2007 - 2008
AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van woensdag 20 februari 2008
P6_TA-PROV(2008)02-20
NL
VOORLOPIGE UITGAVE
PE 403.201
NL
INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN
P6_TA-PROV(2008)0055 Verdrag van Lissabon (A6-0013/2008 - Rapporteur: Richard Corbett en Íñigo Méndez de Vigo) Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over het Verdrag van Lissabon (2007/2286(INI)) ....................................................................................................... 1 P6_TA-PROV(2008)0056 Volks- en woningtellingen ***I (A6-0471/2007 - Rapporteur: Ona Juknevičienė) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende volks- en woningtellingen (COM(2007)0069 – C6-0078/2007 – 2007/0032(COD))............................... 10 P6_TA-PROV(2008)0057 Lissabonstrategie (B6-0076/2008) Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon ..................... 15 P6_TA-PROV(2008)0058 Globale richtsnoeren voor het economisch beleid (2008-2010) (A6-0029/2008 - Rapporteur: Margarita Starkevičiūtė) Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 betreffende de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (Deel: globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap): Lancering van de nieuwe cyclus (2008–2010) (COM(2007)0803 – 2007/2275(INI))................................................................. 27 P6_TA-PROV(2008)0059 Een EU-strategie voor Centraal-Azië (A6-0503/2007 - Rapporteur: Cem Özdemir) Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (2007/2102(INI)) ............................................................................................. 43
PE 403.201\ I
NL
P6_TA-PROV(2008)0055 Verdrag van Lissabon Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over het Verdrag van Lissabon (2007/2286(INI))
Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend op 13 december 2007, – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd door de Europese Akte en de Verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice, – gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 20071, – gezien de Verklaring van Laken van 15 december 2001 over de toekomst van de Europese Unie, – gezien het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa, ondertekend in Rome op 29 oktober 2004, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 juni 2007 over het stappenplan voor het grondwettelijke proces van de Unie2 en zijn resolutie van 11 juli 2007 over de bijeenroeping van de Intergouvernementele Conferentie (IGC): advies van het Europees Parlement3, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Begrotingscommissie, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0013/2008), overwegende hetgeen volgt: A. De ontwikkeling van de Europese Unie heeft gedurende de afgelopen 50 jaar wezenlijk bijgedragen aan de totstandkoming van een ruimte van vrede en stabiliteit op een daarvoor door oorlogen geteisterd continent, aan de consolidering van democratie, vrijheid en burgerrechten, aan de vergroting van welvaart, solidariteit en welzijn door de vorming van de grootste interne markt in de wereld met gemeenschappelijke regels voor sociale normen, milieu- en consumentenbescherming en eerlijke mededinging en met een economische en monetaire unie, aan het samenbrengen van lidstaten om gezamenlijk zaken aan te pakken 1 2 3
PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0234. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0328. PE 403.201\ 1
NL
die nationale grenzen overschrijden en aan een vergroting van de invloed van Europa in de wereld, B. Het besef bestaat dat de structuren van de Unie hervormd en versterkt moeten worden om deze verworvenheden te consolideren en de Unie met haar 27 en wellicht straks meer lidstaten beter in staat te stellen efficiënt te werken, teneinde gemeenschappelijke nieuwe uitdagingen tegemoet te kunnen treden en meer democratische verantwoording af te kunnen leggen, C. Deze noodzaak lag aan de oorsprong van de successieve hervormingen waarmee sinds het Verdrag van Maastricht - dat een verschuiving in de Europese integratie markeerde met de totstandkoming van een economische en monetaire unie en de overgang van een hoofdzakelijk economische Gemeenschap naar een politieke unie - is geprobeerd de institutionele structuur van de Unie te regelen en die leidden tot de Verklaring van Laken, die tegelijkertijd de weg baande voor een ander hervormingsproces op basis van de methode van de Conventie, en niet langer uitsluitend op basis van intergouvernementele conferenties, D. Het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa werd uitgewerkt door een Conventie, bestaande uit twee vertegenwoordigers van elk nationaal parlement, 16 leden van het Europees Parlement, twee vertegenwoordigers van de Commissie en een vertegenwoordiger van elke nationale regering, die in openbare beraadslagingen een ontwerp hebben opgesteld, op basis waarvan een consensus tot stand kwam die in grote lijnen ongewijzigd werd overgenomen door de Intergouvernementele Conferentie van 2004, terwijl het daaropvolgende Verdrag van Lissabon, waarin een aantal van de kenmerkende punten van de grondwet kwamen te vervallen, het resultaat was van traditionelere intergouvernementele werkmethoden, maar wel met volledige participatie van drie vertegenwoordigers van het Europees Parlement, E. De eerdere poging om de Unie te hervormen door de Verdragen te vervangen door een grondwet werd gesteund door een zeer grote meerderheid van de gekozen vertegenwoordigers van Europese burgers in het Europees Parlement1 en werd door tweederde van de lidstaten geratificeerd, maar door twee andere (Frankrijk en Nederland) verworpen. Na een periode van bezinning waarin duidelijk werd dat de nodige instemming van alle lidstaten niet kon worden verkregen, werd deze aanpak opgegeven ten gunste van een wijziging van de al bestaande Verdragen, F. Deze verandering van methode en werkwijze kwam, ondanks handhaving in een nieuwe vorm van een groot aantal van de beoogde praktische aanpassingen van de institutionele structuur van de Unie, neer op een minder ambitieuze benadering en het opgeven van verschillende kenmerkende punten van de grondwet, het uitstel van de inwerkingtreding van een aantal van zijn nieuwe mechanismen en de opneming in de Verdragen van een aantal specifiek op verschillende lidstaten toegesneden maatregelen, G. Het feit dat alle afzonderlijke regeringen van de lidstaten van de Unie hebben ingestemd met het Verdrag van Lissabon, toont evenwel aan dat de gekozen regeringen van de lidstaten allemaal van oordeel zijn dat dit compromis de grondslag is waarop zij in de toekomst willen samenwerken, en dat zij allemaal een maximale politieke bereidheid zullen 1
Met 500 stemmen voor, 137 tegen en bij 40 onthoudingen (zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa (Verslag-Corbett/Méndez de Vigo, PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 88).
2 /PE 403.201
NL
moeten tonen om er voor te zorgen dat het Verdrag vóór 1 januari 2009 wordt geratificeerd, H. Het is noodzakelijk dat het Verdrag van Lissabon uiterlijk eind 2008 is geratificeerd teneinde de burgers in staat te stellen bij de verkiezingen van 2009 hun stem met volledige kennis van het nieuwe institutionele kader van de Unie uit te brengen, Een positieve stap voor de toekomst van de Unie 1. concludeert dat het Verdrag van Lissabon over het geheel genomen een aanzienlijke verbetering betekent in vergelijking met de bestaande Verdragen, waardoor er in de Unie sprake zal zijn van meer democratische verantwoording en besluitvormingscapaciteit (door een versterking van de rol van het Europees Parlement en die van de nationale parlementen), de rechten van de Europese burgers ten overstaan van de Unie worden versterkt en de doeltreffende werking van de instellingen van de Unie wordt verbeterd; Meer democratische verantwoording 2. is ingenomen met het feit dat de democratische verantwoording en de besluitvormingscapaciteit zullen worden verbeterd, waardoor de burgers in staat worden gesteld meer controle uit te oefenen op het optreden van de Unie, met name als gevolg van de navolgende verbeteringen: a) de aanneming van alle wetgeving van de Europese Unie zal gepaard gaan met een niveau van parlementaire controle dat in geen enkele andere supranationale of internationale structuur bestaat: –
alle wetgeving van de Europese Unie zal, op een paar uitzonderingen na, worden onderworpen aan de dubbele goedkeuring, op basis van gelijkheid, door de Raad (samengesteld uit nationale ministers die verantwoording schuldig zijn aan hun parlementen) en door het Europees Parlement (bestaande uit rechtstreeks gekozen leden);
–
de voorafgaande controle door de nationale parlementen van alle wetgeving van de Unie zal worden versterkt, omdat zij alle voorstellen voor Europese wetgeving tijdig zullen ontvangen teneinde daarover met hun ministers te debatteren alvorens de Raad een standpunt inneemt, en zij ook het recht krijgen om een nieuwe behandeling van een voorstel te eisen, wanneer zij van oordeel zijn dat het niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel;
b) de voorzitter van de Commissie zal worden gekozen door het Europees Parlement , op voordracht van de Europese Raad en rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement, c) de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid wordt zowel door de Europese Raad als de voorzitter van de Commissie benoemd en moet zich, als lid van de Commissie, in het Parlement aan dezelfde installatieprocedure onderwerpen als elk ander lid van de Commissie: de hoge vertegenwoordiger moet zich als vice-voorzitter van de Commissie bij zijn benoeming en bij de uitoefening van zijn ambt aan dezelfde regels als de andere commissarissen onderwerpen, d) er wordt een nieuwe, eenvoudiger en democratischer begrotingsprocedure met een PE 403.201\ 3
NL
enkele lezing ingevoerd: het verschil tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven wordt afgeschaft, waardoor een volledige pariteit van Parlement en Raad bij de goedkeuring van de gehele jaarlijkse begroting wordt gewaarborgd, terwijl het Parlement eveneens het instemmingsrecht krijgt voor het wettelijk bindende meerjarig financieel kader; e) de democratische controle met betrekking tot de aan de Commissie gedelegeerde wetgevingsbevoegdheden wordt versterkt door een nieuw systeem van toezicht, krachtens welk het Europees Parlement of de Raad, hetzij Commissiebesluiten kan herroepen of de delegatie van deze bevoegdheden kan intrekken; f)
de instemming van het Europees Parlement is vereist voor de goedkeuring van een ruime verscheidenheid aan door de Unie ondertekende internationale overeenkomsten, o.m. met betrekking tot sectoren waarvoor binnen de Unie de gebruikelijke wetgevingsprocedure geldt;
g) de Raad vergadert in het openbaar wanneer hij beraadslaagt en stemt over ontwerpen voor wetgeving van de Unie, waardoor de burgers in staat worden gesteld om zelf te zien hoe hun regeringen in de Raad optreden; h) organen, in het bijzonder Europol en Eurojust, zullen worden onderworpen aan een verdergaande parlementaire controle; i)
het Comité van de regio's krijgt de bevoegdheid beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, de mandaatstermijn van zijn leden wordt verlengd tot jaar en zijn betrekkingen met het Europees Parlement worden nauwkeuriger omschreven;
j)
de procedure voor herziening van de Verdragen wordt in de toekomst transparanter en democratischer, omdat ook het Europees Parlement de bevoegdheid krijgt om daartoe voorstellen te doen, en eventuele voorstellen tot herziening moeten worden getoetst door een Conventie, mede samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen en van het Europees Parlement, tenzij het Parlement te kennen geeft dat dit niet noodzakelijk is, terwijl nieuwe, vereenvoudigde herzieningsprocedures worden ingevoerd tot wijziging, bij eenparig besluit, van bepaalde voorzieningen van het verdrag, met goedkeuring van de nationale parlementen;
Bevestiging van waarden, waardoor de burgers meer rechten krijgen en de duidelijkheid wordt vergroot 3. is ingenomen met het feit dat de rechten van de burgers worden uitgebreid door navolgende verbeteringen: a) het Handvest van de grondrechten van de Unie, waarin alle actuele burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten zijn omschreven, wordt juridisch bindend; het biedt rechtszekerheid aan de burgers van de Unie en verzekert dat alle EUwetgevingsbepalingen en alle maatregelen die door de EU-instellingen worden genomen of op EU-recht zijn gebaseerd, in overeenstemming moeten zijn met die normen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel; b) de Unie zal ook een verzoek doen tot toetreding tot het Europees Verdrag tot 4 /PE 403.201
NL
bescherming van de rechten van de mens, wat betekent dat de Unie wordt onderworpen aan hetzelfde externe toezicht op de verplichting de rechten van burgers na te leven als de afzonderlijke lidstaten; c) nieuwe bepalingen vergemakkelijken de deelneming van burgers en representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld aan de beraadslagingen van de Europese Unie voortbouwend op de belangrijke bijdrage ervan aan de voorbereiding van het Verdrag; de dialoog met sociale partners en de dialoog met kerken, religieuze gemeenschappen en niet-confessionele organisaties zal worden bevorderd; d) de invoering van een Europees burgerinitiatief biedt burgers de mogelijkheid voorstellen in te dienen wanneer zij van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling van de Unie "nodig is ter uitvoering van de Verdragen"; e) de rechtsbescherming van de burgers wordt opgevoerd, aangezien de rechterlijke bevoegdheid van het Hof van Justitie worden uitgebreid tot vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en de besluiten van de Europese Raad, de Europese Centrale Bank en de organen van de Europese Unie, terwijl er tevens een uitbreiding wordt overwogen van de mogelijkheden om ook fysieke en rechtspersonen toegang te verlenen tot de procedures; 4. is ingenomen met het feit dat het de Verdrag op een duidelijker en meer zichtbare wijze de waarden vastlegt die alle lidstaten gemeen hebben en waarop de Unie is gebaseerd, alsmede de doelstellingen van de Unie en de beginselen die aan haar optreden en haar betrekkingen met lidstaten ten grondslag liggen: a) de bevoegdheden van de Unie ten opzichte van de lidstaten worden duidelijk afgebakend, met als onderliggende beginsel dat alle bevoegdheden die bij de Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld, aan de lidstaten toebehoren; b) een grotere nadruk op beleidsmaatregelen die zichtbaar ten goede komen aan de burgers: nieuwe algemeen toepasselijke bepalingen ter bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, waarborging van een adequate sociale bescherming, bestrijding van sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid, bestrijding van iedere vorm van discriminatie en bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen; door nieuwe bepalingen wordt de bevordering van duurzame ontwikkeling en de bescherming van het milieu verbeterd, met inbegrip van de bestrijding van klimaatverandering, en worden diensten van algemeen belang beter beschermd; economische, sociale en territoriale samenhang worden herbevestigd als doelstelling van de Unie; c) er komt een eind aan de verwarring tussen de "Europese Gemeenschap" en de "Europese Unie", omdat de Europese Unie één rechtsentiteit wordt en één structuur krijgt; d) een solidariteitsclausule tussen de lidstaten maakt dat burgers de verwachting mogen koesteren dat zij in geval van een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp steun ontvangen uit alle delen van de Unie; e) het bevestigde het specifieke karakter van de institutionele organisatie van de Unie, waaraan de lidstaten een aantal van hun bevoegdheden toevertrouwen die volgens hen PE 403.201\ 5
NL
beter kunnen worden uitgeoefend door middel van gemeenschappelijke mechanismen, terwijl ter voorkoming van eventuele twijfels voldoende garanties worden geboden dat de Unie geen centraal geleide almachtige "superstaat" wordt, zoals o.m.: –
de verplichting tot eerbiediging van de "nationale identiteit van de lidstaten die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren, waaronder die voor regionaal en lokaal zelfbestuur", alsmede hun " essentiële staatsfuncties, met name de verdediging van de territoriale integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid";
–
de beginselen van toedeling van bevoegdheden (waarbij de Unie uitsluitend die bevoegdheden heeft welke door de lidstaten aan haar zijn toegedeeld), subsidiariteit en evenredigheid;
–
deelname van de lidstaten zelf aan het besluitvormingssysteem van de Unie en aan de goedkeuring van eventuele wijzigingen daarvan;
–
erkenning van het recht van elke afzonderlijke lidstaat om op eigen wens de Unie te verlaten;
Meer doeltreffendheid 5. is ingenomen met het feit dat het nieuwe Verdrag de mogelijkheden van de instellingen van de Unie om hun taken op een meer doeltreffende wijze ten uitvoer te leggen zal versterken, met name doordat: a) het aantal onderwerpen waarover de regeringen, in het kader van de Raad bijeen, met een gekwalificeerde meerderheid besluiten in plaats van met eenparigheid van stemmen aanzienlijk wordt uitgebreid, zodat de Unie van zevenentwintig lidstaten op meer terreinen kan functioneren zonder door veto's in een impasse te geraken; b) het gemakkelijker wordt om in de Raad tot besluiten te komen dankzij een nieuw systeem van een "dubbele meerderheid"; c) de Europese Raad een volwaardige instelling van de Europese Unie wordt en zijn om de zes maanden roulerend voorzitterschap plaats maakt voor een voorzitter die door de leden wordt gekozen voor een periode van tweeënhalf jaar, hetgeen ten goede zal komen van de samenhang bij de voorbereiding en continuïteit van zijn werkzaamheden; d) het aantal leden van de Commissie per 2014 zal worden verminderd tot tweederde van het aantal lidstaten, waardoor het werk van het college samenhangender wordt en nog duidelijker wordt dat de leden van de Commissie vertegenwoordigers van het Europees belang zijn en niet van het belang van hun land van herkomst, terwijl een toerbeurtsysteem garandeert dat een gelijke participatie van alle lidstaten behouden blijft; e) er sprake zal zijn van een aanzienlijke verbetering van de zichtbaarheid van de Unie en haar mogelijkheden om in de wereld invloed uit te oefenen doordat: –
6 /PE 403.201
NL
de posten van hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en
commissaris voor externe betrekkingen - twee posten die de oorzaak waren van overlapping en verwarring - zullen worden samengevoegd tot de post van vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die de Raad Buitenlandse Zaken zal voorzitten en namens de Unie het woord kan voeren over onderwerpen waar laatstgenoemde een gemeenschappelijk standpunt heeft, zodat op die manier zal worden gezorgd voor meer samenhang in het externe optreden van de Unie;
f)
–
een Europese dienst voor extern optreden, samengesteld uit ambtenaren van de Commissie en de Raad en van nationale diplomatieke diensten, die door de Raad slechts met instemming van de Commissie en na raadpleging van het Parlement kan worden opgezet, onder leiding van de vice-voorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger en ressorterend onder de Commissie, en die meer samenhang bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het externe optreden van de Unie mogelijk moet maken;
–
de Unie meer mogelijkheden krijgt om gemeenschappelijke structuren te ontwikkelen op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid, o.m. door de opneming van een solidariteitsbepaling waarin wordt gesteld dat wederzijdse hulp en steun wordt geboden, indien een lidstaat met wapengeweld wordt aangevallen, waardoor het gevoel van veiligheid van de burgers wordt opgevoerd, waarbij wel gezorgd wordt voor de nodige flexibiliteit om rekening te houden met de verschillende benaderingen van lidstaten ter zake;
het onderscheid tussen wetgevings- en uitvoerende instrumenten zal worden verduidelijkt en een nieuwe definitie van gedelegeerde wetgeving het mogelijk zal maken om de wetgeving van de Unie te vereenvoudigen en te stroomlijnen;
g) de pijlerstructuur komt te vervallen, waardoor eenheid van optreden op de verschillende activiteitenterreinen van de Unie mogelijk wordt met vereenvoudigde mechanismen en instrumenten, hoewel het specifieke karakter van het buitenlandse en veiligheidsbeleid op deze gebieden specifieke procedures vereist; h) maatregelen op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid zullen worden gekenmerkt door meer ambitieuze doelstellingen en doeltreffender procedures, waarbij niet langer gebruik wordt gemaakt van afzonderlijke intergouvernementele instrumenten en procedures, en zullen worden onderworpen aan rechterlijke toetsing, zodat tastbare vooruitgang met betrekking tot justitie, veiligheid en immigratievraagstukken in het verschiet ligt; i)
de doelstellingen en bevoegdheden van de Unie op het gebied van klimaatverandering, rechten van het kind, Europees nabuurschapsbeleid, humanitaire hulp, energie (o.m. een verwijzing in het Verdrag naar solidariteit tussen de lidstaten op dit gebied), ruimtevaart, onderzoek, toerisme, sport, volksgezondheid en burgerbescherming duidelijker worden gedefinieerd; het gemeenschappelijk handelsbeleid wordt erkend als een exclusieve bevoegdheid van de Unie;
j)
het ten aanzien van een aantal andere zaken mogelijk wordt om doeltreffender besluitvormingsmethodes toe te passen, zodra de politieke bereidheid daartoe bestaat;
k) er meer ruimte is voor flexibele regelingen, wanneer niet alle lidstaten bereid of in PE 403.201\ 7
NL
staat zijn op hetzelfde ogenblik bepaalde beleidsmaatregelen verder te ontwikkelen; Punten van zorg 6. is zich ervan bewust dat in brede kring wordt betreurd dat het na de resultaten van de referenda in Frankrijk en Nederland noodzakelijk was om, teneinde tussen de 27 lidstaten opnieuw overeenstemming te bereiken, –
de constitutionele aanpak te laten vallen alsmede een aantal van de kenmerken daarvan, zoals een Unie gebaseerd op de wil van haar burgers en lidstaten, een enkele, gestructureerde tekst, de duidelijker terminologie voor de aanduiding van wetgevingsinstrumenten, de verankering in het Verdrag van de vlag en het volkslied en het gebruik van de titel "minister van Buitenlandse Zaken" in plaats van "Hoge Vertegenwoordiger";
–
de tenuitvoerlegging van belangrijke elementen van het nieuwe Verdrag uit te stellen, zoals de inwerkingtreding van het nieuwe stemsysteem in de Raad (met in het kader daarvan bijzondere bepalingen betreffende het uitstel van stemmingen, het zogenaamde "compromis van Ioannina"), en op een aantal bevoegdheidsterreinen restrictieve mechanismen toe te voegen zoals "noodrembepalingen" met betrekking tot toepassing van de gewone wetgevingsprocedure op sommige bevoegdheidsterreinen;
–
in het Verdrag maatregelen op te nemen die specifiek zijn toegesneden op bepaalde lidstaten, zoals de uitbreiding van de "opt-in"-regelingen voor twee lidstaten in verband met politiesamenwerking en strafrechtelijke aangelegenheden, het protocol ter beperking van de gevolgen van het Handvest voor het binnenlandse recht van twee lidstaten en de extra Parlementszetel die in afwijking van het beginsel van de degressieve evenredigheid aan een lidstaat is toegewezen;
–
wijzigingen aan te brengen in de tekst van verschillende passages in het Verdrag of de protocollen en verklaringen die daaraan zijn gehecht, waardoor sprake is van een nietgerechtvaardigde overgang op een negatieve toonzetting, waarmee de indruk wordt gewekt dat er sprake is van wantrouwen ten opzichte van de Unie en haar instellingen en derhalve een verkeerd signaal naar het publiek uitgaat;
Conclusies 7. steunt het Verdrag en wijst erop dat alle lidstaten van de Unie de ratificatie ervan tijdig moeten afronden zodat het op 1 januari 2009 in werking kan treden; 8. is van mening dat het Verdrag van Lissabon een stabiel kader biedt dat een toekomstige verdere ontwikkeling van de EU mogelijk maakt; 9. is zich ervan bewust dat een wijzigingsverdrag onvermijdelijk minder duidelijk en minder leesbaar is dan een gecodificeerd verdrag; verzoekt dan ook om onmiddellijke publicatie van de geconsolideerde Verdragen als herzien bij het Verdrag van Lissabon, waardoor de burgers de beschikking zouden krijgen over een duidelijker basistekst van de Unie; 10. herhaalt zijn verzoek dat zowel de instellingen van de Europese Unie als de nationale autoriteiten overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking alle mogelijke 8 /PE 403.201
NL
inspanningen doen om de Europese burgers duidelijk en objectief te informeren over de inhoud van het Verdrag; 11. verzoekt zijn bevoegde commissie voorbereidingen te treffen voor de nodige wijzigingen van zijn Reglement en de noodzaak van verdere uitvoeringsmaatregelen te beoordelen; ° °
°
12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie constitutionele zaken te doen toekomen aan de nationale parlementen van de lidstaten, aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de voormalige leden van de Conventie over de toekomst van Europa, en ervoor te zorgen dat de diensten van het Parlement, met inbegrip van zijn externe bureaus, ruimschoots informatie verschaffen over het standpunt van het Parlement inzake het Verdrag.
