Aangenomen teksten in de plenaire zittingen van het
e 3
Congres van op 23 en 24 april 2011
Aangenomen teksten in de plenaire zittingen g van het
e
3 Congres van op 23 en 24 april 2011
Colofon Comac Lemonnierlaan 171 1000 Brussel
02/5040168
[email protected] www.chengetheworld.be Comac Brussel, februari 2012
Inhoud hoofdstuk 1 | Waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe? 1. Er is heel wat gebeurd vóór het Derde Congres... 2. De uitdagingen van het Derde Congres 18 3. De toekomstige werkterreinen van Comac:
9
9
hoofdstuk 2 | Comac, een communistische jongerenbeweging 25 1.“There is no alternative” 25 2. Het debat over een andere maatschappij aangaan 26 3. In wat voor wereld leven wij? 26 4. Een andere wereld is noodzakelijk 39 5. De instrumenten om de wereld te veranderen 47 6. Comac een brede en open jongerenbeweging 49
hoofdstuk 3 | Comac, de jongerenbeweging van de PVDA 55 1. Inleiding 55 2. Wat is de PVDA? 55 3. Comac, de jongerenbeweging van de PVDA
59
hoofdstuk 4 | Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd 65 1. De strijd, motor van verandering 65 2. Comac heeft een eigen visie op “strijd” 66 3. Het groot zien 75 4. De basisgroep als centrum van de actie 78 5. Strijden met Comac, maar niet helemaal in ons eentje
80
hoofdstuk 5 | Comac, een jongerenbeweging solidair met de werkende mensen 89 1. Inleiding 89 2. Waarom is de arbeidersklasse belangrijk? 90 3. En wat wil dat concreet zeggen voor Comac? 96
hoofdstuk 6 | Wij zij één – Nous sommes un 103 1. Racisme, nationalisme en extreemrechts: bedreigingen die de eenheid in gevaar brengen 2. Racisme 105 3. Nationalisme 114 4. Extreemrechts 123
hoofdstuk 7 | Het onderwijs 133 1. Dagdagelijkse problemen en gevechten 2. Een analyse van het systeem 134
133
103
3. Het verplicht onderwijs 136 4. Het hoger onderwijs 140 5. Voor democratie op school, in de hogeschool en aan de universiteit 6. Besluiten 148
145
hoofdstuk 8 | Milieu en klimaat 151 1. Bittere vaststellingen 151 2. Het kapitalisme vernietigt de planeet 153 3.CHEnge the system, not the climate 156 4.Enkele valse oplossingen voor het probleem van de klimaatopwarming … 5. Stappen naar een leefbare toekomst 160
hoofdstuk 9 | Werk 163 1. Inleiding 163 2. Loonarbeid en kapitaal: enkele begrippen 164 3 Strijden tegen de liberalisering van de arbeidsmarkt 4. ’t Is niet voor iedereen crisis 172
166
hoofdstuk 10 | Oorlog en de strijd tegen het imperialisme 1. Inleiding 177 2. Moeder, waarom vechten wij? 178 3. Kant kiezen 182 4. Oorlog en imperialisme in de praktijk Comac en de internationale solidariteit
184 190
177
158
Deze tekst werd aangenomen op het derde Congres van Comac op 23 en 24 april 2011, en is het resultaat van het werk van vele kameraden. Speciale dank gaat uit naar Benjamin, Damien en Jo voor hun waardevol advies, naar Lucky en zijn team van vertalers, naar Sarah, Stefaan, Bruno, Roel, Ludo, Charlie en Niels voor hun bijdrage aan de tekst, naar Laura voor de affiche, naar Pierrette, Karel en Quentin voor het nalezen, naar Colin, Archibald en Pauline voor de illustraties, naar Roberto voor de lay-out, naar Alice, Charlie, Kurt, Leen en alle ouders voor de organisatie van de plenaire zittingen. Zonder natuurlijk de meer dan 200 afgevaardigden te vergeten, voor hun honderden pagina’s amendementen! Het Congresbureau: Aurélie, Jouwe, Lizz, Dirk, Laura, Olivier en Sander
7
1
hoofdstuk 1 Waar komen we vandaan en waar gaan we naartoe?
In een jongerenbeweging is de “turn-over” heel groot: je blijft maar een paar jaar van je leven scholier of student. Nogal wiedes, want we blijven niet eeuwig jong. Het positieve van die snelle “turn-over” is dat het permanent voor dynamiek zorgt. Er worden nieuwe ideeën, nieuwe benaderingen en nieuwe energie aangebracht. De keerzijde van de medaille is dat, als we niet oppassen, de ervaringen uit het verleden verloren dreigen te gaan. Dat we niet meer precies weten waar we vandaan komen, welke weg we hebben afgelegd en waarom we nu eigenlijk in deze richting verdergaan en niet in een andere. We willen in dit hoofdstuk een beetje teruggaan in de tijd en het Derde Congres situeren in de geschiedenis van Comac. En we willen in dit hoofdstuk ook de doelstellingen van het Derde Congres heel duidelijk aangeven. We willen met andere woorden naar voren brengen wat de grote discussiepunten van het congres zijn die ons helpen om vooruit te gaan met de organisatie. Ten slotte sluiten we dit hoofdstuk af met een overzicht van de werkterreinen die de volgende jaren prioritair zijn voor Comac.
1. Er is heel wat gebeurd vóór het Derde Congres... Het leven van Comac is niet dit jaar begonnen. Het feit dat we nu aan ons Derde Congres toe zijn, betekent dat er ook een Tweede is geweest en daarvoor een Eerste en ook nog iets vóór dat Eerste Congres. Dat gaan we nu bekijken.
1.1. Korte geschiedenis van Comac vóór het Tweede Congres van Comac De geschiedenis van Comac is nauw verbonden met die van de Partij van de Arbeid van België. De PVDA werd opgericht door studentenleiders van de studentenbeweging eind jaren zestig (1966-1969), die vooral de universiteiten van Leuven, Gent en de VUB/ULB in Brussel op hun grondvesten deed schudden. Zo is bijvoorbeeld aan de universiteit van Gent Comac statutair de voortzetting van de SVB (Studentvakbeweging). In 1969 stond de SVB aan de leiding van wat tot op vandaag de grootste studentenbeweging blijft die de universiteit van Gent ooit heeft gekend… In de jaren zeventig besliste de PVDA1 om op de verschillende campussen verder te werken aan de opbouw van een jongerenbeweging, toen de
1
“Marxistisch-leninisti-
De PVDA heette op dat moment Amada (Alle macht aan de arbeiders) – TPO (Tout le pouvoir aux ouvriers).
9
sche Beweging” (MLB). De PVDA besliste om ook te starten met een jongerenbeweging voor scholieren, jonge werklozen en arbeidersjongeren onder de naam “Kommunistische Jeugdbond” (KJB), die werd in de jaren tachtig “Rode Jeugd”. In 2002 fusioneerden die jongerenbewegingen van de PVDA en in 2003 werd dat definitief onder de naam “Comac”. Vanaf begin jaren zeventig tot vandaag deden KJB, Rode Jeugd, MLB en vervolgens Comac heel wat ervaring op in de revolutionaire strijd op alle domeinen die te maken hebben met het leven van de jongeren in België.
In de middelbare scholen In de jaren zeventig was de KJB actief in de strijd tegen de oorlog in Vietnam. Onze voorloper organiseerde ook de solidariteit met talrijke wilde stakingen die toen plaatsvonden in heel wat bedrijven. Eén van zijn grootste wapenfeiten was de strijd tegen de legerdienst. KJB speelde ook een belangrijke rol in de leiding van de scholierenstakingen op de middelbare scholen tegen de antidemocratische hervormingen in het onderwijs. In die tijd had KJB niet zoveel leden. De voorwaarden voor lidmaatschap van de KJB lagen heel hoog: je moest bijvoorbeeld eerst akkoord gaan met bijna het hele programma van de PVDA voor je lid kon worden. Begin jaren tachtig veranderde KJB in Rode Jeugd. Toen ons land volop gebukt ging onder de economische crisis, was Rode Jeugd zeer actief in de organisatie van de jongerenmarsen voor werk die, in samenwerking met andere bewegingen en de vakbondsjongeren, meermaals duizenden jongeren bijeenbrachten in Brussel. In die periode versoepelde Rode Jeugd aanzienlijk zijn lidmaatschapsvoorwaarden. Het marxisme en de linkse organisaties waren minder “in de mode”. Zonder die versoepeling zou Rode Jeugd waarschijnlijk verdwenen zijn. Toch bleef de versoepeling nog eerder schuchter en Rode Jeugd had nauwelijks meer dan een honderdtal leden. Begin jaren negentig neemt de ontwikkeling van Rode Jeugd een nieuwe wending. De organisatie breidde uit in de strijd tegen het fascisme en het racisme die aan kracht winnen met de eerste overwinningen van extreemrechts in de verkiezingen. Rode Jeugd werkte actief mee in de scholierenstakingen tegen extreemrechts, die tienduizenden scholieren in heel het land mobiliseerden.2 Rode Jeugd droeg ook bij tot het succes van de massapetitie Objectief.3 In diezelfde periode ontstonden ook de Rock against Racism-muziekfestivals in de grote steden van het land. Rode Jeugd organiseerde Paaskampen waar 250 jongeren aan deelnamen. Organisatorisch sloot Rode Jeugd het schooljaar 1991-1992 af met 233 leden (voor het merendeel scholieren). Midden jaren negentig groeide Rebelle4 aan Franstalige kant sneller, als gevolg van de scholierenstakingen van 1995 en 1996, eerst tegen het plan Lebrun5 en
2
Op 24 november 1992 gingen bijvoorbeeld in heel het land 20 000 scholieren in staking. De grootste mobilisatie ging uit van de scholen in Antwerpen met niet minder dan 7000 stakende scholieren.
3
Die petitie werd in 1991 gelanceerd door tal van vooraanstaande personen, naar aanleiding van de eerste grote verkiezingsdoorbraak van extreemrechts in België. Streefdoel was om in één jaar tijd minstens evenveel handtekeningen voor gelijke rechten en tegen het racisme in te zamelen als het aantal stemmen dat extreemrechts toen had gekregen. Uiteindelijk zou die campagne meer dan twee jaar duren en zamelde ze meer dan een miljoen handtekeningen in.
4
“Rode Jeugd” heette in het Frans “Rebelle”.
5
Het plan Lebrun was een plan voor de rationalisering van het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap. Het beoogde onder andere om alle hogescholen te fusioneren tot minder dan dertig. Daarnaast wilde het ook de financiering van het hoger onderwijs afblokken.
10
daarna tegen het plan Onkelinx.6 Gedurende meerdere maanden brachten talrijke scholierenbetogingen duizenden en soms zelfs tienduizenden jongeren bijeen om een herfinanciering van het onderwijs te eisen. Het was de laatste grote scholierenstrijd die we in België hebben gekend. Rebelle had daar veel invloed in, onder meer door zijn steun aan de scholierencomités en door het ordewoord “herfinanciering van het onderwijs door de grote fortuinen te doen betalen”. Voor het eerst bereikte een plaatselijke groep iets meer dan veertig leden. Toch zagen we dat het aantal leden niet op hetzelfde ritme toenam als onze invloed in de strijd. Na de stakingsbewegingen in 95-96 zagen we de Rode Jeugd-groepen geleidelijk verdwijnen. De kampen bereikten nog 75 jongeren, maar weinig plaatselijke groepen slaagden er nog in om projecten te realiseren. Door de “turn-over” verlieten de ervaren leden van Rode Jeugd de organisatie en zij die voor de aflossing zorgden, hadden onvoldoende ervaring. Uiteindelijk zou Rode Jeugd officieel ophouden te bestaan in 1999-2000. In 2002 besliste het Eerste Congres van de jongerenbeweging van de PVDA om een eengemaakte organisatie uit te bouwen voor jongeren tussen vijftien en dertig jaar: Comac. Sindsdien aan komen alle werkterreinen van de jongerenorganisaties van de PVDA samen binnen één enkele organisatie: Comac. We knoopten opnieuw aan bij een zekere activiteit die bleef bestaan rond de middelbare scholen. Maar in die periode had Comac niet meer dan dertig leden in de Belgische middelbare scholen. Comac-scholen had geen enkele basisgroep. Vanaf 2004 werd er beslist om opnieuw een afdeling van Comac op te richten die uitsluitend zou werken rond leerlingen uit het middelbaar. Er kwamen nieuwe groepen in alle grote steden van België. Door heel wat nieuwe, goede ervaringen slaagden we erin om in heel het land in april 2008 tot de organisatie te komen van iets meer dan 160 leden. Voor de eerste keer in de geschiedenis van Comac-scholen is er een plaatselijke afdeling met meer dan 50 leden. De voorwaarden zijn vervuld om over te gaan naar de volgende fase: de goede ervaringen veralgemenen en oplossingen vinden voor de nieuwe problemen die zich stellen om Comac-scholen verder uit te bouwen als een populaire massaorganisatie.
In het hoger onderwijs Gedurende heel zijn bestaan heeft MLB (en later Comac-studenten) zich ingezet in de strijd voor een kwaliteitsvol en democratisch openbaar onderwijs, dat toegankelijk is voor iedereen (onder meer door de kostenloosheid van onderwijs). In de loop van de jaren van 1994 tot 1996 kende het Franstalig onderwijs een van de grootste strijdbewegingen uit zijn geschiedenis. De MLB heeft zich daar ten volle in geëngageerd en is erin geslaagd om daarin het ordewoord “herfinanciering van het onderwijs door de grote fortuinen te doen betalen” te doen doordringen. Nog steeds rond het thema onderwijs heeft de MLB (en vervolgens Comac) zich ook regelmatig ingezet voor de verdediging van de syndicale studentenrechten op plaatselijk vlak: strijd tegen de privatisering van de universitaire restaurants, tegen de afschaffing van sportterreinen enz. En ook nog op onderwijsvlak ten slotte heeft Comac een heel actief aandeel gehad in de strijd tegen het proces van Bologna. Zo zorgden wij al vrij snel voor een samenhangende analyse over de werkelijke inzet van dat hele proces en konden we de studentenbeweging daarover informeren.7
6
Het plan Onkelinx was een besparingsplan in het Franstalig middelbaar onderwijs. Dat plan leidde ertoe dat 3000 banen van leerkrachten in de Franstalige secundaire scholen geschrapt werden.
7
Bijvoorbeeld in: “Het hoger onderwijs in Europa na de Verklaring van Bologna. Hel of paradijs?”, Marxistische Studies, nr. 56, oktober - december 2001.
11
Eerst als MLB en later als Comac waren we ook zeer geëngageerd in de anti-oorlogsstrijd: de strijd tegen de oorlog in Vietnam in de jaren zeventig, de strijd tegen de aanwezigheid van Amerikaanse raketten op Belgisch grondgebied in de jaren tachtig, tegen de oorlogen in Irak in 1990 en 2000. Eén van de grote strijdthema’s van Comac op de campussen was de strijd tegen de opkomst van het fascisme en het racisme. Net zoals Rode Jeugd was MLB bijvoorbeeld één van de drijvende krachten achter het succes van de petitie Objectief op de campussen. MLB, en later Comac, nam ook meermaals mee het initiatief voor brede fronten tegen de manifestaties van NSV8 en ook tegen de erkenning van NSV aan de universiteit van Gent. In de jaren negentig lanceerde MLB opnieuw een traditie die dateerde uit mei 68: ontmoetingen met de bedrijfswereld en met de sociale realiteit. Op die manier ontstond het initiatief “Dit is Belgisch”, waarbij er gedurende een verlengd weekend (van vrijdag tot zondag) allerlei ontmoetingen en uitwisselingen waren met arbeiders en met de sociale realiteit in België. Wat zijn openheid betreft en zijn manier van werken is MLB sterk geëvolueerd. Net zoals bij Rode Jeugd versoepelen midden jaren tachtig de lidmaatschapsvoorwaarden. Toch was MLB begin jaren negentig nog steeds een kleine organisatie met zo’n veertigtal leden op nationaal niveau en (kleine) groepen aan de universiteit van Gent, aan de KUL, de UCL, de ULB, de VUB enz. Na de studentenbeweging van 1994-1995 kwam er opnieuw een herziening van de lidmaatschapsvoorwaarden. MLB had een programma uitgewerkt in tien strijdpunten. De minimumvoorwaarde voor lidmaatschap was akkoord gaan met minstens één van de tien punten, akkoord gaan dat die tien punten de strijdpunten van MLB waren en een jaarlijkse bijdrage van vijf euro betalen. Door de studentenstrijd in die periode en door die versoepeling in de aansluitingsvoorwaarden kwam er een grotere openheid in de organisatie. Voor het eerst telden sommige groepen vijftig leden. Dat was duidelijk een stap in de goede richting. Toch bleef MLB in heel wat opzichten sectair en organisatorisch op zichzelf teruggeplooid. De organisatorische methodes ontbraken compleet om werkelijk te kunnen groeien of om elk lid de gelegenheid te bieden zich de organisatie “eigen te maken” en er een eigen plaats in te vinden. Er bestond ook geen doeltreffend systeem om nieuwe kaders op te leiden. Begin 2000 vonden de eerste grote ledencampagnes plaats, met resultaat. In die periode groeiden sommige groepen aanzienlijk. Het was echter in datzelfde jaar 2000 dat men besliste om te stoppen met Rode Jeugd en om één enkele jongerenbeweging uit te bouwen voor alle jongeren tussen vijftien en dertig jaar. In de praktijk bleek die oriëntatie zeer negatief en leidde ze tot een complete terugval van Comac. Het leven van jongeren op een universitaire campus, op school of in een fabriek is immers totaal verschillend. De verwachtingen, de beschikbaarheid, de objectieve omstandigheden (van de school, van de universiteit, van een bedrijf) lopen ook sterk uiteen. Bovendien verwijderde die oriëntatie ons in heel wat gevallen van de werkelijkheid op de campus. Concreet bestond er eind 2003-2004 geen groep meer op de VUB, was Comac niet meer erkend aan de KUL en telden de meeste groepen aan de universiteiten heel weinig leden. In 2004 beslisten we om opnieuw een specifieke werking te lanceren naar de universiteiten toe en daarnaast een andere, gericht op de secundaire scholen, met specifieke groepen en een eigen nationale leiding voor elk van de werk-
8
Extreemrechtse studentenorganisatie, zie hoofdstuk 6 “Wij zijn één – Nous sommes Un”, punt 4.
12
terreinen. Door die nieuwe oriëntatie kon de lat weer een beetje omhoog. Daardoor sloot het jaar 2004-2005 af met iets meer dan negentig leden op de campussen. In de daaropvolgende jaren lieten Comac en zijn leden zich zien in talrijke acties (voor de vrede, tegen het bezoek van Bush aan België, voor de herfinanciering van het onderwijs, tegen het Vlaams Belang, tegen het communautaire chauvinisme enz.). De laatste jaren heeft Comac ook, in de loop van strijdbewegingen en acties, bij de studentenverkiezingen enzovoort, gewerkt en zijn leden aangemoedigd om de bestaande studentenstructuren te ondersteunen en te versterken. De studentenbeweging heeft immers nood aan efficiënte representatieve structuren die syndicaal sterk staan. De Nationale Leiding van Comac-studenten concentreerde haar inspanningen op het uitwisselen en veralgemenen van de beste ervaringen op het gebied van de verbreding van Comac en over de methodes, waarmee zoveel mogelijk leden binnen Comac hun plaats konden vinden. Dat heeft concreet gezorgd voor een ononderbroken toename van het aantal leden van Comac op de campussen. Eind 2006-2007 telde Comac bijna 250 leden aan de universiteiten met groepen die tussen de 40 en de 70 leden bereikten. Eind 2007-2008 telde Comac-studenten 350 leden.
1.2. Sinds het Tweede Congres Voor het Tweede Congres hadden we dus een aantal strijdervaringen en ervaringen met het opbouwen van groepen, waardoor we ruim konden groeien, zowel op het niveau van Comac-scholen als op niveau van Comac-studenten. Eén van de hoofddoelstellingen van het Tweede Congres was om de leden van de twee sectoren te verenigen rond die ervaringen. De methode die daarvoor gekozen werd, was de goedkeuring van twee handboeken: één voor de scholieren en één voor de studenten. Doorheen talrijke debatten, ervaringsuitwisselingen en uiteindelijk een stemming in plenaire zitting werden die twee handboeken met een ruime meerderheid goedgekeurd door het Tweede Congres. Het eerste doel van die handboeken was de beste ervaringen te veralgemenen en op die manier de ontwikkeling van Comac verder te zetten. Op de tweede plaats waren ze bedoeld als basis voor de vorming van de toekomstige generaties militanten en kaders van Comac. Dat om een grote terugval te vermijden – zoals maar al te dikwijls het geval is in een jongerenbeweging – eenmaal een generatie van ervaren kaders is vertrokken.
Comac-scholen sinds het Tweede Congres Comac-scholen deed heel wat ervaring op sinds het Tweede Congres. Voor de eerste keer, en dat in twee steden, bouwde Comac-scholen een afdeling uit met meer dan één basisgroep. Die afdelingen organiseren elk meer dan vijftig leden. De ontwikkeling van die afdelingen was ook een stimulans voor de oprichting van coördinatiegroepen om die afdelingen te leiden en verantwoordelijke en medeverantwoordelijke scholieren samen te brengen.
13
In de loop van de laatste twee jaar was de kwestie van de aflossing een heel belang-
De scholieren hebben eindelijk hun vakbond !
rijk aandachtspunt. De uitdaging was een nieuwe ploeg te vormen die 1) de af-
Comac scholieren is verheugd met de erkenning van het ‘Comi-
deling leidt, 2) volledig vertrouwd is met
té des élèves francophone (CEF)’ als jongerenorganisatie door
het handboek van het Tweede Congres
de Franstalige Gemeenschap.
en in staat is om het in praktijk te brengen en 3) bekwaam is om jonge scho-
Het gaat hier om een belangrijke democratische vooruitgang
lierenverantwoordelijken te vormen.
voor de leerlingen van de Franstalige Gemeenschap , een van de zeldzame regio’s in Europa waar tot voor kort geen organisatie
Volledig vertrouwd worden met het
was die hun belangen verdedigde.
handboek van het Tweede Congres en het in praktijk brengen was anderhalf
De weg naar de erkenning van de CEF als representatieve orga-
jaar lang onderwerp van talrijke discus-
nisatie is nog lang en de uitdagingen zijn talrijk.
sies. Sinds het Tweede Congres was immers het aantal leden van Comac-scho-
Met Comac Scholieren, willen we het werk dat geleverd wordt
len globaal niet gestegen. Dat toonde aan
door de CEF blijven steunen, voor een kwaliteitsvol en toegan-
dat de lessen in verband met het rekru-
kelijk onderwijs.
teren nog niet goed geïntegreerd waren. De nieuwe ploeg heeft vandaag de fundamenten gelegd om de komende jaren
echt te kunnen groeien, maar die nieuwe ervaringen moeten geconsolideerd worden. Dat zal een van de belangrijkste aandachtspunten blijven voor de nieuwe leidende ploeg van de afdeling. Het feit dat het aantal leden van Comac-scholen niet is toegenomen, is ook het gevolg van het vertrek van een hele reeks Nederlandstalige verantwoordelijken. Bijna heel Comac-scholen aan Nederlandstalige kant is op die manier verdwenen. Vandaag zijn de kiemen gelegd om Comac-scholen in Vlaanderen opnieuw uit te bouwen dankzij de keuze van verantwoordelijken van Comac-studenten om zich te in te zetten voor de opbouw van nieuwe basisgroepen bij de scholieren. De opvolging van de heropbouw van Comac in Vlaanderen is ook één van de voornaamste aandachtspunten voor de nieuwe leidende ploeg van de afdeling. Ook de opleiding van jonge scholierenkaders was het afgelopen jaar onderwerp van talrijke discussies. Sinds het Tweede Congres werd Comac-scholen vooral versterkt door verantwoordelijken die uit de studentenafdeling kwamen. Dat is iets wat wij verder willen aanmoedigen. Maar we denken ook dat de ontwikkeling van de scholierenafdeling afhangt van onze bekwaamheid om scholierenkaders te vormen die ervoor kiezen om bij Comac-scholen te blijven ook nadat ze hun middelbare school beëindigd hebben.
Comac-studenten sinds het Tweede Congres Comac-studenten was heel actief rond verschillende strijdbewegingen op de campus sinds het Tweede Congres. Wij hebben de voorbije drie jaren een enorme rijkdom vergaard in het voeren van nationale campagnes. Een eerste ervaring daarbij waren de campagnes voor de verlaging van de studiekosten. Comac was mee actief in de nationale campagne “Respact” en de daaropvolgende Franstalige campagnes “Sauvez Wendy” en “Wendy contreattaque”. Het hoogtepunt van die campagne was jaarlijks een nationale betoging die tussen de 1200 en de 4000 studenten verzamelde in Brussel. Daardoor heeft een groot deel van de leden ervaringen opgedaan rond het thema van studiekosten. Door de rol van Comac steeds grondig te evalueren, leerden we om ambitie te hebben in de strijd, om op de basisgroepen te steunen, om steeds zoveel mogelijk studenten te overtuigen en dus algemeen de campagne te organiseren in het kader van sensibiliseren, mobiliseren en organiseren.
14
Daarnaast heeft Comac de aanzet gegeven om het STeR-platform9 opnieuw te lanceren. De erkenning van NSV, een extreemrechtse racistische studentenorganisatie, is sinds kort een feit aan elke Nederlandstalige universiteit. STeR heeft duizenden studenten gemobiliseerd om die erkenning in te trekken. Toch is de erkenning weer een feit in verschillende steden en blijft het noodzakelijk om het platform uit te bouwen en een breed studentenpubliek aan te spreken. Comac-studenten heeft een jaar lang ook actief meegewerkt aan de miljonairstakscampagne, een campagne gelanceerd door de PVDA. Die eis vraagt dat de allerrijkste miljonairs in België op hun vermogen worden belast, wat acht miljard zou opleveren die de staat kan investeren in onderwijs, jobs en de sociale zekerheid. We hebben enkele duizenden handtekeningen opgehaald bij de studenten. Sinds het Tweede Congres zetten we met Comac-studenten onze band met de werkende bevolking in de verf. Jaarlijks organiseren we het weekend “Dit is Belgisch”, waarop tot 85 jongeren hebben deelgenomen aan bedrijfsbezoeken, sociale enquêtes en discussies met vakbondsafgevaardigden. Ten slotte hebben alle groepen van Comac-studenten ook heel wat strijdervaring opgedaan door de laatste maanden deel te nemen aan de mobilisatie tegen het separatisme onder het nationale platform “Niet in onze naam”. De versterking van de studentenafvaardigingen was ook een belangrijk aspect van ons werk sinds het Tweede Congres. Dat is immers een van de prioriteiten die vastliggen in het handboek goedgekeurd op het Tweede Congres en die we nog een keer behandelen in hoofdstuk 4 van deze tekst. In talrijke groepen hebben we een rijke ervaring opgedaan. We hebben er ook fouten in gemaakt, vooral door het feit dat we te weinig energie hebben gestoken in de studentenvertegenwoordiging aan Nederlandstalige kant. Het is een prioriteit voor de komende jaren om de goede ervaringen te veralgemenen tot alle groepen. De voorbije drie jaren is de sector van studenten ook kwantitatief groter geworden. Het jaar 2010-2011 zullen we afsluiten met meer dan 550 leden. Dat
9
“STeR” staat voor “studenten tegen racisme”. Dat platform kende begin jaren negentig een groot succes.
15
is 200 leden meer dan drie jaar geleden tijdens het Tweede Congres. Verschillende steden organiseren 100 tot 180 leden. Wat daarmee samenhangt, is de leiding van verantwoordelijken. Er zijn centra die kunnen steunen op tientallen studenten die mee een basisgroep leiden en waarbij er steeds wordt gezocht naar opvolging voor de leiding. Dat is het resultaat van de vele aandacht die we besteed hebben aan de opleiding van een nieuwe generatie van verantwoordelijken. De nationale leiding werd een jaar na het Tweede Congres vervangen door een jongere ploeg. We hebben ook gewerkt aan een vormingscyclus om nieuwe verantwoordelijken op te leiden op basis van de congresdocumenten van het Tweede Congres. Die vormingscyclus veralgemenen en parallel daaraan doorgaan met het bekendmaken en het gebruiken van het handboek van het Tweede Congres blijft een uitdaging voor de toekomst.
Comac-wijken sinds het Tweede Congres Een jaar vóór het Tweede Congres heeft Comac een nieuwe sector gelanceerd: Comac-wijken. Het doel was de jongeren van eenzelfde gemeente, eenzelfde wijk, samenbrengen om zich te organiseren en zich te mobiliseren voor de rechten en de belangen van de jongeren in hun gemeente/wijk.
De oprichting van drie stabiele centra met een rijke ervaring Sindsdien hebben we verschillende ervaringen en pogingen gezien om Comac-wijkengroepen op te richten. Drie Comac-wijkengroepen waren de twee voorbije jaren relatief stabiel: Zelzate, Brussel en Herstal. Bij Comac-wijken Brussel heeft zich in de voorbije twee jaar een afdeling met drie basisgroepen ontwikkeld. De jonge verantwoordelijken zetten op dit ogenblik hun eerste stappen in de zoektocht naar nieuwe medeverantwoordelijken. Zelzate maakte de overgang mee van de opvolging van de vroegere groepsverantwoordelijke door een jongerentrio. Herstal kon zijn verantwoordelijkenkern uitbreiden van twee tot vier. Andere groepen werden meer recent opgericht, nog andere pogingen zijn gestopt zoals Comac-Hiphop te Luik. In 2009 werd ervoor gekozen om de nationale omkadering toe te spitsen op de ervaringen in Zelzate, Brussel en Herstal, omdat we van oordeel waren dat in die drie gemeenten de voorwaarden vervuld waren voor stabiliteit op middellange termijn. Het doel bestond erin gevarieerde ervaringen op te doen en er lessen uit te trekken en op het Derde Congres een klaarder concept voor Comac-wijken voor te stellen. Enkele voorbeelden:
 Herstal heeft aangetoond dat een jongerenbeweging die de jongereneisen in handen neemt, zoals de oprichting van een jeugdhuis, de jongeren sterk kan enthousiasmeren. In een recordtijd hebben ze 94 leden gemaakt.
