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 ter, lid 2, alinea 2 ter van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, en zij als tijdelijk functionaris gedurende meer dan zeven jaar in dienst zijn."
Amendement 26 BIJLAGE I, PUNT 35 Artikel 31, lid 2 (Statuut van de ambtenaren) 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8. Bij wijze van uitzondering kunnen PE 330.786\ 61
NL
AD 8.
ambtenaren in naar behoren gemotiveerde omstandigheden tot in rang AD 11 worden aangeworven, mits zij kunnen aantonen over overeenkomstige beroepservaring te beschikken. Aanwerving in deze rangen is toegestaan voor ten hoogste 5% van het aantal opengevallen of nieuwe plaatsen. Amendement 27 BIJLAGE I, PUNT 42, LETTER b) EN b) BIS (nieuw) Artikel 31, lid 2 (Statuut van de ambtenaren)
b) In de zesde alinea worden na het woord "aanpassingscoëfficiënt" de woorden "voor de pensioenen" ingevoegd.
b) In de zesde alinea worden na het woord "aanpassingscoëfficiënt" de woorden "gelijk aan 100, of de rechthebbende zijn woonplaats kiest in een lidstaat van de Gemeenschappen, of niet " ingevoegd. b bis) De zevende alinea schrappen.
Amendement 28 BIJLAGE I, PUNT 45 Artikel 44, alinea 1 bis (Statuut van de ambtenaren) Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij op het ogenblik dat de benoeming ingaat over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang moet leiden tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris met een bedrag berekend op basis van het percentage dat wordt toegepast bij de overgang van de eerste naar de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt, of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering dienovereenkomstig verhoogd.
Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot afdelingshoofd, tot ordonnateur, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij op het ogenblik dat de benoeming ingaat over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang moet leiden tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris met een bedrag berekend op basis van het percentage dat wordt toegepast bij de overgang van de eerste naar de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt, of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering dienovereenkomstig verhoogd.
Amendement 29 BIJLAGE I, PUNT 46 Artikel 45 bis, lid 1 (Statuut van de ambtenaren) 62 /PE 330.786
NL
1. Een ambtenaar van functiegroep AST die ten minste in rang 5 is ingedeeld, kan door overplaatsing in de zin van artikel 29, naar functiegroep AD overgaan, mits hij een reeks opleidingsmodules van een hoger niveau heeft gevolgd, waardoor hij een niveau heeft bereikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat overeenkomstig artikel 5, lid 3 vereist is. De instellingen stellen in algemene uitvoeringsbepalingen vast op welke wijze deze bepalingen, met name wat betreft opleiding en overplaatsing, en rekening houdend met de loopbaanontwikkeling, moeten worden toegepast.
1. Een ambtenaar van functiegroep AST die ten minste in rang 5 is ingedeeld, kan door overplaatsing in de zin van artikel 29, naar functiegroep AD overgaan, mits hij een reeks opleidingsmodules van een hoger niveau heeft gevolgd, waardoor hij een niveau heeft bereikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder b) vereist is. De instellingen stellen in algemene uitvoeringsbepalingen vast op welke wijze deze bepalingen, met name wat betreft opleiding en overplaatsing, en rekening houdend met de loopbaanontwikkeling, moeten worden toegepast.
Amendement 30 BIJLAGE I, PUNT 46 Artikel 45 bis, lid 2 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) 2 bis. Het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen bepaalt de voorwaarden voor de toepassing van lid 1, met name met betrekking tot de vereiste opleiding op universitair niveau. Amendement 33 BIJLAGE I, PUNT 61 Artikel 59, lid 1, alinea 2 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) Als bij de controle wordt vastgesteld dat de ambtenaar in staat is te werken, wordt zijn afwezigheid met ingang van de datum van de medische controle als ongeoorloofd beschouwd.
Amendement 34 BIJLAGE I, PUNT 61 Artikel 59, lid 2, alinea 1 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) Indien de onafhankelijke arts in zijn advies tot de conclusie komt dat de ambtenaar in staat is het werk te hervatten, wordt zijn afwezigheid met ingang van de datum van dat advies als ongeoorloofd beschouwd. Bij ontstentenis PE 330.786\ 63
NL
van een advies wordt zijn afwezigheid als ongeoorloofd beschouwd vanaf de dertiende dag van de afwezigheid wegens ziekte zonder medisch attest.
Amendement 35 BIJLAGE I, PUNT 61 Artikel 59, lid 3, alinea 1 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) Onverminderd de eventuele toepassing van de tuchtvoorschriften wordt een uit hoofde van de leden 1, 2 en 3 als ongeoorloofd beschouwde afwezigheid in mindering gebracht op het jaarlijks verlof van de betrokken ambtenaar. Indien de ambtenaar geen recht op verlof meer heeft, wordt zijn bezoldiging voor de overeenkomstige periode ingehouden.
Amendement 36 BIJLAGE I, PUNT 75, LETTER a), PUNT i BIS (nieuw) Artikel 82, lid 1, alinea’s 2 en 3 (Statuut van de ambtenaren) i. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:
i. De tweede alinea wordt als volgt vervangen:
- [niet van toepassing voor het Nederlands]
“De toegepaste aanpassingscoëfficiënt is gelijk aan 100, in welk land de pensioengerechtigde zijn woonplaats ook heeft."
- Tussen de woorden "aanpassingscoëfficiënt" en "toegepast" worden de woorden "voor de pensioenen" ingevoegd. - De woorden "zijn woonplaats te hebben" worden vervangen door de woorden "zijn hoofdverblijfplaats te hebben gevestigd". De volgende zin wordt toegevoegd: "Deze aanpassingscoëfficiënten worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in bijlage XI." i bis. De derde alinea wordt geschrapt.
Amendement 37 64 /PE 330.786
NL
BIJLAGE I, PUNT 89 Bijlage I, punt A (statuut van de ambtenaren) Door de Commissie voorgestelde tekst A. Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 3 bedoelde functiegroepen Functiegroep AD Directeur-generaal AD 16 Directeur/DirecteurAD 15 generaal Administrateur/ AD 14 Administrateur onderzoek/ Administrateur-linguïst/ Hoofd van een administratieve eenheid /Directeur
Functiegroep AST
Administrateur/ Administrateur onderzoek/ Administrateur-linguïst/ Hoofd van een administratieve eenheid / Directeur “ “
AD 13
AD 12 AD 11
AST 11
Assistent/ Assistent onderzoek
“ “ Administrateur/ Administrateur onderzoek/ Administrateur linguïst “ “ “
AD 10 AD 9 AD 8
AST 10 AST 9 AST 8
“ “ “
AD 7 AD 6 AD 5
AST 7 AST 6 AST 5 AST 4 AST 3 AST 2 AST 1
“ “ “ “ “ “ “
Amendement van het Europees Parlement A. Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 3 bedoelde functiegroepen Functiegroepen AD en ADL Functiegroep AST Directeur-generaal AD 16 Directeur/DirecteurAD 15 generaal Hoofdadministrateur/ AD/ADL 14 Hoofdadministrateur PE 330.786\ 65
NL
onderzoek/ Hoofdadministrateurlinguïst/ Hoofd van een administratieve eenheid/Afdelingshoofd/ Ordonnateur/ /Directeur Hoofdadministrateur/ Hoofdadministrateur onderzoek/ Hoofdvertaler/Hoofdtolk/ Hoofd van een administratieve eenheid / Afdelingshoofd/Hoofd van een taalafdeling/ Ordonnateur/ “ “
Hoofd van een administratieve eenheid/ Administrateur/ Administrateur onderzoek/ Vertaler/ Tolk “ Hulpadministrateur/ Hulpadministrateur onderzoek/ Hulpvertaler/ Hulptolk “ “ “
AD/ADL 13
AD/ADL 12 AD/ADL 11
AST 11
AD/ADL 10
AST 10
“
AD/ADL 9 AD/ADL 8
AST 9 AST 8
“ Assistent/ Assistent onderzoek
AD/ADL 7 AD/ADL 6 AD/ADL 5
AST 7 AST 6 AST 5 AST 4 AST 3
“ “ “ “ Junior-assistent/ Junior-assistent onderzoek “ “
AST 2 AST 1
Hoofdassistent/ Hoofdassistent onderzoek
Amendement 38 BIJLAGE I, PUNT 90 g) Bijlage II, Afdeling 6 - Paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties Artikel 12, alinea 1 (Statuut van de ambtenaren) De paritaire raadgevende commissie voor 66 /PE 330.786
NL
De paritaire raadgevende commissie voor
de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, allen ambtenaren in rang AD 14 of hoger. De helft van de leden wordt door het personeelscomité en de andere helft door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen. De voorzitter wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag gekozen uit een lijst kandidaten die in overleg met het personeelscomité is samengesteld.
de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, allen ambtenaren in rang AD 14 of hoger. Zij worden benoemd voor een periode van 3 jaar. De helft van de leden wordt door het personeelscomité en de andere helft door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen. De voorzitter wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag gekozen uit een lijst kandidaten die in overleg met het personeelscomité is samengesteld.
Amendement 39 BIJLAGE I, PUNT 96, LETTER a), PUNT iii) Bijlage VII, artikel 1, lid 2, letter c) (Statuut van de ambtenaren) "c) de ambtenaar die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, op voorwaarde dat - een officieel document wordt overgelegd dat door een lidstaat van de Europese Unie als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt, - geen van de partners gehuwd is of een ander partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, - geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonouder en schoonzoon of schoondochter,
"c) de ambtenaar die deel uitmaakt van een door de tewerkstellende instelling erkend partnerschap buiten het huwelijk. De instelling erkent een dergelijk partnerschap als het paar een formeel document of registratiebewijs van een lidstaat overlegt waaruit hun partnerschap blijkt, of bij ontstentenis van een dergelijk document of registratiebewijs tot tevredenheid van de tewerkstellende instelling aantoont dat zij sinds ten minste twee jaar een huishouden vormen".
- de partners in een lidstaat geen toegang hebben tot het burgerlijk huwelijk; in de zin van dit artikel worden partners geacht toegang tot het burgerlijk huwelijk te hebben wanneer zij aan alle voorwaarden voldoen die in de wetgeving van een lidstaat voor het aangaan van een huwelijk zijn vastgesteld".
Amendement 40 BIJLAGE I, PUNT 96, LETTER l) PE 330.786\ 67
NL
Bijlage VII, artikel 13, lid 1, alinea 1 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) De dagvergoeding wordt eenmaal per jaar aangepast aan de hand van de door het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde HORECA-coëfficiënt. Amendement 41 BIJLAGE I, PUNT 97, LETTER h), punten i) en ii) Bijlage VIII, artikel 11, lid 2 (Statuut van de ambtenaren) i. In de eerste alinea wordt de tekst
i. In de eerste alinea wordt de tekst
"kan bij zijn aanstelling in vaste dienst hetzij de actuariële tegenwaarde van, hetzij de afkoopsom voor de rechten op ouderdomspensioen die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, aan de Gemeenschappen doen betalen."
"kan bij zijn aanstelling in vaste dienst hetzij de actuariële tegenwaarde van, hetzij de afkoopsom voor de rechten op ouderdomspensioen die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, aan de Gemeenschappen doen betalen."
door de volgende tekst vervangen:
door de volgende tekst vervangen:
"kan, na zijn aanstelling in vaste dienst, doch vóór het tijdstip waarop hij het recht op een ouderdomspensioen verkrijgt, het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, geactualiseerd tot op de dag waarop de overdracht plaatsvindt, aan de Gemeenschappen doen betalen."
"kan, op het tijdstip waarop hij het recht op een ouderdomspensioen verkrijgt, het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, geactualiseerd tot op de dag waarop de overdracht plaatsvindt, aan de Gemeenschappen doen betalen."
ii. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:
ii. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:
- Na het woord "bepaalt" worden de woorden "door middel van algemene uitvoeringsbepalingen" ingevoegd.
- Na het woord "bepaalt" worden de woorden "door middel van algemene uitvoeringsbepalingen" ingevoegd.
- De woorden "met inachtneming van de rang waarin deze in vaste dienst is aangesteld," worden vervangen door de woorden "met inachtneming van het basissalaris en de leeftijd op het ogenblik dat om overdracht is verzocht,"
- De woorden "met inachtneming van de rang waarin deze in vaste dienst is aangesteld," worden vervangen door de woorden "met inachtneming van de rang waarin deze als tijdelijk personeelslid of als ambtenaar is aangeworven, het basissalaris dat met die rang overeenkomt op het ogenblik dat om overdracht is verzocht, en de leeftijd op het ogenblik dat om overdracht is verzocht,"
- De woorden "volgens haar eigen
- De woorden "volgens haar eigen
68 /PE 330.786
NL
regeling" worden vervangen door de woorden "volgens de communautaire pensioenregeling"
regeling" worden vervangen door de woorden "volgens de communautaire pensioenregeling"
- De woorden "op basis van het bedrag van de actuariële tegenwaarde of van de afkoopsom."
