2007 - 2008
AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van dinsdag 15 januari 2008
P6_TA-PROV(2008)01-15
NL
VOORLOPIGE UITGAVE
PE 400.782
NL
INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN
P6_TA-PROV(2008)0001 Opzetten van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces * (A6-0517/2007 - Rapporteur: Jacek Saryusz-Wolski) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 533/2004 inzake het opzetten van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces (COM(2007)0662 – C6-0471/2007 – 2007/0239(CNS)) ................................. 1 P6_TA-PROV(2008)0002 Wijziging van Richtlijn 95/50/EG op het gebied van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ***I (A6-0506/2007 - Rapporteur: Bogusław Liberadzki) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/50/EG op het gebied van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (COM(2007)0509 – C6-0278/2007 – 2007/0184(COD))........................................................... 2 P6_TA-PROV(2008)0003 Opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden ***I (A6-0513/2007 - Rapporteur: Paolo Costa) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne - Vervoeraspecten (COM(2007)0090 – C6-0086/2007 – 2007/0037A(COD))........................................................ 3 P6_TA-PROV(2008)0004 Luchthavengelden ***I (A6-0497/2007 - Rapporteur: Ulrich Stockmann) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake luchthavengelden (COM(2006)0820 – C6-0056/2007 – 2007/0013(COD))........................................................... 7 P6_TA-PROV(2008)0005 In- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen ***I (A6-0406/2007 - Rapporteur: Johannes Blokland)
PE 400.782\ I
NL
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (COM(2006)0745 – C6-0439/2006 – 2006/0246(COD))....24 P6_TA-PROV(2008)0006 Toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ***I (A6-0515/2007 - Rapporteur: Csaba Őry) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (COM(2007)0159 – C60104/2007 – 2007/0054(COD))...............................................................................................71 P6_TA-PROV(2008)0007 CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie (A6-0494/2007 - Rapporteur: Jorgo Chatzimarkakis) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie (2007/2120(INI))......................83 P6_TA-PROV(2008)0008 Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties (A6-0481/2007 - Rapporteur: Piia-Noora Kauppi) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties (2007/2144(INI)) ..................................................96 P6_TA-PROV(2008)0009 Communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk (A6-0518/2007 - Rapporteur: Glenis Willmott) Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over de communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk (2007/2146(INI)) ................102
II /PE 400.782
NL
P6_TA-PROV(2008)0001 Opzetten van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 533/2004 inzake het opzetten van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces (COM(2007)0662 – C6-0471/2007 – 2007/0239(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0662), – gelet op artikel 181a, lid 2, eerste zin, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0471/2007), – gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0517/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; 2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 400.782\ 1
NL
P6_TA-PROV(2008)0002 Wijziging van Richtlijn 95/50/EG op het gebied van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/50/EG op het gebied van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (COM(2007)0509 – C6-0278/2007 – 2007/0184(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0509), – gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0278/2007), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0506/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
2 /PE 400.782
NL
P6_TA-PROV(2008)0003 Opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne - Vervoeraspecten (COM(2007)0090 – C6-0086/2007 – 2007/0037A(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0090), – gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 75, lid 3, 95 en 152, lid 4, letter b) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0086/2007), – gelet op het besluit van de Conferentie van Voorzitters van 5 juli 2007 waarbij aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie vervoer en toerisme toestemming wordt verleend om elk een wetgevingsverslag op te stellen op basis van het Commissievoorstel COM(2007)0090, – gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag, – gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0513/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 400.782\ 3
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 TITEL Voorstel voor een
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne
tot wijziging van Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden
Amendement 2 VISUM 1 Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 75, lid 3, artikel 95 en artikel 152, lid 4, onder b),
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 75, lid 3,
Amendement 3 VISUM 5 Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,
Schrappen
Amendement 4 OVERWEGING 3 (3) Artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 852/2004 verplicht alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorg te dragen voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van een of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP).
4 /PE 400.782
NL
Schrappen
Amendement 5 OVERWEGING 4 De ervaring heeft uitgewezen dat in bepaalde levensmiddelenbedrijven de levensmiddelenhygiëne kan worden gewaarborgd door de desbetreffende voorschriften in Verordening (EG) nr. 852/2004 correct toe te passen zonder gebruik te maken van het HACCPsysteem. Dit geldt met name voor kleine bedrijven die hun producten in hoofdzaak rechtstreeks aan eindgebruikers verkopen, zoals bakkers, slagers, kruideniers, marktkramen, restaurants en cafés, en die micro-ondernemingen zijn in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen1.
Schrappen
______________ 1
PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36. Amendement 6 OVERWEGING 5
(5) Het is daarom passend deze bedrijven vrij te stellen van het voorschrift in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 852/2004, met dien verstande dat zij wel aan alle overige voorschriften van die verordening moeten voldoen.
Schrappen
Amendement 7 OVERWEGING 6 (6) Omdat de wijzigingen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en nr. 11 beide bedoeld zijn om de administratieve lasten voor bedrijven te verminderen zonder het onderliggende doel van de verordeningen te wijzigen, is het passend deze wijzigingen in één verordening te combineren.
Schrappen
Amendement 8 ARTIKEL 2 Artikel 5, lid 3 (Verordening (EG) nr. 852/2004) PE 400.782\ 5
NL
Artikel 2 Aan artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004 wordt de volgende zin toegevoegd: "Onverminderd de andere voorschriften van deze verordening, is lid 1 niet van toepassing op bedrijven die microondernemingen zijn in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 en waarvan de activiteiten in hoofdzaak bestaan in het rechtstreeks aan eindgebruikers verkopen van levensmiddelen."
6 /PE 400.782
NL
Schrappen
P6_TA-PROV(2008)0004 Luchthavengelden ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake luchthavengelden (COM(2006)0820 – C6-0056/2007 – 2007/0013(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0820), – gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0056/2007), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0497/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 400.782\ 7
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 1 (1) De belangrijkste opdracht en commerciële activiteit van luchthavens is het afhandelen van luchtvaartuigen, van landen tot opstijgen, en van passagiers en goederen, teneinde luchtvervoerders in staat te stellen hun luchtvervoersdiensten aan te bieden. Met het oog op de afhandeling stellen luchthavens een aantal faciliteiten en diensten ter beschikking die verband houden met de exploitatie van luchtvaartuigen en de verwerking van passagiers en goederen; gewoonlijk dekken zij de kosten daarvan door het heffen van luchthavengelden.
(1) De belangrijkste opdracht en commerciële activiteit van luchthavens is het afhandelen van luchtvaartuigen, van landen tot opstijgen, en van passagiers en goederen, teneinde luchtvervoerders in staat te stellen hun luchtvervoersdiensten aan te bieden. Met het oog op de afhandeling stellen luchthavens een aantal faciliteiten en diensten ter beschikking die verband houden met de exploitatie van luchtvaartuigen en de verwerking van passagiers en goederen; gewoonlijk dekken zij de kosten daarvan door het heffen van luchthavengelden. Faciliteiten en diensten waarvoor kosten in rekening worden gebracht, dienen op kostenefficiënte wijze te worden aangeboden.
Amendement 2 Overweging 6 (6) In elke lidstaat moet een onafhankelijke regelgevende instantie worden opgericht om de onpartijdigheid van de beslissingen en de juiste en doeltreffende toepassing van deze richtlijn te garanderen. De instantie moet over de nodige middelen (personeel, deskundigheid en financiële middelen) beschikken om zijn taken te kunnen uitvoeren.
(6) In elke lidstaat moet één onafhankelijke regelgevende instantie worden aangesteld of opgericht om de onpartijdigheid van de beslissingen en de juiste en doeltreffende toepassing van deze richtlijn te garanderen. De instantie moet over de nodige middelen (personeel, deskundigheid en financiële middelen) beschikken om zijn taken te kunnen uitvoeren en te kunnen garanderen dat luchthavens hun diensten en faciliteiten op kostenefficiënte verantwoorde wijze aanbieden.
Amendement 3 Overweging 9 (9) Door de opkomst van luchtvaartmaatschappijen die luchtdiensten tegen lage kosten verlenen, moeten de luchthavens die door deze maatschappijen worden bediend de mogelijkheid krijgen luchthavengelden te heffen die 8 /PE 400.782
NL
(9) Gezien de opkomst van luchtvaartmaatschappijen die luchtdiensten tegen lage kosten verlenen, moeten de luchthavens die door deze maatschappijen worden bediend de mogelijkheid krijgen luchthavengelden te heffen die
overeenstemmen met de infrastructuur en/of het niveau van de verleende diensten, aangezien luchtvaartmaatschappijen er belang bij hebben diensten van een luchthaven te vragen die overeenstemmen met de prijs-kwaliteitsverhouding. De toegang tot een beperkt niveau van infrastructuur of dienstverlening moet echter op niet-discriminerende basis open staan voor alle maatschappijen die er gebruik van willen maken. Als de vraag het aanbod overtreft, moet het beheersorgaan van de luchthaven objectieve en nietdiscriminerende criteria opstellen om te bepalen wie toegang krijgt.
overeenstemmen met de infrastructuur en/of het niveau van de verleende diensten, aangezien luchtvaartmaatschappijen er belang bij hebben diensten van een luchthaven te vragen die overeenstemmen met de prijs-kwaliteitsverhouding. De toegang tot een een dergelijk verschillend niveau van infrastructuur of dienstverlening moet echter op niet-discriminerende basis open staan voor alle maatschappijen die er gebruik van willen maken. Als de vraag het aanbod overtreft, moet het beheersorgaan van de luchthaven objectieve en nietdiscriminerende criteria opstellen om te bepalen wie toegang krijgt. Iedere differentiatie en/of verhoging van heffingen moet transparant en objectief zijn en op duidelijke criteria berusten. Differentiatie kan een stimulerend effect hebben op de opening van nieuwe routes en hierdoor de regionale ontwikkeling bevorderen in regio's die te lijden hebben onder geografische en natuurlijke handicaps, met inbegrip van de ultraperifere gebieden.
Amendement 4 Overweging 10 (10) Aangezien niet in de hele Gemeenschap dezelfde methoden worden gebruikt voor het vaststellen en innen van de bedragen die betaald moeten worden voor het dekken van de beveiligingskosten, is er behoefte aan een harmonisering van de basis voor het in rekening brengen van beveiligingskosten in de communautaire luchthavens die deze kosten verrekenen in de luchthavengelden. In deze luchthavens moeten de luchthavengelden in verhouding staan tot de beveiligingskosten, rekening houdende met eventuele overheidsfinanciering van de beveiligingskosten.
(10) Aangezien niet in de hele Gemeenschap dezelfde methoden worden gebruikt voor het vaststellen en innen van de bedragen die betaald moeten worden voor het dekken van de beveiligingskosten, is er behoefte aan een harmonisering van de basis voor het in rekening brengen van beveiligingskosten in de communautaire luchthavens die deze kosten verrekenen in de luchthavengelden. In deze luchthavens moeten de luchthavengelden in verhouding staan tot de werkelijke beveiligingskosten, waarin eventuele overheidsfinanciering en staatssteun ter dekking van de beveiligingskosten correct moeten worden verrekend, en moeten deze diensten tegen kostprijs worden verstrekt, zodat er geen winst wordt gemaakt. De inkomsten uit luchthavengelden die ter dekking van de beveiligingskosten worden ingevoerd, mogen uitsluitend voor de PE 400.782\ 9
NL
tenuitvoerlegging van veiligheidsmaatregelen worden gebruikt. Amendement 5 Overweging 11 (11) In ruil voor de kosten die luchthavengebruikers betalen, hebben ze recht op een bepaald dienstverleningsniveau. Het niveau van de dienstverlening moet daarom worden vastgelegd in overeenkomsten tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de vereniging(en) van luchthavengebruikers in de desbetreffende luchthaven; dergelijke overeenkomsten moeten met regelmatige tussenpozen worden gesloten.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 6 Artikel 1, lid 1 1. In deze richtlijn worden gemeenschappelijke beginselen vastgesteld voor het heffen van luchthavengelden in communautaire luchthavens.
1. In deze richtlijn worden gemeenschappelijke beginselen vastgesteld voor het heffen van luchthavengelden in communautaire luchthavens. Dit laat de keuzevrijheid van het beheersorgaan van de luchthaven onverlet om voor het "single till-systeem", het "dual till-systeem" of een combinatie daarvan te kiezen.
Amendement 7 Artikel 1, lid 2, alinea 1 2. Deze richtlijn geldt voor alle luchthavens die gevestigd zijn op het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is, die open staan voor commercieel verkeer en die jaarlijks meer dan 1 miljoen passagiersbewegingen of meer dan 25.000 ton goederen laten optekenen.
2. Deze richtlijn geldt voor alle luchthavens die gevestigd zijn op het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is, die open staan voor commercieel verkeer en die jaarlijks meer dan 5 miljoen passagiersbewegingen laten optekenen of meer dan 15% van het jaarlijkse aantal passagiersbewegingen in de lidstaat waarin de luchthaven gevestigd is. Na een uitvoerig onderzoek van de nationale mededingingsautoriteit mogen de lidstaten deze richtlijn ook op andere luchthavens toepassen als dit nodig blijkt.
Amendement 9 Artikel 1, lid 2, alinea 1 bis (nieuw)
10 /PE 400.782
NL
Deze richtlijn geldt ook voor luchthavennetwerken en alle in een netwerk georganiseerde luchthavens in een gebied waar de bepalingen van het Verdrag van toepassing zijn. Amendement 8 Artikel 1, lid 2, alinea 1 ter (nieuw) De lidstaten publiceren een lijst met de luchthavens op hun grondgebied waarop deze richtlijn van toepassing is. Deze lijst berust op gegevens van EUROSTAT en wordt jaarlijks bijgewerkt. Amendement 10 Artikel 1, lid 2, alinea 2 Deze richtlijn is niet van toepassing op de heffingen die worden geïnd voor de vergoeding van en-route- en terminalluchtnavigatiediensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten, noch op de heffingen die worden geïnd voor de vergoeding van grondafhandelingsdiensten, zoals vermeld in de bijlage bij Richtlijn 96/67/EG van de Raad betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap.
Deze richtlijn is niet van toepassing op de heffingen die worden geïnd voor de vergoeding van en-route- en terminalluchtnavigatiediensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten, noch op de heffingen die worden geïnd voor de vergoeding van grondafhandelingsdiensten, zoals vermeld in de bijlage bij Richtlijn 96/67/EG van de Raad betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap, noch op de heffingen die worden geïnd ter financiering van hulpverlening aan gehandicapte reizigers en reizigers met een beperkte mobiliteit, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen1. _______________ 1
PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.
Amendement 11 Artikel 2, letter b) b) "beheersorgaan van de luchthaven": de instantie die, eventueel in combinatie met andere activiteiten, aan de nationale wet- of regelgeving de taak ontleent om de
b) "beheersorgaan van de luchthaven": de instantie die, eventueel in combinatie met andere activiteiten, aan de nationale wet- of regelgeving de taak ontleent om de PE 400.782\ 11
NL
luchthaveninfrastructuur te beheren en de activiteiten van de verschillende op de luchthavens aanwezige ondernemingen te coördineren en te controleren;
infrastructuur van een luchthaven of een luchthavennetwerk te beheren en de activiteiten van de verschillende op de luchthavens of het luchthavennetwerk aanwezige ondernemingen te coördineren en te controleren;
Amendement 12 Artikel 2, letter d) d) "luchthavengelden": een heffing die wordt geïnd ten gunste van het beheersorgaan van de luchthaven en die moet worden betaald door de luchthavengebruikers en/of luchtvaartpassagiers teneinde de kosten van de faciliteiten en diensten die exclusief door het beheersorgaan van de luchthaven worden aangeboden en die verband houden met landen, opstijgen, verlichting en parking van luchtvaartuigen en verwerking van passagiers en goederen geheel of gedeeltelijk te dekken;
d) "luchthavengelden": een heffing die wordt geïnd ten gunste van het beheersorgaan van de luchthaven en die moet worden betaald door de luchthavengebruikers en/of luchtvaartpassagiers voor het gebruik van de faciliteiten en diensten die exclusief door het beheersorgaan van de luchthaven worden aangeboden en die verband houden met landen, opstijgen, verlichting en parkeren van luchtvaartuigen en verwerking van passagiers en goederen;
Amendement 13 Artikel 2, letter e) e) "beveiligingsheffing": een heffing die specifiek tot doel heeft geheel of gedeeltelijk de kosten te dekken van de beveiligingsmaatregelen om de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden te beschermen.
e) "beveiligingsheffing": een heffing die specifiek tot doel heeft geheel of gedeeltelijk de kosten te dekken van de minimumbeveiligingsmaatregelen om de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden te beschermen, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart1. _______________ 1
PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1.
Amendement 14 Artikel 2, punt e bis) (nieuw) e bis) "luchthavennetwerk": een aantal luchthavens in een lidstaat die worden geëxploiteerd door een luchthavenbeheerder die door de bevoegde nationale instantie is aangewezen. 12 /PE 400.782
NL
Amendement 15 Artikel 3, alinea 1 bis (nieuw) Deze bepaling staat de invoering van aanpassingen van de heffingen om objectieve, transparante redenen van algemeen belang niet in weg. Amendement 16 Artikel 3 bis (nieuw) Artikel 3 bis Luchthavennetwerk Teneinde te waarborgen dat toegang tot de luchthavens van een luchthavennetwerk wordt verleend tegen kosten die evenredig zijn met het aantal luchtvaartpassagiers, kunnen de lidstaten beheerders van luchthavennetwerken toestemming verlenen om een uniform en transparant systeem van luchthavengelden in te voeren voor alle luchthavens die deel uitmaken van het netwerk. De toestemming wordt alleen gegeven op voorwaarde dat de concurrentie tussen de luchthavens in verschillende lidstaten, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van toerisme, niet wordt verstoord. Bij geschillen kan de klager beroep instellen bij de Commissie op grond van de toepasselijke mededingingsregels van de EG. Amendement 17 Artikel 4, lid 1 1. De lidstaten zien erop toe dat in elke luchthaven een verplichte en periodieke procedure wordt vastgesteld voor overleg tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers of vertegenwoordigers van de luchthavengebruikers over de werking van het systeem van luchthavengelden en het niveau van die gelden. Dit overleg dient minstens eenmaal per jaar plaats te vinden.
1. De lidstaten zien erop toe dat in elke luchthaven waarvoor deze richtlijn geldt,een verplichte procedure wordt vastgesteld voor overleg tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers of vertegenwoordigers van de luchthavengebruikers over de werking van het systeem van luchthavengelden en het niveau van die gelden, met inbegrip van het kwaliteitsniveau van de diensten die het beheersorgaan van de luchthaven voor de luchthavengelden dient te verlenen. De lidstaten zorgen ervoor dat PE 400.782\ 13
NL
dit overleg plaatsvindt voordat de beheersorganen van luchthavens of de luchthavengebruikers luchthavengelden invoeren of aanzienlijke wijzigingen aanbrengen in de structuur of de hoogte van de luchthavengelden. Wanneer er een meerjarige overeenkomst bestaat tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers of vertegenwoordigers van de luchthavengebruikers, vindt het overleg plaats in overeenstemming met de bepalingen van die overeenkomst. Amendement 18 Artikel 4, lid 2 2. De lidstaten zien er, voor zover mogelijk, op toe dat wijzigingen van het systeem van luchthavengelden of van het niveau van die gelden plaatsvinden in overeenstemming tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers. Het beheersorgaan van de luchthaven dient daartoe uiterlijk vier maanden vóór de luchthavengelden van kracht worden een voorstel in tot wijziging van het systeem van luchthavengelden of het niveau van de luchthavengelden, samen met de redenen voor de voorgestelde wijzigingen. Op verzoek van een luchthavengebruiker pleegt het beheersorgaan van de luchthaven met de luchthavengebruikers overleg over de voorgestelde wijzigingen en houdt het rekening met hun meningen alvorens een definitieve beslissing te nemen. Het beheersorgaan van de luchthaven publiceert zijn definitieve beslissing uiterlijk twee maanden vóór de luchthavengelden van kracht worden. Het beheersorgaan van de luchthaven motiveert zijn beslissing met betrekking tot de standpunten van de luchthavengebruikers ingeval geen overeenstemming over de voorgestelde wijzigingen wordt bereikt tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers.
2. De lidstaten zien er, voor zover mogelijk, op toe dat wijzigingen van het systeem van luchthavengelden of van het niveau van die gelden plaatsvinden in overeenstemming tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers. Het beheersorgaan van de luchthaven dient daartoe uiterlijk zes maanden vóór de luchthavengelden van kracht worden een voorstel in tot wijziging van het systeem van luchthavengelden of het niveau van de luchthavengelden, samen met de redenen voor de voorgestelde wijzigingen. Op verzoek van een luchthavengebruiker pleegt het beheersorgaan van de luchthaven met de luchthavengebruikers overleg over de voorgestelde wijzigingen en houdt het rekening met hun meningen alvorens een definitieve beslissing te nemen. Het beheersorgaan van de luchthaven publiceert zijn definitieve beslissing binnen een redelijke termijn vóór de luchthavengelden van kracht worden. Het beheersorgaan van de luchthaven motiveert zijn beslissing met betrekking tot de standpunten van de luchthavengebruikers ingeval geen overeenstemming over de voorgestelde wijzigingen wordt bereikt tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers.
Amendement 19 Artikel 4, lid 3 14 /PE 400.782
NL
3. De lidstaten zien erop toe dat, wanneer onenigheid bestaat over een beslissing over de luchthavengelden, elke partij de tussenkomst kan vragen van een onafhankelijke regelgevende instantie die de motivering van de wijziging van het systeem van luchthavengelden of het niveau van de luchthavengelden onderzoekt.
3. De lidstaten zien erop toe dat, wanneer definitieve onenigheid bestaat over een beslissing over de luchthavengelden, het beheersorgaan van de luchthaven of de luchthavengebruikers, voorzover zij ten minste twee van elkaar onafhankelijke luchtvaartmaatschappijen vertegenwoordigen of ten minste 10% van de jaarlijkse vliegbewegingen respectievelijk van het jaarlijkse passagiersaanbod op de betrokken luchthaven voor hun rekening nemen, de tussenkomst kunnen vragen van een onafhankelijke regelgevende instantie die de motivering van de wijziging van het systeem van luchthavengelden of het niveau van de luchthavengelden onderzoekt. De onafhankelijke regelgevende instantie die krachtens artikel 10 is aangesteld of opgericht: a) stelt een procedure vast voor de oplossing van meningsverschillen tussen het beheersorgaan van de luchthaven en de luchthavengebruikers of hun vertegenwoordigers over wijzigingen van de hoogte of de structuur van de luchthavengelden, met inbegrip van wijzigingen in de kwaliteit van diensten; b) stelt de voorwaarden vast waaronder een meningsverschil aan haar kan worden voorgelegd voor oplossing; c) stelt de criteria vast waaraan meningsverschillen worden getoetst. Deze voorwaarden en criteria zijn nietdiscriminerend en transparant, en stroken met de principes van het mededingingsrecht van de EG en deze richtlijn. Het onderzoek naar een wijziging van het systeem van luchthavengelden of de hoogte van de luchthavengelden heeft geen opschortende werking.
Amendement 20 Artikel 4, lid 3 bis (nieuw) 3 bis. De luchthavengebruiker legt prima facie bewijs over dat de luchthaven in kwestie maatregelen heeft genomen die in strijd zijn met het mededingingsrecht van PE 400.782\ 15
NL
de Gemeenschap. Amendement 21 Artikel 4, lid 3 ter (nieuw) 3 ter. Dit laat bestaande procedures voor oplossing van geschillen of statutaire beroepsprocedures onverlet. Amendement 22 Artikel 5, lid 1, letter b) b) de methode voor het berekenen van de heffingen;
b) de methodologie die wordt toegepast voor de vaststelling van de heffingen, waarbij aangegeven wordt of een single till-systeem, een dual till-systeem of een combinatie daarvan is gebruikt;
Amendement 23 Artikel 5, lid 1, letter c) c) de algemene kostenstructuur van de luchthaven;
c) de algemene kostenstructuur van de luchthaven in verband met de faciliteiten en diensten ter dekking waarvan de luchthavengelden bedoeld zijn, voorzover dit voor de berekening van de luchthavengelden relevant is en in de jaarverslagen moet worden uiteengezet;
Amendement 24 Artikel 5, lid 1, letter d bis) (nieuw) d bis) de inkomsten van de luchthaven uit overheidssteun, subsidies en andere geldelijke steun, in relatie tot de inkomsten uit heffingen; Amendement 25 Artikel 5, lid 1, letter d ter) (nieuw) d ter) de aan de luchthaven verleende staatssteun en regionale steun en de middelen afkomstig uit centrale financiering in verband met openbaredienstverplichtingen; Amendement 26 Artikel 5, lid 1, letter f) f) de prognoses betreffende de situatie van 16 /PE 400.782
NL
f) de prognoses betreffende de situatie van
de luchthaven ten aanzien van de heffingen, de ontwikkelingen van het vervoer alsmede de geplande investeringen;
de luchthaven ten aanzien van de toename van het verkeer en eventuele omvangrijke geplande investeringen;
Amendement 27 Artikel 5, lid 1, letter h) h) de productiviteit van de investeringen in termen van hun effect op de capaciteit van de luchthaven en de kwaliteit van de verleende diensten.
h) de voorspelde resultaten van eventuele omvangrijke geplande investeringen in termen van hun effect op de capaciteit van de luchthaven en de kwaliteit van de diensten.
Amendement 28 Artikel 5, lid 2, inleidende formule 2. De lidstaten zien erop toe dat de luchthavengebruikers regelmatig aan het beheersorgaan van de luchthaven informatie verstrekken over met name:
2. De lidstaten zien erop toe dat de luchthavengebruikers vóór beoogde aanpassingen van de hoogte van de luchthavengelden of het systeem van luchthavengelden of vóór invoering van nieuwe heffingen aan het beheersorgaan van de luchthaven informatie verstrekken over met name:
Amendement 29 Artikel 5, lid 3 3. De op basis van dit artikel verstrekte informatie wordt als vertrouwelijk beschouwd en ook als dusdanig behandeld.
3. De op basis van de leden 1 en 2 verstrekte informatie wordt als vertrouwelijk beschouwd en ook als dusdanig behandeld. Informatieverstrekking is onderworpen aan de nationale wetgeving inzake de vertrouwelijkheid van gegevens. Bij beursgenoteerde luchthavens moeten met name de beursvoorschriften in acht worden genomen.
Amendement 30 Artikel 5, lid 3 bis (nieuw) 3 bis. De onafhankelijke regelgevende instantie heeft, binnen het kader van de geëigende voorschriften inzake vertrouwelijkheid, toegang tot alle gegevens die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar werkzaamheden. Amendement 31 Artikel 6, lid 1
PE 400.782\ 17
NL
De lidstaten zien erop toe dat het beheersorgaan van de luchthaven overleg pleegt met de luchthavengebruikers alvorens de definitieve plannen voor nieuwe infrastructuurprojecten op te stellen.
De lidstaten zien erop toe dat het beheersorgaan van de luchthaven overleg pleegt met de luchthavengebruikers alvorens de definitieve plannen voor nieuwe infrastructuurprojecten op te stellen. Maximaal vijf jaar voordat de investering operationeel wordt, mag het beheersorgaan van de luchthaven bij de vaststelling van de luchthavengelden zijn belangen via voorfinanciering behartigen.
Amendement 32 Artikel 6, lid 1 bis (nieuw) Het beheersorgaan van de luchthaven kan nieuwe infrastructuurprojecten voorfinancieren door middel van een passende verhoging van de luchthavengelden, op voorwaarde dat a) de luchthavengebruikers transparante informatie ontvangen over de omvang en de duur van de verhoging van de luchthavengelden; b) alle aanvullende inkomsten uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg van de geplande infrastructuur; c) alle officiële vergunningen zijn afgegeven. Amendement 33 Artikel 7, lid 1 1. Om de vlotte en efficiënte werking van een luchthaven te garanderen en om de luchthaven in staat te stellen zijn verplichtingen na te komen, zien de lidstaten erop toe dat het beheersorgaan van de luchthaven en de vereniging(en) van luchthavengebruikers onderhandelingen voeren met het oog op het sluiten van een "service level agreement" met betrekking tot de kwaliteit van de diensten die in de luchthaventerminal(s) worden verleend en de nauwkeurigheid en tijdigheid van informatie die door de luchthavengebruikers wordt verstrekt over hun geplande activiteiten, zoals vermeld in artikel 5, lid 2. Een dergelijke 18 /PE 400.782
NL
1. Om de vlotte en efficiënte werking van een luchthaven te garanderen en om de luchthaven in staat te stellen zijn verplichtingen na te komen, zien de lidstaten erop toe dat het beheersorgaan van de luchthaven en de vereniging(en) van luchthavengebruikers onderhandelingen voeren met het oog op het maken van afspraken over de diverse dienstverleningsniveaus, overeenkomstig het in artikel 8 bepaalde over differentiatie van de luchthavengelden, met betrekking tot de kwaliteit van de diensten die in de luchthaventerminal(s) worden verleend en de nauwkeurigheid en tijdigheid van informatie die door de luchthavengebruikers wordt verstrekt over
overeenkomst wordt minstens om de twee jaar gesloten en wordt aangemeld bij de onafhankelijke regelgevende instantie van elke lidstaat.
hun geplande activiteiten, zoals vermeld in artikel 5, lid 2. Een dergelijke overeenkomst wordt minstens om de twee jaar gesloten en wordt aangemeld bij de onafhankelijke regelgevende instantie van elke lidstaat.
Amendement 34 Artikel 8, titel Differentiatie van de luchthavengelden
Verschillen in luchthavengelden
Amendement 35 Artikel 8, lid 1 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het beheersorgaan van de luchthaven in staat te stellen variatie aan te brengen in de kwaliteit en het toepassingsgebied van bepaalde luchthavendiensten, terminals of delen van terminals, teneinde op maat gemaakte diensten te verlenen of een specifieke terminal of een deel van een terminal ter beschikking te stellen. Op basis van de kwaliteit en het toepassingsgebied van dergelijke diensten kan variatie worden aangebracht in het niveau van de luchthavengelden.