PE 403.201\ 9
NL
P6_TA-PROV(2008)0056 Volks- en woningtellingen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende volks- en woningtellingen (COM(2007)0069 – C6-0078/2007 – 2007/0032(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0069), – gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 285, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0078/2007), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0471/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
10 /PE 403.201
NL
P6_TC1-COD(2007)0032 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 20 februari 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende volks- en woningtellingen (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie║, ║ Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag1, Overwegende hetgeen volgt: (1)
1
De Commissie moet over voldoende betrouwbare, gedetailleerde en vergelijkbare gegevens over de bevolking en over huishoudens beschikken om de taken uit te voeren die haar met name door de artikelen 2 en 3 van het Verdrag zijn toegewezen. Er moet worden gezorgd voor voldoende vergelijkbaarheid op Gemeenschapsniveau wat methoden, definities en het programma van de statistische gegevens en metagegevens betreft.
Standpunt van het Europees Parlement van 20 februari 2008. PE 403.201\ 1
NL
(2)
Er zijn periodieke statistische gegevens over de bevolking en over de belangrijkste gezins-, sociale, economische en huisvestingskenmerken van personen noodzakelijk voor het bestuderen en vaststellen van regionaal, sociaal en milieubeleid dat op bepaalde sectoren van de bevolking van invloed is. Met name moeten er nauwkeurige gegevens over huisvesting worden verzameld ter ondersteuning van een aantal activiteiten van de Gemeenschap, zoals bevordering van de maatschappelijke integratie en het toezicht op de sociale samenhang op regionaal niveau, of de bescherming van het milieu en de bevordering van doelmatig energiegebruik.
(3)
Met het oog op methodologische en technologische ontwikkelingen dienen beste praktijken te worden geïdentificeerd en dient de verbetering van de voor de tellingen in de lidstaten gebruikte gegevensbronnen en methodologieën te worden bevorderd.
(4)
Om te waarborgen dat de door de lidstaten verstrekte gegevens met elkaar kunnen worden vergeleken en om op communautair niveau betrouwbare overzichten te kunnen opstellen, moeten de gebruikte gegevens betrekking hebben op hetzelfde referentiejaar.
(5)
Volgens Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek1, die het referentiekader voor de bepalingen van deze verordening vormt, moeten communautaire statistieken worden verzameld op basis van onpartijdigheid, transparantie, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding.
(6)
De toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens wordt beheerst door de in Verordening (EG) nr. 322/97 en Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statitstiek van de Europese Gemeenschappen2, neergelegde regels. Overeenkomstig deze verordeningen genomen maatregelen garanderen de fysieke en logische bescherming van vertrouwelijke gegevens en zorgen ervoor dat bij de productie en verspreiding van communautaire statistieken er geen sprake is van onwettige openbaarmaking of gebruik voor andere dan statistische doeleinden.
1
2
PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1). PB L 151 van 15.6.1990, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 322/97.
2 /PE 403.201
NL
(7)
Bij de productie en verspreiding van communautaire statistieken in het kader van deze verordening moeten de nationale en communautaire statistische instanties rekening houden met de beginselen van de praktijkcode Europese statistieken, die op 24 februari 2005 door het Comité statistisch programma, opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom1 van de Raad, is goedgekeurd en die aan de Aanbeveling van de Commissie over de onafhankelijkheid, integriteit en verantwoordingsplicht van de nationale en communautaire statistische instanties ║ is gehecht.
(8)
Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verzamelen van gegevens en de opstelling van vergelijkbare en volledige communautaire statistieken over bevolking en huisvesting, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens het ontbreken van gemeenschappelijke statistische elementen en kwaliteitseisen alsmede het gebrek aan methodologische transparantie, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt in de vorm van een gemeenschappelijk statistisch kader, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening ║ niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(9)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden2.
(10) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, de voorwaarden vast te stellen voor de ▌vaststelling van de volgende referentiejaren en van het programma van de statistische gegevens en metagegevens. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. (11) Het Comité statistisch programma werd geraadpleegd overeenkomstig artikel 3 van Besluit 89/382/EEG, Euratom, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
1 2
PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47. PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11). PE 403.201\ 3
NL
Artikel 1 Onderwerp Deze verordening stelt gemeenschappelijke regels vast voor de tienjaarlijkse indiening van uitvoerige bevolkings- en huisvestingsgegevens. Artikel 2 Definities ║ In deze verordening wordt verstaan onder: (a)
"bevolking": de nationale, regionale en plaatselijke bevolking in zijn gewone verblijfplaats op de ║ referentiedatum;
(b)
"huisvesting": woonruimten en gebouwen alsmede huisvestingsfaciliteiten en de relatie tussen de bevolking en woonruimten op nationaal en regionaal niveau op de referentiedatum.
(c)
"Gebouwen": blijvende gebouwen die woonruimten bevatten welke bestemd zijn voor bewoning door mensen, en conventionele woningen die voorbehouden zijn voor gebruik als vakantiewoning of tweede woning of die leeg staan;
(d)
"gewone verblijfplaats": de plaats waar iemand gewoonlijk zijn dagelijkse rustperiode doorbrengt, afgezien van tijdelijke afwezigheid in verband met recreatie, vakantie, vrienden- en familiebezoek, zakenreizen, medische behandelingen of bedevaarten.
4 /PE 403.201
NL
Alleen de volgende personen worden als inwoners van het betrokken geografisch gebied beschouwd: i)
degenen die voor de referentiedatum minstens 12 maanden onafgebroken in hun gewone verblijfplaats hebben gewoond, en
ii)
degenen die zich in de twaalf maanden voor de referentiedatum in hun gewone verblijfplaats hebben gevestigd met het voornemen daar ten minste een jaar te blijven,
Indien de in onder (i) en (ii) omschreven omstandigheden niet kunnen worden vastgesteld, betekent 'gewone verblijfplaats' de wettelijke of geregistreerde woonplaats. (e)
"referentiedatum": de datum waarop de gegevens van de lidstaat betrekking hebben overeenkomstig artikel 5, lid 1, van deze verordening;
(f)
"nationaal": op het grondgebied van een lidstaat;
(g)
"regionaal": op NUTS-1-niveau, NUTS-2-niveau of NUTS-3-niveau zoals gedefinieerd in de classificatie van territoriale eenheden voor statistieken (NUTS), vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad1 in de op de referentiedatum geldende versie▌;
(h)
"lokaal": op niveau 2 van de lokale bestuurlijke eenheden (LBE-2-niveau);
(i)
"wezenlijke elementen van volks- en woningtellingen": individuele opsomming, gelijktijdigheid, universaliteit binnen een vastgesteld gebied, beschikbaarheid van gegevens over kleine gebieden en vastgestelde periodiciteit.
▌ Artikel 3 Indiening van gegevens De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) gegevens in over de bevolking ▌die bepaalde demografische, sociale en economische ▌kenmerken omvatten van personen, gezinnen en huishoudens, alsook over huisvesting op nationaal, regionaal en lokaal niveau, zoals vermeld in de bijlage.
1
PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. PE 403.201\ 5
NL
Artikel 4 Gegevensbronnen ▌ 1.
Lidstaten kunnen de statistieken baseren op verschillende gegevensbronnen, en met name op: a)
conventionele tellingen;
b)
tellingen op basis van registers;
c)
een combinatie van conventionele tellingen en steekproefenquêtes;
d)
een combinatie van tellingen op basis van registers en steekproefenquêtes;
e)
een combinatie van tellingen op basis van registers en conventionele tellingen;
f)
een combinatie van tellingen op basis van registers, steekproeven en conventionele tellingen;
g)
passend onderzoek met roterende steekproeven (rolling census).
2.
De lidstaten zorgen dat de gegevensbronnen en de methoden die worden gebruikt om aan deze verordening te voldoen, zo veel mogelijk de wezenlijke elementen van volks- en woningtellingen in de zin van artikel 2, onder i) omvatten.
3.
De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te voldoen aan de eisen van de gegevensbescherming. Deze Verordening laat de bepalingen van de lidstaten inzake gegevensbescherming onverlet.
▌ 4.
De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) uiterlijk één maand voordat de herziene gegevens worden gepubliceerd in kennis van herzieningen en correcties van de krachtens deze verordening verstrekte statistieken mitsgaders wijzigingen van de gebruikte methoden en gegevensbronnen.
▌ 5.
De lidstaten spannen zich voortdurend in om de gekozen gegevensbronnen en methodologie steeds nauwer bij de in artikel 2, onder i) gedefinieerde wezenlijke elementen van volks- en woningtellingen te doen aansluiten.
6 /PE 403.201
NL
Artikel 5 Toezending van de gegevens 1.
Iedere lidstaat bepaalt een datum waarnaar zijn gegevens verwijzen (een referentiedatum). De referentiedatum valt in een jaar dat gespecificeerd is op basis van deze verordening (referentiejaar). Het eerste referentiejaar is 2011. De Commissie bepaalt de volgende referentiejaren volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 8, lid 3. De referentiejaren vallen aan het begin van elk decennium.
2.
De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) overeenkomstig deze verordening uiterlijk 27 maanden na afloop van het referentiejaar definitieve, gevalideerde en geaggregeerde gegevens en metagegevens.
▌ 3.
De Commissie stelt volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 8, lid 3, een programma vast van de statistische gegevens en metagegevens die moeten worden toegezonden om aan de voorschriften van deze verordening te voldoen. ▌
4.
De Commissie stelt volgens de regelgevingsprocedure van artikel 8, lid 2 de technische specificaties vast van de thema's die overeenkomstig deze verordening vereist zijn, en de specificaties daarvan.
▌ 5.
De lidstaten sturen de gevalideerde gegevens en metagegevens in elektronische vorm naar de Commissie (Eurostat). De Commissie stelt volgens de regelgevingsprocedure van artikel 8, lid 2, het voor de verstrekking van de vereiste gegevens geschikte technische formaat vast.
6.
In geval van herzieningen of correcties volgens artikel 4, lid 4, van deze verordening dienen de lidstaten de gewijzigde gegevens uiterlijk op de dag van bekendmaking van de herziene gegevens bij de Commissie (Eurostat) in.
PE 403.201\ 7
NL
Artikel 6 Kwaliteitsbeoordeling 1.
Voor de toepassing van deze verordening gelden onderstaande criteria inzake kwaliteitsbeoordeling voor de in te dienen gegevens: –
"relevantie": de mate waarin de statistieken voldoen aan bestaande en mogelijke behoeften van gebruikers;
–
"nauwkeurigheid": de mate waarin de ramingen de onbekende werkelijke waarden benaderen;
–
"actualiteit" en "stiptheid": de tijd die verstrijkt tussen de referentieperiode en de beschikbaarheid van de gegevens;
–
"toegankelijkheid" en "duidelijkheid": de voorwaarden waarop en de structuur in het kader waarvan gebruikers gegevens kunnen verkrijgen, gebruiken en interpreteren;
–
"vergelijkbaarheid": de meting van de invloed van verschillen in concepten van toegepaste statistiek en metingsinstrumenten en - procedures bij de vergelijking van statistieken voor geografische gebieden, sectoren en in de tijd; en
–
"coherentie": de geschiktheid van de op betrouwbare wijze op uiteenlopende manieren en voor uiteenlopende toepassingen te koppelen gegevens.
2.
De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) een verslag in over de kwaliteit van de doorgezonden gegevens. In dit kader doen de lidstaten verslag van de mate waarin de gekozen gegevensbronnen en methode beantwoorden aan de wezenlijke elementen van volks- en woningtellingen, zoals omschreven in artikel 2, onder i).
3.
Bij de toepassing van de in lid 1 vastgelegde kwaliteitsdimensies op de gegevens die onder deze verordening vallen, worden de regelingen betreffende en de opzet van de kwaliteitsverslagen bepaald overeenkomstig de in artikel 8, lid 2 bedoelde regelgevingsprocedure. De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de doorgezonden gegevens.
8 /PE 403.201
NL
4.
De Commissie (Eurostat) doet, in samenwerking met de bevoegde instanties van de lidstaten aanbevelingen op het gebied van de methode, die gericht zijn op waarborging van de kwaliteit van de opgestelde gegevens en metagegevens, en in dit kader worden met name de aanbevelingen erkend van de Conferentie van Europese Statistici voor volks- en woningtellingen in 2010. Artikel 7 Uitvoeringsmaatregelen
1.
2.
De volgende voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure ║: a)
technische specificaties van de thema's zoals vereist uit hoofde van deze verordening, alsook van de uitsplitsing daarvan overeenkomstig artikel 5, lid 4;
b)
de vaststelling van het geschikte technische formaat zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 5;
c)
regelingen betreffende en de opzet van de kwaliteitsverslagen overeenkomstig artikel 6, lid 3;
De volgende voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 8, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:
▌
3.
a)
de vaststelling van referentiejaren zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 1;
b)
de vaststelling van het programma van de statistische gegevens en metagegevens zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 3.
Daarbij wordt het beginsel in acht genomen dat de baten van de genomen maatregelen hoger moeten zijn dan de kosten en dat de extra kosten en lasten binnen de grenzen van het redelijke moeten blijven.
PE 403.201\ 9
NL
Artikel 8 Comité 1.
De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma ║.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
║ Artikel 9 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ║ Voor het Europees Parlement De Voorzitter
10 /PE 403.201
NL
Voor de Raad De Voorzitter
BIJLAGE Door de volks- en woningtelling te bestrijken onderwerpen 1
Bevolking 1.1
Verplichte onderwerpen voor de geografische niveaus: NUTS 3, LBE 2 1.1.1
1.1.2
Niet-afgeleide onderwerpen –
Gewone verblijfplaats
–
Geslacht
–
Leeftijd
–
Burgerlijke staat
–
Geboorteland en -plaats
–
Land van nationaliteit
–
Vorige gewone verblijfplaats en datum van aankomst in de huidige plaats of gewone verblijfplaats één jaar voor de telling
–
Relaties tussen leden van het huishouden
Afgeleide onderwerpen –
Totaal bevolking
–
Gemeente
–
Positie in het huishouden
–
Positie in het gezin
–
Type gezinskern
–
Grootte gezinskern
–
Type particulier huishouden
–
Grootte particulier huishouden
PE 403.201\ 11
NL
1.2
Verplichte onderwerpen voor de geografische niveaus: Nationaal niveau, NUTS 1, NUTS 2 1.2.1
12 /PE 403.201
NL
Niet-afgeleide onderwerpen –
Gewone verblijfplaats
–
Locatie van arbeidsplaats
–
Geslacht
–
Leeftijd
–
Burgerlijke staat
–
Huidige activiteit
–
Beroep
–
Bedrijfstak (economische sector)
–
Arbeidssituatie
–
Opleidingsniveau
–
Geboorteland en -plaats
–
Land van nationaliteit
–
Ooit buitenslands gewoond en jaar van aankomst in het land (vanaf 1980)
–
Vorige gewone verblijfplaats en datum van aankomst in de huidige plaats of gewone verblijfplaats één jaar voor de telling
–
Relaties tussen leden van het huishouden
–
Eigendomssituatie van de huishoudens
1.2.2
Afgeleide onderwerpen –
Totaal bevolking
–
Gemeente
–
Positie in het huishouden
–
Positie in het gezin
–
Type gezinskern
–
Grootte gezinskern
–
Type particulier huishouden
–
Grootte particulier huishouden
▌ 2
Onderwerpen in verband met huisvesting 2.1
Verplichte onderwerpen voor de geografische niveaus: NUTS 3, LBE 2 2.1.1
Niet-afgeleide onderwerpen –
Type woonruimte
–
Locatie van woonruimte
–
Bewoningssituatie van conventionele woningen
–
Aantal bewoners
–
Nuttige vloeroppervlakte en/of aantal kamers van wooneenheden
–
Woningen naar type gebouw
–
Woningen naar bouwperiode
PE 403.201\ 13
NL
2.1.2
Afgeleide onderwerpen –
2.2
Verplichte onderwerpen voor de geografische niveaus: Nationaal niveau, NUTS 1, NUTS 2 2.2.1
2.2.2
Niet-afgeleide onderwerpen –
Huisvestingsregeling
–
Type woonruimte
–
Locatie van woonruimte
–
Bewoningssituatie van conventionele woningen
–
Type eigendom
–
Aantal bewoners
–
Nuttige vloeroppervlakte en/of aantal kamers van wooneenheden
–
Watertoevoersysteem
–
Toiletvoorzieningen
–
Badvoorzieningen
–
Type verwarming
–
Woningen naar type gebouw
–
Woningen naar bouwperiode
Afgeleide onderwerpen –
▌
14 /PE 403.201
NL
Dichtheidsnorm
Dichtheidsnorm
P6_TA-PROV(2008)0057 Lissabonstrategie Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon
Het Europees Parlement, – gezien het strategisch pakket van de Commissie voor de strategie van Lissabon, dat bestaat uit het strategisch verslag over de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid: lancering van de nieuwe cyclus (2008-2010), een beoordeling van de nationale hervormingsprogramma's, en de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010), neergelegd in de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad (COM(2007)0803), alsmede een mededeling van de Commissie getiteld: Voorstel voor een communautair Lissabonprogramma voor de periode 2008-2010 (COM(2007)0804), – gezien de mededeling van de Commissie over de belangen van Europa: Succes boeken in het tijdperk van globalisering (COM(2007)0581), – gezien de mededeling van de Commissie over de uitvoering van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid door de lidstaten en de regio's in het kader van het cohesiebeleid, 2007-2013 (COM(2007)0798), – gezien de 27 nationale hervormingsprogramma's (NHP's) volgens de strategie van Lissabon voor de periode 2005-2008, die door de lidstaten voorgelegd zijn, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000, 23 en 24 maart 2001, 22 en 23 maart 2005, 23 en 24 maart 2006 en 8 en 9 maart 2007, alsmede het resultaat van de besprekingen op de informele Europese Raad van 27 oktober 2005, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de belangen van Europa: Succes boeken in het tijdperk van globalisering1, – gezien de vierde gezamenlijke parlementaire vergadering die op 11 en 12 februari 2008 is gehouden in Brussel, – gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement, A. overwegende dat de Commissie beloofd heeft om volledig recht te doen aan de zienswijzen van het Europees Parlement, zoals ze in zijn resoluties over de Lissabonstrategie tot uiting komen, en dan vooral de resolutie over globalisering van 15 november 2007, B. overwegende dat het Parlement in zijn eerdere resoluties krachtige steun heeft uitgesproken voor de strategie van Lissabon, en met name de heroriëntering op de strategie voor groei en werkgelegenheid heeft toegejuicht,
1
Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0533. PE 403.201\ 15
NL
C. overwegende dat er een sterke onderlinge samenhang bestaat tussen economische groei, werkgelegenheid, armoedebestrijding en maatschappelijke integratie, D. overwegende dat de Europese Unie en de lidstaten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het oplossen van problemen, het benutten van kansen en het wegnemen van onzekerheden die bij de burger leven als gevolg van de globalisering; voorts overwegende dat de Europese Unie haar politieke verantwoordelijkheid moet nemen op het wereldtoneel en een bijdrage dient te leveren aan de verwezenlijking en de vormgeving van een duurzame ontwikkeling in de wereld in het tijdperk van globalisering, zodat mensen in de hele wereld de kansen die de globalisering biedt, kunnen grijpen, E. overwegende dat de interne markt een belangrijk en doeltreffend middel is om een dynamische en concurrerende kenniseconomie tot stand te brengen en de concurrentiekracht van Europa op de wereldmarkt te versterken, zodat de kwaliteit van het bestaan van zijn burgers wordt verbeterd, F. overwegende dat in deze resolutie, overeenkomstig het mandaat van de Coördinatiegroep Lissabonstrategie van het Parlement en met inachtneming van de bevoegdheden van andere commissies van het Parlement, niet zal worden ingegaan op bijzonderheden met betrekking tot lopende wetgevings- en raadplegingsprocedures, Algemene overwegingen 1. beklemtoont andermaal het belang van een daadkrachtige tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon, en wijst met nadruk op de onderlinge samenhang tussen economische, sociale en ecologische vooruitgang met het oog op het creëren van een dynamische en innovatieve duurzame economie; 2. meent dat economische ontwikkeling en welvaart in Europa in de toekomst afhankelijk zijn van de mogelijkheden om betere voorwaarden voor duurzame groei en werkgelegenheidsgroei tot stand te brengen en gebruik te maken van de kansen en uitdagingen die door globalisering, demografische veranderingen en wereldwijde bedreigingen voor het milieu ontstaan; is van mening dat het gemeenschappelijk hulpmiddel van de Europese Unie wordt gevormd door de vernieuwde strategie van Lissabon en de geïntegreerde richtsnoeren; 3. is van mening dat, om het succes van de vernieuwde strategie van Lissabon te garanderen, ook de groei in Europa moet worden versterkt en de te geringe binnenlandse vraag moet worden gestimuleerd middels een stijging van de inkomens die weer verband houdt met stijging van de productiviteit en de werkgelegenheid; 4. stelt vast dat de Europese Unie in de periode die voor ons ligt aan een groot aantal uitdagingen het hoofd moet bieden: een bevolkingscijfer dat vanaf 2020 gaat afnemen, toenemende economische druk door de concurrentie op de wereldmarkt, hogere energieprijzen, klimaatverandering en sociale onevenwichtigheden; is van mening dat Europa met de juiste beleidsmix op al die uitdagingen zal moeten reageren; 6. stelt vast dat de Lissabonstrategie zich in een positieve richting ontwikkelt; stelt echter ook vast dat er nog steeds tekortkomingen zijn met betrekking tot de uitvoering ervan en dat onvoldoende wordt onderkend dat de Europese ontwikkeling in de richting van meer groei en werkgelegenheid, voldoende sociale zekerheid en degelijke milieubescherming nog niet 16 /PE 403.201