 De drie groepen hebben culturele activiteiten ontwikkeld door de organisatie van avonden zoals Don’t Break The Dance in Zelzate (vijfhonderd deelnemers), zoals het Street Art Festival in Brussel (duizend deelnemers), kleinere concerten of culturele/artistieke workshops (rap, theater, dans, compilatie enz.).
 Zelzate heeft een hele ervaring opgedaan in het werk in de jongerenraad van hun gemeente door de plaatselijke jongerenbewegingen te mobiliseren tegen nefaste maatregelen van de gemeenteraad, door op te komen voor de een fuifzaal en een jeugdhuis en door een solidariteitsavond voor de slachtoffers van de tsunami te organiseren, samen met alle plaatselijke organisaties.
16
Bovendien ontstonden er nog heel wat andere projecten zoals de uitwisseling met Palestijnse jongeren, een reis naar de Filippijnen, een conferentie over politiegeweld enz.
De uitdagingen op nationaal niveau Na het Tweede Congres werden op nationaal niveau vier uitdagingen vastgelegd voor de sector Comac-wijken. De eerste uitdaging bestond erin de pilootgroepen te omkaderen. Er vonden ontmoetingen plaats tussen de verschillende pilootcentra, maar veel te onregelmatig om echt een impact of een echte inbreng in de realiteit en de oriëntaties van de groepen te kunnen hebben. De tweede uitdaging bestond erin nationale bijeenkomsten te organiseren met de verantwoordelijken van de verschillende centra om op termijn een nationale leiding te kunnen vormen voor dit nieuwe werkterrein van Comac. Dat objectief werd niet bereikt, maar de discussies in het kader van het Derde Congres hebben niettemin toegelaten om een stap voorwaarts te zetten doorheen de gemeenschappelijke discussies over de congresoriëntaties. De derde uitdaging beoogde een nieuwe eindverantwoordelijke te vormen voor Comac-wijken voor het Derde Congres. Vandaag beseffen we dat we daar niet klaar voor zijn en dat zo’n doelstelling nog wel wat tijd zal vergen. De vierde uitdaging was een handleiding voor de sector Comac-wijken schrijven en die aan te nemen op het Derde Congres. Maar de uitwisselingen tussen de centra en de confrontatie van de verschillende ervaringen zijn onvoldoende opgeschoten; we kunnen nog niet stemmen over een echt handboek. Niettemin heeft de voorbereiding van het Derde Congres toegelaten om het concept van een basisgroep van Comac-wijken beter te bepalen. Dat zal in de komende jaren nog verder moeten worden gepreciseerd en bevestigd door een collectief werk.
De Nationale Raad en het Nationaal Bureau van Comac De Nationale Raad, het Nationaal Bureau... wat is dat? Op het Tweede Congres, in april 2008, werden voor de eerste keer in de geschiedenis van Comac statuten gestemd. In die statuten wordt de rol van de verschillende organen binnen Comac duidelijk gemaakt. Het laatste congres verkoos een Nationale Raad die drie à vier keer per jaar samenkwam en in totaal elf keer vergaderde. De Nationale Raad is het hoogste orgaan van Comac tussen twee congressen. De Nationale Raad heeft een belangrijke rol als controleorgaan en bespreekt 1) het jaarlijkse activiteitenrapport van het Nationaal Bureau en 2) de jaarlijkse financiële balans van Comac. De Nationale Raad is verantwoordelijk voor alle beslissingen die belangrijke gevolgen hebben voor alle actieterreinen van Comac. De uittredende Nationale Raad is eveneens verantwoordelijk voor het bijeenroepen en het organiseren van het Nationale Congres van Comac. Uit de rangen van de Nationale Raad wordt een Congresbureau verkozen dat zich bezighoudt met de verschillende aspecten van de organisatie van het Congres.10 De Nationale Raad van Comac verkiest uit zijn midden een Nationaal Bureau (met een voorzitter en vicevoorzitter).
10 Statuten Comac, artikel 20.
17
Dat Nationaal Bureau is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van Comac tussen twee zittingen van de Nationale Raad in. Het Nationaal Bureau van Comac is samen met de Nationale Raad verantwoordelijk voor het welslagen van de verschillende nationale intersectorale activiteiten. Verder volgt het de nationale werking op wat betreft secretariaat, website en financiën.11
Welke rol speelden die organen sinds het Tweede Congres? De Nationale Raad en het Nationaal Bureau hebben de laatste jaren tal van taken opgenomen. Een voorbeeld van een campagne die door het Nationaal Bureau in handen genomen werd, is de Frietrevolutie. Comac werkte daarin actief mee met Niet in onze Naam Jong om op 17 februari en 29 maart 2011 duizenden jongeren op straat te krijgen tegen het separatisme en voor meer solidariteit. Intersectorale activiteiten als het Vredeskamp en de Karl Marxschool werden verder ontwikkeld met een veel grotere deelname (meer dan tweehonderd aanwezigen op het Vredeskamp in 2010 en meer dan honderddertig aanwezigen op de Karl Marxschool in 2011) als gevolg. Sinds vorig jaar kwam daar ook ManiFiesta bij, het feest van de solidariteit. Op de eerste editie konden we zo’n zesduizend mensen verwelkomen, waarvan er vierhonderd door Comac gemobiliseerd werden. Ook op financieel vlak werd er een eerste stap gezet met de campagne 6200, waarmee we voor de eerste keer een nationale campagne op poten zetten om geld in te zamelen voor Comac. De resultaten liggen momenteel nog ver onder de potentiële mogelijkheden. Die eerste ervaring is echter van groot belang voor de verdere ontwikkeling van Comac. Als we immers steeds grotere nationale campagnes en meer ambitieuze activiteiten willen organiseren, moeten we daar ook de middelen voor hebben en moeten alle leden zich duidelijk bewust zijn van het belang om geld in te zamelen. Dat zal dan ook een belangrijk aandachtspunt blijven na het Derde Congres. Op internationaal vlak werd er een werkgroep opgericht, wat ervoor zorgde dat Comac nu ook internationaal veel beter vertegenwoordigd is. Dat vertaalt zich in het feit dat er nu eenentwintig buitenlandse bevriende organisaties aanwezig zijn op ons Derde Congres. Op het Tweede Congres waren dat er nog maar zes. De laatste drie jaar was het één van de voornaamste uitdagingen van het Nationaal Bureau om een opvolging voor de leiding van Comac te voorzien. Aangezien Comac een jongerenbeweging is, is er een zeer snel verloop van leden wat ons dwingt om daar extra veel energie in te steken. Daarom werd er een nationale vorming voor de Nationale Raad ontwikkeld en werd er ook op lokaal vlak veel meer aandacht besteed aan de opvolging en de vorming van verantwoordelijken. Dat objectief van verantwoordelijkenvorming was ook heel aanwezig bij de voorbereiding van het Derde Congres. Comac is de laatste jaren vaak sterk gegroeid. Om een sterke nationale jongerenbeweging te worden en te blijven, hebben we echter nood aan veel nieuwe verantwoordelijken die op hun beurt nieuwe leden vormen. De uitdagingen voor Comac zijn groot en talrijk. Ook na het Derde Congres zal de opleiding van verantwoordelijken een belangrijk aandachtspunt blijven.
2. De uitdagingen van het Derde Congres Comac is de laatste jaren gegroeid en op het einde van het Derde Congres zullen we ook over een zo goed als volledig nieuw samengestelde leiding beschikken. Dat is een heel positief punt. Maar de huidige situatie in onze organisatie houdt ook een aantal uitdagingen in, waarvoor het Derde Congres ons moet helpen om ze in handen te nemen. Op de eerste plaats moeten we vaststellen dat, ondanks de vooruitgang die werd geboekt bij het in praktijk brengen van de oriëntaties van het Tweede Congres, die toch nog te weinig bestudeerd worden en dikwijls eenzijdig worden geïnterpreteerd. Te dikwijls onthouden we uitsluitend de “organisatorische” lessen en zetten we de aspecten “sensibili-
11 Statuten Comac, artikel 21 en 22.
18
seren” en “mobiliseren” nog veel te weinig in praktijk om. Hoe belangrijk het is om het marxisme te bestuderen of ook om solidair te zijn met de arbeiderswereld wordt dikwijls verkeerd begrepen en verkeerd uitgelegd in de organisatie. Om die reden is de eerste doelstelling van het Derde Congres van Comac het verdiepen van de eenheid in de organisatie over de teksten van het Tweede Congres. Bovendien moeten we vaststellen dat er binnen Comac een gebrek aan eenheid bestaat over onze identiteit. En dat zelfs al hebben we heel wat strijd gevoerd, zelfs al hebben we sinds het Tweede Congres drie Karl Marxscholen en heel wat vormingen georganiseerd. Zo hebben we soms problemen om op een samenhangende en overtuigende manier het belang van onze communistische identiteit uit te leggen. En er bestaat in sommige groepen terughoudendheid om zich echt op de strijd te oriënteren. Om die reden is de tweede doelstelling van het Derde Congres van Comac het verdiepen van de eenheid in de organisatie over meerdere fundamentele aspecten van de identiteit van Comac, zoals: 1. Comac als communistische jongerenbeweging (hoofdstuk 2 van deze tekst) 2. Comac als jongerenbeweging van de PVDA (hoofdstuk 3) 3. Comac als jongerenbeweging, gericht op de strijd (hoofdstuk 4) 4. Comac als jongerenbeweging solidair met de arbeidersklasse (hoofdstuk 5) 5. Comac als politieke jongerenbeweging die een eigen visie, eigen standpunten en een eigen politieke strategie verdedigt (hoofdstukken 6 tot 10) Over elk van die elementen van onze identiteit beschikken we tegelijk over talrijke ervaringen, maar bestaan er ook tegenstellingen en problemen die we willen oplossen. De verschillende sectoren hebben natuurlijk sinds het Tweede Congres ook een aantal nieuwe ervaringen opgedaan, die nog niet verwerkt zijn in de handboeken die we op het vorige congres goedkeurden. De derde doelstelling van het Derde Congres is dan ook de discussie over de nieuwe lessen die we kunnen trekken en die de praktijk van de verschillende sectoren van Comac hebben verrijkt. Op het einde van het Derde Congres zal de generatie van verantwoordelijken en kaders die Comac opnieuw op de rails hebben gezet in 2004, zo goed als volledig Comac verlaten hebben. De vierde doelstelling van het Derde Congres is dus de voorbereiding van de nieuwe generatie die de leiding van Comac in handen zal moeten nemen. Het Congres moet zo een school zijn voor de afgevaardigden, maar ook een school voor een nieuwe generatie leiders van Comac. De werkzaamheden voor het Congres zijn vooral in handen genomen door kameraden van die nieuwe generatie. De documenten die werden opgesteld door het Derde Congres, moeten tegelijk als politieke basis dienen voor alle nieuwe verantwoordelijken en actieve leden van Comac. In de afgelopen jaren hebben we ook het werk op het vlak van de internationale relaties van Comac aanzienlijk ontwikkeld. We willen met Comac een belangrijke plaats blijven geven aan de internationale solidariteit met andere communistische jongerenbewegingen en anti-imperialistische jongerenorganisaties. Om die reden is de vijfde doelstelling van het Derde Congres een internationale activiteit op te zetten, waar meerdere delegaties van andere communistische en anti-imperialistische jongerenbewegingen aan kunnen deelnemen.
19
3. De toekomstige werkterreinen van Comac: Comac-scholen op volle kracht Tijdens de plenaire zittingen van het Tweede Congres van Comac keurden de afgevaardigden een resolutie goed over de werkterreinen die prioriteit moesten krijgen tot aan het Derde Congres:
 Verdergaan met de uitbouw van Comac aan de universiteiten, met het uitbreiden en veralgemenen van de beste ervaringen die worden opgedaan aan alle universiteiten op basis van de teksten van het congres.
 Verdiepen van onze ervaringen in de hogescholen en die verder uitbouwen en regelmatig de beste praktijkvoorbeelden uitwisselen.
 Verdergaan met de uitbouw van Comac in de secundaire scholen, met het uitbreiden en veralgemenen van de beste ervaringen in alle regio’s op basis van de teksten van het congres.
 Verdiepen van onze ervaringen in de wijken en gemeentes, die verder ontwikkelen en regelmatig de beste praktijkvoorbeelden uitwisselen.
Sinds het Tweede Congres Zoals we zagen, is Comac sinds het Tweede Congres op de campussen aanzienlijk gegroeid. Ook aan sommige hogescholen kon het werk van Comac op basis van de universitaire secties verder uitbreiden. Zo konden we ons ontwikkelen aan hogescholen in Leuven en Brussel. Ook in de secundaire scholen bestaat er momenteel heel wat potentieel. We hebben op nationaal niveau een nieuwe ploeg van verantwoordelijken met ruime ervaring. Maar we hebben er kwantitatief gezien nog steeds geen stap vooruit gezet. Sinds het Tweede Congres is er een stagnatie wat ons ledenaantal bij Comac-scholen betreft. Aan Nederlandstalige kant zijn we achteruitgegaan. Wat Comac-wijken betreft was er de afgelopen jaren wel een zekere uitbreiding, maar we konden vooral de nodige ervaring opdoen om tot een eigen ontwikkelingsmodel te komen voor deze sector.
Vooruitzichten na het Derde Congres De komende jaren moet Comac een sterke inplanting blijven houden aan de universiteiten. Ook onze ervaring met de inplanting in de hogescholen moeten we verder zetten. Comac zou ook kwalitatief nog moeten vooruitgaan in het definitief vormgeven aan het concept voor Comacwijken: Waar ons inplanten? Gericht op welke jongeren? Hoe moet Comacwijken werken? Hoe verantwoordelijken vormen bij de jongeren die uit de wijken komen? Dat vormt de basis om kwalitatief en uitgebreid te kunnen groeien.
20
Maar het is aan Comac-scholen dat we nu tot aan het Vierde Congres de prioriteit willen geven. Waarom?
 Omdat het grootste aantal jongeren in het land geconcentreerd is en zich organiseert in de scholen. Veel meer dan aan de universiteiten.
 Omdat de scholen in de geschiedenis van de sociale strijd die werd gevoerd door de jeugd, telkens een zeer grote mobilisatiehaard zijn geweest. In de jaren negentig hebben tienduizenden scholieren zich gemobiliseerd tegen extreemrechts, tegen verdere herstructurering van het hoger onderwijs of de besparingen die werden doorgevoerd op de rug van het secundair onderwijs door de toenmalige minister Laurette Onkelinx. En recent in Frankrijk hebben de scholieren een zeer belangrijke rol gespeeld door de mobilisatie tegen de pensioenhervorming te steunen.
 Omdat de jongeren die uit de arbeidersklasse komen (zie hoofdstuk V) veel talrijker zijn in de middelbare scholen (zowel in het technisch, beroeps, kunst en algemeen secundair) dan aan de universiteit. Wij willen dat Comac hun organisatie wordt.
 Omdat Comac geen studentenbeweging maar een jongerenbeweging is. En de jeugd van België is niet zomaar terug te voeren op enkel studenten. De huidige ongelijke ontwikkeling van Comac blijft niet langer geloofwaardig en niet meer houdbaar als de kloof tussen de afdelingen op de campussen en op de scholen nog meer toeneemt.
 Omdat, als we willen dat Comac blijft groeien en we meer op de strijd van de jongeren willen wegen, we groter moeten worden. Als we echt serieus willen groeien, hebben we meer jongeren nodig die verantwoordelijkheid willen nemen en die zich actief inzetten voor Comac. Dat is allemaal alleen maar mogelijk als we veel vroeger ingrijpen in het traject van jongeren. Een jongere die aan zijn engagement is begonnen op de leeftijd van veertien jaar, die al heel vroeg in contact kwam met mobilisatie, organisatiewerk en sensibilisatie, zal veel langer verantwoordelijk kunnen blijven in de organisatie en kunnen bijdragen aan onze groei. Een sterk accent leggen op de uitbouw van Comac-scholen betekent dus meteen ook een serieuze wissel op de toekomst. Jongeren die al heel vroeg beginnen te militeren, kunnen snel een grote politieke rijpheid verwerven. Investeren in Comacscholen is dus meteen een investering in alle andere sectoren.
 Omdat de jongeren uit het secundair over het algemeen heel open staan voor verandering, meer gerevolteerd zijn, meer “rebels” dan jongvolwassenen. Ze zijn ook minder “bezoedeld” door het heersende pessimisme dat verspreid wordt door de media en in de geschiedenislessen. We willen met Comac die energie, die revolte, die creativiteit en die bereidheid tot verandering onderhouden en sturen in de richting van bewegingen met een zekere omvang en een reële impact op het verloop van de dingen.
 Omdat we, ten slotte, absoluut in staat zijn om die uitdaging in handen te nemen. We hebben een handboek (van het Tweede Congres), we beschikken over een ploeg van verantwoordelijke jongeren die heel vertrouwd zijn met het handboek en die vol in ambitie zit voor de scholierensector. Die keuze om voor de komende jaren prioriteit te geven aan de scholierensector heeft onder meer de consequentie dat de jongvolwassen verantwoordelijken bij Comac-scholen en de nieuwe leiding de uitbouw van de sector ernstig in handen nemen, dat het Nationaal Bureau van Comac bijzondere aandacht besteedt aan de scholierensector, dat we verantwoordelijken van Comac-studenten die het talent en de zin hebben om die sector te versterken, toe aanmoedigen enz.
21
nota’s
22
nota’s
23
nota’s
24
2
hoofdstuk 2 Comac, een communistische jongerenbeweging
1.“There is no alternative” Herfst 2007. In de Verenigde Staten breekt een crisis uit. Om de Amerikaanse consumptie te ondersteunen, moedigen de banken de Amerikaanse gezinnen al jarenlang aan om op krediet te leven. Ze hebben te hard aan het elastiek getrokken en dat is nu gebroken. Tussen 2007 en 2009 investeerde de Amerikaanse regering bijna duizend miljard dollar om de banken te redden. En in de rest van de wereld worden nog vele miljarden meer in de banken gestopt. Tijdens dezelfde periode verloren echter vier miljoen Amerikanen hun job, terwijl er al meer dan twintig miljoen werklozen en werknemers met een onstabiele job waren. Voor hen doet de Amerikaanse regering niets. In 2008 kwamen drie miljoen gezinnen op straat terecht, omdat ze hun lening niet meer kunnen afbetalen aan de bank. In 2009 voorspelde men dat de komende drie jaar zes miljoen gezinnen hetzelfde lot te wachten stond. Verder schommelt het aantal gezinnen met betalingsproblemen rond de veertien miljoen. Ook vandaag worden nog dagelijks mensen uit hun huis gezet. Ook voor hen heeft de Amerikaanse regering niets gedaan. Maar niet alleen in Amerika is het kommer en kwel. In Europa geraken steeds meer landen in financiële problemen. De zogenoemde “PIGS” (Portugal, Ierland, Griekenland en Spanje) zijn in grote moeilijkheden. Ook in België is men op zoek naar twintig miljard om het door de crisis uit de hand gelopen begrotingstekort op te vullen. Het is daarbij de Europese Unie die door middel van besparingen de problemen wil oplossen. En het zijn vaak de werknemers die men de crisis wil laten betalen door een loonstop, afbraak van de sociale zekerheid enz. In wat voor een maatschappij leven wij? Dat vragen velen onder ons zich af… Maar voor Mark Eyskens, een van de ideologen van de CD&V,1 is het nu allesbehalve het ogenblik voor een ideologisch debat. Het debat over deze crisis moest snel worden stopgezet. Voor de hoofdredacteur van The Economist was het ook al niet het geschikte moment voor die discussie: “Het kapitalisme is een goede zaak. Er zou zelfs geen discussie over moeten zijn.” G.W. Bush is een ander voorbeeld van het soort politici dat geen alternatief ziet voor het kapitalisme. In zijn afscheidstoespraak verklaarde hij: “De triomf van het vrijemarktkapitalisme is doorheen alle plaatsen, tijden, culturen en religies bewezen.” Ondanks een verschrikkelijke realiteit beweren de apostelen van het kapitalisme dus dat dit het beste systeem is. Of in elk geval” het minst slechte. “TINA”, zoals de Engelstaligen zeggen: “There is no alternative”, er is geen alternatief. De Egyptische farao’s en de middeleeuwse adel waren er waarschijnlijk even diep van overtuigd dat hun heerschappij eeuwig zou duren en dat een andere maatschappij onmogelijk was. Maar zoals Galilei zei tegen al wie weigerde te aanvaarden dat de aarde rond de zon draait: “de waarheid is een kind van de tijd, niet van de autoriteit”. En wij gaan niet wachten tot het te laat is om nog iets te doen. Tegenover de absurditeit en de verschrikkingen van het kapitalisme, wil Comac het debat over een andere maatschappij aangaan.
1
De Vlaamse christendemocratische partij.
25
2. Het debat over een andere maatschappij aangaan Je hoort maar al te dikwijls zeggen dat dit systeem het enige mogelijke systeem is. Daar gaan wij met Comac tegenin. Comac is een jongerenbeweging die de maatschappij grondig wil veranderen. Wij denken dat het kapitalistische systeem onmenselijk is en ellende veroorzaakt. In het kader van dit systeem, gebaseerd op de uitbuiting van de mens door de mens, is het onmogelijk om een maatschappij op te bouwen die streeft naar gelijkheid. Wij willen dus het debat voeren over de noodzaak om dit systeem achter ons te laten. Dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd! Maar zoiets vereist wel wat meer analyse. Daar gaat het derde deel van dit hoofdstuk over. Bij Comac willen we ook geen genoegen nemen met kritiek geven op het kapitalisme. Wij willen het bestrijden en vervangen door een rechtvaardiger systeem, een systeem dat gebaseerd is op de noden van de mensen, een systeem dat solidariteit creëert. Die maatschappij is het socialisme als eerste stap naar een communistische maatschappij.2 Maar wat is dat precies? Leren we in de geschiedenisles niet dat de ervaringen van de socialistische landen helemaal niet gewerkt hebben? Daar is ook wat meer uitleg bij nodig. Die vind je in het vierde deel van dit hoofdstuk. In het vijfde deel van het hoofdstuk hebben we het over de middelen die ons helpen om tot een maatschappijverandering te komen. Zo zien we het marxisme, de strijd en een sterke organisatie als essentiële punten die mee onze identiteit bepalen. En het ene kan daarbij niet zonder het andere. In het zesde deel gaan we ten slotte dieper in op Comac als brede en open organisatie, waar iedereen die tegen onrechtvaardigheid wil vechten, communist of niet, zich thuis kan voelen.
3. In wat voor wereld leven wij? Met Comac willen we de maatschappij veranderen. Maar om dat te kunnen, is het belangrijk om een goede analyse te maken van het systeem waar we nu in leven. Het kapitalisme is een maatschappij waar een kleine minderheid de meerderheid onderdrukt. Op de eerste plaats gebeurt dat economisch. Een kleine minderheid bezit de productiemiddelen in onze economie. Doordat zij over fabrieken, machines en grond bezitten, hebben zij controle over de productie. Daarnaast zullen we zien dat dat ook op politiek vlak geldt. Wie immers macht en geld heeft in deze maatschappij, heeft meer toegang tot media en andere middelen om naast economische ook politieke macht te verwerven. We willen daarom een diepgaande analyse maken van dit kapitalistische systeem, welke ongelijkheiden het meebrengt en waarom wij dit systeem willen veranderen.
3.1. Een systeem gebaseerd op uitbuiting Wij zijn met bijna zeven miljard op deze aarde. Wereldwijd delen echter maar een paar duizend gezinnen de eigendom van alle grote ondernemingen. “Zes constructeurs controleren drie vierde van de automobielmarkt. Twee reuzen domineren meer dan 65% van de wereldmarkt van de maïs, be-
2
Comac is een communistische jongerenbeweging, maar verdedigt een socialistisch maatschappijproject… is dat niet tegenstrijdig? Daarover hebben we het in deel 4 van dit hoofdstuk.
26
halve China. Vier bedrijven beheersen de helft van de sojamarkt. Vier monopolies controleren vier vijfde van de wereldmarkt van de cacao. Drie reuzen controleren een derde van de petroleummarkt.”3 Honderd jaar geleden beschouwde men een onderneming als “groot” wanneer ze in eigen land een sector domineerde. Vandaag controleert een grote multinational een wereldwijde sector. Tegelijkertijd is eenzelfde product de vrucht van de arbeid van een veel groter aantal mensen dan vroeger, soms verspreid over verschillende continenten. Nemen we even het voorbeeld van een Dellcomputer: “De microprocessor (Intel) en de software (Microsoft) komen uit de Verenigde Staten. De andere chips uit Korea of Japan. De werknemers in Taiwan hebben eerst de wisselstukken geassembleerd. Vervolgens gebeurt de afwerking van alle constructiefasen in de centrale productie-eenheid van Dell, in nauwelijks vier minuten. We mogen ook het transport en de distributie niet vergeten te vermelden.” 4 Maar die waren, die de vrucht zijn van de collectieve arbeid van individuen verspreid over de hele wereld, blijven zoals vroeger de private eigendom van een zeer beperkt aantal kapitalisten. Al die rijkdommen zijn het product van de arbeid van miljarden mensen in de wereld. Maar zij hebben slechts recht op een klein deel van die rijkdommen, in de vorm van een loon of van openbare diensten. Al de rest verdwijnt in de zakken van de grote aandeelhouders. De werknemers hebben trouwens niets te zeggen over de werking van ondernemingen. Wat produceren wij? Voor wie? Op welke manier? De ondernemingen werken als absolute monarchieën: de patroons en de aandeelhouders beslissen over alles, zonder dat ze verkozen zijn en zonder dat iemand er iets over te zeggen heeft. Elke multinational maakt zijn eigen plannen om steeds meer kapitaal binnen te rijven om de concurrentie weg te duwen en te kunnen overleven. Niet om te voldoen aan menselijke behoeften. Elke dag probeert de heersende ideologie ons er nochtans van te overtuigen dat dat op hetzelfde neerkomt: een “gezonde” concurrentie (voor de kapitalisten), “zonder belemmeringen” (voor de kapitalisten) zou de beste garantie zijn voor het collectieve welzijn. Maar het tegendeel is waar, zoals blijkt uit de voorbeelden van de gezondheidszorg en de voeding, die we enkele bladzijden verder zullen uitwerken.
3
Peter Mertens, Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken, Berchem, 2009, p. 224-225. Peter Mertens is de voorzitter van de PVDA.
4
Peter Mertens, Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken, Berchem, 2009, p. 222.
27
Een samenleving opgedeeld in klassen In het bekendste werk van Marx en Engels, Het communistisch manifest, schetsen de schrijvers hoe de geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe een geschiedenis van klassenstrijd is. Zij schrijven: “Vrije en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildemeester en gezel, kortom onderdrukkers en onderdrukten stonden in een voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte dan weer openlijke strijd, een strijd die elke keer eindigde met een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen.” 5 Die tegenstelling van enerzijds een kleine groep van onderdrukkers tegenover anderzijds de meerderheid van onderdrukten, is nog steeds een feit. En ze ontstaat op basis van iemands positie in de maatschappij. De bezittende klasse van kapitalisten is eigenaar van de ondernemingen, van de grote landerijen, van de productiemiddelen. Ze eigent zich de rijkdom toe die geproduceerd is door de arbeiders. Hun arbeid buiten de kapitalisten uit. De rijkdom van de kapitalisten is gebaseerd op de uitbuiting van het werk van anderen en komt niet voort uit hun eigen arbeid. Zij vormen de kleinste groep in onze samenleving, maar het is wel een groep die veel economische en politieke macht heeft. In het vervolg van de tekst gebruiken we door elkaar de termen “kapitalisten”, “overheersende klasse”, “leidende klasse” of “grote aandeelhouders” om die klasse aan te duiden. De arbeidersklasse is de klasse zonder productiemiddelen. Zij heeft alleen haar arbeidskracht en arbeidsvermogen te koop. Ze vormt ook de grootste groep in onze maatschappij. Als we spreken over de arbeidersklasse, dan spreken we dus niet alleen over arbeiders, maar ook over bedienden, ambtenaren, verpleegsters, leerkrachten, werklozen enz. Samengevat vormen zij dus de groep die een loon of uitkering ontvangt van een werkgever of van de overheid. Zij zijn de vele honderdduizenden die dagelijks optrekken naar bedrijven en kantoren, en die de motor zijn voor maatschappelijke verandering. De arbeidersklasse heeft gemeenschappelijke belangen (betere lonen, waardig en stabiel werk, een goed pensioen…) die fundamenteel tegengesteld zijn aan die van de overheersende klasse (meer winst maken, de lonen verlagen, hun bijdragen voor de sociale zekerheid verminderen). Er is dus een constante belangenstrijd tussen die twee klassen, een belangenstrijd die van doorslaggevende invloed is op heel wat aspecten van de huidige samenleving. Dat zien we in deze tekst doorheen de meest uiteenlopende kwesties die we bespreken, zoals nationalisme en racisme, onderwijs, milieu en klimaat, werk en oorlog. Die verschillende hoofdstukken zullen ons beter doen begrijpen dat de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal de belangrijkste tegenstelling in onze maatschappij is. Naast die twee tegengestelde sociale klassen bestaan er nog andere sociale klassen, bijvoorbeeld de klasse van kleine zelfstandigen. Zij beschikken wel zelf over hun productiemiddelen (zoals de kapitalisten) maar zij halen hun rijkdom voor het grootste stuk uit hun eigen arbeid (in tegenstelling tot de kapitalisten, die hun rijkdom halen uit de uitbuiting van de arbeid van anderen). Tot die groep behoren dus bijvoorbeeld bakkers die hun eigen bakkerij bezitten, en boeren met hun eigen land. De kleine zelfstandigen vormen een sociale klasse, maar die is voor de maatschappelijke veranderingen niet even doorslaggevend als de arbeidersklasse en de kapitalistenklasse. Het gaat immers om een klasse die veel minder stabiel is, terwijl de kapitalisten die de concurrentie overleven, steeds machtiger worden. Het wordt alsmaar moeilijker om z’n brood te verdienen als kleine zelfstandige. Een groot deel van de kleine zelfstandigen zal dan ook geleidelijk aan gaan behoren tot de klasse van diegenen die zelf niet
5
Marx en Engels, Communistisch manifest, hoofdstuk 1, Bourgeois en proletariërs.