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het beheersorgaan van de luchthaven in staat te stellen variatie aan te brengen in de kwaliteit en het toepassingsgebied van bepaalde luchthavendiensten, terminals of delen van terminals, teneinde op maat gemaakte diensten te verlenen of een specifieke terminal of een deel van een terminal ter beschikking te stellen. Op basis van de kwaliteit en het toepassingsgebied van dergelijke diensten kan variatie worden aangebracht in het niveau van de luchthavengelden, maar ook op basis van milieuprestatie, geluidsoverlast of andere openbare belangen op voorwaarde dat een en ander wordt vastgesteld aan de hand van relevante, objectieve en transparante criteria. De lidstaten zorgen er tevens voor dat de luchthavens dezelfde heffing voor dezelfde dienst innen. Het beheersorgaan van de luchthaven kan luchthavengebruikers kortingen op heffingen verlenen gebaseerd op de kwaliteit van een gebruikte dienst, mits de betreffende korting op openbaar gemaakte, transparante en objectieve voorwaarden voor alle luchthavengebruikers beschikbaar is. Het beheersorgaan van de luchthaven kan een korting verlenen aan gebruikers die nieuwe routes openen, mits de korting in overeenstemming met de mededingingswetgeving van de EG evenzo op openbare en niet-discriminerende wijze wordt verleend en op dezelfde wijze voor PE 400.782\ 19
NL
alle luchthavengebruikers verkrijgbaar is. Amendement 36 Artikel 8, lid 2 2. De lidstaten zien erop toe dat alle luchthavengebruikers die gebruik willen maken van de op maat gemaakte diensten of de specifieke (delen van) terminals toegang krijgen tot deze diensten en (delen van) terminals.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het beheersorgaan van de luchthaven in staat te stellen variatie aan te brengen in de kwaliteit en het toepassingsgebied van bepaalde luchthavendiensten, terminals of delen van terminals, ten einde op maat gemaakte diensten te verlenen of een specifieke terminal of een deel van een terminal ter beschikking te stellen. Op basis van de kwaliteit en het toepassingsgebied van dergelijke diensten kan variatie worden aangebracht in het niveau van de luchthavengelden.
Als meer gebruikers toegang wensen tot de op maat gemaakte diensten of de specifieke (delen van) terminals is het mogelijk dat, ingevolge capaciteitsbeperkingen, de toegang wordt toegekend op basis van relevante, objectieve, transparante en nietdiscriminerende criteria. Amendement 37 Artikel 9, inleidende formule Beveiligingsheffingen worden uitsluitend gebruikt om beveiligingskosten te dekken. Deze kosten worden bepaald overeenkomstig de in elk van de lidstaten algemeen erkende beginselen inzake boekhouding en evaluatie. De lidstaten dienen er echter op toe te zien dat rekening wordt gehouden met:
Beveiligingsheffingen worden uitsluitend gebruikt om beveiligingskosten te dekken en mogen deze kosten niet overschrijden. Met beveiligingsheffingen mag geen winst worden gemaakt. Deze kosten worden bepaald overeenkomstig de in elk van de lidstaten algemeen erkende beginselen inzake economische en operationele efficiency en inzake boekhouding en evaluatie. De lidstaten zorgen ervoor dat de kosten eerlijk over de verschillende gebruikersgroepen op elke luchthaven worden verdeeld. De lidstaten dienen er echter op toe te zien dat rekening wordt gehouden met:
Amendement 38 Artikel 9, streepje 2 - de uitgaven voor beveiligingspersoneel en beveiligingsactiviteiten; 20 /PE 400.782
NL
- de uitgaven voor beveiligingspersoneel en beveiligingsactiviteiten, exclusief de kosten
van korte-termijnmaatregelen inzake verhoogde veiligheid; dergelijke maatregelen, die worden opgelegd in het kader van de nationale wetgeving met betrekking tot een speciale risicobeoordeling en tot extra uitgaven leiden, worden niet onderworpen aan de bepalingen van deze richtlijn. Amendement 39 Artikel 9, streepje 3 - de toelagen en subsidies die door de overheid worden verstrekt voor beveiligingsdoeleinden.
- de toelagen en subsidies die door de overheid worden verstrekt voor beveiligingsdoeleinden, waarmee naar behoren rekening moeten worden gehouden.
Amendement 40 Artikel 9, alinea 1 bis (nieuw) De opbrengsten van veiligheidsheffingen op een bepaalde luchthaven mogen alleen worden gebruikt ter dekking van de uitgaven voor de veiligheid op diezelfde luchthaven. In geval van een luchthavennetwerk mogen de opbrengsten van veiligheidsheffingen alleen worden gebruikt ter dekking van veiligheidsuitgaven die ontstaan op luchthavens die tot het netwerk behoren. Amendement 41 Artikel 9 bis (nieuw) Artikel 9 bis De kosten in verband met de uitvoering van beveiligingsmaatregelen die strenger zijn dan de minimumbeveiligingsmaatregelen die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2320/2002, worden gedragen door de lidstaten. Amendement 42 Artikel 10, lid 1 1. Om te garanderen dat de maatregelen die worden genomen om aan deze richtlijn te voldoen correct worden toegepast en om de
1. Om te garanderen dat de maatregelen die worden genomen om aan deze richtlijn te voldoen correct worden toegepast en de in PE 400.782\ 21
NL
in de artikelen 4 en 7 vermelde taken uit te voeren, stellen de lidstaten een onafhankelijk orgaan aan als nationale onafhankelijke regelgevende instantie of richten zij een dergelijk orgaan op. Dit orgaan kan hetzelfde zijn als de entiteit die door de lidstaten belast is met de in artikel 1, lid 2, vermelde aanvullende regelgevende maatregelen en dus ook met de goedkeuring van het heffingenstelsel en/of het niveau van de heffingen, voor zover het aan de voorwaarden van lid 2 voldoet.
de artikelen 4 en 7 vermelde taken worden uitgevoerd, stellen de lidstaten een onafhankelijk orgaan aan als nationale onafhankelijke regelgevende instantie of richten zij een dergelijk orgaan op. Dit orgaan kan hetzelfde zijn als de entiteit die door de lidstaten belast is met de in artikel 1, lid 2, vermelde aanvullende regelgevende maatregelen en dus ook met de goedkeuring van het heffingenstelsel en/of het niveau van de heffingen, voor zover het aan de voorwaarden van lid 2 voldoet.
Amendement 43 Artikel 10, lid 1 bis (nieuw) 1 bis. De onafhankelijke nationale regelgevende instantie kan onder haar toezicht de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn of delen daarvan delegeren aan onafhankelijke regionale regelgevende instanties, mits de uitvoering overeenkomstig dezelfde normen geschiedt. De onafhankelijke nationale regelgevende instantie blijft verantwoordelijk voor het waarborgen van de correcte toepassing van de bepalingen van deze richtlijn. Het bepaalde in lid 2 geldt ook voor onafhankelijke regionale regelgevende instanties. Amendement 44 Artikel 10, lid 4 4. Als een beheersinstantie van een luchthaven of een luchthavengebruiker een klacht heeft met betrekking tot een kwestie die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, kan die beheersinstantie of die luchthavengebruiker de klacht doorverwijzen naar de onafhankelijke regelgevende instantie die optreedt als bemiddelende instantie; zij neemt binnen de twee maanden na ontvangst van de klacht een beslissing. De onafhankelijke regelgevende instantie heeft het recht de nodige informatie van de partijen te vragen alvorens een beslissing te nemen. De beslissingen van de regelgevende instantie 22 /PE 400.782
NL
4. Bij een onderzoek naar de rechtvaardiging voor het wijzigen van de structuur of de hoogte van de luchthavengelden, als bedoeld in artikel 4, kan de onafhankelijke regelgevende instantie de nodige informatie van de betrokken partijen vragen en moet deze instantie de betrokken partijen en eventuele andere betrokken partijen raadplegen om tot een beslissing te komen. Zij neemt zo spoedig mogelijk en binnen drie maanden na ontvangst van een klacht een beslissing, en maakt de beslissing en de motivering ervan openbaar. De beslissingen van de regelgevende instantie zijn bindend.
zijn bindend. Amendement 45 Artikel 11, lid 1 1. De Commissie legt uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn en, in voorkomend geval, alle passende voorstellen.
1. De Commissie legt uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, waarin geëvalueerd wordt in hoeverre de doelstellingen van deze richtlijn zijn bereikt, en, in voorkomend geval, alle passende voorstellen.
PE 400.782\ 23
NL
P6_TA-PROV(2008)0005 In- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (COM(2006)0745 – C6-0439/2006 – 2006/0246(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0745), – gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0439/2006), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0406/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
24 /PE 400.782
NL
P6_TC1-COD(2006)0246 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 en artikel 175, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie║, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Na raadpleging van het Comité van de Regio's, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag2, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Met Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen3 is het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, hierna "het verdrag" genoemd, uitgevoerd, dat op 24 februari 2004 in werking is getreden, en is Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen4 vervangen.
(2)
In zijn arrest van 10 januari 2006 in zaak C-178/035 (Commissie tegen Parlement en Raad) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen Verordening (EG) nr. 304/2003 nietig verklaard, aangezien deze verordening uitsluitend op artikel 175, lid 1, van het Verdrag was gebaseerd, terwijl in het arrest wordt gesteld dat zowel artikel 133 als artikel 175, lid 1, de passende rechtsgrondslagen waren. Het Hof heeft echter tevens bepaald dat de gevolgen van de verordening worden gehandhaafd totdat binnen een redelijke termijn een nieuwe verordening is vastgesteld die op de passende rechtsgrondslagen is gebaseerd. Dit houdt tevens in dat aan verplichtingen waaraan uit hoofde van Verordening (EG) nr. 304/2003 is voldaan, niet opnieuw behoeft te worden voldaan.
1 2 3
4
5
PB C 175 van 27.7.2007, blz. 40. Standpunt van het Europees Parlement van 15 januari 2008. PB L 63 van 6.3.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1376/2007 van de Commissie (PB L 307 van 24.11.2007, blz. 14). PB L 251 van 29.8.1992, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 300/2002 van de Commissie (PB L 52 van 22.2.2002, blz. 1). PB C 48 van 25.2.2006, blz. 3. PE 400.782\ 25
NL
(3)
Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 304/2003 heeft de Commissie een verslag ingediend bij het Europees Parlement en de Raad over het functioneren van Verordening (EG) nr. 304/2003 tot op heden1. In het algemeen hebben de procedures goed gefunctioneerd. In het verslag worden echter enkele technische aanpassingen genoemd die nodig lijken te zijn. Deze aspecten dienen derhalve in deze verordening te worden opgenomen.
(4)
Teneinde het niveau van bescherming dat uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2455/92 aan het milieu en de bevolking van invoerende landen wordt geboden, niet af te zwakken is het noodzakelijk en passend om in sommige opzichten verder te gaan dan de bepalingen van het verdrag. Artikel 15, lid 4, van het verdrag geeft de partijen het recht maatregelen te treffen die de gezondheid van de mens en het milieu een stringentere bescherming bieden dan op grond van het verdrag vereist is, mits dergelijke maatregelen stroken met het bepaalde in het verdrag en in overeenstemming zijn met het internationaal recht.
(5)
Wat de deelname van de Gemeenschap aan het verdrag betreft, is het van wezenlijk belang dat er voor de contacten tussen de Gemeenschap en het secretariaat en de andere partijen bij het verdrag, alsmede met andere landen, één enkel aanspreekpunt wordt vastgesteld. Dit aanspreekpunt zou de Commissie moeten zijn.
(6)
De uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zou aan een gezamenlijke procedure voor kennisgeving van uitvoer onderworpen moeten blijven. Dientengevolge zouden voor gevaarlijke chemische stoffen, als zodanig of als preparaat of in een voorwerp, die door de Gemeenschap als gewasbeschermingsmiddelen, als bestrijdingsmiddelen voor andere toepassingen of als industriële chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik of gebruik door het publiek verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, soortgelijke regels voor kennisgeving van uitvoer moeten gelden als die van toepassing zijn op chemische stoffen die binnen een van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën, dat wil zeggen bestrijdingsmiddelen of industriële chemische stoffen, of beide categorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn. Bovendien zouden chemische stoffen waarvoor de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd, aan dezelfde regels onderworpen moeten zijn. Deze procedure voor kennisgeving van uitvoer dient van toepassing te zijn op uitvoer van de Gemeenschap naar alle derde landen, ongeacht of zij al dan niet partij bij het verdrag zijn of aan de procedures ervan deelnemen. De lidstaten moeten administratieve heffingen kunnen toepassen om de kosten in verband met deze procedure te dekken.
(7)
Exporteurs en importeurs dienen te worden verplicht informatie te verstrekken over de onder deze verordening vallende hoeveelheden chemische stoffen die in het internationale handelsverkeer omgaan, zodat de hierin neergelegde regelingen kunnen worden gevolgd en op hun effect en doeltreffendheid kunnen worden beoordeeld.
(8)
Kennisgevingen aan het verdragssecretariaat van regelgeving van de Gemeenschap of van een lidstaat waarbij chemische stoffen worden verboden of aan strenge beperkingen worden onderworpen, met het oogmerk deze in de internationale PIC-procedure op te nemen, moeten door de Commissie worden ingediend en dienen betrekking te hebben op die gevallen welke beantwoorden aan de dienaangaande in het verdrag neergelegde criteria. Waar nodig dient aanvullende informatie tot staving van dergelijke kennisgevingen te worden ingewonnen.
1
COM(2006)0747.
26 /PE 400.782
NL
(9)
In gevallen waarin regelgeving van de Gemeenschap of van een lidstaat niet voor kennisgeving in aanmerking komt omdat deze niet aan de criteria beantwoordt, dienen in het belang van een uitwisseling van informatie toch gegevens over de regelgeving aan het verdragssecretariaat en de andere partijen bij het verdrag te worden meegedeeld.
(10) Voorts is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat de Gemeenschap besluiten neemt ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van chemische stoffen die aan de internationale PICprocedure zijn onderworpen. Deze besluiten zouden gebaseerd moeten zijn op toepasselijke communautaire wetgeving en daarbij dient rekening te worden gehouden met verboden of strenge beperkingen van de lidstaten. Waar zulks gewettigd is, dienen wijzigingen van het Gemeenschapsrecht te worden voorbereid. (11) Er zijn regelingen nodig om te verzekeren dat de lidstaten en de exporteurs zich bewust zijn van de besluiten van importerende landen met betrekking tot chemische stoffen die aan de internationale PIC-procedure zijn onderworpen en dat de exporteurs zich aan deze besluiten houden. Om te voorkomen dat toch ongewenste uitvoer plaatsvindt, zouden chemische stoffen die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en aan de verdragscriteria beantwoorden of onder de internationale PIC-procedure vallen, niet mogen worden uitgevoerd tenzij uitdrukkelijke toestemming van het betrokken invoerende land is gevraagd en verkregen, ongeacht of dit al dan niet partij bij het verdrag is. Wel moet bij de uitvoer van bepaalde chemische stoffen naar OESO-landen een ontheffing van deze verplichting worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Bovendien is er een procedure nodig voor gevallen waarin ondanks alle redelijkerwijs te verwachten pogingen geen reactie van het invoerende land wordt ontvangen, zodat de uitvoer van bepaalde chemicaliën op een tijdelijke basis onder bepaalde voorwaarden kan plaatsvinden. Tevens dient te worden voorzien in een periodieke toetsing van al deze gevallen en van de gevallen waarin uitdrukkelijke toestemming wordt verkregen. (12) De door de Commissie ingevoerde databank is een belangrijk instrument om de toepassing van en het toezicht op deze verordening te onderbouwen. (13) Het is tevens van belang dat alle uitgevoerde chemische stoffen een geschikte gebruiksduur hebben, zodat zij doeltreffend en veilig kunnen worden gebruikt. Met name in het geval van bestrijdingsmiddelen, en vooral die welke naar ontwikkelingslanden worden uitgevoerd, is het absoluut noodzakelijk dat informatie over de juiste opslagvoorwaarden wordt verstrekt en dat de gebruikte verpakkingen van zodanige aard en afmetingen zijn dat de vorming van verouderende voorraden wordt voorkomen. (14) Artikelen die chemische stoffen bevatten, vallen niet binnen de werkingssfeer van het verdrag. Niettemin moet het juist worden geacht dat op artikelen die chemische stoffen bevatten welke bij gebruik of verwijdering kunnen vrijkomen en welke binnen de Gemeenschap in één of meer van de in het verdrag bepaalde gebruikscategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, dan wel onderworpen zijn aan de internationale PIC-procedure, tevens de regels inzake kennisgeving van uitvoer van toepassing zijn. Voorts zouden bepaalde chemische stoffen en artikelen die specifieke chemische stoffen bevatten welke buiten de werkingssfeer van het verdrag vallen, maar reden geven tot bijzondere bezorgdheid, in het geheel niet mogen worden uitgevoerd.
PE 400.782\ 27
NL
(15) In overeenstemming met het verdrag dient desgewenst aan partijen bij het verdrag informatie te worden verstrekt over de doorvoer van chemische stoffen die aan de internationale PICprocedure zijn onderworpen. (16) De communautaire voorschriften inzake het verpakken en kenmerken, alsook andere veiligheidsinformatie dienen van toepassing te zijn op alle gevaarlijke chemische stoffen bij voorgenomen uitvoer naar partijen en andere landen, tenzij deze bepalingen, met inachtneming van de desbetreffende internationale normen, met eventuele specifieke vereisten van die landen in strijd zouden zijn. (17) Teneinde een effectieve controle op en handhaving van de voorschriften te waarborgen, dienen de lidstaten autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, aan te wijzen die tot taak hebben om de in- en uitvoer van chemische stoffen die onder de verordening vallen te controleren. De Commissie en de lidstaten dienen een belangrijke rol te spelen en zouden op doelgerichte en gecoördineerde wijze te werk moeten gaan. De lidstaten dienen passende sancties voor inbreuken op de voorschriften in te stellen. Om de douanecontrole te vergemakkelijken en om de administratieve belasting voor zowel de exporteurs als de overheid te beperken wordt er een codesysteem voor de bevestiging van de naleving van de voorschriften ingevoerd, dat in aangiften ten uitvoer zal worden gebruikt. Om alle partijen in staat te stellen met dit systeem vertrouwd te raken voordat het verplicht wordt, wordt er een korte overgangsperiode voorgesteld. (18) Ter wille van een verantwoord beheer van chemische stoffen dienen informatie-uitwisseling, gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking tussen de Gemeenschap, de lidstaten en derde landen te worden aangemoedigd, ongeacht of die derde landen al dan niet partij bij het verdrag zijn. In het bijzonder dienen de Commissie en de lidstaten direct, dan wel indirect via steun voor projecten van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) technische bijstand aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie te verlenen, en vooral steun die erop is gericht die landen in staat te stellen uitvoering te geven aan het verdrag. (19) Om de effectiviteit van de procedures te garanderen, dient er geregeld toezicht te zijn op de uitvoering ervan. Daartoe dienen de lidstaten regelmatig verslag uit te brengen aan de Commissie, die op haar beurt regelmatig verslag zal uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. (20) Er dienen technische richtsnoeren te worden opgesteld om de bevoegde instanties, bijvoorbeeld de douanediensten die toezicht houden op de uitvoer, bij de toepassing van de verordening te helpen. (21) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1. (22) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om maatregelen vast te stellen om een chemische stof aan de delen 1 of 2 van bijlage I toe te voegen op grond van een regelgevingsmaatregel op communautair niveau, en om maatregelen om een onder 1
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
28 /PE 400.782
NL
Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen1 vallende chemische stof in deel I van bijlage V toe te voegen, maatregelen tot wijziging van bijlage I, waaronder wijzigingen van bestaande vermeldingen, maatregelen om een chemische stof waarvoor reeds een communautair exportverbod geldt in deel 2 van bijlage V toe te voegen, maatregelen tot wijziging van de bijlagen II, III, IV en VI en maatregelen tot wijziging van bestaande vermeldingen in bijlage V vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van ▌niet-essentiële onderdelen van deze verordening, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD : Artikel 1 Doelstellingen 1.
Deze verordening heeft de volgende doelstellingen: a)
uitvoering te geven aan het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, hierna "het verdrag" genoemd;
b)
gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen bij de internationale activiteiten met gevaarlijke chemische stoffen te bevorderen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade;
c)
bij te dragen aan een milieuverantwoord gebruik van deze stoffen.
Deze doelstellingen worden verwezenlijkt door de uitwisseling van informatie over de kenmerken van deze chemische stoffen te vergemakkelijken, door een besluitvormingsproces binnen de Gemeenschap voor de in- en uitvoer vast te stellen en door de genomen beslissingen onder de partijen en andere landen te verspreiden. 2.
1
2
3
Naast de in lid 1 vermelde doelstellingen moet deze verordening ervoor zorgen dat de bepalingen van Richtlijn 67/548/EEG2 van de Raad en van Richtlijn 1999/45/EG3 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van de indeling, de verpakking en het kenmerken van stoffen die gevaarlijk zijn voor mens of milieu, wanneer zij in de Gemeenschap op de markt worden gebracht, ook voor al deze chemische stoffen gelden wanneer zij vanuit de lidstaten naar andere partijen of andere landen worden uitgevoerd, tenzij deze bepalingen strijdig zijn met specifieke voorschriften van die partijen of andere landen.
PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/2007 van de Commissie (PB L 85 van 27.3.2007, blz. 3). PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/121/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 850). PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1). PE 400.782\ 29
NL
Artikel 2 Werkingssfeer 1.
2.
1 2 3 4
5
6
7
8
Deze verordening is van toepassing op de volgende stoffen: a)
bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming uit hoofde van het verdrag, hierna "de PICprocedure" genoemd;
b)
bepaalde gevaarlijke chemische stoffen die binnen de Gemeenschap of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn;
c)
chemische stoffen bij uitvoer, voorzover het de indeling, de verpakking en het kenmerken ervan betreft.
Deze verordening is niet van toepassing op: a)
verdovende middelen en psychotrope stoffen die vallen onder Verordening (EG) nr. 111/20051 van de Raad;
b)
radioactief materiaal en radioactieve stoffen die vallen onder Richtlijn 96/29/Euratom2 van de Raad;
c)
afvalstoffen die vallen onder Richtlijn 2006/12/EG3 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 91/689/EEG4 van de Raad;
d)
chemische wapens die vallen onder Verordening (EG) nr. 1334/20005 van de Raad;
e)
levensmiddelen en levensmiddelenadditieven die vallen onder Verordening (EG) nr. 882/20046 van het Europees Parlement en de Raad;
f)
diervoeders die vallen onder Verordening (EG) nr. 178/20027 van het Europees Parlement en de Raad, met inbegrip van additieven, hetzij verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn voor gebruik als orale voeding voor dieren;
g)
genetisch gemodificeerde organismen die vallen onder Richtlijn 2001/18/EG8 van het Europees Parlement en de Raad;
PB L 22 van 26.1.2005, blz. 1. PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1. PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1). PB L 159 van 30.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1183/2007 (PB L 278 van 22.10.2007, blz. 1). PB L 186 van 30.6.1989, blz. 23. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3). PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).
30 /PE 400.782
NL
h)
behalve voorzover daarop artikel 3, punt 4, onder b), van deze verordening van toepassing is, farmaceutische specialiteiten of geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die vallen onder Richtlijn 2001/83/EG1 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/82/EG2 van het Europees Parlement en de Raad;
i)
chemische stoffen in zodanig geringe hoeveelheden dat het onwaarschijnlijk is dat de gezondheid van de mens of het milieu daardoor nadelig wordt beïnvloed, en in elk geval niet meer dan 10 kg, mits deze voor onderzoek of analyse worden in- of uitgevoerd worden. Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1)
"chemische stof": een stof zoals gedefinieerd in Richtlijn 67/548/EEG, als zodanig of in een preparaat of als preparaat, vervaardigd of uit de natuur gewonnen, waarin echter geen levende organismen zijn verwerkt, die tot een van de volgende categorieën behoort: a)
bestrijdingsmiddelen, met bestrijdingsmiddelformuleringen;
b)
industriële chemische stoffen;
inbegrip
van
zeer
gevaarlijke
2)
"preparaat": een mengsel of een oplossing, bestaande uit twee of meer stoffen;
3)
"artikel": een eindproduct dat een chemische stof bevat waarvan het gebruik krachtens de communautaire wetgeving in dat speciale product verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is;
4)
"bestrijdingsmiddelen": chemische stoffen in een van de twee volgende subcategorieën:
1
2
3
4
a)
bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt als gewasbeschermingsmiddelen die onder Richtlijn 91/414/EEG3 van de Raad vallen;
b)
overige bestrijdingsmiddelen, zoals biociden in de zin van Richtlijn 98/8/EG4 van het Europees Parlement en de Raad en desinfecterende middelen, insecticiden en parasietenbestrijdingsmiddelen uit hoofde van Richtlijn 2001/82/EG en Richtlijn 2001/83/EG;
PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1394/2007 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121). PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58). PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzgid bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3). PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 7/70/EG van de Commissie (PB L 312 van 30.11.2007, blz. 26). PE 400.782\ 31
NL
5)
"industriële chemische stoffen": chemische stoffen in een van de twee volgende subcategorieën: a)
chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik;
b)
chemische stoffen voor gebruik door het publiek;
6)
"aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stof": een chemische stof die in één of meer categorieën of subcategorieën binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en elke aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof, opgenomen in bijlage I, deel 1;
7)
"voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stof": een chemische stof die in één of meer categorieën binnen de Gemeenschap of een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is; chemische stoffen die in één of meer categorieën in de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, zijn in bijlage I, deel 2, opgenomen;
8)
"aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof": een chemische stof die in bijlage III bij het verdrag en in bijlage I, deel 3, bij deze verordening is opgenomen;
9)
"verboden chemische stof":
10)
11)
a)
een chemische stof waarvan ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu alle toepassingen in één of meer categorieën of subcategorieën op grond van definitieve regelgeving door de Gemeenschap zijn verboden; of
b)
een chemische stof waarvoor de aanvraag voor toelating voor het eerste gebruik is afgewezen, die door de industrie in de Gemeenschap uit de handel is genomen of waarvoor de aanvraag in de loop van de kennisgevings-, registratie- of toelatingsprocedure is ingetrokken en waarvan kan worden aangetoond dat hij reden tot bezorgdheid voor de gezondheid van de mens of het milieu geeft;
"aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof": a)
een chemische stof waarvan ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu nagenoeg alle toepassingen in één of meer categorieën of subcategorieën op grond van definitieve regelgeving zijn verboden, maar waarvan bepaalde specifieke toepassingen nog zijn toegestaan; of
b)
een chemische stof waarvoor de aanvraag voor toelating voor nagenoeg alle toepassingen is afgewezen, die door de industrie voor nagenoeg alle toepassingen in de Gemeenschap uit de handel is genomen of waarvoor de aanvraag in de loop van de kennisgevings-, registratie- of toelatingsprocedure voor nagenoeg alle toepassingen is ingetrokken en waarvan kan worden aangetoond dat hij reden tot bezorgdheid voor de gezondheid van de mens of het milieu geeft;
"chemische stof die in een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is": elke chemische stof die ingevolge nationale regelgeving van een lidstaat verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is;
32 /PE 400.782
NL
12)
"definitieve regelgeving": een wetgevingsbesluit dat tot doel heeft een chemische stof te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen;
13)
"zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering": een voor gebruik als bestrijdingsmiddel geformuleerde chemische stof die ernstige gevolgen voor de gezondheid of het milieu heeft, die, na eenmalige of herhaalde blootstelling bij gebruik, op korte termijn kunnen worden geconstateerd;
14)
"uitvoer": a)
de definitieve of tijdelijke uitvoer van een chemische stof die aan de voorwaarden van artikel 23, lid 2, van het Verdrag voldoet;
b)
de wederuitvoer van een chemische stof die niet aan de voorwaarden van artikel 23, lid 2, van het Verdrag voldoet en die onder een andere douaneregeling dan de externe communautaire transitoregeling voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Gemeenschap is geplaatst;
15)
"invoer": het binnen het douanegebied van de Gemeenschap brengen van een chemische stof die onder een andere douaneregeling dan de externe communautaire transitoregeling voor het vervoer van goederen door het douanegebied van de Gemeenschap is geplaatst;
16)
"exporteur": een van de volgende natuurlijke of rechtspersonen: a)
de persoon namens wie een aangifte ten uitvoer wordt gedaan, dat wil zeggen de persoon die op het tijdstip van de aangifte houder is van de overeenkomst met de geconsigneerde in een land dat partij is of in een ander land en de bevoegdheid heeft om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de Gemeenschap;
b)
indien er geen uitvoerovereenkomst is gesloten of indien de houder van de overeenkomst niet in eigen naam handelt, de persoon die de bevoegdheid heeft om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de Gemeenschap;
c)
indien het recht over de chemische stof te beschikken toekomt aan een persoon die blijkens de overeenkomst waarop de uitvoer is gebaseerd, buiten de Gemeenschap is gevestigd, de in de Gemeenschap gevestigde partij bij de overeenkomst;
17)
"importeur": elke natuurlijke of rechtspersoon die op het tijdstip van invoer naar het douanegebied van de Gemeenschap de geconsigneerde voor de chemische stof is;
18)
"partij bij het verdrag" of "partij": een staat of een regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door het verdrag te worden gebonden en waarvoor het verdrag in werking is getreden;
19)
"ander land": elk land dat geen partij is.