NL
crisisbestendig is; 6. wijst erop dat de Europese Unie als de grootste exporteur en importeur van goederen, 's werelds grootste exporteur van diensten, en de op één na belangrijkste bestemming en herkomst van directe buitenlandse investeringen, één van de gebieden is die het meest profiteert van een open wereldeconomie; meent dan ook dat de Unie een grote verantwoordelijkheid draagt bij het aanpakken van mondiale problemen; 7. verheugt zich over de globale dimensie van het proces van Lissabon en stelt vast dat deze strategie een Europees antwoord op de kansen en gevaren van globalisering vormt, wijst in dat verband uitdrukkelijk op het belang van trans-Atlantische samenwerking en verbetering van de samenwerking met andere grote spelers zoals China, India en Brazilië en met andere economische regio's in de wereld; 8. dringt aan op afspraken over regels en praktijken in de wereldhandel die verenigbaar zijn met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en met de verantwoordelijkheid van het vervullen van een voortrekkersrol in de strijd tegen klimaatverandering en het bevorderen van gezondheid; dringt in beginsel aan op het nemen van maatregelen ter bestrijding van protectionisme binnen en buiten de Europese Unie; dringt aan op samenwerking en op een redelijke opstelling bij de voortzetting van de onderhandelingen in het kader van de Doharonde; 9. benadrukt de onmiskenbare waarde van een consequent stabiliteits- en groeibeleid en het belang van macro-economische stabiliteit als bron van het vertrouwen dat de grondslag vormt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie; wijst erop dat in het belang van macro-economische stabiliteit de productiviteitsstijging hand in hand moet gaan met een eerlijker verdeling en een versterking van de sociale cohesie; vestigt in dit verband de aandacht op het streven de inkomensstijging gelijke tred te laten houden met de productiviteitsgroei op middellange termijn; 10. beklemtoont met de Commissie dat de economieën van de lidstaten sterk van elkaar afhankelijk zijn en dat een gemeenschappelijke hervormingsagenda het krachtigst bepleit wordt in de Eurozone; 11. wijst op het grote belang van handhaving van de stabiliteit van de financiële markten, en merkt op dat de recente subprimecrisis aantoont dat het noodzakelijk is dat de Europese Unie toezichtsmaatregelen ontwikkelt ter versterking van de transparantie en de stabiliteit van de financiële markten en met het oog op een betere bescherming van cliënten; pleit voor een evaluatie van de bestaande systemen en instrumenten voor bedrijfseconomisch toezicht in Europa en dringt aan op intensief overleg met het Parlement dat moet leiden tot heldere aanbevelingen over de wijze waarop de stabiliteit van het financiële systeem en zijn vermogen te zorgen voor veilige financiering van het Europese bedrijfsleven op lange termijn, kunnen worden verbeterd; 12. wijst erop dat het beginsel van subsidiariteit van belang is opdat de lidstaten gemeenschappelijk beleid voor zekerheid en flexibiliteit kunnen aanpassen aan de specifieke gebruiken en gewoonten op hun nationale arbeidsmarkten; 13. herinnert eraan dat het cohesiebeleid een fundamenteel beginsel van de Verdragen is en een instrument ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, en dat tot 75% van de middelen van het cohesiebeleid voor innovatie en PE 403.201\ 17
NL
de doelstellingen van de Lissabonstrategie geoormerkt zijn; meent dat de hefboomwerking van het cohesiebeleid in het algemeen en van de structuur- en cohesiefondsen in het bijzonder moet worden aangewend voor de verwezenlijking van de strategie van Lissabon op regionaal niveau, en dat scherp toezicht dient te worden gehouden op de resultaten van dit proces op regionaal en plaatselijk niveau; is voorts van mening dat de gunstige economische ontwikkelingen van dit moment een stimulans voor verdere hervormingen moeten betekenen; beklemtoont dat het noodzakelijk is na te gaan welk effect de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon op regionaal niveau heeft gehad, in aanmerking nemende dat 2008 het eerste jaar is dat de voorlopige resultaten van de toewijzing van middelen op het gebied van het cohesiebeleid kunnen worden geëvalueerd; 14. is van mening dat wetenschappelijk en technologisch onderzoek een van de kernelementen is van de strategie van Lissabon; acht het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling (O1O) van uiterst groot belang en is van mening dat de lidstaten extra maatregelen moeten nemen om te voldoen aan hun investeringsdoeleinden voor O&O voor 2010 en moeten aangeven hoe deze zullen worden bereikt en op welke wijze hun strategieën voor O&O zullen bijdragen aan de verwezenlijking van een Europese onderzoeksruimte; beklemtoont dat de noodzakelijke overgang naar een energie-efficiënte en tevens op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde economie met een lage koolstofcomponent door middel van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën, de Europese Unie verschillende nieuwe kansen zal bieden; wijst op de geweldige mogelijkheden die de Europese economie worden geboden door de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën en diensten die de verlaging van de koolstofcomponent in de wereldeconomie zullen bevorderen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie in dit verband een "vijfde vrijheid" tot stand te brengen - de vrijheid van kennis - ter completering van de vier vrijheden van verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal en de middelen voor O&O van de Unie en de lidstaten te bundelen om een doelmatiger gebruik daarvan te waarborgen; 15. is ingenomen met recente initiatieven en investeringen op het terrein van industrie- en onderzoeksbeleid; is in dit verband ingenomen met de oprichting van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie en de recente investering in Galileo als doeltreffende instrumenten om de behoefte aan technologische innovatie te koppelen aan de onderzoekagenda van het bedrijfsleven; is ingenomen met de Europese programma's voor wereldwijde satellietnavigatiesystemen (Galileo en de Europese Geostationary Overlay Service), die moeten worden beschouwd als kernprojecten van de EU; wijst met nadruk op de economische en publieke merites van de programma's en de voordelen van nieuwe diensten en markten; 16. is van mening dat er behoefte bestaat aan expertisenetwerken om de leidende positie van Europa op economisch en technisch vlak te waarborgen; is van mening dat de lidstaten en de regio's de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande onderzoekscentra moeten stimuleren en hun onderlinge concurrentie en samenwerking moeten aanmoedigen om de innovatiecultuur verder aan te wakkeren; vindt dat de Commissie, de lidstaten en regionale en plaatselijke autoriteiten verdere stappen moeten nemen om nauwere samenwerking tussen overheden, onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijfsleven actief te ondersteunen; 17. wijst er met nadruk op dat het van belang is dat bedrijfsleven, burgers en overheden in Europa erin slagen de overgang naar het digitale tijdperk te voltooien en de kennismaatschappij en de kenniseconomie waarvan in de strategie van Lissabon sprake is, 18 /PE 403.201
NL
ook werkelijk kunnen verwezenlijken; dringt erop aan dat de rol van wetenschap en techniek in het dagelijks leven van de burgers verder wordt ontwikkeld en dat een kennismaatschappij wordt bevorderd die niemand uitsluit; 18. dringt er bij nationale en regionale overheden als grootste werkgevers, kopers en dienstverleners in de interne markt op aan innovatie te stimuleren door het creëren van proefmarkten voor innovatieve producten en diensten; 19. wijst erop dat kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) een sleutelrol spelen bij het creëren van nieuwe werkgelegenheid en het benutten van onderzoeksresultaten; geeft krachtige steun aan de door de Commissie voorgestelde besluit ten behoeve van kleine bedrijven (Small Business Act) als middel om KMO's kansen te bieden en de cultuur van "klein denken" aan te moedigen en een geïntegreerde beleidsaanpak op te zetten om in iedere fase van de levenscyclus van KMO's groeipotentieel vrij te maken; 20. wijst met nadruk op de mogelijkheden om KMO's te ondersteunen door het terugdringen van hun administratieve lasten, verbetering van hun toegang tot overheidsopdrachten en het ontwikkelen van een gunstiger regeling voor financiering en toepassing van innovaties; 21. erkent dat binnen de Europese Unie innovatieve technologieën sneller moeten worden omgezet in nieuwe producten en diensten, steunt dan ook het voorstel van de Commissie voor een kennisdriehoek bestaande uit onderzoek, onderwijs en innovatie; hoopt op doeltreffender investeringen in nieuwe vaardigheden, permanente educatie en moderne onderwijs- en scholingssystemen; 22. juicht het toe dat de Commissie zich heeft ingezet voor een terugdringing van de regelgevingslasten, streeft naar betere regelgeving en er bij de lidstaten op aandringt ook dergelijke maatregelen te nemen zonder afbreuk te doen aan de inspraakrechten van de burger en de bescherming van de consument; verwacht van de Raad en de Commissie dat zij zich aan hun verbintenissen houden zoals die in het Interinstitutioneel Akkoord Beter wetgeven1 neergelegd zijn; stelt met grote bezorgdheid vast dat een aantal belangrijke recente wetgevingsvoorstellen van de Commissie zonder voorafgaande effectbeoordeling en zonder een degelijke evaluatie van de gevolgen van eerdere wetgeving op hetzelfde terrein ingediend zijn; 23. wijst in dit verband met nadruk op de behoefte aan een nieuwe, alomvattende beleidsaanpak voor extern beleid en handelsbeleid, waarbij gestreefd wordt naar mondiale convergentie van regels en normen, en samenwerking op het gebied van regelgeving; beklemtoont dat Europa haar potentieel als springplank voor bedrijven die op de wereldmarkt actief willen zijn en als attractieve standplaats voor investeerders maximaal moet uitbuiten; dringt er voorts op aan dat alle bilaterale of regionale handelsovereenkomsten van de EU waarover momenteel wordt onderhandeld, afdwingbare bepalingen bevatten over de naleving van de fundamentele arbeidsnormen en andere aspecten van aanvaardbare arbeidsomstandigheden, alsmede multilaterale milieunormen; 24. wijst er andermaal op dat het ontstaan van een maatschappij die openstaat voor verandering een meer participatieve stijl van economische besluitvorming vergt; herinnert aan de conclusies van de Europese Voorjaarsraad van 2005 dat een hoog niveau van sociale bescherming cruciaal is voor de strategie van Lissabon; wijst er nogmaals op dat het 1
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1. PE 403.201\ 19
NL
onaanvaardbaar is dat mensen onder de armoedegrens leven en buiten de maatschappij staan; wijst er andermaal op dat alle burgers van Europa recht hebben op behoorlijk werk en behoorlijke levensomstandigheden, ook na hun pensionering; steunt verder optreden ter versterking van een beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, met het oog op een totaalaanpak die erop gericht is opnieuw een beslissende impuls te geven aan het streven naar uitbanning van armoede voor 2010 en het bieden van de mogelijkheid aan alle Europese burgers om hun grondrechten uit te oefenen; wijst met nadruk op de juridisch bindende verankering van het Europees Handvest van de grondrechten in het Verdrag van Lissabon; dringt erop aan dat Raad zich op zijn voorjaarszitting in 2008 vastlegt op een ambitieuze sociale agenda die concrete gevolgen zal hebben voor de resultaten van de strategie van Lissabon; 25. wijst er, gezien het feit dat sociale en territoriale cohesie één der kernelementen van de interne markt is, andermaal op dat het van belang is het vertrouwen van de burgers te versterken door het bevorderen van een aantal maatschappelijke en milieudoelstellingen die alle lidstaten gemeen hebben zoals hoogwaardige werkgelegenheid, kansengelijkheid en bescherming van de volksgezondheid en het milieu, terwijl ook de culturele diversiteit van Europa wordt bewaard; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de Unie haar beschermende taak op deze terreinen uitoefent en te voorkomen dat de lidstaten op het terrein van de regelgeving met elkaar gaan concurreren; 26. is van mening dat een verdere integratie van de vervoerssector in de strategie van Lissabon noodzakelijk is; dringt erop aan dat in de nieuwe geïntegreerde beleidsrichtsnoeren prioriteit wordt toegekend aan duurzaam vervoer, logistiek en de ontwikkeling van de trans-Europese netwerken, en dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de nationale plannen die op de komende voorjaarszitting 2008 van de Europese Raad worden voorgelegd, deze prioriteiten weerspiegelen; Interne markt en strategische antwoorden op de globalisering 27. benadrukt dat een goed functionerende interne markt, hoog opgeleide werknemers, een evenwichtige sociale markteconomie en democratische stabiliteit het sterkste concurrentievoordeel van Europa vormen; merkt op dat de interne markt voor investeerders uit derde landen voordelen als gelijke concurrentievoorwaarden en vrij verkeer te bieden heeft, maar dat de toegang tot de interne markt vergezeld moet gaan van een soortgelijke openheid voor investeerders uit de Unie in derde landen met een ontwikkelde of snel groeiende economieeconomie; stelt vast dat de beste algemene omkadering voor het Europees bedrijfsleven tot stand moet worden gebracht, o.a. betere regelgeving, goed bestuur, gezonde en eerlijke concurrentie, goed functionerende markten voor risicodragend kapitaal en commercialisering van de resultaten van onderzoek en innovatie; 28. dringt er bij de lidstaten op aan om de concurrentiepositie van de Europese Unie in het centrum van hun beleidsvoering te plaatsen en prioriteit toe te kennen aan de voltooiing van de interne markt, vooral door de richtlijnen van de interne markt tijdig en degelijk uit te voeren en ongerechtvaardigde hindernissen voor de toegang tot nationale markten weg te nemen; wijst er echter op dat de totstandkoming van de interne markt was gebaseerd op concurrentie, samenwerking en solidariteit, wat nog steeds de basisvoorwaarden zijn voor nieuwe verworvenheden van de interne markt in de 21ste eeuw; beklemtoont dat zij verder moet worden ontwikkeld door eerlijke mededingingsregels, doeltreffende systemen op het gebied van belastingen en sociale zekerheid en een hoog niveau van
20 /PE 403.201
NL
consumentenbescherming; 29. wijst er met nadruk op dat de interne markt voltooid dient te worden en de nodige hervormingen doorgevoerd moeten worden; vraagt de lidstaten om de resterende maatregelen die nog nodig zijn om een Europese interne markt voor diensten, waaronder financiële dienstverlening, tot stand te brengen, te onderschrijven, zich ervan te vergewissen dat hun nationale regelgevende autoriteiten stimulansen bieden voor nieuwe aanbieders en producten en tegelijkertijd zorg dragen voor eerlijke concurrentieverhoudingen en passende transparantie en rechtszekerheid voor de belangen van individuele investeerders; is van mening dat nieuwe beleidsinitiatieven ter voltooiing van de interne markt meer ondersteund dienen te worden door een analyse van de gevolgen ervan voor markten, economische sectoren, het milieu en op sociaal gebied; 30. wijst met nadruk op de noodzaak van een behoorlijk niveau van bescherming van intellectuele eigendom en steunt het initiatief voor een betaalbaar, veilig en doelmatig octrooisysteem dat een stimulans kan betekenen voor investeringen en onderzoek en het innovatievermogen van met name KMO bevordert; dringt er bij alle drie de instellingen op aan toe te werken naar een politieke overeenkomst over een concrete verbetering van het octrooisysteem, waardoor de burger kan profiteren van nieuwe producten en diensten tegen betaalbare prijzen; 31. merkt op dat op de markt gebaseerde instrumenten (MBI) een ruime waaier aan beleidsinstrumenten omvatten die hoe langer hoe meer in dienst van milieudoelstellingen gesteld worden; meent dat MBI als belastingen, heffingen en emissiehandel voor doelmatiger gebruikmaking van natuurlijke rijkdommen kunnen zorgen en in dat verband de doelstellingen van de strategie van Lissabon kunnen helpen verwezenlijken; 32. herhaalt zijn zienswijze dat de verschuiving van de belastingdruk van arbeid naar milieuschade een doeltreffend middel is om zowel milieu- als werkgelegenheidsproblemen te lijf te gaan, en is van mening dat de lasten op arbeid moeten worden verlicht om meer werkgelegenheid te scheppen en de onofficiële economie te bestrijden; 33. stelt vast dat de doelstellingen op het gebied van de continuïteit van de energievoorziening en het streven de Europese burgers duurzame mobiliteit en energie te garanderen tegen betaalbare en eerlijke prijzen, door middel van dezelfde strategie verwezenlijkt kunnen worden als ambitieuze doelstellingen op het gebied van klimaatbescherming; 34. dringt er dan ook bij de Commissie op aan de besluiten van de voorjaarszitting 2007 van de Raad snel en consequent om te zetten en hernieuwbare energie en energie-efficiëntie concreet tot prioriteiten van een gemeenschappelijk energiebeleid te maken; 35. is van mening dat het een belangrijke taak van de Europese Unie en de andere industrielanden is om over te schakelen op een weinig energie-intensieve economie op basis van hernieuwbare energiebronnen, en dat een doeltreffende manier om deze dichterbij te brengen gelegen is in de toepassing van technologieën die al voorhanden zijn, maar voor de toepassing waarvan krachtige beleidsmaatregelen geboden zijn, waaronder prikkels en multilaterale afspraken over sancties voor landen die niet bereid zijn om hun deel van de last te dragen; beklemtoont dat de noodzakelijke overschakeling op een duurzame, weinig energie-intensieve economie met een lage koolstofcomponent door middel van de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën de Unie verschillende nieuwe kansen zal bieden; PE 403.201\ 21
NL
36. wijst met nadruk op het belang van een vervoersbeleid dat klimaatverandering tegengaat en milieuproblemen op ruimere schaal bestrijdt, dringt aan op een beleid waarmee onnodig transport via een reeks van maatregelen wordt teruggedrongen en dringt erop aan dat de trans-Europese vervoersnetwerken worden onderworpen aan een degelijke strategische milieueffectbeoordeling; 37. dringt bij de lidstaten aan op een snelle expansie van de onderling verbonden en interoperabele trans-Europese vervoersnetwerken waarbij met name de behoeftes van de nieuwe lidstaten in het oog worden gehouden en wel binnen het kader van een efficiënt, duurzaam en milieuvriendelijk vervoersbeleid; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de juiste beleidsmix toe te passen zodat volledig gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden van milieuvriendelijke en intelligente vervoersystemen en technologische innovaties; 38. merkt op dat het daarom van essentieel belang is dat de toekomstige vraag naar logistieke diensten verenigbaar is met een geringere belasting van het milieu en een verminderde uitstoot van broeikasgassen; is van mening dat duurzaam vervoer afhankelijk is van het vermogen van de beleidsmakers op Europees, nationaal en regionaal niveau om klanten, vervoerders en autofabrikanten op doeltreffende wijze aan te sporen hun inspanningen gericht op het creëren van een milieuvriendelijker logistieke markt, voort te zetten; Arbeidsmarkt en investeringen in menselijk potentieel 39. erkent dat de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid vruchten heeft afgeworpen, maar beklemtoont tegelijkertijd dat niet alle burgers van de EU daarvan hebben geprofiteerd; wijst er met name op dat het, om het hoofd te bieden aan de globalisering en de demografische ontwikkelingen, van het grootste belang is dat mensen over de nodige vaardigheden beschikken om de kansen die de arbeidsmarkt hun biedt te kunnen grijpen en werk voor iedereen een concrete optie is, met name door middel van maatregelen die gericht zijn op mensen die het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn; 40. beklemtoont dat de Raad ter waarborging van het vrije verkeer en de mobiliteit op de arbeidsmarkt onverwijld richtlijnen dient vast te stellen over de organisatie van de arbeidstijd, de arbeidsomstandigheden voor tijdelijk werk en de overdraagbaarheid van pensioenrechten, en over moet gaan tot herziening van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad1; beklemtoont dat het wegnemen van hinderpalen voor de mobiliteit op de Europese arbeidsmarkt de Europese werknemers meer bescherming zal bieden; wijst erop dat de Europese Unie zich moet inspannen om de burger de voordelen uit te leggen van een aanpak die een doeltreffende combinatie vormt van uitbreiding, integratie, solidariteit en arbeidsmobiliteit; 41. stelt andermaal dat Europa zich het huidige grote aantal werklozen niet kan veroorloven; stelt vast dat het Europees sociaal model door de ingrijpende veranderingen die zich overal ter wereld voordoen, niet ongemoeid gelaten zal worden; is van mening dat Europa, om de demografische uitdaging aan te gaan en zijn overheidsfinanciën veilig te stellen, hervormingen op de arbeidsmarkten en in de sociale verzekeringsstelsels moet doorvoeren ten einde de arbeidsactiviteit meer te stimuleren en zijn bevolking kansen en vaardigheden te bieden om zich tegen de veranderingen te wapenen en de terugkeer naar bezoldigde arbeid te vergemakkelijken; merkt op dat de Europese Unie, om haar mondiale 1
PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.