- De woorden "op basis van het bedrag van de actuariële tegenwaarde of van de afkoopsom."
worden vervangen door de woorden
Worden vervangen door de woorden
"op basis van het overgeschreven kapitaal, verminderd met het bedrag dat overeenkomt met de herwaardering van het kapitaal tussen de datum van het verzoek om overdracht en de datum waarop de overdracht plaatsvindt."
"op basis van het overgeschreven kapitaal, verminderd met het bedrag dat overeenkomt met de herwaardering van het kapitaal tussen de datum van het verzoek om overdracht en de datum waarop de overdracht plaatsvindt."
Amendement 42 BIJLAGE 1, PUNT 98 Bijlage IX, Tuchtprocedure, Afdeling 1 – Algemene bepalingen Artikel 2, lid 2 (Statuut van de ambtenaren) 2. Wanneer het onderzoek is afgerond brengt het tot aanstelling bevoegde gezag de betrokkene daarvan op de hoogte en doet het hem, als hij daarom vraagt, de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen alsmede alle documenten die rechtstreeks verband houden met de jegens hem geuite aantijgingen, mits de legitieme belangen van derden worden beschermd.
2. Wanneer het onderzoek is afgerond brengt het tot aanstelling bevoegde gezag de betrokkene daarvan op de hoogte en doet het hem de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen alsmede, als hij daarom vraagt, alle documenten die rechtstreeks verband houden met de jegens hem geuite aantijgingen, mits de legitieme belangen van derden worden beschermd.
Amendement 43 BIJLAGE 1, PUNT 98 Bijlage IX, Tuchtprocedure, Afdeling 2 – Tuchtraad Artikel 4, lid 1 (Statuut van de ambtenaren) 1. In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna "de raad" genoemd, ingesteld.
1. In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna "de raad" genoemd, ingesteld. De instelling zorgt bij de samenstelling van de raad voor de aanwezigheid van een extern element, waarmee de onafhankelijkheid volledig wordt gegarandeerd.
Amendement 44 BIJLAGE 1, PUNT 98 Bijlage IX, Tuchtprocedure, Afdeling 5 – Tuchtprocedure bij de tuchtraad Artikel 14, lid 1 (Statuut van de ambtenaren) 1. De ambtenaar wordt door de raad
1. De ambtenaar wordt door de raad PE 330.786\ 69
NL
gehoord; daarbij kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon van zijn keuze schriftelijk of mondeling commentaar geven. Hij kan getuigen laten oproepen.
gehoord; daarbij kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon van zijn keuze schriftelijk of mondeling commentaar geven. Hij kan getuigen laten oproepen. Wanneer in een onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding een persoonlijke betrokkenheid van de desbetreffende ambtenaar aan het licht is gekomen, kan de raad de onderzoekers van het OLAF horen.
Amendement 45 BIJLAGE I, PUNT 100 Bijlage XI, hoofdstuk I, afdeling 1, artikel 1, lid 3, letter a), streepje 2 (Statuut van de ambtenaren) - van de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de lidstaten worden uitbetaald, gemeten aan België.
Schrappen
Amendement 46 BIJLAGE I, PUNT 100 Bijlage XI, hoofdstuk I, afdeling 2, artikel 3, lid 5, alinea 1 (Statuut van de ambtenaren) De aanpassingscoëfficiënt voor België wordt vastgesteld op 100, hetzelfde geldt voor de aanpassingscoëfficiënt voor Luxemburg.
Schrappen
Amendement 47 BIJLAGE I, PUNT 100 Bijlage XI, hoofdstuk I, afdeling 2, artikel 3, lid 5, alinea 2, streepje 2 (Statuut van de ambtenaren) - de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de andere lidstaten worden uitbetaald
Schrappen
Amendement 48 BIJLAGE I, PUNT 102 Bijlage XIII, afdeling 2, artikel 12 bis (nieuw) (Statuut van de ambtenaren) Artikel 12 bis Het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen kan door het tot aanstelling bevoegde gezag worden verzocht te bevestigen dat een selectieprocedure voor tijdelijke 70 /PE 330.786
NL
functionarissen, aangesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, onder c) van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, ter assistentie van een politieke fractie in het Europees Parlement, die voor [datum van inwerkingtreding van deze verordening] is beëindigd, heeft plaatsgevonden conform de normen als bedoeld in artikel 1 ter, lid 2, derde alinea van het statuut van de ambtenaren. Amendement 49 BIJLAGE I, PUNT 102 Bijlage XIII, afdeling 4, artikel 20 (Statuut van de ambtenaren) Artikel 20
Schrappen
Van [1.1.2004] tot en met [31.12.2007] wordt artikel 82, lid 1, tweede alinea, van het statuut vervangen door: "Op de pensioenen worden toegepast het gemiddelde van de voor ambtenaren geldende aanpassingscoëfficiënten van de hoofdsteden, alsmede de in artikel 3, lid 5, van bijlage XI van het statuut bedoelde aanpassingscoëfficiënt voor de pensioenen die is vastgesteld voor de lidstaat waar de pensioengerechtigde aantoont zijn hoofdverblijfplaats te hebben. Bovengenoemd gemiddelde wordt gewogen overeenkomstig de volgende tabel: Met ingang van [1.1.2004] [1.1.2005] [1.1.2006] [1.1.2007] [1.1.2008 % 80% ambtenaren 20% pensioenen 60% ambtenaren 40% pensioenen 40% ambtenaren 60% pensioenen 20% ambtenaren 80% pensioenen 100% pensioenen Indien ten minste een van de coëfficiënten wordt gewijzigd, wordt vanaf dezelfde datum ook het gemiddelde gewijzigd." Amendement 58 BIJLAGE II, PUNT 4 Artikel 3 bis, lid 2 bis (nieuw) (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) 2 bis. In afwijking van artikel 1 is Titel IV Hoofdstukken 1-2 en 6-6 ter van toepassing PE 330.786\ 71
NL
op parlementaire medewerkers in dienst van leden van het Europees Parlement. Deze personeelsleden worden bezoldigd uit de middelen die voor dit doel in de afdeling van de begroting voor het Europees Parlement zijn opgevoerd. Het Europees Parlement stelt uitvoeringsbepalingen vast. Amendement 50 BIJLAGE II, PUNT 17 Artikel 39, lid 2 bis (nieuw) (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) 2 bis. In afwijking van het bepaalde in artikel 77 van het statuut van de ambtenaren kan de laatste alinea van artikel 9 van bijlage VIII van het statuut van de ambtenaren worden toegepast op tijdelijke functionarissen, aangesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, onder c) van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, ter assistentie van een politieke fractie van het Europees Parlement - indien zij ten minste vijf dienstjaren hebben volbracht; - op voorwaarde dat het pensioen niet minder bedraagt dan [100%] van het minimum voor levensonderhoud. Amendement 51 BIJLAGE II, PUNT 21 Artikel 48 bis, alinea's 1 bis en 1 ter (nieuw) (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) Artikel 50 van het statuut van de ambtenaren is van overeenkomstige toepassing op tijdelijke functionarissen, aangesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, onder c) van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, ter assistentie van een politieke fractie van het Europees Parlement. Artikel 41, lid 3 is met uitzondering van de tweede alinea van overeenkomstige toepassing op tijdelijke functionarissen, aangesteld overeenkomstig het bepaalde in 72 /PE 330.786
NL
artikel 2, onder c) van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, ter assistentie van een politieke fractie van het Europees Parlement, voor de duur van maximaal een jaar, indien het aantal posten van de betrokken fractie wordt verminderd. Amendement 52 BIJLAGE II, PUNT 34 Titel IV, hoofdstuk 1, artikel 79 (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) De overeenkomst met een arbeidscontractant wordt gesloten voor bepaalde tijd, die ten minste een maand en ten hoogste vijf jaar bedraagt. Zij kan slechts eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. De aanvankelijke overeenkomst en de eerste verlenging daarvan moeten zich in totaal uitstrekken over een periode van ten minste zes maanden voor functiegroep I en ten minste negen maanden voor de overige functiegroepen. Daarna kan de overeenkomst alleen nog voor onbepaalde tijd worden verlengd.
De arbeidsovereenkomst met een arbeidscontractant kan worden gesloten voor bepaalde tijd die ten hoogste vijf jaar bedraagt. Zij kan voor ten hoogste vijf jaar worden verlengd. Daarna kan verlenging voor onbepaalde tijd in de categorie arbeidscontractanten plaatsvinden indien het aantal dienstjaren meer dan tien bedraagt.
Ambtenaren in de categorie D worden binnen de instellingen op termijn vervangen door arbeidscontractanten. Bij vertegenwoordigingen, delegaties van de Commissie, agentschappen, uitvoerende agentschappen en andere organen die bij specifieke rechtsinstrumenten zijn opgericht, kunnen arbeidscontractanten in alle rangen, met uitzondering van die met een uitvoerende functie, worden aangesteld, met dien verstande dat hun aantal ten hoogste twee derde van het personeel mag uitmaken.
Amendement 59 BIJLAGE II, PUNT 34 Titel IV, hoofdstuk 1, artikel 79 bis (nieuw) (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) Artikel 79 bis In afwijking van deze Titel wordt de li i k d i d d PE 330.786\ 73
NL
regeling inzake de aanwerving en de duur van contracten voor parlementaire medewerkers bepaald door de in artikel 3 bis, lid 2 bis genoemde uitvoeringsbepalingen. Amendement 53 BIJLAGE II, PUNT 34 Titel IV, hoofdstuk 1, artikel 80, lid 2, alinea 2 (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) "De arbeidscontractanten worden in iedere functiegroep ingedeeld met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring. Bij aanwerving wordt de arbeidscontractant in de eerste salaristrap van zijn rang ingedeeld."
"De arbeidscontractanten worden in iedere functiegroep ingedeeld met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring."
Amendement 74 BIJLAGE II, PUNT 34 Titel IV, hoofdstuk 3, artikel 82, lid 3, letter a) (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) a) onderdaan is van een der lidstaten van de Gemeenschappen, behoudens andersluidende beslissing van het gezag bedoeld in artikel 6, eerste alinea, en die zijn rechten als staatsburger bezit;
a) onderdaan is van een der lidstaten van de Gemeenschappen of onderdaan van een derde land is met een permanent verblijfsrecht in een der lidstaten van de Gemeenschappen, en die zijn rechten als staatsburger bezit;
Amendement 54 BIJLAGE II, PUNT 34 Titel IV, hoofdstuk 3, artikel 84, lid 1 (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) 1. De arbeidscontractant doorloopt een proeftijd gedurende de eerste zes maanden van zijn diensttijd als hij tot functiegroep I behoort en gedurende de eerste negen maanden als hij tot een van de overige functiegroepen behoort.
1. De arbeidscontractant met wie een overeenkomst wordt gesloten met een looptijd van meer dan een jaar, doorloopt een proeftijd gedurende de eerste zes maanden van zijn diensttijd.
Amendement 55 BIJLAGE II, PUNT 34 Titel IV, hoofdstuk 6, afdeling A, artikel 94, lid 2, alinea 2 bis (nieuw) (Regeling van toepassing op de andere personeelsleden) 74 /PE 330.786
NL
Een voormalig arbeidscontractant mag op geen enkele wijze nadeel ondervinden van eventueel met elkaar in strijd zijnde voorschriften of administratieve moeilijkheden die een gevolg kunnen zijn van verschillen of afwijkingen tussen de nationale wetgeving en de onderhavige bepalingen.