PE 400.782\ 33
NL
Artikel 4 Aangewezen nationale instanties Elke lidstaat wijst de instantie of instanties aan, hierna de "aangewezen nationale instantie" of "aangewezen nationale instanties" genoemd, die de bij deze verordening vereiste administratieve taken zullen vervullen, tenzij dat reeds voor de aanneming van deze verordening is gebeurd. De lidstaat stelt de Commissie uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van de verordening van die aanwijzing in kennis. Artikel 5 Deelneming van de Gemeenschap aan het verdrag 1.
De deelneming van de Gemeenschap aan het verdrag is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten, met name voor technische bijstand, de uitwisseling van informatie en aangelegenheden in verband met de regeling van geschillen, deelneming in ondersteunende organen en stemmingen.
2.
Voor wat de deelneming van de Gemeenschap aan het verdrag betreft, treedt de Commissie voor de administratieve functies van het verdrag in verband met de PIC-procedure en de kennisgeving van uitvoer op als gemeenschappelijk aangewezen instantie namens alle aangewezen nationale instanties en in nauwe samenwerking en overleg met de aangewezen nationale instanties van de lidstaten. De Commissie is in het bijzonder verantwoordelijk voor: a)
de doorzending van communautaire kennisgevingen van uitvoer aan partijen en andere landen overeenkomstig artikel 7;
b)
de voorlegging aan het secretariaat van het verdrag, hierna "het secretariaat" genoemd, van kennisgevingen van relevante definitieve regelgeving overeenkomstig artikel 10;
c)
de toezending van informatie over andere definitieve regelgeving die niet in aanmerking komt voor PIC-kennisgeving overeenkomstig artikel 11;
d)
de ontvangst van algemene informatie van het secretariaat.
Tevens verstrekt de Commissie aan het secretariaat communautaire reacties inzake de invoer voor chemische stoffen die ingevolge artikel 12 onder de PIC-procedure vallen. Bovendien coördineert de Commissie de inbreng van de Gemeenschap op het gebied van alle technische zaken die verband houden met een van de volgende onderwerpen: a)
het verdrag;
b)
de voorbereiding van de bij artikel 18 van het verdrag ingestelde Conferentie van de partijen, hierna "de Conferentie van de partijen" genoemd;
34 /PE 400.782
NL
c)
de bij artikel 18, lid 6, van het verdrag ingestelde Commissie ter beoordeling van chemische stoffen, hierna "de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen" genoemd;
d)
andere ondersteunende organen.
Waar nodig wordt een netwerk van rapporteurs van de lidstaten in het leven geroepen die de voorbereiding van technische documenten zoals de in artikel 7, lid 3, van het verdrag bedoelde leidraden voor besluiten, hierna "leidraad voor besluiten" genoemd, op zich nemen. 3.
De Commissie en de lidstaten ontplooien de nodige initiatieven om te waarborgen dat de Gemeenschap afdoende wordt vertegenwoordigd in de verschillende organen ter uitvoering van het verdrag.
Artikel 6 Aan kennisgeving van uitvoer onderworpen chemische stoffen, voor PIC-kennisgeving in aanmerking komende chemische stoffen en aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen 1.
De chemische stoffen die vallen onder de bepalingen van deze verordening met betrekking tot respectievelijk kennisgeving van uitvoer, PIC-kennisgeving en de PIC-procedure worden vermeld in bijlage I.
2.
De in bijlage I vermelde chemische stoffen kunnen in één of meer van de drie groepen chemische stoffen zijn ingedeeld welke zijn opgenomen in respectievelijk deel 1, 2 en 3 van bijlage I. De in deel 1 van die bijlage opgenomen chemische stoffen zijn onderworpen aan kennisgeving van uitvoer, zoals vastgesteld in artikel 7, waarbij gedetailleerde informatie wordt vermeld over de identiteit van de stof, de aan beperkingen onderworpen gebruikscategorie en/of -subcategorie, het type beperking en, indien van toepassing, aanvullende informatie over met name ontheffingen van de vereisten voor kennisgeving van uitvoer. De in deel 2 van die bijlage opgenomen chemische stoffen zijn niet alleen onderworpen aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer uit hoofde van artikel 7, maar komen ook in aanmerking voor de procedure voor PIC-kennisgeving, zoals vastgesteld in artikel 10, waarbij gedetailleerde informatie wordt vermeld over de identiteit van de stof en de gebruikscategorie. De in deel 3 van die bijlage opgenomen chemische stoffen zijn onderworpen aan de PICprocedure, waarbij de gebruikscategorie wordt vermeld en indien van toepassing aanvullende informatie over met name vereisten voor de kennisgeving van uitvoer.
3.
De in lid 2 bedoelde lijsten worden via elektronische media ter beschikking van het publiek gesteld. Artikel 7 Aan partijen en andere landen toegezonden kennisgevingen van uitvoer PE 400.782\ 35
NL
1.
Wanneer het gaat om stoffen die in bijlage I, deel 1, zijn opgenomen of preparaten die deze stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding zou kunnen geven tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Richtlijn 1999/45/EG, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen, zijn de leden 2 tot en met 8 van toepassing.
2.
Wanneer een in lid 1 bedoelde chemische stof voor het eerst na de datum waarop deze verordening erop van toepassing wordt, door een exporteur uit de Gemeenschap naar een partij of ander land zal worden uitgevoerd, stelt de exporteur de aangewezen nationale instantie van de lidstaat waarin hij is gevestigd, uiterlijk 30 dagen voordat de uitvoer van de chemische stof zou moeten plaatsvinden, van die uitvoer in kennis. Vervolgens stelt de exporteur de aangewezen nationale instantie uiterlijk 15 dagen vóór de uitvoer in kennis van de eerste uitvoer van de chemische stof in elk kalenderjaar. De kennisgeving moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III. De aangewezen nationale instantie controleert of de informatie overeenstemt met bijlage III en zendt de van de exporteur ontvangen kennisgeving onverwijld door aan de Commissie. De Commissie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken instanties van de invoerende partij of het invoerende andere land ten minste 15 dagen vóór de eerste voorgenomen uitvoer van de chemische stof en daarna vóór de eerste uitvoer in elk hierop volgend kalenderjaar een kennisgeving van uitvoer ontvangen. Deze bepaling is van toepassing ongeacht het verwachte gebruik van de chemische stof in de invoerende partij of het invoerende andere land. Elke kennisgeving van uitvoer wordt met een daaraan toegekend exportreferentieidentificatienummer in een databank van de Commissie geregistreerd en een bijgewerkte lijst van de betrokken chemische stoffen en de invoerende partijen en andere landen voor elk kalenderjaar wordt ter beschikking van het publiek gesteld en indien nodig aan de aangewezen nationale instanties van de lidstaten toegezonden.
3.
Indien de Commissie niet binnen 30 dagen na verzending van de eerste kennisgeving van uitvoer na opneming van de betrokken chemische stof in bijlage I, deel 1, een ontvangstbevestiging van de invoerende partij of het invoerende andere land heeft ontvangen, zendt zij een tweede kennisgeving. De Commissie doet wat redelijkerwijs van haar kan worden verwacht om ervoor te zorgen dat de betrokken instantie van de invoerende partij of het invoerende andere land de tweede kennisgeving ontvangt.
4.
Een nieuwe kennisgeving van uitvoer overeenkomstig lid 2 wordt gedaan voor uitvoer die plaatsvindt nadat de communautaire wetgeving betreffende het in de handel brengen, het gebruik of het kenmerken van de betrokken stoffen is gewijzigd of wanneer de samenstelling van het betrokken preparaat is veranderd zodat het kenmerken van dat preparaat een wijziging ondergaat. De nieuwe kennisgeving moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III en een vermelding bevatten dat het gaat om een herziening van een eerdere kennisgeving.
5.
Wanneer de uitvoer van een chemische stof geschiedt in verband met een noodsituatie waarin uitstel gevaarlijk kan zijn voor de volksgezondheid of het milieu in de invoerende partij of het invoerende andere land, kan de aangewezen nationale instantie van de uitvoerende lidstaat, in overleg met de Commissie, vrijelijk beslissen een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de voorschriften van de leden 2, 3 en 4 te verlenen.
36 /PE 400.782
NL
6.
De in de leden 2, 3 en 4 omschreven verplichtingen komen te vervallen wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a)
de chemische stof is een aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof geworden;
b)
het invoerende land is partij bij het verdrag en heeft het secretariaat overeenkomstig artikel 10, lid 2, van het verdrag geantwoord of het de invoer van de chemische stof al dan niet toestaat;
c)
de Commissie is door het secretariaat op de hoogte gesteld van het antwoord en heeft deze informatie naar de lidstaten doorgezonden.
De eerste alinea is niet van toepassing wanneer het invoerende land partij bij het verdrag is en expliciet continuering van de kennisgeving van uitvoer door uitvoerende partijen vereist, bijvoorbeeld door middel van zijn besluit over de invoer of anderszins. De in de leden 2, 3 en 4 omschreven verplichtingen komen tevens te vervallen wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a)
de betrokken instantie van de invoerende partij of het invoerende andere land heeft afgezien van de verplichting om vóór de uitvoer van de chemische stof daarvan in kennis te worden gesteld;
b)
de Commissie heeft de informatie van het secretariaat of van de betrokken instantie van de invoerende partij of het invoerende andere land ontvangen, naar de lidstaten doorgezonden en via het internet ter beschikking gesteld.
7.
De Commissie, de betrokken aangewezen nationale instanties van de lidstaten en de exporteurs verstrekken de invoerende partijen en andere landen op verzoek beschikbare aanvullende informatie over de uitgevoerde chemische stoffen.
8.
De lidstaten kunnen regelingen invoeren die de exporteur verplichten tot het betalen van een administratieve heffing voor elke ingediende kennisgeving van uitvoer en voor elk verzoek om uitdrukkelijke toestemming, welke in overeenstemming is met de kosten die zij maken bij de uitvoering van de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel en in artikel 13, leden en 3, 6 en 7 beschreven procedures. Artikel 8 Van de partijen en van andere landen ontvangen kennisgevingen van uitvoer
1.
Door de Commissie van de aangewezen nationale instantie van een partij of een ander land ontvangen kennisgevingen betreffende de uitvoer naar de Gemeenschap van een chemische stof waarvan de vervaardiging, de toepassing, de hantering, het verbruik, het vervoer of de verkoop krachtens de wetgeving van die partij of dat andere land verboden dan wel aan strenge beperkingen onderworpen zijn, worden langs elektronische weg via de door de Commissie onderhouden databank beschikbaar gesteld. De Commissie bevestigt de ontvangst van de eerste kennisgeving van uitvoer welke van iedere partij of ander land voor elke chemische stof is ontvangen. PE 400.782\ 37
NL
De aangewezen nationale instantie van de lidstaat waarvoor die invoer bestemd is, ontvangt een afschrift van een ontvangen kennisgeving met alle beschikbare informatie. De andere lidstaten kunnen desgevraagd afschriften ontvangen. 2.
Indien de aangewezen nationale instanties van de lidstaten direct of indirect van de aangewezen nationale instanties van de partijen of de relevante instanties van andere landen kennisgevingen van uitvoer ontvangen, doen zij die kennisgevingen met alle beschikbare informatie onverwijld aan de Commissie toekomen. Artikel 9 Informatie betreffende de invoer en uitvoer van chemische stoffen
1.
Elke exporteur van stoffen die in bijlage I zijn opgenomen of preparaten die dergelijke stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding zou kunnen geven tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Richtlijn 1999/45/EG, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen, stelt de aangewezen nationale instantie van zijn lidstaat in het eerste kwartaal van elk jaar in kennis van de hoeveelheid van de chemische stof, als zodanig of als preparaat of in voorwerpen die in het voorgaande jaar naar elke partij of ander land is vervoerd. Deze informatie gaat vergezeld van een lijst van de namen en adressen van de importeurs waarheen vervoer in die tijdsperiode heeft plaatsgevonden. In deze informatie wordt de export overeenkomstig lid 7 van artikel 13 apart vermeld. Elke importeur binnen de Gemeenschap verstrekt dezelfde informatie voor de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden.
2.
Op verzoek van de Commissie of de aangewezen nationale instantie verstrekt de exporteur of importeur alle aanvullende informatie over chemische stoffen die ter uitvoering van deze verordening nodig is.
3.
Elke lidstaat verstrekt de Commissie elk jaar de geaggregeerde informatie overeenkomstig bijlage IV. De Commissie vat deze informatie op communautair niveau samen en stelt de nietvertrouwelijke informatie via haar databank op het internet ter beschikking aan het publiek.
Artikel 10 Deelneming aan de kennisgeving van verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen uit hoofde van het verdrag 1.
De Commissie stelt het secretariaat schriftelijk in kennis van chemische stoffen die voor PICkennisgeving in aanmerking komen.
2.
Wanneer meer chemische stoffen voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen en aan bijlage I, deel 2, worden toegevoegd, stelt de Commissie het secretariaat hiervan in kennis. De kennisgeving wordt zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de desbetreffende definitieve regelgeving van de Gemeenschap waarbij de chemische stof wordt verboden of aan strenge beperkingen wordt onderworpen, ingediend en wel uiterlijk 90 dagen na de datum waarop de definitieve regelgeving van toepassing moet worden.
3.
De kennisgeving bevat alle overeenkomstig bijlage II vereiste relevante informatie.
38 /PE 400.782
NL
4.
Bij het vaststellen van de prioriteiten voor kennisgevingen houdt de Commissie rekening met de vraag of de chemische stof al dan niet reeds in bijlage I, deel 3, is opgenomen, met de vraag in hoeverre aan de in bijlage II vermelde informatievereisten kan worden voldaan, alsmede met de ernst van de aan de chemische stof verbonden risico's, vooral voor ontwikkelingslanden. Wanneer een chemische stof voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt, maar de informatie niet toereikend is om aan de vereisten van bijlage II te voldoen, verstrekken geïdentificeerde exporteurs of importeurs op verzoek van de Commissie, binnen 60 dagen, alle relevante informatie waarover zij beschikken, met inbegrip van die van andere nationale of internationale regelingen voor toezicht op chemische stoffen.
5.
De Commissie brengt het secretariaat schriftelijk op de hoogte wanneer krachtens lid 1 of lid 2 aangemelde definitieve regelgeving wordt gewijzigd, en wel zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de nieuwe definitieve regelgeving en uiterlijk 60 dagen na de datum waarop deze regelgeving van toepassing moet worden. De kennisgeving bevat alle relevante informatie die niet beschikbaar was op het moment dat de oorspronkelijke kennisgeving krachtens lid 1 of lid 2 werd ingediend.
6.
Op verzoek van een partij of van het secretariaat verstrekt de Commissie, voorzover dat in haar vermogen ligt, aanvullende informatie over de chemische stof of over de regelgeving. Waar nodig assisteren de lidstaten de Commissie op haar verzoek bij het inwinnen van de informatie.
7.
De Commissie zendt de informatie die zij van het secretariaat ontvangt over chemische stoffen die andere partijen als verboden of aan strenge beperkingen onderworpen hebben aangemeld, onmiddellijk door aan de lidstaten. Indien van toepassing beoordeelt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, de noodzaak om maatregelen op communautair niveau voor te stellen om onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens en het milieu binnen de Gemeenschap te voorkomen.
8.
Wanneer een lidstaat in overeenstemming met de relevante communautaire wetgeving nationale regelgeving vaststelt om een chemische stof te verbieden of aan strenge beperkingen te onderwerpen, verstrekt deze de Commissie de relevante informatie terzake. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan de lidstaten. Binnen vier weken kunnen de lidstaten aan de Commissie en de lidstaat die nationale regelgeving heeft aangemeld opmerkingen over een mogelijke PIC-kennisgeving toezenden, met inbegrip van met name relevante informatie over hun nationale regelgevingssituatie inzake die chemische stof. Na behandeling van de opmerkingen deelt de indienende lidstaat de Commissie mee of laatstgenoemde: –
overeenkomstig dit artikel kennisgeving dient te doen aan het secretariaat; of
–
overeenkomstig artikel 11 de informatie aan het secretariaat dient te verstrekken.
PE 400.782\ 39
NL
Artikel 11 Aan het secretariaat te verstrekken informatie over verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen die niet voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen Indien een chemische stof alleen in bijlage I, deel 1, wordt vermeld respectievelijk naar aanleiding van een mededeling van een lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 8, tweede streepje, verstrekt de Commissie het secretariaat de informatie over de desbetreffende regelgeving, zodat deze informatie aan de andere partijen bij het verdrag kan worden doorgegeven. Artikel 12 Verplichtingen met betrekking tot de invoer van chemische stoffen 1.
De Commissie zendt een van het secretariaat ontvangen leidraad voor een besluit onmiddellijk door naar de lidstaten. De Commissie neemt volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure een invoerbesluit, in de vorm van een definitieve of voorlopige reactie namens de Gemeenschap, over de toekomstige invoer van de betrokken chemische stof. Zij deelt het secretariaat haar besluit zo spoedig mogelijk mee en in elk geval uiterlijk negen maanden na de datum van verzending van de leidraad voor een besluit door het secretariaat. Wanneer een chemische stof op grond van communautaire wetgeving aan bijkomende of gewijzigde beperkingen wordt onderworpen, herziet de Commissie het invoerbesluit volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure en deelt zij het herziene invoerbesluit aan het secretariaat mee.
2.
Wanneer een chemische stof ingevolge de wetgeving van een of meer lidstaten verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is, houdt de Commissie op schriftelijk verzoek van de betrokken lidstaten bij haar invoerbesluit rekening met die informatie.
3.
Het in lid 1 bedoelde invoerbesluit betreft de voor de chemische stof in de leidraad voor een besluit vermelde categorie of categorieën.
4.
Wanneer de Commissie haar invoerbesluit aan het secretariaat meedeelt, geeft zij een beschrijving van de wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel waarop het is gebaseerd.
5.
Iedere aangewezen nationale instantie in de Gemeenschap stelt de krachtens lid 1 tot stand gekomen invoerbesluiten overeenkomstig haar wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen beschikbaar aan de belanghebbenden in haar rechtsgebied.
6.
In voorkomende gevallen beoordeelt de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten en rekening houdend met de in de leidraad voor een besluit vervatte informatie de noodzaak om maatregelen op communautair niveau voor te stellen om onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens en het milieu binnen de Gemeenschap te voorkomen. Artikel 13 Andere verplichtingen met betrekking tot de uitvoer van chemische stoffen dan de vereisten in verband met de kennisgeving van uitvoer
40 /PE 400.782
NL
1.
De Commissie zendt de lidstaten en Europese industriefederaties onverwijld de informatie die zij van het secretariaat ontvangt over aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen en de besluiten van invoerende partijen betreffende de voorwaarden voor de invoer van deze chemische stoffen, zulks in de vorm van circulaires of anderszins. Zij stelt de lidstaten ook onverwijld in kennis van informatie over gevallen waarin een reactie is uitgebleven. De Commissie houdt alle informatie betreffende invoerbesluiten, die alle een importreferentieidentificatienummer krijgen, beschikbaar in haar databank, die op het internet voor het publiek toegankelijk zal zijn, en verstrekt eenieder op verzoek de informatie.
2.
De Commissie kent aan iedere in bijlage I opgenomen chemische stof een code in de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschap toe. Deze codes worden waar nodig herzien in het licht van wijzigingen van de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie of in de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschap voor de betrokken chemische stoffen.
3.
Elke lidstaat deelt de overeenkomstig lid 1 door de Commissie toegezonden reacties mee aan de belanghebbenden in haar rechtsgebied.
4.
Exporteurs voldoen uiterlijk zes maanden na de datum waarop het secretariaat de Commissie overeenkomstig lid 1 voor het eerst van de reactie op de hoogte heeft gebracht, aan de in een reactie vervatte besluiten.
5.
De Commissie en de lidstaten geven de invoerende partijen op verzoek en waar nodig advies en hulp bij het verkrijgen van nadere informatie om hen te helpen bij de indiening van een reactie betreffende de invoer van een bepaalde chemische stof bij het secretariaat.
6.
Stoffen die in bijlage I, deel 2 of deel 3, zijn opgenomen of preparaten die deze stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding zou kunnen geven tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Richtlijn 1999/45/EG, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen, mogen niet worden uitgevoerd tenzij aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: a)
de exporteur heeft via zijn aangewezen nationale instantie, in overleg met de Commissie en de aangewezen nationale instantie van de invoerende partij of een bevoegde instantie in een invoerend ander land, om uitdrukkelijke toestemming voor de invoer naar het betrokken derde land gevraagd en deze verkregen;
b)
in het geval van chemische stoffen die in bijlage I, deel 3, zijn opgenomen, blijkt uit de meest recente overeenkomstig lid 1 door het secretariaat uitgegeven circulaire dat de invoerende partij toestemming voor invoer heeft gegeven.
Voor chemische stoffen die in bijlage I, deel 2, zijn opgenomen en naar OESO-landen worden uitgevoerd, kan de aangewezen nationale instantie van de exporteur in overleg met de Commissie en per geval beslissen dat er geen uitdrukkelijke toestemming nodig is als voor de chemische stof ten tijde van de invoer naar het betrokken OESO-land een vergunning, registratie of toelating is verleend ▌in dat OESO-land ▌. Wanneer er overeenkomstig punt a) om uitdrukkelijke toestemming is gevraagd, zendt de Commissie, als de Commissie of de aangewezen nationale instantie van de exporteur niet binnen 30 dagen een reactie op dit verzoek heeft ontvangen, een herinnering. Indien van PE 400.782\ 41
NL
toepassing kan de Commissie, als er binnen nog eens 30 dagen nog steeds geen reactie is ontvangen, indien nodig nogmaals herinneringen zenden. 7.
De aangewezen nationale instantie van de exporteur kan, in het geval van in delen 2 en 3 van bijlage I vermelde chemische stoffen, in overleg met de Commissie per geval beslissen dat de uitvoer doorgang kan vinden als er na alle redelijkerwijs te verwachten pogingen geen reactie op een verzoek om uitdrukkelijke toestemming overeenkomstig lid 6, onder a), is ontvangen ▌ binnen 60 dagen en er bewijsmateriaal van officiële bronnen in de invoerende partij of het invoerende andere land is dat er voor de chemische stof ten tijde van de invoer een vergunning, registratie of toelating is verleend ▌. Als een besluit wordt genomen over de export van in deel 3 van bijlage I vermelde chemische stoffen, neemt de aangewezen nationale instantie in overleg met de Commissie de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu van het gebruik van de chemische stof door de invoerende partij of het invoerende andere land in aanmerking.
8.
De geldigheid van elke overeenkomstig lid 6, onder a), verkregen uitdrukkelijke toestemming of overeenkomstig lid 7 verleende ontheffing is afhankelijk van de volgende periodieke toetsing door de Commissie in overleg met de betrokken lidstaten: a)
voor elke overeenkomstig lid 6, onder a), verkregen uitdrukkelijke toestemming wordt aan het eind van het derde kalenderjaar na de verlening van de toestemming een nieuwe uitdrukkelijke toestemming verlangd, tenzij in de voorwaarden van die toestemming anders wordt bepaald;
b)
tenzij inmiddels een reactie op een verzoek is ontvangen, wordt elke overeenkomstig lid 7 verleende ontheffing voor een periode van ten hoogste twaalf maanden verleend en wordt na het verstrijken van deze periode een uitdrukkelijke toestemming verlangd.
▌ In de onder a) ▌bedoelde gevallen mag de uitvoer echter in afwachting van een reactie op een nieuw verzoek om uitdrukkelijke toestemming na het verstrijken van de desbetreffende periode nog eens 12 maanden worden voortgezet. ▌ Alle nieuwe verzoeken worden via de Commissie ingediend. 9.
De Commissie registreert alle verzoeken om uitdrukkelijke toestemming, ontvangen reacties en verleende ontheffingen in haar databank. Elke verkregen uitdrukkelijke toestemming of ontheffing daarvan krijgt een referentie-identificatienummer voor uitdrukkelijke toestemming en wordt vermeld met alle relevante informatie over eventuele gestelde voorwaarden, geldigheidsdata enz. De niet-vertrouwelijke informatie is via het internet voor het publiek toegankelijk.
10.
Een chemische stof mag niet op een later tijdstip dan zes maanden vóór zijn uiterste gebruiksdatum — zo deze expliciet wordt aangegeven, dan wel van de productiedatum kan worden afgeleid — worden uitgevoerd, tenzij de intrinsieke eigenschappen van de chemische stof dit onuitvoerbaar maken. Met name in het geval van bestrijdingsmiddelen zorgen de
42 /PE 400.782
NL
exporteurs ervoor dat omvang en verpakking van houders van bestrijdingsmiddelen zijn geoptimaliseerd om aldus de risico's van het ontstaan van verouderde voorraden tot een minimum te beperken. 11.
Bij de uitvoer van bestrijdingsmiddelen zien de exporteurs erop toe dat het etiket specifieke informatie bevat over opslagomstandigheden en de stabiliteit bij opslag in de klimaatsomstandigheden van de invoerende partij of het invoerende andere land. Bovendien zien zij erop toe dat de uitgevoerde bestrijdingsmiddelen voldoen aan de desbetreffende zuiverheidsspecificatie van de communautaire wetgeving.
Artikel 14 Toezicht op de uitvoer van bepaalde chemische stoffen en artikelen die chemische stoffen bevatten 1.
Artikelen die in bijlage I, deel 2 of deel 3, vermelde stoffen in niet verder gereageerde vorm bevatten of preparaten die dergelijke stoffen bevatten in een concentratie die aanleiding zou kunnen geven tot verplichtingen inzake kenmerking uit hoofde van Richtlijn 1999/45/EG, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen, worden onderworpen aan de procedure voor kennisgeving van uitvoer van artikel 7.
2.
Chemische stoffen en artikelen waarvan het gebruik in de Gemeenschap voor de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu is verboden, zoals vermeld in bijlage V, mogen niet worden uitgevoerd. Artikel 15 Informatie over transitovervoer
1.
De partijen bij het verdrag die informatie over het transitovervoer van aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen verlangen, alsook de door de partijen bij het verdrag via het secretariaat gevraagde informatie, zijn vermeld in bijlage VI.
2.
Wanneer een in bijlage I, deel 3, genoemde chemische stof wordt vervoerd over het grondgebied van een in bijlage VI vermelde partij bij het verdrag, verstrekt de exporteur voorzover mogelijk de aangewezen nationale instantie van de lidstaat waarin hij is gevestigd, uiterlijk 30 dagen voordat het eerste transitovervoer plaatsvindt en uiterlijk acht dagen vóór elk volgend transitovervoer, de overeenkomstig bijlage VI door de partij bij het verdrag verlangde informatie.
3.
De aangewezen nationale instantie van de lidstaat zendt de krachtens lid 2 van de exporteur ontvangen informatie met eventueel beschikbare aanvullende informatie door naar de Commissie.
4.
De Commissie zendt de krachtens lid 3 ontvangen informatie met eventueel beschikbare aanvullende informatie uiterlijk 15 dagen voorafgaand aan het eerste en vóór elk volgend transitovervoer door naar de aangewezen nationale instanties van partijen bij het verdrag die om deze informatie hebben verzocht.
PE 400.782\ 43
NL
Artikel 16 Bij uitgevoerde chemische stoffen te voegen informatie 1.
Voor uitvoer bestemde chemische stoffen zijn onderworpen aan de voorschriften inzake het verpakken en kenmerken die in of krachtens Richtlijn 67/548/EEG, Richtlijn 1999/45/EG, Richtlijn 91/414/EEG en Richtlijn 98/8/EG of andere specifieke communautaire wetgeving zijn vastgesteld. De eerste alinea laat specifieke voorschriften van de invoerende partij of het invoerende andere land waarbij de desbetreffende internationale normen in acht worden genomen, onverlet.
2.
Wanneer zulks relevant is, worden de uiterste gebruiksdatum en de productiedatum van de in lid 1 bedoelde of in bijlage I opgenomen chemische stoffen op het etiket aangegeven en wordt deze uiterste gebruiksdatum indien nodig voor verschillende klimaatzones vermeld.
3.
De in lid 1 bedoelde chemische stoffen gaan bij uitvoer vergezeld van een veiligheidsinformatieblad overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen1. De exporteur zendt dit veiligheidsinformatieblad aan elke importeur toe.
4.
De gegevens op het etiket en het veiligheidsinformatieblad worden voorzover praktisch uitvoerbaar vermeld in de officiële talen of één of meer van de hoofdtalen van het land van bestemming of van het gebied waar de chemische stof naar verwachting zal worden gebruikt.
Artikel 17 Verplichtingen van de autoriteiten van de lidstaten en de exporteurs inzake het toezicht op in- en uitvoer 1.
Elke lidstaat wijst autoriteiten, zoals douaneautoriteiten, aan die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de in- en uitvoer van de in bijlage I opgenomen chemische stoffen, tenzij dit al voor aanneming van de verordening is gebeurd. De Commissie en de lidstaten zien er op doelgerichte en gecoördineerde wijze op toe dat de exporteurs deze verordening naleven. Elke lidstaat vermeldt in zijn krachtens artikel 21, lid 1, vereiste periodieke verslagen over de werking van de procedures bijzonderheden betreffende de werkzaamheden van zijn autoriteiten terzake.
2.
1 2
Exporteurs vermelden in hun aangifte ten uitvoer (vak 44 van het enig document of van een corresponderend onderdeel van een electronische uitvoeraangifte) zoals bedoeld in artikel 161, lid 5 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek2, de in artikel 7, lid 2, of artikel 13, lid 1 PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1. Gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3. PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
44 /PE 400.782
NL
of lid 9 van deze verordening, bedoelde referentie-identificatienummers en bevestigen daarmee dat de verplichtingen waarop deze betrekking hebben worden nageleefd. Artikel 18 Sancties De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze bepalingen op de juiste wijze ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Al zij dit niet reeds vóór de vaststelling van deze verordening hebben gedaan, stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk twaalf maanden na de vaststelling in kennis van deze maatregelen. Tevens stellen zij haar zo spoedig mogelijk na de vaststelling van latere wijzigingen in kennis van deze wijzigingen. De lidstaten stellen op verzoek alle informatie omtrent sancties beschikbaar. Artikel 19 Uitwisseling van informatie 1.