22 /PE 403.201
NL
concurrentievermogen te handhaven, een groot aantal hervormingen moet doorvoeren; is van mening dat het vertrouwen tussen werknemers en bedrijven dat voor zo'n beleidsvoering nodig is, zal groeien naarmate de sociale dialoog zich uitbreidt; wijst met nadruk op het belang van een alomvattende en evenwichtige tenuitvoerlegging van overeengekomen gemeenschappelijke flexizekerheidsbeginselen voor zowel werknemers als werkgevers; 42. onderstreept dat flexibiliteit in de arbeidssituatie in toenemende mate gevraagd wordt door zowel werkgevers als werknemers en steunt de vaststelling van een evenwichtig pakket gemeenschappelijke principes inzake flexizekerheid; herinnert eraan dat onderwijs, kwalificaties en scholing onderdeel uitmaken van beste praktijken inzake het werkgelegenheidsbeleid, en dat kinderopvang als één van de absolute voorwaarden voor het vergroten van de arbeidsparticipatie moet worden gezien, met name van vrouwen; moedigt de lidstaten aan deze gemeenschappelijke beginselen in hun NHP- overleg met de sociale partners op te nemen, en wijst op de sleutelrol van maatregelen ter vergemakkelijking van het combineren van werk en privéleven, de bevordering van gelijke kansen voor iedereen, scholing en nascholing, een actief arbeidsmarktbeleid, passende sociale bescherming en het tegengaan van fragmentatie van de arbeidsmarkt door alle werknemers een recht op werk te garanderen; 43. erkent dat een flexibele, mobiele, zekerheid biedende en goed functionerende arbeidsmarkt een bijdrage levert aan de sociale integratie door het scheppen van werkgelegenheidskansen voor alle groepen in de samenleving; dringt er dan ook bij de lidstaten op aan de arbeidsregelgeving te evalueren en te verbeteren en te investeren in onderwijs, levenslang leren en een actief arbeidsmarktbeleid, zodat de gunstigste voorwaarden worden gecreëerd voor een hoge werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit; dringt aan op de noodzaak om de basisvaardigheden van jongeren te vergroten, het vroegtijdig verlaten van school te voorkomen en banen zonder arbeidszekerheid te verminderen, alsmede de sociale en arbeidsmarktintegratie van iedereen te versterken; wijst erop dat in het kader van de informatiemaatschappij en de kenniseconomie van de 21ste eeuw digitale integratie van cruciaal belang is, met name voor kansarmen, ouderen en bewoners van afgelegen plattelandsgebieden; 44. stelt met bezorgdheid vast dat er in de lidstaten een tendens bestaat in de richting van grotere inkomens- en welvaartsverschillen; is van mening dat die tendens moet worden omgebogen door passende nationale en Europese maatregelen, zodat er meer samenhang in de maatschappij ontstaat en burgers meer het gevoel hebben dat zij profiteren van de groei; 45. wijst erop dat in een aantal lidstaten een minimumloon geldt; meent dat andere lidstaten profijt zouden kunnen trekken van het bestuderen van de ervaringen die daarmee zijn opgedaan; roept de lidstaten op om de voorwaarden voor sociale en economische deelname voor allen te waarborgen en met name te zorgen voor regelgeving, onder meer betreffende minimumlonen, andere juridische en algemeen verbindende regelingen of collectieve overeenkomsten overeenkomstig nationale gebruiken die voltijdwerkers in staat stellen een behoorlijk bestaan te leiden met hun inkomen; 46. juicht de mededeling van de Commissie houdende een voorstel voor een communautaire Lissabonprogramma 2008-2010 toe voor zover daarin een programma van voorrangsgebieden wordt voorgesteld met slechts 10 kerndoelen die in het periode 20082010 kunnen worden gerealiseerd; beklemtoont echter dat de grootste kans die de strategie PE 403.201\ 23
NL
van Lissabon biedt de onderlinge koppeling tot één hervormingsagenda is van diverse urgente hervormingen en economische, ecologische en werkgelegenheidsinstrumenten; dringt er dan ook bij de Commissie op aan bij deze aanpak te blijven, omdat die een coherente en integrerende beleidsmix vormt, en deze niet te verlaten om afzonderlijke beleidsmaatregelen te treffen; Meting van de vooruitgang en begeleiding van het proces van Lissabon 47. verheugt zich over de inspanningen van de Commissie om de administratieve formaliteiten te verminderen, vooral voor KMO's, en om de effectbeoordeling van wetgeving te verbeteren; betreurt echter tegelijkertijd dat het Parlement en de Commissie er nog altijd niet in zijn geslaagd om overeenstemming te bereiken over het type effectbeoordeling dat is vereist; herhaalt in dat verband zijn verzoek om een onafhankelijk extern toezicht op de effectbeoordeling; 489. is verheugd over het streven van de Commissie om de administratieve lasten voor ondernemingen te verlichten; is in afwachting van concrete aanwijzingen hoe deze doelstelling zal worden verwezenlijkt met inachtneming van de beginselen van goed bestuur; beklemtoont dat alle bestuursniveaus een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van dit doel en dan ook betrokken moeten worden bij de desbetreffende beleidsmaatregelen; dringt in verband met de vermindering van de bureaucratie en de vereenvoudiging van de Europese wetgeving aan op duidelijk toezicht, dat ten doel heeft vast te stellen in welke mate de speelruimte die Europese wetgevingsbesluiten bieden, bij de omzetting van de desbetreffende besluiten feitelijk door de lidstaten wordt benut om recht te doen aan nationale eigenheden en knelpunten bij innovatie; 49. is van mening dat de doelstellingen van de Lissabonstrategie in de eerste plaats op het niveau van de lidstaten, samen met belanghebbenden op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, moeten worden verwezenlijkt; wijst erop dat lidstaten die zich openstellen voor concurrentie van buitenaf, hervormingen doorvoeren, streven naar begrotingsevenwicht en publieke en private investeringen van hoge kwaliteit aanmoedigen, het snelst zijn gegroeid en de meeste werkgelegenheid hebben gecreëerd; betreurt de nog altijd geringe zichtbaarheid van de strategie van Lissabon in het nationale beleid van veel EU-landen; is van mening dat de mobilisatie van alle economische belanghebbenden van vitaal belang is voor de concrete tenuitvoerlegging ervan; is met name van oordeel dat een grotere betrokkenheid van sociale partners, nationale parlementen, regionale en plaatselijke autoriteiten en het maatschappelijk middenveld de resultaten van de strategie van Lissabon zal verbeteren en het openbaar debat over de gewenste hervormingen zal aanzwengelen; steunt het voorstel van de Commissie aan de lidstaten om de samenwerking met de nationale en regionale parlementen te intensiveren en jaarlijkse debatten te houden over de tenuitvoerlegging van hun NHP's; 50. wijst er met nadruk op dat het van belang is dat plaatselijke en regionale overheden en belanghebbenden gecommitteerd zijn aan het scala aan resultaten en het innovatieve karakter ervan; is in dit verband ingenomen met de grote belangstelling van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's voor het houden van toezicht op de strategie van Lissabon; 51. herinnert eraan dat de geïntegreerde richtsnoeren een belangrijk coördinatie-instrument zijn en voor verschillende lidstaten een gemeenschappelijk raamwerk vormen om hun eigen nationale hervormingsagenda's uit te voeren; is van mening dat uit analyses en de respons 24 /PE 403.201
NL
van de lidstaten blijkt dat de richtsnoeren doeltreffend zijn, maar dat niettemin verbetering vereist is bij de aanpassing aan nieuwe economische en werkgelegenheidsomstandigheden en voor de follow-up in lidstaten (benchmarking); dringt aan op een meer alomvattende toepassing en tenuitvoerlegging van indicatoren en doelstellingen; 52. is ingenomen met de landenverslagen van de Commissie; dringt echter aan op een systematischer werkwijze met het duidelijk aangeven van zowel successen als tekortkomingen; steunt het voorstel van de Commissie inzake de introductie van speciale "aandachtspunten" als onderdeel van het multilaterale toezicht en als gelegenheid om de nationale beleidsrespons te verbeteren; 53. beschouwt het ontbreken van behoorlijk toezicht als een belangrijk obstakel voor weloverwogen beleidskeuzes; beklemtoont in dit verband dat veel beter gebruik kan worden gemaakt van de expertise en de kennis die aanwezig is in de gedecentraliseerde Europese agentschappen op het terrein van hun respectieve bevoegdheden; 54. is dan ook ingenomen met het besluit van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2006 om het ontbreken van controlegegevens op te lossen door het Comité van de Regio's te verzoeken een concept uit te werken voor zijn toezichtprocedure "Strategie voor groei en werkgelegenheid", waarbij 104 regio's en steden in de Unie waren betrokken die hun opvattingen over de uitvoering van de strategie van Lissabon uitwisselden - een onderzoek dat aan de Voorjaarszitting 2008 zal worden aangeboden; wijst er met nadruk op dat uit dit onderzoek moet blijken of de geoormerkte toewijzing van middelen uit de structuurfondsen ertoe bijdraagt dat een groter deel van de uitgaven van de structuurfondsen wordt doorgesluisd naar innovatie- en milieudoelstellingen; wacht de evaluatie in dit onderzoek over de toegevoegde waarde van de regionalisatie van de strategie van Lissabon af; 55. acht het in het geheel niet vanzelfsprekend hoe het succes van de strategie van Lissabon gemeten moet worden, of algemener gesproken, welke indicatoren geschikt zijn om de "vooruitgang" te meten; is echter wel de vaste mening toegedaan dat controle op successen en mislukkingen niet louter en alleen tot economische indicatoren als het bruto binnenlands product en het bruto nationaal inkomen (BBP/BNI) beperkt kan blijven, aangezien dat in het beste geval een indicator is voor de gedurende een bepaalde periode gecreëerde welvaart, maar geen betrouwbare informatie geeft over de omvang van de welvaart in een samenleving, laat staan aanwijzingen geeft over de sociale en milieukosten van de welvaartstoename; 56. meent dat er dringend behoefte bestaat aan de ontwikkeling en toepassing van een multidimensionele benadering voor het meten van het welzijn van de mens die verder gaat dan het BNP/BNI; is dan ook ingenomen met het OESO-overleg in juni 2007 op het tweede wereldforum over statistiek, kennis en beleid inzake het meten en bevorderen van de vooruitgang in de samenleving, dat dit jaar in Istanboel werd gehouden, en de debatten op de "Beyond GDP"-conferentie in het Europees Parlement, die in november 2007 op uitnodiging van de Commissie werd gehouden, omdat betrouwbare gegevens een belangrijke basis vormen voor geïnformeerde beleidskeuzes; 57. is dan ook ingenomen met de werkzaamheden van de diverse directoraten-generaal binnen de Commissie voor de ontwikkeling van nieuwe kwaliteitsindicatoren; dringt erop aan dat deze indicatoren, los van de vraag of zij betrekking hebben op de sociale dimensie, zoals de armoede-indicator, of de milieudimensie, zoals de biodiversiteitsindicator, gebruikt worden PE 403.201\ 25
NL
bij toekomstige evaluaties van NHP's en deel gaan uitmaken van de controle door de Commissie, zodat een completer pakket indicatoren bestaat voor het meten van het succes van de Lissabonstrategie; 58. dringt erop aan dat een deugdelijke coördinatie en volledige betrokkenheid van de drie instellingen van de EU bij de follow-up van de strategie van Lissabon wordt gewaarborgd; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de rol van het Europees Parlement te erkennen, inhoudende een zorgvuldig in het oog houden van de strategie van Lissabon en de NHP's, het waarborgen van omvangrijke begrotingsmiddelen voor de Lissabondoelstellingen en het nauw samenwerken met nationale parlementen op het punt van belangrijke wetgevingsbepalingen; ° °
°
59. verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten.
26 /PE 403.201
NL
P6_TA-PROV(2008)0058 Globale richtsnoeren voor het economisch beleid (2008-2010) Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 betreffende de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (Deel: globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap): Lancering van de nieuwe cyclus (2008–2010) (COM(2007)0803 – 2007/2275(INI))
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie betreffende "Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010)" (COM(2007)0803, Deel V), – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Uitvoering van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid door de lidstaten en de regio’s in het kader van het cohesiebeleid, 2007-2013" (COM(2007)0798), – gezien de 27 nationale hervormingsprogramma’s voor Lissabon (NHP’s) zoals gepresenteerd door de lidstaten, – gezien de conclusies van het voorzitterschap naar aanleiding van de bijeenkomsten van de Europese Raad in maart 2000, maart 2001 en maart 2005, – gezien de Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) van de Commissie (COM(2005)0141) ("de geïntegreerde richtsnoeren"), – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Strategisch verslag over de hernieuwde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid: Lancering van de nieuwe cyclus (20082010)" (COM(2007)0803), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over "De belangen van Europa: succes boeken in het tijdperk van globalisering"1, – gelet op artikel 99, lid 2, van het EG-Verdrag, – gelet op de artikelen 107 en 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0029/2008), A. overwegende dat macro-economische stabiliteit wordt verzekerd door het uitvoeren van een verstandige mix van een aantal economische beleidsplannen, waarbij bedreigingen voor de stabiliteit niet alleen met macro-economische maatregelen moeten worden aangepakt maar ook met structurele hervormingen op de product-, arbeids- en kapitaalmarkten, B. overwegende dat nog meer moet gebeuren om de EU en de lidstaten op de globalisering voor te bereiden en de pijlers voor economisch succes en meer sociale samenhang op middellange- tot lange termijn te versterken, 1
Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0533. PE 403.201\ 27
NL
C. overwegende dat iedereen profijt kan trekken van de unieke concurrentievoordelen die door de uitbreiding van de EU zijn ontstaan en de verdere integratie ervan, D. overwegende dat het hebben van een gemeenschappelijke munt en een gemeenschappelijk monetair beleid, de integratie van economieën en de coördinatie van beleidsstrategieën een extra dimensie verleent die de betekenis van het eurogebied voor het creëren van economische groei en werkgelegenheid in de Europese Unie als geheel zou kunnen versterken, E. overwegende dat de geïntegreerde richtsnoeren een essentieel instrument op middellange termijn vormen voor de uitvoering van het macro-economisch beleid voor groei en werkgelegenheid van de EU en dat deze richtsnoeren voor een periode van drie jaar gelden, F. overwegende dat de Europese Unie en de lidstaten een macro-economisch en een microeconomisch beleid moeten uitvoeren dat erop is gericht om Europa voor investeerders en arbeiders aantrekkelijker te maken en kennis en innovatie ten behoeve van de economische groei te bevorderen, G. overwegende dat tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in het voorjaar van 2007, de Europese Unie zich heeft gecommitteerd aan kwantitatieve doelstellingen voor de reductie van broeikasgassen en een groter aandeel van duurzame energiebronnen voor 2020, H. overwegende dat met name de financiële-dienstensector van belang is, aangezien deze in tal van economische sectoren de voorwaarden voor ontwikkeling schept, I. overwegende dat beleid gericht op het vergroten van de investering in kennis en human resources en beleid ter versterking van de innovatiecapaciteit van de Europese economie de kern van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid vormt, J. overwegende dat de economische condities voor het omzetten van de creatieve energie van mensen in innovatieve economische resultaten – bijvoorbeeld nieuwe ideeën, hightechbedrijven en regionale ontwikkeling – onvoldoende zijn ontwikkeld en nog steeds gefragmenteerd zijn, K. overwegende dat in de context van versnelde globalisering het vergroten van de internationale consistentie van wettelijke bepalingen, waaronder een verplichting tot strenge milieu- en sociale normen, van doorslaggevend belang is, L. overwegende dat de stabiliteit en het vertrouwen in de Europese Unie alleen gerealiseerd kunnen worden wanneer consensus bestaat over wetgeving en voorschriften die een juiste afspiegeling van de werkelijkheid vormen, M. overwegende dat zonder de actieve betrokkenheid van alle burgers van de Europese Unie geen noemenswaardige vooruitgang kan worden geboekt met het creëren van een kennisgestuurde maatschappij, Economisch kader Zorgen voor groei en macro-economische stabiliteit 1. verwelkomt het strategisch verslag van de Commissie waarin een beoordeling wordt gegeven van de uitvoering van de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en 28 /PE 403.201
NL
werkgelegenheid, met inbegrip van de geactualiseerde geïntegreerde richtsnoeren; ondersteunt de opvatting van de Raad dat de hernieuwde strategie op communautair niveau een meerwaarde moet bieden om de samenhang van de hervormingen te verbeteren en positieve neveneffecten maximaal te benutten en ervoor te zorgen dat de hervormingsagenda’s van Lissabon effectief resulteren in meer en betere banen in de gehele Europese Unie; 2. onderstreept nogmaals het belang van een krachtige uitvoering van de Lissabonstrategie en de geïntegreerde richtsnoeren, met nadruk op de onderlinge afhankelijkheid van economische, sociale en milieugerelateerde vooruitgang in de ontwikkeling van een dynamische en innovatieve duurzame economie; 3. is van mening dat door de aanhoudende onzekerheid op de financiële markten de groeiende onevenwichtigheden, de stijgende effectieve vraag en de toenemende mondiale inflatiedruk de opstellers van het monetair beleid mogelijk voor aanzienlijke uitdagingen zullen worden gesteld; onderstreept dat een gezonde en stabiele macro-economische omgeving openbare financiën van hoge kwaliteit vereist met budgetten die verder geconsolideerd worden, evenals een intelligent beleid ten behoeve van particuliere investeringen en overheidsinvesteringen dat een toekomstgerichte infrastructuur biedt en de markten van morgen vandaag opent; roept op tot gecoördineerde actie voor het vergroten van de weerstand van de EU-economie; 4. is ervan overtuigd dat een degelijk economisch beleid zou helpen het vertrouwen te versterken en de onzekerheid te midden van de huidige financiële onrust te verminderen; is van mening dat de Europese Unie voor 2008 haar groeipotentieel moet vergroten om werkgelegenheid te kunnen scheppen, vooral in het kader van haar uitbreiding tot 27 lidstaten; 5. wijst erop dat in het belang van de macro-economische stabiliteit de stijging van de productiviteit hand in hand moet gaan met een eerlijker verdeling van de voordelen van de economische groei en een versterking van de sociale samenhang; vestigt, in verband hiermee, de aandacht op de oproep de inkomensstijging gelijke tred te laten houden met de productiviteitsgroei op middellange termijn; 6. benadrukt dat de toenemende financiële onevenwichtigheden en de bovenmatige volatiliteit van de wisselkoersen evenals de kredietbeperking en de aanhoudende onzekerheid op de financiële markten de opstellers van het macro-economisch beleid en van het monetair beleid in het bijzonder voor aanzienlijke uitdagingen stellen; 7. wijst erop dat meer aandacht moet worden gegeven aan het vergroten van de synergie tussen begrotingsbeleid, lonen en productiviteitsgroei, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de gevolgen van begrotingsbeleid voor macro-economische ontwikkelingen; 8. is bezorgd over de hoge niveaus van de eurowisselkoers, die schadelijk zijn voor het concurrentievermogen van de Europese economie en de manoeuvreerruimte voor het monetair beleid beperken; steunt de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank bij de vaststelling van het monetaire beleid en benadrukt dat de appreciatie van de eurowisselkoers het gevolg is van stijgende onevenwichtigheden in derde landen en het gebrek aan interne vraag in het eurogebied; 9. benadrukt de noodzaak van een degelijk fiscaal beleid als eerste voorwaarde voor duurzame PE 403.201\ 29
NL
groei en het scheppen van werkgelegenheid in elke lidstaat, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag en is van oordeel dat dit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de Europese Unie is; onderstreept het grote belang van efficiënte openbare financiën en is van mening dat in de meeste landen de consolidering van de openbare financiën kan bijdragen aan het handhaven van de houdbaarheid van de begroting op lange termijn en onderstreept het belang van modernisering van het openbaar bestuur als middel tot het verbeteren van de efficiency en effectiviteit van de openbare financiën; Gezonde financiële markten 10. wijst erop dat een goed-geïntegreerd financieel systeem de doelmatigheid van het monetair beleid kan verbeteren, in het bijzonder in de eurozone; is van oordeel dat de financiële markten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de macro-economische en fiscale duurzaamheid; stelt voor om specifieke richtsnoeren ten aanzien van de financiële markten te bestuderen, gekoppeld aan een beter begrip van mogelijke verdere financiële crises en betere transparantie, verantwoordelijkheid en toezicht voor investeerders, markten en regelgevers; 11. merkt op dat de aanpak op risicobasis die met betrekking tot kapitaalvereisten wordt gehanteerd, grensoverschrijdende kapitaalstromen bevordert die worden aangedreven door specifieke ondernemingsstrategieën van grote financiële groepen en de kleinere lidstaten voor een macro-economische uitdaging stelt; is er sterk van overtuigd dat effectief financieel toezicht en transparantie onmisbaar zijn voor het in toom houden van macroeconomische onevenwichtigheden; 12. benadrukt de onderlinge afhankelijkheid van de economieën van de lidstaten, vooral in het eurogebied; is van mening dat de geïntegreerde richtsnoeren een algemeen kader zouden moeten bieden voor een nauwere coördinatie van het economisch beleid, zodat de nationale hervormingsagenda’s op elkaar kunnen worden afgestemd; is echter van mening dat daarbij een subtielere aanpak ten aanzien van convergentie moet worden gehanteerd, waarbij met economische diversiteit en afwijkende tradities rekening dient te worden gehouden, zodat het gemeenschappelijk EU-project brede steun geniet; 13. is van opvatting dat, met inachtneming van financiële consolidatie, stimulering van particuliere investeringen en gemeenschappelijke initiatieven op het gebied van particuliere en publieke coöperatie, substantiële synergieën kan ontketenen, het vermogen van Europa om de bestaande uitdagingen op het gebied van wetenschap en onderzoek, transport en communicatie, energie en duurzaam milieu het hoofd te bieden kan verbeteren, en zal bijdragen aan een efficiëntie toewijzing van hulpbronnen in heel Europa; Vorm geven aan de externe agenda 14. benadrukt dat een gedereguleerd mondiaal financieel systeem zich onttrekt aan de rechtstreekse invloed van EU-beleid en het risico van financiële instabiliteit met zich kan brengen; benadrukt dat een homogene en coherente aanpak van regel- en wetgevers een onmisbare voorwaarde is om het tegengaan van de grensoverschrijdende spreiding van dit risico te compenseren; is van mening dat opnieuw moet worden gekeken naar het effect van het ondernemingsmodel en de invloed van multinationale financiële groepen op mondiale financiële markten;