PE 330.786\ 75
NL
P5_TA-PROV(2003)0126 2002 Jaarlijks debat over een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid
76 /PE 330.786
NL
Resolutie van het Europees Parlement over de vooruitgang in 2002 bij de totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artikelen 2 en 39 van het EU-Verdrag)
Het Europees Parlement, – gelet op artikel 2 VEU, betreffende de handhaving en ontwikkeling van de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit; en artikel 39 VEU, dat een jaarlijks debat voorschrijft over de vooruitgang die op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is geboekt, – gezien de conclusies van de Europese Raad van Sevilla van juni 2002, in het bijzonder het tijdschema voor de realisering van de in de bijzondere Europese Raad van Tampere in oktober 1999 voorgenomen maatregelen, – gelet op het laatste "scoreboard" van de Commissie dat de vorderingen te zien geeft met de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie, de regelmatig bijgehouden "draaiboeken" van de Raad inzake asiel, immigratie en grenscontrole voor de follow-up van de Europese Raad van Sevilla1, en op het actieplan van de Europese Unie voor terrorismebestrijding2, – gezien de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen waarin de weg werd vrijgemaakt voor de ondertekening van de toetredingsverdragen van de kandidaatlanden in de Europese Raad van Athene in april 2003, en nota nemende van de aanvaarding door de kandidaatlanden van het acquis communautaire, ook in JBZ-aangelegenheden, – gelet op het werkprogramma van de Raad voor 2003, dat door het Griekse en Italiaanse voorzitterschap gezamenlijk is voorgelegd, en hopende dat de toezegging daarin om hoogste prioriteit te verlenen aan volledige en snelle uitvoering van de in de Europese Raad van Sevilla genomen beslissingen zal worden nagekomen3, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2003 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie en de conclusies in dat verslag4, – uit zijn waardering over het werk van de Europese Conventie over de toekomst van Europa, in het bijzonder de conclusies van werkgroep X over vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met name waar die werkgroep ervoor pleit dat de medebeslissingsprocedure de regel wordt, en werkgroep II ervoor pleit om het Handvest van de grondrechten in het fundamentele recht van de EU op te nemen, – is verheugd over de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice op 1 februari 2003, met name over de versterkte bepalingen inzake eerbiediging van de mensenrechten en de stap naar een meer gestroomlijnde en democratische besluitvorming, 1
Document van de Raad 10525/3/02/rev.3. Document van de Raad 8547/02. 3 Document van de Raad 15881/02. 4 P5_TA(2003)0012. 2
PE 330.786\ 77
NL
– gelet op het plenaire debat van het Europees Parlement op 12 februari 2003 en de antwoorden van de Raad en de Commissie op de hun gestelde mondelinge vragen, A. overwegende dat een hoge mate van activiteit en resultaten, maar ook een gebrek aan evenwicht, samenhang en democratische verantwoording alsmede vertraging en een gebrekkig overzicht over tijdschema's en geplande programma's kenmerkend zijn voor 2002, B. overwegend dat in tegenstelling tot de geringe vorderingen in eerdere jaren, het jaar 2002 een aanzienlijke activiteit op het gebied van justitie en binnenlandse zaken te zien heeft gegeven, waarbij zowel het Spaanse als het Deense voorzitterschap ambitieuze programma's hebben voorgelegd en talloze wetgevingsbesluiten, politieke akkoorden en gemeenschappelijke standpunten tot stand zijn gekomen of binnenkort in 2003 zullen worden aangenomen; overwegende evenwel dat het werktempo versneld moet worden vooral door de onderhandelingen van de Raad vooruit te brengen - en dat voor samenhang en evenwicht gezorgd moet worden om de in het Verdrag van Amsterdam en de bijeenkomsten van de Europese Raad daarna vastgestelde termijnen en doelen te verwezenlijken, C. overwegende dat de ontwikkelingen in 2002 enigszins verbrokkeld en reactief zijn verlopen (m.i.v. de verbreiding van nieuwe "draaiboeken" en "actieplannen") en men niet kan spreken van een gestage en regelmatige uitvoering van de in de Verdragen neergelegde strategische prioriteiten, de verschillende conclusies van de Europese Raad en de "scoreboards" van de Commissie; overwegende dat transparante planning en coördinatie, met een juiste toewijzing van financiële en menselijke middelen, de gezondste basis is waarop een samenhangende vooruitgang kan worden verzekerd, D. van oordeel dat de wijze waarop de lidstaten gebruikmaken van het met de Commissie gedeelde recht van initiatief op het gebied van justitie en binnenlandse zaken afbreuk heeft gedaan aan de samenhang en duidelijkheid, omdat initiatieven maar al te vaak zijn ingegeven door nationale politieke overwegingen en mediagerichtheid, en van mening dat een strengere beoordeling door de individuele ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken omtrent de rechtvaardiging van nieuwe voorstellen wenselijk zou zijn, E. van mening dat, ofschoon na 11 september 2001 voorrang is gegeven aan met algemene instemming ontvangen maatregelen die de veiligheid moeten waarborgen, in zoverre een onevenwichtige situatie is ontstaan dat aanvullende maatregelen waarop het Parlement aandringt en die de fundamentele rechten en algehele inachtneming van het rechtsstaatbeginsel in de gehele Europese Unie moeten waarborgen, niet zijn aangenomen,
78 /PE 330.786
NL
F. van mening dat het nemen en onmiddellijk toepassen van maatregelen als Kaderbesluit van de Raad 2002/584/JBZ van 13 juni 20021 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en Kaderbesluit 2002/475/JBZ betreffende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme2 van wezenlijk belang zijn ter bestrijding van de criminaliteit; overwegende evenwel dat het feit dat geen aanvullende maatregelen als strafprocesrechtelijke minimumnormen zijn genomen, het wederzijdse vertrouwen in de rechtsstelsels van de lidstaten zou kunnen ondermijnen; wijzend in dit verband op de voorbehouden die in het Europees Parlement, in sommige nationale parlementen alsook in maatschappelijke kringen zijn geuit over de goedkeuring en daaropvolgende uitvoering van Kaderbesluit 2002/584/JBZ; aangemoedigd door het standpunt van het Griekse en het Italiaanse voorzitterschap dat het thema van strafprocesrechtelijke minimumnormen "nauw samenhangt met het hele programma voor wederzijdse erkenning en in zekere mate een voorwaarde is voor het welslagen daarvan", G. overwegende dat beide voorzitterschappen in 2002, ondanks hun toezegging het Tampereprogramma als één geheel te zullen uitvoeren, veel sneller overeenstemming hebben kunnen bereiken over maatregelen in de repressieve sfeer inzake migratiecontrole dan over de elementen voor een gemeenschappelijk asielbeleid van de EU of over een beleid jegens legale migranten, met name toekenning van wettelijke, sociale en politieke rechten aan permanent ingezeten burgers van derde landen, en dat soms zelfs waar politieke overeenstemming in de Raad was bereikt, de onderhandelingen werden heropend, met een aanzienlijke wijziging van niet alleen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie maar ook de voorafgaande overeenstemming zelf als gevolg, H. overwegende dat de onderlinge afstemming van gecompliceerde wetgeving tussen de lidstaten met zeer verschillende tradities en nationale rechtsstelsels zeer moeilijk en gevoelig is; overwegende dat, nu dit geen onoverkomelijke hindernis is gebleken voor het bereiken van overeenstemming over maatregelen voor krachtiger bestrijding van illegale immigratie en terrorisme, niet valt in te zien waarom nationale problemen en constitutionele conflicten niet eveneens overkomelijk zouden zijn waar het gaat om andere beleidsgebieden van justitie en binnenlandse zaken van de EU, I. overwegende dat de handel in mensen een verwerpelijk en zorgwekkend verschijnsel is dat gepaard gaat met seksuele uitbuiting en uitbuiting van arbeidskracht onder dwang onder op slavernij gelijkende omstandigheden; verheugd over de vooruitgang die geboekt is dankzij de afronding van Kaderbesluit 2002/629/JBZ betreffende de bestrijding van mensenhandel3; er bovendien bij de Raad en de Commissie op aandringend dat de strijd voort te zetten met een verbeterde internationale coördinatie en uitwisseling van informatie tussen de betrokken organen om te waarborgen dat de mensenhandelaars worden veroordeeld, dat de fondsenvoorziening door de regeringen wordt verbeterd en dat deze zich verbinden tot het aanpakken van de wortels van het probleem, zodat de verplichtingen worden nagekomen die zijn vervat in de verklaring van Brussel die werd afgelegd op de Europese conferentie inzake de preventie en bestrijding van de mensenhandel - een uitdaging aan de wereld voor de 21ste eeuw, georganiseerd door de IOM en de Commissie; van mening dat dit het belangrijkste instrument moet worden voor de toekomstige beleidsvorming op dit gebied, dat als leidraad voor het Europees Parlement, de Commissie en de Raad moet dienen,
1
PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1. PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3. 3 PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1. 2
PE 330.786\ 79
NL
J. betreurend dat het niveau van democratische legitimatie nog steeds onaanvaardbaar laag is, in zoverre dat het Parlement alleen wordt geraadpleegd over wetgeving in verband met maatregelen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en dat de Raad weliswaar technisch voldoet aan de verdragsverplichting om het Europees Parlement te raadplegen, maar vaak op een wijze die meer lijkt op het verzoek om "afstempeling" van reeds tot stand gekomen politieke overeenstemmingen, K. overwegende dat het Europees Parlement, onverminderd de bevoegdheden die het formeel in het EU-Verdrag worden toegekend, de vertegenwoordiger van de burgers van de Unie is en daarom volop betrokken moet worden bij de aanpassing van elke maatregel die op zijn gebied ligt, waarbij vermeden moet worden instrumenten toe te passen die het mogelijk maken de plicht om het Parlement te raadplegen te omzeilen, L. overwegende dat de democratische controle op Europol, Eurojust en de overige EU-agentschappen verbeterd moet worden, want tot nu toe is deze indirect, versnipperd en ontoereikend, zowel op nationaal als op EU-niveau, M. het feit betreurend dat de zittingen van de Raad nog steeds niet doorzichtig zijn en erop wijzend dat dit gebrek aan openbaarheid, samen met de ontbrekende democratische controle op de Raad, tot een onverdraaglijke inbreuk op het democratiebeginsel leidt, die de juridische legitimiteit van maatregelen van de Raad die verband houden met de grondrechten twijfelachtig maakt, N. betreurend dat de Commissie en de Raad de noodzaak van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor bescherming van de externe grenzen en de instelling van een nieuwe SIS-generatie pas zo laat hebben ingezien dat deze mechanismen nu pas lang na de uitbreiding naar het oosten zullen kunnen functioneren, 1. dringt aan op een evenwichtiger pakket maatregelen om de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te bevorderen, zodat het doel de vrijheid en grondrechten te waarborgen, in de EU-wetgeving evenveel gewicht krijgt als het doel, de veiligheid te verzekeren; a) wijst erop dat op het gebied van het strafrecht een concreet en doelmatig stelsel van rechten en waarborgen voor de burgers en andere ingezetenen, gegrondvest op het nietdiscriminatiebeginsel uit hoofde van artikel 13 EGV moet samengaan met de verhoogde samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten, wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken, het Europees arrestatiebevel en uitgebreide harmonisering van straf- en antiterrorismewetgeving, allemaal gebieden waarop in 2002 aanzienlijke vooruitgang werd geboekt,
80 /PE 330.786
NL
b) wijst erop dat nationale veiligheidsoverwegingen, hoe legitiem ook, niet ten koste mogen gaan van de beginselen waarop de Unie is gebaseerd, waaronder democratie, gelijkheid en mensenrechten, en dat antiterrorismemaatregelen niet zo mogen worden toegepast dat een fair asielbeleid wordt ondermijnd of de toepassing van vluchtelingenwetgeving wordt verwaterd; doet een beroep op de Conventie over de toekomst van Europa om aanbevelingen te doen voor gezamenlijke en verenigde vertegenwoordigingen door de consulaire autoriteiten van de EU om zo de Europese burger tegen onrecht in derde landen te beschermen, waardoor ook het Europese burgerschap invulling krijgt, en vraagt de EU-lidstaten van de Verenigde Staten te verlangen, dat zij hun burgers niet langer in onzekerheid, zonder beschuldiging en in strijd met internationaal recht, in kamp Delta in Guantanamo Bay vasthouden en wijst erop dat na de vrijlating van de EU-burgers uit Camp Delta deze personen in hun land van herkomst wegens lidmaatschap van een terroristische vereniging vervolgd kunnen worden, c) pleit voor vroege indiening en goedkeuring van adequate wetgevingsvoorstellen zodat de grondrechten op het moment van toetreding van de nieuwe lidstaten en in ieder geval tegen juni 2004 gewaarborgd zullen zijn, en dringt er in het bijzonder bij de Commissie op aan dat zij zo spoedig mogelijk de laatste hand legt aan een kaderbesluit over processuele waarborgen voor verdachten en verweerders in strafzaken in de gehele Europese Unie; pleit eveneens voor een onder de aegis van het Europees Parlement op te richten "EuroRights"-orgaan van onafhankelijke strafpleiters dat toezicht moet houden op de naleving van wettelijke en processuele rechten in de EU, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten, en de Commissie, het Parlement en de Raad moet adviseren omtrent de ontwikkeling van nieuwe EU-maatregelen, d) wijst erop dat terrorismebestrijding in de Europese Unie nog steeds prioriteit heeft en dringt er bij de lidstaten op aan het hele arsenaal van maatregelen ter bestrijding van dit misdrijf zo snel mogelijk om te zetten en toe te passen; acht het bovendien van wezenlijk belang dat personen die veroordeeld zijn voor medewerking of deelneming aan terroristische misdrijven hun straf volledig uitzitten en dat eventuele strafvermindering afhankelijk wordt gesteld van de ernst van het misdrijf en het tonen van berouw en de medewerking met justitie door de veroordeelde; wijst er nogmaals op dat terrorisme onherstelbare schade en enorm lijden toebrengt aan de slachtoffers en hun familie en dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een Europees Fonds voor schadeloosstelling van de slachtoffers van terreurdaden in het leven te roepen,