De Commissie en de lidstaten vergemakkelijken waar mogelijk het verstrekken van wetenschappelijke, technische, economische en juridische informatie over de chemische stoffen die onder deze verordening vallen, met inbegrip van toxicologische, ecotoxicologische en veiligheidsinformatie. De Commissie zorgt, waar nodig met de steun van de lidstaten, voor: a)
het verstrekken van voor het publiek beschikbare informatie over regelgeving die relevant is voor de doelstellingen van het verdrag; en
b)
het rechtstreeks of via het secretariaat verstrekken van informatie aan partijen en andere landen over regelgeving die één of meer toepassingen van een chemische stof aan aanzienlijke beperkingen onderwerpt.
2.
De Commissie en de lidstaten beschermen vertrouwelijke informatie die zij van een andere partij of een ander land hebben ontvangen, zoals onderling is overeengekomen.
3.
Wat de overdracht van informatie uit hoofde van deze verordening betreft, wordt ten minste de volgende informatie onverminderd Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie1 niet als vertrouwelijk aangemerkt:
1
a)
de in bijlage II en bijlage III vermelde informatie;
b)
de informatie in het in artikel 16, lid 3, bedoelde veiligheidsinformatieblad;
c)
de uiterste gebruiksdatum van de chemische stof;
d)
de productiedatum van de chemische stof;
PB L 158 van 23.6.1990, blz. 56. PE 400.782\ 45
NL
e)
informatie over voorzorgsmaatregelen, met inbegrip van de gevarencategorie, de aard van het risico en de relevante veiligheidsaanbevelingen;
f)
de beknopte resultaten van de toxicologische en ecotoxicologische proeven;
g)
informatie over behandeling van de verpakking nadat de chemische stoffen zijn verwijderd.
De Commissie stelt op basis van de bijdragen van de lidstaten periodiek een overzicht van de overgedragen informatie op. Artikel 20 Technische bijstand De Commissie en de aangewezen nationale instanties van de lidstaten werken, daarbij met name de behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie in aanmerking nemend, samen om de verlening van technische bijstand te bevorderen, onder meer in de vorm van opleiding, voor de ontwikkeling van de infrastructuur, de capaciteiten en de deskundigheid die nodig zijn voor een goed beheer van chemische stoffen gedurende de gehele levenscyclus. Om deze landen in staat te stellen het verdrag uit te voeren, wordt technische bijstand met name bevorderd door het verstrekken van technische informatie over chemische stoffen, het bevorderen van de uitwisseling van deskundigen, het verlenen van steun voor het oprichten of in stand houden van aangewezen nationale instanties en het verschaffen van technische deskundigheid voor de identificatie van gevaarlijke bestrijdingsmiddelformuleringen en voor het opstellen van kennisgevingen aan het secretariaat. De Commissie en de lidstaten dienen actief deel te nemen aan het door het Intergouvernementeel Forum voor de veiligheid van chemische stoffen opgezette informatienetwerk voor capaciteitsopbouw, door informatie te verstrekken over de projecten die zij ter verbetering van het beheer van chemische stoffen in ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie steunen of financieren. De Commissie en de lidstaten overwegen ook de ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties. Artikel 21 Toezicht en rapportage 1.
De lidstaten zenden de Commissie periodiek informatie over de werking van de krachtens deze verordening ingevoerde procedures, met inbegrip van informatie over douanetoezicht, inbreuken, sancties en herstelmaatregelen.
2.
De Commissie stelt periodiek een verslag op over de in deze verordening geregelde taken waarvoor zij verantwoordelijk is, en neemt dit op in een samenvattend verslag met de uit hoofde van lid 1 door de lidstaten verstrekte informatie. Een samenvatting van het verslag zal aan het Europees Parlement en aan de Raad worden gezonden en op het internet worden gepubliceerd.
46 /PE 400.782
NL
3.
Ten aanzien van de krachtens de leden 1 en 2 verstrekte informatie vervullen de lidstaten en de Commissie de desbetreffende verplichtingen om het vertrouwelijke karakter van gegevens en het eigendomsrecht te beschermen. Artikel 22 Bijwerking van de bijlagen
1.
De lijst van chemische stoffen in bijlage I wordt door de Commissie op basis van de ontwikkelingen op het gebied van het communautair recht en van het verdrag ten minste jaarlijks opnieuw beoordeeld.
2.
Om te bepalen of definitieve regelgeving op communautair niveau een verbod of een strenge beperking inhoudt, wordt het effect van die maatregel op het niveau van de subcategorieën binnen de categorieën "bestrijdingsmiddelen" en "industriële chemische stoffen" beoordeeld. Indien een chemische stof op grond van de regelgeving in een van de subcategorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen wordt, wordt deze stof in bijlage I, deel 1, opgenomen. Om te bepalen of definitieve regelgeving op communautair niveau een verbod of een strenge beperking betreft, zodat de betrokken chemische stof voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt overeenkomstig artikel 10, wordt het effect van die maatregel op het niveau van de categorieën "bestrijdingsmiddelen" en "industriële chemische stoffen" beoordeeld. Indien een chemische stof op grond van de regelgeving in één of meer van de categorieën verboden of aan strenge beperkingen onderworpen wordt, wordt deze stof ook in bijlage I, deel 2, opgenomen.
3.
Het besluit over de opneming van chemische stoffen in bijlage I of over een eventuele wijziging van de vermelding van die stoffen wordt zo snel mogelijk genomen.
4.
De volgende maatregelen die beogen niet essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing ║: a)
maatregelen om een chemische stof aan de delen 1 of 2 van bijlage I toe te voegen overeenkomstig paragraaf 2, op grond van een regelgevingsmaatregel op communautair niveau;
b)
maatregelen om een onder Verordening (EG) nr. 850/2004 vallende stof in deel I van bijlage V toe te voegen;
c)
andere maatregelen tot wijziging van bijlage I, waaronder wijzigingen van bestaande vermeldingen;
d)
maatregelen om een stof waarvoor reeds een communautair exportverbod geldt in deel 2 van bijlage V toe te voegen;
e)
maatregelen tot wijziging van de bijlagen II, III, IV en VI;
f)
maatregelen tot wijziging van bestaande vermeldingen in bijlage V. PE 400.782\ 47
NL
Artikel 23 Technische richtsnoeren De Commissie stelt volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure technische richtsnoeren op om de dagelijkse toepassing van deze verordening te vergemakkelijken. Deze technische richtsnoeren worden in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd. Artikel 24 Comité 1.
De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 3 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
▌ Artikel 25 Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 304/2003 Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 304/2003 worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening. Artikel 26 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 17, lid 2, is echter van toepassing met ingang van [1 november 2007].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ║
Voor het Europees Parlement De Voorzitter 48 /PE 400.782
NL
Voor de Raad De Voorzitter
BIJLAGE I Deel 1. Lijst van chemische stoffen die aan de procedure van kennisgeving van uitvoer zijn onderworpen (Artikel 7) Er dient te worden opgemerkt dat voor chemische stoffen die in dit deel van de bijlage zijn vermeld en aan de PIC-procedure zijn onderworpen, de in artikel 7, leden 2, 3 en 4, opgenomen verplichtingen ten aanzien van de kennisgeving van uitvoer niet van toepassing zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 7, lid 6, onder b) en c), zijn vastgesteld. Deze chemische stoffen, die in de lijst hieronder worden aangeduid met het teken #, zijn gemakshalve ook in deel 3 van deze bijlage opgenomen. Ook dient te worden opgemerkt dat chemische stoffen die in dit deel van de bijlage zijn vermeld en vanwege de aard van de communautaire definitieve regelgeving in aanmerking komen voor PICkennisgeving, ook in deel 2 van deze bijlage zijn opgenomen. Deze chemische stoffen worden in de lijst hieronder aangeduid met het teken +. CHEMISCHE STOF
1,1,1-Trichloorethaan 1,2-Dibroomethaan (ethyleendibromide) # 1,2-Dichloorethaan (ethyleendichloride) # 1,3-dichloorpropeen (cis) ((Z)-1,3dichloorprop-1-een) 2-aminobutaan 2-Naftylamine (2aminonaftaleen) en de zouten daarvan + 2,4,5-T en de zouten en esters daarvan #
CAS-nummer
Einecsnummer
GN-code
Subcategorie*
Gebruiksbeperking**
71-55-6 106-93-4
200-756-3 203-444-5
2903 19 10 2903 31 00
i(2) p(1)-p(2)
v v-v
107-06-2
203-458-1
2903 15 00
p(1)-p(2) i(2)
v-v v
10061-01-5
233-195-8
2903 29 00
p(1)-p(2)
v-v
13952-84-6 91-59-8, 553-00-4, 612-52-2 en andere 93-76-5 en andere
237-732-7 202-080-4, 209-030-0, 210-313-6 en andere 202-273-3, 229-188-1 en andere 202-177-1 en andere
2921 19 80 2921 45 00
p(1)-p(2) i(1) i(2)
v-v v v
2918 91 00
p(1)-p(2)
v-v
2921 49 80,
i(1) i(2)
v v
i(1) i(2) p(1)-p(2) p(1)-p(2)
v v v-v v-v
p(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1) p(2)
sb-v v-v sb sb
Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
4-Aminobifenyl (pbifenylamine) en de zouten daarvan + 4-Nitrobifenyl +
92-67-1, 2113-61-3 en andere 92-93-3
202-204-7
2904 20 00
Acefaat + Acifluorfen Alachloor+ Aldicarb + Ametryn Amitraz + Arseenverbindingen Asbestvezels +:
30560-19-1 50594-66-6
250-241-2 256-634-5
2930 90 85 2916 39 00
15972-60-8 116-06-3 834-12-8 33089-61-1
240-110-8 204-123-2 212-634-7 251-375-4
2924 29 95 2930 90 85 2933 69 80 2925 29 00
1332-21-4
Zie PIC-circulaire op
Zie PIC-circulaire op PE 400.782\ 49
NL
Crocidoliet # Amosiet # Anthofylliet # Actinoliet # Tremoliet # Chrysotiel +
en andere 12001-28-4 12172-73-5 77536-67-5 77536-66-4 77536-68-6 12001-29-5 of 132207-32-0 1912-24-9 2642-71-9
2524 10 00 2524 90 00 2524 90 00 2524 90 00 2524 90 00 2524 90 00
i i i i i i
v v v v v v
217-617-8 220-147-6
2933 69 10 2933 99 90
p(1)-p(2) p(1)-p(2)
sb-v v-v
86-50-0 17606-31-4 71-43-2 92-87-5, 36341-27-2 en andere -
201-676-1
2933 99 90 2930 90 85 2902 20 00 2921 59 90
p(1) p(1)-p(2) i(2) i(1)-i(2) i(2)
v-v sb sb – v v
485-31-4
207-612-9
2916 19 50
p(1)-p(2) i(2)
v-v v
Cadmium en cadmiumverbindingen
7440-43-9 en andere
231-152-8 en andere
i(1)
sb
Cadusafos+ Calciferol Captafol #
95465-99-9 50-14-6 2425-06-1
n.v.t. 200-014-9 219-363-3
8107 3206 49 30 en andere 2930 90 85 2936 29 90 2930 50 00
p(1) p(1) p(1)-p(2)
v v-v
Carbaryl+(a) Carbofuran+ Tetrachloorkoolstof Carbosulfan+ Cartap Chinomethionaat Chloordecon Chloordimeform #
63-25-2 1563-66-2 56-23-5 55285-14-8 15263-53-3 2439-01-2 143-50-0 6164-98-3
200-555-0 216-353-0 200-262-8 259-565-9
p(1)-p(2) p(1) i(2) p(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(2) p(1)-p(2)
v-v
219-455-3 205-601-3 228-200-5
2924 29 95 2932 99 85 2903 14 00 2932 99 85 2930 20 00 2934 99 90 2914 70 00 2925 21 00
Chloorfenapyr + Chloorfenvinfos Chloormefos Chloorbenzilaat #
122453-73-0 470-90-6 24934-91-6 510-15-6
207-432-0 246-538-1 208-110-2
2933 99 90 2919 90 90 2930 90 85 2918 18 00
p(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1)-p(2)
v v-v v-v v-v
Chloroform Chlozolinaat + Cholecalciferol Cumafuryl Creosoot en aan creosoot verwante stoffen
67-66-3 84332-86-5 67-97-0 117-52-2 8001-58-9 61789-28-4 84650-04-4 90640-84-9 65996-91-0 90640-80-5 65996-85-2 8021-39-4 122384-78-5 535-89-7 21725-46-2
200-663-8 282-714-4 200-673-2 204-195-5 232-287-5 263-047-8 283-484-8 292-605-3 266-026-1 292-602-7 266-019-3 232-419-1 310-191-5 208-622-6 244-544-9
2903 13 00 2934 99 90 2936 29 90 2932 29 85 2707 91 00
i(2) p(1)-p(2) p(1) p(1)-p(2)
v v-v v v-v
i(2)
v
p(1) p(1)-p(2)
v v-v
Atrazine + Azinfos-ethyl Azinfosmethyl Bensultap Benzeen (1) Benzidine en de zouten daarvan + Benzidinederivaten + Binapacryl #
200-753-7 202-199-1, 252-984-8 en andere -
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ v v-v v-v sb v-v
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Crimidine Cyanazine 50 /PE 400.782
NL
3807 00 90
2933 59 95 2933 69 80
Cyhalothrin DBB (di-μ-oxo-di-Nbutylstanniohydroxybo raan/2,2-dibutyl1,3,2,4dioxastannaboretaan4-ol) Diazinon(a) Dichloorvos(a) Dicofol met < 78% p,p′-dicofol of 1 g/kg DDT en aan DDT verwante verbindingen + Dimethenamid+ Dinitro-ortho-kresol (DNOC) en de zouten daarvan (zoals het ammonium-, het kalium- en het natriumzout) # Dinobuton Dinoseb en de zouten en esters daarvan # Dinoterb + Diuron Stuifpoederformuleringen die een combinatie bevatten van:
68085-85-8 75113-37-0
268-450-2 401-040-5
2926 90 95 2931 00 95
p(1) i(1)
v v
333-41-5 62-73-7 115-32-2
206-373-8 200-547-7 204-082-0
2933 59 10 2919 90 90 2906 29 00
p(1) p(1) p(1)-p(2)
v
87674-68-8 534-52-1 2980-64-5 5787-96-2 2312-76-7
n.v.t. 208-601-1 221-037-0 219-007-7
2934 99 90 2908 99 90
p(1) p(1)-p(2)
v v-v
973-21-7 88-85-7 en andere
213-546-1 201-861-7 en andere
2920 90 10 2908 91 00 2915 36 00
p(1)-p(2) p(1)-p(2) i(2)
v-v v-v v
1420-07-1
215-813-8
p(1)-p(2)
v-v
330-54-1
006-015-00
2908 99 90 2924 21 90 3808 99 90
p(1)
v
v-v
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ 17804-35-2 1563-66-2 137-26-8
241-775-7 216-353-0 205-286-2
2933 99 90 2932 99 85 2930 30 00
p(1) p(2)
v v
Endosulfan + Ethion Ethyleenoxide (oxiraan) # Fenitrothion(a) Fenpropathrin Fenthion + Fentinacetaat + Fentinhydroxide + Fenvaleraat Ferbam Fluoraceetamide #
115-29-7 563-12-2 75-21-8
204-079-4 209-242-3 200-849-9
2920 90 85
p(1) p(1)-p(2) p(1)
v v-v v
122-14-5 39515-41-8 55-38-9 900-95-8 76-87-9 51630-58-1 14484-64-1 640-19-7
204-524-2 254-485-0 200-231-9 212-984-0 200-990-6 257-326-3 238-484-2 211-363-1
2920 19 00 2926 90 95
p(1) p(1)-p(2) p(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1) p(1)-p(2) p(1)
v v-v sb v-v v-v v v-v v
Flurenol Furathiocarb Haloxyfop-R+(a) (Haloxyfop-P methylester) HCH (hexachloorcyclo-
467-69-6 65907-30-4 95977-29-0 (72619-32-0)
207-397-1 265-974-3 n.v.t. (406-250-0)
2918 19 85 2932 99 85 2933 39 99 (2933 39 99)
p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1)
v-v v-v v
608-73-1
210-168-9
2903 51 00
p(1)-p(2)
v-sb
7% of meer benomyl, 10% of meer carbofuran en 15% of meer thiram #
Zie PIC-circulaire op www.pic.int/
2930 90 85 2910 10 00
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ 2930 90 85 2931 00 95 2931 00 95 2926 90 95 2930 20 00 2924 12 00
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ PE 400.782\ 51
NL
hexaan) (mengsel van isomeren) # Hexachloorethaan Hexazinon Iminoctadine Isoxathion Lindaan (γ-HCH) #
67-72-1 51235-04-2 13516-27-3 18854-01-8 58-89-9
200-666-4 257-074-4 236-855-3 242-624-8 200-401-2
2903 19 80 2933 69 80 2925 29 00 2934 99 90 2903 51 00
i(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1) p(1)-p(2)
sb v-v v-v v v-sb
Malathion(a) a) Maleïnehydrazide en de zouten daarvan, met uitzondering van de choline-, kalium- en natriumzouten; b) Choline-, kaliumen natriumzouten van maleïnehydrazide met meer dan 1 mg vrij hydrazine/kg, uitgedrukt op basis van het zuurequivalent Kwikverbindingen, inclusief anorganische kwikverbindingen, alkylkwikverbindingen en alkyloxyalkyl- en arylkwikverbindingen # Methamidofos (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 600 g werkzame stof/l) # Methidathion Methylparathion + #
121-75-5 123-33-1
204-497-7 204-619-9
2930 90 85 2933 99 90
p(1) p(1)
v v
61167-10-0, 51542-52-0, 28330-26-9
257-261-0, 248-972-7
2933 99 90
p(1)-p(2)
v - sb
950-37-8 298-00-0
Metoxuron Monocrotofos # Monolinuron Monomethyldibroomdifenylmethaan Handelsnaam: DBBT+ Monomethyldichloordifenylmethaan Handelsnaam: Ugilec 121 of Ugilec 21 + Monomethyltetrachloordifenylmethaan Handelsnaam: Ugilec 141 +
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
10112-91-1, 21908-53-2 en andere
10265-92-6
233-307-5, 244-654-7 en andere
233-606-0
2852 00 00
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
2930 50 00 3808 50 00
p(2)
v
213-449-4 206-050-1
2934 99 90 2920 11 00
p(1)-p(2) p(1)-p(2)
v-v v-v
19937-59-8 6923-22-4
243-433-2 230-042-7
2924 21 90 2924 12 00
p(1)-p(2) p(1)-p(2)
v-v v-v
1746-81-2 99688-47-8
217-129-5 401-210-1
2928 00 90 2903 69 90
p(1) i(1)
v v
400-140-6
2903 69 90
i(1)-i(2)
v-v
278-404-3
2903 69 90
i(1)-i(2)
v-v
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
52 /PE 400.782
NL
-
76253-60-6
Monuron Nitrofeen + Nonylfenolen C6H4(OH)C9H19 +
Nonylfenolethoxylaten (C2H4O)nC15H24O +
Octabroomdifenylether + Omethoaat Oxydemeton-methyl+ Parathion #
150-68-5 1836-75-5 25154-52-3 (fenol, nonyl-), 84852-15-3 (fenol, 4nonyl-, vertakt) 11066-49-2 (isononylfenol), 90481-04-2, (fenol, nonyl-, vertakt), 104-40-5(pnonylfenol) en andere 9016-45-9, 26027-38-3, 68412-54-4, 37205-87-1, 127087-87-0 en andere 32536-52-0
205-766-1 217-406-0 246-672-0,
2924 21 90 2909 30 90 2907 13 00
p(1) p(1)-p(2) i(1)
v v-v sb
3402 13 00
i(1) p(1)-p(2)
sb v-v
251-087-9
2909 30 38
i(1)
sb
1113-02-6
214-197-8
p(1)-p(2)
v-v
301-12-2 56-38-2
206-110-7 200-271-7
2930 90 85 2930 90 85 2920 1100
p(1) p(1)-p(2)
v v-v
1114-71-2 32534-81-9
214-215-4 251-084-2
2930 20 00 2909 30 31
p(1)-p(2) i(1)
v-v sb
87-86-5 en andere
201-778-6 en andere
2908 11 00 2908 19 00 en andere
p(1)-p(2)
v-sb
1763-23-1 2795-39-3 en andere
n.v.t.
2904 90 20 2904 90 20 en andere
i(1)
sb
52645-53-1
258-067-9
2916 20 00
p(1)
v
2310-17-0 13171-21-6 (mengsel, (E)en (Z)isomeren) 23783-98-4 ((Z)-isomeer) 297-99-4 ((E)-isomeer) 13654-09-6 36355-01-8 27858-07-7
218-996-2 236-116-5
2934 99 90 2924 12 00 3808 50 00
p(1) p(1)-p(2)
v v-v
2903 69 90 en andere
i(1)
284-325-5
234-284-4 291-844-0 203-199-4 en andere
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ Pebulaat Pentabroomdifenylether + Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan # Perfluoroctaan sulfonaat (PFOS) C8F17SO2X (X=OH, metaalzout(O-M+), halogenide, amide en andere derivaten zoals polymeren+(b) Permethrin Phosalon+ Fosfamidon (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 1000 g werkzame stof/l) # Polybroombifenylen (PBB's) #
237-137-2 252-994-2 248- 696-7
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
sb
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ PE 400.782\ 53
NL
en andere 61788-33-8
262-968-2
2903 69 90
i(1)
v
122-42-9 13457-18-6 82-68-8 507-60-8 122-34-9 57-24-9 117-18-0 13071-79-9 78-00-2
204-542-0 236-656-1 201-435-0 208-077-4 204-535-2 200-319-7 204-178-2 235-963-8 201-075-4
2924 29 95 2933 59 95 2904 90 85 2938 90 90 2933 69 10 2939 99 00 2904 90 85 2930 90 85 2931 00 95
p(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1) p(1) p(1) p(1) -p(2) p(1)-p(2) i(1)
v v-v v-v v sb v v-v v-v sb
Tetramethyllood #
75-74-1
200-897-0
2931 00 95
i(1)
sb
Thalliumsulfaat Thiocyclam Thiodikarb+(a) Triazofos Trichloorfon+(a) Tridemorf Triorganotinverbindingen + Tris (2,3-dibroompropyl)fosfaat # Trisaziridinylfosfineoxide (1,1′,1″fosforyltriaziridine) + Vamidothion Vinchlozolin Zineb
7446-18-6 31895-22-4 59669-26-0 24017-47-8 52-68-6 24602-86-6 -
231-201-3 250-859-2 261-848-7 245-986-5 200-149-3 246-347-3 -
2833 29 90 2934 99 90 2930 90 85 2933 99 90 2931 00 95 2934 99 90 2931 00 95 en andere
p(1) p(1)-p(2) p(1) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(1)-p(2) p(2) i(2)
v v-v v v-v v-v v-v sb sb
126-72-7
204-799-9
2919 10 00
i(1)
sb
545-55-1
208-892-5
2933 99 90
i(1)
sb
2275-23-2 50471-44-8 12122-67-7
218-894-8 256-599-6 235-180-1
2930 90 85 2934 99 90 2930 20 00 of 3824 90 97
p(1)-p(2) p(1) p(1)
v-v v v
Polychloorterfenylen (PCT's) # Profam Pyrazofos + Quintozeen + Scilliroside Simazine + Strychnine Tecnazeen + Terbufos Tetraethyllood #
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/ Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
Zie PIC-circulaire op
www.pic.int/
*
Subcategorie: p(1) = bestrijdingsmiddel in de groep gewasbeschermingsmiddelen, p(2) = andere bestrijdingsmiddelen met inbegrip van biociden, i(1) = industriële chemische stof voor beroepsmatig gebruik, i(2) = industriële chemische stof voor gebruik door het publiek.
**
Gebruiksbeperking volgens de communautaire subcategorie(ën)): sb = strenge beperking, v = verbod.
(1 )
Met uitzondering van motorbrandstoffen die onder Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz.58) vallen.
wetgeving
(voor
CAS-nummer Registratienummer van Chemical Abstract Service #
Chemische stof die geheel of gedeeltelijk onder de PIC-procedure valt.
+
Chemische stof die voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt.
(a)
Te vermelden met ingang van 19 december 2007.
(b)
Te vermelden met ingang van 27 juni 2008.
54 /PE 400.782
NL
de
betrokken
PE 400.782\ 55
NL
DEEL 2: LIJST VAN CHEMISCHE STOFFEN DIE VOOR PIC-KENNISGEVING IN AANMERKING KOMEN (Artikel 10) Deze lijst bevat chemische stoffen die voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen. In het algemeen zijn geen chemische stoffen opgenomen die al aan de PIC-procedure zijn onderworpen; deze worden in deel 3 van deze bijlage vermeld. Chemische stof 2-Naftylamine (2aminonaftaleen) en de zouten daarvan 4-Aminobifenyl (pbifenylamine) en de zouten daarvan 4-Nitrobifenyl Acefaat Alachloor Aldicarb Amitraz Asbestvezels: Chrysotiel Atrazine Benzidine en de zouten daarvan Benzidinederivaten Cadusafos Carbaryl Carbofuran Carbosulfan Chloorfenapyr Chlozolinaat Dicofol met < 78% p,p′dicofol of 1 g/kg DDT en aan DDT verwante verbindingen Dimethenamid Dinoterb Endosulfan Fenthion Fentinacetaat Fentinhydroxide Haloxyfop-R (Haloxyfop-P methylester) 56 /PE 400.782
NL
CASnummer
Einecsnummer
Categorie*
GN-code
Gebruiksbeperking**
91-59-8, 553-00-4, 612-52-2 en andere 92-67-1, 2113-61-3 en andere
202-080-4, 209-030-0, 210-313-6 en andere 202-177-1 en andere
2921 45 00
i
v
2921 49 80
i
v
92-92-3 30560-19-1 15972-60-8 116-06-3 33089-61-1 12001-29-5 of 132207-32-0
202-204-7 250-241-2 240-110-8 204-123-2 251-375-4
2904 20 00 2930 90 85 2924 29 95 2930 90 85 2925 29 00
i p p p p
v v v sb sb
2524 90 00
i
v
1912-24-9 92-87-5, 36341-27-2 en andere -
217-617-8 202-199-1, 252-984-8 en andere -
2933 69 10 2921 59 90
p i
sb sb
95465-99-9 63-25-2 1563-66-2 55285-14-8 122453-73-0 84332-86-5 115-32-3
n.v.t. 200-555-0 216-353-0 259-565-9 282-714-4 204-082-0
2930 90 85 2924 29 95 2932 99 85 2932 99 85 2933 99 90 2934 99 90 2906 29 00
p p p p p p p
v v v v sb v v
87674-68-8 1420-07-1 115-29-7 55-38-9 900-95-8 76-87-9 95977-29-0 (72619-32-0)
n.v.t. 215-813-8 204-079-4 200-231-9 212-984-0 200-990-6 n.v.t. (406-250-0)
2934 99 90 2908 90 90 2920 90 85 2930 90 85 2931 00 95 2931 00 95 2933 39 99 (2933 39 99)
p p p p p p p
v v v sb v v v
Methylparathion # Monomethyldibroomdifenylmethaan Handelsnaam: DBBT Monomethyldichloordifenylmethaan Handelsnaam: Ugilec 121 of Ugilec 21 Monomethyltetrachloordifenylmethaan Handelsnaam: Ugilec 141 Nitrofeen Nonylfenolen C6H4(OH)C9H19
Nonylfenolethoxylaten (C2H4O)nC15H24O
Octabroomdifenylether Oxydemeton-methyl Pentabroomdifenylether Perfluoroctaan sulfonaat (PFOS)C8F17SO2X (X=OH, metaalzout(OM+), halogenide, amide en andere derivaten zoals polymeren Phosalon Pyrazofos Quintozeen Simazine Tecnazeen Thiodikarb Trichloorfon Triorganotinverbindingen, met name tributyltinverbindingen, waaronder bis(tributyltin)oxide
298-00-0 99688-47-8
206-050-1 401-210-1
2920 11 00 2903 69 90
p i
v v
-
400-140-6
2903 69 90
i
v
76253-60-6
278-404-3
2903 69 90
i
v
1836-75-5 25154-52-3 (fenol, nonyl-), 84852-15-3 (fenol, 4-nonyl-, vertakt), 11066-49-2 (isononylfenol), 90481-04-2, (fenol, nonyl-, vertakt), 104-40-5 (pnonylfenol) en andere 9016-45-9, 26027-38-3, 68412-54-4, 37205-87-1, 127087-87-0 en andere 32536-52-0 301-12-2 32534-81-9 1763-23-1 2795-39-3
217-406-0 246-672-0,
2909 30 90 2907 13 00
p i
v sb
3402 13 00
i p
sb v
2909 30 38 2930 90 85 2909 30 31 2904 90 20 2904 90 20
i p i
sb v sb
i
sb
284-325-5 234-284-4 291-844-0 203-199-4 en andere
251-087-9 206-110-7 251-084-2 n.v.t.