28
over productiemiddelen beschikken, d.w.z. de arbeidersklasse. “Kleine industriëlen, handelaars en renteniers, ambachtslieden en boeren, de hele onderlaag van de vroegere middenklasse komt terecht bij het proletariaat; enerzijds omdat ze met hun beperkte kapitalen niet dezelfde methodes kunnen hanteren als de grootindustrie en dus tenondergaan in hun concurrentie met de grote kapitalisten; anderzijds omdat hun technische vaardigheden niet kunnen optornen tegen de nieuwe productiemethodes.” 6 Parallel daaraan zal een minderheid van kleine zelfstandigen erin slagen om zich te verrijken en ook de arbeid van anderen beginnen uitbuiten. Zij gaan dus over naar de klasse van de kapitalisten.
Het feit dat een minderheid van de bevolking op die manier naar eigen goeddunken de arbeid van de meerderheid van de bevolking kan uitbuiten, heeft zware gevolgen. We zullen eerst enkele voorbeelden bekijken uit de gezondheidsector en uit de voedingsector. Daarna nemen we onder loep hoe het komt dat het onophoudelijke streven naar winst dit systeem in economische crisissen stort.
Het kapitalisme is schadelijk voor de gezondheid Eén Belgisch gezin op acht heeft volgens de Christelijke Mutualiteit financiële problemen omwille van gezondheidsuitgaven.7 Bij de chronisch zieken is dat zelfs één op drie. Een studie van Testaankoop uit 2010 bevestigt die cijfers: bijna 30% van de Belgen heeft problemen om hun gezondheidszorg te betalen. Het afgelopen jaar zette 8% van de gezinnen een lopende behandeling stop en stelde 26% een geplande behandeling uit. Ondanks een vrij goed ontwikkeld socialezekerheidssysteem, blijkt toegang tot gezondheidszorg in de praktijk nog steeds geen recht te zijn. Nochtans heeft men het er steeds vaker over om die collectieve zekerheid terug te schroeven en mensen te dwingen om privéverzekeringen af te sluiten. Voor een betere dienstverlening? Kijk maar eens waar zoiets toe leidt in de Verenigde Staten. Daar hebben 46 miljoen mensen gewoonweg geen toegang tot de gezondheidszorg, omdat zij zich de medische kosten of een verzekering niet kunnen veroorloven. De verzekeringsmaatschappijen weigeren bijvoorbeeld om mensen met te zware gezondheidsproblemen te verzekeren. En wie verzekerd is, moet een hele weg afleggen om uitbetaald te worden door de verzekering. Dat zie je heel goed in de film Sicko van Michael Moore. Samengevat: de gezondheidszorg is enkel toegankelijk voor de mensen die het zich kunnen veroorloven, want het gaat om een markt zoals een andere, waar de aandeelhouders van de medische, de farmaceutische en de verzekeringsbedrijven zoveel mogelijk proberen te verdienen. In de rest van de wereld leiden de overheersing van de farmaceutische bedrijven en de kapitalistische logica naar nog zwaardere rampen. Want geneesmiddelen zijn, net zoals alle andere waren, het privébezit van de multinationals. Die kopen de patenten van de geneesmiddelen en verwerven zo alle rechten op het gebruik, de commercialisering en de wereldwijde distributie ervan. Geneesmiddelen worden verkocht aan astronomische bedragen, jammer voor de arme bevolkingen die ze niet kunnen betalen. De gevolgen zijn catastrofaal: “Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie heeft de helft van de wereldbevolking geen toegang tot geneesmiddelen, sterven er elk jaar drie miljoen kinderen aan ziekten waar vaccins voor bestaan (63 miljoen dollar zou volstaan om dat probleem op te lossen). Jaarlijks sterven er meer dan elf miljoen mensen aan infectieziekten, omdat ze geen geneesmiddelen ter beschikking hebben.” 8
6
Marx en Engels, Communistisch manifest, hoofdstuk 1, Bourgois en proletariërs.
7
Onderzoek van de Christelijke Mutualiteit in 2008.
8
François Houtard, Délégitimer le capitalisme, Colophon Editions 2005, p.45
29
De miljoenen kinderen die jaarlijks sterven aan geneesbare ziekten, zijn geen prioritaire doelgroep voor de farmaceutische multinationals. Ziekten die bij ons al tientallen jaren verdwenen zijn, doden zo miljoenen mannen, vrouwen en kinderen in de hele wereld. Hoe is dat mogelijk? De reden is heel eenvoudig: de farma-multinationals kunnen er te weinig winst op maken. Voor het kapitalisme telt alleen het belang van de aandeelhouders. De mensen zijn maar cijfers, statistieken, bijkomstigheden. Als we gezondheidszorg echt toegankelijk willen maken voor iedereen, moeten we het onderzoek en de farmaceutische bedrijven uit de handen van de heersende klasse halen en omvormen tot collectieve eigendom van de samenleving.
Het kapitalisme hongert de wereld uit Het recht om te eten en te drinken komt ook in botsing met de winstlogica van het kapitalisme. In dit systeem zijn alle voedingswaren handelswaren die verkocht moeten worden om winst op te leveren. De prioriteit is dan ook niet om te voldoen aan de behoeften van de mensen. Het kan de kapitalisten weinig schelen als hele bevolkingen in de vier hoeken van de wereld van honger omkomen. Dit zegt Jean Ziegler, die tot 2008 speciaal rapporteur voor het recht op voedsel was bij de Commissie van de Rechten van de Mens van de VN: “De Europese landen hebben hun subsidies voor het wereldvoedselprogramma (dat uitsluitend van die subsidies leeft) verlaagd met 40%. Van zes miljard dollar tot minder dan vier miljard. Daardoor werden in Bangladesh de schoolmaaltijden geschrapt. In dat land alleen al is één miljoen kinderen chronisch ondervoed. Die kinderen sterven nu door de gangsters van de beurs. Er vallen daar letterlijk doden. Vandaag zouden de speculanten voor het tribunaal van Neurenberg moeten komen. […] Elke vijf seconden sterft een kind van de honger. Elke dag sterven 47 000 van de honger. Eén miljard mensen (dat is één op zes) zijn chronisch ondervoed. Terwijl de wereldwijde landbouw in zijn huidige ontwikkelingsstadium probleemloos twaalf miljard mensen zou kunnen voeden met 2700 calorieën per persoon en per dag! In het begin van deze eeuw is er dus geen enkele fataliteit meer. Een kind dat van honger sterft, op dit eigenste moment, wordt vermoord.” 9 Hoe is dat mogelijk? Wij produceren vandaag meer dan genoeg om de hele wereldbevolking verschillende keren per dag te eten te geven. Maar de voedingsmultinationals maken dit elementaire mensenrecht volstrekt onmogelijk. Via de Wereldhandelsorganisatie dwingen zij de landen van de Derde Wereld om alle handelsbarrières, die hen beschermen, op te heffen. Het voorwendsel? Er moet een commerciële “gelijkheid” gegarandeerd worden. Het doel? Nieuwe markten vrijmaken. Dat is natuurlijk interessant voor de westerse multinationals! Zij zijn in staat om op de markt van Kinshasa eieren te verkopen die goedkoper zijn dan de eieren geproduceerd door de plaatselijke boeren. Hoe kan dat? Enerzijds zijn de landbouwtechnieken verder ontwikkeld in het Westen, wat het mogelijk maakt meer te produceren in minder tijd en voor minder geld. Anderzijds wordt de landbouw in de Verenigde Staten en Europa gesubsidieerd door hun respectievelijke regeringen. Het gevolg? De landen van het Zuiden kunnen die concurrentie niet aan en de boeren van die landen worden geruineerd. Heel vaak zijn ze gedwongen weg te gaan en komen ze terecht in de rangen van de hongerlijders in de grote steden van de derde wereld. Maar die georganiseerde dumping is verre van het enige probleem dat het Westen in de arme landen veroorzaakt: woestijnvorming door wouden te rooien, toe-eigening van immense landbouwgronden voor niet-voedingswaren of producten bestemd voor de rijke landen, beursspeculatie op voeding, klimaatopwarming die in de eerste plaats de arme landen treft… Belangrijk daarbij is dat tachtig procent van de Afrikaanse bevolking actief is in de landbouw. De politiek van de VS en Europa heeft dus extreme gevolgen. De bedragen die de boeren krijgen voor hun producten dalen alsmaar, en de prijzen voor consumenten stijgen.
9
Interview Jean Ziegler, “Des enfants meurent à cause des gangsters de la Bourse”, www.michelcollon.info.
30
En dan hebben ze het in Europa over ontwikkelingshulp?! In werkelijkheid wordt de voedselsituatie in de arme landen steeds erger. Omdat het nu eenmaal niet de logica van het kapitalisme is om goederen te produceren en te verdelen om aan menselijke noden te voldoen. De grote aandeelhouders hebben maar één doel: zo veel mogelijk winst maken, hun kapitaal verhogen om te overleven ten opzichte van de andere kapitalisten. Maar laat ons duidelijk zijn. Zij riskeren niet echt hun leven, alleen hun leven “als kapitalisten”. Als we willen dat iedereen op deze planeet voldoende te eten en te drinken heeft, moeten we de kapitalisten dus het recht ontnemen om die sectoren uit te buiten voor hun eigen profijt en, net zoals voor de gezondheidszorg, die sectoren in handen geven van de hele bevolking.
3.2. Een systeem in crisis Om hun bevoorrechte positie te behouden, moeten de kapitalisten zoveel mogelijk winst maken. Ze zijn dan ook onophoudelijk op zoek naar manieren om de kosten te drukken en hun winsten te verhogen. Daar gebruiken ze verschillende strategieën voor op hetzelfde moment: de lonen van de werknemers verlagen, de intensiteit van het werk verhogen, de arbeidstijd verhogen, jongeren laten werken met onzekere contracten die hen geen rechten waarborgen, ontslaan, delokaliseren10 enz. Uit om het even welk gesprek met een arbeider zal al snel duidelijk worden dat de kapitalisten bruisen van creativiteit als het gaat over het verhogen van hun winsten. En dat wie voor hen werkt daar een zware prijs voor betaalt.
De droom van een ongebreidelde consumptie Maar de maatschappij betaalt ook een zware tol. De gevolgen van die winstlogica houden immers niet op aan de muren van het bedrijf. Ze raken de hele maatschappij. Waarom? Omdat elke kapitalist zijn plannen opstelt met de bedoeling zijn concurrenten uit te schakelen en dus meer zal produceren om meer te kunnen verkopen. Marx noemde dat de anarchie van de productie. Voor de kapitalisten is het in hun voordeel om veel goederen (en/of diensten) te produceren en te verkopen en zo veel winst te maken. Dat betekent concreet dat werknemers ook genoeg geld moeten hebben om die goederen te consumeren. Maar anderzijds is het in het voordeel van de kapitalist om werknemers een laag loon te betalen. Immers, hoe hoger de lonen die hij moet uitbetalen, hoe lager de winsten die hij kan incasseren. In realiteit is het dus onmogelijk om verlagen van de loonlast en voldoende kunnen verkopen aan consumenten met elkaar te combineren. Dat tegenstrijdige mechanisme is een constante in het kapitalistische systeem. Daarom ontstaan er regelmatig economische en financiële crisissen – die eigenlijk overproductiecrisissen zijn. De crisissen maken integraal deel uit van het kapitalisme en komen cyclisch terug, zoals ook huidige crisis.11 In feite moedigen leningen de consumptie aan en bevorderen ze zo een kunstmatige consumptie, waardoor de bedrijven meer kunnen gaan produceren dan wat de mensen kunnen kopen. Zo belanden we dus in een overproductiecrisis. Opnieuw zijn de Amerikaanse aandeelhouders erg creatief geweest om maximale winsten te maken. Omdat de Amerikaanse gezinnen niet genoeg kopen naar de zin van de aandeelhouders, hebben zij hen aangemoedigd om voortdurend geld te lenen. De Amerikaanse droom werd werkelijkheid: je kon alles kopen wat je wilde, zelfs een huis, en je moest pas later betalen! Natuurlijk kon dat niet blijven duren, en in 2008 barstte de bom. Sindsdien wankelt heel het internationale economische systeem op z’n grondvesten…
Meer weten? De marxistische analyse van de overproductie omvat nog heel wat meer elementen. Als je daarover meer wilt weten, kun je het artikel lezen van Jo Cottenier en Henri Houben, “De systeemcrisis”, verschenen in Marxistische Studies nr. 84 uit 2008.
10 “Delokaliseren” betekent een fabriek sluiten om ze in het buitenland weer open te doen, in een land waar de aandeelhouders “voordeligere” voorwaarden vinden. Wat betekent dat concreet? Lonen die (veel) lager zijn, (veel) minder goede arbeidsomstandigheden en een soms vrijwel onbestaande syndicale bescherming. 11 Overproductiecrisissen komen regelmatig terug, om de vijf à zeven jaar. Dat loopt uit op langere periodes van zware crisissen van het hele systeem. De eerste grote crisis van het kapitalisme vond plaats in de jaren 1870. Die leidde tot de vorming van de eerste monopolies, en later zelfs tot de Eerste Wereldoorlog. De tweede grote en meer bekende crisis van het kapitalistische systeem vond plaats in de jaren 1930 na de grote crash van Wall Street in 1929. Het gevolg was de Tweede Wereldoorlog. De derde grote crisis van het systeem is begonnen in de jaren 1970, en die is sindsdien nooit echt opgehouden…
31
Zitten we allemaal “in hetzelfde schuitje”? Wat is de reactie van de kapitalisten op de crisissen? Zij zingen in alle media een welgekend refreintje: “We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, we moeten allemaal inspanningen doen“. In werkelijkheid willen ze zo weinig mogelijk opdraaien voor die crisissen, die ze zelf hebben veroorzaakt. En dus worden dezelfde recepten toegepast: lonen verlagen, ontslaan, de productiviteit opdrijven enz. Op die manier dragen ze allemaal bij tot de verergering van de crisis, omdat wij nog minder geld overhouden om hun producten te kopen. Ook aan de staat kost de crisis veel geld. Als de economie het slecht doet, komen er immers ook minder belastingen en taksen binnen. Anderzijds verplicht de toegenomen werkloosheid de overheid ook om meer uitgaven te doen. Maar dat is niet het voornaamste probleem vandaag. Al vijfentwintig jaar ondergaat de wereld van de arbeid de aanvallen van de overheersende klasse om de overheidsschuld terug te dringen. In de rijkdom die jaarlijks in België wordt geproduceerd, neemt het aandeel van de winsten van de kapitalisten onophoudelijk toe, terwijl het aandeel van de lonen daalt. Al die door de Belgische regering opgedrongen besparingen zijn in amper enkele weken tijd tot niets herleid door 25 miljard uit te lenen om de banken te redden. En wat voorziet de regering om die vijfentwintig miljard terug te betalen? Gaat ze het geld halen bij de grote aandeelhouders die hun zakken rijkelijk hebben gevuld? Nee! Ze verkiest in koor te herhalen: “We zitten allemaal in hetzelfde schuitje”. Ze kiest ervoor om de bevolking nog maar eens voor het gelag te laten opdraaien door besparingsmaatregelen door te voeren: minder sociale uitgaven, minder openbare diensten, minder ambtenaren enz. Op die manier maken de regeringen de mensen nog armer, en dan vooral de zwaksten: de jongeren, de gepensioneerden, de werklozen en alle werknemers met een onzekere job. Het is duidelijk: de regeringen en de grote aandeelhouders beantwoorden de crisis op zo’n manier dat ze voortdurend erger wordt. Het is een echte vicieuze cirkel waar het kapitalisme niet aan kan ontsnappen. Maar sinds wanneer vraagt men aan een pyromaan om brandweerman te spelen? Het is nodig om de logica “alles in naam van de winst” te vervangen door een logica van “eerst de mensen”. We moeten dringend een stap verder zetten dan het kapitalisme en een andere maatschappij opbouwen.
3.3. Een systeem waarin het individualisme koning is Het kapitalisme is een economisch systeem. Het bepaalt hoe men de goederen en diensten produceert die wij gebruiken om te leven. Het zou je verbazen te zien hoe zeer dat een invloed heeft op de ideeën en de waarden in de samenleving. Ja, onze ideeën en waarden zijn de inzet van een echt maatschappelijk debat.
“Het is de fout van de mensen!” Die mening hoor je dikwijls onder verschillende vormen:
 Als je niet slaagt op school, dan zou dat zijn omdat je niet genoeg gestudeerd hebt. Maar er wordt gezwegen over het feit dat het Belgische schoolsysteem het meest ongelijke is van de ontwikkelde landen en dat dat een gevolg is van politieke keuzes.
32
 Als er te veel afval is, dan zou dat komen doordat de consumenten te gierig zijn om meer te betalen voor duurzame verpakkingen. Dat de bedrijven te gierig zijn om een deel van hun winsten te investeren in duurzame verpakkingen, daarover wordt gezwegen.
 Als er arme mensen zijn, dan zou dat vooral hun eigen fout zijn. Maar dat sinds 1980 het aandeel van de rijkdom dat aan de bevolking toekomt met tien procent, of veertig miljard euro, is gedaald door de aanvallen tegen de solidariteits- en herverdelingsmechanismen (zoals de sociale zekerheid, de belastingen betaald door de bedrijven), daarover wordt gezwegen.12 Dat neoliberale discours wil ons doen geloven dat, als de mensen problemen hebben, het hun eigen fout is.13 Ze willen de verantwoordelijkheid van de overheid en het kapitalistische systeem in die problemen minimaliseren. Hun doel is natuurlijk om te rechtvaardigen dat de overheid niet moet investeren in allerlei sociale programma’s. Hoe minder sociale programma’s er zijn, hoe minder belastingen de bedrijven moeten betalen en dus hoe meer winst de kapitalisten voor zichzelf kunnen houden. Een andere gevolge van deze gedachtestroming is dat men steeds meer sociale problemen individualiseert. Een individualistische analyse van sociale problemen doodt elke empathie en elk solidariteitsgevoel. Op die manier is een individualistische analyse een ernstige rem op gezamenlijke strijd: als het je eigen fout is, waar zou ik dan nog enige moeite voor je moeten doen? Dat is een vicieuze cirkel. Die stroming wil vooral rechtvaardigen dat de overheid niet moet investeren in sociale programma’s en heeft bovendien als effect dat ze elke gezamenlijke strijd ondermijnt.
Wordt de geschiedenis gemaakt door individuen? Wat men (ons) niet leert op school De individualistische wereldvisie wordt ook op andere manieren verspreid, minder expliciet, een beetje op een “zachtere” manier. Maar het is niet omdat het minder dik opligt, dat het minder krachtig is. Op school heeft men de neiging om ons de geschiedenis te laten bestuderen doorheen individualistische analyseschema’s. Men onderwijst de geschiedenis van de “grote mannen”: wat hebben koningen en presidenten gedaan? Terwijl men ook meer het accent kan leggen op de geschiedenis als resultaat van collectieve processen. Men zou oorlogen en grote maatschappelijke veranderingen kunnen verklaren als het resultaat van belangenconflicten tussen verschillende sociale groepen, in het bijzonder tussen sociale klassen. Dan zou men begrijpen dat de leiders, de grote mannen waarover men het heeft in de geschiedenislessen, slechts boegbeelden zijn, vertegenwoordigers van maatschappelijke stromingen die veel ruimer zijn dan hun eigen persoon. Zelfs in de wetenschappen beklemtoont men de genieën achter de theorieën in plaats van ons te leren dat elke wetenschappelijke doorbraak het werk is van een leger onderzoekers. Newton zei: “Als ik zo ver heb kunnen zien, dan komt dat doordat ik op de schouders van reuzen stond.”
Solidair zijn is moeilijk in een wereld waarin we allemaal tegen elkaar uitgespeeld worden Het is geen toeval dat men de arbeidsmarkt een “markt” van arbeid noemt. Als je een baan zoekt, dan is het ieder voor zich. Het onderwijs? Ook hier kunnen we bijna spreken van een “onderwijsmarkt”, waarbij de scholen met elkaar de concurrentie aangaan, en soms ook de leerlingen (wie zal de eerste zijn, wie de laatste?). In de sport heeft het geld de
12 www.fgtbbruxelles.irisnet.be/site/fr/publications/Files/broattac/ 13 Een van de denkers van die modestroming is Theodore Dalrymple, waar Bart De Wever zijn inspiratie bij haalt.
33
Olympische geest waarbij deelnemen belangrijker is dan winnen, al lang verdrongen. En in de muziekwereld maakt de geest van Star Academy en Idool brokken. Of je het nu wilt of niet, je wordt de hele tijd geconfronteerd met situaties waarin je in concurrentie met anderen wordt geplaatst. Zo erg zelfs dat je het niet meer merkt, dat je eraan went, en helaas dringt deze concurrentielogica binnen bij een deel van de jongeren. Die concurrentielogica wordt opgelegd door ons economische systeem waarin de sterkste het haalt. De kapitalisten kennen maar één oplossing voor alle problemen: de markt. Maar alles wat door de markt wordt getroffen, wordt besmet met geest van concurrentie. Bij sommige jongeren leidt die logica van “ieder voor zich” tot een gevoel van onbehagen dat zich uit in identiteitsproblemen, gebrek aan zelfvertrouwen of psychologische stress. Andere jongeren wijzen deze concurrentielogica af en zoeken kansen om uitdrikking te kunnen geven aan hun solidariteitsgevoel. Dat geldt bijvoorbeeld voor de honderdduizenden jongeren die ervoor kiezen om zich te engageren in jeugdbewegingen, culturele verenigingen of sportclubs. Zij vinden er een groepsleven, een vriendschappelijke sfeer, waar het niet “ieder voor zich” is, maar waar er ook een wind waait van elkaar helpen en steunen. Dat bewijst dat de mens van nature geen individualist is. Als het individualisme vandaag zo ruim verspreid is, dan komt dat door de logica van het kapitalistische systeem.
3.4. De staat en de democratie onder het kapitalisme Vertrouw ons, wij denken in uw plaats Als we ons houden aan de definitie van democratie, dan heeft het volk de macht, dan beslist het volk. Maar is dat zo? Wie van ons weet wat er in het parlement gebeurt? Wie kent de laatste goedgekeurde wet? Wie weet er welke wetten de komende weken worden goedgekeurd? Wie weet waar je de discussies kan nalezen die plaatsvinden in het parlement? De meesten van ons weten dat niet. En zij die het wel weten kunnen het bevestigen: sommige onderwerpen komen niet aan bod in het parlement. De grondslagen van onze economie bijvoorbeeld. Is het normaal dat de rijkdommen die het resultaat zijn van het werk van de grote meerderheid van de bevolking, toegeëigend worden door een kleine kliek van kapitalisten? Is het normaal dat een kleine minderheid beslist of er al dan niet investeringen komen in onderzoek naar nieuwe energiebronnen? Is het normaal dat diezelfde minderheid kan beslissen om duizenden mensen te ontslaan, alleen maar om te delokaliseren en nog meer winst te maken? Dat zijn debatten die vragen stellen bij de werking van het kapitalisme zelf, en daarover wordt in het parlement niet gepraat. De kwestie is niet alleen waar onze politici in het parlement wel of niet over praten. Ook buiten het parlement worden belangrijke beslissingen genomen. De kapitalisten beschikken over tal van kanalen – officiële en andere – waarlangs ze het politieke debat beïnvloeden. In de Verenigde Staten kun je de financiering van kiescampagnes niet anders noemen dan je reinste corruptie. En ook in België lopen de economische en de politieke elite door elkaar heen. Een voorbeeld is Kris Peeters, de huidige minister-president van de Vlaamse regering. Hij was tien jaar lang voorzitter van UNIZO,14 en in 2004 werd
14 UNIZO, Unie voor zelfstandig ondernemen
34
hij minister zonder ooit verkozen te zijn. Transfers zijn er ook in de andere richting. De kapitalisten bieden de politici dikwijls verschillende vetbetaalde postjes aan na hun politieke carrière. Ook dat is een manier om ze te ‘kopen’ voor hun netwerk of om het prestige van de voormalige politieke leiders te gebruiken voor hun onderneming. De voorbeelden zijn legio. De voormalige eerste minister Dehaene werd beheerder van de multinational AB-InBev. Voor twaalf vergaderingen per jaar krijgt Dehaene zo’n 200 000 euro. In ruil daarvoor stelt hij zijn hele (internationale) netwerk, dat hij als eerste minister heeft uitgebouwd, ten dienste van de onderneming. Dat soort praktijken is niet het monopolie van rechtse of centrumpartijen. Di Rupo15 werd in 2005 verkozen in de raad van beheer van de Dexia-bank en Steve Stevaert16 was een tijdlang voorzitter van de verzekeringsgroep Ethias. Op het Europese niveau is de invloed van de kapitalisten op de politici compleet geïnstitutionaliseerd. In het Europese hoofdkwartier in Brussel zijn inderdaad dagelijks meer dan 10 000 lobbyisten actief om de Europese afgevaardigden en hun commissarissen in de richting te duwen van de belangen die zij vertegenwoordigen, dat wil meestal zeggen: de belangen van de multinationals. Zoiets blijft uiteraard niet zonder gevolgen. Een voorbeeld: in de Europese Unie wordt 99% van de chemische producten niet voldoende getest om de gezondheid van de gebruikers en van het milieu te waarborgen. Een wet, de wet REACH, wou het testen van chemische producten verplicht maken. De lobbyisten van de chemiereuzen, BASF op kop, schoten onmiddellijk in actie en de wet werd volledig van zijn inhoud ontdaan.
Gij zult vóór stemmen! Zelfs wanneer de bevolking haar stem laat horen en zich met democratische middelen verzet tegen beslissingen die niet in haar voordeel zijn, slagen de regeringen erin om die beslissingen te omzeilen. In Frankrijk en Nederland heeft de bevolking de kans gekregen om zich uit te spreken tegen de Europese Grondwet,17 die geïnspireerd was op voorstellen van machtige Europese werkgeversorganisaties. De Fransen en de Nederlanders hebben met een grote meerderheid van respectievelijk 55% en 60% tegen gestemd. Wat deed de EU vervolgens om haar wet toch op te leggen? Ze heeft de naam van de Europese Grondwet veranderd in Verdrag van Lissabon, maar op enkele details na zijn die twee hetzelfde. Dat verdrag werd goedgekeurd in het parlement, zonder nog verder om de mening van de mensen te vragen. In Ierland werd na een eerste negatieve stemming de bevolking in een tweede referendum met een lasterlijke en rumoerige campagne verplicht om “ja” te stemmen. Samengevat: zelfs wanneer drie bevolkingen van drie Europese landen zich massaal uitspreken tégen de richting die onze regeringen inslaan, vinden die alle mogelijke trucjes uit om geen rekening te moeten houden met de mening van de bevolking. Marx had in zijn tijd al kritiek op die illusie van democratie, in deze termen: “Men laat de onderdrukten op gezette tijden voor een aantal jaar beslissen wie van de vertegenwoordigers van de klasse van onderdrukkers hen zal vertegenwoordigen en hun belangen met de voeten zal treden in het parlement!”18
Het gerecht is niet voor iedereen even gelijk In feite zijn we helemaal niet gelijk voor de wet. Na de zware crisis van 2008 bleven zij die ze veroorzaakt hadden ongestraft. Er kwam niet de minste beperking op de macht van de banken en hun aandeelhouders. Na de crisis werden grote veranderingen in het financiële systeem aangekondigd, maar daar is nooit iets van gekomen. Integendeel, de miljoenen gezinnen die hun lening bij de banken niet konden betalen, werden op straat gezet. Om de mensen te doen
15 Voorzitter van de Franstalige socialistische partij PS. 16 Voorzitter van de Vlaamse socialistische partij sp.a van 2003 tot 2005. 17 Vele andere landen hebben zelfs niet eens de kans gekregen om de bevolking te laten stemmen. Zij hebben de wet met een meerderheid goedgekeurd in hun parlement. 18 Lenin, Staat en revolutie, 1917, hoofdstuk 5 “De economische fundamenten van de uitdoving van de staat”.
35
betalen, komen het gerecht en de deurwaarders heel snel in actie. Maar als het erom gaat de belangen van de grote meerderheid te verdedigen, dan is er meestal geen andere weg dan de straat. Ook het stakingsrecht toont aan dat de staat niet neutraal is. Dat recht is een belangrijke overwinning die in België is binnengehaald door de arbeidersbeweging, want de staking is het enige wapen dat de arbeiders kunnen inzetten als ze met hun werkgever in conflict komen. Maar de voorbije jaren vallen de kapitalisten en de staat dat stakingsrecht meer en meer aan. Tal van werkende mensen zijn veroordeeld tot een dwangsom van meerdere duizenden euro omdat ze een stakingspost voor hun bedrijf hadden gevormd. Dat is één van de zware aanvallen op de rechten van de werkende mensen om op te komen voor hun belangen. Maar in 2010 verhinderde de patroon van Godiva in Brussel zijn werknemers, met wie hij een conflict had, om de fabriek binnen de komen. Daarmee wilde hij hen onder druk zetten. Dat noemt men een “lock out”. In dat geval deden het gerecht en de deurwaarders niets omdat het eigendomsrecht boven alles primeert. Daarom zeggen we dat het gerecht niet gelijk is voor iedereen: de regels zijn niet neutraal, omdat het recht niet boven de conflicten tussen de verschillende sociale klassen staat.