PE 330.786\ 81
NL
e) onderkent dat de rechtshandhavingsinstanties met de nodige instrumenten moeten zijn toegerust om bewijs te vergaren om de belangrijkste misdadigers en terroristen in hechtenis te nemen; verklaart dat er geen grond bestaat om bevoegdheden tot grootscheepse datainzameling toe te kennen door middel van een allesdekkend EUinstrument, en verlangt dat de inzameling en overdracht van persoonlijke gegevens krachtens alle maatregelen met betrekking tot justitiële en politiële samenwerking plaatsvindt in overeenstemming met behoorlijke regels voor gegevensbescherming; verzoekt de Commissie daarom zo snel mogelijk te komen met - en verzoekt de Raad om met prioriteit overeenstemming te bereiken over - een instrument voor bescherming van gegevens in het kader van binnen de "derde pijler" te nemen maatregelen, een instrument dat dezelfde garanties biedt als Richtlijn 95/46/EG van de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens1; verzoekt de Raad bovendien de verschillende databanken van het SIS, het DIS, van Eurodac en de Europol-Conventie naar de "eerste pijler" over te brengen en aan uniforme databeschermingsregelingen te onderwerpen, f) verzoekt het Griekse en het Italiaanse voorzitterschap dringend om in de Raad zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen over de essentiële maatregelen voor een gemeenschappelijk EU-beleid op het gebied van immigratie en asiel met volledige inachtneming van het internationale vluchtelingen- en mensenrecht, en de harmonisatie af te stemmen op minimumnormen; verzoekt de Raad en de lidstaten om bij het uitwerken van EU- en nationaal immigratiebeleid behalve aan bestrijding van illegale migratie ook aandacht te schenken aan de wettige migratiemogelijkheden en de zeer noodzakelijke integratie van legale migranten op de grondslag van gelijkheid van rechten met de burgers van de EU; waarschuwt de Raad en de lidstaten voor het gevaar zich blind te staren op illegale immigranten, Meer efficiency en samenwerking, waaronder herziening van het huidige legislatieve stelsel voor justitiële en binnenlandse zaken, rekening houdend met de conclusies van werkgroep X van de Conventie inzake vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid 2. a) dringt aan op goedkeuring, onder strikte naleving van het subsidiariteitsbeginsel, van een meerjarenplan voor legislatieve en uitvoerende activiteiten van de EU op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, vast te stellen op voorstel van de Commissie door de Europese Raad en het Europees Parlement, volgens de medebeslissingsprocedure, na raadpleging van de nationale parlementen; dit plan moet worden opgesteld aan de hand van materiaal dat wordt aangedragen door de relevante nationale en EU-agentschappen (Europol, Eurojust, OLAF) en instellingen, met inachtneming van internationale verplichtingen, en worden onderworpen aan jaarlijkse evaluatie in de vorm van een debat in het Europees Parlement, waarbij leden van nationale parlementen kunnen worden betrokken,
1
PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
82 /PE 330.786
NL
b) dringt aan op opheffing van procedurele belemmeringen voor de totstandkoming van een samenhangend en strategisch Europees beleid inzake justitie en binnenlandse zaken door stroomlijning en versterking van het initiërende en besluitvormende proces op EU-niveau, in het bijzonder door stemmen bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad tot regel te verheffen en door het democratisch toezicht door en een volledig partnerschap met het Europees Parlement te versterken door uitbreiding van de medebeslissingsprocedure; dringt bovendien aan op een volledige democratische controle op Europol waarbij ervoor gezorgd wordt dat Europol volledig verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement, samen met de nationale parlementen, en dat Europol onderworpen is aan de juridische controle van het Europees Hof van Justitie, c) bepleit daarom het intergouvernementele "derde pijler"-systeem voor politiële en justitiële samenwerking, met uitzondering van operatieve activiteiten, te verlaten, en de samenwerking op EU-niveau in het normale bestel van de Gemeenschap te integreren, en tevens te zorgen voor een eenvoudiger en duidelijker afgebakende bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten; pleit evenwel ook voor verdere politieke dialoog tussen nationale parlementen en het Europees Parlement om te verzekeren dat bevoegdheden worden gerespecteerd, democratische doeleinden worden bevorderd en informatie wordt gedeeld, d) verzoekt de Raad om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het streven naar stemmen bij gekwalificeerde meerderheid en medebeslissing over de in het Verdrag van Nice genoemde onderwerpen van titel IV, en vastbesloten te streven naar unanieme overeenstemming over de overgang in 2004 van de resterende relevante maatregelen van titel IV naar de procedures bedoeld in artikel 67, lid 2 EG-Verdrag; Versterking van mechanismen voor het toezicht op op EU-niveau genomen en in de lidstaten uitgevoerde beslissingen 3. Ter aanvulling, maar niet ter vervanging, van de in de Verdragen geregelde nalevingscontrole op de omzetting van wetgeving zou een meer consistent en meer omvattend systeem van open coördinatie en "peer review" worden ingevoerd, waarbij de lidstaten niet alleen hun ervaringen uitwisselen maar elkaar ook wederzijds en kritisch beoordelen op de uitvoering van EU-maatregelen en meer in het algemeen op de inachtneming van democratische verantwoording, integriteit in het openbaar bestuur, nondiscriminatie, burgerlijke vrijheden en de beginselen van de rechtsstaat; stemt in met de oproep van de Europese Raad van Kopenhagen aan de Raad om de verschillende evaluatieprocedures te rationaliseren; De toekomstige lidstaten moeten bij toetreding reeds volledig worden betrokken bij het EUbeleid inzake justitie en binnenlandse zaken, met inbegrip van vrijverkeersrechten, onverminderd de vrijwaringsclausules 4. Het Europees Parlement moet in de aanloopperiode tot mei 2004 op de hoogte worden gehouden van de uitkomst van de evaluatie en de praktische uitvoering door de toekomstige lidstaten van het acquis in JBZ-aangelegenheden, alsook van hun vermogen tot naleving van de Schengen-normen en van eventuele beroepen op "vrijwaringsclausules"; Algemene zaken
PE 330.786\ 83
NL
5. verzoekt de Commissie en de Raad op korte termijn alle voorbereidingen overeenkomstig artikel 6 van Beschikking 2000/596/EG van 28 september 2000 van de Raad over de instelling van een Europees Vluchtelingenfonds1 te treffen, zodat in geval van een plotselinge massale toestroom van vluchtelingen of ontheemden - de in het vluchtelingenfonds voor spoedmaatregelen bestemde gelden in de lidstaten snel ter beschikking kunnen worden gesteld, - de lidstaten kunnen zorgen voor het opnemen en onderbrengen van deze mensen, dat eventueel noodzakelijke voeding en kleding ter beschikking kan worden gesteld en dat zo nodig psychologische of medische bijstand kan worden verleend, - in elke lidstaat één instantie, die het enige contactpunt voor de Commissie is, opdracht krijgt vluchtelingenprojecten uit te voeren; 6.
verzoekt de Raad om bij een plotselinge massale toestroom van vluchtelingen of ontheemden uit Irak de personele lasten over alle lidstaten van de Europese Unie te verdelen;
7.
verzoekt de Commissie en de Raad alle voorbereidingen te treffen opdat zo nodig aan internationale hulporganisaties financiële hulp kan worden verleend voor de verzorging van oorlogsvluchtelingen in veilige zones van Irak of in naburige landen;
8.
dringt er bij het voorzitterschap van de Raad en de Commissie op aan een zodanige invloed op de lidstaten uit te oefenen dat de communautaire programma's AGIS en ARGO intensiever worden gebruikt; met name moeten de kandidaatlanden ten behoeve van de ontwikkeling van uniforme normen intensiever bij de zaken worden betrokken;
9.
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan alles in het werk te stellen opdat er zo snel mogelijk een gemeenschappelijke beveiliging van de externe grenzen komt, met inachtneming van dezelfde hoge normen aan alle buitengrenzen van de EU, en dat zo snel mogelijk eenheden van het grensbeveiligingskorps ter ondersteuning van de nationale grensbeschermingsorganen na een verzoek van de lidstaten ter beschikking kunnen worden gesteld; ° °
10.
1
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.
PB L 252 van 6.10.2000, blz. 12.
84 /PE 330.786
NL
°
P5_TA-PROV(2003)0127 Europese Raad van Brussel (20/21 maart 2003)
PE 330.786\ 85
NL
Resolutie over de resultaten van de Europese Raad van Brussel (20 en 21 maart 2003)
Het Europees Parlement, -
gezien de conclusies van de voorzitter van de Europese Top van Brussel van 20 en 21 maart 2003 inzake de strategie van Lissabon en haar tenuitvoerlegging,
-
gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000 te Lissabon, de conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2001 te Göteborg, de conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 maart 2002 te Barcelona en de conclusies van 16 september 2002 over het resultaat van de Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling,
-
gelet op de Driepartijenconferentie voor sociale zaken in Brussel, voorafgaande aan de voorjaarsbijeenkomst van 20 maart 2003 van de Europese Raad ,
A. overwegende dat de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad tot doel had om de stand van zaken op te maken voor de strategie van Lissabon die aanzienlijk bij het vastgestelde tijdsplan is achtergebleven zodat veel van de streefdata die in Lissabon vastgesteld werden niet gehaald zijn, B. overwegende dat de uitslag van de oorlog in Irak en de humanitaire en wederopbouwbehoeften nog onbekend zijn, en dat de gevolgen voor de wereldeconomie en het multilateraal handelsstelsel nog moeten blijken, C. overwegende dat het van groot belang is dat de nieuwe lidstaten van de EU wat de tenuitvoerlegging van de doelstellingen en de mechanismen van de strategie van Lissabon betreft, volledig worden geïntegreerd in de modernisering van het Europees sociaal, economisch en milieu model, 1. deelt de mening van de Europese Raad dat duurzame groei, meer en betere arbeidsplaatsen, concurrentievermogen en modernisering van het Europees sociaal model duidelijk bovenaan op de agenda van de Unie moeten blijven staan; spreekt zijn waardering uit voor de wijze waarop de Europese Raad stappen ondernomen heeft voor een meer operationele aanpak ter verwezenlijking van de economische, sociale en milieudoelen voor 2010, al blijft er een kloof tussen de strategische doelstellingen en de concrete beleidsmaatregelen; 2. wijst er nogmaals op dat de strategie van Lissabon, om haar geloofwaardigheid te herstellen, gevolgd dient te worden door vastberaden actie, met name van de "grotere" lidstaten, om tegelijkertijd de vier prioritaire doelen vooruit te helpen die de Europese Raad heeft bepaald en die het Europees Parlement kan steunen; 3. herhaalt zijn steun aan de strategie van Lissabon, en wijst erop dat er nog veel te doen blijft om alle programmeringswerkzaamheden zodanig onderling op elkaar af te stemmen dat de nieuwe lidstaten volledig bij de gezamenlijke actie worden betrokken; dringt derhalve aan op een nauwkeurig beschreven tijdpad van de Commissie tegen oktober van dit jaar, waarin ze aangeeft hoe de overeengekomen doelen in 2010 zullen worden bereikt;
86 /PE 330.786
NL