en andere
en andere
2310-17-0 13457-18-6 82-68-8 122-34-9 117-18-0
218-996-2 236-656-1 201-435-0 204-535-2 204-178-2
2934 99 99 2933 59 95 2904 90 85 2933 69 10 2904 90 85
p p p p p
v v v sb v
59669-26-0 52-68-6 56-35-9 en andere
261-848-7 200-149-3 200-268-0 en andere
2930 90 85 2931 00 95 2931 00 95 en andere
p p p
v v sb
PE 400.782\ 57
NL
*
Categorie: p = bestrijdingsmiddel, i = industriële chemische stof. Gebruiksbeperking (voor de betrokken categorie(ën)): sb = strenge beperking, v = verbod. CAS-nummer ║ registratienummer van de Chemical Abstract Service. # Chemische stof die geheel of gedeeltelijk onder de internationale PIC-procedure valt. **
DEEL 3: LIJST VAN CHEMISCHE STOFFEN DIE KRACHTENS HET VERDRAG VAN ROTTERDAM ONDER DE PIC-PROCEDURE VALLEN (Artikelen 12 en 13) (De vermelde categorieën zijn dezelfde als die in het verdrag) Chemische stof
HS Code Pure Substance
HS Code Mixtures, Preparations containing substance 3808.50
Categorie
2,4,5-T en de zouten en esters daarvan Aldrin* Binapacryl Captafol Chloordaan* Chloordimeform Chloorbenzilaat DDT* Dieldrin* Dinitro-ortho-kresol (DNOC) en de zouten daarvan (zoals het ammonium-, het kaliumen het natriumzout) Dinoseb en de zouten en esters daarvan 1,2-Dibroomethaan (EDB) Ethyleendichloride (1,2dichloorethaan) Ethyleenoxide
93-76-5 #
2918.91
309-00-2 485-31-4 2425-06-1 57-74-9 6164-98-3 510-15-6 50-29-3 60-57-1 534-52-1, 2980-645, 5787-96-2, 231276-7 88-85-7 #
2903.52 2916.36 2930.50 2903.52 2925.21 2918.18 2903.62 2910.40 2908.99
3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.91 3808.92 3808.93
Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel
2908.91
3808.50
Bestrijdingsmiddel
106-93-4 107-06-2
2903.31 2903.15
3808.50 3808.50
Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel
75-21-8
2910.10
Bestrijdingsmiddel
Fluoraceetamide HCH (mengsel van isomeren) Heptachloor* Hexachloorbenzeen* Lindaan Kwikverbindingen, met inbegrip van anorganische kwikverbindingen, alkylkwikverbindingen en alkyloxyalkyl- en arylkwikverbindingen
640-19-7 608-73-1 76-44-8 118-74-1 58-89-9 Zie ook: http://pic.int/en/CA SNumbers/mercury %20compounds%2 0CAS%20numbers. pdf
2924.12 2903.51 2903.52 2903.62 2903.51 2852.00
3808.50 3824.81 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50 3808.50
58 /PE 400.782
NL
Relevant(e) CASnummer(s)
Bestrijdingsmiddel
Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel
Monocrotofos Parathion Pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan
6923-22-4 56-38-2 87-86-5 #
2924.14 2920.11 2908.11 2908.19
Toxafeen* Stuifpoeder-formuleringen die een combinatie bevatten van:
8001-35-2
-
3808.50 3808.50 3808.50 3808.91 3808.92 3808.93 3808.94 3808.99 3808.50 3808.92
10265-92-6
2930.50
3808.50
Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering
298-00-0
2920.11
3808.50
Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering
2924.12
3808.50
Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering
2524.10 2524.90
6811.40 6812.91 6812.92 6812.93 6812.99
Industriële chemische stof
7% of meer benomyl, 10% of meer carbofuran en 15% of meer thiram Methamidofos (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 600 g werkzame stof/l) Methylparathion (emulgeerbare concentraten (EC) met 19,5% of meer werkzame stof en poeder met 1,5% of meer werkzame stof) Fosfamidon (oplosbare vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 1000 g werkzame stof/l)
17804-35-2 1563-66-2 137-26-8
(mengsel, (E)- en (Z)isomeren)
13171-21-6
((Z)-isomeer)
23783-98-4
((E)-isomeer)
297-99-4
Asbestvezels:
Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel Bestrijdingsmiddel
Bestrijdingsmiddel Zeer gevaarlijke bestrijdingsmiddelformulering
6813.20 Crocidoliet
12001-28-4
2524.10
Actinoliet Anthofylliet Amosiet
77536-66-4 77536-67-5 12172-73-5
2524.90 2524.90 2524.90
6812.91 6812.92 6812.93
Industriële chemische stof Industriële chemische stof PE 400.782\ 59
NL
Tremoliet Polybroombifenylen (PBB's)
77536-68-6
- (hexa)
36355-01-8
- (octa)
27858-07-7
- (deca) Polychloorbifenylen (PCB's)*
6812.99 Industriële chemische stof
-
3824.82
13654-09-6 1336-36-3
-
3824.82
Polychloorterfenylen (PCT's)
61788-33-8
-
3824.82
Tetraethyllood
78-00-2
2931.00
3811.11
Tetramethyllood
75-74-1
2931.00
3811.11
Tris(2,3dibroompropyl)fosfaat
126-72-7
2919.10
3824.93
Industriële chemische stof Industriële chemische stof Industriële chemische stof Industriële chemische stof Industriële chemische stof
*
Voor deze stoffen geldt een uitvoerverbod overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, lid 2, en bijlage V van de verordening.
#
Alleen de CAS-nummers van de oorspronkelijke verbindingen zijn vermeld.
60 /PE 400.782
NL
2524.90
BIJLAGE II KENNISGEVING VAN EEN VERBODEN OF AAN STRENGE BEPERKINGEN ONDERWORPEN CHEMISCHE STOF AAN HET SECRETARIAAT VAN HET VERDRAG Vereiste informatie voor kennisgevingen krachtens artikel 10 De kennisgeving omvat: 1.
eigenschappen, identificatie en toepassingen: a)
de gangbare naam;
b)
de chemische naam volgens een internationaal erkende nomenclatuur (bijvoorbeeld van de International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC)), indien beschikbaar;
c)
de handelsnamen en namen van preparaten;
d)
codenummers: het nummer van de Chemical Abstracts Service (CAS), de douanecode van het geharmoniseerde systeem en andere nummers;
e)
informatie over de indeling in een gevarencategorie indien voor de chemische stof eisen inzake de indeling gelden;
f)
de toepassing(en) van de chemische stof: in de Europese Unie, elders (voorzover bekend);
g) 2.
de fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen;
definitieve regelgeving: a)
specifieke informatie over de definitieve regelgeving: i)
een samenvatting van de definitieve regelgeving;
ii)
de referentie van het regelgevingsdocument;
iii)
de datum van inwerkingtreding van de definitieve regelgeving;
iv)
een vermelding of de definitieve regelgeving al dan niet op basis van een evaluatie van de risico's of gevaren is vastgesteld en, zo ja, informatie over deze evaluatie met een referentie van de betrokken documentatie;
v)
redenen voor de definitieve regelgeving die verband houden met de gezondheid van de mens, met inbegrip van de gezondheid van consumenten en werknemers, of het milieu;
PE 400.782\ 61
NL
vi)
b)
de categorie(ën) waarvoor de definitieve regelgeving is vastgesteld en per categorie: i)
de op grond van de definitieve regelgeving verboden toepassing(en);
ii)
de nog niet verboden toepassing(en);
iii)
een raming van de hoeveelheden van de chemische stof die worden geproduceerd, ingevoerd, uitgevoerd en gebruikt, indien beschikbaar;
c)
een indicatie, voorzover mogelijk, of de definitieve regelgeving ook voor andere staten en regio's van nut kan zijn;
d)
overige relevante informatie zoals: i)
een beoordeling van de sociaal-economische effecten van de definitieve regelgeving;
ii)
informatie over alternatieven en de risico's daarvan, indien beschikbaar, zoals:
62 /PE 400.782
NL
een overzicht van de gevaren en risico's van de chemische stof voor de gezondheid van de mens, met inbegrip van de gezondheid van consumenten en werknemers, of het milieu en de verwachte effecten van de definitieve regelgeving;
–
strategieën voor geïntegreerde plaagbestrijding;
–
industriële methoden en processen, waaronder schonere technologie.
BIJLAGE III KENNISGEVING VAN UITVOER Vereiste informatie krachtens artikel 7 1.
2.
3.
4.
De identiteit van de uit te voeren stof: a)
de naam volgens de nomenclatuur van de International Union of Pure and Applied Chemistry;
b)
andere benamingen (zoals de ISO-naam, gangbare namen, handelsnamen en afkortingen);
c)
het Einecs-nummer en het CAS-nummer;
d)
het CUS-nummer (volgens de Europese douanelijst van chemische stoffen) en de code van de gecombineerde nomenclatuur;
e)
de voornaamste verontreinigingen van de stof, indien deze met name relevant zijn.
De identiteit van het uit te voeren preparaat: a)
de handelsnaam of omschrijving van het preparaat;
b)
voor elk van de in bijlage I opgenomen stoffen het percentage en de bij punt 1 bedoelde gegevens;
c)
het CUS-nummer (volgens de Europese douanelijst van chemische stoffen) en de code van de gecombineerde nomenclatuur.
Identiteit van het uit te voeren artikel: a)
handelsnaam en omschrijving van het artikel;
b)
voor elk van de in bijlage I opgenomen stoffen het percentage en de bij punt 1 bedoelde gegevens.
Informatie over de uitvoer: a)
het land van bestemming;
b)
het land van herkomst;
c)
de verwachte datum van eerste uitvoer dit jaar;
d)
de geraamde hoeveelheid van de chemische stof die dit jaar naar het betrokken land zal worden uitgevoerd;
PE 400.782\ 63
NL
5.
e)
het voorgenomen gebruik in het land van bestemming, indien bekend, met informatie over de categorie(ën) uit hoofde van het Verdrag van Rotterdam waaronder het gebruik valt;
f)
de naam, het adres en andere relevante gegevens van de importeur of het importbedrijf;
g)
de naam, het adres en andere relevante gegevens van de exporteur of het exportbedrijf.
Aangewezen nationale instanties: a)
de naam, het adres, het telefoon- en telexnummer, het faxnummer of het e-mailadres van de aangewezen instantie in de Europese Unie, waar nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen;
b)
de naam, het adres, het telefoon- en telexnummer, het faxnummer of het e-mailadres van de aangewezen instantie in het invoerende land.
6.
Informatie over te nemen voorzorgsmaatregelen, met inbegrip van de gevaren- en risicocategorie en veiligheidsaanbevelingen.
7.
Een overzicht van de fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen.
8.
Toepassing van de chemische stof in de Europese Unie: a)
toepassingen, categorie(ën) in het kader van het Verdrag van Rotterdam en communautaire subcategorie(ën) waarvoor beperkende maatregelen (verbod of strenge beperking) gelden;
b)
toepassingen waarvoor de chemische stof niet aan strenge beperkingen onderworpen of verboden is; (gebruikscategorieën en -subcategorieën zoals gedefinieerd in bijlage I bij de verordening);
c)
een raming van de hoeveelheden van de chemische stof die worden geproduceerd, ingevoerd, uitgevoerd en gebruikt, indien beschikbaar.
9.
Informatie over voorzorgsmaatregelen ter vermindering van de blootstelling aan en emissie van de chemische stof.
10.
Een overzicht van de beperkende voorschriften en de redenen daarvoor.
11.
Een overzicht van de in bijlage II, punt 2, onder a), c) en d), bedoelde informatie.
12.
Aanvullende informatie die door de uitvoerende partij wordt verstrekt omdat deze van belang wordt geacht, of nadere informatie, zoals gespecificeerd in bijlage II, op verzoek van de invoerende partij.
64 /PE 400.782
NL
BIJLAGE IV DOOR DE AANGEWEZEN NATIONALE INSTANTIES VAN DE LIDSTATEN KRACHTENS ARTIKEL 9 AAN DE COMMISSIE TE VERSTREKKEN INFORMATIE 1.
Een overzicht van de hoeveelheden onder bijlage I vallende chemische stoffen (in de vorm van stoffen, preparaten en voorwerpen) die tijdens het voorgaande jaar zijn uitgevoerd: a)
het jaar waarin uitvoer plaatsvond;
b)
een tabel met een overzicht van hoeveelheden uitgevoerde chemische stoffen (in de vorm van stoffen, preparaten en voorwerpen), zoals hieronder is aangegeven. Chemische stof
Invoerend land
Hoeveelheid
… … …
2.
Een lijst van de importeurs Chemische stof
Invoerend land
Importeur of importbedrijf
Adres en andere relevante gegevens van de importeur of het importbedrijf
PE 400.782\ 65
NL
BIJLAGE V CHEMISCHE STOFFEN EN ARTIKELEN WAARVOOR EEN UITVOERVERBOD GELDT (Artikel 14) Deel 1 Persistente organische verontreinigende stoffen zoals opgesomd in de bijlagen A en B bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen overeenkomstig de daarin vervatte bepalingen. Beschrijving van chemische stof/artikel waarvoor een uitvoerverbod geldt ▌ ▌
Eventuele bijkomende details (bv. naam van de chemische stof, Einecs-nummer, CASnummer, enz.) ▌ Aldrin
Einecs-nr. 206-215-8, CAS-nr. 309-00-2, GN-code 2903 52 00
Chloordaan
Einecs-nr. 200-349-0, CAS-nr. 57-74-9, GN-code 2903 52 00
Dieldrin
Einecs-nr. 200-484-5, CAS-nr. 60-57-1, GN-code 2910 40 00
DDT (1,1,1-trichloor- Einecs-nr. 200-024-3, 2,2-bis(pCAS-nr. 50-29-3, chloorfenyl)ethaan GN-code 2903 62 00
66 /PE 400.782
NL
Endrin
Einecs-nr. 200-775-7, CAS-nr. 72-20-8, GN-code 2910 90 00
Heptachloor
Einecs-nr. 200-962-3, CAS-nr. 76-44-8, GN-code 2903 52 00
Hexachloorbenzeen
Einecs-nr. 200-273-9, CAS-nr. 118-74-1, GN-code 2903 62 00
Mirex
Einecs-nr. 219-196-6, CAS-nr. 2385-85-5, GN-code 2903 59 80
Toxafeen (camfechloor)
Einecs-nr. 232-283-3, CAS-nr. 8001-35-2, GN-code 3808 50 00
Polychloorbifenylen (PCB's)
Einecs-nr. 215-648-1 en andere, CAS-nr. 1336-36-3 en andere, GN-code 2903 69 90
Deel 2 Andere chemische stoffen dan persistente organische verontreinigende stoffen zoals opgesomd in de bijlagen A en B bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen overeenkomstig de daarin vervatte bepalingen. A. Beschrijving van chemische stof/artikel B. Eventuele bijkomende details (bv. naam waarvoor een uitvoerverbod geldt van de chemische stof, Einecs-nummer, CASnummer, enz.) C.
Kwikhoudende cosmetische zeep
D. GN-codes 3401 11 00, 3401 19 00, 3401 20 10, 3401 20 90, 3401 30 00
PE 400.782\ 67
NL
BIJLAGE VI LIJST VAN DE PARTIJEN BIJ HET VERDRAG DIE INFORMATIE VEREISEN OVER HET TRANSITOVERVOER VAN CHEMISCHE STOFFEN DIE ONDER DE PICPROCEDURE VALLEN (Artikel 15 van de verordening)
Land
Vereiste informatie
PE 400.782\ 69
NL
Commission Declaration concerning the status of mercury and arsenic under the PIC Regulation
The Commission underlines that in accordance with Article 22(3) of Regulation (EC) 304/2003 if metallic arsenic is banned or severely restricted in the Community, a proposal would be made to adapt the relevant annex. It further notes that work is ongoing in the Council and Parliament on a proposal for an export ban on mercury out of the Community, thus going beyond the prior informed consent requirement in the Rotterdam Convention and the EC Regulation implementing it.
___________________
70 /PE 400.782
NL
P6_TA-PROV(2008)0006 Toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (COM(2007)0159 – C6-0104/2007 – 2007/0054(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0159), – gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 42 en 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0104/2007), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0515/2007), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 400.782\ 71
NL
P6_TC1-COD(2007)0054 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308, Gezien het voorstel van de Commissie║, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité26, Na raadpleging van het Comité van de Regio's║, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag27, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Naar aanleiding van wijzigingen in de wetgeving van bepaalde lidstaten moeten bepaalde bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen28 worden aangepast.
(2)
Verordening (EEG) nr. 1408/71 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(3)
Om de nodige maatregelen te nemen op het gebied van de sociale zekerheid van nietwerknemers voorziet het Verdrag niet in andere bevoegdheden dan die welke zijn vervat in artikel 308,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
26 27 28
Advies van 25 oktober 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 15 januari 2008. PB L 149 van 5.7.1971. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1992/2006 (PB L 392 van 30.12.2006, blz. 1).
72 /PE 400.782
NL
Artikel 1 De bijlagen I, II, II bis, III, IV, VI en VIII bij Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ║
Voor het Europees Parlement De Voorzitter
Voor de Raad De Voorzitter
PE 400.782\ 73
NL
BIJLAGE De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1408/71 worden als volgt gewijzigd: 1.
In bijlage I, deel I, wordt de rubriek "J. IERLAND" vervangen door: "║
2.
1.
Als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt degene die verplicht of vrijwillig verzekerd is overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 12, 24 en 70 van de geconsolideerde wet op de sociale bescherming van 2005 (Social Welfare Consolidation Act 2005).
2.
Als zelfstandige in de zin van artikel 1, onder a), ii), van de verordening wordt aangemerkt degene die verplicht of vrijwillig verzekerd is overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 20 en 24 van de gconsolideerde wet op de sociale bescherming van 2005 (Social Welfare Consolidation Act 2005)."
In bijlage I, deel II, wordt de rubriek "J. IERLAND" vervangen door: "║ Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen bij ziekte en moederschap op grond van de verordening, wordt onder "gezinslid" verstaan een ieder die voor de toepassing van de Health Acts (volksgezondheidswetgeving) van 1947 tot en met 2004 wordt aangemerkt als persoon ten laste van de werknemer of de zelfstandige."
3.
In bijlage I, deel II, wordt de rubriek "P. HONGARIJE" vervangen door: "║ Voor de vaststelling van het recht op verstrekkingen overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, van de Verordening wordt onder "gezinslid" verstaan een echtgenoot of kind ten laste in de zin van artikel 685, onder b), van het Burgerlijk Wetboek."
PE 400.782\ 75
NL
4.
In bijlage II, deel I, wordt de rubriek "I. FRANKRIJK" vervangen door: "║ Aanvullende uitkeringsstelsels voor zelfstandigen in handwerks-, industriële of commerciële beroepen of de vrije beroepen, aanvullende ouderdomspensioenregelingen voor zelfstandigen in de vrije beroepen, aanvullende invaliditeits- of overlijdensverzekeringen voor zelfstandigen in de vrije beroepen, en aanvullende ouderdomspensioenregelingen voor artsen en andere werkers in de gezondheidszorg die in dienstverband werkzaam zijn, als respectievelijk bedoeld in de artikelen L 615-20, L 644-1, L 644-2, L 645-1 en L 723-14 van het Wetboek van Sociale Zekerheid."
5.
In bijlage II, deel II, wordt de rubriek "T. POLEN" vervangen door: "║ Eenmalige geboortetoelage (Wet inzake gezinstoeslagen)."
6.
In bijlage II bis wordt de rubriek "J. IERLAND" vervangen door: "║ a)
Uitkering voor werkzoekenden (geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming, deel drie, hoofdstuk 2);
b)
Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend overheidspensioen (geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming, deel drie, hoofdstuk 4);
c)
Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwenpensioen en niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwnaarspensioen (geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming, deel drie, hoofdstuk 6);
d)
Uitkering voor gehandicapten (geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming, deel drie, hoofdstuk 10);
e)
Mobiliteitstoelage (Volksgezondheidswet van 1970, artikel 61);
f)
Blindenpensioen (geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming, deel drie, hoofdstuk 5)."
76 /PE 400.782
NL
7.
Bijlage III, deel A, wordt als volgt gewijzigd: a)
Punt 16 "DUITSLAND-HONGARIJE" wordt vervangen door: "16.
b)
DUITSLAND-HONGARIJE a)
Artikel 40, lid 1, punt b), van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 2 mei 1998.
b)
Punt 16 van het Slotprotocol bij genoemd verdrag."
Punt 28 "HONGARIJE-OOSTENRIJK" wordt vervangen door: "28.
HONGARIJE-OOSTENRIJK Artikel 36, lid 3, van het Verdrag inzake sociale zekerheid van 31 maart 1999."
8.
Bijlage IV, deel A, wordt als volgt gewijzigd: a)
de rubriek "J. IERLAND" wordt vervangen door: "║ Deel II, hoofdstuk 17, van de geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming."
b)
Aan de rubriek "R. NEDERLAND" wordt de volgende tekst toegevoegd: "b bis) de "Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen" (WIA) van 10 november 2005."
PE 400.782\ 77
NL
9.
Bijlage IV, deel C, wordt als volgt gewijzigd: a)
de rubriek "P. HONGARIJE" wordt vervangen door: "║ Geen."
b)
de rubriek "S. OOSTENRIJK" wordt vervangen door: "║ 1.
Alle aanvragen om uitkeringen uit hoofde van de federale wet van 9 september 1955 inzake de sociale verzekering (Allgemeines Sozialversicherungsgesetz, ASVG), van de wet van 11 oktober 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen in de handel en het handwerk (Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz, GSVG) en de federale wet van 11 oktober 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen in de land- en bosbouw (Bauern-Sozialversicherungsgesetz, BSVG), voor zover de artikelen 46 ter en 46 quater van de verordening niet van toepassing zijn ▌.
2.
Alle aanvragen om de hieronder genoemde uitkeringen op basis van een pensioenrekening uit hoofde van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004, voor zover de artikelen 46 ter en 46 quater van de verordening niet van toepassing zijn ▌:
78 /PE 400.782
NL
a)
ouderdomspensioenen;
b)
invaliditeitspensioenen;
c)
nabestaandenpensioenen, voor zover geen verhoging van de uitkering op basis van aanvullende verzekeringsmaanden berekend dient te worden overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de APG."
10.
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd: a)
In de rubriek "D. DENEMARKEN" i)
wordt onder punt 6 de zinsnede "van 20 december 1989" geschrapt.
ii)
wordt punt 11 vervangen door: "11. De overbruggingsuitkering voor werklozen die deelnemen aan de "flexjob"-regeling (ledighedsydelse) (overeenkomstig de wet betreffende actief sociaal beleid) valt onder de bepalingen van titel III, hoofdstuk 6 (werkloosheidsuitkeringen). Wat betreft werklozen die zich naar een andere lidstaat begeven, zijn de bepalingen van de artikelen 69 en 71 van deze verordening van toepassing wanneer de betrokken lidstaat vergelijkbare regelingen voor dezelfde categorie personen kent."
b)
In rubriek "R. Nederland" wordt punt 1, letter a), punt ii) vervangen door: "ii)
c)
voorzover niet reeds begrepen onder i), gezinsleden van actieve militairen die in een andere lidstaat leven en personen die in een andere lidstaat woonachtig zijn en die krachtens de verordening ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland."
In rubriek "R. Nederland" wordt punt 1, letter c) vervangen door: "c)
De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene wet bijzondere ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt a) en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid, met uitzondering van gezinsleden van militairen die in een andere lidstaat woonachtig zijn, en die de premie rechtstreeks moeten betalen."
PE 400.782\ 79
NL
d)
In de rubriek "R. NEDERLAND" wordt punt 4 vervangen door: "4.
80 /PE 400.782
NL
Toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake arbeidsongeschiktheid a)
Een werknemer of zelfstandige die verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975, de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van 24 april 1997 en/of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966, of de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005, wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet ingevolge deze wetten verzekerd te zijn, indien hij ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat wegens hetzelfde risico verzekerd is, of, indien zulks niet het geval is, een uitkering krachtens de wetgeving van een andere lidstaat wegens hetzelfde risico verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.
b)
Indien een belanghebbende met toepassing van het bepaalde onder a) aanspraak kan maken op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt het uitkeringsbedrag berekend volgens artikel 46, lid 2, van de verordening: i)
indien de betrokkene voordat de arbeidsongeschiktheid zich voordeed werkzaam was als werknemer in de zin van artikel 1, punt a), van de verordening, overeenkomstig de bepalingen van de WAO indien de arbeidsongeschiktheid is ingetreden vóór 1 januari 2004. Indien de arbeidsongeschiktheid op 1 januari 2004 of daarna is ingetreden, wordt het bedrag van de uitkering berekend op basis van de WIA;
ii)
indien de betrokkene voordat de arbeidsongeschiktheid zich voordeed niet werkzaam was als werknemer in de zin van artikel 1, punt a), van de verordening, overeenkomstig de bepalingen van de WAZ.
c)
d)
Bij de berekening van uitkeringen die zijn vastgesteld overeenkomstig de genoemde wet van 18 februari 1966 (WAO) of de wet van 10 november 2005 betreffende werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de wet van 24 april 1997 betreffende de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (WAZ) houden de Nederlandse organen rekening met: –
de tijdvakken van arbeid in loondienst en de daarmee gelijkgestelde tijdvakken die vóór 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld;
–
de tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de genoemde Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966;
–
de tijdvakken van verzekering door de betrokkene vervuld na het bereiken van de vijftienjarige leeftijd krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975, voor zover zij niet samenvallen met de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966.
–
de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van 24 april 1997.
–
de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005.
Bij de vaststelling van de Nederlandse invaliditeitsuitkering overeenkomstig artikel 40, lid 1, van de verordening wordt door de Nederlandse organen geen rekening gehouden met de eventueel krachtens de Toeslagenwet aan de uitkeringsgerechtigde toe te kennen toeslag. Het recht op deze toeslag en de hoogte ervan worden uitsluitend vastgesteld op grond van de bepalingen van de Toeslagenwet."
PE 400.782\ 81
NL
e)
Aan de rubriek "S. Oostenrijk" wordt het volgende punt toegevoegd: "9 bis. Voor de berekening van het in artikel 46, lid 2, onder a), van de verordening bedoelde theoretische bedrag voor wat betreft uitkeringen op basis van een pensioenrekening uit hoofde van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004 houdt het bevoegde orgaan rekening, voor elk onder de wetgeving van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering, met het aandeel in het totale krediet, zoals overeenkomstig de APG bepaald, op de dag dat het recht op een pensioen ingaat, dat overeenkomt met het quotiënt van het totale krediet en van het aantal maanden van verzekering waarop het totale krediet gebaseerd is."
11.
In bijlage VIII wordt de rubriek "J. IERLAND" vervangen door: "║ De kinderbijslag, de (premiegebonden) betalingen aan de voogd en de (premiegebonden) aanvullende weduwen- en weduwnaarspensioenen die verschuldigd zijn ten aanzien van kinderen die voldoen aan de voorwaarden van de geconsolideerde wet van 2005 op de sociale bescherming en de latere wijzigingen daarvan."