30 /PE 403.201
NL
15. wijst erop dat de Europese Unie en de lidstaten een gedeelde verantwoordelijkheid hebben om de uitdagingen, kansen en onzekerheden aan te pakken waarmee burgers geconfronteerd worden als gevolg van globalisering; is ervan overtuigd dat voor de bevordering van het Europese concurrentievermogen in een wereld die op globalisering berust een verdere ontwikkeling van de externe dimensie van de interne markt noodzakelijk is; herinnert eraan dat de Europese Unie zich niet louter passief aan de globalisering aanpast, maar daarentegen aan de globalisering vorm zal geven; onderstreept het belang van een versterkte strategische samenwerking op internationaal niveau, met name door middel van de transatlantische betrekkingen, en samenwerking binnen krachtigere multilaterale organisaties door het uitdragen van de centrale beginselen van de Europese Unie solidariteit, democratie, rechtstaat en naleving van de mensenrechten; 16. roept ertoe op maatregelen te nemen om protectionisme zowel binnen als buiten de Europese Unie te bestrijden; benadrukt dat protectionisme de rechten van consumenten en burgers ondergraaft in plaats van beschermt; Hernieuwde bedrijfsdynamiek Meer coördineren van economisch beleid 17. is van mening dat de Europese Unie tijdens multilaterale ronden van diverse multilaterale besprekingen zoals die van de WHO, het gemeenschappelijke standpunt zou moeten uitdragen dat de belangen van elke afzonderlijke lidstaat echt vertegenwoordigt; Concentreren op prioritaire gebieden 18. dringt bij de Commissie aan op de ontwikkeling van een consistent geïntegreerd beleid dat op duurzame ontwikkeling is gericht; is van mening dat duurzaam gebruik van hulpbronnen en versterking van de synergieën tussen milieubescherming en groei alsook verbetering van innovatieprestaties kunnen worden verwezenlijkt door de ontwikkeling en toepassing van milieuvriendelijke technologieën en de "vergroening" van overheidsopdrachten aan te moedigen, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s); 19. benadrukt de rol van op de markt gebaseerde instrumenten (MBIs) om de op de voorjaarszitting van de Europese Raad van 2007 vastgestelde streefcijfers te halen voor de transformatie van Europa in een energie-efficiënte en op duurzaamheid gebaseerde economie; is van mening dat de aanhoudende opwaartse druk op de energieprijzen en de opeenstapeling van bedreigingen voor het klimaat betekenen dat het van belang is verbeteringen in energie-efficiency te stimuleren als een bijdrage aan zowel groei als duurzame ontwikkeling; wijst erop dat EU-ondernemingen wat de ontwikkeling van hernieuwbare energietechnologieën betreft, tot de wereldleiders behoren; 20. verwelkomt het voorstel van de Commissie om een ‘vijfde vrijheid’ in te voeren, te weten onderzoek en innovatie – de vrijheid van kennis – als aanvulling op de vier vrijheden van verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal; 21. is van mening dat in het kader van de stijgende voedselprijzen, die permanent lijken te zijn in plaats van cyclisch, de mechanismen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) welke het aanbod beperken, herzien moeten worden; is ervan overtuigd dat het GLB een sleutelrol kan spelen bij het stabiliseren van de voedselprijzen;
PE 403.201\ 31
NL
22. wijst nogmaals op de voordelen van een verschuiving van de fiscale druk van arbeid naar activiteiten die het milieu aantasten als een doeltreffende manier om zowel de milieu- als de werkgelegenheidsproblematiek aan te pakken en is van mening dat de druk op arbeid verminderd moet worden om meer banen te scheppen en de zwarte economie te bestrijden; Versterken van de interne markt 23. wijst erop dat het mislukken van voltooing van de interne markt te voltooien, de productiviteit van de EU lager is dan wat mogelijk zou moeten zijn en de EU daardoor niet in staat is de mogelijkheden die de wereldmarkt biedt volledig te benutten; is van mening dat de interne markt voor goederen betrekkelijk goed is geïntegreerd maar dat zowel de markt voor arbeid als voor diensten, waaronder financiële diensten, nog steeds tamelijk gefragmenteerd is; roept op tot een versnelde integratie van de dienstenmarkt door de overeengekomen voorschriften op een consistente en samenhangende wijze uit te voeren en te handhaven en de belemmeringen voor concurrentie en markttoegang weg te nemen; merkt op dat de levering van effectieve diensten van algemeen economisch belang tegen betaalbare prijzen, een belangrijke rol speelt in een competitieve en dynamische economie; 24. benadrukt dat de implementatie van de vier vrijheden in de hele Europese Unie op dezelfde manier en in dezelfde mate uitgevoerd moet worden en dat de werking hiervan voortdurend gecontroleerd moet worden; 25. benadrukt de noodzaak van het openstellen van de netwerkindustrieën voor concurrentie door te zorgen voor een ‘gelijk speelveld’ en daadwerkelijke mededinging op markten die over heel Europa zijn geïntegreerd; is er in dit opzicht van overtuigd dat staatseigendom op de elektriciteits- en gasmarkten een van de belangrijkste elementen is die leidt tot verstoringen op Europees niveau, en dat de stimulans voor concurrentie op die markten verder moet worden verbeterd; is ervan overtuigd dat uitbreiding, verbetering en koppeling van Europese infrastructuurnetwerken – waarbij het zwaartepunt moet liggen op grensoverschrijdende projecten en interconnectie van ‘oud’ en ‘nieuw’ Europa – ertoe zou moeten bijdragen geschikte voorwaarden te creëren voor substantiële productiviteitsverbeteringen in de vervoer-, energie- en ICT-sector; Bijdrage van het belastingbeleid aan de Lissabon-agenda 26. wijst op de noodzaak van een gecoördineerd fiscaal raamwerk, dat gunstig moet zijn voor bedrijven, vooral voor KMO’s, en dat afgestemd is op het hernieuwen van de groei en het genereren van werkgelegenheid; 27. wijst erop dat, in termen van overheidsfinanciering, de Europese Unie belastingregelingen moet bevorderen, teneinde de oprichting van nieuwe bedrijven en technologische innovatie aan te moedigen; merkt op dat dit gepaard kan gaan met, onder meer, een verlaging van de belastingen die de efficiëntie en het scheppen van banen ondermijnen, vooral geldt specifieke sociale groepen zoals vrouwen, langdurig werklozen en ouderen; Investeren in mensen en moderniseren van arbeidsmarkten Ondernemerschap en creativiteit 28. is ervan overtuigd dat het bevorderen van een cultuur van ondernemerschap en het creëren van een goed ondernemingsklimaat voor KMO’s niet mogelijk is zonder dat het 32 /PE 403.201
NL
bestuurssysteem van een institutioneel kader voor innovatie wordt gestroomlijnd en wordt ondersteund door een efficiënt financieringssysteem dat gedurende alle fasen van het innovatieproces – van het uitwerken van een idee tot de uitvoering op ondernemingsniveau – voor financiële middelen zorgt; wijst erop dat het formuleren van structuurbeleid op flexibele wijze moet gebeuren, teneinde ruimte te bieden voor creatieve zelfexpressie en een vruchtbaar gebruik van creatieve ideeën te bevorderen; 29. heeft de vaste overtuiging dat betere regelgeving en het implementeren van ambitieuze doelstellingen voor het verminderen van de lasten die voortvloeien uit nieuwe EUwetgeving, bijdragen aan een meer competitief ondernemersklimaat en particuliere initiatieven aanmoedigt; roept de lidstaten op om net zo ambitieuze doelstellingen te formuleren die voortvloeien uit alle niveaus van nationale wetgeving; wijst erop dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het versterken van de efficiency van de institutionele en administratieve capaciteit van de lidstaten; Levensbenadering 30. is van mening dat een actief arbeidsmarktbeleid een beleid gericht op "flexizekerheid" moet combineren met nieuwe vormen van zekerheid, met inbegrip van het motiveren van mensen om actief naar werk te zoeken en beter te anticiperen op veranderingen, waaronder economische herstructurering, en daar positief mee om te gaan, teneinde de sociale uitsluiting tot een minimum te beperken en het aanpassingsvermogen te bevorderen; is ervan overtuigd dat bijzondere aandacht moet worden gericht op het zoeken naar effectiever manieren om burgers te bereiken en beter aan hun verwachtingen te beantwoorden en op hun behoeften in te spelen; 31. is van mening dat de levensloopbenadering dusdanig moet worden ontwikkeld dat demografische uitdagingen, waaronder de modernisering van pensioenstelsels, actief tegemoet worden getreden, teneinde financiële, economische en sociale duurzaamheid te verzekeren; 32. is ervan overtuigd dat onderwijs een van de bepalende factoren is voor groeipotentieel op lange termijn en een effectief instrument vormt om armoede en uitsluiting te bestrijden en mensen in staat stelt hun levensstandaard te verbeteren; adviseert de Europese Unie en de lidstaten effectievere maatregelen in te voeren om meer in onderwijs te investeren en de toegang tot onderwijs en scholing voor iedereen te verbeteren; 33. is van mening dat, teneinde de participatie te vergroten in permanente opleiding op de werkplek gedurende het hele leven, met name waar het laaggeschoolde of oudere werknemers betreft, efficiënte strategieën voor ‘levenslang leren’ een tegenwicht kunnen vormen voor de negatieve effecten van de vergrijzende Europese beroepsbevolking; is echter van mening dat een vastbesloten poging moet worden ondernomen om de basisvaardigheden van jongeren te vergroten, het voortijdig verlaten van school en de onderontwikkeling van vaardigheden in het algemeen drastisch te beperken, en de sociale integratie en de integratie op de arbeidsmarkt van migranten en gehandicapten te verbeteren, vooral door de ontwikkeling van vaardigheden te stimuleren; Immigratiebeleid 34. is er vast van overtuigd dat gezien het tekort aan geschoolde arbeidskrachten en de eisen van de arbeidsmarkt een effectief immigratiebeleid moet worden overwogen; is van mening PE 403.201\ 33
NL
dat de verdere ontwikkeling van een omvattend Europees migratiebeleid als aanvulling op het beleid van de lidstaten, nog steeds een hoofdprioriteit is, om in een nieuw tijdperk van globalisering de uitdaging te kunnen aangaan die door migratie wordt gesteld en in te kunnen spelen op de mogelijkheden die hierdoor ontstaan; 35. is van mening dat het bevorderen van groei en samenwerking met derde landen en meer economische openheid van de Europese Unie nog steeds onmisbaar is voor het in goede banen leiden van de migratiestromen en het bestrijden van de oorzaken en de faciliteerders van illegale immigratie; erkent dat de Europese Unie dringend behoefte heeft aan een coherent beleid voor legale (bij voorbeeld economische) migratie; Economisch bestuur verbeteren 36. is ingenomen met de landenverslagen die zijn opgesteld door de Commissie; roept echter op tot een meer systematische aanpak die zowel successen als tekortkomingen benadrukt; steunt het voorstel van de Commissie om bepaalde ‘aandachtspunten’ te introduceren als onderdeel van multilateraal toezicht en een kans om respons op nationaal beleidsniveau te verbeteren; erkent dat de rol van het regionaal niveau in het zorgen voor groei en banen moet worden uitgebreid, zoals wordt erkend in de nieuwe generatie programma’s van het cohesiebeleid met betrekking tot de periode 2007-2013; 37. betreurt het dat de Lissabonstrategie in het nationale beleid van veel lidstaten nog steeds weinig zichtbaar is; is van mening dat de mobilisatie van alle economische belanghebbenden essentieel is om te zorgen voor de effectieve invoering ervan; is er vooral van overtuigd dat een grotere betrokkenheid van de sociale partners, nationale parlementen, regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld de resultaten van de Lissabonstrategie zullen verbeteren en het publieke debat over gepaste hervormingen zal vergroten; steunt het voorstel van de Commissie aan de lidstaten om de samenwerking met nationale en regionale parlementen te verdiepen en daarbij te zorgen voor jaarlijkse debatten over de invoering van hun NHP’s; 38. Verzoekt de Raad rekening te houden met de volgende wijzigingen Aanbeveling van de Commissie
Wijzigingen van het Parlement Wijziging 1 Richtsnoer nr. 1
Richtsnoer nr. 1: Om te zorgen voor op duurzame groei gerichte economische stabiliteit
Richtsnoer nr. 1: Om te zorgen voor op duurzame groei gerichte economische stabiliteit, sociale integratie en meer werkgelegenheid in een mondiale omgeving
1. moeten de lidstaten, overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact, hun middellangetermijnbegrotingsdoelstellingen in acht nemen. Zolang dit doel nog niet is gehaald, moeten zij de daartoe benodigde corrigerende
1. moeten de lidstaten, overeenkomstig het stabiliteits- en groeipact, hun middellangetermijnbegrotingsdoelstellingen in acht nemen. Zolang dit doel nog niet is gehaald, moeten zij de daartoe benodigde corrigerende
34 /PE 403.201
NL
maatregelen nemen. De lidstaten dienen zich te onthouden van een procyclisch begrotingsbeleid. Daarnaast is het nodig dat de lidstaten met een buitensporig tekort effectieve maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit buitensporige tekort op korte termijn gecorrigeerd wordt.
maatregelen nemen en zorgen voor modernisering van het overheidsapparaat en consolidatie van de overheidsfinanciën. Daarnaast is het nodig dat de lidstaten met een buitensporig tekort effectieve maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit buitensporige tekort op korte termijn gecorrigeerd wordt.
2. Lidstaten die een tekort op hun lopende rekening hebben dat onhoudbaar zou kunnen worden, moeten deze situatie corrigeren door middel van structurele hervormingen om hun externe concurrentievermogen te verbeteren en door, in voorkomend geval, bij te dragen tot correcties van de situatie door middel van budgettair beleid.
2. Lidstaten die een tekort op hun lopende rekening hebben dat onhoudbaar zou kunnen worden, moeten deze situatie corrigeren door middel van structurele hervormingen om hun externe concurrentievermogen te verbeteren en door, in voorkomend geval, bij te dragen tot correcties van de situatie door middel van budgettair beleid, alook door de resultaten van de economische groei te consolideren en te concentreren op betere synergieën tussen het budgettair beleid en de productiviteitsgroei. 2 bis. In het belang van de stabiliteit moeten de lidstaten de verantwoordelijkheid voor de bestrijding van het inflatiegevaar niet uitsluitend bij het monetaire beleid leggen, met name in de huidige situatie van hoge wisselkoersen. De lidstaten moeten bij de inflatiebestrijding alle andere beleidsmaatregelen inschakelen die hiertoe kunnen bijdragen. 2 ter. De lidstaten zouden de veerkracht van de Europese economie moeten versterken door de externe dimensie van de interne markt te ontwikkelen teneinde problemen in verband met toenemende onevenwichtigheden in de wereld op te lossen. 2 quater. Als gevolg van de recente turbulentie op de financiële markten moeten de nodige maatregelen worden genomen om een krimping van het kredietaanbod (‘credit crunch’) te voorkomen en het vertrouwen in de financiële markten te herstellen, om ervoor te zorgen dat de investeringsnoden van de openbare en particuliere sector gedekt zijn. PE 403.201\ 35
NL
Wijziging 2 Richtsnoer nr. 2 Richtsnoer nr. 2: Om houdbare economische situaties en begrotingssituaties als basis voor meer werkgelegenheid te waarborgen
Richtsnoer nr. 2: Om houdbare economische situaties en begrotingssituaties als basis voor betere groeiperspectieven te waarborgen
moeten de lidstaten, met het oog op de verwachte kosten van de vergrijzing,
moeten de lidstaten, met het oog op de verwachte demografische problemen in de toekomst,
1. in een bevredigend tempo tot schuldreductie komen om de openbare financiën te versterken;
1. de pensioen-, socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels hervormen en versterken zodat zij financieel levensvatbaar, duurzaam, sociaal adequaat en toegankelijk blijven, en;
2. de pensioen-, socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels hervormen en versterken zodat zij financieel levensvatbaar, sociaal adequaat en toegankelijk blijven, en;
2. in een bevredigend tempo tot reductie van de overheidsschuld te komen en tegelijkertijd het schuldenbeheer verbeteren teneinde de openbare financiën te versterken;
3. maatregelen treffen om de participatiegraad en het arbeidsaanbod te vergroten, met name onder vrouwen, jongeren en ouderen, en een levensloopbeleid bevorderen om het aantal gewerkte uren in de economie te doen stijgen.
3. maatregelen treffen om de participatiegraad en het arbeidsaanbod te vergroten, met name onder vrouwen, jongeren en ouderen, en een levensloopbeleid te bevorderen om het aantal gewerkte uren in de economie te doen stijgen; en 3 bis. uitvoering geven aan de "vijfde vrijheid": kennis en bevordering van nieuwe vaardigheden; het mogelijk maken van "levenslang leren" voor iedereen en modernisering van de infrastructuren voor onderzoek, onderwijs en training.
Wijziging 3 Richtsnoer nr. 3 Richtsnoer nr. 3: Om een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen te bevorderen
Richtsnoer nr. 3: Om een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen te bevorderen en het vertrouwen in de economie te versterken
moeten de lidstaten, onverminderd de richtsnoeren betreffende economische stabiliteit en duurzaamheid, de samenstelling van de overheidsuitgaven overeenkomstig de
moeten de lidstaten, onverminderd de richtsnoeren betreffende economische stabiliteit en duurzaamheid, de samenstelling van de overheidsuitgaven overeenkomstig de
36 /PE 403.201
NL
Lissabon-strategie ombuigen naar groeibevorderende uitgavencategorieën, fiscale structuren zodanig aanpassen dat het groeipotentieel wordt versterkt, en de mechanismen invoeren die nodig zijn voor het beoordelen van de relatie tussen overheidsuitgaven en het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen, alsook toezien op de algemene samenhang van pakketten hervormingsmaatregelen.
Lissabon-strategie ombuigen naar groeibevorderende uitgavencategorieën, fiscale strucuren zodanig aanpassen dat het groeipotentieel wordt versterkt, waarbij groei van productiviteit wordt aangemoedigd, en de mechanismen invoeren die nodig zijn voor het beoordelen van de relatie tussen overheidsuitgaven en het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen, zoals de investeringen in hoge kwaliteit in de doelstellingen van Lissabon, alsook toezien op de algemene samenhang van pakketten hervormingsmaatregelen.
Wijziging 4 Richtsnoer nr. 4 Richtsnoer nr. 4: Om ervoor te zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macroeconomische stabiliteit en groei
Richtsnoer nr. 4: Om ervoor te zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macroeconomische stabiliteit en groei
en om het aanpassingvermogen van de economie te vergroten, moeten de lidstaten de juiste randvoorwaarden voor loononderhandelingen bevorderen zonder afbreuk te doen aan de rol van de sociale partners, ten einde de ontwikkeling van de nominale lonen en de arbeidskosten in overeenstemming te brengen met de prijsstabiliteit en met de trendmatige ontwikkeling van de productiviteit op de middellange termijn, rekening houdend met de verschillen die er bestaan in vaardigheden en de locale arbeidsmarktvoorwaarden.
en om het aanpassingvermogen van de economie te vergroten, moeten de lidstaten de juiste randvoorwaarden voor loononderhandelingen bevorderen zonder afbreuk te doen aan de rol van de sociale partners, ten einde de ontwikkeling van de nominale lonen en de arbeidskosten in overeenstemming te brengen met de prijsstabiliteit en met de trendmatige ontwikkeling van de productiviteit op de middellange termijn, met name rekening houdend met professionals in de sector van de financiële markten, en met de verschillen die er bestaan in vaardigheden en de locale arbeidsmarktvoorwaarden.
Wijziging 5 Richtsnoer nr. 5 Richtsnoer 5: Om meer samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid te bevorderen
Richtsnoer 5: Om meer samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid te bevorderen moeten de lidstaten: 1. de coördinatie van het economische PE 403.201\ 37
NL
beleid versterken om de nationale hervormingen op elkaar aan te laten sluiten, zonder daarbij de economische diversiteit en de verschillende tradities uit het oog te verliezen, moeten de lidstaten op de arbeidsmarkt en de productmarkt hervormingen doorvoeren die tegelijkertijd het groeipotentieel verhogen en het macro-economisch kader ondersteunen door middel van het vergroten van de flexibiliteit, de mobiliteit van productiefactoren en het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt en de productmarkten ten aanzien van mondialisering, technologische vooruitgang, vraagverschuivingen en conjunctuurschommelingen. Meer in het bijzonder zouden de lidstaten de hervorming van belasting- en uitkeringsstelsels een nieuwe impuls moeten geven om prikkels te verbeteren en werken lonend te maken; voorts moeten zij het aanpassingsvermogen van arbeidsmarkten verbeteren door arbeidsflexibiliteit en werkzekerheid te combineren en de inzetbaarheid te vergroten door in menselijk kapitaal te investeren.
2. op de arbeidsmarkt en de productmarkt hervormingen door voeren die tegelijkertijd het groeipotentieel verhogen en en het macro-economisch kader ondersteunen door het waarborgen van de flexibiliteit met nieuwe vormen van zekerheid, de mobiliteit van productiefactoren en het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt en de productmarkten ten aanzien van mondialisering, technologische vooruitgang, vraagverschuivingen en conjunctuurschommelingen. Meer in het bijzonder zouden de lidstaten de hervorming van belasting- en uitkeringsstelsels een nieuwe impuls moeten geven om prikkels te verbeteren en werken lonend te maken; voorts moeten zij het aanpassingsvermogen van arbeidsmarkten verbeteren door arbeidsflexibiliteit en werkzekerheid te combineren en de inzetbaarheid te vergroten door in menselijk kapitaal te investeren, 3. bijzondere aandacht besteden aan het verbeteren van de institutionele en de administratieve doelmatigheid; en 4. een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een algemeen EU-beleid inzake immigratie, met inbegrip van criteria en procedures voor economische migratie die zijn afgestemd op de eisen van de arbeidsmarkt.