4. is van mening dat de huidige werkgelegenheidsstrategie, zoals onlangs opnieuw vormgegeven door ook aandacht te schenken aan de kwaliteit van de werkgelegenheid en het juiste evenwicht tussen flexibiliteit en werkgelegenheid; is verder van oordeel dat het werkgelegenheidscomité (EMCO), opgericht op grond van artikel 130 van het Verdrag de geschiktste instantie is om werkgelegenheidskwesties te evalueren; 5. is van mening dat er derhalve geen behoefte bestond aan een nieuwe task force voor werkgelegenheid; verzoekt de Raad om het mandaat van een dergelijke task force te beperken, bijvoorbeeld tot het aanwijzen van praktische hervormingsmaatregelen die zonder uitstel genomen moeten worden, en om bij het EP verslag uit te brengen over de werkzaamheden van het comité; 6. benadrukt zijn inzet voor het stabiliteits- en groeipact en verleent zijn steun voor een intelligente en flexibele toepassing in de lijn van de voorstellen van de Commissie, meer in het bijzonder de grotere nadruk op de algemene omvang van de overheidsschuld van de afzonderlijke lidstaten, met inachtneming van de behoeften aan overheidsinvesteringen – vooral als die investeringen door de Commissie beschouwd worden als in overeenstemming met de strategie van Lissabon en Stockholm, en dus ook in het gemeenschappelijk belang; 7. herinnert met nadruk aan het essentieel belang van het midden- en kleinbedrijf in het economisch leven van de lidstaten en moedigt daarom alle initiatieven aan die het ondernemerschap in de Europese Unie kunnen stimuleren; benadrukt in dit verband het belang van een spoedige tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Europees Handvest voor de kleine ondernemingen, en het actieplan voor vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving; is het erover eens met de Raad dat alle belangrijke wetsontwerpen in het licht van de drie pijlers van de strategie van Lissabon aan een volledige effectevaluatie onderworpen moeten worden en dat zij door Competitiviteitsraad afzonderlijk onder de loep moeten worden genomen; 8. herhaalt zijn steun aan de strategie van Lissabon, maar is van mening dat de open coördinatiemethode en evaluatie in eigen kring ("peer review") op zichzelf onvoldoende zijn om de vereiste dynamische structuurveranderingen te bewerkstelligen; 9. neemt akte van de open coördinatiemethode ter ondersteuning van beleid inzake onderzoek en innovatie in afwachting van concreter bewijst voor het nastreven van het doel van 3% van het BBP voor O&O, en aanmoediging van innoverende en effectieve banden tot stand komen tussen onderzoek en nieuwe ondernemingsactiviteiten; erkent dat er herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd om de voorwaarden te scheppen die er voor zorgen dat onze wetenschappers en vernieuwende bedrijven in Europa blijven, en herinnert aan het belang van fundamenteel onderzoek dat de voor vernieuwing onontbeerlijke basis van wetenschappelijke kennis legt; 10. ondersteunt ten volle de oproep van de Europese Raad om een effectieve toepassing door de lidstaten van de reeds goedgekeurde wetgeving om de interne markt te verstevigen en Europa te verbinden, teneinde duidelijkheid te scheppen voor het bedrijfsleven en de investeringen in geheel Europa; de creatie van een significant aantal Europawijde en nationale publiek-private partnerschaps- en investeringsprojecten (op gebieden als onderwijs en opleiding, levenslang leren, onderzoek, milieuvriendelijke productiewijzen, informatie en speerpunttechnologieën, telecommunicatie, energie- en vervoersnetwerken) zal van groot belang zijn voor de toekomst van de Europese economie; PE 330.786\ 87
NL
11. betreurt het ontbreken van concrete vooruitgang op het vlak van milieu-indicatoren voor een gedegen beoordeling van duurzame ontwikkeling, inclusief de goedkeuring van gekwantificeerde sectorale milieudoelstellingen binnen het proces van Cardiff en de goedkeuring van een mechanisme voor het evalueren van de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Top van Johannesburg; 12. moedigt de lidstaten aan om bij de uitvoering van het klimaatveranderingsbeleid van de EU volgens het protocol van Kyoto dezelfde geïntegreerde aanpak te hanteren die op EU – niveau is bepaald; steunt met kracht de door de Europese Raad op andere partijen, en met name de Russische Federatie, uitgeoefende aandrang om het Protocol van Kyoto zo spoedig mogelijk te ratificeren, zodat het in werking kan treden, en is verheugd over het feit dat een speciale delegatie van het EP binnenkort de Doema zal bezoeken om over dit onderwerp te spreken; 13. verwelkomt het akkoord met betrekking tot de richtlijn over de energieheffing, die een minimumaccijnstarief vaststelt voor olieproducten, gas, elektriciteit en kolen; maakt zich evenwel ernstige zorgen dat de Europese Raad de definitieve goedkeuring van het belastingpakket opnieuw heeft moeten uitstellen; 14. verwelkomt de toezeggingen met betrekking tot milieu-aansprakelijkheid, de reductie van broeikasgasemissies en intelligente energie; verzoekt de Raad evenwel opnieuw met klem om te werken aan het afschaffen van subsidies die negatieve gevolgen hebben voor het milieu en stappen te ondernemen voor het ontwikkelen van een ambitieus EU-plan voor de ontwikkeling van schone technologieën, 15. wijst erop dat de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting een essentiële doelstelling van de geïntegreerde strategie is en dat het van essentieel belang is om te zorgen voor de coördinatie van de inspanningen ter verbetering en instandhouding van systemen van sociale bescherming, die volgens hoge sociale beginselen en normen georganiseerd en gefinancierd worden; verheugt zich over de toezegging van de Europese Raad de vaart te houden in de hervorming van de pensioenstelsels door de lidstaten, gezien de interactie tussen hervorming van de pensioenstelsels, werkgelegenheidsbeleid, gezonde overheidsfinanciën en sociale samenhang; 16. vraagt om in onderwijs en beroepsopleiding de nadruk te leggen op vaardigheden, taalkennis, computervaardigheden en levenslang leren; benadrukt dat deze doelstellingen gevolgd moeten worden door concrete maatregelen aan de hand van het Actieplan voor vaardigheden en mobiliteit, de Europese structuurfondsen en andere programma's die eventueel voorgesteld worden, samen met een spoedige herziening van Verordening (EEG) nr. 1408/711 met betrekking tot de sociale zekerheidsstelsel;
1
PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
88 /PE 330.786
NL
17. verheugt zich over de krachtige verklaring van de Europese Raad dat er concrete maatregelen nodig zijn om de hervorming van belastingstelsels en uitkeringsregelingen en van de arbeidsmarkt te bespoedigen, vooral door de systemen om lonen vast te stellen te verbeteren, de wetgeving op de werkgelegenheid te moderniseren en bevolkingsgroepen te integreren die op de arbeidsmarkt te weinig aan bod komen en te lijden hebben van discriminatie volgens de definitie van artikel 13 van het EG-Verdrag van de antidiscriminatiewetgeving, dat geslacht, invaliditeit, ras, leeftijd, godsdienst en seksuele geaardheid omvat, en vraagt de Commissie en de Raad om die gedachten nader uit te werken; vraagt de lidstaten om Richtlijn 2002/73/EG1 volledig en zonder beperkingen toe te passen; 18. is ingenomen met de officiële instelling van de Driepartijenconferentie voor sociale zaken, die aan de voorjaarstop voorafgaat, want de sociale partners kunnen een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging van de agenda van Lissabon, bijvoorbeeld op het gebied van levenslang leren en investering in menselijk kapitaal; onderstreept dat deze taak nog moet worden versterkt; vestigt nogmaals de aandacht op de bijdrage die door de sector van het vrijwilligerswerk en atypische vormen van bedrijfsorganisatie geleverd wordt bij de verhoging van de werkgelegenheid en het realiseren van andere doelstellingen van het overheidsbeleid; 19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten en de sociale partners.
1
Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 septembwer 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15). PE 330.786\ 89
NL
P5_TA-PROV(2003)0128 Duurzaam gebruik van pesticiden Resolutie van het Europees Parlement: Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden (2002/2277(INI))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie: Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden (COM(2002) 349 – C5-0621/2002), –
gezien de mededeling van de Commissie "Naar een thematische strategie inzake bodembescherming" (COM(2002) 179),
–
gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen1,
–
gezien Richtlijn 98/8 van het Europees Parlement en Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden2,
–
gezien de Richtlijnen 76/895/EEG3, 86/362/EEG4, 86/363/EEG5 and 90/642/EEG6 van de Raad tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit, granen en levensmiddelen van dierlijke oorsprong,
–
gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid7 en de daarin opgenomen waterkwaliteitsdoelstellingen,
–
gezien Richtlijn 98/83/EG van het Europees Parlement en Raad van 16 februari 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water8,
–
gezien Richtlijn 75/440/EEG van de Raad van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor productie van drinkwater in de lidstaten9,
–
gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld: "Beoordeling van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen (ingediend
1
PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. PB L 123 van 24.4.1998 blz. 1. 3 PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. 4 PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. 5 PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. 6 PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. 7 PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. 8 PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32. 9 PB L 194 van 25.7.1975, blz. 26. 2
90 /PE 330.786
NL
overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen)" (COM(2001) 444), –
onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 mei 20021 over het verslag van de Commissie over de beoordeling van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en het antwoord van de Commissie op deze resolutie,
–
gezien Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap2,
–
gezien de Resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 februari 1993 betreffende een beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling Een beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling (het vijfde EG-Milieu-actieprogramma)3,
–
gezien het voortgangsverslag van de Commissie over de uitvoering van het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling "Op weg naar duurzame ontwikkeling" (COM(1995) 624),
–
gezien Besluit nr. 2179/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 betreffende de herziening van het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling "Op weg naar duurzame ontwikkeling"4,
–
gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade5,
–
gezien het syntheseverslag van de Commissie getiteld "Possibilities for future EU environmental policy on PPP's" (1997),
–
gezien het Verdrag inzake de bescherming van de Rijn en de daarin afgesproken veiligstelling van het gebruik van Rijnwater voor de drinkwatervoorziening,
–
gezien het rapport van de WHO en het Europees Milieuagentschap getiteld " Children's Health and Environment: A Review of Evidence" (2002),
1
P5_TA(2002) 0276. PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1. 3 PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1. 4 PB L 275 van 10.10.1998, blz. 1. 5 PB C 151 E van 25.6.2002, blz. 132. 2
PE 330.786\ 91
NL
– gelet op artikel 47, lid 2 en artikel 163 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0061/2003), A. overwegende dat men het er in brede kring over eens is dat het bestaande wettelijk kader niet voorziet in een duurzaam gebruik van pesticiden en dat het daarom noodzakelijk is dit aan te vullen met een alomvattende communautaire strategie die expliciet tot doel heeft deze doelstelling te verwezenlijken, B. overwegende dat resten van pesticiden kunnen worden aangetroffen in alle habitats en dat residuen in voedsel worden aangetroffen in ongeveer 40% van de monsters en meervoudige residuen in 15% van de monsters, C. overwegende dat de verontreiniging met pesticiden van het Europees grondwater, dat 65% van het ruwe drinkwater van de Europeanen vertegenwoordigt, bijzondere zorg wekt, D. overwegende de regelmatig voorkomende overschrijding van de norm voor pesticiden in drinkwater van 0,1 µg/l in grond- en oppervlaktewater, leidend tot hoge zuiveringskosten; E. overwegende dat pesticiden bijdragen tot een verlies aan biodiversiteit en dat de mogelijke gezondheidseffecten van toegelaten pesticiden onder andere immunologische effecten, verstorende effecten op het endocriene stelsel, neurotoxicologische aandoeningen en verschillende soorten kanker omvatten, F. overwegende dat foetussen en kinderen gevoeliger zijn voor pesticiden dan volwassenen en daaraan ook meer worden blootgesteld; overwegende dat de huidige beoordelingsmethoden en de maximale residugehalten ("Maximum Residue Levels" - MRL) waarschijnlijk niet toereikend zijn om de veiligheid van deze kwetsbare groep te waarborgen, G. overwegende dat er sinds 1996 sprake is geweest van een algehele toeneming van het gebruik van pesticiden in de EU, H. overwegende dat een vermindering van gebruik en afhankelijkheid van pesticiden ook noodzakelijk is met het oog op minimalisering van de problemen in verband met resistentie tegen plagen, problemen met secundaire plagen en de uitputting van landbouwgronden, I. overwegende dat de invoering van alternatieve methoden voor plaagbestrijding en terugdringing van de afhankelijkheid van pesticiden in de landbouw, met inbegrip van biologische landbouw, economisch gezien rendabel en vanuit landbouwoogpunt bekeken duurzaam is gebleken,
92 /PE 330.786
NL