82 /PE 400.782
NL
P6_TA-PROV(2008)0007 CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie (2007/2120(INI))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw - Standpunt van de Commissie over het eindverslag van de CARS 21-groep op hoog niveau - Een bijdrage tot de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid" (COM(2007)0022), – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Raad Concurrentievermogen van 21 en 22 mei 2007, – gezien het eindrapport van de groep op hoog niveau met als titel "CARS 21: een concurrerend regelgevingsstelsel voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw", – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie juridische zaken (A6-0494/2007), A. in overweging van de reactie van de Commissie op het rapport van de CARS 21-groep op hoog niveau, waarin alle belanghebbenden zijn bijeengebracht om de voornaamste beleidsgebieden die gevolgen hebben voor de communautaire automobielindustrie aan een onderzoek te onderwerpen en aanbevelingen te doen voor een toekomstig regelgevingskader, B. overwegende dat de automobielindustrie voor de EU een van de belangrijkste economische sectoren is, die jaarlijks 19 miljoen voertuigen produceert en 2,3 miljoen rechtstreekse banen oplevert en daarnaast nog eens 10 miljoen banen in aanverwante sectoren, C. overwegende dat een markt met vele merken voor reserveonderdelen, evenals de markten voor onderhoud en reparatie van voertuigen een cruciale rol vervullen bij het bieden van betaalbare mobiliteit, bij de verruiming van de keuzevrijheid als consument voor de 270 miljoen autobezitters in de EU voor het onderhoud van hun voertuigen, bij het veilig en schoon houden van de voertuigen die op de Europese wegen rijden en ten slotte door het verschaffen van werkgelegenheid aan 3,5 miljoen mensen in kleine en middelgrote bedrijven (KMO's) bij het behoud van een solide positie voor de KMO's in Europa, D. overwegende dat de Commissie een geïntegreerde strategie bevordert om te bewerkstelligen dat bedrijven in de EU concurrerend blijven in een steeds mondialer wordende omgeving, en overwegende dat deze strategie is uitgezet in zijn mededeling met als titel 'Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren - Een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en PE 400.782\ 83
NL
werkgelegenheid' (COM(2006)0567), in zijn werkdocument met als titel 'Europa als wereldspeler: een sterker partnerschap voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs - Effectbeoordeling' (SEC(2007)0452) en in zijn mededeling met als titel 'Europa als wereldspeler: de handelsbeschermingsinstrumenten van Europa in een veranderende wereldeconomie - Groenboek voor een openbare raadpleging' (COM(2006)0763), E. overwegende dat de strategie die is uitgezet in die documenten momenteel wordt toegepast bij de onderhandelingen over diverse bilaterale en regionale vrijhandelsovereenkomsten, F. overwegende dat de automobielindustrie van lidstaat tot lidstaat aanzienlijke verschillen vertoont met betrekking tot strategie, structuur en mondiaal bereik, en overwegende dat bij de ontwikkeling van een nieuwe en meer mondiaal gerichte handelsstrategie dan ook volledig rekening moet worden gehouden met deze verschillen, G. overwegende dat de automobielindustrie van de EU in 2006 ongeveer 20% van haar productie heeft geëxporteerd en dat de export van motorvoertuigen en onderdelen en toebehoren voor motorvoertuigen in 2004 respectievelijk 8,7% en 2,8% bedroeg van de industriële export van de EU, waarmee wordt aangegeven hoe buitengewoon gevoelig de automobielindustrie is voor exportvoorwaarden, en overwegende dat het externe EUhandelsoverschot met betrekking tot transportmaterieel in 2004 op 60,2 miljard EUR werd geraamd; voorts overwegende dat de vooraanstaande positie van de EU in de wereld hoofdzakelijk te danken is aan het feit dat het de grootste autoproducent van de wereld is en de op een na grootste producent van vrachtwagens, alsook aan de omvang en stabiliteit van de interne markt, de toenemende internationalisering van de motorvoertuigensector, de reputatie van Europese merken en de kwaliteit van Europese diensten, de sterke exportpositie die Europese fabrikanten hebben weten op te bouwen en hun opmerkelijke aanwezigheid op markten met een hoog groeipotentieel; 1. is ingenomen met het eindrapport van de CARS21-groep op hoog niveau en de mededeling van de Commissie, waarin de richting van het toekomstige beleid inzake de automobielindustrie wordt aangegeven; 2. spreekt de hoop uit dat de parlementen van de lidstaten en hun regionale parlementen zich zullen willen aansluiten bij de uitkomst van het CARS 21-proces; stelt zich op het standpunt dat een door het Parlement gecoördineerd interparlementair netwerk voor de bestudering van kwesties betreffende de automobielindustrie reële voordelen zou opleveren in termen van verkeersveiligheid, milieubescherming, innovatie en concurrentievermogen; Voltooiing van de interne markt voor auto's 3. roept de overheden van de lidstaten ertoe op nauw met de Commissie samen te werken bij de tenuitvoerlegging van de CARS 21-aanbevelingen; vestigt met name de aandacht op de noodzaak ervoor te zorgen dat nieuwe regelgeving die de automobielsector aangaat op een gecoördineerde manier wordt ingevoerd en dat verstoringen van de interne markt daarbij worden vermeden; 4. onderstreept de noodzaak het EU-typegoedkeuringssysteem voor alle motorvoertuigen verder te verbeteren; 5. spreekt opnieuw zijn steun uit voor een doeltreffende typegoedkeuringsprocedure, zoals aangegeven in zijn standpunt vastgesteld in tweede lezing op 10 mei 2007 met het oog op 84 /PE 400.782
NL
de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd1; 6. roept de Commissie ertoe op het Parlement jaarlijks verslag uit te brengen over het functioneren van typegoedkeuringsprocedures en over het daarop in het kader van de comitologie uitgevoerde toezicht; 7. verzoekt de Commissie toe te zien op een adequate uitvoering van Verordening (EG) nr. 1400/2002 van 31 juli 20022 (de zgn. groepsvrijstellingsverordening) betreffende de distributie van motorvoertuigen in de EU; is voorts van mening dat wanneer die verordening wordt herzien, het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie zichzelf dient te beschouwen als een onderdeel van de geïntegreerde wetgevingsstrategie voor deze sector; 8. stelt voor de herziening van de groepsvrijstellingsverordening met het oog op de versterking van het concurrentievermogen van de automobielsector van de EU te koppelen aan de tussentijdse herziening van CARS 21, om aldus de samenwerking tussen exploitanten in de sector te vergemakkelijken, onrechtmatig gebruik van overheidssteun te voorkomen en het internationaal gevoerde concurrentiebeleid te ondersteunen; 9. roept de Commissie op maatregelen voor te stellen voor een registratieprocedure die de grensoverschrijdende verkoop van met name tweedehandsauto's vergemakkelijkt; steunt de standpunten van de Commissie inzake de procedures voor de registratie van motorvoertuigen3 en de problemen die bepaalde nationale regels opleveren voor de werking van de interne markt; wijst op de invloed van deze nationale regels op economische sectoren zoals leasing en verhuur van voertuigen; roept de lidstaten ertoe op in hun regelgeving zo snel mogelijk de nodige aanpassingen aan te brengen; Een concurrentiebestendige after-salesmarkt 10. vestigt in het bijzonder de aandacht op de onlangs aangenomen wetgevingsbepalingen inzake after-marketonderdelen, die van invloed zijn op veiligheid en milieuprestaties, en merkt op dat deze bepalingen één markt voor dergelijke onderdelen zal doen ontstaan; 11. neemt er met voldoening kennis van dat in Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie4 en in Verordening (EG) nr. 1400/2002 bepalingen zijn opgenomen die onbeperkte toegang voorschrijven tot adequate technische informatie betreffende voertuigreparaties, en dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen voort te zetten om de bepalingen van het mededingingsrecht dat voor de automobielsector van toepassing is in de gehele Gemeenschap te handhaven; 12. roept de Commissie ertoe op effectieve concurrentie in de after-salesmarkt van de 1 2 3
4
Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0176. PB L 203 van 1.8.2002, blz. 30. Interpretatieve mededeling van de Commissie 2007/C 68/04 over de procedures voor de registratie van uit een andere lidstaat afkomstige motorvoertuigen (PB C 68 van 24.3.2007, blz. 15). PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1. PE 400.782\ 85
NL
automobielsector te blijven bevorderen door in haar toekomstige beleid ten aanzien van de automobielsector en in alle wetgeving die voortbouwt op Verordening (EG) nr. 1400/2002 die op 31 mei 2010 afloopt - de keuzevrijheid van de consument en effectieve toegang voor onafhankelijke marktdeelnemers tot technische informatie, opleiding, reserveonderdelen, voor meerdere merken bruikbare diagnostische instrumenten en testapparatuur als uitgangspunt te hanteren; 13. wijst op het belang voor de consument van informatie inzake betrouwbaarheid in het gebruik en duurzaamheid, die verkregen wordt via brede consumentenenquêtes; merkt op dat de overheid het voeren van dergelijke enquêtes zou kunnen vergemakkelijken door de registratie-instanties toe te staan contactgegevens te verstrekken van voertuigeigenaren die bereid zijn daaraan mee te werken; 14. dringt er bij de Commissie op aan het beginsel van de "vrije repareerbaarheid" van voertuigen in alle nieuwe wetgevingsinitiatieven als richtsnoer te hanteren en alle relevante directoraten-generaal daarbij te betrekken, zodat de keuzevrijheid voor de consument en de concurrentie op de after-salesmarkt kunnen worden gegarandeerd; is van mening dat dit ook van toepassing zou moeten zijn op toekomstige maatregelen ter bevordering van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën voor voertuigen en van intelligente vervoerssystemen; 15. dringt er bij de Commissie op aan met voorstellen te komen voor het creëren van een interne markt voor klantspecifieke en voor tuningdoeleinden bestemde onderdelen, zoals speciale banden, velgen en andere tuner- en reserveonderdelen, aangezien de bestaande diversiteit aan nationale regels een belemmering vormt voor de verdere ontwikkeling van deze sector, die dan ook gebaat zou zijn bij wetgevingsharmonisatie op EU-niveau en adequate bescherming van intellectuele eigendom; 16. roept de Commissie ertoe op de strijd tegen de import van nagemaakte auto-onderdelen op te voeren; Betere wetgeving en internationalisering van de regelgeving 17. wijst er met nadruk op dat overbodige bureaucratische rompslomp, die o.a. het gevolg is van elkaar overlappende regelingen welke voortvloeien uit internationale verdragen, moet worden teruggedrongen; 18. onderstreept de cruciale rol die de beginselen inzake betere regelgeving (bijvoorbeeld een adequate effectbeoordeling, toepassing van het kosteneffectiviteitsbeginsel, goed op elkaar afgestemde leveringstermijnen, enz.) vervullen bij het scheppen van een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie, zoals dat wordt ondersteund door het CARS 21-proces; wijst erop dat de routekaart voor regelgeving een integraal bestanddeel vormt van het uiteindelijke CARS 21-rapport en derhalve dient te worden gerespecteerd; 19. erkent dat beter geconcipieerde, transparante voorschriften die aansluiten bij de bestaande maatschappelijke en ecologische behoeften en zonder uitzondering worden toegepast en ingebed in het internationale regelgevingskader voor de automobielindustrie, kunnen bijdragen aan een beter concurrentievermogen en billijker mededingingsvoorwaarden in deze bedrijfstak; 20. is van mening dat strategische normalisatie een essentiële aanjager is van concurrentie; 86 /PE 400.782
NL
verzoekt de Commissie derhalve aan te sturen op Europese normen die overal ter wereld worden erkend; 21. is verheugd over het voornemen van de Commissie om 38 communautaire richtlijnen te vervangen door bestaande VN/ECE-reglementen en de mogelijkheid te introduceren om automatisch of virtueel testen mogelijk te maken, en verzoekt de Commissie het proces van vereenvoudiging in de wetgeving voort te zetten; wijst er met nadruk op dat het deze voorstellen alleen wil steunen op de nadrukkelijke voorwaarde dat het Parlement zich het recht voorbehoudt aan te sturen op regelgeving die losstaat van het VN/ECE-stelsel wanneer dat naar zijn oordeel noodzakelijk is om aan de EU-verplichtingen te voldoen; 22. verwelkomt het voorstel van de Commissie om het Parlement jaarlijks verslag uit te brengen over de voortgang die op het niveau van de VN/ECE en in het kader van de comitologie is geboekt; 23. staat positief tegenover de wens van de Commissie om een mechanisme voor herziening en evaluatie in het leven te roepen, gezien het technologie- en ontwikkelingsintensieve karakter van de automobielindustrie; is echter ook van mening dat er in de wetgeving meer gebruik zou moeten worden gemaakt van zgn. 'horizonbepalingen' om te voorkomen dat de wetgeving de technologische vorderingen die voortdurend plaatsvinden als gevolg van onderzoek en ontwikkeling (O & O) en van de marktwerking zou belemmeren of tegenwerken; 24. roept de Commissie ertoe op zo spoedig een begin te maken met de vereenvoudiging van de Richtlijnen 74/297/EEG1, 76/115/EEG2 en 78/932/EEG3, alsook van VN/ECE-reglement nr. 122; Vaststelling van milieunormen voor de 21e eeuw 25. merkt op dat door de communautaire wetgeving een markt wordt gereguleerd waarin per jaar 17 à 18 miljoen voertuigen worden verkocht, hetgeen overeenkomt met de automobielmarkt in de Verenigde Staten; verwacht dat de toepassing van een ambitieus uitstootreductiebeleid over de hele wereld een positief effect zal hebben in termen van door de vervoerssector geproduceerde emissies; 26. is van mening dat individuele mobiliteit en de automobielsector moeten worden beschouwd in een bredere context van duurzame mobiliteit; is voorts van mening dat mobiliteit en milieubescherming elkaar niet noodzakelijkerwijs uitsluiten en dat de autotechnologie van de toekomst deze met elkaar zal moeten helpen verzoenen; is namelijk van oordeel dat de problematiek van de klimaatverandering ook mogelijkheden biedt voor technologische vooruitgang en innovatie; 1
2
3
Richtlijn 74/297/EEG van de Raad van 4 juni 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (gedrag van de stuurinrichting bij botsingen) (PB L 165 van 20.6.1974, blz. 16). Richtlijn 76/115/EEG van de Raad van 18december 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (PB L 24 van 30.1.1976, blz. 6). Richtlijn 78/932/EEG van de Raad van 16 oktober 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende hoofdsteunen van zitplaatsen van motorvoertuigen (PB L 325 van 20.11.1978, blz. 1). PE 400.782\ 87
NL
27. geeft zich rekenschap van het belang van voertuigen voor de mobiliteit van ouderen, in het bijzonder op het platteland, alsook voor die van gehandicapten; 28. roept de Commissie ertoe op de voorwaarden te scheppen die nodig zijn voor een uit milieuoogpunt duurzaam wegvervoer dat de flexibiliteit van de productiesystemen ten goede komt en waardoor het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking in de EU wordt verhoogd; 29. is van mening dat de invoering van normen inzake de uitstoot van verontreinigende stoffen zeer succesvol is gebleken en al heeft geresulteerd in de bouw van bijzonder schone personenauto's; onderstreept dat het van groot belang is dat dit succes bij zware bedrijfsvoertuigen wordt geëvenaard; is van mening dat de voordelen van een strenge milieuwetgeving op EU-niveau voor de automobielsector zich tot ver buiten de EU-markt zouden uitstrekken; 30. is ingenomen met de snelle invoering van de Euro 5- en Euro 6-normen voor beperking van de uitstoot van verontreinigende stoffen door personenauto's; 31. is van mening dat verbetering van de luchtkwaliteit, afgezien van de introductie van minder vervuilende voertuigen, alleen kan worden verkregen door het wagenpark sneller te vervangen; is voorts van mening dat er financiële maatregelen dienen te worden genomen om de consumenten ertoe aan te sporen hun oude auto's door minder vervuilende voertuigen te vervangen; 32. verwelkomt in dit verband het voorstel om Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende brandstofkwaliteit en dieselbrandstoffen1 (richtlijn brandstofkwaliteit) in dier voege te herzien dat ook rekening wordt gehouden met de uitstoot van tijdens de levenscyclus van brandstoffen voor het wegvervoer geproduceerde broeikasgassen; 33. roept de Commissie er in het kader van de communautaire wetgeving toe op een begin te maken met de herevaluatie en herziening van emissietestprocedures, zodat deze een betere afspiegeling vormen van de reële gebruiksvoorwaarden, zonder dat een en ander afbreuk mag doen aan de thans gevoerde discussie omtrent de CO2-uitstoot van auto's; 34. is zeer bezorgd over het feit dat Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken2 niet op een uniforme manier wordt toegepast; beschouwt deze richtlijn als onvoldoende ambitieus; De CO2-uitstoot fors verminderen 35. is verheugd over de plannen van de Commissie om de uitstoot van CO2 van personenauto's te verminderen; is van mening dat een geïntegreerde aanpak, waarbij alle mogelijkheden om de CO2-uitstoot te verminderen in aanmerking worden genomen, waaronder infrastructuur, rijgedrag, de invoering van een systeem van stimuleringsmaatregelen voor het gebruik van schonere voertuigen, biobrandstoffen en voertuigtechnologie, hiervoor het meest geschikt is; spoort de Commissie ertoe aan zich te beraden over de ontwikkeling van een gemeenschappelijke kaderrichtlijn voor de gecoördineerde toepassing van technologisch 1 2
PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58. PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.
88 /PE 400.782
NL
neutrale en waar mogelijk geharmoniseerde en aan CO2 gerelateerde fiscale prikkels die reële mogelijkheden bieden om de CO2-uitstoot terug te dringen zonder dat dit tot concurrentieverstoringen leidt; dringt er bij de Raad op aan tot overeenstemming te komen inzake het voorstel van de Commissie om de belasting op personenauto's te koppelen aan de uitstoot van verontreinigende stoffen zoals CO2, om zo een verdere fragmentering van de interne markt als gevolg van de uiteenlopende toepassing van de regelgeving door de lidstaten te voorkomen; 36. dringt er bij de Commissie op aan ambitieuze, maar realistische doelstellingen te formuleren, daarbij rekening houdend met de reële situatie op de EU-markt, waar het vernieuwingstempo van het wagenpark momenteel onder de 10% per jaar ligt; wijst derhalve met nadruk op het feit dat de betaalbaarheid van nieuwe auto's een essentiële rol vervult bij het verwezenlijken van de communautaire doelstelling; benadrukt tevens dat, hoe ambitieuzer de verplichte doelstellingen voor de uitstoot van CO2 zijn, des te meer tijd de automobielindustrie dient te krijgen om zich aan te passen; 37. herinnert de Commissie eraan dat de ontwikkeling van nieuwe types personenauto's tussen de 5 en 7 jaar vergt; is daarom van mening dat het vastleggen van bindende doelstellingen de automobielindustrie in principe voldoende tijd zou moeten bieden om zich daarnaar in te richten; verzoekt de Commissie derhalve geen definitieve bindende doelstellingen voor CO2-emissies vast te stellen die vóór 2015 van kracht worden; 38. is van mening dat een gemiddelde CO2-doelstelling van 125 g/km voor nieuwe personenauto's tegen 2015 haalbaar zou moeten zijn; benadrukt dat de Commissie ambitieuzere langetermijndoelstellingen voor beperking van de CO2-uitstoot in de automobielsector zou moeten nastreven; acht het daarbij van cruciaal belang dat de streefwaarden zouden moeten worden gedifferentieerd naargelang van het gewicht van de desbetreffende voertuigen; 39. neemt kennis van het plan van de Commissie om voor agrobrandstoffen een bindende doelstelling vast te leggen en dringt er bij de Commissie op aan een bindend, allesomvattend certificatiesysteem te ontwikkelen voor de agrobrandstoffen die op de EUmarkt worden aangeboden; is van mening dat de certificatiecriteria zodanig moeten worden opgesteld dat de uitstoot van broeikasgas gedurende de gehele levenscyclus ten opzichte van conventionele brandstoffen met minimaal 50% moet worden verminderd, naast de milieu- en sociale criteria; 40. merkt op dat, om een intensiever gebruik van biobrandstoffen en waterstof ter optimalisering van de milieuprestaties te kunnen realiseren, het van essentieel belang is op plaatselijk niveau de nodige netwerken te creëren om de bevoorrading van de bevolking veilig te stellen; 41. stelt zich op het standpunt dat de maatregelen ter beperking van de CO2-uitstoot meer moeten worden toegespitst op het bijbrengen van meer besef aan automobilisten omtrent zuinig rijgedrag en het optimaal gebruiken van nieuwe technologieën; 42. is van mening dat het kweken van meer begrip bij de consument door het verschaffen van duidelijker etikettering omtrent brandstofrendement en betere gegevens omtrent de uitstoot van verontreinigende stoffen ertoe zal bijdragen CO2-reducties te realiseren; dringt er derhalve op aan dat Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het PE 400.782\ 89
NL
brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's1 in dier voege wordt herzien dat rekening wordt gehouden met de beste praktijken die op dit moment verwezenlijkt zijn; 43. wijst er nogmaals op dat een vermindering van de CO2-uitstoot door personenauto's het makkelijkst kan worden bereikt door herstructurering van de openbaarvervoerssystemen; 44. erkent de voortrekkersrol die de Internationale Automobielfederatie (FIA) vervult bij de introductie van innovatieve veranderingen op het gebied van milieutechnologie die kunnen leiden tot vermindering van de CO2-uitstoot en daarmee gepaard gaande energie-efficientie voor alle nieuwe auto's; 45. dringt er bij de FIA op aan zich nog meer in te zetten voor bevordering van innovatief onderzoek op het gebied van wegvervoer, dat onder andere gericht moet zijn op verbetering van het energie-efficiëntie van auto's; 46. onderkent de rol die de autosport kan vervullen bij het veranderen van de houding en het gedrag van consumenten ten aanzien van milieuvriendelijke technologie; verzoekt de FIA en andere spelers die bij het Formule-1-racegebeuren zijn betrokken derhalve hun regels dienovereenkomstig aan te passen, opdat milieuvriendelijke technologieën zoals biobrandstoffen, viercilindermotoren of hybride motoren gemakkelijker kunnen worden toegepast; 47. dringt aan op het opzetten van een studie om de aanvullende niet-technische maatregelen in kaart te brengen die zijn toegepast om de CO2-uitstoot in de EU te verminderen; Het wegvervoer nog veiliger maken 48. verheugt zich over de inspanningen van de Commissie om het aantal slachtoffers bij verkeersongevallen terug te dringen, onder andere door de invoering van essentiële nieuwe technologieën; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat de in te voeren voorschriften met betrekking tot veiligheidsinrichtingen in voertuigen worden toegepast conform de beginselen van betere regelgeving waarover de groep op hoog niveau CARS 21 overeenstemming heeft bereikt; wijst met nadruk op de noodzaak van een geïntegreerde aanpak die verbeteringen in de voertuigtechnologie omvat, alsook maatregelen op het gebied van infrastructuur en opleiding, voorlichting en wetshandhaving, ten einde op een kosteneffectieve manier de veiligheidsdoelstellingen voor het wegverkeer te bereiken; 49. erkent de katalyserende rol die wordt vervuld door de markt voor topmodellen, waar nieuwe technologieën over het algemeen voor het eerst worden geïntroduceerd; wijst er echter op dat bijkomende veiligheidssystemen het gewicht van personenauto's verder kunnen doen toenemen, hetgeen weer leidt tot hogere CO2-emissies; 50. uit zijn bezorgdheid over het negatieve effect dat voertuigen bij hogere snelheden op de verkeersveiligheid kunnen hebben; pleit in dit verband voor toepassing van de aanbevelingen die worden gedaan in de in 2007 door het Internationaal Comité voor de keuring van motorvoertuigen (CITA) gepubliceerde studie naar de toekomstige opties voor het toezicht op de geschiktheid voor het wegverkeer van motorvoertuigen; pleit voor ondersteuning van een campagne voor "veilige tuning" en voor maatregelen om zo snel 1
PB L 12 van 18.1.2000, blz. 16.
90 /PE 400.782
NL
mogelijk over te gaan tot het geleidelijk als standaarduitrusting introduceren van elektronische stabiliteitscontrolesystemen (ESC); 51. roept de Commissie ertoe op het verkeersveiligheidssysteem te verbeteren door de lidstaten te verplichten de opleidingseisen voor leerling-bestuurders aan te scherpen, op grotere schaal verplichte scholing in te voeren en regels te introduceren voor de periodieke bijscholing van beroepschauffeurs; 52. roept de Commissie er voorts toe op uitvoering te geven aan de voor 2007-2009 aangekondigde evaluatie van de voorwaarden die moeten worden vervuld om te bewerkstelligen dat de maatregelen ter beperking van het aantal verkeersslachtoffers daadwerkelijk effect sorteren; 53. verzoekt de Commissie een systeem te ontwikkelen waarbij het autofabrikanten wordt toegestaan om zonder zich aan sancties bloot te stellen auto's te produceren die meer CO2 uitstoten indien deze extra uitstoot het gevolg is van op EU-niveau getroffen wettelijk bindende veiligheidsmaatregelen; 54. is niet van mening dat het voeren van licht overdag in de gehele EU verplicht dient te worden gesteld; 55. dringt er bij de Commissie op aan prioriteit toe te kennen aan het verbeteren van de regeling voor grensoverschrijdende voertuiginspecties en voor de grensoverschrijdende inning van boetes die zijn opgelegd wegens verkeersovertredingen in een andere lidstaat; Eerlijker handelsrelaties in automobielindustrie 56. stelt zich op het standpunt dat de automobielsector in de EU een van de meest concurrerende industrieën ter wereld is; is echter van mening dat oneerlijke concurrentie en het niet respecteren van intellectuele-eigendomsrechten een bedreiging vormen voor deze positie; 57. onderstreept het belang van de WTO voor de automobielindustrie in een steeds mondialer wordende handelsomgeving; acht het van zeer groot belang dat de thans in het kader van de Doha-ontwikkelingsronde gevoerde onderhandelingen ertoe leiden dat de markten in derde landen - en met name in potentieel omvangrijke markten in opkomende derde landen - zo toegankelijk mogelijk worden; 58. onderstreept het belang van de geschillenbeslechtingprocedure van de WTO voor het oplossen van problemen die verband houden met de export naar derde landen; herinnert aan de positieve resultaten die zijn behaald bij de geschillen welke aan de WTO zijn voorgelegd met betrekking tot Canada, India en Indonesië; 59. roept de Commissie op tot voorzichtigheid bij haar pogingen om te komen tot een principiële herziening van de gehanteerde handelsbeschermingsinstrumenten; wijst er in dat verband op dat de automobielindustrie het slachtoffer kan worden van concurrentieverstorende praktijken van derde landen en roept de Commissie er derhalve toe op bij de bescherming van de EU-industrie tegen oneerlijke praktijken vast te houden aan de filosofie die aan de handelsbeschermingsinstrumenten ten grondslag ligt; 60. wijst er eens te meer op dat het succesvol afronden van multilaterale handelsbesprekingen PE 400.782\ 91
NL
voor de EU een prioriteit dient te blijven; steunt de Commissie niettemin in haar voornemen om vooral in Azië nieuwe bilaterale handelsovereenkomsten te sluiten teneinde betere voorwaarden voor markttoegang te verkrijgen; onderstreept dat vrijhandelsovereenkomsten er altijd op gericht moeten zijn zich te verzekeren van een hoog niveau van toegang tot de markt van het partnerland; dringt erop aan dat het EU-beleid de concurrentiepositie dient te handhaven van automobielfabrikanten uit de EU die zowel in de EU als in landen buiten de EU opereren; is ervan overtuigd dat het sluiten van bilaterale overeenkomsten tussen de EU en de ASEAN, India en de Mercosur voor de automobielindustrie van groot belang is; 61. dringt er bij de Commissie op aan in het kader van de thans lopende onderhandelingen tussen de EU en Korea voor een vrijhandelsovereenkomst te bedingen dat Korea alle bestaande tarifaire en non-tarifaire belemmeringen moet opheffen en geen nieuwe in het leven mag roepen, en dat het zich meer aan de VN/ECE-reglementen moet houden; verlangt van de Commissie dat zij zich beraadt over een strategie die resulteert in de geleidelijke afschaffing - met vrijwaringen - van de invoertarieven van de EU, en pleit er derhalve voor deze geleidelijke afschaffing gepaard te laten gaan met de opheffing van non-tarifaire belemmeringen van Koreaanse zijde; 62. wijst er eens te meer op dat Korea de VN/ECE-Overeenkomst van 1958 heeft getekend en geratificeerd, en dat het zich derhalve heeft verplicht tot naleving van VN/ECEvoorschriften; dringt er bij de Commissie op aan dit aspect bij toekomstige onderhandelingen te blijven benadrukken en op de snelle uitvoering daarvan te blijven aandringen; merkt op dat in iedere eventueel te sluiten vrijhandelsovereenkomst hoe dan ook duidelijk moet worden vastgelegd dat Korea de invoer op de Koreaanse markt van auto's uit de EU die aan de VN/ECE-normen voldoen moet toestaan; 63. roept de Commissie ertoe op na te gaan in hoeverre de mogelijkheid bestaat tot het opzetten van een werkgroep voor auto's en tot het invoeren van een speciale versnelde geschillenbeslechtingsprocedure voor automobielgerelateerde maatregelen, zoals die welke werd opgenomen in de vrijhandelsovereenkomst tussen de VS en Korea; 64. onderstreept het belang van een nauw partnerschap met China bij de ontwikkeling van een regelgevingskader voor eerlijke concurrentieverhoudingen; stelt zich op het standpunt dat effectieve bescherming van intellectuele-eigendomsrechten een conditio sine qua non is voor een dergelijk partnerschap; 65. is ingenomen met het verzoek van de Commissie tot instelling van een WTO-panel voor het oplossen van nog uitstaande kwesties met betrekking tot de door China toegepaste regeling voor geïmporteerde onderdelen van motorvoertuigen, die volgens de Commissie in strijd is met diverse bepalingen van verschillende WTO-overeenkomsten; 66. steunt de stappen die de Commissie heeft ondernomen in zaken die verband houden met de in China geldende regelgeving en die ten doel hebben Europese bedrijven welke op die markt opereren billijke regelgevingsvoorwaarden en rechtszekerheid te bieden; 67. wijst erop dat de communautaire bandenindustrie een belangrijke bijdrage levert aan het succes van de Europese automobielsector; dringt er derhalve bij de Commissie op aan een grondig onderzoek in te stellen naar de onverantwoorde technische handelsbelemmeringen in de vorm van bijvoorbeeld lokale technische voorschriften waarmee de bandenindustrie in een aantal belangrijke opkomende Aziatische markten zou worden geconfronteerd;
92 /PE 400.782
NL
O & O in de automobielsector 68. beschouwt de resultaten die met behulp van O & O-financiering en -samenwerking in het kader van programma's zoals het zevende kaderprogramma voor activiteiten inzake onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie en i2010 zijn behaald als zeer bemoedigend; spoort de Commissie ertoe aan de werkprogramma's meer specifiek te richten op de behoeften van de automobielsector die zullen ontstaan als gevolg van nieuwe wetgeving of van bindende doelstellingen die nog in het verschiet liggen; 69. roept de Commissie ertoe op vóór 2012 een strategie te ontwikkelen om de O&O-uitgaven voor de automobielindustrie fors te verhogen, en daarbij speciaal aandacht te besteden aan toeleveringsbedrijven; 70. dringt er bij de lidstaten op aan iedere eventuele verhoging van de O&O-uitgaven voor de automobielsector afhankelijk te stellen van het bindende karakter van de CO2emissiedoelstellingen; 71. onderstreept daarnaast ook de noodzaak van een omslag in het autogebruik in steden; is van mening dat naast zuiniger auto's ook de invoering van elektrische stadsauto's van wezenlijk belang is; dringt daarom aan op steun voor onderzoek naar en ontwikkeling van de technologieën die daarvoor noodzakelijk zijn; 72. roept alle lidstaten en EU-instellingen ertoe op de nodige steun te verlenen voor het onderzoek naar en de ontwikkeling van baanbrekende technologieën zoals waterstofmotoren, brandstofcellen of hybride voertuigen; 73. wijst met nadruk op het potentieel van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) om schadelijke milieu- en gezondheidseffecten, ongevallen en energieverspilling te helpen voorkomen wanneer deze EU-breed worden ingezet in een netwerk van intelligente verkeersgeleidingssystemen die ten doel hebben een vlotte doorstroming van het verkeer te bewerkstelligen; is van mening dat voor de in te zetten communicatieapparatuur een EUnorm moet worden vastgesteld om in alle lidstaten effectieve communicatie tussen voertuigen en infrastructuur mogelijk te maken; 74. is van mening dat initiatieven zoals "De intelligente auto"1, Galileo en andere instrumenten die bijdragen aan een intelligent vervoerssysteem uiterst belangrijk zijn; roept de Commissie er derhalve toe op deze ontwikkelingen energiek te ondersteunen; 75. spreekt zijn krachtige steun uit voor voortzetting van het onderzoek naar en de ontwikkeling van op ICT gebaseerde innovaties; is van mening dat er in het kader van het initiatief "De intelligente auto" nieuwe technologische ontwikkelingen op gang kunnen worden gebracht om een bijdrage te leveren aan de rationalisering van de verkeersstromen, zodat het bestuurders gemakkelijker wordt gemaakt de juiste beslissing te nemen en de kortste weg naar hun bestemming te kiezen, waardoor ook het verkeer energievriendelijker wordt; roept alle belanghebbenden, en met name de lidstaten, ertoe op de nodige maatregelen te treffen voor de implementatie van eCall; 76 beschouwt de werkzaamheden die worden verricht in het kader van intelligente 1
COM(2006)0059. PE 400.782\ 93
NL
vervoerssystemen als een belangrijke factor voor een succesvolle automobielindustrie en om de milieueffecten die door deze bedrijfstak worden teweeggebracht te beperken; is van mening dat Galileo hierbij als een voorbeeld moet worden aangehaald en dat het vinden van een oplossing voor de financiering van Galileo via een consortium waarbij belangstellende deelnemers zich verplichten tot de verdere ontwikkeling van het project, prioriteit moet krijgen; 77. is van mening dat één van de eerste door het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie op te zetten kennis- en innovatiegemeenschappen zich moet richten op het verlagen van de CO2-uitstoot in de voertuigtechnologie; Herstructureringsmaatregelen en toekomstperspectieven 78. acht het noodzakelijk de algemene voorwaarden te scheppen om de duurzaamheid van de automobielindustrie in de EU te waarborgen en haar in staat stellen om met steun van een hooggekwalificeerde beroepsbevolking bij vernieuwingen in de sfeer van technologie, milieu en samenleving haar leidende positie te behouden; 79. beseft dat zowel producenten als toeleveringsbedrijven in de automobielindustrie van de EU beschikken over goed geschoolde werknemers, een factor die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het bereiken van het hoge prestatieniveau dat de automobielindustrie in de EU bereikt; 80. wijst op het belang van de automobielindustrie voor werkgelegenheid, groei, innovatie en concurrentievermogen; is van mening dat de automobielindustrie weliswaar substantiële veranderingen zal moeten ondergaan, maar dat er ook beleidsaanpassingen nodig zijn om te waarborgen dat de communautaire regelgeving niet leidt tot verlies van banen; 81. stelt zich op het standpunt dat de communautaire wetgeving op het gebied van milieu, verkeersveiligheid en energie-efficiëntie tot gevolg heeft dat werknemers op een zodanige wijze moeten worden geschoold en opgeleid dat zij zich beter aan de veranderingen in de sfeer van techniek en regelgeving kunnen aanpassen en hun arbeidsvooruitzichten kunnen handhaven of verbeteren; 82. dringt er bij de Commissie op aan ten behoeve van de automobielindustrie een coördinerende rol te vervullen met het oog op een efficiënt gebruik van de structuurfondsen en van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering; 83. dringt erop aan dat er geen Gemeenschapssteun meer wordt verleend aan bedrijven die op lidstaatniveau steun hebben ontvangen en vervolgens hun productieactiviteiten naar een ander land verplaatsen zonder volledig te hebben voldaan aan de overeenkomsten die ze met de betrokken lidstaat zijn aangegaan; 84. onderstreept dat de EU en de lidstaten hun aandacht met betrekking tot toekomstige herstructureringsprocessen ook moeten richten op manieren om het herstructureringsproces te ondersteunen en de effecten daarvan te dempen, en om de werknemers nieuwe mogelijkheden te bieden; 85. is van oordeel dat de instrumenten en mechanismen voor voorlichting en raadpleging waarover de werknemers beschikken, door de noodzakelijke herziening van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese 94 /PE 400.782
NL
ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers1 moeten worden versterkt; 86. is van mening dat op Europees niveau de werknemers meer moeten worden geraadpleegd en hun recht op informatie beter moet worden gewaarborgd, zodat zij in een eerder stadium bij de besluitvorming kunnen worden betrokken en zo de negatieve effecten van herstructurering ten dele kunnen opvangen; wijst derhalve op het belang van het voorstel betreffende het forum inzake herstructurering waarnaar in de bovengenoemde mededeling van de Commissie betreffende het verslag CARS 21 wordt verwezen; 87. roept de sociale partners ertoe op adequate voorzieningen te treffen voor mensen die door de herstructurering van hun bedrijfstak worden bedreigd; 88. verlangt dat werknemers beter worden geïnformeerd en geraadpleegd gedurende het proces van aanpassing van de industrie aan de nieuwe uitdagingen die het ontwerp en de productie van milieuvriendelijkere voertuigen met zich meebrengen; 89. wijst op de noodzaak tot herziening van de thans bestaande relatie tussen fabrikanten en autodealers, die uit een oogpunt van concurrentievermogen in de communautaire automobielsector voor veel KMO's bijzonder negatieve consequenties heeft; is daarom van mening dat een stabielere samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en bij de uitstippeling van bedrijfsstrategieën dient te worden bevorderd; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan de nodige beleidsmaatregelen of voorzieningen te treffen om deze relatie te stabiliseren en de daaraan verbonden problemen te overwinnen; 90. wijst op het belang van een systematischer gebruik van de middelen van de Europese Investeringsbank om KMO's in de automobielsector te steunen en ze te helpen toegang te verkrijgen tot risicokapitaal; ° °
°
91. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64. PE 400.782\ 95
NL
P6_TA-PROV(2008)0008 Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties (2007/2144(INI))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie over de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties (COM(2006)0824), – gezien de mededeling van de Commissie over de bijdrage van het belasting- en douanebeleid aan de Lissabon-strategie (COM(2006)0532), – gelet op de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof van Justitie), met name de zaken C-250/95 (Futura Participations SA en Singer tegen Administration des contributions)1, C-141/99 (AMID tegen Belgische Staat)2, gevoegde zaken C-397/98 en C-410/98 (Metallgesellschaft Ltd. en anderen tegen Commissioners of Inland Revenue en HM Attorney General)3, C-446/03 (Marks & Spencer plc/David Halsey (HM Inspector of Taxes))4 en C-231/05 (Oy AA)5, – gezien Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers6, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 december 2005 over het belastingstelsel voor ondernemingen in de Europese Unie: een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting7, – gezien de mededeling van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het communautaire programma voor grotere groei en werkgelegenheid en voor een sterker concurrentievermogen van de Europese bedrijven - Vorderingen in 2006 en verdere stappen naar een voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (COM(2007)0223), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2007 over de evaluatie van de interne markt: hinderpalen en inefficiëntie bestrijden met betere implementatie en handhaving8, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement,
1 2 3 4 5 6 7 8
Jurispr. 1997, blz. I-2471. Jurispr. 2000, blz. I-11619. Jurispr. 2001, blz. I-1727 Jurispr. 2005, blz. I-10837. Arrest van 18 juli 2007. PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64. PB C 286 E van 23.11.2006, blz. 229. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0367.