De staat oefent ook repressie uit op het verzet. Uit wat voorafging blijkt dat er allerlei beperkingen zijn op de democratie die wij kennen en dat we niet allemaal gelijk zijn voor de wet. Maar dat is niet alles. De hierna volgende voorbeelden tonen dat er allerlei maatregelen bestaan, van intimidatie tot openlijke repressie, om het politieke engagement en acties voor een andere maatschappij af te remmen. Hoezo? In België garandeert de wet vrijheid van meningsuiting, maar niet in de secundaire scholen. Wat is de straf als je een betoging of een staking organiseert? Je wordt van school gestuurd, soms zelfs op een paar weken voor de examens. Verschillende van onze leden maakten het mee. In België mag je betogen. Maar als de betogingen omvangrijk worden, als ze de regering storen, dan komt de politie onmiddellijk in actie met arrestaties of geweld. Ook de recente geschiedenis geeft daarvan tal van voorbeelden: de betogingen tegen de oorlog in Irak in 2003 en tegen de oorlog in Gaza in 2009 liepen uit op aanvallen van de politie tegen betogers. In de jaren negentig betoogden studenten in Luik vreedzaam tegen het decreet Lebrun. Ze werden door de politie aangevallen, tot in telefooncabines toe. Beelden daarvan gingen de wereld rond. In België heb je het recht om je te organiseren om het ideeën te verdedigen. Maar sinds 11 september 2001 worden steeds vaker antiterrorismewetten gebruikt om het verzet te breken. Bij leden van de PVDA werd in 2001 verschillende maanden de telefoon afgeluisterd, alleen maar omdat ze een betoging organiseerden tegen een Europese top. In 2007 kreeg ook Greenpeace zware boetes op basis van die antidemocratische wetten. Hun misdrijf? Ze hadden de investeringspolitiek van Electrabel aan de kaak gesteld, omdat dat bedrijf veel investeerde in niet-milieuvriendelijke technologieën. Al die maatregelen, gaande van intimidatie tot repressie, worden door de staat gebruikt om elke vorm van verzet tegen het kapitalisme en zijn misdaden te ontmoedigen. Langs verschillende kanalen oefent de staat een min of meer gewelddadige repressiemacht uit om het huidige systeem in stand te houden. We staan daarmee opnieuw heel ver van een visie op de staat als neutrale speler.
36
En wat is de rol van de media in dat alles? Vele mensen zien de media als de vorm bij uitstek van de vrijheid van meningsuiting. In theorie heeft iedereen het recht om te spreken, zijn mening te geven en te stemmen. Die verworvenheid hebben we kunnen afdwingen in de geschiedenis. Maar in werkelijkheid kunnen de machthebbers, die in het bezit zijn van de productiemiddelen, hun mening veel gemakkelijker mededelen en verspreiden. Omdat zij zich reclamecampagnes in de kranten kunnen veroorloven, omdat ze de middelen hebben om tv-zenders aan te kopen en zelfs de meeste media van een heel land over te nemen. Het geval van Berlusconi is daar tekenend voor: hij bezit meer dan de helft van alle media van zijn land. Maar ook in België behoren de meeste grote media toe aan enkele miljonairsfamilies. Die machtige aandeelhouders maken graag gebruik van die informatiekanalen om hun visie op de samenleving over te brengen en om hun eigen belangen te dienen.19 “Wablief? Maar er zijn toch allerlei tegensprekelijke debatten in de media! Zelfs Comac is al op tv geweest.” Maar het volstaat niet om van tijd tot tijd eens een boodschap die tegen de stroom ingaat te mogen doorgeven, om te kunnen concurreren met de stortvloed aan informatie die door de grote media verspreid wordt en die zo goed als nooit het systeem in vraag stelt. Bovendien, een gevestigde mening herhalen vraagt maar een paar seconden, terwijl een boodschap doen overkomen die tegen de stroom in roeit, heel wat meer tijd vergt – zoals goed duidelijk werd gemaakt door Franse socioloog Pierre Bourdieu.20
Als de media over stakingen verslag doen… De manier waarop in de media verslag wordt gedaan van vakbondsacties illustreert dat probleem heel duidelijk, in het bijzonder als het over stakingen bij het openbaar vervoer gaat. Het is in de grote media “bon ton” geworden om de vakbonden, die de bevolking “gijzelen”, te stigmatiseren zonder zelfs maar de moeite te nemen om uitleg te geven over de redenen van de staking.21 De boodschap die over stakingen wordt verspreid, komt dikwijls hierop neer: omdat het niet correct zou geweest zijn, omdat het ogenblik dat ze uitkozen niet ideaal zou zijn of omdat de motieven toch niet helemaal legitiem zouden zijn, zouden de werknemers wel het recht hebben om te staken, maar ze zouden dat recht nooit mogen uitoefenen.22
Concurreren met de grote media is op die manier zo goed als onmogelijk voor de grote meerderheid van de bevolking. Enerzijds is de financiële drempel enorm hoog. Om een dagblad te laten verschijnen, heb je miljoenen euro’s per jaar nodig. Voor een digitale tvzender die een paar uur per dag uitzendt, moet je elk jaar al een half miljoen euro aan rechten betalen voor toegang tot de kabel en heb je een team van tien à vijftien fulltime medewerkers nodig. Je hebt dus minstens een miljoen euro per jaar nodig. Dat betekent dus dat duizend euro of een miljoen euro per maand verdienen een enorm verschil maakt voor het gewicht van je stem. De vrijheid van meningsuiting onder het kapitalisme is zoals mee mogen doen met de
19 De openbare media (VRT, RTBF enz.) ontsnappen niet aan de regel, ondanks hun schijnbare neutraliteit. De nieuwsprogramma’s van de openbare televisie verschillen bijna niet van die van de privémedia. Bovendien worden hun raden van beheer benoemd door de politieke partijen die in de gemeenschapsparlementen zitten. Een groot probleem, want zoals we eerder al schreven, is er een versmelting van de politieke en de economische elite. 20 Zie bijvoorbeeld Pierre Bourdieu, Sur la télévision, Raisons d’agir, Parijs, 1996, p. 31. 21 Zie bijvoorbeeld Geoffrey Geuens, Tous Pouvoirs confondus. Etat, capital et médias à l’ère de la mondialisation, EPO, 2003, Antwerpen. In verband met België, zie Geoffrey Geuens, L’information sous contrôle. Médias et pouvoir économique en Belgique, Labor, 2002, Brussel. 22 Zie bijvoorbeeld “Le droit de grève au 21e siècle: d’un droit consacré à un droit décrié?”, in Le conflit social éludé, Academia-Bruylant, Louvain-laneuve, 2008, p. 215 e.v.
37
wedstrijd 100m sprint waarbij Usain Bolt 90m voorsprong krijgt.23 Anderzijds is het oprichten van een televisie- of radiozender onderworpen aan de goedkeuring van bepaalde organen voor de “regulering van het mediabestel”.24 Als dat orgaan de zender niet goedkeurt, is uitzenden onmogelijk, ook als je er het geld voor zou hebben. Het is een machtig instrument in de handen van de burgerij om de audiovisuele sector te controleren.
Wil dat zeggen dat de democratie geen enkele zin heeft? Neen, de democratie is niet onzinnig. Ondanks de beperkingen die de burgerij heeft ingevoerd om de controle over het staatsapparaat in handen te houden, bestaan er in België democratische wetten. Zoals het stemrecht, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging. Al die rechten zijn afgedwongen door de arbeidersbeweging. In België waren er verschillende algemene stakingen nodig om het stemrecht te verwerven. Dat recht werd pas toegekend in 1921, om de werkende bevolking te sussen. Die kwam toen in verzet tegen haar lot in de Eerste Wereldoorlog. Het stemrecht is ook mee te danken aan de communistische revolutie in Rusland van 1917, die tot in onze landen de hoop op een andere maatschappij deed groeien en die de burgerij de daver op het lijf joeg. Zij had ons land meer dan negentig jaar lang bestuurd zonder algemeen stemrecht. En de vrouwen moesten nog tot in 1946 wachten om te mogen stemmen. Door dat stemrecht kunnen wij in theorie bekwame mannen en vrouwen kiezen die de eisen van het volk en van de arbeidersbeweging verdedigen. Dat is geen detail. Als de Belgische burgerij die rechten wil beknotten, zullen wij ons verweren om ze te behouden. Maar desondanks verliezen we nooit uit het oog dat de rechten die de burgerij heeft toegestaan, heel beperkt zijn. We leven vandaag in wat Marx, Engels en Lenin beschreven als een “burgerlijke democratie”. Wat betekent dat? “Bekeken vanuit haar meest gunstige ontwikkelingsvoorwaarden, biedt de kapitalistische maatschappij ons een min of meer volledige democratie in de vorm van een democratische republiek. Maar die democratie zit altijd opgesloten binnen het enge kader van de kapitalistische uitbuiting en daardoor blijft ze fundamenteel altijd een democratie voor de minderheid, uitsluitend bestemd voor de bezittende klassen, uitsluitend voor de rijken. In de kapitalistische maatschappij blijft de vrijheid altijd min of meer wat ze al was onder de republieken van het oude Griekenland: een vrijheid voor de slavenbezitters. Als gevolg van de kapitalistische uitbuiting gaan de loonslaven van vandaag zo gebukt onder behoefte en miserie, dat ze “niet geïnteresseerd zijn politiek” en dat de meerderheid van de bevolking, onder een alledaags, vreedzaam verloop van de gebeurtenissen, ver af staat van het sociale en politieke leven.” 25 Lenin verwoordt hier dat we in een maatschappij die is opgedeeld in klassen en waar een minderheid de meerderheid uitbuit, niet kunnen spreken over democratie “in het algemeen”. In de strijd tussen de belangen van de uitbuiter en de belangen van de uitgebuite verdedigt het huidige politieke systeem in laatste instantie steeds de belangen van de uitbuiters. Het kader van de huidige democratie is dat van het kapitalistische systeem, waarin een minderheid van de bevolking de arbeid van de grote meerderheid uitbuit. We willen met Comac de discussie voeren over de noodzaak om dit enge kader van de burgerlijke democratie achter ons te laten, om dit economische systeem, dat is gefundeerd op de uitbuiting van de mens door de mens, te overstijgen en een eind te maken aan het privébezit van de productiemiddelen. Dat behandelen we in het vervolg van dit hoofdstuk.
23 Usain Bolt is een Jamaïcaanse atleet, specialist in de sprint en momenteel houder van drie wereldrecords op de 100m, de 200m en de 4 x 100m aflossing. 24 In de Franse gemeenschap is dit de “Conseil supérieur de l’audiovisuel” (CSA). In de Vlaamse Gemeenschap gaat het over de “Vlaamse Regulator voor de Media” (VRM). 25 Lenin, Staat en revolutie, 1917, hoofdstuk 5 “De economische fundamenten van de uitdoving van de staat”.
38
4. Een andere wereld is noodzakelijk Bij Comac vechten wij voor een andere wereld. Wij denken dat die andere wereld niet alleen mogelijk, maar ook nodig is. Comac is een communistische jongerenbeweging. Eerst gaan we na wat dat precies inhoudt, om vervolgens meer concreet de hoofdlijnen van die andere samenleving waar wij voor opkomen voor te stellen.
4.1. Communist zijn, wat betekent dat? Comac is een communistische jongerenbeweging.26 Dat houdt heel wat dingen in en er zijn in Comac heel wat mensen die daar een verschillende inhoud aan geven. Communist zijn, dat houdt in dat men strijdt voor een betere samenleving, met meer gelijkheid, waar de voortgebrachte rijkdommen worden herverdeeld onder de hele bevolking en niet in beslag genomen door een minderheid. Een samenleving waarin het niet de winst van enkelen is die telt, maar het welzijn van iedereen. In die betekenis houdt vandaag communist zijn in dat men “antikapitalistisch” is, dat men een maatschappijmodel verwerpt dat in zijn essentie de uitbuiting van de mens door de mens organiseert. Hierboven hebben we gezien dat het onmogelijk is om binnen het kader van het kapitalisme een einde te maken aan onrecht en ongelijkheid. Communist zijn betekent dat men nieuwsgierig is om te leren hoe de wereld in elkaar zit, om hem zo beter te kunnen veranderen. De analyse in het vorige hoofdstuk is niet uit de lucht komen vallen. Daar hebben we ons voor gebaseerd op het marxisme: een analyse van de geschiedenis en de menselijke samenlevingen, die de motor van de geschiedenis en de tegenstellingen die hem op gang brengen, wil begrijpen. Die analyse zorgt ervoor dat we precies kunnen begrijpen hoe het kapitalisme werkt en hoe we het omver kunnen werpen. Het kapitalisme omverwerpen, akkoord. Maar wat moet er dan voor in de plaats komen? Communist zijn betekent dat men strijdt voor een andere samenleving, maar niet voor om het even welke: men komt op voor het communisme. Het communisme is een samenleving waarin er geen uitbuiting meer bestaat: er zijn niet langer mensen die winst maken op de rug van andere mensen die werken. De mensen werken, ieder volgens zijn mogelijkheden, en aan hen komen de volledige voortgebrachte rijkdommen van de arbeid ten goede (en niet alleen maar een miniem gedeelte, zoals onder het kapitalisme). Het is een samenleving waarin er geen sociale klassen meer zijn. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat er geen andere uitdagingen meer zijn, andere problemen of andere tegenstellingen. Het is geen perfecte maatschappij. Maar de voorwaarden voor een echte gelijkheid tussen de mensen en voor hun echte ontplooiing zullen er aanwezig omdat er geen sociale klassen meer zullen bestaan.
Meer weten? Om daar meer over te weten, kun je terecht bij de referentiewerken die worden vermeld aan het einde van dit hoofdstuk.
26 We schrijven dat Comac een communistische jongerenbeweging is en niet een jongerenbeweging van communisten. Het is de organisatie die communistisch is, dat wil nog niet zeggen dat daarom ook elk lid een communist is. (Zie punt 6 in dit hoofdstuk.)
39
Communist zijn betekent ook dat men het gemeenschappelijke belang voor het individuele belang plaatst. Men is solidair met iedere strijd tegen wat voor onrecht ook, met de strijd van onderdrukte volkeren, in het Westen maar ook in de rest van de wereld. Men is solidair met de werkende mensen in ons land die staken voor hogere lonen of tegen collectieve afdankingen. Men is solidair met de Engelse of de Spaanse studenten die vechten tegen de besparingen in de onderwijsbegroting van hun land. Men is solidair met revolutionairen in de Arabische wereld die hun dictators doen opkrassen en men is solidair met de Palestijnen die vechten tegen de bezetting van hun grondgebied door het Israëlische leger, nu al tientallen jaren lang. Men is solidair met die landen die, ondanks de druk en de destabilisatiepogingen van de grote kapitalistische landen, een socialistische maatschappij opbouwen, zoals Cuba. Communist zijn kunnen we als volgt samenvatten:
 Het kapitalisme verwerpen. (Hoofdstuk 2, punt 3.)  Strijden voor de omverwerping van het kapitalisme en strijden voor een samenleving waarin de mensen eerst komen en niet de winst. Opkomen voor het socialisme, dat de komst van de communistische samenleving voorbereidt. (Hoofdstuk 2, punten 4.2. en 5.2)
 Het marxisme bestuderen en het gebruiken als een wapen om het kapitalisme en de klassenstrijd te begrijpen. (Hoofdstuk 2, punt 5.1.)
 Zich organiseren in een communistische organisatie. In België zijn dat Comac en de PVDA. (Hoofdstuk 2, punt 5.3.)  In de belangenstrijd tussen de werkende mensen en de kapitalisten resoluut kiezen voor de kant van de werkende klasse. (Hoofdstuk 5.)
 Internationalist zijn, belangstelling hebben voor de strijd van de uitgebuitenen in alle werelddelen, hen steunen en leren van hun strijd. (Hoofdstuk 10.) Comac is een communistische jongerenbeweging omdat we in de werking van de organisatie de communistische principes toepassen en verdedigen. Voor de strijd naar een andere maatschappij moeten we met zoveel mogelijk zijn die zich die principes eigen maken. Om die reden streven we ernaar dat zo veel mogelijk leden van Comac ook zelf communisten worden.
4.2. Voor het socialisme Ineens overgaan van het kapitalisme naar het communisme, is dat niet wat onrealistisch? Inderdaad, want de sociale klassen kunnen niet op enkele dagen tijd verdwijnen. De geschiedenis toont dat de uitbuitersklasse zich niet gemakkelijk laat omverwerpen. Dat bleek uit de Franse Revolutie waarin de nieuwe Franse burgerij de adel heeft omvergeworpen. Dat werd later ook nog eens duidelijk in de Russische en de Chinese revolutie toen de arbeidersklasse en de boeren samen de landheren en de burgerij hebben omvergeworpen. Dat is vandaag ook nog zichtbaar met alle Amerikaanse pogingen om een einde maken aan het socialisme in Cuba. Vooraleer men een communistische samenleving kan opbouwen waarin er geen uitbuiters meer zullen zijn, is een tussenliggende etappe noodzakelijk. Marx noemde dat het socialisme. Opgelet! Dat is niet hetzelfde socialisme als dat wat door partijen als de PS of de sp.a wordt voorgestaan. Achter het schijnbaar sociale discours van die partijen verschuilt zich in werkelijkheid medebeheer en bescherming van het kapitalisme. Ze organiseren de privatisering van de openbare diensten en treffen allerlei besparingsmaatregelen om de banken te redden. Maar de geschiedenis toont aan dat alle overwinningen die wij kunnen behalen binnen het kader van het kapitalisme tijdelijk zijn, omdat de kapitalisten altijd zullen proberen de klok terug te draaien.
40
In het socialisme waar wij voor opkomen, bestaan er dus nog sociale klassen. Maar de burgerij, de klasse die overheerste in het kapitalistische systeem, zal dan de onderworpen klasse zijn. De werkende klasse, die in België de grote meerderheid van de bevolking vormt, neemt daarentegen de leiding van het bestuur in handen door de uitbouw van een nieuwe staat. Een staat die de productie organiseert en plant. Op die manier is ze in handen van de gemeenschap en staat ze niet langer in dienst van een kleine minderheid. Een staat die een echte democratie organiseert, en die de politieke en economische macht niet in handen laat van een handvol personen – zoals vandaag het geval is.
Wat is onze houding tegenover de socialistische ervaringen van het verleden? “Ik heb nochtans een veeleer negatieve indruk van de socialistische ervaringen.” Dat is een opvatting die veel voorkomt, en dat is normaal. Onze geschiedenisleerkrachten en de media bieden ons inderdaad meestal geen positieve blik op de socialistische ervaringen, of het nu om de Sovjet-Unie of Oost-Duitsland gaat of vandaag over China of Cuba. Bij Comac menen we dat die ervaringen vóór alles bestudeerd moeten worden. “De socialistische landen hebben zich moeten opbouwen vanuit bijzonder moeilijke omstandigheden en vaak vanuit achterlijke en feodale maatschappelijke verhoudingen. Zij hebben enorme inspanningen geleverd om de productiekrachten te ontwikkelen, zonder koloniale uitbuiting. Zij hebben de werkloosheid weggewerkt en de meest vooruitstrevende arbeidswetgevingen opgesteld. Zij hebben grootscheepse alfabetiseringscampagnes opgezet,27 het recht op onderwijs waargemaakt, en ook gelijke rechten voor vrouwen.28 Zij hebben de eerste “nationale gezondheidsdiensten” opgericht en van gezondheid een recht gemaakt.
Het socialisme heeft zich moeten opbouwen in een permanent conflict met het wereldomvattende kapitalisme. En dat heeft gevolgen gehad. Vanaf de eerste dag werd de jonge Sovjet-Unie geconfronteerd met interventies, een economische blokkade, politieke en militaire omsingeling, subversie, sabotage en desinformatie. De jonge Sovjet-Unie heeft een interventieoorlog afgeslagen en ze leverde nadien een doorslaggevende bijdrage aan de nederlaag van het Hitlerfascisme.29 Dat heeft enorm veel inspanning en energie gekost, die niet in andere terreinen geïnvesteerd konden worden.
27 De Sovjet-Unie telde in 1917 75% analfabeten. Twintig jaar later was dat cijfers teruggevallen op 10% van de bevolking en nog eens twintig jaar later op 1,5%. In Cuba was voor de revolutie 40% van de bevolking analfabeet en 40% semi-analfabeet. Eind 1961, nauwelijks twee jaar later, was Cuba het eerste Latijns-Amerikaanse land waar het analfabetisme was uitgeroeid. Voor het tweede land moesten we wachten tot 2005: Venezuela. 28 Dertig jaar na de revolutie telden de Sovjets 456 000 vrouwelijke afgevaardigden. Op de hoogste leidinggevende posten in het onderzoek en de industrie werkten 141 000 vrouwelijke ingenieurs aan de opbouw van het socialisme. In Cuba maken vrouwen vandaag 65% uit van het kaderpersoneel op het technische en wetenschappelijke terrein. 29 Nazi-Duitsland telde 783 militaire divisies, 607 ervan werden verslagen door de Sovjet-Unie. In de strijd tegen het fascisme verloor de Sovjet-Unie meer dan een vierde van haar bevolking op werkzame leeftijd; dat waren meer dan eenentwintig miljoen mensen.
41
De opbouw van een socialistische maatschappij is in die omstandigheden altijd een proces geweest. Het kapitalistische stelsel heeft in Europa meer dan tweehonderd jaar – en bijzonder veel geweld – nodig gehad om voet aan de grond te krijgen. Het socialisme zal ook tijd nodig hebben. “Er bestaan geen kant en klare recepten voor de opbouw van een nieuwe samenleving. Het gaat om een langdurig historisch proces, met hoogten en laagten. Met mooie verwezenlijkingen, maar ook met ernstige fouten.”30 Met die fouten kunnen we twee dingen doen. Ofwel gebruiken we ze als een voorwendsel, zoals veel mensen doen, om de ervaringen in hun geheel te verwerpen. Ofwel kiezen we ervoor om ze te bestuderen en uit die fouten te leren. Met Comac en de PVDA kiezen we voor de tweede mogelijkheid. De kritieken die we hebben, maken we niet om de socialistische landen te verzwakken tegenover de burgerij van de kapitalistische landen. We maken die kritieken op een opbouwende manier, dat wil zeggen dat we ons duidelijk aan de kant plaatsen van de onderdrukten.
4.3. Sleutelsectoren van de economie in handen van de gemeenschap In een socialistische maatschappij zijn de sleutelsectoren van de economie in handen van de gemeenschap: de grote ondernemingen in de landbouw, grondstoffen, textiel, farmaceutica, de vervoersbedrijven, de grote media enz. Dat betekent dat de ondernemingen niet meer produceren volgens de individuele strategieën van enkele kapitalisten, maar volgens de behoeften van de hele bevolking. Er is dan geen sprake meer van hebzuchtige belangen en winsten voor de patroon, maar van de belangen van iedereen. De winsten verdwijnen niet meer in de zakken van een paar individuen, maar ze komen terecht in de kassen van de gemeenschap. Het geld wordt niet meer gebruikt door enkelingen om yachts of villa’s te kopen, maar om de diensten en de infrastructuur die nuttig zijn voor de maatschappij uit te bouwen of te verbeteren: ziekenhuizen, scholen, wegen, elektriciteitscentrales, windmolens, sport- en vakantiecentra, theaters, bioscopen, concertzalen enz. De bevolking heeft inspraak over wat er moet worden geproduceerd, hoe en in welke hoeveelheid en waar de voortgebrachte rijkdom voor gebruikt moet worden. Zo wordt de arbeid een emanciperende factor.
4.4. Een economie met een plan Om te voldoen aan de behoeften van de bevolking en om overproductie of tekorten te vermijden moeten er heel nauwkeurige productieplannen opgesteld worden. Er moet voorzien worden wat men gaat produceren en in welke hoeveelheid om aan de noden van de bevolking te voldoen. Het is logisch daar een plan voor uit werken. Zeker als het gaat om de economie van een heel land. Dat plan moet worden uitgewerkt na een grondige studie van de noden en de vragen van de bevolking uit verschillende regio’s, gesteund op de directe en participatieve democratie (zie het volgende punt). Dat plan verdeelt de grondstoffen, de arbeidskracht en de hulpmiddelen over de regio’s en tussen de ondernemingen. Zo’n plan heeft tot doel de ongelijke ontwikkeling van de regio’s te vermijden. Als een gebied rijker is omdat het over een haven beschikt, wordt de rijkdom herverdeeld over de streken die minder voordelen hebben. Dat maakt een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de maatschappij mogelijk. Dat staat lijnrecht tegenover de plannen die de bedrijven uitwerken onder het kapitalisme: zij baseren zich op een kortetermijnvisie en elk bedrijf streeft ernaar een maximale winst te maken zonder rekening te houden met de samenleving als geheel, en onze noden, en de planeet waarop we leven. Nochtans is de planning van de economie één van de voornaamste argumenten die de kapitalisten vandaag gebruiken om te zeggen dat de socialistische economie niet kan werken. Het zou onmogelijk zijn om de behoeften te plannen, alleen de markt zou daarin slagen.
30 Achtste Congres van de PVDA, Beginselvaste partij. Soepele partij. Partij van de werkende mensen. p. 50-51.
42
Wie beweert dat planning niet werkt, kent dan wel heel slecht de kapitalistische economie. Want doet de burgerij iets anders dan heel nauwkeurig het productieproces plannen? “Toch oefenen succesvolle ondernemingen meer controle uit over de productienetwerken dan de centrale plannenmakers in Moskou ooit over de economie van de Sovjet-Unie hebben kunnen uitoefenen. Het centrale management koopt, verkoopt, ontmantelt of sluit bedrijfsonderdelen overal ter wereld zoals het dat verkiest. Het neemt mensen in dienst of ontslaat ze met één pennentrek. Het verplaatst productie-eenheden naar believen over de hele wereld. Het beslist welke inkomsten ondergeschikte bedrijfsonderdelen aan het moederbedrijf moeten afstaan. Het benoemt en ontslaat managers van dochterondernemingen. […] Hoewel geen enkele mondiale onderneming nu al over een geplande economie beschikt met de omvang van die van de vroegere Sovjet-Unie, komen ze daar wel dichtbij.”31 Die planningsmechanismen zijn trouwens een onderdeel van de opleiding van de studenten in beheer en management, al gebruiken ze niet dezelfde termen. Het probleem is dat de multinationals bij hun planning rekening houden met het faillissement van hun concurrenten en dus in totaal sowieso te veel produceren. Dat vloeit voert uit het feit dat de kapitalisten produceren om steeds meer winst te accumuleren en niet om tegemoet te komen aan de behoeften van de mensen. Wij willen met Comac bouwen aan een economie met een plan, maar niet een plan van alles voor de winst, zoals nu het geval is. Wij verdedigen een maatschappij met een democratisch uitgewerkt plan, gestoeld op de actuele technologische middelen, bevrijd uit de handen van de grote aandeelhouders. Alleen zo kunnen we crisissen van overproductie en verspilling voorkomen en het milieu respecteren.
4.5. Een directe en participatieve democratie Inspraak gaat niet alleen over het verkiezen van vertegenwoordigers die al dan niet verantwoording moeten afleggen. Inspraak gaat over het mee bepalen van de prioriteiten. Dat is democratie. Onder het socialisme impliceert de collectieve productiewijze een voortdurende participatie van de bevolking aan en een controle van de bevolking op de uitvoering van de beslissingen.
Deelnemen aan de besluitvorming Wanneer de sleutelsectoren van de economie onder openbare controle komen, geeft dat een basis voor echte participatie. Maar die participatie zal opgebouwd moeten worden, want het is niet iets dat aangeboren is en van vandaag op morgen ingevoerd kan worden. Zoiets zal een proces zijn. In onze realiteit van vandaag kunnen we moeilijk begrijpen hoe iedereen iets te zeggen kan hebben over alles wat de regering doet en over de economische productie.
In Cuba wordt het volk regelmatig gevraagd zich uit te spreken over allerlei discussiepunten. Dat gebeurt ofwel in de wijk ofwel daar waar men werkt. Zo zijn de vakbonden bijvoorbeeld vertegenwoordigd op alle niveaus van de macht: gemeentelijk, provinciaal en ook nationaal. Er wordt in Cuba geen enkele wet aangenomen zonder een voorafgaande raadpleging van de werkende mensen. Enkele jaren geleden
31 David Korten, econoom, geciteerd door Peter Mertens, Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken, Berchem, 2009, p. 222-223.
43
heeft het parlement beslist om de wet op sociale zekerheid en de sociale bijstand te wijzigen. 95% van de werkende mensen had de gelegenheid om kennis te nemen van die wet voordat ze zou worden aangenomen; ze konden hun mening geven, voorstellen doen en wijzigingen aanbrengen waar rekening mee werd gehouden bij de goedkeuring van de wet in het parlement. De Cubaanse bevolking is ook georganiseerd op plaatselijk niveau (wijk, straat) en rechtstreeks betrokken bij het beleid van het land. De logica daarachter is dat verkozen politici niet verkozen zijn om te denken in de plaats van de mensen, maar dat de mensen zelf en samen hun land opbouwen. In Cuba vormen de CDR’s (Comités voor de verdediging van de revolutie) het “onderste” niveau van deze democratie. Het hele land telt er meer dan honderdduizend, en dat voor een bevolking van elf miljoen mensen. Daar wordt er gediscussieerd over de globale uitdagingen voor het land, maar ook over de plaatselijke problemen. Zo werd het jaar 2006 door de regering uitgeroepen tot “het jaar van de energierevolutie”. Oude koelkasten uit de periode 1940-1980 werden bij elk gezin vervangen door nieuwe, energiezuinige Chinese toestellen. De wijk- of straatcomités, de CDR’s, hielden zich bezig met het oplijsten van de nood aan nieuwe koelkasten en stonden nadien in voor de verdeling ervan.