J. overwegende dat een duurzaam gebruik van pesticiden waarschijnlijk niet kan worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen maar stimulansen te bieden, en overwegende dat het noodzakelijk is op Europees niveau gelijke concurrentievoorwaarden te creëren voor alle landbouwers, alsmede een gelijk niveau van volksgezondheid, milieubescherming en voedselveiligheid; overwegende dat de EU daarom bindende eisen moet vaststellen die een alomvattend karakter hebben; met inachtneming van het algemene beginsel dat de Gemeenschapswetgeving niet mag leiden tot een verzwakking van de bestaande wetgeving inzake milieubescherming en, meer in het bijzonder, met inachtneming van de zeer verschillende klimatologische omstandigheden, gewassen, bodemgesteldheden en andere factoren die van invloed zijn op de landbouw, dienen deze bindende eisen de vorm krijgen van minimumnormen en mogen zij onder geen beding leiden tot een verhoging van de toelaatbare niveaus van het gebruik van specifieke pesticiden, K. overwegende dat sommige lidstaten een doeltreffende vermindering hebben bereikt van de hoeveelheden gebruikte pesticiden en de risico's die aan hun gebruik zijn verbonden; overwegende dat er nog steeds verschillen tussen de lidstaten bestaan, wat leidt tot ongelijke omstandigheden en een oneerlijke concurrentie tussen landbouwers in verschillende lidstaten, L. overwegende dat meer kennis over de individuele gebruiker van pesticide een voorwaarde is om een gedragsverandering te bewerkstelligen en dat daarom scholing, opleiding en de verspreiding van informatie een cruciaal element van de thematische strategie moeten vormen en een uitgebreid kader/uitgebreide richtsnoeren nodig zijn voor de opleiding van landbouwers en exploitanten, 1. is ingenomen met deze langverwachte mededeling, maar betreurt dat deze getuigt van te weinig ambitie, dat nauwelijks wettelijk bindende maatregelen en helemaal geen economisch instrumentarium wordt voorgesteld en dat er sprake is van een langdurig tijdschema voor goedkeuring en tenuitvoerlegging; 2. herinnert aan de verzoeken die zijn gedaan in zijn eerder genoemde resolutie van 30 mei 2002 in verband met de herziening van de wetgeving inzake pesticiden met het oog op een vermindering van de risico's die aan het gebruik van pesticiden zijn verbonden en onderstreept verder de noodzaak met spoed bindende aanvullende maatregelen te nemen met het oog op een vermindering van het gebruik van pesticiden en dringt er derhalve bij de Commissie op aan de procedure voor de uitwerking van bindende en doeltreffende maatregelen te bespoedigen, en duidelijke doelstellingen en tijdschema's voor elke lidstaat vast te stellen, daarbij rekening houdend met de vermindering die in sommige lidstaten al heeft plaatsgevonden dank zij de uitvoering van nationale beleidsmaatregelen; 3. dringt er bij de Commissie op aan het toepassingsgebied van de thematische strategie uit te breiden voor pesticiden die niet voor agrarische doeleinden worden gebruikt en tot alle groepen gebruikers zoals industrie, gemeentelijke autoriteiten en particuliere huishoudens en voor biociden, en daarbij vast te houden aan het tijdschema dat geldt voor de vaststelling van de thematische strategie;
PE 330.786\ 93
NL
4. wijst met nadruk op de noodzaak van bindende nationale programma's voor vermindering van gebruik en risico's, met inbegrip van kwantitatieve reductiedoelstellingen die moeten worden verwezenlijkt door het nemen van een combinatie van verplichte en facultatieve maatregelen; deze programma's dienen onder andere de navolgende elementen te omvatten: - een beoordeling van de huidige situatie met betrekking tot het gebruik van pesticiden en van de praktische gevolgen en consequenties van de uitvoering van diverse reductiescenario's, met inbegrip van kosten-batenanalyses voor deze scenario's, waaronder een evaluatie van de externe kosten, - nationale en regionale actieprogramma's die tot doel hebben het gebruik, de risico's en de afhankelijkheid van pesticiden te verminderen, met inbegrip van kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen afgeleid van de normen van richtlijnen op het vlak van milieu, water, drinkwater en voedselveiligheid, en wel voor alle groepen gebruikers zoals landbouw, industrie, overheidsdiensten en huishoudens; - sensibiliseringsmaatregelen, met inbegrip van voorlichtingscampagnes, adviseringsdiensten, ontwikkeling, verplichte basis- en voortgezette opleiding en certificering van alle professionele gebruikers, adviesverleners en handelaren, waarbij met name nadruk moet worden gelegd op methoden voor plaagbestrijding met een gering pesticidengebruik, niet-chemische alternatieve en speciale informatieverstrekking bij de aankoop door particuliere gebruikers, - vaststelling van normen voor geïntegreerd gewasbeheer ("Integrated Crop Management " ICM) voor alle belangrijke gewassen door onafhankelijke deskundigen, en een uitbreiding van de financiële steun voor de ontwikkeling van verschillende biologische alternatieven, de eigen resistentie van de gewassen en landbouwmethoden waarbij de toepassing van pesticiden kan worden verminderd; dergelijke maatregelen moeten technologie ter vermijding van risico's en beoordelingsmethoden omvatten, - bindende vereisten met betrekking tot technische uitrusting, voorbereiding, opslag en uitvoering, alsmede maatregelen om controle en toezicht uit te oefenen op de naleving van deze vereisten, - aanwijzing van kwetsbare gebieden voor pesticiden waar het gebruik moet worden verboden of in belangrijke mate moet worden beperkt, zoals drinkwaterwinningsgebieden en gebieden die beschermd zijn uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG ("habitatrichtlijn")1 en Richtlijn 79/409/EEG ("Vogelrichtlijn")2, - verplichte en frequente monitoring op geharmoniseerde wijze van de concentraties pesticiden in verschillende milieucompartimenten, alsmede van residuen in voedsel, - regelmatige voortgangsrapporten door de lidstaten over de tenuitvoerlegging van de reductieprogramma's; 5. is van oordeel dat in de nationale actieprogramma's ook opgenomen moeten zijn: - de wijze van vergunningverlening voor chemische grondontsmetting, 1 2
PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.
94 /PE 330.786
NL
- gebruik en keuring van spuitapparaten, - gewasbescherming licenties, - voor gevoelige teelten, drifreductiemaatregelen, - preventieve maatregelen ter voorkoming van ziekten;
PE 330.786\ 95
NL
6. verzoekt de Commissie te komen met een voorstel voor een wettelijk bindende, voor de gehele EU geldende pesticidenpaspoort waarin de producent het gebruik van alle pesticiden in de landbouw en de opslag van elk product aangeeft om een passende voedselcontrole mogelijk te maken; er dient te worden voorzien in sancties bij verstrekking van onjuiste of onvolledige informatie; 7. ondersteunt de aanbeveling voor een verbod op het sproeien vanuit de lucht en de mogelijkheid om pesticidevrije gebieden aan te wijzen ten volle, maar dringt er bij de Commissie op aan ook een verbod voor te stellen op het gebruik van pesticiden in speciale beschermingszones, zoals voor drinkwaterwinning, evenals in scholen, speeltuinen en parken teneinde kinderen te beschermen, en in de nabijheid van woongebieden; verzoekt de Commissie vóór het eind van 2003 met dergelijke voorstellen te komen; 8. verzoekt de Commissie op Europees niveau een stelsel voor verplichte beschermingszones voor alle oppervlaktewater vast te stellen, met dien verstande dat deze beschermingszones op regionaal niveau moeten worden aangepast om rekening te houden met de specifieke kenmerken van het gebied en het potentiële risico; 9. dringt aan op een verbeterde controle door de lidstaten op concentraties van pesticiden in verschillende milieucompartimenten, waaronder voedselproducten, in overeenstemming met de communautaire richtsnoeren, en op harmonisatie van de systemen van voorlichting over vervuiling door pesticiden, en wijst met nadruk op de noodzaak verder onderzoek te verrichten betreffende de milieu-effecten en de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de gezondheid; 10. dringt er bij de Commissie op aan op EU-niveau databanken op te richten met alle nationale monitoringgegevens en alle beschikbare niet-chemische alternatieven; deze databanken dienen toegankelijk te worden gemaakt voor het publiek en de informatie dient actief te worden verspreid; 11. dringt er bij de Commissie op aan de financiële steun voor onderzoek- en stimuleringsactiviteiten die specifiek tot doel hebben om alternatieve methoden en systemen voor plaagbestrijding te ontwikkelen, uit te breiden; 12. constateert dat er diverse indicatoren bestaan, waaronder verkoophoeveelheden, gebruikshoeveelheden, gebruikspatronen, behandelingsfrequentie, residuen in voedsel en milieumedia, het percentage landbouwgrond met biologische landbouw en het percentage landbouwers die op ICM zijn overgegaan, welke indicatoren, mits gecombineerd toegepast, geschikt zijn om de vooruitgang te meten en verzoekt de Commissie gebruik te maken van deze indicatoren terwijl zij verder blijft werken aan de ontwikkeling van goedgekeurde indicatoren voor de belasting van het milieu; 13. wijst met nadruk op de noodzaak voor alle groepen gebruikers op een geharmoniseerde wijze gegevens te verzamelen betreffende verkoop en gebruik, evenals invoer- en uitvoergegevens, en alle informatie per werkzaam bestanddeel voor het publiek toegankelijk te maken;
96 /PE 330.786
NL
14. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor de versterking van het recht op informatie van de consument, bijvoorbeeld door het instellen van een systeem van regelmatige publicatie van residumetingen van verse voedingsproducten uit supermarkten en andere detailhandel, en het geven van het recht aan consumenten om vragen te stellen aan producenten en distributeurs van voedsel over de samenstelling en productiewijze van voedsel; 15. wijst met nadruk op de noodzaak het beginsel van verantwoordelijkheid van de producent of importeur in te voeren voor terugname en veilige verwijdering van alle pesticidenverpakkingen, pesticiden waarvan de uiterste gebruiksdatum is overschreden en teruggenomen pesticidenproducten d.m.v. een verplicht statiegeldsysteem; 16. verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan de specifieke problemen als gevolg van storten en schoonmaken als belangrijke specifieke bronnen van emissies, en maatregelen voor te stellen voor inzameling en behandeling van overblijvende pesticiden; wenst dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan gebruik van pesticiden in containers voor de verscheping van goederen en het gezondheids- en veiligheidsrisico voor degenen die deze containers behandelen of die in de nabijheid van deze containers zijn; 17. verzoekt de Commissie richtsnoeren uit te werken voor de opleiding en advisering van gebruikers van pesticiden met betrekking tot de reductie van de risico's die verbonden zijn aan het gebruik daarvan, met inachtneming van de verschillen die tussen de onderscheiden Europese regio's bestaan; 18. beklemtoont dat programma's voor onderwijs en verdere opleiding zich vooral moeten richten op gevaren voor de gezondheid van de mens en het milieu, alternatieve methoden en tenslotte op een veilig en tot een minimum beperkt gebruik; 19. wijst op het grote belang - ook voor duurzaam gebruik en vermindering van het gebruiksrisico - van de spoedige Europese evaluatie van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen; wijst er met nadruk op dat deze herbeoordeling in het strikte tijdsbestek moet plaats vinden en dat hiervoor voldoende mensen en middelen moeten worden uitgetrokken; 20. wijst opnieuw met nadruk op de noodzaak bij de herziening van Richtlijn 91/414 het substitutiebeginsel, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van de vergelijkende beoordeling (met inbegrip van niet-chemische alternatieven) op te nemen, maar merkt op dat dit beginsel ook als basis moet dienen voor maatregelen op nationaal niveau; 21. verzoekt de Commissie om coördinatie van de interne werkzaamheden met de uitwerking van voorstellen voor een thematische strategie, respectievelijk een wijziging van Richtlijn 91/414; dit geldt met name als het gaat om het uit de weg ruimen van de beperkingen die de lidstaten thans op grond van Richtlijn 91/414 ondervinden als ze door middel van een verbod of de beperking van het gebruik van specifieke gewasbeschermingsmiddelen willen komen tot een duurzaam gebruik en een beperking van de afhankelijkheid van de toevoeging van chemische middelen bij de productie van levensmiddelen. Dergelijke beperkingen moeten direct aan de orde komen in het voorstel voor een herziening van de richtlijn dat in behandeling is;
PE 330.786\ 97
NL
22. verzoekt de Commissie een nieuw beleid voor gewasbeschermingsmiddelen uit te stippelen in overeenstemming met de relevante aspecten van het toekomstige beleid inzake chemische stoffen van de EU op basis van de beginselen die worden ondersteund in de conclusies van de Raad van ministers van Milieu van 7 en 8 juni 2001, en zich daarbij in het bijzonder te richten op carcinogene, mutagene of reproductietoxische stoffen, moeilijk verwijderbare, bioaccumulerende en toxische stoffen of stoffen die anderszins aanleiding geven tot grote bezorgdheid, in het bijzonder stoffen die endocriene storingen veroorzaken en VPVBstoffen (stoffen met een zeer lange levensduur en sterk bioaccumulerende stoffen). Deze stoffen mogen in beginsel niet in gewasbeschermingsmiddelen voorkomen. Ook moet worden gelet op coördinatie tussen de herziening van Verordening (EEG) 2455/92 over bepaalde gevaarlijke chemische stoffen1 en Richtlijn 91/414/EEG; 23. verzoekt de Commissie om invoering van maatregelen voor het wegnemen van financiële belemmeringen bij de goedkeuring en registratie van nieuwe en alternatieve producten, zoals biologische bestrijdingsmiddelen en biologische producten, zonder dat daarbij de veiligheid in gevaar wordt gebracht; 24. onderstreept dat een voldoende grote verscheidenheid aan pesticiden met geringere risico's beschikbaar zou moeten zijn om te voorkomen dat de landbouw afhankelijk wordt van pesticiden; wijst erop dat biologische bestrijding en het gebruik van goede teeltmethoden (vruchtwisseling, wieden en verlaging van de uitgestrooide doses) zoveel mogelijk de voorkeur moeten krijgen boven het stelselmatig gebruik van pesticiden en dat apert gevaarlijke producten vervangen moeten worden door selectievere, minder remanente en beter biologisch afbreekbare producten; 25. is van mening dat voor een duurzaam gebruik van pesticiden een geïntegreerd gewasbeschermingsbeleid een absolute noodzaak is. Hiervoor moet aandacht worden geschonken aan: - borging, door certificering en via het sluiten van de gewasbeschermingsketen, - het verbeteren van het kennisniveau van gewasbescherming,
1
PB L 251 van 29.8.1992, blz. 13.