96 /PE 400.782
NL
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0481/2007), A. overwegende dat in de nationale belastingsstelsels van de lidstaten in toenemende mate rekening moet worden gehouden met de mondialisering van de economie en moet worden omgegaan met de regels en de werking van de interne markt, teneinde de doelstellingen van de Lissabon-strategie op het gebied van groei en concurrentievermogen te verwezenlijken, B. overwegende dat door de mondialisering van de economie de fiscale concurrentie zodanig is toegenomen dat de gemiddelde tarieven van de vennootschapsbelasting de afgelopen 30 jaar in de industrielanden drastisch zijn gedaald, C. overwegende dat die daling van de belastingtarieven sinds de laatste uitbreiding van de Europese Unie nog intensiever is geworden en dat er in de lidstaten een duidelijke tendens bestaat om specifieke belastingregelingen in te voeren waarmee bijzonder mobiele ondernemingen worden aangetrokken, D. overwegende dat het bestaan van 27 verschillende belastingstelsels in de Europese Unie een belemmering vormt voor de soepele werking van de interne markt, aanzienlijke extra kosten veroorzaakt voor de grensoverschrijdende handel en transacties in verband met administratie en naleving, bedrijfsherstructureringen in de weg staat en tot gevallen van dubbele belastingheffing leidt, E. overwegende dat een vermindering van de kosten voor naleving van regelgeving ten aanzien van de verschillen in de nationale wetgevingen op de vennootschapsbelasting, een transparante regelgeving, het afbreken van fiscale hindernissen die grensoverschrijdende activiteiten in de weg staan, en het creëren van een gelijk speelveld voor EUondernemingen die op de interne markt actief zijn, dankzij een dynamisch bedrijfsklimaat kunnen leiden tot economische voordelen voor de gehele EU, F. overwegende dat een passende belastingcoördinatie op EU-niveau, waarbij niet gestreefd wordt naar harmonisatie van de belastingtarieven, ertoe kan bijdragen dat concurrentievervalsingen worden voorkomen en voordelen kan opleveren, die op ruime schaal ten goede kunnen komen aan de ondernemingen, hun werknemers en de consumenten, de lidstaten en de burgers, G. overwegende dat het voor het halen van de doelstellingen van de strategie van Lissabon nodig is dat de lidstaten hun belastingbeleid in toenemende mate coördineren, H. overwegende dat de lidstaten traditioneel hun belastingsregimes hebben trachten te coördineren door middel van een uitgebreid netwerk van bilaterale belastingverdragen waarin vraagstukken als grensoverschrijdende verliesverrekening niet volledig worden geregeld; dat binnen de Europese Unie de bilaterale benadering minder efficiënt is en minder consistentie oplevert dan een multilaterale, gecoördineerde benadering; dat een gemeenschappelijke benadering door de EU van een geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting - zoals het CCCTB-voorstel - de meest geschikte oplossing voor de grensoverschrijdende compensatie van verliezen en winsten op de interne markt is en tot meer transparantie, investeringen en concurrentievermogen zal leiden, I. overwegende dat de lidstaten uiteenlopende regels hanteren inzake de toekenning van belastingfaciliteiten voor verliezen van filialen, dochterondernemingen en onderdelen van PE 400.782\ 97
NL
een ondernemingsgroep en zo ondernemingsbeslissingen en het investeringsbeleid op de interne markt verstoren, met alle gevolgen van dien op lange termijn voor hun adequate industriële strategie en belastinginkomsten, J. overwegende dat in vrijwel alle belastingstelsels in de Europese Unie winsten en verliezen asymmetrisch worden belast, d.w.z. de winsten worden belast voor het jaar waarin zij zijn verkregen, maar de fiscale waarde van een verlies wordt niet automatisch aan de onderneming vergoed op het moment waarop het verlies wordt geleden; overwegende dat in de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie geen behoorlijke analyse wordt gemaakt van deze tijdfactor en het belang ervan bij toenemende grensoverschrijdende investeringen in de Europese Unie, K. overwegende dat de invoering van een grensoverschrijdende regeling inzake verliesverrekening erop zou neerkomen dat bepaalde lidstaten zonder juridische toezeggingen afzien van inkomsten uit de vennootschapsbelasting, L. overwegende dat de verliezen van binnenlandse filialen automatisch worden verrekend in het nettoresultaat van de moedermaatschappij, maar dat de situatie minder duidelijk ligt bij verliezen van buitenlandse filialen en van binnenlandse en buitenlandse onderdelen van een groep, M. overwegende dat het ontbreken van grensoverschrijdende verliesverrekening een beletsel vormt om op sommige markten actief te worden, hetgeen vestiging in grote lidstaten in de hand werkt waar de thuismarkt voldoende groot is om eventuele verliezen te helpen opvangen, N. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) als gevolg van de beschreven situatie in het nadeel zijn, omdat zij door de onzekerheid over de verliesverrekening minder gemakkelijk grensoverschrijdende investeringen doen en vaak aanloopverliezen lijden, 1. geeft uiting aan zijn diepe verontrusting over de negatieve gevolgen die de verschillen in behandeling van grensoverschrijdende verliezen door lidstaten hebben op de werking van de interne markt; 2. merkt op dat elke maatregel die de vrijheid van vestiging belemmert, in strijd is met artikel 43 van het EG-Verdrag en dat er derhalve gericht moet worden optreden om deze belemmering weg te nemen; herinnert eraan dat uiteenlopende regimes voor de vennootschapsbelasting hindernissen opwerpen bij de toegang tot verschillende nationale markten en voor de goede werking van de interne markt, de concurrentie verstoren en de handhaving van een gelijk speelveld voor de ondernemingen op EU-vlak beletten en daarom in die zin aandacht verdienen; 3. is van oordeel dat gerichte maatregelen op EU-niveau op het gebied van de fiscale aftrek van grensoverschrijdende verliezen grotere voordelen zouden kunnen hebben voor de werking van de interne markt; 4. spreekt zijn steun uit voor de mededeling van de Commissie over fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties als belangrijke stap in de aanpak van de situatie, en dringt aan op een adequate coördinatie tussen de lidstaten ten aanzien van het tijdschema en de oplossingen; 98 /PE 400.782
NL
5. onderstreept dat de vaststelling en uitvoering van elke gerichte maatregel tot invoering van grensoverschrijdende verliesverrekening dient te berusten op een multilaterale, gemeenschappelijke benadering en gecoördineerd optreden van de lidstaten, teneinde een coherente ontwikkeling van de interne markt te waarborgen; herinnert eraan dat dergelijke gerichte maatregelen een tussenoplossing vormen in afwachting van de goedkeuring van de CCCTB; is van mening dat de CCCTB een omvattende langetermijnoplossing is voor fiscale hindernissen bij de grensoverschrijdende compensatie van verliezen en winsten, evenals voor interne verrekening ("transfer pricing") en grensoverschrijdende fusie-, overname- en herstructureringsoperaties en het sluitstuk zal vormen van een interne markt met eerlijke concurrentie; 6. wijst erop dat sommige lidstaten diverse methoden hanteren ter voorkoming van dubbele belastingheffing, hetzij door in het buitenland afgedragen belastingen te crediteren (verrekeningsmethode), hetzij door buitenlandse inkomsten buiten de heffingsgrondslag te houden (vrijstellingsmethode); merkt op dat slechts enkele lidstaten die de vrijstellingsmethode toepassen, niet voorzien in de mogelijkheid van verrekening van de verliezen die door buitenlandse filialen zijn geleden; 7. vestigt er de aandacht op dat, wanneer de door vaste inrichtingen geleden verliezen niet mogen worden verrekend met de winsten van het hoofdkantoor, de behandeling verschilt van die in een zuiver binnenlandse situatie , wat een aantasting vormt van de vrijheid van vestiging; 8. beschouwt maatregelen ten gunste van ondernemingsgroepen die in meerdere lidstaten werkzaam zijn als prioritair, aangezien het juist deze groepen zijn die eronder te lijden hebben dat zij met betrekking tot grensoverschrijdende verliezen anders worden behandeld dan ondernemingsgroepen die in één lidstaat actief zijn; 9. is van oordeel dat de verstoringen als gevolg van de verschillen tussen de nationale regimes vooral KMO's benadelen ten opzichte van potentiële concurrenten en verzoekt de Commissie derhalve om op dit gebied speciale maatregelen te treffen; 10. herinnert eraan dat er maar weinig globale regelingen bestaan voor de grensoverschrijdende verliesverrekening tussen dochterondernemingen en moedermaatschappijen (groepen) en dat daarom binnen een ondernemingsgroep de verliezen niet automatisch op dezelfde wijze in aanmerking worden genomen als binnen een vennootschap; 11. wijst erop dat de lidstaten in meerderheid voorzien in binnenlandse verliesverrekening voor groepen en deze daarmee in feite als één entiteit behandelen, maar dat slechts weinige dit in grensoverschrijdende situaties doen; herinnert eraan dat het ontbreken van grensoverschrijdende verliesverrekening voor groepen een verstorend effect kan hebben op investeringsbeslissingen zowel ten aanzien van de investeringslocatie als van de keuze van de rechtsvorm (filiaal of dochteronderneming); 12. erkent dat het moeilijk is binnenlandse regimes eenvoudigweg uit te breiden tot grensoverschrijdende situaties, aangezien de heffingsgrondslagen verschillen; 13. dringt aan op erkenning van het belang van grensoverschrijdende verliesverrekening, maar wijst erop dat er verdere gedetailleerde uitwerking nodig is met betrekking tot de regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening; stelt voor dat er een besluit wordt genomen over de vraag of grensoverschrijdende verliesverrekening beperkt moet worden tot PE 400.782\ 99
NL
dochterondernemingen ten opzichte van het moederbedrijf of vice versa en dat er daarom een grondige beoordeling moet plaatsvinden van de budgettaire effecten van de regeling die de mogelijkheid biedt de verliezen van het moederbedrijf te compenseren met de winsten van de dochterondernemingen; 14. is van mening dat het Hof van Justitie met zijn arrest in de zaak-Marks & Spencer het recht van de lidstaten eerbiedigt om hun belastingstelsels in stand te houden, met name uit bezorgdheid om belastingontwijking; 15. merkt op dat uit het arrest van het Hof van Justitie in de zaak-Oy AA blijkt dat de diverse nationale belastingstelsels verschillen in de behandeling van verliezen en dat het dus onduidelijk is of de verliezen in alle grensoverschrijdende situaties binnen een groep kunnen worden geconsolideerd, zelfs als de verliezen definitief zijn en dus tot een scheve situatie leiden zoals aangegeven in de zaak-Marks & Spencer; 16. is van mening dat ondernemingsgroepen zoveel mogelijk op dezelfde wijze dienen te worden behandeld ongeacht of zij nu in verscheidene lidstaten dan wel in slechts één enkele lidstaat actief zijn; onderstreept dat in situaties waarin sprake is van grensoverschrijdende verliezen van buitenlandse dochterondernemingen, dubbele belasting van de moedermaatschappij moet worden vermeden, de heffingsbevoegdheid eerlijk tussen de lidstaten moet worden verdeeld, de verliezen niet tweemaal mogen worden verrekend en belastingontwijking moet worden voorkomen; 17. is van mening dat het nuttig zou zijn een discussie te beginnen over de definitie en de kenmerken van ondernemingsgroepen in de Europese Unie, rekening houdend met het bestaan van gemeenschappelijke Europese instellingen als de "Europese vennootschap" en de "Europese coöperatieve vennootschap", zonder dat het evenwel de bedoeling is het toepassingsgebied van maatregelen op het gebied van grensoverschrijdende verliesverrekening alleen tot dergelijke instellingen te beperken; 18. wijst opnieuw op het belang van het definiëren van het begrip "ondernemingsgroep", om te voorkomen dat ondernemingen winsten en verliezen opportunistisch tussen de lidstaten verdelen; is van mening dat het met het oog op het definiëren van een ondernemingsgroep nuttig zou kunnen zijn specifieke kenmerken binnen de onderneming aan te wijzen, zoals bepaald in Richtlijn 94/45/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers; 19. is verheugd over de drie opties die in de mededeling van de Commissie over de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties worden voorgesteld; spreekt zijn steun uit voor gerichte maatregelen die een doeltreffende, onmiddellijke aftrek van de verliezen van buitenlandse dochterondernemingen mogelijk zouden maken (op jaarbasis en niet definitief, zoals in de zaak-Marks & Spencer), die dan door een overeenkomstige extra belasting van de moedermaatschappij ongedaan wordt gemaakt wanneer de dochter weer winstgevend wordt; 20. beveelt aan, teneinde deze voorstellen zodanig te kunnen uitvoeren dat belastingontduiking wordt voorkomen, om na te gaan of het opportuun is een systeem voor automatische informatie-uitwisseling op te zetten, te vergelijken met VIES voor de BTW, zodat de lidstaten de aangiften van dochterondernemingen in andere lidstaten inzake een negatieve heffingsgrondslag op hun waarheidsgehalte kunnen controleren; 100 /PE 400.782
NL
21. dringt er niettemin bij de Commissie op aan nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om voor ondernemingen een geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting vast te stellen voor hun activiteiten in de gehele EU; 22. merkt op dat het ook van groot belang is verder diepgaand te analyseren in hoeverre de voorgestelde regeling voor grensoverschrijdende verliesverrekening de grensoverschrijdende activiteiten van KMO's zou kunnen bevorderen; 23. wijst erop dat een gerichte maatregel van een bepaalde lidstaat inzake de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties op zichzelf geen oplossing zal bieden voor het probleem van concurrentieverstoring en hoge nalevingskosten voor op de interne markt opererende EU-ondernemingen, die een gevolg zijn van de handhaving van 27 verschillende belastingstelsels; 24. onderstreept dat de lidstaten op een gecoördineerde manier te werk moeten gaan wanneer zij gerichte maatregelen nemen met het oog op grensoverschrijdende verliesverrekening binnen één onderneming of groep; herinnert eraan dat er behoefte is aan een sterkere coördinatie tussen de lidstaten op het gebíed van belastingaangelegenheden, en verzoekt de Commissie zich proactief op te stellen; 25. steunt de inspanníngen van de Commissie met het oog op de invoering van een panEuropese, uniforme CCCTB; merkt op dat de CCCTB zal leiden tot een grotere transparantie en efficiëntie, doordat ondernemingen in het buitenland en in eigen land volgens dezelfde voorschriften kunnen opereren, een gelijk speelveld wordt gecreëerd en het concurrentievermogen van EU-ondernemingen wordt versterkt, de grensoverschrijdende handel en investeringen worden uitgebreid, waarmee de voorwaarden worden geschapen om ten volle te profiteren van de interne markt op het punt van investeringen en groei, alsmede de administratieve lasten en nalevingskosten en de mogelijkheid van belastingontduiking en fraude aanzienlijk worden verminderd; 26. herinnert eraan dat de CCCTB gemeenschappelijke regels voor de heffingsgrondslag inhoudt en op geen enkele wijze van invloed is op de vrijheid van de lidstaten om hun eigen belastingtarieven te blijven vaststellen; 27. is verheugd over het voornemen van de Commissie om de CCCTB desnoods in het kader van de versterkte samenwerking in te voeren; wijst er evenwel op dat dit niet de optimale oplossing is, omdat bij ontstentenis van een alomvattend communautair stelsel de voordelen van transparantie en lagere administratieve lasten gedeeltelijk verloren kunnen gaan; 28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 400.782\ 101
NL
P6_TA-PROV(2008)0009 Communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2008 over de communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk (2007/2146(INI))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie "Verbetering van de arbeidskwaliteit en productiviteit: communautaire strategie 2007 - 2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk" (COM(2007)0062) en de bijbehorende werkdocumenten van de Commissiediensten (SEC(2007)0214, SEC(2007)0215 en SEC(2007)0216), – gelet op het EG-Verdrag, met name de artikelen 2, 136, 137, 138, 139, 140, 143 en 152, – gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie1, met name de artikelen 27, 31 en 32, – gezien de aanbevelingen van de IAO op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, – gezien Richtlijn 89/391/EEG van 12 juni 1989 van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (kaderrichtlijn)2 en de bijzondere richtlijnen hierover, – gezien Richtlijn 2000/54/EG van 18 september 2000 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk3, – gezien Richtlijn 2007/30/EG van 20 juni 2007 van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad, de daaruit voortvloeiende bijzondere richtlijnen, alsmede de Richtlijnen 83/447/EEG, 92/29/EEG en 94/33/EG van de Raad, met het oog op de vereenvoudiging en rationalisatie van de verslagen over de praktische tenuitvoerlegging4, – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2002 over een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-20065, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 februari 2005 over bevordering van de 1 2 3 4 5
PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1. PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21. PB L 165 van 27.6.2007, blz. 21. PB C 300 E van 11.12.2003, blz. 290.
102 /PE 400.782
NL
gezondheid en de veiligheid op het werk1, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten2, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen3, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk4, – gezien zijn verklaring van 29 maart 2007 over hepatitis C5, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0518/2007), A. overwegende dat er een positieve correlatie bestaat tussen de kwaliteit van de normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk en financiële prestaties, met name algemene prestaties, absenteïsme, personeelsverloop, motivatie van medewerkers, beter bedrijfsimago en productiviteit, B. overwegende dat de meest concurrerende economieën het best presteren op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk en dat een hoog niveau van bescherming op het gebied van gezondheid en veiligheid een positief effect heeft op de overheidsfinanciën, door besparingen in de sociale zekerheid en een hogere productiviteit, en dat veiligheid en gezondheid op het werk niet alleen aan de productiviteit, het prestatievermogen en het welzijn van de werknemer bijdraagt, maar ook kostenbesparingen oplevert voor de maatschappij als geheel en voor de economie, C. overwegende dat er meer onderzoek naar de langetermijneffecten van sommige arbeidsactiviteiten op de gezondheid nodig is om werknemers beter te beschermen, omdat sommige ziekten pas verschijnen een aantal jaren nadat de activiteit die ze heeft veroorzaakt, uitgevoerd is, D. overwegende dat er bezorgdheid bestaat over het feit dat de vermindering van het aantal beroepsongevallen en gevallen van beroepsziekten niet gelijk gespreid is omdat bepaalde categorieën werknemers (bijvoorbeeld migranten, werknemers met onzekere contracten, vrouwen, jongere en oudere werknemers), bepaalde bedrijven (vooral kleine en middelgrote bedrijven (KMO's) en micro-ondernemingen), bepaalde sectoren (vooral de bouw, visserij, landbouw, vervoer) en bepaalde lidstaten een veel hoger aantal beroepsongevallen en 1 2 3 4 5
PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 400. PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 754. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0206. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0501. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0102. PE 400.782\ 103
NL
ziekten laten zien dan gemiddeld in de EU, E. overwegende dat maatregelen voor de gezondheid en veiligheid op het werk een consequent onderdeel moeten vormen van de bedrijfscultuur, en dat deze cultuur hand in hand moet gaan met levenslange scholing en bijscholing van werknemers en managers, F. overwegende dat een consequent toegepaste bedrijfscultuur van gezondheid en veiligheid op het werk kan bijdragen aan een onbureaucratische verandering van procedures inzake gezondheid en veiligheid op het werk en zo kan zorgen voor een effectieve gezondheidsbescherming, G. overwegende dat rustperiodes van het grootste belang voor een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers zijn, H. overwegende dat volgens ramingen van de IAO in de EU een arbeidsongeval of arbeidsgerelateerde ziekte in 2006 ongeveer 167 000 mensen het leven gekost heeft, en dat volgens een schatting in de mededeling van de Commissie over de verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit elk jaar ongeveer 300 000 werknemers in verschillende mate met permanente invaliditeit te maken krijgen, I. overwegende dat een echte strategie voor de gezondheid en veiligheid op het werk gebaseerd dient te zijn op de juiste combinatie van de volgende instrumenten: voldoende bewustzijn bij allen, gerichte opleiding en scholing, adequate preventiediensten en campagnes, sociale dialoog en participatie van werknemers, adequate wetgeving en uitvoering, gerichte aandacht voor specifieke groepen, sectoren en soorten ondernemingen, efficiënte inspecties en effectieve, evenredige en ontmoedigende straffen, J. overwegende dat oudere werknemers zo lang mogelijk gezond, arbeidsgeschikt en inzetbaar dienen te blijven en dat dienovereenkomstig maatregelen dienen te worden genomen, K. overwegende dat inspecties een belangrijke rol spelen om te zorgen dat de bestaande wetgeving wordt nageleefd en daardoor uitbuiting op de werkplek te voorkomen, en op die manier het concept van fatsoenlijk werk helpen bevorderen en dat de inspecteurs ondersteuning moeten krijgen door nauwere samenwerking en uitwisseling van informatie tussen inspectiediensten van de lidstaten, L. overwegende dat risicobeoordeling op bedrijfsniveau niet als een eenmalige activiteit kan worden beschouwd, maar periodiek moet worden uitgevoerd en aangepast aan nieuwe omstandigheden en/of risico’s, en dat het ontbreken of onjuist uitvoeren van risicobeoordelingen een overtreding van de wet is en een van de voornaamste oorzaken van beroepsongevallen en -ziekten vormt, M. overwegende dat er geen cijfers beschikbaar zijn over de negatieve gevolgen van brand voor de gezondheid en veiligheid op het werk, N. overwegende dat gezondheidswerkers meer dan 20 levensbedreigende virussen op kunnen lopen, waaronder hepatitis B, hepatitis C en HIV/aids, O. overwegende dat de Lissabon-strategie zich voor 2010 een algehele arbeidsparticipatie van 70% ten doel heeft gesteld, alsook een arbeidsparticipatie van vrouwen van 60% en van oudere werknemers van 50%, en overwegende dat werknemers met chronische of 104 /PE 400.782
NL
langdurige ziekten vaak niet meer terugkeren in het arbeidsproces, hoewel ze daartoe wel in staat worden geacht en dat degenen die wel weer aan het werk gaan vaak worden geconfronteerd met meervoudige discriminatie, zoals bijvoorbeeld kortingen op hun inkomen, en overwegende dat dit in het bijzonder geldt voor kankerpatiënten omdat de meeste recente studies aantonen dat een vijfde van degenen die borstkanker hebben gehad niet meer aan het werk gaan, hoewel ze dat wel zouden kunnen, P. overwegende dat meer vrouwen dan mannen onverzekerd werkzaam zijn in de ‘zwarte’ arbeidsmarkt, een feit dat onvermijdelijke en belangrijke consequenties heeft voor de gezondheids- en veiligheidsomstandigheden waaronder zij werkzaam zijn, Q. overwegende dat vrouwen en mannen geen homogene groep vormen en dat strategieën en maatregelen ter verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk specifiek aangepast moeten worden aan bijzondere werkplekken, daarbij rekening houdend met het feit dat sommige factoren een verschillende impact kunnen hebben voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, 1. is tevreden met de ambitieuze doelstelling van de Commissie voor verlaging van het aantal ongevallen op het werk met gemiddeld 25% in de EU; erkent dat het cijfer van land tot land kan verschillen vanwege verschillende uitgangssituaties, maar acht duidelijke en doelgerichte maatregelen met een tijdschema en financiële toezeggingen die vervolgens kunnen worden gemeten en geëvalueerd toch van belang; verzoekt de Commissie bij gebrek hieraan om halverwege de looptijd van de strategie 2007-2012 bij het Parlement verslag over de vooruitgang met de strategie uit te brengen; 2. verzoekt de Commissie en de lidstaten om rekening te houden met de ongelijkheden tussen de lidstaten onderling en ook met de ongelijkheden die binnen de diverse lidstaten bestaan, en om zich in te spannen om ze te beperken; 3. neemt akte van de voorstellen van de Commissie om niet-bindende instrumenten te gebruiken als bindende wetten niet haalbaar of aangewezen zijn, wat de lidstaten de flexibiliteit geeft om oplossingen te vinden die in hun specifieke omstandigheden het beste resultaat geven wat gezondheid en veiligheid betreft; 4. is tevreden over de grotere nadruk die de Commissie legt op vereenvoudiging van de regelgeving en vermindering van administratieve lasten, en wijst erop dat vereenvoudiging grotere voordelen voor de burgers meebrengt, maar evenzeer werkgevers als werknemers helpt om zich te concentreren op praktisch gezondheids- en veiligheidsmanagement en zo te zorgen voor betere resultaten wat gezondheid en veiligheid betreft; acht het van het grootste belang dat vereenvoudiging op geen enkele manier afbreuk doet aan de omvang van de bescherming die de werknemers genieten; 5. verzoekt de Commissie om in het kader van haar strategie speciale aandacht te schenken aan de bijzonder risicovolle activiteiten en sectoren (bijvoorbeeld de metaalindustrie, de bouw, elektriciteit, bosbouw, enz.); 6. verzoekt de Commissie om het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (OHSA) sterker bij dit proces te betrekken, en het vooral te vragen met een evaluatie te komen in welke bedrijfstakken het gevaar op beroepsongevallen en -ziekten het hoogst is en hoe dit doeltreffend kan worden aangepakt;
PE 400.782\ 105
NL
7. acht de krachtige focus van de Commissie op assistentie aan KMO's opdat zij aan hun verplichtingen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk kunnen voldoen, een uitstekende zaak en steunt de aanpak van de Commissie ten volle; 8. betreurt dat in de mededeling van de Commissie niet wordt gerept over doelstellingen voor de vermindering van het aantal beroepsziekten maar begrijpt de moeilijkheid om beroepsziekten te meten; vraagt de Commissie bijgevolg om gebruik en uitvoering van de bestaande statistische procedures aan herziening te onderwerpen, om beroepsziekten nauwkeurig aan te wijzen en hun omvang te meten, vooral kankers die het gevolg van beroepsomstandigheden zijn, om doelstellingen voor hun vermindering te kunnen vastleggen ; stelt voor dat de Commissie de mogelijkheid overweegt om Aanbeveling 2003/670/EG van de Commissie betreffende de Europese lijst van beroepsziekten1 in een richtlijn om te zetten; 9. onderstreept dat bij kwesties met betrekking tot de gezondheid en veiligheid op het werk het genderaspect geïntegreerd moet worden in de aanpak van kwesties met betrekking tot de gezondheid en veiligheid op het werk en is ingenomen met het initiatief van de Commissie, die erop aandringt uniforme methoden te ontwikkelen voor beoordeling van genderspecifieke effecten op gezondheid en veiligheid op het werk; heeft evenwel kritiek op de Commissie omdat zij noch in haar mededeling noch in haar "doelstellingen van de communautaire strategie 2007-2012" of in haar "effectbeoordelingen" voldoende rekenschap geeft van gender mainstreaming; 10. verzoekt de Commissie om na te gaan of er naar sekse uitgesplitste statistieken over arbeidsgerelateerde dodelijke en niet-dodelijke ziekten op Gemeenschapsniveau beschikbaar zijn; 11. verzoekt de lidstaten om de bestaande richtlijnen betreffende veiligheid en gezondheid op het werk op een meer genderspecifieke wijze uit te voeren en de genderspecifieke effecten van deze richtlijnen te evalueren; 12. benadrukt dat de rehabilitatie en re-integratie van werknemers na een ziekte of arbeidsongeval van vitaal belang is en juicht de bijzondere focus op rehabilitatie en reintegratie toe die in de nationale strategieën gevraagd wordt ; het is belangrijk dat regeringen in hun gezondheids- en veiligheidsstrategieën de verplichting opnemen dat mensen die gedurende hun loopbaan lichamelijk of geestelijk ziek zijn geweest hun baan behouden (door scholing, andere taken, enz.); 13. verzoekt de Commissie meer cijfers en gegevens te verzamelen over werknemers met chronische ziekten, hun werkomstandigheden te analyseren en een handvest op te stellen voor de bescherming van de rechten van kankerpatiënten en mensen met andere chronische ziekten op de werkplek, teneinde bedrijven verplicht te stellen dat patiënten tijdens hun behandeling in dienst kunnen blijven en na behandeling weer kunnen terugkeren op de arbeidsmarkt; 14. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het extreem hoge aantal ongevallen bij tijdelijke en kortetermijnmedewerkers, en ook bij laagopgeleide werknemers, in sommige lidstaten meer dan twee keer zo hoog als bij andere werknemers, en erkent de correlatie tussen deze categorieën werknemers en het feit dat ze werkzaam zijn in bedrijfstakken met een 1
PB L 238 van 25.9.2003, blz. 28.