Wijziging 6 Richtsnoer nr. 6 Richtsnoer 6: Om een bijdrage te leveren aan een dynamische en goed functionerende EMU, moeten de lidstaten zorgen voor een betere coördinatie van hun economisch en budgettair beleid, en dienen zij in het bijzonder:
Richtsnoer 6: Om een bijdrage te leveren aan een dynamische en goed functionerende EMU, moeten de lidstaten zorgen voor een betere coördinatie van hun economisch en budgettair beleid, en dienen zij in het bijzonder: -1. positieve neveneffecten van hervormingen te maximaliseren, aangezien
38 /PE 403.201
NL
het delen van een gemeenschappelijke munt en een gemeenschappelijk monetair beleid een extra dimensie geven aan coördinatie; 1. bijzondere aandacht te schenken aan de budgettaire houdbaarheid van hun openbare financiën met volledige inachtneming van het stabiliteits- en groeipact;
1. bijzondere aandacht te schenken aan de budgettaire houdbaarheid van hun openbare financiën met volledige inachtneming van het stabiliteits- en groeipact;
2. bij te dragen tot een beleidsmix die het economische herstel ondersteunt en verenigbaar is met prijsstabiliteit en daardoor het ondernemers- en het consumentenvertrouwen op korte termijn versterkt, maar die tevens verenigbaar is met duurzame groei op middellange termijn;
2. bij te dragen tot een beleidsmix die het economische herstel ondersteunt en verenigbaar is met prijsstabiliteit en daardoor het ondernemers- en het consumentenvertrouwen op korte termijn versterkt, maar die tevens verenigbaar is met duurzame groei op middellange termijn;
3. voort te gaan met structurele hervormingen die de potentiële groei van de eurozone op lange termijn doen toenemen en zullen leiden tot verbetering van zijn productiviteit, zijn concurrentievermogen en de aanpassing van zijn economie aan asymmetrische schokken, met bijzondere aandacht voor het werkgelegenheidsbeleid, en
3. voort te gaan met structurele hervormingen en de investeringsprioriteiten overeenkomstig de doelstellingen van Lissabon, die de potentiële groei van de eurozone op lange termijn doen toenemen en zullen leiden tot verbetering van zijn productiviteit, zijn concurrentievermogen en de aanpassing van zijn economie aan asymmetrische schokken, met bijzondere aandacht voor het werkgelegenheidsbeleid, en
4. ervoor te zorgen dat de invloed van de eurozone op het mondiale economische systeem in verhouding staat tot zijn economische gewicht.
4. ervoor te zorgen dat de invloed van de EU en de eurozone op het mondiale economische systeem in verhouding staat tot hun economische gewicht. Wijziging 7
Richtsnoer nr. 7, inleidende formule en paragrafen 1, 2 en 3 Richtsnoer nr. 7: Om de investeringen in O&O te verhogen en te verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector, wordt de overkoepelende doelstelling, 3 % BBP aan investeringen in 2010, met een juiste verdeling tussen particuliere en publieke investeringen, bevestigd; de lidstaten zullen specifieke tussenniveaus bepalen. De lidstaten dienen de ontwikkeling voort te zetten van een maatregelenmix ter bevordering van O&O, en in het bijzonder O&O van bedrijven, door:
Richtsnoer nr. 7: Om de investeringen in O&O te verhogen en te verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector, en ook om een ondernemerscultuur te bevorderen en particulier initiatief aan te moedigen, wordt de overkoepelende doelstelling, 3 % BBP aan investeringen in 2010, met een juiste verdeling tussen particuliere en publieke investeringen, bevestigd; de lidstaten zullen specifieke tussenniveaus bepalen. De lidstaten dienen de ontwikkeling voort te zetten van een maatregelenmix ter bevordering van de modernisering van de PE 403.201\ 39
NL
economie en alle vormen van innovatie, door de: 1. betere randvoorwaarden en door te zorgen voor een aantrekkelijk bedrijfsklimaat met voldoende mededinging;
1. ontwikkeling van marktgerichte instellingen en betere randvoorwaarden om ervoor te zorgen dat bedrijven opereren in een bedrijfsklimaat met voldoende mededinging en profiteren van de tenuitvoerlegging van innovaties;
2. de publieke O&O-uitgaven effectiever en efficiënter te maken en POP’s te ontwikkelen; 3. ontwikkeling en versterking van de expertisecentra van onderwijs- en onderzoeksinstellingen in de lidstaten, alsmede, in voorkomend geval, oprichting van nieuwe expertisecentra, en verbetering van de samenwerking en de technologieoverdracht tussen publieke onderzoeksinstellingen en particuliere ondernemingen; 3 bis. de decentralisatie van industriële onderzoeksinstellingen aan te moedigen, met het oog op hun toekomstige aansluiting bij onderwijsinstellingen, en de diversiteit aan verschillende onderzoeksculturen te bestuderen; Wijziging 8 Richtsnoer 11, paragrafen 4 bis en 4 ter (nieuw) 4 bis. de verplichtingen nakomen die zij op de Voorjaarszitting 2007 van de Europese Raad op zich hebben genomen om oplossingen te vinden voor de uitdagingen op het gebied van energie en milieu; en 4 ter. in het licht van de stijging van de voedselprijzen, die niet van cyclische aard schijnt te zijn maar een blijvend verschijnsel lijkt, zorg te dragen voor een herziening van de mechanismen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid die het aanbod beperken. Wijziging 9 Richtsnoer nr. 12
40 /PE 403.201
NL
Richtsnoer nr. 12: De interne markt uitbreiden en verdiepen. Hiertoe moeten de lidstaten:
Richtsnoer nr. 12: De interne markt uitbreiden en verdiepen en zorgen voor open en concurrerende markten. Hiertoe moeten de lidstaten:
1. de omzetting van de internemarktrichtlijnen bespoedigen;
1. de omzetting van de internemarktrichtlijnen bespoedigen en de resterende belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten wegnemen;
2. prioriteit verlenen aan strengere en efficiëntere handhaving van de internemarktwetgeving;
2. prioriteit verlenen aan strengere en efficiëntere handhaving van de internemarktwetgeving;
3. de resterende belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten wegnemen;
3. de resterende belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten wegnemen;
4. Europese regelgeving betreffende de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten effectief toepassen;
4. Europese regelgeving betreffende de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten effectief toepassen;
5. een volledig operationele interne markt voor diensten bevorderen met behoud van het Europees sociaal model, en
5. een volledig operationele interne markt voor diensten bevorderen en zorgen voor universele, toegankelijke en duurzame openbare diensten met betaalbare prijzen en normen gericht op een hoge kwalitiet voor allen, met behoud van het Europees sociaal model, en
6. de integratie van de financiële markten bespoedigen door een consistente en coherente uitvoering en toepassing van het Actieplan financiële diensten.
6. de integratie van een dienstenmarkt, met inbegrip van financiële diensten, bespoedigen, door een coherente uitvoering van de interne-marktwetgeving en toepassing van het Actieplan financiële diensten, daarbij zorgend voor een verbetering van transparantie, verantwoordelijkheid en toezicht op investeerders, markten en reguleerders ten aanzien van zowel alternatieve als niet-alternatieve investeringsactiviteiten van de financiële markten; 6 bis. bij te dragen aan de ontwikkeling van een evenwichtige benadering ten aanzien van het reguleren van de grensoverschrijdende spreiding van financiële risico's; 6 ter. passende voorwaarden opstellen voor de verbetering van de efficiëntie van hulpbronnengebruik in de infrastructuur voor vervoer en energie, met de nadruk op PE 403.201\ 41
NL
grensoverschrijdende trajecten, perifere regio’s en de verbindingen tussen de “oude” en “nieuwe” lidstaten; en 6 quater. op internationaal vlak een vooraanstaande rol te spelen ten aanzien van kwesties van crisisbeheer en de verbetering van de huidige globale toezichtregelingen. Wijziging 10 Richtsnoer nr. 13, paragraaf 6 bis (nieuw) 6 bis. de voltooiing van een transatlantische markt; ° °
°
39. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commisie, en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten;
42 /PE 403.201
NL
P6_TA-PROV(2008)0059 Een EU-strategie voor Centraal-Azië Resolutie van het Europees Parlement van 20 februari 2008 over een EU-strategie voor Centraal-Azië (2007/2102(INI))
Het Europees Parlement, –
onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over Centraal-Azië, in het bijzonder die van 26 oktober over Oezbekistan1, van 16 maart 2006 over Kazachstan2 en van 12 mei 2005 over de situatie in Kirgizstan en Centraal Azië3 ,
–
onder verwijzing naar de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (PSO's) die zijn gesloten tussen de EU en Oezbekistan, Kirgizstan en Kazachstan, die alle sinds 1999 van kracht zijn, naar de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds en de Republiek Tadzjikistan anderzijds4, ondertekend op 11 oktober 2004, naar de PSO tussen de EU en Tadzjikistan, die nog niet is geratificeerd, en naar het voorstel van de Commissie voor een Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de EU en Turkmenistan,
–
onder verwijzing naar de clausules over de mensenrechten in deze overeenkomsten,
–
onder verwijzing naar de toezegging van de EU om de verwezenlijking van de VNmillenniumontwikkelingsdoelen (MDG's) te bevorderen en naar de Europese consensus over ontwikkeling5,
–
onder verwijzing naar de vaststelling door de Europese Raad op 21/22 juni 2007 van een EU-strategie voor een nieuwe partnerschap met Centraal-Azië,
–
onder verwijzing naar het op 8/9 maart vastgestelde actieplan van de Europese Raad (2007-2013) voor een energiebeleid in Europa en naar de samenwerking op het gebied van energie tussen de EU, de kuststaten van de Zwarte Zee en de Kaspische zee en hun buurlanden,
–
onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september over: "Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid"6,
–
onder verwijzing naar het initiatief van Baku voor de ontwikkeling van de samenwerking
1 2 3 4 5
6
PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 466. PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 416. PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 390. PB L 340 van 16.11.2004, blz. 2. Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus - De Europese consensus inzake ontwikkeling (PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1). Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413. PE 403.201\ 43
NL
op energie- en transportgebied tussen de EU en de landen van de Zwarte Zee en de Kaspische regio, –
onder verwijzing naar de memoranda van overeenstemming die zijn gesloten met Azerbeidzjan en Kazachstan in het kader van de ontwikkeling van een buitenlands beleid ten behoeve van de energiebelangen van Europa,
–
onder verwijzing naar de relevante conclusies van de Raad, waaronder de conclusies over Oezbekistan van 23-24 mei, 13 juni, 18 juli en 3 oktober 2005, 13 november 2006 en 5 maart, 14-15 mei en 15-16 oktober 2007, en de conclusies over Centraal-Azië van 23-24 april 2007,
–
onder verwijzing naar de sancties die door de EU in Verordening (EG) nr. 1859/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot vaststelling van bepaalde beperkende maatregelen ten aanzien van Oezbekistan1 zijn opgelegd aan Oezbekistan naar aanleiding van het bloedbad van Andizjan, die vervolgens zijn verlengd2, en naar de gedeeltelijke opheffing en voorwaardelijke opschorting voor een periode van zes maanden van de visumsancties respectievelijk in mei en oktober 2007,
–
onder verwijzing naar het Europese initiatief voor democratie en de mensenrechten dat in 2003 is gelanceerd, met als doel de bevordering van de mensenrechten en de ondersteuning van een strafrechtelijke hervorming, de democratie, verbetering van het openbaar bestuur, vrijheid van de media, de rechtsstaat, veiligheidsstructuren (politie/gewapende troepen) en conflictpreventie,
–
onder verwijzing naar het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument, DCI)3
–
onder verwijzing naar de trojkabijeenkomst van ministers van Buitenlandse zaken met de landen van Centraal-Azië, gehouden in Berlijn op 30 juni 2007, in aanwezigheid van de Speciale Vertegenwoordiger van de EU, Pierre Morel, en de Portugese premier, José Sócrates,
–
gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
–
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A6-0503/2007),
A.
overwegende dat de vijf landen die samen Centraal-Azië worden genoemd (Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan) een geografische sleutelpositie innemen tussen Europa en Azië, en overwegende dat zij historisch en traditioneel een
1
2
3
PB L 299 van 16.11.2005, blz. 23, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). Zie ook Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 2005/792/GBVB van de Raad van 14 november 2005 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (PB L 299 van 16.11.2005, blz. 72). Gemeenschappelijk Standpunt 2007/734/GBVB van de Raad van 13 november 2007 betreffende restrictieve maatregelen tegen Oezbekistan (PB L 295 van 14.11.2007, blz. 34). Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).
44 /PE 403.201
NL
belangrijk ontmoetings- en knooppunt tussen de twee continenten zijn geweest, B.
overwegende dat de EU de noodzaak beklemtoont van, en duidelijk belang heeft bij een verbetering van de stabiliteit en van het peil van de economische, democratische en menselijke ontwikkeling en de veiligheid in heel Centraal-Azië, en dat zij haar toezeggingen inzake de mainstreaming van de mensenrechten in alle overeenkomsten met derde landen en de bevordering van de democratie steeds moet nakomen via een coherent beleid en inzet van de voor deze doeleinden meest geschikte middelen; overwegende dat dit haar geloofwaardigheid zal waarborgen en uiteindelijk zal bijdragen tot een steeds doeltreffender rol voor de Unie ten aanzien van de regio en daarbuiten,
C.
overwegende dat de hele wereld belang heeft bij stabiliteit in Centraal Azië daar een ernstig en aanhoudend instabiele situatie in een van de vijf landen rampzalige gevolgen kan hebben voor de gehele regio, en ook voor de EU en haar lidstaten velerlei effecten kan hebben,
D.
beseffend dat afhankelijkheid van invoer vanuit onstabiele regio's en van instabiele leveranciers risico's met zich meebrengt en dat er betrouwbare, toegankelijke en levensvatbare energiekanalen moeten worden gecreëerd,
E.
overwegende dat de EU belang heeft bij veiligheid en stabiliteit en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtstaat in de landen van Centraal-Azië, aangezien strategische, politieke en economische ontwikkelingen en de toenemende transregionale uitdagingen in Centraal-Azië ook een directe of indirecte impact hebben op de belangen van de Europese Unie; overwegende dat de landen van Centraal-Azië, met hun belangrijke energiebronnen en hun inspanningen voor diversificatie onder handelspartners en van aanvoerroutes, kunnen bijdragen aan het voldoen aan de behoefte van de Europese Unie aan zekerheid op het gebied van energie en energieleveranties,
F.
overwegende dat er enerzijds sterke redenen zijn voor samenwerking tussende landen van de regio, maar dat er anderzijds een sterke weerstand bestaat tegen dergelijke ideeën en inspanningen, niet in het minst van de kant van de regering van de centraal gelegen - en verreweg de meest bevolkingsrijke - staat Oezbekistan,
G.
overwegende dat isolationisme doorgaans voortkomt uit een angstvallig streven om de interne controle te handhaven - extreme voorbeelden hiervan zijn Turkmenistan en Oezbekistan - en dat dit streven een gegeven is bij regimes die niet geïnteresseerd zijn in de steun van het volk om hun macht op te baseren,
H.
overwegende dat de vijf Centraal-Aziatische republieken officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance, ODA) ontvangende landen zijn, wat betekent dat de bijstand van de EU aan deze landen wordt beschouwd als ontwikkelingshulp,
I.
overwegende dat vanuit veiligheids- en andere belangen van de EU, alsmede op grond van haar waarden en steun voor de MDG's, de harde levensomstandigheden en het gebrek aan kansen voor veel mensen in deze deels door armoede getroffen streek, de bedreigingen voor de menselijke veiligheid, die ook verband houden met de veiligheidsproblemen in buurlanden zoals Afghanistan, en de risico's van destabilisering en conflicten, centraal moet staan in de politiek van de EU ten aanzien van Centraal Azië,
J.
overwegende dat de belangrijkste doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking van de PE 403.201\ 45
NL
EU de uitroeiing van de armoede is in het kader van duurzame ontwikkeling, waarbij het ook gaat om de verwezenlijking van de MDG's, K.
overwegende dat de EU-hulp aan de regio grotendeels wordt verleend in de vorm van technische bijstand via het TACIS-programma, en overwegende dat evaluaties van de doeltreffendheid van TACIS gemengde resultaten hebben laten zien,
L.
overwegende dat volgens artikel 25 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens het recht op gezondheid een mensenrecht is en dat universele toegang tot medische zorg van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de MDG's; overwegende dat de omstandigheden inzake de volksgezondheid in alle Centraal-Aziatische republieken zijn verslechterd na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en dat de stelsels van de gezondheidszorg zich in een crisis bevinden; overwegende dat de mogelijke neveneffecten van epidemieën zoals HIV/AIDS en behandelingsresistente tuberculose een bedreiging vormen op lange termijn voor de EU; overwegende dat met de vogelgriepcrisis is bewezen dat dergelijke infectieziekten zich snel over Europa kunnen verspreiden; overwegende dat de sociale gevolgen van de crisis in de gezondheidszorg in de diverse landen hun algehele stabiliteit en ontwikkelingsvooruitzichten ondermijnen, en implicaties hebben voor de Europese veiligheid,
M.
overwegende dat energie en water de belangrijkste kwesties zijn voor de menselijke veiligheid en de betrekkingen tussen de landen in de regio, in het bijzonder met betrekking tot Kirgizstan, Tadzjikistan en Oezbekistan, en dat vermindering van de armoede van cruciaal belang blijft voor het terugdringen van de sociale instabiliteit,
N.
overwegende dat de EU er belang bij heeft meer olie en gas te importeren uit CentraalAzië, bij voorkeur langs nieuwe transportroutes, en een duidelijk en transparant kader voor energieproductie en -transport te scheppen, en dat de relevante landen in deze context Kazachstan en Turkmenistan zijn,
O.
overwegende dat de Centraal-Aziatische landen in verschillende mate over olie-, gas- en mineraalvoorraden of over hydro-energiebronnen beschikken en de exploitatie van deze hulpbronnen de economische en sociale ontwikkeling een belangrijke steun in de rug zou geven; overwegende dat onder ongunstige voorwaarden negatieve neveneffecten zoals ernstige milieuverontreiniging, een verminderd concurrentievermogen van andere economische sectoren, een enorme kloof tussen arm en rijk, en grotere politieke en sociale spanningen kunnen ontstaan en zelfs zwaarder kunnen gaan wegen dan de positieve effecten (de zogenaamde "natural resources curse"),
P.
overwegende dat op 10 oktober 2007 vertegenwoordigers van Oekraïne, Polen, Azerbeidzjan en Georgië een bijeenkomst hebben gehouden in Litouwen om een nieuw olietransportnetwerk te bespreken, voor de aanvoer van ruwe olie uit de Kaspische zee via Baku en Odessa naar de Poolse haven Gdansk,
Q.
overwegende dat Rusland en China getracht hebben hun invloedssfeer in Centraal Azië uit te breiden via de instelling van de Sjanghai Vijf, die China, Rusland, Kirgizstan, Kazachstan en Tadzjikistan verenigde in een forum voor het beheer van grensoverschrijdende kwesties, en die in 2001 resulteerde in de Sjanghai Samenwerkingsorganisatie (SCO), die nu de grootste regionale organisatie in Centraal Azië is en ook Oezbekistan als volwaardig lid, en Pakistan, India, Iran en Mongolië als waarnemers omvat,
46 /PE 403.201
NL
R.
overwegende dat een aantal verschillende landen van oudsher of meer recentelijk gevestigde belangen hebben in de regio; overwegende dat niet alle lidstaten beschikken over een ambassade in de regio; en overwegende dat er vaak sprake is van een gebrek aan coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot deze regio,
S.
overwegende dat met het vertrek van het personeel en materiaal van de Verenigde Staten van de luchtmachtbasis van Karshi-Khanebad (K2) in Oezbekistan op 21 november 2005 de militaire faciliteiten van de Verenigde Staten in Centraal Azië gereduceerd zijn tot één basis in Manas, bij de Kirgizische hoofdstad Bisjkek,
T.
overwegende dat de politieke, economische, sociale en andere omstandigheden zeer verschillen tussen, maar soms ook binnen de landen van Centraal-Azië, en dat het daarom van essentieel belang is dat de EU haar beleid afstemt op die verschillen,
U.
overwegende dat de landen van Centraal-Azië zeer jonge staten zijn, en dat hun staatkundige ontwikkeling en hun inspanningen om een politieke en economische overgang te maken hen in verschillende richtingen hebben gevoerd en ertoe hebben gebracht in verschillende mate afstand te nemen van het vroegere Sovjetsysteem; overwegende dat het van essentieel belang blijft om onderwerpen met betrekking tot het openbaar bestuur aan te pakken, in geval van enkele landen omwille van de stabiliteit en veiligheid, en in geval van alle landen omwille van hun politieke, sociale en economische ontwikkeling,
V.
overwegende dat de EU haar zorg ook richt op de noodzaak om de drugshandel vanuit en via Centraal-Azië te stoppen, op de bestrijding van de georganiseerde misdaad, waaronder mensenhandel, en op het voorkomen van een verdere groei van terrorisme; overwegende dat in sommige gevallen de bestrijding van het terrorisme wordt gebruikt als dekmantel voor repressieve acties tegen mensen die de regering bekritiseren, mensenrechtenactivisten, religieuze bewegingen en gewonezakenlieden; overwegende dat er redenen zijn om te geloven dat deze mensen ook het doelwit zijn in het kader van de veiligheidssamenwerking van Oezbekistan met zijn buurlanden; overwegende dat erkend is dat er een migratie van kinderarbeid gaande is die vraagt om nieuwe vormen van internationale en sociale partnerschappen waarbij alle belanghebbende partijen worden betrokken om dit probleem op een omvattende wijze op te lossen,
W.
overwegende dat de mensenrechtensituatie verschillend ligt in de diverse CentraalAziatische republieken en in het algemeen absoluut niet voldoet aan de normen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), en overwegende dat Oezbekistan en Turkmenistan in het bijzonder de fundamentele rechten systematisch schenden en geen enkele vordering laten zien wat betreft democratische normen en pluralisme,
X.
overwegende dat de Centraal-Aziatische republieken nog steeds parlementaire of presidentiële verkiezingen moeten organiseren, die door het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODHIR) als volledig vrij en eerlijk worden beoordeeld,
Y.
overwegende dat alle vijf landen van Centraal-Azië lidstaten van de OVSE zijn, en in dat kader uitgebreide verbintenissen zijn aangegaan met betrekking tot de fundamentele vrijheden, de democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; overwegende dat de nakoming van deze verbintenissen van land tot land verschilt; PE 403.201\ 47
NL
Z.