Opleiding is natuurlijk van primordiaal belang om de participatie van de bevolking te organiseren. Je kunt immers maar een doordachte beslissing nemen, als je de volledige inzet van een probleem begrijpt. Degelijk onderwijs voor iedereen is dus enorm belangrijk in een socialistische maatschappij.
De uitvoering van de beslissingen controleren Om de uitvoering van de beslissingen te kunnen controleren, moeten de verkozenen afgezet kunnen worden. Wat betekent dat? Dat een verkozene die zijn werk duidelijk niet goed doet, uit zijn functies ontzet kan worden indien een aantal personen zich daarvoor uitspreken. De afzetbaarheid van de verkozenen, dát is de directe controle van de burgers op hen. Net het tegenovergestelde dus van het huidige systeem, waarbij onze vertegenwoordigers zo ongeveer doen wat ze willen van zodra ze verkozen zijn. Er moet ook over gewaakt worden dat de verkozenen normale lonen hebben, in de nabijheid van de lonen van andere mensen. In een socialistische maatschappij zijn de verkozenen mensen zoals iedereen, met als enige bijzonderheid dat ze door hun medeburgers verkozen zijn om een opdracht te vervullen. Zo verdienen de verkozenen op Cuba niets extra’s; ze behouden het loon dat ze hadden op hun vorige werk. Er is geen enkele reden om de verkozenen te bevoorrechten zoals in het huidige systeem. Dat is ook van belang om carrièrisme te vermijden (dat wil zeggen dat de mensen verkozen willen raken enkel en alleen om voordelen of prestige te krijgen). Het is dus een betere waarborg om ervoor te zorgen dat de verkozenen eerlijk zullen zijn in hun werk.
4.6. Alleen maar de revolutie, en niets anders! (?) Bij Comac willen niet met gekruiste armen blijven zitten “wachten op het socialisme”. Als we de dingen willen veranderen, hebben we vanaf vandaag al heel veel te doen. Bij Comac vechten wij elke dag voor hervormingen om ons dagelijks leven en dat van anderen te verbeteren binnen het huidige kader van het kapitalistische systeem. De geschiedenis bewijst dat de strijd het mogelijk maakt overwinningen te behalen.32 Elke overwinning, zelfs een kleine, toont ons dat we het tij kunnen keren als we een brede groep van mensen kunnen mobiliseren. En dat een meer rechtvaardige maatschappij, een samenleving met meer gelijkheid, geen verre droom is.
32 Zie hoofdstuk 4 “Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd”.
44
Bovendien zijn die gevechten een voorbereiding op de overgang naar die maatschappij, want daardoor kunnen wij groeien, worden we sterker en kunnen we het bewustzijnsniveau van de mensen verhogen. We maken dus een analyse, en we werken concrete en dynamische actievoorstellen uit rond allerlei onderwerpen die de jongeren aanspreken. Onderwijs, ecologie, tewerkstelling en oorlog bijvoorbeeld. En ook tegen alle stromingen die ons proberen te verdelen, zoals racisme en nationalisme.33 Maar de geschiedenis toont ook aan dat alle overwinningen die wij binnen het kader van het kapitalisme kunnen behalen tijdelijk zijn, omdat de kapitalisten altijd zullen proberen de klok terug te draaien. Onder het kapitalisme is het onmogelijk een maatschappij op te bouwen zonder onrecht, een maatschappij die echt draait op mensenmaat.
4.7. Solidariteit is een basisvoorwaarde Iedereen kent ze wel, die opmerkingen: de mens wordt van nature door hebzucht gedreven; mensen worden gemotiveerd door kortzichtig eigenbelang. “Homo homini lupus”, de mens is een wolf voor zijn medemens. In laatste instantie wordt met die stelling ook het kapitalisme goedgepraat: het is het minst slechte systeem, en het beantwoordt nu eenmaal aan de natuur van de mens. Voilà. En andersom: een socialistische maatschappij kan niet werken, want die gaat tegen dat instinct in. Vandaag leven wij onder het kapitalisme, dat naar het individualisme en het egoïsme drijft. Het is het kapitalisme dat van het individualisme de algemene norm heeft gemaakt. In een socialistische maatschappij zal er in tegengestelde richting gegaan moeten worden en de mentaliteit van de mensen zal omgevormd moeten worden om te komen tot onderlinge hulp en solidariteit. Dat zal natuurlijk niet gemakkelijk zijn. De schade van verscheidene eeuwen kapitalisme zal niet in enkele jaartjes tijd teniet gedaan worden. Maar beweren dat solidariteit ingaat tegen de menselijke natuur slaat nergens op. De mens heeft altijd in gemeenschap geleefd, het is een sociaal dier. Zoals Marx en Engels het schreven, “alleen in een gemeenschap kan elk individu de middelen vinden om zijn talenten in alle richtingen te ontwikkelen. Persoonlijke vrijheid is maar mogelijk binnen een gemeenschap”.34 De vrijheid is veel groter wanneer men op de collectieve zekerheid kan rekenen. Wanneer men niet meer zoveel energie moet steken in zich af te vragen hoe men de maand zal doorkomen, hoe men zijn inschrijvingsgeld zal kunnen betalen of hoe men een job zal kunnen vinden. Onzekerheid is deprimerend.
33 Zie hoofdstukken 6, 7, 8, 9 en 10. 34 Marx en Engels, De Duitse ideologie, Deel 1 “Feuerbach”.
45
Collectieve zekerheid is net het uitgangspunt voor de individuele ontplooiing. We hebben een echte maatschappij van samen leven nodig. “Laat de samenleving niet op winstmaat draaien. Ze draait het best op mensenmaat.” 35
Che als symbool We zien Che dikwijls op zakken, T-shirts, sleutelhangers enz. Che Guevara is een populair symbool. Ook voor Comac is hij een symbool. We stellen zijn idealen van solidariteit en bescheidenheid voorop. Een eerste reis doorheen Latijns-Amerika confronteert hem met de enorme onrechtvaardigheid van het kapitalisme. De zoon uit een rijk gezin uit Buenos Aires in Argentinië die een mooie dokterscarrière in het vooruitzicht had, laat zijn privileges vallen. Hij kiest ervoor zijn leven te wijden aan de bevrijding van de volkeren van Zuid-Amerika die onder het juk leven van de Verenigde Staten en van dictaturen die afhangen van de VS. In 1956 stapt hij met Fidel Castro in een militaire expeditie om Cuba te bevrijden van dictator Batista. In 1959 veegt de revolutie het regime van Batista weg. Cuba start een hervormingsproces dat de behoeften van het volk op de eerste plaats zet. Che is één van de spilfiguren in de opbouw van de nieuwe maatschappij die volgens hem ook een nieuwe mens zal voortbrengen. Che legde sterk de nadruk op het feit dat de omvorming van de sociale en economische verhoudingen samen moest gaan met een interne revolutie van het individu, bron van solidariteit. Che Guevara geeft het voorbeeld. Als minister steekt hij veel vrije tijd in vrijwilligerswerk in fabrieken en op het platteland. Hij haat iedere vorm van favoritisme verbonden aan zijn rang, zoals dat al het geval was tijdens de guerrilla. Zo weigert hij een loonsverhoging wanneer hij minister wordt. Hij verkiest zijn loon van “commandante” van het leger te behouden. In 1965 laat hij dat alles vallen en trekt hij de wereld rond om andere volkeren te steunen in hun bevrijdingsstrijd. Hij zal naar Congo gaan en later naar Bolivia, waar hij in 1967 door de CIA wordt vermoord. Che heeft niet achter eretekens of luxe aangehold. Hij heeft heel zijn leven gevochten voor een radicale sociale verandering, voor de revolutie. In een wereld verscheurd door het kapitalisme heeft hij de kant van de werknemers gekozen, de kant van de onderdrukten. Eén van zijn beroemdste uitspraken is: “Wees vooral steeds in staat om in het diepst van je hart eender welk onrecht begaan tegen eender wie of eender waar ter wereld aan te voelen.” In Cuba is zijn voorbeeld nog steeds springlevend. Het land stuurt 38 000 dokters uit over de hele wereld, naar de meest achtergelegen, armste gebieden, daar waar geen andere dokters komen. Voor Comac is Che een voorbeeld van de waarden die wij verdedigen. En de nieuwe maatschappij die hij heeft helpen opbouwen inspireert ons. Daarom is hij ons symbool en is ons motto “CHEnge the world”.
35 Peter Mertens, Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken, Berchem, 2009, p. 240.
46
5. De instrumenten om de wereld te veranderen Het kapitalisme bekritiseren en het socialisme promoten is niet alles. Om te slagen moeten we overgaan tot de actie. Het gevecht voor een andere maatschappij is moeilijk, maar het berust op degelijke en efficiënte instrumenten. Het zijn de wapens van al wie onderdrukt wordt om komaf te maken met het onrecht: het marxisme, de strijd voor verandering en de noodzaak zich te organiseren.
5.1. Het marxisme We zien het socialisme niet als een utopie. Het is een maatschappijproject gebaseerd op het marxisme. Het marxisme is dan weer gebaseerd op de wetenschappelijke studie van de wereld, de geschiedenis, de economie, de sociale wetenschappen. Door die verschillende terreinen te bestuderen, hebben Karl Marx en Friedrich Engels dat begrepen dat het kapitalisme vervangen moet worden door het socialisme. Hun onderzoek werd toegepast en versterkt door mensen zoals Lenin in het begin van de twintigste eeuw. Samen hebben ze ons zowel de wapens gegeven om de wereld, zijn verleden en zijn heden, te begrijpen, als om hem grondig te veranderen. Het marxisme is dus de synthese van meer dan 150 jaar ervaring met strijd, organisatie en mobilisering voor een betere maatschappij.
“Het marxisme als wetenschappelijke methode wordt gedefinieerd door: a. De poging om de natuur, de mens en de maatschappij te begrijpen zoals ze zijn. De marxistische methode zoekt geen enkele uitleg buiten de werkelijkheid. Dit is het materialisme. b. Het onderzoek naar de dingen in hun ontwikkeling, hun samenhang, hun context. Dit is de dialectiek. c. Het inzicht in de geschiedenis van de opeenvolgende samenlevingen (slavernij, feodaliteit, kapitalisme) in dewelke de klassen met tegengestelde belangen botsen en waarin de economie, de manier van productie rijkdommen, de basis is van het politieke systeem. Dit is het historisch materialisme. d. Het inzicht in de kapitalistische economie waarin de eigenaars van de productiemiddelen hun winst en hun rijkdom halen uit de uitbuiting van honderden miljoenen producenten van die rijkdommen (werknemers, bedienden, technici, boeren…). Dit is de politieke economie van het marxisme.”36
Comac moedigt iedereen aan om zich te verdiepen in de werken die Marx, Engels en Lenin hebben geschreven of in werken van auteurs die hun ideeën toepassen en actualiseren.37 Dat kan individueel of ook via vormingen die in de ba-
36 Studentenhandboek Tweede Congres, p. 99. 37 Zie de referentiewerken op het einde van dit hoofdstuk.
47
sisgroepen worden georganiseerd. Het is inderdaad dankzij het marxisme dat wij kunnen begrijpen hoe de economie de wereld leidt en het maatschappelijk leven vormt. Dankzij het marxisme kunnen wij begrijpen op welke manier de maatschappijen evolueren en veranderen, onder de impuls van wie en waarom. Het marxisme laat ons toe te begrijpen dat het kapitalisme vandaag elke vooruitgang verhindert, dat het niet in staat is de immense sociale en ecologische uitdagingen van het heden en de toekomst te beantwoorden en dat het vervangen zal worden, niet dankzij hervormingen maar wel degelijk door middel van de volledige omverwerping van het kapitalisme, door een rechtvaardigere productie en verdeling van de rijkdommen: het socialisme. Ook dankzij het marxisme weten wij dat de veranderingen er komen door de strijd tussen wie de productiemiddelen bezit en wie ze produceert. Dat uit hun strijd en uit de krachtsverhouding die daaruit voortvloeit de maatschappij ofwel naar meer sociale vooruitgang zal gaan, ofwel achteruit zal gaan. Dat omwille van dat feit alle mensen die de wereld willen veranderen, de kant moeten kiezen van wie produceert, de werknemers, de bedienden, de technici, kortom: de kant van de werkende mensen.38
Verandering als resultaat van strijd Comac is een organisatie gericht op strijd.39 Strijd voeren, campagnes voeren, overwinningen behalen, het zijn onze belangrijkste doelstellingen. Waarom? Omdat van zodra we het eens zijn over het feit dat het niet goed gaat met onze wereld en dat hij veranderd moet worden, er geen vijftig manieren zijn om daartoe te komen. We moeten ons organiseren, mobiliseren en overgaan tot actie. In onze luie stoel blijven zitten en commentaar geven op de actualiteit zal nooit iets veranderen. Onder het kapitalisme zijn er vormen van democratie. Wij hebben stemrecht, recht op onderwijs, het recht om ons te verenigen en om te vergaderen. Maar al die verworvenheden zijn geen cadeautjes die de kapitalisten ons zomaar hebben toegekend. De werknemers en de jongeren hebben ze verworven door de strijd: op straat, ten koste van arrestaties, gevangenisstraffen en stakers vermoord door de rijkswacht. We sommen enkele overwinningen op die behaald werden in de strijd:
Eerste sociale wetgeving, bescherming van het loon, verbod op kinderarbeid voor kinderen jonger dan twaalf jaar. Enkelvoudig algemeen stemrecht, één man één stem (gold enkel voor de mannen). Voordien hadden de rijksten en de gezagsdragers van de kerk verschillende stemmen. Achturendag. Afschaffing van belemmering van het stakingsrecht.
De grote stakingen van 1886 en de “zwarte staking” van 1887.
1936 1944
Betaalde vakantie en minimumloon. Sociale zekerheid, pensioen, ziekteverzekering, werkloosheidsverzekering, kinderbijslag, vakantiegeld, ondernemingsraad.
Na de algemene staking van 1936. In de context van de overwinning tegen nazi-Duitsland, het grote prestige van de Belgische Communistische partij en de Sovjet-Unie in het verzet en de overwinning.
1968
Onderwijs: grote hervormingen van de pedagogische methodes, oprichting van leerlingenradenin de middelbare scholen en van de studentenverkiezingen.
Na de studentenrevoltes van mei 1968.
1887-1889
1919
1921
Na drie algemene stakingen (1893, 1902, 1913) en in de context van de overwinning van de Russische revolutie van 1917. Na de algemene staking van 1919 en in de context van de opbouw van de Sovjet-Unie.
38 Zie hoofdstuk 5 “Comac, een jongerenbeweging solidair met de werkende mensen”. 39 Zie hoofdstuk 4 “Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd”.
48
5.3. Een sterke organisatie De kapitalisten zijn machtig en goed georganiseerd. Zij kunnen rekenen op een goed verankerde staat, een goed uitgeruste politie- en legermacht. De kapitalisten voeren een onderlinge economische oorlog “op leven en dood”. Maar wanneer het erop aankomt de werknemers in strijd en de sociale bewegingen te breken of democratische veranderingen te verhinderen, dan vormen alle kapitalisten een heilige alliantie. Als we de maatschappij willen veranderen, als we een meer gelijke wereld willen, als we het socialisme willen, dan moeten we
Eerst de mensen, niet de winst
eengemaakt, efficiënt en sterk zijn. Daarvoor kunnen we niet rekenen op de spontane gang van zaken. Daarom hebben we dus nood aan een sterke organisatie, een partij, die alle sectoren van de maatschappij die de uitbuiting door de grote aandeelhouders ondergaan, verenigt en organiseert. Die partij baseert zich op de marxistische theorie om de wereld te begrijpen en te verklaren. Ze organiseert de strijd en verenigt al wie in beweging wil komen. Haar doel is het socialisme. In België is die partij, waarvan wij de jongerenbeweging zijn, de PVDA.40
6. Comac een brede en open jongerenbeweging Geraakt worden door onrecht en het willen veranderen, dat volstaat om bij Comac thuis te horen.41 Wij denken ook dat het niet noodzakelijk is om het eens te zijn over alles, om samen iets te kunnen doen. Daarom kan je lid worden van Comac als je het eens bent met één van de volgende tien punten:
1. Voor gratis en degelijk onderwijs 2. 3. 4. 5.
6. Voor gezondheidszorg en juridische hulp die toegankelijk zijn voor iedereen Voor vast en menselijk werk 7. Voor gelijke politieke en sociale rechten voor iedereen Voor een toegankelijke, progressieve en internationalistische 8. Voor de vrije meningsuiting en het recht op organisatie cultuur Voor een gezond en kwaliteitsvol leefmilieu 9. Voor vrede en verzet tegen de oorlog Voor goede communicatiemiddelen en goed en gratis 10. Voor het socialisme openbaar vervoer
Natuurlijk is het niet de bedoeling dat iedereen met z’n eigen ideeën blijft zitten. Het doel is te leren, te discussiëren, de wereld beter te begrijpen om hem te kunnen veranderen. Daarom moedigt Comac zijn leden aan om actie te voeren, campagnes te voeren, enquêtes te doen, met anderen te discussiëren. Daarom organiseert Comac marxistische vormingen en moedigt Comac aan om kritisch na te denken over het kapitalistische systeem. In punt 4 zeiden we nochtans dat we willen dat zo veel mogelijk leden van Comac zelf communisten worden. Is dat niet tegenstrijdig met het feit dat het volstaat het eens te zijn met één van de tien punten om je thuis te kunnen voelen in Comac? We zijn ervan overtuigd dat voor elke jongere die wil vechten voor één van die tien punten, het marxisme een bron van inspiratie kan zijn, als synthese van de ervaringen van al de vroegere generaties die geprobeerd hebben om zich te organiseren in hun strijd voor een betere maatschappij.
40 Zie hoofdstuk 3 “Comac, de jongerenbeweging van de PVDA”. 41 Volgens artikel 5 van de Statuten van Comac mogen de leden van Comac mogen geen lid zijn van fascistische of racistische organisaties.
49
Spijtig genoeg kennen de meeste jongeren het communisme niet zo goed. Zelfs binnen Comac geven veel leden er een verschillende inhoud aan. In de media en in onze lessen geschiedenis wordt het communisme fel bekritiseerd. We willen niet dat die verschillende elementen en de gerechtvaardigde aarzelingen die ermee te maken hebben, een rem zijn voor hun engagement in Comac. Er zijn inderdaad duizenden jongeren die willen vechten tegen de onrechtvaardigheden van het kapitalisme en die open staan voor een debat over het vraagstuk over maatschappelijke verandering. Zij hebben hun plaats in Comac. Als we enkel jongeren toelaten die zich “100% communist” voelen, zouden die andere jongeren hun plaats in Comac waarschijnlijk niet eens vinden. En Comac heeft juist alle jongeren die willen vechten tegen onrechtvaardigheid nodig, om samen een sterke organisatie te vormen, die in staat is om zoveel mogelijk jongeren te mobiliseren, te sensibiliseren en te organiseren. Niemand wordt als communist geboren, je leert het te worden. En we leren communist te worden dankzij theoretische lessen, maar ook door actie, interactie, strijd en praktijk. We leren geen dingen door ze van buiten te kennen of door je thuis op te sluiten. Wij weten dat bij Comac sommigen communist zullen worden, anderen gedurende enige tijd aarzelen en nog anderen actief zullen zijn zonder communist te worden, en nog anderen zullen ons verlaten. Maar die verscheidenheid is juist een sterk punt. Ze dwingt ons onszelf in vraag te stellen, bij te leren en het debat telkens opnieuw en zo overtuigend mogelijk te voeren. Het is ook die diversiteit die de kracht en rijkdom van Comac is. Want Comac, dat is ook een ingesteldheid. Comac is: een aantal waarden delen die ingaan tegen het individualisme en het egoïsme eigen aan het kapitalistische systeem. Comac probeert dus intern de volgende ingesteldheid te verankeren:
 Diep bewogen worden door het onrecht in je omgeving en overal ter wereld en het niet aanvaarden als een voldongen feit.
 Willen vechten om de dingen te verbeteren, of het nu in je wijk, school, universiteit of hogeschool, of op je werk is.
50
 Je het principe van de solidariteit eigen maken, samen staan we sterk. Eén vinger kan gebroken worden, een vuist niet.
   Â
Optimistisch zijn. Overwinningen, zelfs kleine, zijn moeilijk te behalen, maar mogelijk door de strijd. Elke mens als je gelijke beschouwen, man of vrouw, zwart of blank, gelovige of ongelovige. Zin hebben om de wereld, de mensen, andere culturen te kennen en te begrijpen, nieuwsgierig zijn. Begrijpen dat de strijd van alle volkeren van de wereld voor een meer rechtvaardige wereld ook onze strijd is. Hun overwinningen zijn ook onze overwinningen, maar hun nederlagen zijn ook onze nederlagen, want er kan geen egalitaire maatschappij bestaan zolang er ergens in de wereld onrecht heerst.
Meer weten? Het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels: om te begrijpen wat er wordt bedoeld met klassenstrijd, de verschijning van het kapitalisme en de ontwikkeling van de burgerij, haar positieve rol in de geschiedenis en waarom die rol nu verloren gegaan is, waarom de arbeidersklasse een revolutionaire klasse is… De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap van Friedrich Engels: om te begrijpen wat de marxistische analyse inhoudt en hoe ze zich afbakent van die van de andersglobalisten en de consuminderaars die Engels in zijn tijd “utopische socialisten” noemde. Beginselen van de filosofie van Georges Politzer: om meer te weten over marxistische filosofie, over de tegenstelling tussen materialisme en idealisme en over de dialectische methode. Staat en revolutie van Lenin: om begrippen als democratie en dictatuur te bekijken vanuit een klassenanalyse, de echte rol van de staat zoals men ze vandaag kent, het standpunt en de rol van de communisten met betrekking tot die staat, en het debat dat Lenin met de anarchisten voerde over die kwestie. Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme van Lenin: om de belangrijkste kenmerken te begrijpen van de het kapitalisme zoals het zich in de twintigste eeuw ontwikkeld heeft, de oorsprong van het financierskapitaal, de band tussen de staat en de burgerij, de rol van koloniale veroveringen, van de oorlog enz. Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken van Peter Mertens: voor een heldere en toegankelijke analyse van de fundamentele tegenstellingen in de samenleving vandaag en de uitdagingen voor de toekomst. Het is een boek dat gaat ook over de noodzaak om een andere maatschappij op te bouwen en het brengt de eerste ideeën aan over hoe die andere maatschappij opgebouwd moet worden.
51
nota’s
52
nota’s
53
nota’s
54
3
hoofdstuk 3 Comac, de jongerenbeweging van de PVDA
1. Inleiding Comac is de jongerenbeweging van de PVDA, de Partij van de Arbeid van België.1 In vele basisgroepen van Comac kennen de leden de PVDA vrij goed. Er zijn immers heel wat gelegenheden om elkaar te ontmoeten, samen dingen te doen en samen strijd te voeren. Comac neemt bijvoorbeeld deel aan de organisatie van ManiFiesta, op initiatief van Solidair (de krant van de PVDA) en de groepspraktijken van Geneeskunde voor het Volk van de PVDA. Vele leden van Comac nemen regelmatig deel aan meetings en debatten die de PVDA organiseert in de verschillende provincies van het land: over de politieke situatie in België, over de campagnes van de PVDA, een historische gebeurtenis enz. Een solidariteitsbezoek brengen aan een stakingspost is ook dikwijls een gelegenheid om PVDA-leden te ontmoeten en te zien hoe zij werken in de sociale strijd. Wij nemen ook deel aan de verkiezingscampagnes, met het organiseren van debatten, maken de eisen van de PVDA in onze omgeving bekend. Er staan ook elke keer Comac-kandidaten op de lijsten van de PVDA. In verschillende afdelingen delen we lokalen. De leden van Comac ontvangen één keer per maand Solidair. En vele leden van Comac zijn ook lid van de PVDA. Maar dat is niet zo in alle basisgroepen of voor alle leden. Sommige leden kennen de PVDA bijna niet. We kunnen de partij niet altijd even gemakkelijk voorstellen in de basisgroepen, en ook niet de band met Comac. Tegenover mensen die wantrouwig staan ten opzichte van de politieke partijen, durven we soms niet praten over het feit dat Comac nu net de jongerenbeweging is van een politieke partij. Dat wekt natuurlijk vragen op bij de leden. Waarom zijn we eigenlijk de jongerenbeweging van de PVDA? Wat betekent dat juist? En wat is de PVDA eigenlijk?
2. Wat is de PVDA? 2.1. Van een studentenrevolte … In 1968 vecht een groep studenten aan de universiteit van Leuven voor meer democratie binnen de universiteit. Hun groep heet de Studentvakbeweging (SVB). Die groep zal een heel belangrijke rol spelen in de studentenbeweging aan Nederlandstalige kant op het einde van de jaren 1960. Ze zal zich uitbreiden naar de Universiteit van Gent, waar ze de grootste studentenbeweging zal leiden die er tot nu toe ooit is geweest aan de Gentse universiteit2. Zij willen inspraak in het beheer van de universiteit en bekritiseren het elitaire karakter van de universiteit. Zij zijn niet de enigen die in opstand komen. Op heel veel plaatsen ontstaan er indrukwekkende studentenbewegingen: in Frankrijk, Duitsland, Italië, Mexico, Japan, de Verenigde Staten enz. De studenten van de SVB van Leuven voelen zich ook betrokken bij de grote gebeurtenissen die op dat ogenblik de wereld beroeren, zoals de oorlog in Vietnam, de guerrillabewegingen in La-
1
Statuten van Comac, artikel 2.
2
Ludo Martens en Kris Merckx, Een kwarteeuw mei ‘68, EPO 1993.
55
tijns-Amerika, de moord op Che Guevara. Tegenover al die sociale bewegingen beseffen zij dat het onrecht zich niet beperkt tot de universiteit van Leuven, maar dat de problemen waarmee zij in Leuven geconfronteerd worden de weerspiegeling zijn van de ongelijkheden die in de hele kapitalistische wereld bestaan.
2.2 … tot de opbouw van een politieke partij Dat is het begin van een lange en rijke reflectie. Van waar komen de ongelijkheden? Wie kan ertegen vechten? Hoe? In die tijd zijn de ideeën van Marx erg populair en beïnvloeden ze de sociale bewegingen in sterke mate. Het is dus heel natuurlijk dat deze Leuvense studenten zich naar het marxisme keren. Zij vinden er vele antwoorden op hun vragen. Zo begrijpen ze dat het kapitalistische systeem, gebaseerd op de uitbuiting van de mens door de mens, al deze vormen van onrecht creëert en altijd zal creëren.3 Zij leren ook dat de werknemers de echte motor zijn van verandering, door de plaats die zij bekleden in de maatschappij.4 Dat als de studenten de zaken willen veranderen, zij absoluut hun universitaire ivoren toren moeten verlaten om zich aan te sluiten bij de strijdbewegingen van de wereld van de arbeid. En zo gezegd zo gedaan. De jonge studenten van de SVB stortten zich op de strijdbewegingen in de wereld van de arbeid, van de Limburgse mijnen5 tot de scheepswerven van Antwerpen en de textielfabrieken in Gent. Ze waren bij de eersten in België die groepspraktijken oprichtten, waar gratis gezondheidszorg werd aangeboden. Ze zijn onder de arbeiders en de mijnwerkers gaan werken om te leren van hun ervaring, om te beseffen wat uitbuiting is en om de werknemers te helpen hun strijdbewegingen uit te breiden, de solidariteit te organiseren tussen verschillende mijnen en fabrieken, waarbij ze aan politiek doen met de mensen en niet voor de mensen.
2.3 Een partij met andere principes Maar om al deze strijdervaringen om te zetten in een echte maatschappelijke verandering, was een organisatie nodig, een politieke partij. Die al wie vecht tegen uitbuiting, al wie het systeem wil veranderen verenigt en vertegenwoordigt. Die strijd voert aan de kant van de mensen in vele sectoren van de maatschappij. Die de prioriteit legt bij de strijd van de werkende mensen.6 Die de strijdervaringen van de arbeidersbeweging concentreert maar ook die van de andere lagen van de maatschappij om ze te kunnen doorgeven aan de volgende generaties. Die analyses ontwikkelt over de nationale en internationale politiek. Die de stem van de werknemers op de agenda zet. En banden smeedt met de communisten van andere landen om hun strijd te ondersteunen en te leren van hun ervaringen. Dat leidde in de loop van de jaren 1970 tot de oprichting van een politieke partij: Amada-TPO,7 die in 1979 de Partij van de Arbeid van België wordt. De PVDA is dus geen partij als de anderen. Natuurlijk heeft zij een aantal dingen gemeen met andere partijen, zoals opkomen bij de verkiezingen. Of het feit een programma te hebben. Maar het doel is niet om in hetzelfde circus mee
3
Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistisch jongerenbeweging”, punt 3 “In wat voor wereld leven wij?”.
4
Zie hoofdstuk 5 “Comac, een jongerenbeweging solidair met de werkende mensen”.
5
Ja hoor, de Belgische mijnen hebben gewerkt, tot in 1988!
6
Zie hoofdstuk 5 “Comac, een jongerenbeweging solidair met de werkende mensen”.
7
“Alle macht aan de arbeiders – Tout le pouvoir aux ouvriers”.