98 /PE 330.786
NL
- het versterken van de innovatie, zowel ten aanzien van land- en tuinbouwsystemen als van de middelen; 26. dringt er bij de Commissie op aan concrete en bindende streefcijfers en uiterste termijnen voor geïntegreerd gewasbeheer ("Integrated Pest Management" - ICM) en duurzame biologische landbouw vast te stellen, terwijl geïntegreerde plaagbestrijdingsmethoden (IPM) voor alle overheidsdiensten verplicht moeten worden gesteld; constateert echter dat er bij de belanghebbenden nog steeds een gebrek aan overeenstemming bestaat over de betekenis van de termen geïntegreerd gewasbeheer (ICM) en geïntegreerde plaagbestrijdingsmethode (IPM) en dringt erop aan dat de Commissie duidelijke definities en minimumcriteria in dit verband vaststelt voor de verplichte toepassing van ICM op alle landbouwgronden waarop nog geen biologische landbouw wordt bedreven; verzoekt de lidstaten om vaststelling van minimum IPM/ICM-maatregelen voor elk gewas; 27. verzoekt de Commissie de ICM/IPM voor te stellen als gemeenschappelijke basiseis bij elke toelating van een bestrijdingsmiddel; 28. dringt er bij de lidstaten op aan volledig gebruik te maken van de bepalingen die zijn vastgesteld in Verordening nr. 1259/19991 betreffende rechtstreeks steunverlening in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), en dringt erop aan dat de financiële prikkels voor omschakeling op weinig productiemiddelen vergende en biologische landbouw moeten worden versterkt; 29. verzoekt de Commissie het GLB te hervormen teneinde het meer in overeenstemming te brengen met de doelstelling van duurzaam gebruik van pesticiden, en dringt erop aan dat ICM in de toekomst een voorwaarde wordt voor subsidieverstrekking; 30. ziet in welke mogelijkheden er zijn ter vermindering van het gebruik van pesticiden of ter bevordering van het gebruik van zwakkere soorten gewasbestrijdingsmiddelen door het invoeren van genetisch gemodificeerde plantenvariëteiten; 31. is ingenomen met de voorgestelde schrapping van bepalingen op grond waarvan de lidstaten verlaagde BTW-tarieven voor pesticiden mogen hanteren; 32. verzoekt de Commissie op EU-niveau een door zowel de lidstaten als de industrie te financieren fonds in het leven te roepen om ervoor te zorgen dat in de kandidaatlanden nog aanwezige voorraden oude pesticiden veilig worden verwijderd; verzoekt de Commissie op mondiaal niveau het voortouw te nemen en het beginsel van de verantwoordelijkheid van de producent te hanteren ten einde de vorming van voorraden in de toekomst te voorkomen; 33. onderstreept dat de ontwikkelingshulp vooral moet worden gericht op maatregelen om derde landen het vermogen te geven het gebruik van pesticiden te beperken en biologische landbouw, ICM en IPM te bevorderen; 34. dringt er bij de Commissie op aan maximumgehalten aan residuen op zeer laag niveau vast te stellen (analytische detectielimiet) tenzij de persoon die opgave doet, kan bewijzen dat zelfs met gebruikmaking van de best beschikbare technieken en methoden een zeker gehalte aan residuen niet te vermijden is;
1
PB L 160 van 26.6.1999, blz. 113. PE 330.786\ 99
NL
35. dringt er bij de lidstaten op aan ter bevordering van de transparantie en recht op productinformatie van consumenten residumetingen van verse voedingsproducten uit te voeren; 36. verzoekt de Commissie om de Europees vastgelegde handelsnormen voor vers fruit en groenten inzake vorm, grootte en esthetische kwaliteitsaspecten die aanzetten tot een intensief gebruik van pesticiden, te wijzigen; 37. verzoekt de Commissie met klem aandacht te schenken aan het uiterst zorgwekkende probleem van de mortaliteit onder honingbijen, die het gevolg is van het gebruik van bepaalde systemische pesticiden (die de actieve stoffen "Fipronil" en "Imidaclopride" bevatten) voor de behandeling van zaad van zonnebloemen en maïs ; 38. dringt er daarom met klem bij de Commissie op aan om er, overeenkomstig zijn eerder genoemde resolutie van 30 mei 2002, ervoor te zorgen dat de criteria voor de beoordeling van het effect van actieve stoffen op honingbijvolkeren en de mening van de beroepsorganisaties van beoordeling van pesticiden met name een analyse van de uitwerking van bijenhouders over deze stoffen bevatten ; 39. dringt er bij de Commissie op aan haar thematische strategie te laten fungeren als een overkoepeling van de huidige en toekomstige wetgeving op dit gebied en een doeltreffende en handhaafbare combinatie van instrumenten voor te stellen die elkaar aanvullen en versterken, en tegelijkertijd wetgevingsvoorstellen in te dienen; verzoekt de Commissie zich hierbij te houden aan het beginsel dat de wetgeving van de Europese Unie niet mag leiden tot een verzwakking van de bestaande wetgeving inzake milieubescherming, hierbij meer in het bijzonder rekening te houden met de verschillende klimatologische omstandigheden, gewassen, bodemgesteldheid en andere factoren die van invloed op de landbouw zijn en ervoor te zorgen dat nieuwe eisen de vorm krijgen van minimumnormen; 40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en Commissie.
100 /PE 330.786
NL
P5_TA-PROV(2003)0129 Omschakeling van de vloot in het kader van de visserijovereenkomst met Marokko
PE 330.786\ 101
NL
Resolutie van het Europees Parlement over wijziging van Verordening (EG) nr. 2561/2001 van de Raad ter bevordering van de omschakeling van vaartuigen en vissers die tot in 1999 afhankelijk waren van de visserijovereenkomst met Marokko
Het Europees Parlement, O. overwegende dat, nadat de visserijovereenkomst EG-Marokko niet was vernieuwd, de Europese Raad van Nice om een specifiek actieprogramma heeft gevraagd voor herstructurering van de communautaire vloot die onder bescherming van de overeenkomst viste, P. overwegende dat het in zijn standpunt van 15 november 20011 over het voorstel voor een verordening van de Raad ter bevordering van de omschakeling van vaartuigen en vissers die tot 1999 afhankelijk waren van de visserijovereenkomst met Marokko2 geconstateerd heeft dat het voorstel voor een verordening niet flexibel genoeg was en dat er mogelijk administratieve moeilijkheden zouden optreden bij uitvoering binnen de gestelde termijnen en overwegende dat dit voorstel door de Raad maar amper is gewijzigd, Q. overwegende dat er moeilijkheden zijn opgetreden, vooral bij toepassing van de sociaaleconomische maatregelen, door het verplichte karakter van deze maatregelen, bij sloop en/of het vormen van gemengde vennootschappen, vooral waar het gaat om de individuele premie van 12 000 EUR, R. overwegende dat het opheffen of flexibel maken van deze dwingende bepaling ervoor zou zorgen dat een groot aantal bemanningsleden die hun baan hebben verloren en de individuele premie niet hebben kunnen aanvragen - wanneer het schip niet is gesloopt, maar is overgebracht naar andere visgronden of vanwege de duur van de sloop en de ambtelijke afhandeling ervan - in aanmerking kunnen komen voor deze premie, S. overwegende dat de termijn voor het incasseren van de premies van 12 000 EUR moet worden verlengd, genoemd in artikel 12, lid 4, onder c) van Verordening (EG) nr. 2792/19993 als een specifieke actie, zodat de werkloosheid onder de vissers sedert 1 januari 2002 geboekt kan worden, 1. verzoekt de Commissie om met dringende spoed een wetgevingsvoorstel uit te brengen dat Verordening (EG) nr. 2561/20014 moet wijzigen en dat een oplossing biedt voor de genoemde toepassingsproblemen; 2. verzoekt de Commissie tot flexibiliteit en toereikende verlenging van de thans bestaande uitvoeringstermijnen die in de verordening zijn genoemd, opdat de langdurige wetgevingsprocedure voor wijziging niet maakt dat de verbeteringen die de verordening moet aanbrengen, teniet worden gedaan;
1
PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 534. PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 266. 3 PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10. 4 PB L 344 van 28.12.2001, blz. 17. 2
102 /PE 330.786
NL
3. verzoekt de Commissie te bevorderen dat de uitbetaling van de premies van 12 000 EUR wordt verlengd, zodat de 12 maanden werkloosheid van vissers kan worden berekend vanaf 1 januari 2002; 4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 330.786\ 103
NL
P5_TA-PROV(2003)0130 Groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie Resolutie van het Europees Parlement over het Groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie (COM(2001) 715 – C5-0157/2002 – 2002/2065(COS))
104 /PE 330.786
NL
Het Europees Parlement, – gezien het Groenboek van de Commissie (COM(2001) 715 – C5-0157/2002), – gelet op artikel 280, leden 1 en 4, van het EG-Verdrag, – gelet op zijn resoluties van 13 april 2000 met voorstellen voor de Intergouvernementele Conferentie1, van 16 mei 2000 over het jaarverslag 1998 van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding2, van 13 december 2000 over de mededeling van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen3 en van 29 november 2001 over de grondwettelijke procedure en de toekomst van de Unie4, – gezien de mededeling van de Commissie "een project voor de Europese Unie" (COM(2002) 247), -
gelet op artikel 163, lid 1 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, de Commissie justitie en binnenlandse zaken, de Commissie juridische zaken en interne markt, de Commissie constitutionele zaken alsmede van de Commissie verzoekschriften (A5-0048/2003), A. overwegende dat fraude ten koste van de financiële belangen van de Gemeenschap een euvel is dat door alle lidstaten wordt onderkend en veroordeeld (de schade hiervan bedraagt ongeveer een miljard euro per jaar, welk bedrag gestaag toeneemt) en dat de Gemeenschap de verplichting heeft deze fraude te bestrijden, B. overwegende dat de Europese belastingbetaler het uiteindelijke slachtoffer van deze fraude is, C. overwegende dat de thans bestaande rechtsinstrumenten niet toereikend zijn voor een doelmatige bestrijding van deze fraude, hetgeen te wijten is aan het feit dat de overeenkomst van 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen5 en de aanvullende protocollen, slechts zeer recentelijk door alle lidstaten zijn geratificeerd, de omslachtige wederzijdse rechtshulp in strafzaken en de beperkingen die verbonden zijn aan het administratieve karakter van de OLAF-controles, D. overwegende dat van de in totaal door het OLAF behandelde gevallen slechts 5% door de nationale autoriteiten zelf in behandeling wordt genomen, hetgeen de noodzaak van een Europese opsporingsinstantie bewijst,
1
PB C 40 van 7.2.2001, blz. 409. PB C 59 van 32.2.2001, blz. 61. 3 PB C 232 van 17.8.2001, blz. 191. 4 PB C 153E van 27.6.2002, blz. 310. 5 PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49. 2
PE 330.786\ 105
NL
E. overwegende dat Eurojust bestaat, maar dat deze entiteit op intergouvernementele grondslag is geschoeid en tot doel heeft de justitiële samenwerking te bevorderen op het gebied van de zware criminaliteit, zonder mogelijkheid om een zaak bij het gerecht aanhangig te maken en zonder rechtsbevoegdheid tot strafvervolging over te gaan en verstoken van rechterlijke controle, en daarom in de huidige vorm geen permanent beletsel kan zijn voor de instelling van een Europees openbaar aanklager, F. overwegende dat deze constateringen voor de Commissie aanleiding zijn geweest voor een bijdrage aan de Intergouvernementele Conferentie (IGC) van Nice in december 2000, waarin zij voorstelt bij de verdragswijziging een artikel 280bis in te voegen dat voorziet in de instelling van een Europese openbare aanklager, met als voornaamste taak de leiding en coördinatie van transnationale opsporing en vervolging van strafbare feiten in verband met de financiën van de Europese Unie, en wel naar aanleiding van resoluties van het Parlement, G. overwegende dat de Conferentie van Nice dit voorstel van de Commissie niet heeft overgenomen maar wel met belangstelling van de bijdrage kennis heeft genomen, en de lidstaten overeengekomen zijn dit voorstel nader te bestuderen met het oog op eventuele invoeging te zijner tijd in het Verdrag, H. overwegende dat overeenkomstig verklaring 23 bij het Verdrag van Nice over de toekomst van de Unie een Conventie in het leven is geroepen ter voorbereiding van de werkzaamheden van de volgende Intergouvernementele Conferentie die omstreeks de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement plaats zou moeten vinden, I. overwegende dat het Europees Parlement in bovengenoemde resolutie van 29 november 2001 over de toekomst van de Unie heeft verklaard "dat in de agenda voor de hervorming van de Verdragen onderwerpen moeten worden opgenomen die in het Verdrag van Nice niet aan de orde zijn gesteld of geregeld en die onontbeerlijk zijn voor een meer democratisch en doeltreffend functioneren van de instellingen van de Unie zoals (...) de aanstelling van een onafhankelijke Europese openbare aanklager, die belast is met de uitoefening van de functie van openbare aanklager bij de bevoegde rechtbanken in de lidstaten wanneer het gaat om de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap", J. overwegende dat het nodig kan zijn om het OLAF tot onafhankelijk en afzonderlijk gefinancierd orgaan te maken, met een vertegenwoordiger in de antifraudebureaus van elke lidstaat, K. overwegende dat 80% van de financiën van de EU in de lidstaten worden besteed, L. overwegende dat instelling van een materieel en formeel strafrecht in de Europese Unie door de Conventie over de toekomst van Europa en de lidstaten zorgvuldig moet worden beoordeeld en onder alle aspecten bezien, zonder dat daarop wordt vooruitgelopen met gedeeltelijke oplossingen met het risico van onduldbare inbreuken op de persoonlijke vrijheden van de burgers, M. overwegende dat invoering van het ambt van Europees openbaar aanklager door de Intergouvernementele Conferentie van 2004 een nieuwe belangrijke bron van bevoegdheden voor de Unie schept, tegen de uitoefening waarvan waarborgen voor de Europese burger op rechtsstaatniveau nodig zijn,