overwegende dat Kazachstan gunstig afsteekt bij de meeste andere landen in de regio; overwegende dat uit de meest recente parlementaire verkiezingen van 18 augustus 2007 blijkt dat ondanks enkele verbeteringen, ook dit land nog niet volledig zijn verbintenissen nakomt of voldoet aan de OVSE- en andere internationale normen voor democratische verkiezingen,
AA. overwegende dat het maatschappelijk middenveld in de meeste Centraal-Aziatische landen met name actief is via een netwerk van plaatselijke NGO's en verenigingen, die moeten worden beschermd en gewaardeerd als de uitdrukking van de bereidheid van burgers om deel uit te maken van het democratiserings- en maatschappelijk proces in hun land, AB. overwegende dat de vorderingen op politiek, economisch en sociaal gebied in de regio effectief bereikt kunnen worden door de invoering van een werkelijk onafhankelijke rechtsspraak en een werkelijke bestrijding van de algemeen heersende corruptie, AC. overwegende dat een van de beginselen waarop de EU is gegrondvest, de bescherming van de mensenrechten en vrijheden betreft, waaronder de vrijheid van meningsuiting, en de bescherming van mensenrechtenactivisten, AD. overwegende dat voorbeelden van massale repressie, corruptie en uitbuiting, het feit dat de mensen de grondrechten wordt ontzegd en zij geen kansen krijgen om hun levenssituatie te verbeteren, alsook het ontbreken van erkende kanalen om grieven te uiten en deel te nemen aan politieke processen, het risico vergroten dat extremisme en terrorisme zullen toenemen; AE. overwegende dat de meeste Centraal-Aziatische landen gebukt gaan onder schendingen van de mensenrechten, het ontbreken van een adequaat rechtsapparaat ,restricties die worden opgelegd aan oppositiepartijen en onafhankelijke burgerorganisaties, en het ontbreken van mediavrijheid is, AF. overwegende dat de EU sancties heeft opgelegd aan Oezbekistan na het bloedbad bij Andizjan in mei 2005, maar dat de Oezbeekse regering nog steeds een onafhankelijk internationaal onderzoek van de gebeurtenissen blokkeert en doorgaat met haar repressieve politiek, waaronder ook de vervolging van mensenrechtenactivisten; overwegende dat de Raad in oktober 2007 niettemin heeft besloten het visumverbod voor acht personen die direct verantwoordelijk waren voor het blinde gebruik van geweld in Andizjan op te schorten voor een periode van zes maanden; overwegende dat de Raad met deze opschorting de Oezbeekse autoriteiten tracht te stimuleren hun beleidskoers te wijzigen, en overwegende dat het verbod automatisch weer van kracht wordt in april/mei 2008 als er niet voldaan is aan een pakket voorwaarden die deel uitmaken van het besluit van de Raad, AG. overwegende dat de regio uitermate geïnteresseerd is in samenwerking met de EU op het gebied van wetenschap, gezondheidszorg en onderwijs, en overwegende dat dergelijke samenwerking kan bijdragen aan intensivering van de contacten met het maatschappelijk middenveld en de verspreiding van de Europese waarden inzake democratie, de rechtstaat en de mensenrechten, AH. overwegende dat Mongolië en Afghanistan in verschillende opzichten bepaaldel kenmerken delen met de vijf belangrijkste Centraal-Aziatische landen, maar geen 48 /PE 403.201
NL
speciale aandacht krijgen in de strategienota van de Raad, en zelf wel onder verschillende EU-instrumenten vallen, AI.
overwegende dat door hun ligging vlakbij Afghanistan bepaalde landen waardevolle partners zijn geworden in de bestrijding van het terrorisme; overwegende dat de EUlidstaten ook gebruik hebben gemaakt van luchthavens of het luchtruim in de regio; overwegende dat tegelijkertijd de inzet van de EU voor de bevordering van de mensenrechten in Centraal Azië in het algemeen en in bepaalde landen in het bijzonder teleurstellend zwak is geweest,
AJ.
overwegende dat Centraal Azië de doorvoerroute is voor 30% van de Afghaanse heroïne, die grotendeels bestemd is voor de Russische markt, hetgeen leidt tot georganiseerde misdaad in verband met de drugshandel en tot corruptie, alsmede tot verslaving en daarmee verband houdende gezondheids- en sociale problemen, met belangrijke implicaties voor de stabiliteit van de regio,
AK. overwegende dat Mongolië een gelijksoortige achtergrond heeft als de CentraalAziatische republieken, en historische, culturele en economische kenmerken heeft, alsmede een milieu- en energiebeleid die op consistente wijze in aanmerking moeten worden genomen in het kader van de EU-strategie voor Centraal-Azië, 1.
is verheugd over de grotere aandacht van de EU voor Centraal Azië, die duidelijk blijkt blijkt uit de goedkeuring van de strategie voor Centraal Azië; constateert niettemin dat projecten voor de vijf landen van de regio zeer traag van de grond komen;
2.
is ervan overtuigd dat enerzijds de waarden die de EU moet bevorderen altijd dezelfde blijven, maar dat anderzijds haar belangen, alsook de heersende omstandigheden en kansen in de vijf landen van de regio zeer uiteenlopen;
3.
dringt aan op duidelijk omlijnde doelstellingen en prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met elk van de vijf landen, gebaseerd op een algemene analyse van de regio en de algemene reeks beleidsdoelstellingen van de EU die vervat zijn in de goedgekeurde EUstrategie;
4.
wijst erop hoe belangrijk het is dat de EU een eerlijke en duurzame economische ontwikkeling bevordert in de regio, en haar steun geeft aan plaatselijke initiatieven voor economische ontwikkeling, alsmede aan hervormingen van de regelgeving voor het bedrijfsleven en de uitbanning van de armoede in het kader van duurzame ontwikkeling; benadrukt met betrekking tot de uitdaging van de terrorismebestrijding dat versterking van de samenwerking inzake veiligheid weliswaar belangrijk is maar dat elke aanpak ter bestrijding van radicalisering en extremisme waarin veiligheidseisen niet in balans zijn met mensenrechten en goed bestuur tot mislukken gedoemd is; is verheugd over de intensivering van het politiek overleg met de Centraal-Aziatische landen; verzoekt de Raad en de Commissie voorts goed bestuur, de mensenrechten, democratie en onderwijs te bevorderen, en te overwegen banden aan te knopen met alle soorten religieuze gemeenschappen; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat mensenrechtenkwesties een zelfde gewicht krijgen als de voortvarende benadering van de EU van energie, veiligheid en handel;
5.
is ervan overtuigd dat bepaalde vraagstukken slechts effectief kunnen worden aangepakt via een aanpak per regio, met regionale oplossingen (bijvoorbeeld op het gebied van PE 403.201\ 49
NL
terrorismebestrijding, uitroeiing van de mensenhandel, bestrijding van de drugshandel, waterbeheer), waarvoor meer regionale samenwerking nodig is; dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan waar nodig technische hulp te geven, in het bijzonder door knowhow te verspreiden en als bemiddelaar op te treden bij de bevordering van de dialoog tussen de Centraal-Aziatische landen; wijst er echter op dat de landen van Centraal Azië verschillende niveaus van ontwikkeling hebben en grote culturele, politieke en economische verschillen; is daarom verheugd dat de Commissie en de Raad streven naar een beleid dat specifiek is per land en per regio bij de planning van de toekomstige partnerschaps- en samenwerkingsbetrekkingen; 6.
dringt aan op een gedifferentieerd EU-beleid inzake de benadering van de landen van de regio, gebaseerd in het bijzonder op de mensenrechtensituatie in elk land, de mate waarin de regering van elk land de OVSE-verbintenissen nakomt, de ontwikkelingsbehoeften en de inzet van elke regering om het welzijn van de burgers te verbeteren, hun huidige en potentiële belang voor de EU als partner in de handel, in samenwerking op het gebied van energie en op andere terreinen, en de dialoog over internationale kwesties, alsmede het vooruitzicht op succes van EU-maatregelen, met inbegrip van verschillende vormen van ondersteuning;
7.
benadrukt het belang van grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder omdat daardoor gemeenschappelijke inspanningen om de mensenhandel en drugshandel te bestrijden efficiënter zullen zijn; dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan waar nodig technische hulp te geven, in het bijzonder door knowhow te verspreiden en als bemiddelaar op te treden bij de bevordering van de dialoog tussen de Centraal-Aziatische landen;
8.
benadrukt de noodzaak van een samenhangend EU-beleid voor Centraal-Azië en wijst er dan ook op dat de Strategie voor Centraal-Azië samenhang dient te vertonen met de Europese consensus inzake ontwikkeling; onderstreept tevens dat alle hulp die wordt verleend op grond van het DCI moet voldoen aan de overkoepelende doelstellingen daarvan, te weten armoedebestrijding en de verwezenlijking van de MDG's;
9.
merkt op dat armoedebestrijding in de bijlage van de Strategie wordt omschreven als de voornaamste prioriteit van de bilaterale hulp van de Europese Gemeenschap voor de periode 2007-2013; roept de Commissie op het Parlement regelmatig gedetailleerde informatie te verstrekken over de manier waarop de bilaterale en regionale hulp verband houdt met de afzonderlijke MDG's en over de geplande begroting voor de sectoren gezondheidszorg en basisonderwijs;
10.
benadrukt dat hervormingen van sociale sectoren, de volksgezondheid, de voedselzekerheid, de bestrijding van corruptie en de nadruk op duurzame en eerlijke economische ontwikkeling cruciaal zijn voor het verzekeren van de stabiliteit, veiligheid en welvaart op de lange termijn in de Centraal-Aziatische landen; is derhalve van mening dat het onderzoek naar de behoeften op nationaal en regionaal niveau de EU een uitgelezen kans biedt om aan zichtbaarheid en geloofwaardigheid te winnen in een open dialoog met alle betrokkenen, met inbegrip van het maatschappelijke middenveld, de parlementen en de plaatselijke bestuursinstanties;
11.
meent dat aansluiting bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een belangrijke mijlpaal is voor de economische stabiliteit van de regio, maar dat dit doel alleen kan worden bereikt door inachtneming van de internationale normen voor buitenlandse investeringen en het
50 /PE 403.201
NL
bestaan van een onafhankelijk rechtsapparaat; 12.
verzoekt de Commissie en de Raad alle passende maatregelen te nemen ten einde een verdergaande integratie van Centraal-Azië in het internationale systeem voor handel en economie aan te moedigen, met name door middel van toetreding tot de WTO van de vier landen in de regio die nog geen lid zijn;
13.
acht een grondige hervorming van het bank- en verzekeringswezen, de ontwikkeling van een efficiënt systeem voor microkredieten, een betere regelgeving van en toezicht op de bankactiviteiten, privatisering van staatsbanken en invoering van nationale financiële markten die werkelijk concurrerend zijn en open staan voor buitenlandse banken, essentiële voorwaarden voor de economische ontwikkeling van de landen van de regio;
14.
dringt er bij de Raad op aan de Europese Investeringsbank (EIB) toestemming te verlenen om de kredietfaciliteiten in Centraal-Azië uit te breiden, in samenwerking met de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) die in deze regio reeds actief is;
15.
dringt er bij de Commissie op aan op coherente wijze alle haar ter beschikking staande beschikbare instrumenten in te zetten, van politiek overleg en communautaire beleidsmaatregelen (in het bijzonder met betrekking tot de handel, ontwikkeling, concurrentie, onderzoek en milieu) tot subsidies en leningen, waaronder ook leningen van de EIB, de EBRD en andere internationale financiële instellingen, met het oog op versnelde uitvoering van deze projecten;
16.
moedigt de landen in de regio aan de directe buitenlandse investeringen beter te beschermen;
17.
verzoekt de Commissie en de Raad alle mogelijke maatregelen te nemen om het gebruik van het Stelsel van Algemene Preferenties door de landen van Centraal-Azië te bevorderen en om de ontwikkeling van de intraregionale handel te ondersteunen;
18.
verzoekt de Commissie en de Raad de landen in de regio gespecialiseerde technische ondersteuning op economisch en administratief gebied te bieden, om de lokale overheidsstructuren te versterken, een efficiëntere en meer gevarieerde economische infrastructuur op te bouwen en de afzet van lokale producten op buitenlandse markten, met name in de Europese Unie, te verbeteren;
19.
meent dat de strategie onvoldoende ambitieus is met betrekking tot de bilaterale samenwerking op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat, goed bestuur en democratisering;
20.
meent dat de EU bij de beoordeling van de mensenrechtensituatie bijzondere aandacht moet besteden aan het al of niet bestaan van een geloofwaardige inzet van de kant van de betrokken regering om die situatie te verbeteren - met speciale aandachtvoor aantoonbare verbeteringen, het klimaat voor mensenrechtenactivisten en de mate van samenwerking met speciale VN-rapporteurs en VN-procedures, alsmede met andere relevante internationale instanties;
21.
verzoekt in verband hiermee de Raad en de Commissie een consistent en verenigd front te blijven vormen inzake mensenrechtenkwesties teneinde democratie, behoorlijk bestuur, PE 403.201\ 51
NL
de rechtstaat en mensenrechten integraal onderdeel van de strategie voor Centraal-Azië te maken , en op deze gebieden duidelijke standaarden, indicatoren en streefdoelen te formuleren, in overleg met de Centraal-Aziatische partnerlanden, zoals eerder gedaan is op andere terreinen ; verzoekt de Raad en de Commissie speciale aandacht te besteden aan de vrijlating van politieke gevangenen en de onafhankelijkheid van de media; 22.
veroordeelt de vervolging van mensenrechtenactivisten in Oezbekistan en Turkmenistan; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan alles te doen om hun activiteiten en fysieke integriteit te beschermen, en roept de betreffende regeringen op onmiddellijk alle mensenrechtenactivisten die gevangen zitten of gedwongen worden vastgehouden in psychiatrische inrichtingen om politieke redenen, vrij te laten;
23.
benadrukt dat de contacten van de EU met veiligheidsstructuren of steun van de EU voor veiligheidssamenwerking met zeer repressieve staten zover mogelijk gereduceerd moeten worden en dat dergelijke contacten altijd op transparante wijze moeten worden gevoerd;
24.
verzoekt de Commissie en de lidstaten speciale assistentie te bieden bij de hervorming en verbetering van de rechtspraak in de regio om ervoor te zorgen dat de rechterlijke macht onafhankelijker en efficiënter kan functioneren, ook in de bestrijding van corruptie;
25.
verzoekt de Raad en de Commissie nauw samen te werken met de Centraal-Aziatische landen bij de uitvoering van onderwijshervormingen en deze landen aan te sporen de burger- en sociale rechten los te koppelen van onroerendgoedbezit door hervorming van het woonregistratiesysteem (waarin een persoon een woningregistratiestempel in zijn/haar paspoort krijgt als hij/zij zich als burger laat registreren);
26.
is van mening dat de ontwikkeling en ondersteuning van een echt maatschappelijk middenveld een absolute voorwaarde voor vooruitgang is; betreurt de moeilijke situatie van de NGO's in sommige Centraal-Aziatische landen die constant door regeringen gehinderd worden in hun activiteiten; benadrukt dat de EU het maatschappelijk middenveld moet blijven steunen, zowel door financiële steun te bieden als door meer zichtbaarheid te garanderen (door fora en raadpleging), hetgeen bijdraagt aan de opbouw van een participatie democratie; is van mening dat de EU het maatschappelijk middenveld moet beschouwen als partners bij de ontwikkeling van duurzame samenlevingen, maatschappelijke stabiliteit en bevordering van de waarden en normen van de EU;
27.
merkt op dat het EU-beleid met betrekking tot Centraal-Azië dient te zijn gebaseerd op uitvoerige discussies en uitwisselingen met alle betrokken partijen; roept de EU daarom op een open politieke dialoog aan te gaan waarbij de parlementen, het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden worden betrokken bij de tenuitvoerlegging en follow-up van de Strategie en de programma's;
28.
vestigt de aandacht op het wijdverspreide misbruik van vrouwen in een aantal regio's in Centraal Azië (bijvoorbeeld gedwongen huwelijken, vrouwenhandel voor seksuele uitbuiting, verkrachting) en dringt er bij de regeringen van de landen van Centraal Azië op aan de bestaande wetten uit te voeren om de rechten van de vrouw te beschermen, en bij de Commissie om adequate maatregelen op te nemen in ondersteuningsprogramma's;
29.
roept de Centraal-Aziatische regeringen op de bestaande wetten inzake de rechten van de vrouw aan te scherpen en de uitvoering hiervan te verbeteren; dringt er bij de Commissie
52 /PE 403.201
NL
met klem op aan projecten op het gebied van mensenrechten en democratie te blijven steunen, met name projecten die betrekking hebben op de specifieke rol van de vrouw; dringt er bij de EU op aan de volledige tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen te steunen en dit te gebruiken als criterium bij de intensivering van de samenwerking; onderstreept dat de situatie van de vrouw in vele delen van Centraal-Azië verslechtert als gevolg van de ongelijke toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en werk, en benadrukt dat het derde MDG, namelijk bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en versterking van de maatschappelijke weerbaarheid van vrouwen, als prioriteit moet worden opgenomen in aanverwante activiteiten van de EU; 30.
verwelkomt de steun voor de tenuitvoerlegging van de normen en conventies voor behoorlijk werk van de Internationale Arbeidsorganisatie en benadrukt dat deze normen een integrale rol moeten spelen bij economische samenwerking, investeringen en handelsbetrekkingen; merkt op dat kinderarbeid nog steeds een reden voor ernstige bezorgdheid is, vooral in Tadzjikistan en Oezbekistan, en benadrukt de noodzaak van steun voor de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;
31.
vestigt de aandacht op het wijdverspreide gebruik van kinderarbeid in verschillende Centraal-Aziatische landen, vooral bij de katoenoogst, de tabaksteelt, het werk in de kolenmijnen en ambachtelijke sectoren, en roept de respectieve regeringen op bestaande maatregelen ter bestrijding hiervan beter uit te voeren, een consistent nationaal beleid inzake kinderarbeid uit te stippelen en hun volledige steun te geven aan en deel te nemen in projecten voor de uitbanning van kinderarbeid van internationale organisaties en NGO's; verzoekt de Commissie dringend een speciaal programma op dit gebied op te zetten in het kader van het DCI;
32.
dringt er bij de Commissie op aan actieve samenwerking inzake migratie te ontwikkelen die leidt naar een werkelijk participerend overleg, waarin de onderliggende oorzaken van migratie, aan de orde worden gesteld, via specifieke plaatselijke programma's voor economische ontwikkeling die bijvoorbeeld het gebrek aan economische perspectieven op het platteland aanpakken, om de effecten hiervan af te zwakken, zoals de groeiende armoede in de steden;
33.
dringt er bij de Raad en de Commissie op aan volledig gebruik te maken van hun ervaringen en beste praktijken bij de bevordering van de bescherming van de mensenrechten voor migranten, in het bijzonder voor asielzoekers en vluchtelingen; veroordeelt de uitzetting van asielzoekers, en in het bijzonder Oezbeekse vluchtelingen, door de regeringen van Centraal-Aziatische landen, en verzoekt de Raad en de Commissie in samenwerking met het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) politieke vluchtelingen te beschermen en te steunen;
34.
vestigt de aandacht op het feit dat een groot aantal Oejgoeren op verzoek van China uit Centraal-Azië zijn uitgeleverd aan China, waaruit de toenemende druk van China op de regeringen in de regio blijkt, en merkt op dat vluchtelingen een grote kans lopen op ernstige schending van de mensenrechten;
35.
is van mening dat met het oog op de sterke toename in de regio van infectieziekten zoals HIV, de medische zorg en de hervorming van de openbare volksgezondheidszorg een sleutelprioriteit moet zijn voor de donorgemeenschap, waaronder ook de Commissie; PE 403.201\ 53
NL
36.
is sterk voorstander van EU-steun voor onderwijs en opleiding, met meer mogelijkheden voor Centraal-Aziatische studenten om in de EU te studeren en uitwisselingen met studenten van universiteiten in de EU;
37.
wijst op de geopolitieke situatie van Centraal Azië en de groeiende belangstelling voor de regio van andere economische en politieke machten, zoals Rusland, de Verenigde Staten, China en Turkije; acht nauwe samenwerking met die landen met betrekking tot Centraal Azië daarom van groot belang, en wel op die terreinen waarop er gemeenschappelijke belangen zijn en geen knelpunten wat betreft de mensenrechten; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan wegen te vinden om de coördinatie van afzonderlijke acties en beleidsmaatregelen van de EU-lidstaten in de regio , alsmede tussen de EU en andere betrokken landen, te verbeteren; benadrukt in dit verband de sleutelrol van Turkije als een kandidaat-lidstaat van de EU in Centraal Azië en verzoekt de Raad en de Commissie maximaal profijt te trekken uit de historische, economische en culturele betrekkingen van Turkije met bepaalde landen van de regio, door deze kandidaat-lidstaat volledig te betrekken bij de ontwikkeling en de uitvoering van de strategie;
38.
benadrukt het belang van verdere ontwikkeling van interregionale samenwerking, in het bijzonder met de landen van de Zwarte-Zeeregio;
39.
betreurt het feit dat in de strategie van de Raad voor Centraal Azië Mongolië niet wordt genoemd als een van de landen die tezamen worden aangeduid als Centraal Azië (Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan), met name gezien de grote vorderingen die Mongolië heeft geboekt met de invoering van een staat die gebaseerd is op democratie, de mensenrechten en de rechtstaat in de regio; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan een oplossing op EU-niveau te zoeken en een verklaring over de ontwikkeling in Mongolië voor te bereiden;
40.
verzoekt de Raad en de Commissie dringend ervoor te zorgen dat alle sectoren van de samenleving in elk land betrokken worden bij het politiek overleg en het partnerschap met de EU, en een bredere scala van actoren bij haar beleid te betrekken, met name parlementen en het maatschappelijk middenveld;
41.
is verheugd over de benoeming van een speciale EU-vertegenwoordiger voor CentraalAzië, de heer Pierre Morel, en verzoekt de Raad zijn mandaat te versterken en zijn rol beter te definiëren, onder meer door hierin zijn bijdrage op te nemen aan een betere coördinatie van het beleid van de lidstaten in de regio;
42.
dringt er bij de Commissie op aan onmiddellijk volwaardige delegaties op te zetten in alle landen van Centraal Azië waar de omstandigheden dat toelaten, aangezien een volledige aanwezigheid ter plaatse een voorwaarde is voor effectieve acties van de EU; neemt kennis van de plannen om in 2008 een volwaardige delegatie in Bisjkek en Dushanbe op te zetten, waardoor de zichtbaarheid van de EU in Kirgizstan en Tadzjikistan aanzienlijk zal worden vergoot en de samenwerking zou moeten worden versterkt;
43.