56
te spelen als de andere traditionele partijen. Het eerste doel is trouwens niet het winnen van de verkiezingen, zoals de andere partijen. Waarom? Omdat het volgens de PVDA niet in het parlement is dat we de dingen zullen kunnen veranderen, een maatschappij opbouwen op maat van de mensen.8 Een maatschappij die de noden van de mensen als centrale prioriteit neemt en niet de winstzucht. Op straat zullen we de dingen kunnen veranderen, door aanwezig te zijn op het terrein, in de ondernemingen en de wijken, door strijd te voeren aan de kant van de bevolking. Het is in dat kader dat de PVDA verkozenen wil hebben in het parlement: om de strijdbewegingen van de wereld van de arbeid te ondersteunen en om de belangen van de werknemers veel ruimer te laten weerklinken. De PVDA is daar niet naïef in. Het parlement is enkel een middel dat ons kan helpen om de dingen te veranderen. De strijd voor een rechtvaardige maatschappij hangt af van de krachtverhoudingen, niet van het aantal stemmen of postjes. Dat wil ook niet zeggen dat een deelname aan de verkiezingen volkomen nutteloos zou zijn. Via het parlement heeft onze boodschap een bredere weerklank. Parlementaire verkiezingen zijn bovendien zonder twijfel een indicatie van de krachtverhoudingen in de maatschappij. Vandaag tonen ze ons dat we nog een lange weg te gaan hebben. Iets anders, dat specifiek is voor de PVDA, is haar nationale karakter: waar de andere partijen op politiek vlak de splitsing van België in hun partijstructuur opgenomen hebben en daardoor bijgedragen hebben aan de groei van het separatisme, is de taalgrens voor de PVDA nooit een obstakel geweest. Tweetaligheid wordt in de PVDA als een troef beschouwd, niet als een handicap. Op nationale congressen, activiteiten of vergaderingen zal alles steeds tweetalig zijn, Solidair is het enige weekblad in België waarvan elke editie in beide talen uitgegeven wordt, de groepspraktijken van Geneeskunde voor het Volk zijn verspreid over het hele land, en ook Comac is er trots op een nationale organisatie te zijn. Solidariteit stopt voor ons niet bij de (taal)grens.
Enkele eisen van de PVDA op een rijtje gezet:9  Invoering van een progressieve miljonairstaks op de fortuinen boven één miljoen euro  BTW op energie van 21 naar 6%, op kosten van Electrabel  Aanwerving van enkele duizenden jongeren waardoor werknemers vanaf 55 jaar met brugpensioen kunnen gaan
 Invoering van het Kiwimodel om zo de prijzen van geneesmiddelen drastisch te verlagen en om het aanbod in de gezondheidszorg te verbeteren
 Bedrijven die winst maken, mogen niet massaal afdanken. Doen ze het toch, dan moeten ze alle staatssteun en belastingvoordelen onmiddellijk terugbetalen (de wet-Inbev)
 De schulden van derdewereldlanden aan België kwijtschelden  Geen Belgische deelname aan buitenlandse militaire interventies  Een federale kieskring, zodat de Nederlandstaligen ook kunnen kiezen voor Franstaligen en vice versa
 Het behoud en de versterking van een federale sociale zekerheid  Een ambitieus plan om alle gebouwen in ons land te isoleren, en op die manier energie te besparen  …
8
Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistisch jongerenbeweging”, punt 4 “Een andere wereld is noodzakelijk”.
9
Voor het volledige partijprogramma, zie www.pvda.be en download de online brochure. Daarnaast zijn ook de teksten van het Achtste Congres van de PVDA een must om te lezen voor wie de partij beter wil leren kennen.
57
2.4 Solidair en GVHV, wat is dat? Solidair Solidair is het weekblad van de PVDA. De krant werd opgericht in 1970 onder de naam AMADA, heet sinds 1980 Solidair en verschijnt in twee talen (Nederlands en Frans). De krant wordt gemaakt door leden en verantwoordelijken van de PVDA. Regelmatig zijn er ook artikels geschreven door leden van Comac. Je vindt er elke week:
 Een andere kijk op de actualiteit  Interviews met syndicalisten, kunstenaars en progressieve bekende figuren  Analyses over thema’s als het onderwijs, de toegang tot de gezondheidszorg, het milieu, woonbeleid, de politiek van de Europese Unie, vrede, internationale vraagstukken, de levensduurte …
 Getuigenissen en brieven van gewone mensen  Nieuws over de strijd in de bedrijven dat je nergens anders vindt
Geneeskunde voor het Volk Geneeskunde voor het Volk (GVHV) is een netwerk van elf groepspraktijken die werken volgens het principe van gratis geneeskunde, verspreid over gans België, opgericht op initiatief van de PVDA. Momenteel zijn er een honderdtal gezondheidswerkers actief (artsen, verpleegkundigen, diëtisten, fysiotherapeuten…), samen met ongeveer zestig administratieve medewerkers en honderden vrijwilligers. Geneeskunde voor het Volk telt meer dan 25 000 ingeschreven patiënten. “Dien het volk” is het uitgangspunt van het eerste uur. Geneeskunde voor het Volk zet zich in voor de dagelijkse noden van de mensen en voor hun recht op gezondheid. Ze engageren zich in de strijd voor een fundamentele maatschappelijke verandering die het recht op gezondheid duurzaam waarmaakt. Geneeskunde voor het Volk is dus een embryo van het samenlevingsmodel dat de PVDA verdedigt.
ManiFiesta! Die twee organisaties, Geneeskunde voor het Volk en Solidair, slaan nu de handen in elkaar om ieder jaar één groot Feest van de Solidariteit te organiseren: ManiFiesta. Comac neemt ook deel aan de organisatie van het feest. Wij willen er een groot evenement van maken zoals het Fête de l’Humanité in Frankrijk of het Festa do Avante! in Portugal. Het is de enige gelegenheid waar Vlamingen, Walen, Brusselaars en talrijke internationale genodigden elkaar kunnen ontmoeten, niet alleen om te feesten, maar ook om met elkaar te praten en in debatten de discussie aan te gaan en de samenleving van morgen voor te bereiden. Overal in België zijn dag in dag uit duizenden mensen in de weer in de strijd voor meer rechtvaardigheid, tegen ontslagen en sluitingen, voor gratis geneeskunde, voor internationale solidariteit, voor de vrede… Al die mensen en nog zo vele anderen brengt ManiFiesta samen. Er worden debatten georganiseerd met spraakmakende gasten uit de
58
hele wereld en een grote alternatieve boekenbeurs. Met stands, workshops en films. Maar ManiFiesta, dat betekent natuurlijk ook ontspanning, feest, muziek uit heel België en allerlei samenkomsten, waar er voor elke leeftijd een eigen ruimte is. Kortom, hier bereiden mensen de toekomst voor met iedereen die gelooft dat een andere wereld mogelijk is.
3. Comac, de jongerenbeweging van de PVDA De jongerenbeweging van de PVDA wordt gesticht in de jaren 1970, wanneer de PVDA nog Amada-TPO heet. De jongeren moesten immers een eigen organisatie hebben om aan politiek te doen en hun strijd en eisen te ontwikkelen. Kortom, een eigen stek. De jongerenbeweging van de PVDA heeft dus een lange geschiedenis10 en het is in 2003 dat ze haar huidige naam krijgt: Comac. In het voorgaande wilden we duidelijk maken dat een eerste antwoord op de band tussen Comac en de PVDA duidelijk is. Comac heeft zijn bestaan enkel en alleen te danken aan de PVDA. Verder willen we schetsen wat die relatie betekent in de praktijk.
3.1 Comac en de PVDA, organisaties die samen strijd voeren Wat Comac met de PVDA verbindt, is in de eerste plaats dat wij zij aan zij vechten voor dezelfde doelstellingen van een andere maatschappij. Comac werkt en organiseert zijn activiteiten in het kader van de politieke en ideologische oriëntatie van de PVDA.11 Dat uit zich in vele aspecten van het werk van Comac. Zoals in de inleiding staat, zijn er tal van gelegenheden om samen actie te voeren, ervaringen op te doen en dingen te organiseren: van ManiFiesta tot “Dit is Belgisch”, over de deelname aan de verkiezingen, aan PVDA-vergaderingen in de eigen streek, stakingsposten, betogingen enz. Maar samen strijd voeren beperkt zich niet tot het deelnemen aan dezelfde strijdbewegingen en acties. De twee organisaties zijn concreet met elkaar verbonden door het feit dat de voorzitter en de vicevoorzitter van Comac deel uitmaken van de Nationale Raad van de PVDA, die beslist over de grote oriëntaties van de partij. Zoals in Comac, wordt de Nati-
10 Zie in het inleidende hoofdstuk, deel 1.1 “Korte geschiedenis van Comac vóór het Tweede Congres van Comac”. 11 Artikel 2 van de statuten van Comac.
59
onale Raad wordt op het Nationaal Congres van de PVDA verkozen en hij is belast met de leiding van de partij tussen twee congressen in. De leiding van Comac stelt ook regelmatig zijn plannen en projecten voor aan de leiding van de PVDA. Die discussies zorgen ervoor dat de twee organisaties dezelfde richting uitgaan. Het is ook een gelegenheid om standpunten en ervaringen te delen, elkaar advies te geven. De PVDA geeft ons bijvoorbeeld raad op basis van haar ervaring en die van de andere organisaties die overal ter wereld strijd voeren, die van de internationale communistische beweging. Van elke strijd, succesvol of niet, kan een balans opgemaakt worden. Dat dient ervoor om de beweging te versterken door te steunen op de beste ervaringen en dezelfde fouten niet te herhalen. Het feit dat Comac op de strijd is gericht, is bijvoorbeeld niet zomaar uit de lucht komen vallen. Dat is gebaseerd op de balans van ervaringen uit het verleden, waarbij we het gevaar hebben gezien voor een organisatie als de onze om in routine te vervallen, beperkt tot het organiseren van kleine toffe activiteiten, die echter geen enkele impact hebben op de gang van zaken.
De PVDA steunt Comac actief … De PVDA steunt ons actief op vele andere niveaus. Met haar expertise en een marxistische analyse van verschillende dossiers (de begroting, het nationalisme, het onderwijs…). Dat helpt ons vooruit op het vlak van vorming, maar geeft ons ook perspectieven voor de strijd. Omdat het op basis van een goede kennis van de ons omringende realiteit is dat we beter in staat zullen zijn die te veranderen. De PVDA helpt ons ook voor de vormingen van de Karl Marx school, om te antwoorden op vragen in onze basisgroepen of om workshops te organiseren op het Vredeskamp. Onze banden met de PVDA zijn een kans om in contact te komen met brede netwerken van personen en organisaties die ook strijd voeren tegen onrecht: werknemers, syndicalisten, dokters die gratis geneeskunde beoefenen, progressieve advocaten, buitenlandse revolutionaire organisaties enz. Al deze ontmoetingen kunnen ons uit onze ivoren toren halen en in contact brengen met andere sectoren van de maatschappij die ook tegen onrecht vechten. Op materieel vlak zorgt de PVDA in de mate van het mogelijke voor telefoons, kopieermachines, computers, vergaderlokalen, zalen om onze activiteiten te organiseren enz. Onze leden ontvangen één keer per maand gratis Solidair, het weekblad van de PVDA. Deze krant geeft alternatieve informatie over de actualiteit, het is een goed instrument om debatten op gang te trekken in de basisgroepen van Comac. Het is ook een persorgaan waarin Comac haar campagnes kan promoten, informatie kan geven over haar activiteiten en artikels kan publiceren.
… en Comac helpt op zijn beurt de PVDA Dat is allemaal geen eenrichtingsverkeer. Ook wij van Comac helpen de PVDA. Als de partij een nieuwe campagne start, vragen wij ons af of die ook interessant is voor de jongeren. Omdat wij elke gelegenheid willen benutten om
60
brede bewegingen te lanceren. Als er dus thema’s zijn die zowel de jongeren als de wereld van de arbeid kunnen raken, laten wij die kans niet schieten. In dat geval denken wij na over hoe wij de campagne op een aangepaste manier kunnen ontwikkelen. Zo heeft Comac-studenten meegedaan met de campagne voor de miljonairstaks en hebben de drie sectoren van Comac zich net zoals de PVDA gelanceerd in de strijd tegen het nationalisme in België. Onze strijd en discussies over het onderwijs vormen ook een bijdrage aan de discussie binnen de PVDA over dat thema en aan de uitwerking van haar programma. In het algemeen helpen wij de PVDA om aandacht te hebben voor de thema’s die ons raken. De PVDA kan onze eisen dan ook politiek vertalen. Wij denken ook dat de verkiezingen ons allen aanbelangen en dat wij daarin iets te zeggen hebben. Daarom nemen wij altijd deel aan de verkiezingscampagnes, met de organisatie van debatten, het plakken van affiches, het verdelen van pamfletten, het ophalen van peters. We maken de eisen van de PVDA in onze omgeving bekend, op verschillende manieren. Kandidaten van Comac staan op de lijsten om bepaalde punten van het programma te verdedigen en naar voor te schuiven waarrond wij met Comac hebben gewerkt. Wij helpen de PVDA ook door van ManiFiesta een succes te maken. Door het feest zo ruim mogelijk bekend te maken in de universiteiten, hogescholen en wijken waar wij aanwezig zijn. Door deel te nemen aan het samenstellen van het programma, zodat het ook de jongeren aanspreekt. En door mee te helpen aan de voorbereiding en de opkuis na het feest. Tot slot versterkt Comac de PVDA door de PVDA te promoten onder zijn leden en door aan al wie dat wenst voor te stellen om lid te worden van de PVDA. Dat is een bijkomende vorm van engagement. En we blijven ook niet jong. Eens je door alle ervaringen in de jongerenbeweging overtuigd bent dat je georganiseerd moet zijn om dingen te veranderen, dan heb je daarna zin om verder te doen.
3.2 Een ruime mate van initiatief Misschien vragen sommigen zich nu wel af wat dan het echte verschil is tussen Comac en de PVDA. Zijn dat wel echt verschillende organisaties? Anderen daarentegen vragen zich soms af waarom we niet onmiddellijk de “jongerenafdeling” van de PVDA worden. Waarvoor dient Comac eigenlijk? Ja, Comac is een andere organisatie dan de PVDA en beschikt voor zijn eigen activiteiten over een ruime mate van initiatief bij de keuze van campagnes, zijn interne organisatie, zijn ontwikkelingsprioriteiten enz. Dat we een jongerenorganisatie zijn, is niet alleen maar een andere “verpakking”. Er zijn belangrijke functies die trouwens aan de basis lagen van de beslissing van de PVDA om een jongerenbeweging op te richten. Ten eerste hebben jongeren specifieke noden, eigen bekommernissen. Wat een 35-jarige spoorwerker of een 55-jarige arbeider van Caterpillar bezighoudt, staat vaak ver van de bekommernissen van een scholier of student. Comac werkt rond thema’s die de jongeren betreffen. Soms zijn dat thema’s die ook ouderen beroeren, maar niet altijd. Voor ons is het belangrijk om een organisatie te hebben die zich kan concentreren op de behoeften van de jongeren, zonder ons bezig te houden met allerlei thema’s die ons (nog) niet raken. Zo kan Comac zijn eigen nationale campagnes lanceren,
61
vaak apart van die van de partij, maar ook soms gemeenschappelijk. Daarom heeft Comac ook een eigen vormingsweekend: de Karl Marx school, met een programma dat aangepast is aan de verwachtingen van de leden van Comac. Al zijn alle Comac-leden ook welkom op de marxistische universiteiten die de PVDA twee keer per jaar organiseert. Als jongeren hebben wij ook nood aan de ruimte om onze eigen ervaringen op te doen. Als wij de hele tijd zouden werken met oudere mensen die veel meer ervaring hebben dan wij, dan zouden wij minder kansen hebben om zelf dingen te lanceren, ervaringen op te doen en fouten te maken. Wij zouden ook minder de kans krijgen om te vernieuwen. En dat geldt voor alle niveaus van verantwoordelijkheid binnen Comac. Of je nu lid, groepsverantwoordelijke, afdelingsverantwoordelijke, sectorverantwoordelijke of zelfs voorzitter bent van Comac, iedereen moet kunnen leren. En daarvoor dus over een ruime mate van initiatief beschikken. Daarom hebben wij onze eigen structuren, onze eigen campagnes, onze eigen congressen. Tot slot is Comac een jongerenbeweging, opgebouwd door jongeren en voor jongeren. Wij willen een brede organisatie, waarin alle jongeren die willen reageren tegen onrecht hun plaats vinden. Daarom moeten we dus allerlei ontspannings- en ontmoetingsactiviteiten, feesten enz. kunnen organiseren.
3.3 Zich aansluiten bij de partij? Lid zijn van Comac impliceert niet dat je lid bent van de PVDA. Net zoals niet iedereen als communist geboren wordt, heeft niet iedereen die zich bij Comac aansluit, automatisch sympathie voor de PVDA, velen kennen de PVDA zelfs nog niet. Comac kan in dat opzicht gezien worden als een plaats waar je een eerste keer kennis kan maken met de PVDA kunt, en haar in de loop van de jaren beter en beter kunt leren kennen. Wel verwachten we dat iedereen accepteert dat we de jongerenbeweging zijn van de PVDA, en dat Comac en de PVDA hand in hand werken. Omdat Comac en de PVDA elkaar wederzijds steunen, hopen we ook dat zo veel mogelijk leden lid worden van de partij. Voor velen is het een logische keuze om lid te worden, sommigen zijn van beide tegelijk lid, anderen zullen nooit lid worden van de PVDA. We blijven niet eeuwig jong, maar dat hoeft geen rem te zijn op ons engagement. Wij hopen dus dat de Comac’ers van vandaag de PVDA’ers van morgen zullen zijn!
62
nota’s
63
nota’s
64
4
hoofdstuk 4 Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd
1. De strijd, motor van verandering Molenbeek, april 2008. Passage Fitness beduvelt vele jongeren in de wijk door hen onbetaalbare contracten te laten tekenen. De groep van Comac-wijken beslist om iets te doen en dwingt de sportclub op de knieën. Gent, oktober 2009. Honderden studenten komen op straat tegen de officiële erkenning en subsidiëring van een groepje fascistische studenten door de Universiteit van Gent. Omdat we genoeg hebben van de fascisten! Waar hun vrijheid van meningsuiting begint, stopt die van alle anderen. Luik, oktober 2010. 1000 scholieren komen op straat om te protesteren tegen het gebruik van private financiële middelen om de scholen te renoveren. Als de banken bereid zijn om in onze scholen te investeren, dan betekent dat dat ze er geld aan zullen verdienen. Ten koste van wie? Een herfinanciering door de overheid, dat is noodzakelijk! Brussel. 28 april 2009, ResPACT betoging. Nederlandstaligen en Franstaligen betogen voor het eerst sinds jaren samen voor onderwijs. Om de Europese ministers van Onderwijs duidelijk deze boodschap te laten horen: wij willen gratis onderwijs! Eén jaar mobilisatie later: de eerste overwinningen zijn binnen.1 Frankrijk, oktober 2010. 3,5 miljoen Franse werknemers komen op straat om te protesteren tegen de verhoging van de pensioenleeftijd. Honderdduizenden jongeren, scholieren en studenten doen mee en vertienvoudigen zo de kracht van de mobilisatie. Omdat niemand langer wil werken terwijl er zoveel werklozen zijn! Tunesië, januari 2011. Vreugdekreten bij de miljoenen Tunesiërs die het land wekenlang lamlegden: Ben Ali stapt op na drieëntwintig jaar dictatuur! Zoals bij alle andere revoltes van de Arabische Lente, speelden de jongeren een voorhoederol in de strijd. Elk jaar voegen jongeren in de hele wereld hun krachten bij die van ouderen om hun bestaan te verbeteren. Elk jaar betogen ook in België jongeren voor hun eigen rechten en voor die van anderen. Ze volgen zo het voorbeeld van alle generaties die vóór hen hebben gevochten om ons de kans te geven op betere leef- en werkomstandigheden, dan die van 100 of 2300 jaar gelden.
1
Voor de eerste keer werd de kwestie van de studiekosten in het regeerakkoord van de Franstalige gemeenschap opgenomen. Concrete maatregelen waren de afschaffing van het inschrijvingsgeld en gratis cursussen voor beursstudenten, en de bevriezing van de inschrijvingsgelden voor iedereen voor de komende vijf jaar.
65
Het is inderdaad dankzij de actie van honderden miljoenen mensen dat alle grote overwinningen in de geschiedenis werden behaald, zoals de onafhankelijkheid van de landen van de derde wereld tegen de koloniale onderdrukking of de omverwerping van Nazi-Duitsland. In België is het ook dankzij de inspanningen van hele generaties jongeren en werkende mensen dat we vandaag het recht hebben om tot achttien jaar te studeren, om te stemmen, op vakantie te gaan met behoud van loon, een werkloosheidsuitkering te krijgen wanneer we geen werk hebben enzovoort. Uit de geschiedenis kunnen we leren dat het de grote massabewegingen zijn die aan de oorsprong liggen van de grote maatschappelijke veranderingen.
2. Comac heeft een eigen visie op “strijd” In dit deel zullen we zien dat strijd steeds neerkomt op mobilisatie, sensibilisatie en organisatie van zoveel mogelijk jongeren. Dat kunnen we samenvatten in een drieletterwoord: MSO. De “M” voor mobiliseren, actievoeren met zoveel mogelijk mensen. De “S” voor sensibiliseren en bewustmaken. De “O” voor organiseren, dat wil zeggen: Comac versterken en doen groeien. Comac ontwikkelt die drie aspecten in de praktijk tegelijkertijd. Afhankelijk van de concrete situatie zal de klemtoon telkens iets meer op het ene of het andere aspect liggen, maar die drie “letters” moeten we altijd in gedachten houden en in praktijk brengen. Onze ervaring heeft ons geleerd dat als we een van die pijlers uit het oog verliezen, ons werk compleet onevenwichtig wordt en het Comac onmogelijk maakt om te groeien en als jongerenbeweging invloed te kunnen hebben op de gebeurtenissen.
2.1 Strijd, dat is mobiliseren Comac is een jongerenbeweging die zich richt op strijd omdat wij, net als de generaties vóór ons, de dingen willen veranderen. Informatie vinden en verspreiden op het internet is belangrijk. Dat doen we trouwens ook met onze website van Comac, met de website van Solidair, met Facebook en andere sociale netwerken, met online petities… maar als dat alleen dient om commentaar te geven op de actualiteit, als we passief blijven, dan heeft dat geen enkel nut. Ideeën zijn belangrijk, maar ideeën alleen zijn niet voldoende. De meeste studenten zouden bijvoorbeeld willen dat studeren goedkoper wordt, dat blijkt uit al onze enquêtes. Volstaat dat om het ook werkelijk te laten gebeuren? De meeste werknemers zouden graag hun baan behouden en een goed loon krijgen. Volstaat dat om de crisis en ontslagen te vermijden? Om aan de ideeën gewicht te geven, moeten we die concreet vertalen in een actie, een beweging, een strijd. Om de dingen te veranderen, om de werkelijkheid om ons heen in beweging te krijgen, moeten wij zelf in beweging komen. En niet alleen wijzelf als individuen, niet enkel onze basisgroep: we moeten proberen brede groepen mensen in beweging te krijgen en daar een maximum aan mensen bij te betrekken. We moeten concreet handelen: door samenkomsten, betogingen en stakingen, door petities en solidariteitsacties te lanceren enz. Waarom? Om gunstige krachtsverhoudingen te creëren, dat wil zeggen voldoende invloed te ontwikkelen, zodat de mensen met belangen die tegengesteld zijn aan de onze, verplicht worden om hun plannen te wijzigen en naar onze eisen te luisteren. Moeten we dan nooit onderhandelen? Jawel. Maar we moeten onderhandelen om de strijd te versterken en toekomstige strijdbewegingen voor te bereiden. Al onze overwinningen zullen we bereiken door een gunstige krachtsverhouding. Sommige strijdbewegingen zullen soms beperkt zijn of zullen nog niet voldoende mensen mobiliseren om daadwerkelijk verandering af te dwingen. Daarom moeten we ook vaart kunnen minderen en bepaalde zaken onderhandelen om aan vertrouwen te winnen, onze krachten te sparen en de strijd beter te ontwikkelen.
66
Hoe punten scoren als studentenafgevaardigde? Sommige leden van Comac zijn verkozen als studentenafgevaardigden in de Raad van Bestuur (RvB) van hun universiteit. Sommige proffen die in de RvB zetelen, zijn progressief en kunnen in verschillende gevechten bondgenoten zijn. Voor anderen is dat absoluut niet het geval. De meesten zetelen al jaren in de RvB, kennen hun dossiers vaak tot in de kleinste details. Sommigen zijn verbonden aan de machtspartijen. De studenten daarentegen zijn voor één of twee jaar verkozen. Op een paar uitzonderingen na kennen zij de dossiers minder goed en kunnen ze zich gemakkelijk laten intimideren door het discours van de overheden. De discussies in de RvB worden vaak gevoerd in een technocratische geest, waar politieke debatten snel worden herleid tot technische kwesties. “Meer middelen vragen? We zullen een commissie oprichten, die de voordeligste financiële modellen voor onze universiteit zal bestuderen.” En zo laat men de debatten aanslepen In zo’n kader is het moeilijk om de stem van de studenten erdoor te krijgen. Als de studentenafgevaardigden zich beperken tot onderhandelen, zullen ze het waarschijnlijk heel moeilijk hebben om de discussie te winnen. Maar als er honderden studenten voor de deur van de raad klaarstaan om de vergadering binnen te vallen of de dag nadien een staking uit te roepen en de universiteit plat te leggen, dan zullen de universitaire overheden wel verplicht zijn om te luisteren en, als de onderhandelingen goed worden gevoerd, sommige eisen te aanvaarden. Daarom plegen we bij Comac te zeggen dat we geen strijd voeren voor de mensen, maar samen met hen.
Concreet zullen we zien dat mobiliseren ook inhoudt:
 op zoek gaan naar alle mogelijkheden voor een strijd, zoeken naar wat de jongeren rondom ons in beweging kan brengen, luisteren naar de problemen die leven in onze omgeving;
 zich engageren in de strijdbewegingen die in onze omgeving ontstaan om er zoveel mogelijk kracht aan te geven.
Uit zijn op gelegenheden om strijd te voeren Gericht zijn op de strijd impliceert ook dat je op zoek gaat naar al wat onze vrienden, onze klas, onze school in beweging kan brengen. Of dat nu is omdat een autoritaire directrice middenin het schooljaar de lessenroosters en de leslokalen verandert, omdat een directeur weigert om de leerlingenafgevaardigden officieel hun rol te laten vervullen, omdat de prijzen van het openbaar vervoer schandalig gestegen zijn of omdat zeshonderd studenten verplicht worden om samengepakt les te volgen in een auditorium dat maar plaats biedt aan vierhonderd mensen In alle levensomstandigheden worden wij geconfronteerd met kleine en grote problemen. Je kunt natuurlijk niet alle problemen aanpakken, maar overal waar wij samen zitten - aan de universiteit, op school, in de wijk of op het werk - kunnen we minstens één van die problemen aanpakken en samen actie voeren. Om een strijd te ontwikkelen, moet je dus in de eerste plaats nagaan wat de jongeren rondom ons in beweging kan brengen. We moeten elke kans aangrijpen om meteen een plan te lanceren dat mensen kan sensibiliseren, mobiliseren en organiseren. We moeten de basisgroepen aanmoedigen om steeds meer initiatieven te nemen rond allerlei thema’s die leven. Dat kan op verschillende manieren gebeuren, zoals vermeld wordt in hoofdstuk 3.1 van het studentenhandboek van het Tweede Congres:
 Veel aandacht hebben en goed luisteren en veel contacten hebben met de mensen uit de klas, het auditorium, de wijk; goed “ingeplant” zijn. Om op de hoogte te zijn van wat leeft, om te weten waarover de mensen zich druk maken of waarover ze zich boos maken, om hun mening te kennen over dit of dat probleem uit de actualiteit, om actievoorstellen te kunnen testen enz. Zich niet alleen concentreren op de dingen die ons interesseren, maar
67
belangstelling tonen voor wat er om ons heen gebeurt. Dat is een attitude die we kunnen aanleren en dit kan wat tijd vragen. Als we echt het maximum aan mensen willen mobiliseren, dan begint dit met onze eigen directe omgeving, met de mensen met wie we het meest de gelegenheid hebben om te discuteren.
 De nationale en internationale actualiteit volgen, om te weten wat de jongeren zou kunnen aanbelangen. Te weinig leden en verantwoordelijken doen dat. We hebben het over de dingen veranderen, over de werkelijkheid om ons heen te veranderen, maar meestal hebben we geen actieve interesse voor wat er allemaal gebeurt. Terwijl de partijen aan de macht aan het onderhandelen zijn over een achteruitgang zonder voorgaande van de sociale verworvenheden, waaronder onze sociale zekerheid, zijn er vandaag niet zo heel veel onder ons, die er werkelijk op uit zijn om te weten wat er allemaal wordt beraamd tegen de werknemers. Deze discussies over de actualiteit kunnen dan in de basisgroepen gebracht worden en het uitgangspunt vormen, waarop we met onze groep zouden kunnen reageren. Om die reden zeggen we soms dat we in de basisgroepen “de temperatuur kunnen opnemen”. Dat kan natuurlijk allen maar als we aan deze dynamiek een plaats geven in de groep, iets wat niet altijd voldoende gebeurt.
 Bij sommige gelegenheden - zoals het begin van het schooljaar, de verkiezingen of bij het lanceren van een nieuwe campagne - een grote enquête organiseren om honderden mensen tegelijkertijd om hun mening te vragen. De resultaten van een dergelijke brede enquête bieden kostbaar materiaal voor het bepalen van eisen of het beslissen over een volgende campagne.
Opkomende strijdbewegingen ondersteunen Tot nu toe hebben we het gehad over strijdinitiatieven die gelanceerd kunnen worden door een basisgroep of een sector van Comac, maar we leven niet in een rustige wereld waar geen enkele actie wordt gevoerd zonder dat wij dat hebben beslist. Het kapitalisme brengt niet alleen enorm veel onrecht voort, maar ook verzet tegen al dat onrecht. De bronnen van dat verzet zijn talrijk. Bij verzet tegen oorlog komen veel mensen op straat vanuit een geest van solidariteit of door morele verontwaardiging. Gaat het om ontslagen, dan beginnen de werknemers te staken omdat er geraakt wordt aan hun directe belangen. De strijd rond het klimaat verenigt mensen die vechten op basis van hun principes, maar ook anderen die alleen maar ongerust zijn over hun toekomst en die van hun kinderen. De strijd voor de eenheid van België brengt allerlei soorten strekkingen bijeen, min of meer royalistische tendensen die gehecht zijn aan het “Belgique à papa”, maar ook syndicalisten die vechten voor het behoud van een federale sociale zekerheid en een groot aantal mensen, jongeren in het bijzonder, die het politieke circus eenvoudigweg beu zijn. In alle gevallen is er één gemeenschappelijk punt: de mensen beslissen om iets (kleins of groters) te doen om te reageren op wat hen onrechtvaardig lijkt. In alle gevallen is dat een stap vooruit tegenover passief blijven en niets ondernemen om de dingen te veranderen. En in elk geval gaat die stap vooruit gepaard met een grotere openheid dan wanneer men nadenkt over de werking van het systeem en het systeem in vraag begint te stellen in een periode zonder strijd. Hoe dan ook biedt dat mogelijkheden om de dingen te veranderen en Comac te versterken. Het is essentieel te kunnen steunen op die periodes van openheid.