106 /PE 400.782
NL
verhoogd risico, zoals de bouw; wijst erop dat Richtlijn 91/383/EEG van de Raad van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeidsbetrekkingen1 als algemene regel bepaalt dat tijdelijke krachten dezelfde rechten op het gebied van gezondheid op het werk hebben als andere werknemers, maar dat de richtlijn niet voorziet in specifieke mechanismen om het principe praktisch toepasbaar te maken; verzoekt de Commissie om deze tekortkomingen dringend aan te pakken; 15. neemt ook kennis van het stijgend aantal afwijkende arbeidsovereenkomsten, en wijst erop dat de voorwaarden geen risico’s mogen opleveren voor de gezondheid en de veiligheid van werknemers en contractanten; 16. vraagt maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechten op het gebied van veiligheid en gezondheid van vrouwen op atypische werkplekken in acht worden genomen, zoals van vrouwen die zorgen voor zieken thuis; 17. verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich volledig rekenschap te geven van de gevolgen van demografische veranderingen voor de gezondheid en veiligheid op de werkplek, roeptde Commissie en de lidstaten met name op om de preventieve maatregelen te versterken en maatregelen vast te stellen die bedoeld zijn om lichamelijke achteruitgang te compenseren, vooral door ergonomische maatregelen en het ontwerp van de werkplek, en door maatregelen en prikkels die bedoeld zijn om te zorgen dat oudere werknemers hun motivatie, vaardigheden en gezondheid behouden; 18. wijst op de wetenschappelijk bewezen samenhang tussen toenemende stress op de werkplek en ziekten die er het gevolg van zijn, vooral waar het chronische ziekten, hart- en vaatziekten en ziekten van het bewegingsapparaat betreft; 19. acht het van het grootste belang om te zorgen voor beter gebruik van de bestaande wettelijke instrumenten op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk en verzoekt de Commissie en de lidstaten bijgevolg alle beschikbare middelen aan te wenden om dit doel te bereiken; is van mening dat onder andere de volgende maatregelen moeten worden overwogen: a) b) c) d) e) f) g) h)
minimumvereisten voor de kwaliteit van preventieve diensten en de arbeidsinspectie, strengere sancties, een betere evaluatie van de uitvoering van de wetgeving, uitwisseling van beste praktijken, versterking van de preventiecultuur en systemen voor vroegtijdige waarschuwing, waaronder bredere maatschappelijke toegang tot informatie aangaande werk- en veiligheidsomstandigheden op de werkplek, grotere betrokkenheid van de werknemers op het werk, stimulansen voor de werkgevers om te voldoen aan hun verplichtingen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, versterkt gebruik van overeenkomsten over sociale dialoog;
20. is van oordeel dat het de Commissie in ernstige mate aan middelen ontbreekt om goed te kunnen beoordelen of de aangenomen richtlijnen over de veiligheid op het werk 1
PB L 206 van 29.7.1991, blz. 19. PE 400.782\ 107
NL
doeltreffend worden omgezet en uitgevoerd; is van oordeel dat de Commissie van alle middelen die haar ten dienste staan gebruik dient te maken, onder andere door op ruimere schaal gebruik te maken van overtredingsprocedures; 21. wijst erop dat veiligheid en gezondheid op het werk voor alle werknemers in de Europese Unie in dezelfde mate moeten gelden, dat veiligheid en gezondheid op het werk uiteindelijk op het grondrecht van lichamelijke integriteit berusten en dat de mogelijkheden om van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk af te wijken, de gezondheid van de werknemers en hun gelijkheid van kansen in gevaar kunnen brengen en tot gelijkschakeling in neerwaartse richting kunnen voeren; 22. vraagt de Commissie om de effectbeoordeling voor gezondheid en veiligheid op het werk evenveel aandacht te geven als die voor het milieueffect; 23. beschouwt arbeidsinspectie als een essentieel onderdeel van de uitvoering van de wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid; a)
verzoekt de Commissie daarom: i)
het Comité van hoge ambtenaren van de arbeidsinspectie (SLIC) de nodige middelen ter beschikking te stellen om effectief te kunnen functioneren, na onderzoek hoe het zo doeltreffend mogelijk kan werken en de beste waarde opleveren,
ii)
voort kennisdelingssystemen te ontwikkelen om te zorgen voor effectieve reacties op verzoeken om informatie en samenwerking,
iii)
evaluatieonderzoek naar de efficiëntie en impact van inspectieactiviteiten op te starten, overeenkomstig het verzoek van het SLIC, teneinde gemeenschappelijke kwantitatieve en kwalitatieve inspectiedoelstellingen te stellen, en daardoor het gebruik van inspecties aan te moedigen voor het bevorderen van een efficiënte en effectieve gezondheids- en veiligheidscultuur onder alle werknemers,
iv)
manieren en methoden in te voeren om de nationale inspectiesystemen te evalueren, met name door scoreborden in te stellen,
b) en verzoekt de lidstaten: i)
aangepaste middelen op het gebied van personeel en financiën ter beschikking van hun nationale inspectiediensten te stellen,
ii)
de dichtheid van arbeidsinspecteurs te vergroten, om op zijn minst een verhouding van 1 per 10 000 werknemers te garanderen, overeenkomstig de aanbevelingen van de IAO,
iii)
de kwaliteit van de arbeidsinspecteurs te vergroten door meer multidisciplinaire opleiding te verstrekken op terreinen als psychologie, ergonomie, hygiëne, milieurisico's en toxicologie,
iv)
met de inspecties te focussen op prioritaire gebieden, sectoren en ondernemingen met een hoog risico op ongevallen en grote hoeveelheden
108 /PE 400.782
NL
werknemers uit kwetsbare groepen als arbeidsmigranten, interim-werknemers, laaggekwalificeerde en laagopgeleide werknemers, jonge en oudere werknemers en werknemers met een handicap; 24. erkent dat preventie van centraal belang is en verzoekt de Commissie in het kader van de strategie: a)
ervoor te zorgen dat de werkgevers hun verantwoordelijkheid erkennen en ernaar handelen door op alle werkplekken degelijke preventieve diensten te verstrekken hetgeen niet wegneemt dat een verantwoordelijke attitude van de werknemers tegenover hun eigen veiligheid en gezondheid ook van belang is,
b)
aan te moedigen dat preventieve diensten volledig multidisciplinair zijn en de hiërarchie van maatregelen van Richtlijn 89/391/EEG weerspiegelen,
c)
te benadrukken dat risicobeoordeling een continu proces moet zijn en geen eenmalige verplichting en dat de werknemer er volledig bij moet worden betrokken,
d)
ervoor te zorgen dat preventieve activiteiten in de mate van het mogelijke binnen de onderneming plaatshebben,
e)
ervoor te zorgen dat gezondheidscontrole gepaard gaat met preventie,
f)
haar wetgeving betreffende gezondheid en veiligheid op het werk regelmatig aan te passen in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen;
25. benadrukt dat het belangrijk is dat de lidstaten ervoor zorgen dat de toegang tot technische documenten en normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op de werkplek op nationaal niveau gratis is; 26. feliciteert de Commissie met de voorstellen van haar de mededeling op het gebied van onderwijs en opleiding en is van mening dat ze een sleutelfactor voor de ontwikkeling van een preventiecultuur zijn en voorts een continu proces moeten vormen, in overeenstemming met de nieuwe technische situatie op de arbeidsplaats, ook voor werknemers die terugkeren in het arbeidsproces na ziekte of loopbaanonderbrekingen vanwege zorgtaken in het gezin; 27. is van oordeel dat beroepsopleidingen en herscholing op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk op maat moeten worden aangeboden aan werknemers en vertegenwoordigers op het gebied van gezondheid en veiligheid, met speciale aandacht voor onderaanneming, tijdelijk werk, parttime werk, vrouwen en arbeidsmigranten; is van oordeel dat nationale en EU-middelen daarvoor gebruikt moeten blijven worden; 28. is van mening dat werkgevers verplicht zouden moeten worden om medisch onderzoek voor dagloners en deeltijdse werknemers aan te bieden; 29. verzoekt de Commissie volledig gebruik te maken van de bestaande Gemeenschapsfondsen (met name het Europees Sociaal Fonds) waar het zaken betreft die met gezondheid en veiligheid samenhangen (preventie en de ontwikkeling van een preventiecultuur, bewustmaking, beroepsopleiding, levenslang leren, rehabilitatie en re-integratie van werknemers na een arbeidsongeval of -ziekte) en die in het bijzonder gericht zijn op PE 400.782\ 109
NL
KMO's; verzoekt de Commissie andere Gemeenschapsfondsen (bijvoorbeeld uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek) en nationale fondsen aan te wenden aan onderzoek op het gebied van beroepsziekten; 30. acht het gezien het verhoogde gevaar waaraan werknemers in de mijnbouw, metaalwinning, ijzer- en staalindustrie en scheepsbouw zijn blootgesteld noodzakelijk dat de lidstaten en de Commissie voldoende middelen ter beschikking stellen voor investeringen die nodig zijn om de gezondheid en veiligheid op het werk te waarborgen; 31. verzoekt de lidstaten en de Commissie een systematische gendergevoelige benadering te volgen bij de ontwikkeling van nationale en Europese strategieën inzake preventie op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk en bij de samenstelling van statistieken, uitvoering van enquêtes en het doen van onderzoek op dit gebied; verzoekt de lidstaten en de Commissie gebruik te maken van de financieringsmogelijkheden die het Progressprogramma hiertoe biedt, vooral op grond van het gedeelte met betrekking tot gendergelijkheid; 32. verzoekt de lidstaten de goedkeuring te overwegen van financiële stimuli om gezondheid en veiligheid op het werk te bevorderen, met name belastingkortingen of een preferentie voor veilige bedrijven en op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk gecertificeerde ondernemingen bij aanbestedingen, de invoering in verzekeringspolissen en socialezekerheidsbijdragen van een kortingenstelsel voor het uitblijven van schadegevallen, en financiële stimuli om onveilige en verouderde uitrusting te vervangen; 33. stelt verder voor dat de lidstaten de mogelijkheid overwegen bepaalde normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op te nemen bij de plaatsing van overheidsopdrachten; 34. verzoekt de Commissie om, met het oog op de huidige sociale en economische veranderingen, die ook de arbeidsmarkt beïnvloeden en veranderen, een goed werkgelegenheidsbeleid en behoorlijke werkomstandigheden te stimuleren, en om werkgevers aan te moedigen een gezonde levensstijl op het werk te bevorderen door middel van campagnes ter bevordering van gezondheid op het werk, het handhaven van rookverboden op het werk en programma’s om rokende werknemers te helpen bij het stoppen met roken, en ervoor te zorgen dat het beleid samenhang vertoont met het beleid op andere terreinen, in het bijzonder de volksgezondheid; 35. verzoekt de Commissie een herziening op te starten van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk, van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie1; 36. is van oordeel dat de gezondheidsproblemen die verband houden met blootstelling aan asbest welbekend zijn en dat de Europese regelgeving betreffende asbest aanvaardbaar is; benadrukt dat door asbest veroorzaakte ziekten volgens de prognoses nog jarenlang veelvuldig zullen voorkomen; verzoekt daarom de Commissie een hoorzitting te organiseren over de aanpak van de enorme gezondheids- en veiligheidsproblemen op het werk die verband houden met de aanwezigheid van asbest in bestaande gebouwen en andere constructies, zoals schepen, treinen en machinerieën; verzoekt tevens de lidstaten nationale actieplannen op te stellen voor de geleidelijke eliminering van asbest, met daarin 1
PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.
110 /PE 400.782
NL
verplichtingen om de in gebouwen aanwezige asbest in kaart te brengen en te zorgen voor de veilige verwijdering van asbest; 37. betreurt dat ondanks herhaalde en uitdrukkelijke verzoeken van het Parlement, de Commissie nog steeds met een voorstel tot wijziging van Richtlijn 2000/54/EG moet komen om de ernstige risico’s voor werknemers in de gezondheidszorg aan te pakken, die verbonden zijn met het gebruik van naalden en scherpe medische instrumenten; vraagt haar om de voltooiing van de effectbeoordeling aan de hand van de aanbestedingsprocedure (2007/S 139-171103) te bespoedigen en verwacht dat er ruim voor het einde van de legislatuurperiode midden 2009 een degelijk amendement op de richtlijn aangenomen wordt, in overeenstemming met zijn reeds aangehaalde resolutie betreffende de bescherming van werknemers in de gezondheidszorg in Europa tegen door bloed overgedragen infecties als gevolg van prikaccidenten; verzoekt de Commissie passende preventie- en screeningsmaatregelen door te voeren om het risico op door bloed overgedragen ziekten zoals hepatitis C terug te dringen; 38. verzoekt de Commissie het voortouw te nemen bij het ontwikkelen van en het tot overeenstemming komen over een EU-praktijkcode betreffende de preventie van aan de gezondheidszorg gerelateerde infecties; 39. verzoekt de Commissie de gezondheid en veiligheid op het werk in de gezondheidszorg te verbeteren, waaronder in verzorgingshuizen, door maatregelen te nemen om de routinematige screening van zorgpersoneel te bevorderen, zodat beroepsmatig opgelopen besmettelijke infecties, zoals MRSA, in een vroeg stadium opgespoord en behandeld, en aldus teruggedrongen kunnen worden; 40. is tevreden met de verplichting voor de lidstaten om nationale strategieën op te stellen; benadrukt dat deze strategieën betrekking moeten hebben op dezelfde periode en moeten beginnen in hetzelfde jaar, om de vergelijking zowel van de nationale strategieën als van de resultaten hiervan te vergemakkelijken, dat er duidelijke en meetbare doelstellingen in moeten worden bepaald en dat er in het bijzonder in moet worden gefocust op KMO's en op kwetsbare groepen als arbeidsmigranten, jonge en oudere werknemers, vrouwen, interimwerknemers en werknemers met een handicap; 41. benadrukt dat het van essentieel belang is dat de werkplek toegankelijk en veilig wordt gemaakt voor werknemers met een handicap, door te voorzien in redelijke aanpassingen, in speciale uitrusting die aan de individuele behoefte is aangepast, en in de gezondheidsdiensten die mensen met een handicap juist vanwege hun handicap nodig hebben, waaronder diensten die bedoeld zijn om verdere handicaps te minimaliseren en te voorkomen; 42. verzoekt zowel de Commissie als de lidstaten de kaderrichtlijn en de bestaande bepalingen op het gebied van gezondheid en veiligheid onverkort en onafhankelijk van hun juridische status toe te passen op alle werknemers en de bestaande wetgeving voor bepaalde risicoberoepen aan te passen als ze ondoeltreffend gebleken is, ook voor vaak veronachtzaamde groepen als landarbeiders, werknemers in de gezondheidszorg, beroepschauffeurs, huishoudelijk personeel, thuiswerkers en het leger, indien nodig, en de onverkorte toepassing en naleving te waarborgen van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in
PE 400.782\ 111
NL
arbeid en beroep1; vraagt de Commissie en de lidstaten tevens om alle beschikbare opties te overwegen om de EU-bepalingen op het gebied van gezondheid en veiligheid uit te breiden tot zelfstandigen en beschermde werkvoorziening voor mensen met een handicap; 43. verzoekt de lidstaten om serieus aandacht te schenken aan de verschillende risico's voor vrouwelijke en mannelijke werknemers met betrekking tot veiligheid en gezondheid op het werk en te zorgen voor verschillende sociale en fysieke infrastructuur om deze risico's tegen te gaan; 44. wijst erop dat de noodzaak om de risico's voor mannen en vrouwen te analyseren en adequate maatregelen te nemen niet betekent dat er opnieuw een protectiebeleid dat leidt tot uitsluiting wordt geïntroduceerd, noch dat er verschillende banen voor mannen en vrouwen worden ontwikkeld; 45. is van mening dat de veiligheidsverplichtingen van een werkgever in strikte zin weliswaar beperkt is tot diegenen waarmee hij een wettelijke relatie heeft door een arbeidsovereenkomst, maar dat werkgevers aangemoedigd gestimuleerd moeten worden om waar mogelijk het gezondheids- en veiligheidsbeleid van hun onderaannemers en de keten van onderaannemers na te gaan teneinde gezondheids- en veiligheidsbeleid te incorporeren in het MVO-beleid 46 wacht de resultaten van de tweede fase van de raadpleging van de sociale partners over spier-pees-botaandoeningen af en vraagt de Commissie om de optie van het voorstellen van een richtlijn te overwegen, gezien het toenemend aantal gevallen van die aandoeningen en het feit dat de bestaande wetgeving klaarblijkelijk niet volstaat, omdat ze geen betrekking op alle arbeidssituaties heeft en niet alle risico's van werkgerelateerde spier-peesbotaandoeningen dekt; stelt dat wetenschappelijke beginselen volledig in aanmerking genomen moeten worden; 47. wacht de resultaten af van de tweede fase van de raadpleging van de sociale partners over de herziening van de richtlijn over carcinogene agentia van 2004 en is van mening dat de verkieslijke optie kan zijn om de richtlijn te wijzigen, zodat voor de voortplanting vergiftige stoffen erin worden opgenomen, en een herziening voor te stellen van de bindende grenswaarden voor beroepsblootstelling voor carcinogene en mutagene agentia die in de richtlijn zijn opgenomen en nieuwe bindende grenswaarden voor beroepsblootstelling vast te stellen voor sommige carcinogene, mutagene en voor de voortplanting vergiftige stoffen die nog niet in de richtlijn zijn opgenomen; 48. herinnert eraan dat bedreigingen voor de gezondheid en de veiligheid op het werk niet beperkt blijven tot handenarbeid; vraagt meer aandacht voor de onderliggende oorzaken van het ontstaan van geestesziekten en voor de geestelijke gezondheid, verslaving en psychologische gevaren op het werk, zoals stress, lastiggevallen en gepest worden, en ook geweld, en wil verder dat er meer nadruk wordt gelegd op het beleid van werkgevers voor de bevordering van een goede fysieke en mentale gezondheid; 49. acht het van cruciaal belang dat er op grotere schaal wordt samengewerkt met het nieuwe Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in Helsinki en dat er opheldering gegeven wordt omtrent een aantal kwesties in verband met de verhouding tussen enerzijds Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 1
PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
112 /PE 400.782
NL
2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)1 en anderzijds de andere richtlijnen inzake gezondheid op het werk; 50. verzoekt de Commissie en de lidstaten om afdoende rekening te houden met de gelijktijdige tenuitvoerlegging van de communautaire strategie en de REACH-verordening: de strategie dient een aanvulling te zijn op de REACH-verordening inzake de bescherming tegen chemische gevaren en dient gebruik te maken van de mogelijkheid tot versterking van de preventieve maatregelen tegen chemische gevaren op het werk in verband met de tenuitvoerlegging van de REACH-verordening; 51. is tevreden met de recent gesloten kaderovereenkomst tussen de sociale partners over pesten en geweld op het werk; betreurt evenwel dat deze overeenkomst niet expliciet betrekking heeft op de kwestie van geweld door derden; verzoekt de sociale partners daarom om dit onderwerp nader uit te zoeken; 52. vestigt de aandacht op de moeilijke werkomstandigheden van veel vrachtwagenchauffeurs die door Europa rijden en te weinig goede stopplaatsen tot hun beschikking hebben: artikel 12 van Verordening (EG) nr. 561/2006 over rij- en rusttijden erkent uitdrukkelijk het belang van voldoende veilige en bewaakte stopplaatsen voor beroepschauffeurs langs het EUnetwerk van snelwegen; dringt daarom bij de Commissie aan op een vervolg van het op initiatief van het Europees Parlement gehouden proefproject voor veilige en bewaakte stopplaatsen en daarbij rekening te houden met de maatregelen die worden aanbevolen in het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over veilige en bewaakte stopplaatsen2; 53. verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de haalbaarheid en de voordelen voor de gezondheid en veiligheid op het werk alsook voor de maatschappij als geheel, van de eis om in alle nieuwe gebouwen die als werkplek zijn bedoeld sprinklerinstallaties te installeren waar dat veilig is; 54. benadrukt dat het belangrijk is dat een continue dialoog wordt gevoerd tussen alle belanghebbende partijen, inclusief de overheid, de werkgevers, de werknemers, hun vertegenwoordigers en de civiele maatschappij, als sleutelinstrument voor de effectieve ontwikkeling van strenge normen op het gebied van gezondheid en veiligheid; is van mening dat deze dialoog moet leiden tot een betere kennis van de reële risico's voor de gezondheid en veiligheid van werknemers alsmede van de specifieke behoeften en eisen van bepaalde groepen werknemers op het niveau van het bedrijf en de sector en tot een uitwisseling van goede praktijken; 55. verzoekt de lidstaten te zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus in de besluitvorming over gezondheid en veiligheid op het werk; 56. acht maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een van de doeltreffende instrumenten tot verbetering van het concurrentievermogen, van de gezondheid en veiligheid op het werk en van de werkomgeving, en moedigt in dit verband de uitwisseling van goede praktijken aan op lokaal, nationaal en Europees niveau tussen de lidstaten en mondiaal op multinationaal niveau alsmede de verdere toepassing van maatschappelijk 1 2
PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1. TEN/290-CESE. PE 400.782\ 113
NL
verantwoord ondernemen op vrijwillige basis, maar als een integraal onderdeel van bedrijfsstrategieën voor ontwikkeling; 57. is van mening dat de vertegenwoordiging van de werknemers van groot belang is voor om het even welk beleid op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk; is van mening dat de positieve correlatie tussen de aanwezigheid van vertegenwoordigers op het gebied van gezondheid en veiligheid op de werkplek en de prestaties niet kan worden onderschat en verzoekt de Commissie en de lidstaten de participerende aanpak te bevorderen en ervoor te zorgen dat zo mogelijk alle werkneemsters en werknemers toegang tot vertegenwoordigers op het gebied van gezondheid en veiligheid hebben; 58. is van mening dat te lange of te veel werkuren of te weinig of te korte rustperioden een sleutelfactor zijn voor de toenemende ongevallen en ziekten op het werk en vraagt een goed evenwicht tussen werk en gezinsleven; 59. feliciteert het OHSA en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden met het werk dat zij tot nu toe hebben gedaan en is van mening dat de expertise en de bevoegdheden van deze organen volledig benut moeten worden; is van mening dat zij dienen te blijven functioneren als instrumenten voor bewustmaking, voor het verzamelen, analyseren en uitwisselen van informatie, voor de uitwisseling van goede praktijken en voor onderzoek om nieuwe risico’s die zich aandienen te anticiperen, of deze nu veroorzaakt worden door sociale veranderingen of samenhangen met technische innovatie; 60. is van mening dat het van vitaal belang is om nieuwe en opkomende risico’s tijdig te identificeren en op te volgen – bijvoorbeeld psychosociale risico's; feliciteert het risicowaarnemingscentrum van het OHSA daarom met zijn werk en verwacht van de Commissie dat zij op basis van de vaststellingen van het centrum actie onderneemt en de nodige voorstellen indient zodra nieuwe risico's worden geïdentificeerd; 61. beveelt lidstaten aan om maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat voor zwaar of gevaarlijk werk passende sociale zekerheid wordt geboden, waarop de betreffende werknemers zowel gedurende hun beroepsleven als na hun pensionering kunnen terugvallen; 62. beveelt aan dat het OHSA specifiek onderzoek verricht naar de bijzondere problemen en risico's waarmee tijdelijke en interim-werknemers te maken krijgen, naast de werknemers van onderaannemers, om voor de Commissie en de lidstaten de strijd tegen de risico's waarmee deze personen te maken krijgen, te vergemakkelijken en de bestaande wetgeving betreffende deze groepen naar behoren uit te voeren, en daarbij te erkennen dat de aard van het werk dat deze groepen doen, bijvoorbeeld werken in de bouw, in sommige lidstaten een verhoogde kans op ongevallen met zich meebrengt; 63. is van mening dat het in een mondiale omgeving nodig is samen te werken met internationale organisaties (Wereldhandelsorganisatie, Wereldgezondheidsorganisatie, IAO) en ervoor te zorgen dat er internationale conventies en overeenkomsten over gezondheid en veiligheid op het werk worden goedgekeurd en door alle partijen uitgevoerd; beschouwt dat als een belangrijke factor om het concurrentievermogen van de EU te behouden en te voorkomen dat ondernemingen uit de EU worden overgeplaatst naar landen buiten de EU, in het kader van een zoektocht naar een minder streng wettelijk kader op het gebied van gezondheid en veiligheid; is voorts van mening dat dat een kwestie van bescherming van de 114 /PE 400.782
NL
mensenrechten is en bijgevolg te berde moet komen bij onderhandelingen met derde landen; 64. verzoekt de lidstaten daarom om de internationale bepalingen op het gebied van gezondheid en veiligheid na te leven en in het bijzonder om IAO-conventie C-187 te ratificeren en aanbeveling R-197 uit te voeren; 65. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
PE 400.782\ 115
NL