juicht het besluit van de Raad toe om de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van de strategie in juni 2008 en daarna tenminste om de twee jaar te evalueren; is van mening dat deze evaluatie de gelegenheid zal zijn om de strategie voor Centraal Azië nauwer te koppelen aan het Europees nabuurschapsbeleid;
Kazachstan 54 /PE 403.201
NL
44.
merkt op dat Kazachstan een centrale bondgenoot en strategische partner is in de bestrijding van het internationale terrorisme, de drugshandel en het religieus extremisme; onderkent de traditie van Kazachstan van een raciale en religieuze harmonie in een land dat onderdak biedt aan meer dan 100 verschillende etnische groepen en 45 verschillende religies; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan voorrang te geven aan steun voor de regering van Kazachstan alsmede aan het maatschappelijk middenveld van dat land, met het oog op de consolidering van de rechtsstaat en de verdere bevordering van democratische verkiezingen in de toekomst;
45.
wijst op het belang van Kazachstan voor de handel in energie van de EU, als haar belangrijkste handelspartner in Centraal Azië; wijst op de ondertekening van een memorandum van overeenstemming, gericht op de bevordering van samenwerking met de EU met het oog op de ontwikkeling van een zekere energievoorziening en industriële samenwerking; wijst in verband met het feit dat Kazachstan de derde grootste uraniumreserve ter wereld bezit, erop dat het memorandum is aangevuld met een akkoord over samenwerking op energiegebied en een verklaring over het vreedzaam gebruik van kernenergie door Euratom en de regering van de Republiek Kazachstan;
46.
is ingenomen met het belang dat Kazachstan stelt in een nauwere samenwerking met de Europese Unie en erkent het belang over en weer van hechtere politieke en economische betrekkingen tussen de EU en Kazachstan; is van mening dat de EU haar beleid van positief engagement ten aanzien van Kazachstan moet voortzetten, maar benadrukt dat de ontwikkelingen van deze betrekkingen tussen de EU en Kazachstan niet losgekoppeld kunnen worden van de inspanningen van Kazachstan om zijn internationale en OVSEverplichtingen op het gebied van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratie na te komen;
47.
wijst erop dat de jongste parlementaire verkiezingen, op 18 augustus 2007, ondanks een aantal verbeteringen niet voldeden aan de OVSE- en andere internationale normen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat alle zetels in het parlement zijn ingenomen door de regerende partij die aanhanger is van de president, hetgeen kan leiden tot monopolisering van de macht door President Nursultan Nazabayev en zijn aanhangers; roept de regering van Kazachstan op alle buitensporige beperkingen van de registratie van nieuwe politieke partijen, zoals het onrealistische aantal leden (50 000) dat vereist is voor de vorming van een nieuwe partij, af te schaffen;
48.
steunt het besluit om Kazachstan het voorzitterschap van de OVSE in 2010 op zich te laten nemen, hetgeen mogelijk is gemaakt door de beloften van Kazachstan om het huidige mandaat van het ODIHR te verdedigen en het politieke stelsel in Kazachstan te democratiseren en te liberaliseren; wijst wat dit laatste punt betreft op de beloften om de registratievereisten voor zowel de politieke partijen als de media te versoepelen en de kieswet te wijzigen, hetgeen in 2008 zijn beslag dient te krijgen, alsook op de beloften om de mediawet overeenkomstig de aanbevelingen van de OVSE te wijzigen en de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor laster te beperken; is verheugd over de nauwe koppeling die Kazachstan zelf legt tussen deze kwesties en zijn toekomstig voorzitterschap van de OVSE en ziet uit naar de tijdige en overtuigende omzetting van de hervormingsbeloften in concrete maatregelen; moedigt Kazachstan ten zeerste aan om van deze gelegenheid gebruik te maken en een beslissende stap te zetten op weg naar een volledig democratisch stelsel en zich daarmee voor te bereiden op een waarlijk succesvol voorzitterschap van de OVSE; PE 403.201\ 55
NL
49.
dringt er bij de regering op aan doortastender te zijn met de invoering van een democratisch institutioneel systeem en herinnert aan de constante vorderingen die sinds de onafhankelijkheidsverklaring in 1991 zijn gemaakt;
50.
wijst op het ontbreken van enige persvrijheid en drukt zijn bezorgdheid uit over de controle van de president over de belangrijkste media en de vervolging van journalisten die tegenstander zijn van het regime; uit voorts zijn bezorgdheid over het nieuwe wetsontwerp inzake de media, die journalisten aansprakelijk stelt voor verspreiding van belastende informatie en die de criminalisering van laster en belediging van de waardigheid van anderen aanscherpt, en op grond waarvan een proces kan worden aangespannen tegen elke journalist die informatie publiceert over het privé-leven van een openbaar figuur; merkt op dat de bestaande wetten voldoende bescherming bieden tegen onethische journalistiek;
51.
is verheugd over de ondertekening door Kazachstan van het facultatieve protocol bij het VN-Verdrag tegen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en dringt aan op snelle ratificatie en implementatie;
Kirgizische Republiek 52.
meent dat alles in het werk moet worden gesteld om de kwetsbare democratische instellingen in Kirgizstan te consolideren en te steunen; gelooft dat dit land het potentieel heeft om een voorbeeld te worden voor alle andere Centraal-Aziatische landen op het gebied van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat; verzoekt de Raad en de Commissie dit land meer steun te verlenen om te helpen ervoor te zorgen dat het de beloofde hervormingen in gang zet en tot een goed einde kan brengen;
53.
steunt krachtig de vooruitgang die Kirgizstan heeft geboekt op het gebied van de pers- en mediavrijheid, alsook de inspanningen van politici en burgerorganisaties om constitutionele hervormingen in gang te zetten; roept de Kirgizische regering op de veiligheid van journalisten te waarborgen en de beloofde media- en anticorruptiehervormingen te voltooienen verder te decentraliseren op politiek en begrotingsgebied;
54.
geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de mogelijkheid dat het nieuwe ontwerp voor een grondwet, waarover een referendum is gehouden op 21 oktober 2007, een significante verschuiving brengt in het machtsevenwicht; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de Kirgizische autoriteiten geen breed maatschappelijke discussie met alle groeperingen van de Kirgizische samenleving zijn aangegaan over deze gevoelige kwestie; dringt er bij de Kirgizische autoriteiten op aan de scheiding en het evenwicht der machten te behouden;
55.
betreurt dat de vervroegde parlementsverkiezingen van 16 december 2007 niet voldeden aan een aantal normen van de OVSE; onderstreept dat de verkiezingen volgens de OVSE over het geheel genomen een gemiste kans betekenden en een stap terug in vergelijking met de verkiezingen van 2005 en niet beantwoordden aan de verwachtingen van het publiek wat betreft de verdere consolidatie van het verkiezingsproces; geeft met name uiting aan zijn bezorgdheid over het dubbele drempelmechanisme waardoor de sterkste oppositiepartij niet in het nieuwe parlement is vertegenwoordigd en de partij van president Bakiyev een overweldigende meerderheid behaalde; verzoekt de Kirgizische autoriteiten in dit verband de nodige maatregelen te nemen om het volledige politieke
56 /PE 403.201
NL
pluralisme te herstellen; betreurt het harde optreden van en de arrestatie door de politie van NGO- en mensenrechtenactivisten die op vreedzame wijze protesteerden tegen de tekortkomingen van het verkiezingsproces; Tadzjikistan 56.
heeft indertijd de positieve ontwikkeling toegejuicht van een meerpartijensysteem voor deling van de macht in Tadzjikistan na de burgeroorlog die in 1997 werd beëindigd, maar merkt op dat het land sindsdien in een toestand van wankele stabiliteit leeft, met een president die weliswaar ogenschijnlijk de werkelijke steun van het volk geniet maar toch systematisch alle oppositie heeft onderdrukt en de gedrukte media en televisie onder strikte controle heeft gehouden; betreurt de afwezigheid van een echte burgerorganisaties in het land, waardoor de toekomstige democratische ontwikkelingen worden ondermijnd, en benadrukt dat er verdere significante hervormingen en naleving van de mensenrechten nodig zijn; dringt erop aan dat alle nodige maatregelen worden genomen ter naleving van het international Verdrag tegen foltering, in het bijzonder door functionarissen die verantwoordelijk zijn voor onterende of onmenselijke behandeling voor het gerecht te brengen; dringt eveneens aan op de afschaffing van de doodstraf;
57.
uit zijn bezorgdheid over het nieuwe voorstel voor een godsdienstwet die, na goedkeuring, beperkende bepalingen zal bevatten inzake de wettelijke status van religieuze gemeenschappen, in het bijzonder met betrekking tot het verkrijgen van de wettelijke status van niet-moslim gemeenschappen; merkt op dat verschillende bepalingen in deze wet in strijd zijn met de grondwet van Tadzjikistan en internationale rechtsnormen die Tadzjikistan heeft getekend; is ook bezorgd dat moskeeleiders zich moeten onderwerpen aan religieuze testen in Tadzjikistan en roept de regering van Tadzjikistan op de geloofsovertuigingen en het bestaan van religieuze minderheden te respecteren;
58.
merkt op dat Tadzjikistan, dat geen natuurlijke hulpbronnen zoals olie en gas heeft, een van de 20 armste landen ter wereld is, en dat er zeer ernstige zorg bestaat over de uitbuiting van vrouwen en kinderen, in dit land en in Oezbekistan, in wat in feite een monoteelt van katoen is;
59.
spoort die lidstaten die nog de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) met Tadzjikistan moeten ratificeren, dit zo snel mogelijk te doen, daar onnodig uitstel een ontmoedigend en negatief signaal voor Tadzjikistan kunnen zijn; beoogt zelf in de nabije toekomst zijn goedkeuring aan de PSO te geven;
60.
vestigt de aandacht op de aanwezigheid van niet-ontplofte clusterbommen in Tadzjikistan, dringt erop aan dat de kredieten om deze onschadelijk te maken worden verhoogd en benadrukt dat er een internationaal verdrag op het verbod van clusterbommen moet komen; vestigt eveneens de aandacht op de aanwezigheid van mijnenvelden aan de grenzen met Afghanistan en Oezbekistan; dringt bij de Oezbeekse autoriteiten aan op volledige samenwerking bij het opsporen van deze mijnenvelden en verzoekt de Commissie om steun voor de nodige mijnopruimingsprogramma's;
61.
spoort de EU aan, gezien de rol van Tadzjikistan als doorvoerland voor drugs uit het aangrenzende Afghanistan, haar daaraan gerelateerde ondersteuning voor maatregelen om deze activiteiten in Tadzjikistan te bestrijden verder te versterken; zonder afbreuk te doen aan de grensoverschrijdende handel die van vitaal belang is voor de economische PE 403.201\ 57
NL
ontwikkeling van de grensregio's; Turkmenistan 62.
ziet het streven van de nieuwe president, de heer Gurbangyuly Berdymukhammedov, om grote hervormingen van het onderwijssysteem door te voeren, als een positief, zij nog steeds zeer beperkt, signaal van verandering; meent dat de EU terecht gehoor geeft aan de ontvankelijkheid van Turkmenistan voor samenwerking op dit gebied;
63.
is verheugd over het besluit van President Berdymukhammedov amnestie te verlenen aan 11 politieke gevangenen, die tot een lange gevangenisstraf waren veroordeeld vanwege de oppositie die zij voerden tegen het beleid van wijlen President Saparmurat Niyazov; moedigt verdere stappen aan die leiden tot de vrijlating van alle politieke gevangenen in het land;
64.
benadrukt echter dat Turkmenistan vorderingen moet boeken op een aantal essentiële punten om de voorwaarden te scheppen waaronder de EU verder kan gaan met de Interim-overeenkomst, onder andere door het Internationale Comité van het Rode Kruis vrij en onbelemmerd toegang te bieden, alle politieke gevangenen en gewetensbezwaarde gevangenen vrij te laten, alle reisbelemmeringen van overheidswege op te heffen, en alle NGO's en mensenrechtenorganen ongehinderd hun werk te laten doen in het land;
65.
vestigt de aandacht op de dringende noodzaak om de grimmige mensenrechtensituatie te verbeteren, met name gezien de ernstige positie waarin kleine, niet-geregistreerde religieuze gemeenschappen en hun leiders alsook andere minderheden verkeren, en dringt erop aan dat elke toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Turkmenistan, waaronder ook de eventuele sluiting van de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken, en later een volledige PSO nauw gekoppeld moet zijn aan duidelijke bewijzen dat er een aanmerkelijke vooruitgang op dit terrein gaande is, en concrete tekenen dat dit proces zal doorgaan;
66.
geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de recente uitbraak in Turkmenistan van een epidemie van een griepachtige ziekte, die hoogstwaarschijnlijk verband houdt met de katoenteelt en -oogst; roept de Commissie op binnen het kader van de ontwikkelingshulp hulp te bieden aan het Turkmeense ministerie van Volksgezondheid om de aard van de ziekte en de oorzaken ervan nader te onderzoeken en de meest effectieve remedies te vinden; verzoekt de Commissie met klem de Centraal-Aziatische landen steun te bieden bij de vermindering van het gebruik van pesticiden in de katoenteelt en milieuvriendelijke technieken te introduceren;
Oezbekistan 67.
verklaart nogmaals de sancties te steunen die de EU heeft opgelegd aan Oezbekistan na het bloedbad in Andizjan; betreurt het dat er slechts zeer beperkte vooruitgang is geboekt met betrekking tot de criteria voor evaluatie van de algemene ontwikkeling van de mensenrechtensituatie; neemt kennis van het besluit van de Raad van 15 oktober 2007 toe om het wapenembargo met 12 maanden te verlengen en de visumbeperkingen voorwaardelijk op te heffen voor een eerste periode van 6 maanden (gemeenschappelijk standpunt 2007/734/GBVB; roept de Oezbeekse autoriteiten dringend op te profiteren van deze geboden kans om concrete stappen te nemen om de mensenrechten te verbeteren, zijn internationale verbintenissen op dit gebied na te komen en te voldoen aan
58 /PE 403.201
NL
de voorwaarden die de EU heeft gesteld; 68.
steunt het op gang brengen van overleg over de mensenrechten tussen de EU en Oezbekistan; merkt op dat dit met grote problemen gepaard gaat, en benadrukt dat de verwachtingen realistisch moeten blijven; verwerpt elke poging om het louter bestaan van dit overleg als reden aan te voeren voor opheffing van de sancties en om de situatie zo af te schilderen alsof de mensenrechtenkwesties nu goed worden behartigd; bevestigt nogmaals dat alleen resultaten tellen en onderstreept dat de Oezbeekse toezegging om ervoor te zorgen dat recht wordt gedaan en dat degenen die schuldig zijn aan het bloedbad in Andizjan ter verantwoording worden geroepen een essentieel element is voor de verdere samenwerking met de EU;
69.
dringt er bij de Commissie op aan concrete verplichtingen vast te stellen en efficiëntere controlemechanismen in te voeren, naast de toepassing van de mensenrechtenclausule en sancties van de EU, ten einde werkelijke verbeteringen te bewerkstelligen in de mensenrechtensituatie in Oezbekistan;
70.
spreekt zijn waardering uit over, als een positieve stap naar hervorming van het strafrechtelijk systeem in Oezbekistan, de goedkeuring door het Oezbeekse parlement van de wetten inzake de afschaffing van de doodstraf en het verlenen van de bevoegdheid aan gerechtshoven om arrestatiebevelen af te geven; dringt aan op een grondige herziening van het strafrechtelijk systeem die de tenuitvoerlegging van deze hervormingen effectief zou bevorderen;
71.
betreurt dat de op 23 december 2007 gehouden presidentsverkiezingen andermaal niet hebben voldaan aan een groot aantal normen van de OVSE inzake democratische verkiezingen en dat de verkiezing volgens het ODIHR plaatsvond in een streng gecontroleerd politiek klimaat dat geen ruimte liet voor echte oppositie; neemt kennis van de op 2 januari 2008 door de president afgekondigde amnestieregeling op grond waarvan 500 gevangenen gratie werd verleend en de gevangenisstraf van nog eens 900 gevangenen werd verminderd, maar betreurt dat slechts heel weinig politieke gevangenen van deze amnestie hebben geprofiteerd;
Ondersteuning van zwakke staten 72.
dringt er bij de EU op aan haar toezegging na te komen om haar respons ten aanzien van moeilijke partnerschappen en zwakke staten te verbeteren en te helpen zwakke staten te voorkomen door regeringshervormingen, de rechtstaat, anti-corrruptiemaatregelen en de ontwikkeling van levensvatbare overheidsinstellingen, zodat deze overheden in staat zijn een aantal basisfuncties te vervullen en te voldoen aan de behoeften van de burgers met betrekking tot onderwijs, gezondheidszorg en alle basisdiensten;
73.
merkt op dat de EU heeft toegezegd steun te bieden voor rampenpreventie en bestrijdingsplannen in landen die kwetsbaar zijn voor natuurrampen, klimaatsverandering, milieuverontreiniging en externe economische schokken; benadrukt daarom dat gezien de huidige situatie in de Centraal-Aziatische landen, deze toezeggingen betrokken moeten worden in de EU-strategie;
Milieu 74.
merkt op dat grote delen van de regio rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, die echter PE 403.201\ 59
NL
tientallenjaren lang zo industrieel geëxploiteerd en verwerkt zijn dat er ernstige milieuvervuiling is ontstaan, verontreinigde grond en dramatische slinking van rivieren en meren zoals het Aralmeer; is voldaan over het feit dat Kazachstan sinds de verklaring van zijn soevereiniteit in 1990 nucleaire proeven op zijn grondgebied heeft verboden, maar wijdt erop dat er gezamenlijke actie nodig is om het probleem van de slecht onderhouden opslag van radioactieve afval in de regio aan te pakken; 75.
merkt op dat een groot deel van de regio een hoog aantal waterbronnen gebruikt voor irrigatie in de landbouw, maar niet op technisch verfijnde wijzen, en dat dit tot grote problemen leidt voor de rivieren, meren (zoals het Aralmeer) en verdere ontwikkeling, niet allen in de landbouwsector; beveelt derhalve aan dat nieuwe technieken en methoden worden ingevoerd om het waterbeheer in de landbouwsector te verbeteren, bijvoorbeeld door betere indamming van irrigatiekanalen;
76.
is verheugd over de indrukwekkende inspanningen van Kirgizstan op het gebied van milieubescherming, met name de talloze bilaterale samenwerkingsprojecten waarbij het betrokken is, die grote voordelen voor Kirgizstan hebben;
77.
steunt het voorstel om in Bisjkek een zogenaamde "academie voor water en energie" voor alle Centraal-Aziatische landen te vestigen met het doel adequaat en duurzaam watergebruik en de opwekking van hydro-energie te verwezenlijken, technologieoverdracht te verbeteren, de biodiversiteit te beschermen, en de landbouw- en irrigatietechnieken te verbeteren;
78.
merkt op dat de enige in overvloed aanwezige grondstof van Tadzjikistan water is, en dat meer buitenlandse investeringen - aangezien milieuvriendelijke waterkrachtprojecten aanzienlijke kapitaalinvesteringen vergen - het land zouden helpen zijn economie te diversifiëren ter vervanging van de monoteelt van katoen, met de daarmee gepaard gaande milieu- en gezondheidskosten en kinderarbeid, en grotere voordelen op economisch, welzijns- en milieugebied zouden brengen; roept de regering van Tadzjikistan op zijn wetgevings- en fiscale kader en zijn overheidsbestuur te versterken, het gebrek aan een basisinfrastructuur te verhelpen en de omvangrijke corruptie aan te pakken, ten einde investeringen in het land te stimuleren;
79.
moedigt aan tot een open en doeltreffend overleg met alle landen van Centraal Azië over milieu en een efficiënt gebruik van hulpbronnen, en dringt aan op praktische uitwerking hiervan;
Energie 80.
acht het belangrijk dat de Europese Unie zich eensgezind uitlaat over het energiebeleid, gezien de aanwezigheid in de regio van projecten van het allergrootste belang voor de Europese energievoorziening;
81.
is van mening dat de samenwerking op het gebied van het extern energiebeleid van de EU van zeer grote betekenis is in het kader van de EU-strategie voor Centraal Azië; steunt daarom de inspanningen van de Europese Unie om gas- en olie-import uit de Kazachstan en Turkmenistan op te voeren en doorvoerroutes te diversifiëren; dring aan op actieve samenwerking op het gebied van energie tussen de Europese Unie en de regio, met name met Kirgizstan, Tadzjikistan, en zo mogelijk Oezbekistan, met het oog op de aanpak van de energieproblemen die van groot belang zijn voor hun immense behoeften
60 /PE 403.201
NL
in verband met de menselijke en economische ontwikkeling van deze landen, en van de problematische onderlinge betrekkingen en de precaire zekerheid van energievoorziening; 82.
meent dat verdere versterkte samenwerking tussen Centraal Azië en de Zwarte-Zeeregio op het gebied van energie en vervoer van essentieel belang is voor de verwezenlijking van bovengenoemde doelen van de EU; is van mening dat deze zich moet uitstrekken tot investeringen in de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen, energie-efficiency en energiebesparingen, en nieuwe infrastructuren in de energiesector en modernisering van de bestaande infrastructuur; onderkent de leidende rol van Kazachstan op economisch gebied in Centraal Azië, waar de EU de belangrijkste handelspartner is, en Kazachstan een beleid van geavanceerde sociale, economische en politieke modernisering uitvoert;
83.
meent dat de EU een verantwoordelijk en duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in de regio moet aanmoedigen, onder andere door bevordering van transparantie over de inkomsten via steun voor de deelname van de overheid en van NGO's in het Initiatief voor transparantie in de winningindustrieën (EITI), waar dit relevant is;
84.
dringt erop aan dat bijzondere aandacht wordt gegeven aan projecten met betrekking tot olie- en gasvelden en het distributiesysteem van Centraal Azië naar pijplijnen die verbonden zijn met de Europese Unie, inclusief toekomstige projecten zoals de Nabuccopijplijn; ° °
85.
°
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Speciale vertegenwoordiger van de EU voor Centraal Azië, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de OVSE, alsmede aan de presidenten, regeringen en parlementen van Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan.
PE 403.201\ 61
NL