68
Over het algemeen proberen we projecten en campagnes op te zetten zonder te wachten tot de strijd zich vanzelf ontwikkelt. Onze basisgroep, onze afdeling, heeft zijn eigen agenda en dat is heel positief, maar dat moet ons niet beletten om ons in de actie te gooien wanneer er onverwachte massabewegingen ontstaan en om actief na te denken over de boodschap en de eisen die wij willen verspreiden. Misschien is de beweging complex, wanneer tal van organisaties of politieke tendensen meespelen. Het is dan moeilijker om zich te positioneren dan in een campagne die we zelf hebben gelanceerd. Misschien is er zelfs geen overwinning mogelijk, als de strijd net vóór de examens uitbarst en dus sowieso erg kort zal zijn. Dat is allemaal waar. Actie voeren en reageren in een onvoorziene, veranderende situatie die we niet beheersen, komt ons misschien niet zo goed uit: het is ingewikkeld, soms zelfs heel ingewikkeld. We hebben evenwel gezien dat niets doen de beste garantie is om zich in ieder geval te vergissen. “Het komt er niet op aan de actie te becommentariëren, maar eraan mee te doen. Dat betekent dat we met Comac niet aan de kant staan als toeschouwers, maar wel degelijk meedoen met de actie die bezig is.”2 Dat niet doen, zou wijzen op een slecht begrip van onze rol en van alles wat een strijd kan bijbrengen in het veranderingsproces, en ook voor Comac. Ons willen storten op de strijd die in onze omgeving aan de gang is, wil dat zeggen dat we die strijd willen “recupereren”? Het is een kritiek die we soms weleens te horen krijgen, maar wat drukt die kritiek eigenlijk precies uit, behalve dat men het niet eens is met ons? We trachten met Comac wel degelijk een invloed uit te oefenen op de strijd. In elke strijd botsen immers verschillende eisen en verschillende wereldvisies. Het is belangrijk om ten volle aan die discussies deel te nemen en de ideeënstrijd niet volledig over te laten aan de overheersende ideologie. Dat werken we verder uit in het volgende punt.
2.2 Strijd, dat is sensibiliseren en bewustmaken Zoals we zonet hebben gezien, moeten we, om ons motto “CHEnge the World” waar te maken, onophoudelijk brede lagen van de bevolking mobiliseren. Ideeën alleen, hoe interessant die ook mogen zijn, zullen niet volstaan. Dat betekent niet dat de ideeën niet van essentieel belang zijn. In elke strijd is er ook politieke discussie, verschillende eisen en maatschappijvisies staan tegenover elkaar. In een beweging is er altijd discussie over bepaalde thema’s, iedereen vormt er zijn of haar mening over. Het is dan ook zeer belangrijk dat wij in elke strijd waarin we werken zo veel mogelijk mee debatteren en onze politieke visie naar voren schuiven. Niemand zal dat in onze plaats doen als wij het niet doen. Dan zouden uitsluitend andere politieke stromingen het debat in handen hebben, waardoor de zaken niet noodzakelijk in de goede richting vooruit zouden gaan. In een maatschappij die opgedeeld is in klassen, zoals dat het geval is in de kapitalistische maatschappij, weegt de overheersende klasse zwaar door op het bewustzijn van de mensen. Ze verspreidt bijvoorbeeld het idee dat het hoger onderwijs een individuele investering is, een voorrecht en geen recht voor iedereen (cf. hoofdstuk 7). Ze verspreidt ook de gedachte dat de werknemers te duur zijn, dat we binnenkort tot zeventig jaar aan het werk zullen moeten blijven, terwijl honderdduizenden jongeren werkloos zijn (cf. hoofdstuk 9). En dan hebben we het nog niet over het racisme en het nationalisme, die actief gepropageerd worden door de burgerij om de werknemers tegen elkaar op te zetten (cf. hoofdstuk 6). Geconfronteerd met de burgerlijke opvattingen verspreidt Comac een ander standpunt, een andere wereldvisie: een marxistische maatschappijanalyse. We willen zoveel mogelijk mensen bewustmaken van de manier waarop het kapitalistische systeem werkt, van de tegenstellingen in dit systeem en van het feit dat het geen enkel toekomstperspectief biedt. We willen de mensen bewustmaken van het feit dat het kapitalisme een systeem is dat op uitbuiting gebaseerd is en dat ongelijkheid en ellende voortbrengt. Dat is wat we de verhoging van het bewustzijnsniveau noemen.
2
Studentenhandboek van het Tweede Congres, p. 23.
69
De beweging tegen de oorlog in Irak Tijdens de oorlog in Irak is de antioorlogsbeweging er niet in geslaagd de oorlog tegen te houden, maar kan je daarom zeggen dat ze nergens toe heeft gediend, niets heeft bereikt? Nee. Ten eerste heeft die beweging het leven van de Amerikaanse regering flink moeilijk gemaakt. Onder druk van de beweging was de Belgische regering bijvoorbeeld gedwongen om de doorvoer van Amerikaanse wapens via de haven van Antwerpen te weigeren. Verder betekende de antioorlogsbeweging voor duizenden en duizenden jongeren hun allereerste politieke strijd. Het bracht een brede opiniestroom op gang tegen het Amerikaanse imperialisme met zijn oorlogen om olie. Dat is er niet vanzelf gekomen. Het is het resultaat van het sensibilisatiewerk van talrijke organisaties, actief in die strijd, om de belangen die de regering Bush verdedigde, dat wil zeggen de belangen van het Amerikaanse grootkapitaal, te ontmaskeren. Voor een deel van de jongeren die actief waren in die beweging, ging de strijd gepaard met een meer fundamenteel in vraag stellen van het kapitalistische systeem. Dus, zelfs al heeft de beweging tegen de oorlog in Irak het uitbreken van de oorlog niet kunnen tegenhouden, toch heeft ze een belangrijke rol gespeeld in het verhogen van het bewustzijnsniveau van brede lagen van de bevolking - en in de organisatie van de meest bewuste militanten in organisaties zoals Comac en de PVDA - en dat overal ter wereld.
De strijd tegen het nationalisme in België Die strijd is ook een goed voorbeeld van het feit dat het bewustzijnsniveau verandert, maar daarom niet altijd in de goede zin. In België is het nationalisme de laatste jaren toegenomen. Hier is veeleer sprake van een verlaging van het bewustzijnsniveau, want de meeste mensen beseffen niet dat een verdeeld België onder andere gelijk is aan een goed georkestreerde vernietiging van onze nationale sociale zekerheid. Recent heeft het verzet tegen het nationalisme opnieuw meer vorm gekregen, om niet langer vrij spel te laten aan de nationalisten en om alle sociale krachten te verenigen rond eenheid en solidariteit. Die strijd voor bewustmaking zal de komende jaren heel belangrijk worden.
Een grondige analyse maken en verspreiden Maar hoe moeten we eigenlijk concreet te werk gaan om tot een hoger bewustzijnsniveau te komen? We moeten op de eerste plaats een grondige analyse maken die een antwoord kan geven op volgende vragen:
     Â
Waarom gebeurt dit? Wie zijn de huidige actoren? Welke argumenten verdedigen ze? Welke belangen vertegenwoordigen ze? Wat zullen de gevolgen zijn voor het merendeel van de mensen? Welke band bestaat er tussen het concrete probleem waar we mee worden geconfronteerd, en de tegenstellingen binnen het kapitalistische systeem?
 Welke rol kunnen wij in dat alles spelen?  Welk alternatief stellen wij voor?  Dat laatste punt is heel belangrijk, want mensen komen niet in beweging als ze geen duidelijk alternatief zien. Ze komen alleen in beweging als ze denken dat hun actie nut heeft.
70
Om op die vragen te kunnen antwoorden, is ernstig studiewerk vereist. In de hoofdstukken 6 tot 10 van deze tekst beantwoorden we dat soort vragen: over het racisme en het nationalisme, over het onderwijs, het klimaat, de tewerkstelling en het verzet tegen oorlog. Je krijgt in die hoofdstukken geen antwoord op alle vragen, maar ze vormen toch een basis die je kunt gebruiken om er verder op in te gaan, afhankelijk van hoe de actualiteit zich ontwikkelt. Eenmaal die analyse ontwikkeld is, komt het erop aan om ze zo ruim mogelijk te verspreiden, met in het achterhoofd dat niet iedereen evenveel zin heeft om op de hoogte te zijn, dat de actualiteit niet iedereen op dezelfde manier raakt en ook niet iedereen dezelfde openheid van geest heeft. Het verspreiden van onze volledige analyse zal dan ook maar binnen een beperkte omgeving kunnen gebeuren, te beginnen bij de basisgroepen van Comac.3 Toch is er in elke strijd een bepaalde laag van mensen die meer in beweging zullen komen dan anderen, die zich meer vragen zullen stellen, die initiatief zullen nemen en erop uit zullen zijn om zich te informeren. Aan die mensen moeten we ook een uitgewerkte analyse kunnen bieden, met aangepast materiaal (de krant Solidair, brochures, conferentiedebatten of open vormingen…). Het is een belangrijk publiek en het zijn die mensen die we op de eerste plaats willen overtuigen van onze analyse en die we lid willen maken van Comac.
Sensibiliseren op grote schaal Voor al diegenen die niet direct bij die meer actieve groep horen en die er geen tijd in willen steken, moeten we andere kanalen voor informatie en sensibilisatie vinden: een krantje zoals Comac’tueel, pamfletten, oproepen in de auditoria enzovoort.
Vertrekken vanuit de praktijk Ook individuele discussies zijn heel belangrijk, omdat we zo op het terrein onze ideeën kunnen toetsen, kunnen leren argumenteren en kunnen voelen of we al dan niet goed zitten met onze politieke boodschap of, meer algemeen, met de campagne. Door die discussies kunnen we onze boodschap beter uitwerken, concrete voorstellen en eisen ontwikkelen die voldoende aanspreken om door veel mensen te worden overgenomen. Op die manier kunnen we ons ook bewust worden van de belangrijkste punten waar we de mensen in de campagne van moeten overtuigen. “Toen we zijn begonnen met de campagne voor de miljonairstaks, waren er heel wat mensen die zich vragen stelden en argumenten hadden tegen onze eis. We hebben toen alle belangrijke vragen op een rijtje gezet en geprobeerd om ze te beantwoorden in een brochure, een “FAQ”. Met dat instrument slaagden we er veel beter in om onze boodschap over te brengen.”
Gedurende de hele strijd moeten we ons bezighouden met sensibiliseren op grote schaal. Als we bijvoorbeeld voor een actie mobiliseren, moeten we op dat ogenblik al nadenken over de boodschap die we de dag na de actie zouden willen laten doordringen. Als de mobilisatie nog in kracht kan toenemen, dan moeten we snel met nieuwe actievoorstellen komen en hameren op de sterke punten in de eerste fases van de strijd, maar als de mobilisatie naar zijn einde toeloopt, wil dat daarom nog niet zeggen dat de ideeënstrijd ook afgelopen is. Dat is het moment om de lessen die we uit onze ervaring kunnen trekken, ruim te verspreiden, om terug te komen op de argumenten die het best aanslaan, om elke kans te grijpen om het bewustzijnsniveau nog meer te verhogen. Als we door de strijd bepaalde overwinningen konden behalen, dan is het heel belangrijk om dat zo ruim mogelijk bekend te maken. Het einde van een periode van
3
Voor een kennismaking met verschillende sensibiliseringsmethodes binnen een basisgroep van Comac, zie het studentenhandboek van het Tweede Congres van Comac, punt 4.1, p. 46-50.
71
mobilisatie moet vooral gezien worden als het vertrekpunt om daarna nog een stap verder te gaan en om het vertrouwen en het optimisme te versterken in het vooruitzicht van komende strijd.
2.3 Strijd, dat is Comac doen groeien en versterken Strijd is niet alleen een kwestie van mobilisatie en sensibilisatie. Het komt er in een strijd ook op aan om Comac te doen groeien en te versterken. Waarom ? Omdat Comac ons instrument is, waarmee wij de strijd kunnen ontwikkelen en kunnen mobiliseren en sensibiliseren. Hoe meer Comac groeit, hoe sterker Comac wordt, hoe meer wij in staat zullen zijn om gewicht in de schaal te leggen en werkelijk invloed uit te oefenen op de actualiteit.
Helemaal in de strijd opgaan en zijn groep opbouwen: ja, dat gaat goed samen! “In het begin van het jaar wilde ik met mijn groep niet te vlug een actie lanceren. Ik wilde er eerst zeker van zijn dat alle leden zich thuis voelden in de groepen en elkaar leerden kennen. Ik heb eerst een aantal vormingen voorzien en dan hadden we voor het eind van het semester een kleine, maar toffe actie voorzien. De groep is niet zo sterk gegroeid en de leden waren wel tevreden, maar ook niet meer dan dat. In het tweede semester daarentegen hadden we een totaal andere ervaring. We zijn al vlug begonnen met de “frietrevolutie” en een grote actie in Brussel met stakingen in de scholen. Dat wekte heel wat enthousiasme bij de leden, de groep is gegroeid en we konden onze ideeën veel ruimer bekend maken. Na de actie waren we trots op wat we gedaan hadden.” Het voorbeeld hierboven toont duidelijk dat we strijd en organisatie niet tegenover elkaar moeten zetten, zoals we veel te dikwijls hebben gedaan. Nee, de manier om zijn groep uit te bouwen is niet eerst alles intern goed “regelen”, dan theoretische vormingen geven om pas daarna aan acties te denken. Precies in de periodes van strijd kunnen we groeien en ook heel wat nieuwe ervaringen opdoen. Dat gaan we nu verder bekijken. We mogen dus niet uit het oog verliezen dat Comac doen groeien en versterken in elke strijdperiode telkens een essentieel doel is. Dat betekent dus dat de resultaten van een bepaalde strijd zich niet alleen laten herleiden tot het al dan niet behalen van een overwinning op de eisen die we naar voren schoven. Zelfs als een strijd, wat de eisen betreft, op een mislukking uitloopt, kan elke strijdervaring ons vooruit doen gaan op andere terreinen: opdoen van nieuwe ervaringen op zich, nieuwe mensen die verantwoordelijkheid nemen, lessen trekken uit onze fouten, nieuwe mensen tegenkomen die gemotiveerd zijn en zich bij onze strijd willen aansluiten enz. Zelfs bij een nederlaag kunnen we overwinningen behalen.
Zijn we door de strijd gegroeid? De laatste jaren is Comac sterk gegroeid. Minder dan tweehonderd leden in het begin van de jaren 2000 en vandaag meer dan zevenhonderd leden. Dat is een heel positieve evolutie, maar we staan nog ver af van onze ambitie: een jongerenbeweging zijn die in staat is grote dingen te veranderen, de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden. Daarvoor moeten we met zoveel mogelijk zijn: geen duizend, geen tweeduizend. Neen, zoveel mogelijk. Dat betekent dat we als ambitie moeten hebben om in elke school, in elk auditorium, in elke wijk van het land een Comac-groep op te richten. Dan hebben we het nog niet over de werkende jongeren die we op dit ogenblik nog niet bereiken. Ook die jongeren willen we een plaats geven in Comac. Om de dingen echt te veranderen, moeten we onze lat daar leggen. Hoe geraken we daar? Er zijn twee manieren om te groeien. Enerzijds door elk jaar twintig, vjjftig of honderd nieuwe leden te maken. Anderzijds door gebruik te maken van de kansen die zich voordoen in periodes van strijd. Tijdens een intensieve strijd zijn de mogelijkheden om te groeien veel groter omdat heel veel mensen in beweging komen en zich vragen stellen over het huidige systeem. In die
72
periodes moeten wij in staat zijn om zoveel mogelijk nieuwe leden te maken die samen met ons vechten en zich willen permanent engageren. Hoe pak je zoiets concreet aan? Hierbij een getuigenis van een verantwoordelijke van Comac-scholen over de manier waarop zijn groep is gegroeid in een recente strijdperiode.
Een constante persoonlijke follow-up “In mijn school is de groep van Comac de laatste veertien dagen uitgebreid van vijftien naar eenentwintig leden, en we hebben nog een tiental mogelijke leden op het oog. Eén van de medeverantwoordelijken gelooft echt dat we binnenkort met dertig leden zullen zijn. Hoe is dat mogelijk? Gewoon door goed teamwork en een permanente, dagelijkse en persoonlijke opvolging. We hebben die zes nieuwe leden allemaal geworven tijdens de campagne. Omdat we de voorbije veertien dagen, ondanks allerlei problemen met de geluidsinstallatie, met het materiaal enz., geen moment uit het oog verloren hebben om al onze vrienden, de scholieren die rond Comac hangen, degenen die meededen met onze acties enz. van nabij te volgen. Hoe verloopt dat in de praktijk? Ik zit zelf aan de unief, maar elke dag informeer ik naar nieuws over het leven van de Comac-groep op school. Elke dag bel of chat ik met één of beide verantwoordelijken. Twee tot drie keer per week ga ik langs op school en breng ik ’s middags tijd met hen door om te discussiëren. Dan neem ik er een lijstje bij, dat we allemaal hebben, waar niet alleen de namen op staan van de leden die betaald hebben, maar ook de namen van diegenen “die we bij Comac willen krijgen”, van diegenen van wie we weten dat ze onze acties goed vinden, maar die nog geen lid zijn… En dan overlopen we die een per een: “En die, wat zegt hij of zij over ons pamflet ? Wat vond hij of zij van onze laatste vergadering? Denk je dat hij of zij al warm loopt? Waarover gaan de discussies? Weet je wat er in zijn of haar hoofd omgaat? Wat denkt hij of zij over ons, over onze houding tegenover dit of dat? Hoe zou je hem of haar in Comac zien meedraaien? Heeft hij of zij vrienden die al bij Comac zijn? Wie kan, behalve jijzelf, nog met hem of haar discussiëren ?” en nog duizend-en-een andere vragen. Een follow-up die niet snel wordt vergeten. Het is niet eenvoudig, maar op zo’n moment krijgen termen zoals “durven strijden” en “alert zijn om elke kans in de strijd aan te grijpen” echt hun volle betekenis.”
Zijn we door de strijd sterker geworden? Door de strijd kan je kwantitatief, maar ook kwalitatief groter worden. In periodes van strijd leer je als lid van Comac immers het meest.
Wat leden ons zeggen “Het is door bij mij op school te mobiliseren dat ik heb geleerd wat het betekent om “verantwoordelijkheid” te dragen. Ik heb begrepen dat, als je wilt dat het vooruitgaat, je zelf moet beginnen. Je moet met de anderen praten en hen proberen te overtuigen, je moet pamfletten uitdelen enz. Het is de eerste keer dat ik dat alleen deed, maar gelukkig heb ik vlug mensen gevonden die me wilden helpen bij het organiseren en om door te gaan.” “Voor mij is in een strijd één ding heel belangrijk en dat is dat je met de hele basisgroep samen kan leren. We hebben onze eerste stand gehouden en onze eerste oproep in het auditorium gedaan. We hebben met studenten moeten discussiëren. Als je samen een stevige ervaring beleeft, dan leer je elkaar ook beter kennen, je leert beter de sterke en zwakke punten van iedereen kennen. Daar komt nog eens bij dat de sterke punten van iedereen verder tot ontwikkeling komen.”
73
“Bij onze laatste campagne hebben we met de hele afdeling echt veel geleerd. We hadden beslist om niet alleen aan de ULB te mobiliseren, maar ook aan Saint-Louis en bovendien ook de basisgroep van de VUB te helpen. Omdat we daardoor meteen ook telkens met minder verantwoordelijken op eenzelfde plaats waren, moesten we echt rekenen op de inzet en de bijdrage van alle leden en dat heeft fantastische resultaten opgeleverd. Het was een sterke ervaring om alle groepen samen te mobiliseren in de campagne, om het werk van iedereen te coördineren, om telkens concrete plannen op te stellen om de drie campussen te veroveren, om een planning op te stellen met tientallen oproepen in de auditoria, om samen te werken met de andere kringen en ons daar bovenop ook nog bezig te houden met de relaties met de pers, voorbereid te zijn om een blok van meerdere honderden mensen te omkaderen en te begeleiden, een hoofdkwartier in te richten, te zorgen voor een vrachtwagen met geluidsinstallatie en die te versieren enz.”
De periodes van strijd zijn ook cruciale periodes om te leren over de wereld waarin wij leven: om het kapitalisme in vraag te stellen, te zien wie onze bondgenoten zijn, te begrijpen dat voor elke overwinning een krachtsverhouding nodig is en dat onderhandelen alleen niet volstaat. Kortom, om ons bewustzijnsniveau te ontwikkelen en ons zelfvertrouwen als collectief te versterken. Die leerperiodes zijn waardevol. Als we alsmaar grotere gevechten willen voeren, alsmaar grotere problemen willen aanpakken en alsmaar grotere overwinningen willen behalen, dan zullen we al die kennis en capaciteiten immers alsmaar harder nodig hebben.
2.4 Strijd voeren: ja, maar niet eender hoe Wat gebeurt er als we de elementen die hierboven vermeld staan niet in acht nemen als we strijd voeren? Dan laten we twee andere tendensen ontwikkelen die eveneens altijd aanwezig zijn in een strijdbeweging, ook binnen Comac zelf. Het resultaat zal dan hoogstwaarschijnlijk een mislukking van de beweging zijn. Wat die gevaren zijn en waarom ze gevaarlijk zijn leggen we hier even uit. Er zijn vaak mensen of groepen die de nadruk eenzijdig op het lobbywerk leggen. Dat wil zeggen dat ze meer aandacht besteden aan het samenkomen met de machtsgroepen en ervanuit gaan dat er door talloze vergaderingen met een kleine groep mensen op hoog niveau meer resultaten geboekt zullen worden. Zo kunnen bepaalde studentenvertegenwoordigers zich bijvoorbeeld enkel bezighouden met het ontcijferen van dikke dossiers en het voortdurend onderhandelen met de Raad van Bestuur zonder terug te koppelen naar de studenten en naar hun mede-studentenvertegenwoordigers, en op hen te steunen om dingen te veranderen aan de universiteit of de hogeschool. Dat houdt in dat men een grenzeloos vertrouwen heeft in de leidende organen (bv. de regering, de directeur van een fabriek, de raad van bestuur van een universiteit…) en erop vertrouwen dat die het beste voor hebben met de mensen. Die houding is een van de kenmerken van het rechts-opportunisme. Een ander kenmerk daarvan ligt in de gestelde doeleinden. Vaak wordt de lat heel laag gelegd. Men gaat ervanuit dat er toch maar een beperkt aantal dingen verwezenlijkt zullen kunnen worden en dat men dan maar genoegen moet nemen met wat men kan krijgen. Dat toont aan dat er zeer weinig vertrouwen is in de mogelijkheden van een goedwerkende strijdbeweging. Die dingen zijn twee kenmerken voor wat we het rechts-opportunisme noemen. Een andere tendens die we vaak zien opduiken werkt anders. De eisen die door die groepen gesteld worden, zijn vaak onhaalbaar binnen de huidige context. Vaak worden die eisen ook niet gesteund door een groot deel van de bevolking. Dergelijke groepen werken dan gewoon verder met een kleine groep van overtuigden die absoluut geen rekening
74
houden met wat de meerderheid van de mensen bereid is om te doen. Die kleine groep bouwt dan op eigen houtje verder aan een “zuivere” beweging. Dat noemen we het gauchisme of ook wel het links-opportunisme. Om dat te verduidelijken, kunnen we de beweging vergelijken met een trein. Voor gauchisten gaat de beweging voort aan de vaart van de locomotief ongeacht hoeveel mensen erop stappen of hoeveel wagons er aan vastgekoppeld worden. Wij kunnen de beweging ook als een trein zien, maar dan wel één met een groot aantal wagons die voortgetrokken worden door de locomotief. Een verre neef van het gauchisme, het anarchisme, voegt een specifiek element toe aan het links-opportunisme. Met Comac (en met de PVDA) proberen wij de strijd te organiseren en ze een richting te geven. Anarchisten bestrijden dat en vinden dat je een beweging spontaan moet laten ontwikkelen zonder doeleinden te bepalen of er leiding aan te geven. Indien we de voorgaande tendensen toelaten zich te ontwikkelen in een beweging, kunnen we het einde ervan al snel voorspellen. Het voornaamste probleem met die tendensen is dat ze allebei geen vertrouwen hebben in de kracht van de massa en dat ze ervoor zorgen dat het bewustzijn van de massa zich niet meer kan ontwikkelen. Het rechtsopportunisme doet dat door alles op een hoger niveau te spreken en de mensen aanmaant vooral “voorzichtig te blijven” en niet “te ver te gaan”. Het links-opportunisme doet dat door overmatig links-klinkende slogans te gebruiken en onhaalbare eisen boven de hoofden van de mensen uit te spreken. Het links- en het rechts-opportunisme zijn dus beide gevaarlijk en kunnen een strijdbeweging doen mislukken.
3. Het groot zien 3.1 Ambitieuze doelstellingen op maat van de groep Ambitieus zijn is niet hetzelfde als wonderen verrichten. Het betekent niet dat je per se een groot probleem moet aanpakken of dat je steevast een enorme strijdbeweging moet ontwikkelen. In werkelijkheid hangt het af van wat je wilt veranderen, van de grootte van de groep, de tijd die je hebt enz. Het hangt ook af van de actualiteit. In een rustige periode zullen we niet dezelfde doelen vastleggen als in tijden van (economische of politieke) crisis. Telkens is het essentieel dat je een strijd kiest, doelstellingen vastlegt die je kunt bereiken en tot het einde toe vecht om er te geraken. Hoe groter de ambitie van de groep, hoe meer je kunt bereiken. Ga je een rapworkshop organiseren of de kiemen leggen voor het eerste grote volksfestival in de wijk? Ga je een conferentie organiseren over het kostenplaatje van studies of ga je een eerste stap zetten om het auditorium te mobiliseren voor een betoging? Ga je een informatiepamflet over de laatste hervorming aan de school uitdelen of is het een onderdeel van een plan om de school leeg te halen en volgende maand een stakingspost te zetten? Bij Comac is er een neiging om te denken dat je niet veel kunt veranderen als je maar met een paar mensen bent. Slechts heel weinig basisgroepen vragen zich echter in het begin van het jaar af wat ze echt willen veranderen en welk strijdplan ze gaan ontwikkelen om er te komen. De ervaring leert dat je zelfs op het niveau van een basisgroep resultaten kunt behalen. Om daarin te slagen moet je niet alleen met de hele basisgroep werken, maar er ook voor zorgen dat de basisgroep een kern vormt die een bredere groep probeert te mobiliseren.
75
Onze recente ervaring bewijst dat ambitieuze doelstellingen hebben in verschillende opzichten positief is. Ten eerste verplicht ons dat om nieuwe krachten te zoeken en te ontwikkelen. Verder is het voor een groep heel motiverend om te weten dat ze aan een belangrijk project meewerkt. En tot slot verhoogt het ons vertrouwen in onze capaciteit om de dingen te veranderen. Resultaat: we hebben meer impact en we kunnen overwinningen behalen.
De nationale campagnes Als we echt invloed willen hebben op de actualiteit in plaats van alleen commentaar te leveren, moeten we alle mogelijkheden zoeken om ambitieuze strijdbewegingen te ontwikkelen. We moeten leren de dingen groot te durven zien. Net zoals het belangrijk is dat de basisgroepen gericht moeten zijn op de strijd, is het belangrijk om onze krachten te bundelen in grote campagnes, met een hele afdeling, een hele sector van Comac of met heel Comac. Ook, indien mogelijk, met de PVDA, die strijd voert om dingen te veranderen in andere sectoren van de maatschappij en meer in het bijzonder in de wereld van de arbeid.4 De nationale campagnes zijn belangrijk om brede gevechten te kunnen voeren. Het is ook een belangrijke verantwoordelijkheid van de leiding van Comac om actieplannen voor te stellen voor het geheel van de organisatie, voor alle basisgroepen. Om die reden horen we weleens zeggen dat de nationale campagnes “van bovenaf komen”, maar dat betekent nog niet dat de basisgroepen daar geen belangrijke rol in spelen. Wat er ook gebeurt, het zijn de basisgroepen die door hun al dan niet akkoord gaan, door hun niveau van enthousiasme, door hun mate van creativiteit beslissen over het al dan niet lukken van een bepaalde campagne, want zij vormen het centrum van de actie voor alle leden van Comac.5 De nationale campagnes bieden ook een gunstig kader, zodat de basisgroepen zich gemakkelijk bij een bepaalde strijd kunnen aansluiten zonder alles zelf te moeten uitwerken. De sterkste afdelingen kunnen iets minder ver gevorderde afdelingen helpen. Wie nationale campagne zegt, zegt ook analyse, eisen, doelstellingen, materiaal enz. Allemaal elementen die een kader vormen waarin de basisgroepen zich gemakkelijk kunnen inzetten, zonder zelf alles te moeten uitwerken.