106 /PE 330.786
NL
1. houdt staande dat de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie een belangrijk doel moet zijn van de ontwikkeling van gemeenschappelijke strafrechtelijke en strafprocesrechtsbepalingen in de Europese Unie. Van het terugbrengen van bevoegdheden op het gebied van het Gemeenschapsrecht naar het niveau van de lidstaten kan geen sprake zijn; 2. is verheugd over het Groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europees openbaar aanklager; 3. steunt het plan om een Europees openbaar aanklager in te stellen en acht het belangrijk dat de financiële belangen van de Gemeenschap met uiteenlopende middelen worden beschermd; vraagt thans de Europese Conventie en te zijner tijd de Intergouvernementele Conferentie van 2004, d.w.z. de regeringen van de lidstaten, ervoor te zorgen, dat de volgende institutionele hervorming ook de instelling omvat van een Europees openbaar aanklager door invoeging van het artikel 280bis, zoals voorgesteld door de Commissie, waarin de essentiële kenmerken van de openbare aanklager worden geregeld (benoeming, ontslag, taken, onafhankelijkheid) en naar het afgeleid recht wordt verwezen voor de nadere regels en modaliteiten voor zijn functioneren; 4. doet een beroep op de regeringen van alle lidstaten en kandidaat-lidstaten om een inhoudelijk debat te voeren binnen hun nationale politieke en wetgevende instellingen over het belang van de bestrijding van grensoverschrijdende misdaad; 5. erkent dat deze verdragswijziging niet mag worden uitgesteld tot na de volgende Intergouvernementele Conferentie, want het is niet waarschijnlijk dat de Verdragen in de nabije toekomst nogmaals worden gewijzigd, en de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap in een uitgebreide Unie moet zijn gewaarborgd; benadrukt evenwel dat dit geen obstakel mag worden voor een succesvolle uitbreiding in 2004; 6. steunt het voorstel van de Commissie dat strookt met de eis van het Parlement om de bevoegdheden van de derde pijler over te hevelen en instelling van de Europese openbare aanklager in het kader van een geconsolideerd verdrag in overweging te nemen; 7. merkt op dat de instelling van een Europees openbaar aanklager op basis van de eerste pijler een stap verder weg betekent van de opdeling van EU-bevoegdheden over drie gebieden, elk met aparte regels en instrumenten, binnen de driepijlerstructuur, en acht het duidelijk dat het strafrecht geen terrein meer is waar Unie-regelgeving alleen in de derde pijler van het EU-Verdrag denkbaar is; 8. benadrukt dat via het Europees Parlement democratisch toezicht moet worden uitgeoefend op de wijze waarop de openbaar aanklager, die een rechtstreekse invloed heeft op de rechten en vrijheden van de Europese burger, zijn bevoegdheden gebruikt; 9. is van mening dat de Europees openbaar aanklager moet worden benoemd door het Europees Parlement, met instemming van de Raad, op voordracht van ten minste twee kandidaten door de Commissie, is voorts van mening dat dit de Europees openbaar aanklager verzekert van de nodige democratische legitimatie;
PE 330.786\ 107
NL
10. steunt de door de Commissie voorgestelde procedure met betrekking tot de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de functie van de Europees openbaar aanklager zal worden uitgeoefend, namelijk volgens artikel 251 EG-Verdrag, die het Parlement van een medewetgevende rol op dit terrein verzekert; 11. stelt voor dat de Europees openbaar aanklager, met het oog op zijn doelmatig en transparant functioneren, het Europees Parlement op de hoogte houdt van de voortgang van zijn werkzaamheden, de ontwikkelingen op het gebied van de criminaliteit en de voortgang van de samenwerking met de nationale parketten; is voorts van mening dat hij elk jaar verslag dient uit te brengen aan het Europees Parlement, waarbij hij ook voorstellen doet voor een begroting; 12. dringt erop aan dat het systeem zoals door de Commissie in het Groenboek voorgesteld, zodanig zal worden verfijnd dat het aan criteria van doelmatigheid beantwoordt; 13. wijst op de absolute noodzaak dat het systeem zoals door de Commissie in het Groenboek voorgesteld zodanig wordt verbeterd en aangevuld dat bij de uitoefening van dit nieuwe ambt de eerbiediging en de bescherming van de grondrechten volledig verzekerd blijft, met name voor de burgers tegen wie door de Europees openbaar aanklager vervolging zal worden ingesteld. Dat de drager van dit nieuwe ambt gebonden is aan artikel 6, lid 2, van het EU-Verdrag en aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat naar verwachting een juridisch bindend element zal uitmaken van het toekomstige constitutionele verdrag, dient als constitutief element in de nieuwe regeling te worden vastgelegd; 14. is van mening dat onder alle omstandigheden dient te worden voorzien in een strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke regeling die de bescherming van de grondrechten van de betrokkenen op grond van het Handvest van de grondrechten en onder controle van Europese rechtbanken waarborgt; 15. stelt vast dat het voorstel van de Commissie geen opsomming bevat van de processuele rechten van de verdachten/beschuldigden, en verzoekt de Commissie daarom haar voorstel met een gedetailleerde opsomming aan te vullen; 16. acht het met het oog op het rechtsstaatbeginsel van het grootste belang dat de delicten die schade toebrengen aan de financiële belangen van de Europese Unie zeer nauwkeurig worden omschreven; 17. acht uniformering van strafbare feiten en sancties noodzakelijk; stelt vast dat de Raad nog steeds geen gemeenschappelijk standpunt heeft uitgebracht over het voorstel voor een richtlijn van 23 mei 2001 inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap1, die het Parlement zijnerzijds in een verordening wenst te zien omgezet; doet opnieuw een beroep op de vertegenwoordigers van de lidstaten erop toe te zien dat op de politieke uitspraken waarbij fraude ten koste van de communautaire begroting wordt veroordeeld, ook wetgevende maatregelen zullen volgen;
1
PB C 240 van 28.8.2001, blz. 125.
108 /PE 330.786
NL
18. merkt op dat de Europese overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap eindelijk in werking is getreden na ratificatie door alle lidstaten; doet een beroep op de lidstaten om hun verbintenissen uit hoofde van de Conventie gestand te doen en de bijbehorende protocollen te ratificeren; 19. steunt het beginsel dat ten grondslag ligt aan instelling van een Europese openbare aanklager en grotere samenwerking tussen nationale justitiële autoriteiten in een Europese ruimte van veiligheid en rechtvaardigheid, maar benadrukt dat er een aantal inhoudelijke kwesties zijn die voor een deel in het secundaire recht moeten worden geregeld, zoals de verschillen in nationale rechtsstelsels en praktijk, taal en administratieve handelswijze, de gevolgen voor het nationale strafrecht, gevaar van dubbele vervolging en overlappende bevoegdheden tussen nationale en Europese aanklagers, toelaatbaarheid van bewijs, wederzijdse erkenning, enz.; 20. plaatst de volgende kanttekeningen: - wat de onafhankelijkheid betreft van de Europese openbare aanklager en van de afgevaardigde openbare aanklager: dringt erop aan dat deze absoluut wordt gewaarborgd met inachtneming van de scheiding der machten, en dat vervolging geschiedt volgens het legaliteitsbeginsel; wat de verschillende varianten voor het statuut van de afgevaardigde openbare aanklager betreft: een exclusief mandaat zou werkelijke zekerheid bieden voor de afwezigheid van ieder belangenconflict en hiërarchische afhankelijkheid, ook al zou een "dubbele pet" bij gemengde zaken - wat waarschijnlijk de meeste zullen zijn - praktische voordelen kunnen hebben; vraagt zich daarom af hoe het beginsel van ondergeschiktheid aan de Europese openbare aanklager concreet zou worden toegepast en beschermd, ook op het punt van de voor de afgevaardigde aanklager geldende tuchtregeling; tevens wordt de Commissie verzocht duidelijkheid te verschaffen over de financiering van het leeuwendeel van de personeelskosten en de huishoudelijke uitgaven van de afgevaardigde openbare aanklagers; - stelt voor dat de Europees openbaar aanklager en de afgevaardigd openbaar aanklager in samenwerking opereren met de nationale openbare aanklagers in de lidstaten ten einde de doelmatigheid van hun opsporing te vergroten en allerlei praktische problemen in verband met de uiteenlopende rechtsstelsels van de lidstaten op te lossen; - is van mening dat de Europese aanklager niet volgens eigen discretionaire bevoegdheid zaken mag seponeren, maar dat een dergelijke beslissing onderworpen moet zijn aan rechterlijke toetsing; is eveneens van mening dat er gedetailleerde criteria moeten worden opgesteld voor de keuze van de lidstaat van de plaats van berechting, om het gevaar van "forum shopping" te vermijden; - vraagt de Commissie voorts aandacht te schenken aan de mogelijkheid van onwettige opsporingsmaatregelen door de openbare aanklager en de mogelijke rechtsmiddelen daartegen; - wat de bevoegdheidsterreinen betreft: is van mening dat het ingevoerde stelsel zich eerst zal moeten bewijzen op het gebied van financiële belangen; meent dat dit grotendeels zal afhangen van de voorstellen van de Europese Conventie en de besluiten in de Intergouvernementele Conferentie met betrekking tot de communautarisering van instrumenten van de derde pijler; PE 330.786\ 109
NL
21. verzoekt de Commissie om in haar voorstel de verhoudingen tussen de openbare aanklager en de bestaande structuren nader te verduidelijken; is zijnerzijds van mening dat: - wat de verhoudingen met Eurojust betreft: verzoekt de Europese Conventie de verhouding tussen de Europees openbaar aanklager en Eurojust duidelijk te omschrijven, door verduidelijking van hun respectievelijke bevoegdheden en taken; is van oordeel dat het ontstaan van een dubbele structuur in het belang van een doeltreffende strafrechtelijke (rechts)handhaving voortaan moet worden vermeden. Een parallelle structuur van Eurojust, resp. een Europees openbaar aanklager met gedeeltelijk overlappende taken en bevoegdheden is niet zinvol; - de taken van de Europees openbaar aanklager kunnen door een versterkt Eurojust worden overgenomen mits Eurojust naar de eerste pijler wordt overgebracht en mits de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie bijzondere nadruk krijgt; - wat de verhoudingen met het OLAF betreft: betreurt het dat de Commissie nog geen evaluatie heeft opgesteld van de huidige structuur van het OLAF als aanvulling op het onderhavige voorstel; meent dat het OLAF op dit moment de spil vormt van het gemeenschappelijke systeem voor fraudebestrijding, maar zodanige verbetering behoeft dat het de nodige rechterlijke waarborgen bevat voor een legitimiteit die het thans ontbeert; is van mening dat het OLAF de openbare aanklager moet bijstaan zowel bij het doorgeven van gegevens als bij onderzoek en opsporing; acht het daarom zeer wel denkbaar dat het werkterrein van het OLAF met strafrechtelijke opsporingsbevoegdheden wordt uitgebreid, hetgeen gepaard moet gaan met de nodige regelingen ter bescherming van de individuele burger, en het OLAF tot geheel onafhankelijk orgaan wordt verheven; ziet de voorstellen van de Commissie hieromtrent met belangstelling tegemoet; de aanzienlijke tekortkomingen van het OLAF op het gebied van de rechtsstaat moeten worden opgeheven, hetgeen zowel voor de rechtsgrondslag alsook voor de toetsing door de rechter van de werkzaamheden van het OLAF geldt; - verzoekt de Commissie de positie van de Europees openbaar aanklager ten opzichte van OLAF in het kader van de herziening van het statuut en de doelstellingen van laatstgenoemde structuur preciezer aan te geven, evenals diens positie ten opzichte van Eurojust; 22. vraagt de Commissie te worden geraadpleegd over het herziene ontwerp van het Groenboek dat aan de Europese Conventie zal worden voorgelegd; benadrukt dat het systeem doelmatig, transparant en geloofwaardig moet zijn en is van mening dat de weerstand hiertegen niet zozeer op juridische gronden als wel op politieke gronden berust; doet nogmaals een beroep op de Europese Conventie om deze historische gelegenheid aan te grijpen; 23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Conventie.
110 /PE 330.786
NL
PE 330.786\ 111
NL