3.2 Zich in de strijd durven gooien Actie voeren is in theorie aantrekkelijk, maar in de praktijk zijn er allerlei redenen die ons afremmen. Er wordt verwacht dat je naar de anderen toe stapt, met hen discussieert, debatten voert. Je moet soms ook het woord nemen in het openbaar. Actie voeren kan ook impliceren dat je verantwoordelijkheden opneemt en allicht fouten maakt. Je kunt schrik hebben om een mal figuur te slaan, om alleen te komen staan. Je kunt je beoordeeld voelen of slecht op je gemak zijn omdat je het niet eens bent met je vrienden. En het is waar: zich engageren is niet altijd gemakkelijk. Het is normaal twijfels te hebben, niet met iedereen de discussie te durven aangaan. Iedereen heeft dat. Maar hoe pak ik het concreet aan als ik niet meteen durf te beginnen? Wat je allereerst moet weten, is dat naar de anderen toe stappen in theorie heel verleidelijk klinkt, maar dat je dat in de praktijk goed moet voorbereiden! Hierbij een goede ervaring uit een basisgroep: “We hebben dus een afspraak gemaakt om ons voor te bereiden op de manier waarop we de mensen zouden aanspreken in de stand. We hebben vooraf een aantal rollenspellen gedaan. Voor oproepen in het auditorium hebben we hetzelfde gedaan. Naderhand hebben we concreet een evaluatie gemaakt voor al onze stands en oproepen in het auditorium. Eindresultaat? Op gemiddeld tien actieve leden hebben er zeven minstens een keer een oproep gedaan in een auditorium, hebben er acht meegewerkt in de verschillende stands en zijn er vijf die tijdens de betoging het scanderen van slogans hebben ingezet. Nog zo slecht niet, hè? Maar we hebben ook de omgekeerde ervaring
4
Zie hoofdstuk 3 “Comac, de jongerenbeweging van de PVDA”.
5
Zie punt 4 “De basisgroep als centrum van de actie”, hieronder.
76
meegemaakt, met het stakingspost tegen het interprofessioneel akkoord. We hadden niet voorbereid waarover we zouden discussiëren met de arbeiders en we hebben dan ook heel wat last gehad om discussies aan te gaan.” Samen kunnen we dus al heel wat vooruitgaan, maar er is natuurlijk ook wel een zekere dosis van persoonlijke voorbereiding:
 Eerst moeten we het erover eens zijn dat die zaken helemaal niet aangeboren zijn en dat we dat allemaal moeten leren (ook al blijken sommigen het er gemakkelijker mee te hebben dan anderen).
 Vervolgens is het belangrijk om te zien wat dat ons allemaal kan bijbrengen. Niet alleen bang zijn dat alles misloopt, maar alle kansen zien die zich aanbieden als je de anderen aanspreekt en daarop positieve reacties krijgt.
 Je moet er ook over durven praten in je groep en samen zoeken naar oplossingen. Op die manier hebben we er een gewoonte van gemaakt om rollenspellen in te lassen over het werven van leden, workshops te houden om te leren spreken in het openbaar enz. Zo kan je ook proberen om met je groep een antwoord te formuleren op alle politieke vragen, waarvan je bang bent dat je er geen antwoord op kunt geven.
 In elk geval één gouden regel: goed luisteren naar de andere. Dat is het allereerste wat je moet doen.  En ten slotte, goed voor ogen houden dat wie niets doet ook niets kan misdoen. Pas dan ben je er zeker van dat je niets leert en, vooral, dat je al het onrecht rondom ons alleen erger laat worden.
3.3 Een strijdplan opstellen Ambitie hebben, betekent dus in de eerste plaats dat je een probleem ernstig neemt en de doelstellingen vastlegt die je in die context wilt bereiken. Daarna moet je, om je doelstellingen waar te maken, een strijdplan opstellen voor alle niveaus van de organisatie:
 Hoeveel maanden of weken hebben we? Wat zijn de grote fasen?  Welk doelpubliek willen we mobiliseren? Heel onze school of eerst de vijfdes en zesdes? De hele faculteit psychologie of eerst de auditoria van het eerste jaar? Je moet bepalen welk doelpubliek je met de boodschap wilt bereiken.
 Welke boodschap wil je geven? Welke argumenten slaan het best aan? Hoe zullen we de mening van onze omgeving centraliseren om te zien of de boodschap doordringt?
 Welke middelen zullen we gebruiken om onze boodschap te laten doordringen? Een pamflet? Een krant? Een speech? Een meeting tijdens de speeltijd of een conferentie? Lanceren we een Facebook-evenement? Of een teasingcampagne?
 Welk instrument zullen we hanteren om de mensen aan te spreken? Starten we een petitie? Maken we postkaarten?  Als je een groot evenement wilt organiseren, hoe wordt dat dan gefinancierd? Organiseren we iets wat geld opbrengt of proberen we subsidies aan te vragen?
3.4 Het gevoel van machteloosheid bestrijden Comac richt zich op de strijd om overwinningen te behalen. Niet om onszelf een goed geweten te geven en om ons te amuseren. Nee, we willen een einde stellen aan het kapitalistische systeem, en aan alle uitbuiting en miserie die het met zich meebrengt. We willen een echte democratische maatschappij opbouwen, waar diegenen die de rijkdom creeren ook echte beslissingsmacht hebben, een maatschappij van eerst de mensen, niet de winst. Die overwinning zullen we niet in een paar dagen in de wacht slepen, noch in enkele maanden, zelfs niet in een paar jaar. We zullen nog talrijke strijdervaringen moeten doormaken, waarin we steeds meer mensen kunnen mobiliseren, sensibiliseren en organiseren. In dat hele proces moeten we afrekenen met een belangrijke hinderpaal: het gevoel van machteloosheid. Het is inderdaad zo dat de overgrote meerderheid van de jongeren naar aanleiding van onze enquête in het begin van het schooljaar zegt dat ze zich machteloos voelt tegenover onrecht. Dat is normaal: alles duwt ons in de richting van machteloosheid in deze maatschappij. Dat geeft de jongeren die iets willen doen dan weer een aantal ideeën over al wie niet zo
77
gemotiveerd is als zij. “In elk geval, de anderen trekken er zich toch niets van aan”, “Zij zijn te stom, we kunnen maar best onze mening doordrukken”, “Sommigen zijn het eens met ons, maar ze zijn te laf om iets te doen.” Ook onder de leden van Comac komen we dit gevoel van machteloosheid tegen. Als een basisgroep maandenlang niets onderneemt om de mensen om zich heen te mobiliseren, te sensibiliseren en te organiseren, zou dat dan niet te maken hebben met het idee dat we toch niet echt in staat zijn om de onrechtvaardigheden die het kapitalisme met zich meebrengt, te lijf te gaan? Dat we toch geen echte overwinningen kunnen afdwingen? Dat we met te weinig zijn om in actie te komen? Samen zijn we nochtans sterker. Samen actief deelnemen aan brede strijdbewegingen is enthousiasmerend. Samen vechten, meestappen in de collectieve dynamiek bestrijdt het gevoel van machteloosheid, geeft vertrouwen in onze mogelijkheden om te mobiliseren en verstevigt het algemene beeld van Comac. Bij grote manifestaties, zoals de Frietrevolutie, zijn we echt trots op ons werk bij Comac, op onze bijdrage aan die strijd en aan de mobilisatie. Waar de strijd de motor is van de verandering, is het vertrouwen de brandstof. En een cruciaal element om de motor te kunnen voltanken met vertrouwen, is erin slagen overwinningen in de wacht te slepen.
Aan de oorsprong van het Street Art Festival van Comac-wijken De leden van Comac-wijken van Brussel kennen dat gevoel van machteloosheid heel goed. In Molenbeek zijn er heel wat jongeren die van school afhaken en spijbelen en nog veel meer jongeren zijn werkloos. Er bestaat enorm veel discriminatie. Er is niet veel toekomstperspectief. Ook op cultureel vlak zijn de mogelijkheden heel beperkt: weinig jeugdhuizen om te repeteren, weinig geld voor de financiering, weinig concerten waar men kan optreden. Hoe kan men van zich laten horen in zulke omstandigheden? In die context is het idee ontstaan om een groot festival te organiseren waar de beste groepen uit de wijk zouden kunnen optreden. “Toen we het festival lanceerden, waren we met zijn vieren. We wilden echt groeien. We dachten: wat interesseert de jongeren in de wijk? Rap, maar daarvoor is maar weinig ruimte. Zo zijn we begonnen. In het begin geloofden we er niet allemaal in. Het was heel belangrijk om het project niet te laten vallen, want er heerst veel pessimisme onder de jongeren. Nu we hebben bewezen dat we het kunnen, zijn er veel jongeren bij ons gekomen. We hebben nu drie basisgroepen!” Samengevat: een ambitieus project, dat veel jongeren vertrouwen heeft gegeven en waardoor Comac-wijken heel sterk kon groeien!
4. De basisgroep als centrum van de actie De basisgroepen vormen het centrum van het leven in Comac, omdat alleen in de basisgroep (bijna) alle leden van Comac georganiseerd zijn. Als we met Comac invloed willen hebben op de gebeurtenissen, kan dat alleen als we er ons met zoveel mogelijk leden voor aan de slag gaan. En daar moeten we voor steunen op de basisgroepen. Zowel in periodes van strijd als daarbuiten moeten ze het centrum zijn van onze reflectie en het vertrekpunt voor actie. We moeten proberen met de hele groep de discussie te voeren over de verschillende aspecten die we hierboven hebben
78
uitgewerkt: het belang van de strijd om de dingen te veranderen; het belang om in elke strijd te mobiliseren, te sensibiliseren en Comac te doen groeien; samen nadenken over de manier waarop we het gaan aanpakken; samen een strijdplan opstellen enz. Vandaag gebeurt dat nog veel te weinig bij Comac. We hebben te weinig de reflex om op onze basisgroep te steunen in periodes van strijd. Achter dat probleem schuilt in feite een verkeerd begrip van het belang van de basisgroepen in Comac. De volgende getuigenis maakt dat duidelijk: “Oké, ik heb de teksten van het Tweede Congres theoretisch gelezen, herlezen en nog eens gelezen en van het Derde Congres begin ik bepaalde passages ook al goed te kennen. En toch heb ik nooit goed gesnapt hoe ik dat idee van de basisgroep als centrum van de actie kon toepassen. Dat is eigenlijk pas gekomen in de laatste weken, met de Frietcampagne. Dat maakt duidelijk dat ik de theorie in feite niet begrepen had. En ook dat ik er, in werkelijkheid, niet van overtuigd was dat de basisgroep de motor van onze plannen kon (en moest!) zijn en dat ik echt iets kon leren van de basisgroep.”
4.1 Een goed vertrekpunt hebben Het is zeker niet altijd even gemakkelijk om de discussie te voeren in zijn groep, maar dat probleem houdt ook verband met het feit dat we vaak geen goed vertrekpunt hebben. “In het begin van het jaar stellen we als vertrekpunt in de groep dikwijls de vraag : “Waarrond willen jullie dit jaar werken?” Eigenlijk heel abstract, los van strijdbewegingen die aan de gang zijn en los van de actualiteit. Vandaag besef ik dat dit een totaal verkeerd vertrekpunt is. We zijn bij Comac omdat we strijd willen voeren tegen onrechtvaardigheden. De leden zijn bij Comac gekomen om precies in beweging te komen tegen onrechtvaardigheid. En als we willen vechten tegen het gevoel van machteloosheid, is dat ook het vertrekpunt binnen de groep. We moeten ons in de basisgroep afvragen:
 Welke politieke boodschap willen we doen overkomen? (Sensibiliseren)  Welke objectief stellen we voor de groep, op het vlak van mobilisatie? (Mobiliseren)  Hoe pakken we het aan om gemotiveerde mensen rondom ons te betrekken? En ook nog, wat is ons rekruteringsdoel? (Organiseren ) De volgende vraag zal dan zijn: wat gaan we nu doen om dat te bereiken? Die vraag vormt uiteindelijk de start voor de concrete reflectie over het project binnen de groep. Het project is geen doel op zich, maar een middel om de strijd te versterken en kleine of grote overwinningen af te dwingen. Het project bekijken als een doel op zich, kan gemakkelijk leiden tot immobilisme en op termijn zelfs tot demotivering. Het is immers van de praktijk op het terrein dat de ideeën komen. Al doende, leert men!”
4.2 Hoe pak je dat nu concreet aan met de groep? “We zijn begonnen met in een brainstorm alle ideeën op een bord te verzamelen. Samen hebben we de beste ideeën eruit gekozen, in functie van de beschikbare tijd en de motivatie binnen de groep. Zoiets vereist dat we als verantwoordelijken op één lijn zitten met de motivatie die in de groep aanwezig is (we mogen het enthousiasme en de initiatieven niet ondermijnen en moeten ons ook durven laten dragen door de groep!). Daarna hebben we de verschillende taken die nodig waren om de plannen waar te maken op een rijtje gezet en hebben we de verantwoordelijkheden daarvoor onder iedereen verdeeld. Daarbij is het van cruciaal belang dat niemand de vergadering verlaat zonder een bepaalde verantwoordelijkheid op zich genomen te hebben. We hebben iedereen nodig om het project tot een goed einde te brengen. Dat creëert ook een teamgeest en een band binnen de groep. Iedereen pakt zijn agenda en maakt meteen concrete afspraken.
79
We moeten ook de mobilisatiedoelen vastleggen en dat op materiele basis. Dat doen we op basis van een concrete lijst met de individuele namen van alle mensen die we kennen en die we kunnen mobiliseren. Op die manier is een groot deel van onze plannen uitgewerkt om de stand zo origineel en aantrekkelijk mogelijk te maken. Een bord, een conferentie, een krantje, niet één van die zaken mag de revue passeren zonder dat ook de mobilisatie daarbij ter sprake komt. Het zijn stuk voor stuk instrumenten en geen doelen op zich. Op welke manier kunnen we ze gebruiken, bij een stand of in een auditorium, om mensen te mobiliseren en te sensibiliseren? Hoe kunnen we er mensen bij inschakelen? Dat zijn de vragen die we ons stelden. Die concrete praktijkervaring was een motor voor de groep. De leden die het meest actief meewerkten en het meest de confrontatie met de studenten aangingen, zijn ook degenen die zonder aarzelen een week later opnieuw in de stand stonden, voor een andere campagne, zodra ze een uurtje vrij hadden in hun uurrooster.” Iedereen betrekken is noodzakelijk om onze actie een zeker gewicht te geven. Daarnaast is het even noodzakelijk om in een strijdperiode de goede dynamiek in de groep te bewaren. We zien immers dat in een grote beweging vaak “de meest actieve leden in een strijd de neiging hebben om er alleen tegenaan te gaan of om hun groep die vervelend kan lijken of de actie afremt, te laten vallen.”6 Dat leidt er dan toe dat het deel van de groep dat niet volgt, dat “er niet in zit”, opzij geschoven wordt. Dan krijg je aan de ene kant de superactievelingen die op de hoogte zijn, initiatief nemen enz. en aan de andere kant degenen die niet overtuigd zijn of die graag zouden volgen, maar daar niet toe komen. Als sommige groepsleden niet gemotiveerd zijn door die strijd, de inzet ervan niet begrijpen, dan is het heel waarschijnlijk dat dat ook het geval is voor de meeste jongeren daarbuiten. Je moet hun aarzeling dus ernstig nemen en er een antwoord op vinden. Om in een strijdperiode de basisgroep goed uit te bouwen, is het dus zeker heel nuttig om de suggesties te volgen, ontwikkeld in de twee handboeken van het Tweede Congres:7 met de groep bespreken wat we samen gaan doen, steunen op ieders kwaliteiten, een goede sfeer creëren, een goed verslag maken van de vergadering, dat we naar iedereen opsturen enz. Niet steunen op de groep kan nefaste gevolgen hebben:
 De eenheid binnen de groep gaat verloren.  Comac wordt niet versterkt.  Op het einde van de beweging is de groep helemaal verdwenen.
5. Strijden met Comac, maar niet helemaal in ons eentje Comac is een jongerenbeweging gericht op strijd. Dat impliceert een hele reeks zaken voor de manier waarop wij werken in Comac. Dat zagen we hierboven al. Het impliceert ook een bepaalde visie op de relaties tussen Comac en alle organisaties, groepen of individuen buiten Comac, met wie wij de strijd kunnen ontwikkelen. Dat noemen we bij Comac “in front werken”. Er bestaan immers heel wat perspectieven voor een gezamenlijk werk, bijvoorbeeld met andere politieke, syndicale, culturele of folkloristische organisaties enz. Studentenafgevaardigden, proffen of wetenschappelijke onderzoekers kunnen ten individuele titel een front steunen, als we de moeite doen om het hen ook te gaan vragen. We kunnen ook
6
Studentenhandboek van het Tweede Congres, p. 23.
7
Scholierenhandboek, hoofdstuk 4. Studentenhandboek, hoofdstuk 5.3.
80
de steun proberen te krijgen van kunstenaars of van andere bekende personen. We kunnen ook trachten bepaalde activiteiten te organiseren in samenspraak met de schooldirectie enz. Er zijn talrijke mogelijkheden en voor elk concreet geval moeten we bespreken welke bondgenoten we kunnen vinden om de strijd te voeren. We zullen het misschien niet noodzakelijk eens zijn met bepaalde groepen of individuen over de onderwijshervormingen, maar daarom wel over kwesties in verband met de klimaatverandering of de eenheid van het land. En omgekeerd. Laten we eerst bekijken in welke mate we het belangrijk vinden om in front te werken en daarna zullen we bekijken wat dit meer concreet kan inhouden.
5.1 Prioriteit om de strijd te ontwikkelen Waarom is het belangrijk om te proberen in front te werken? Is het niet voldoende om met Comac te werken om zoveel mogelijk mensen te bereiken? Wij denken van niet! Grote bewegingen of belangrijke acties zijn alleen mogelijk door brede fronten op te richtendie verenigd zijn rond een minimumplatform met eisen waar mensen en groepen met verschillende meningen voor in actie kunnen komen. Als we actief zijn in de opbouw van verschillende fronten, dragen wij dus bij tot de verzameling van alle politieke krachten die zich willen inzetten voor één specifiek punt van de strijd. Dat betekent dat meer mensen in beweging komen en strijdervaring opdoen. We willen dus maximaal de kansen aangrijpen om in front te werken, want dat is een onontbeerlijke hefboom voor de ontwikkeling van de strijd. In sommige omstandigheden is het zelfs onontbeerlijk om met een front te werken. In de middelbare scholen bijvoorbeeld is politiek werk verboden.8 De ontwikkeling van scholierenvakbonden is dus van het allergrootste belang om de scholieren te mobiliseren, bewust te maken en te organiseren. Toch willen we dat nu ook weer niet doen voor om het even welke eis. We hebben met Comac namelijk de verantwoordelijkheid om het initiatief te nemen voor nieuwe fronten rond thema’s die wij voorrang willen geven in functie van de actualiteit. Het is aan ons om de ordewoorden te vinden die aansluiten bij het bewustzijnsniveau van de studenten en die het mogelijk maken om een groot aantal krachten buiten Comac bijeen te brengen. De essentie is de reflex te hebben om permanent bondgenoten te zoeken in alle acties en bewegingen waarin we meewerken en de vormen van samenwerking te vinden die het best bij elke situatie passen. Dat moet er ons natuurlijk niet van weerhouden om specifieke acties of campagnes van Comac zelf uit te werken, als we willen sensibiliseren of willen reageren op een bepaalde kwestie, waarrond het (nog) niet mogelijk is om brede groepen te mobiliseren. Toch moet het altijd onze basishouding zijn om te trachten zoveel mogelijk samen te werken met andere krachten.
5.2 Thematische fronten ontwikkelen De fronten kunnen heel uiteenlopende vormen aannemen: “tijdelijk front of langdurig front, verkiezingsfront voor de studentenverkiezingen, handvest, actiecomité, platform, groepering van een heel groot aantal kringen of vereniging beperkt tot twee kringen enz.”9 Fronten kunnen ook over heel uiteenlopende thema’s gaan. Zo heeft Comac meegewerkt aan de opbouw van “Niet in onze naam – Jongeren voor de eenheid en de solidariteit in België”, en in de uitbouw van “STeR”10 dat zoveel mogelijk studenten wil verenigen tegen extreemrechtse organisaties,
8
Zie hoofdstuk 7 over onderwijs, deel 5.
9
Studentenhandboek van het Tweede Congres, p. 31.
10 Studenten Tegen Racisme.
81
en aan de plaatselijke comités die de laatste jaren werden opgericht door de Federatie van Franstalige studenten (FEF) voor de beperking van de studiekosten. Daar werd ook met andere organisaties voor samengewerkt. Comac is ook actief in het platform “Klimaat en Sociale Rechtvaardigheid”. En we nemen deel aan talrijke fronten voor studentenverkiezingen op de campussen. Alle kansen om in front te werken moeten ernstig genomen worden en we investeren er maximaal in.11 Naast die specifieke problemen of kansen, hebben we ook een permanente prioriteit voor het versterken van het frontwerk in allerlei vertegenwoordigende structuren (scholierenvakbonden en studentenafvaardiging).
5.3 De scholieren- en studentenvakbonden versterken Waarom zijn die vertegenwoordigende structuren zo belangrijk? Neem het voorbeeld van een scholierenvakbond: “Een scholierenvakbond is een enorm voordeel om de democratie en de rechten van de scholieren in de scholen en de maatschappij te ontwikkelen. Waar dient een scholierenvakbond voor? Wat is zijn rol? Hij moet de belangen verdedigen van de scholieren in alle onderhandelingen die te maken hebben met de scholen door een erkende gesprekspartner te zijn voor de scholieren. Hij moet alle scholieren de kans geven om hun rechten te kennen en verdedigd te worden in geval van een probleem met een leerkracht, een directie, de administratie of het Ministerie van Onderwijs. Hij kan nog andere doelstellingen hebben, zoals de leerlingen helpen om maatschappelijke debatten te voeren op school.”12 Dat is ook zo op de hogeschool of aan de universiteit, maar in een complexere vorm, gelet op de grootte van de instelling.
Wat is dat, een vakbond? Wat is het verschil met Comac? Een studentenvakbond of scholierenvakbond is een organisatie die als belangrijkste doel heeft de eisen van scholieren of studenten die verband houden met hun situatie als student of scholier te verdedigen: gratis onderwijs, democratie op school, een plaatselijke strijd voor betere restaurantvoorzieningen, tegen privatiseringen, bijstaan van leerlingen of studenten bij specifieke problemen (onrechtvaardige beslissing van een examenjury, onterechte weigering van de toekenning van een studiebeurs…) enz. Het is de ambitie van een scholieren- of studentenvakbond om een zeer groot aantal scholieren en studenten te verenigen en te vertegenwoordigen. De vakbonden zijn het breedste niveau van nietfolkloristische basisorganisatie van scholieren of studenten. Ze kunnen dikwijls spreken in naam van de studenten of de scholieren. Een scholieren- of studentenvakbond kan ook een standpunt innemen over bredere maatschappelijke problemen, maar het onderwijs en alles wat hiermee te maken heeft, maken de kern uit van het werk. In een vakbond vind je heel wat tegengestelde politieke stromingen terug die naast elkaar bestaan, samenwerken, verschillende visies op het syndicalisme verdedigen en een zekere consensus vinden in functie van de concrete situatie.
11 Dat maximum varieert volgens de periode, in functie van de ontwikkeling van Comac. Zie punt 5.4 hierna. 12 Scholierenhandboek van het Tweede Congres, p. 56.
82
Comac is een politieke jongerenbeweging. Ook al zijn hierin de scholieren en de studenten in de meerderheid, zijn uitgangspunt is niet het verdedigen van de scholieren en studenten in hun hoedanigheid van scholier of student, maar wel het verenigen van de jongeren die willen reageren tegen de onrechtvaardigheid van ons kapitalistische systeem. Bovendien heeft Comac als doel een bijdrage te leveren aan de verandering van de maatschappij. Zijn doel is de omverwerping van het kapitalistische systeem en dat op termijn te vervangen door een communistische maatschappij. (zie hoofdstuk 2). Comac verdedigt een eigen visie op onderwijs, op strijd en op verandering, van waaruit het een maximum van zijn leden aanmoedigt om zich ook syndicaal te engageren, maar Comac moedigt zijn leden ook aan om zich in te zetten in andere structuren (bijvoorbeeld een folkloristische kring) om ook daar onze standpunten aan bod te laten komen. In tegenstelling tot een vakbond heeft Comac niet de ambitie om de jongeren te verenigen en te vertegenwoordigen, zoals een vakbond dat kan doen. Comac wil zoveel mogelijk jongeren verenigen, maar wel binnen een duidelijk politiek kader van kritiek op het kapitalistische systeem en van het debat over de omverwerping ervan en de vervanging door een communistische maatschappij.
De bevoorrechte positie van de vakbondsorganisaties maakt ze dus erg belangrijk voor het ontwikkelen van de strijd in de scholen, de hogescholen en de universiteiten. In de sector van de scholen, maken ze het mogelijk rechtstreeks met de leerlingen in de school te werken. Ze zijn nog maar beperkt ontwikkeld en Comac moedigt zijn leden aan om actief deel te nemen aan de oprichting ervan. Dat is een zeer belangrijke taak. In de sector van de studenten is de situatie anders, omdat daar al heel wat structuren bestaan. “Elk van die structuren heeft een andere geschiedenis, sommige zijn actief op het politieke terrein, andere minder. Sommige hebben een grote traditie van strijd en acties, andere minder. Sommige worden gedomineerd door rechtse stromingen en andere door linkse stromingen en nog andere door een mengeling van verschillende stromingen. Met Comac werken wij in de mate van het mogelijke aan de versterking van die structuren (zowel lokaal als nationaal), aan een versterking van hun legitimiteit, van hun band met zoveel mogelijk studenten, hun efficiëntie enz. Heel vaak spelen de studentenafvaardigingen een doorslaggevende rol in de strijdbewegingen. Naargelang de periode is die rol soms positief en soms negatief doorslaggevend geweest. Met Comac kunnen wij dus niet ver weg blijven van die hefboom en werken wij eraan om hem naar de goede kant te doen doorbuigen. Naar de goede kant doorbuigen? Concreet?
 Ten eerste willen wij pleiten voor een geest van studentensyndicalisme binnen de structuren van de studentenafvaardiging. Dat betekent een praktijk gebaseerd op: Â
nauwe banden met de studenten. Tegen de tendensen om zich op te sluiten of te
Â
de verdediging van het principe van de democratische rechten van de studen-
isoleren in het werk in vergaderingen, ver weg van de studenten tenbeweging en het respect van de vrije meningsuiting in de instellingen, die vaak te wensen overlaat Â
de strijd tegen de verhoging van de studiekosten, tegen het groeiende elitaire karakter van het onderwijs
Â
de actie en de mobilisatie van zoveel mogelijk mensen
83
Â
de openheid voor solidariteit met de sociale bewegingen die de maatschappij beroeren: betoging tegen de oorlog, steun aan de stakende werknemers, betrokkenheid bij het maatschappelijke debat enz.
 Verder voeren wij het debat binnen deze structuren en niet tegen deze structuren. De studentenstructuren en hun leden zijn niet allemaal “bureaucratisch”.
 Wij voeren ook een intensief debat op basis van voorstellen tot politieke stellingname (een motie) en voorstellen voor concrete en realistische acties waarrond wij een consensus proberen te bereiken.
 Wij staan ook open voor de problemen van de studentenafgevaardigden en willen ons niet opsluiten in een discours van “ze moeten maar…”. Wij zoeken ook constructieve manieren om de problemen op te lossen.
 Tot slot moedigen wij de leden van Comac aan om zich te engageren in de studentenverkiezingen, om verkozen te worden als studentenafgevaardigde en hun syndicaal werk als studentenafgevaardigde ter harte te nemen.13
5.4 Op twee benen staan Kortom, om de strijd en de krachtsverhoudingen te ontwikkelen mogen wij ons er niet toe beperken Comac op te bouwen. We moeten ook deelnemen aan de ontwikkeling van ruimere eenheden door het mee uitbouwen van fronten en het verstevigen van de vertegenwoordigende structuren voor scholieren en studenten. We hebben niet maar één been om vooruit te gaan naar een wereld zonder onrecht en uitbuiting, we hebben er twee! Het eerste been is Comac, de organisatie die al diegenen samenbrengt, die in beweging willen komen tegen onrechtvaardigheid, en hen wil willen laten groeien en sterker doen worden doorheen de strijd die we voeren. Het tweede been is het werk dat wij verrichten in samenwerking met andere organisaties of individuen. En des te beter, want zo kunnen we sneller vooruitgaan. Wij moeten er dus permanent aan denken om onze beide benen te gebruiken. Op twee benen stappen is weliswaar niet zo gemakkelijk. We moeten een evenwicht vinden tussen de energie die we investeren in elk van onze twee benen, een evenwicht dat verandert in functie van de situatie. Er dreigen twee gevaren:
 Alles op het front zetten en vergeten Comac te doen groeien en te versterken.  Volledig op Comac mikken in afwachting dat we “groot genoeg” zijn om in het front te investeren.
Eerste gevaar: alles op het front zetten Er is een tendens om te veel te investeren in het front en zelfs niet meer na te denken over de noodzaak om Comac te ontwikkelen. We vergeten de globale belangen en hebben uitsluitend oog voor wat het front aangaat. We stellen de opbouw van de organisatie ondergeschikt aan de behoeften van het front. Hier twee voorbeelden. Eerste voorbeeld: onze doelstellingen voor inplanting in de studentenafvaardiging. We kunnen in een afdeling de beslissing nemen om een basisgroep minder op te richten ten voordele van het lanceren van een groep die zal opkomen bij de studentenverkiezingen en het ontwikkelen van een vakbondswerking. Dat kan een heel goed idee zijn, maar dat mag in geen geval het bestaan van de afdeling het daarop volgende jaar in gevaar brengen. In werkelijkheid stelt zich telkens als er nieuwe verkiezingen zijn, opnieuw de vraag: gaan we kandidaten naar voren schuiven? Evenveel of minder als vorige keer? We moeten steeds weer onze objectieven evalueren in functie van de krachten, waarover we beschikken, zonder de uitbouw van Comac in gevaar te brengen.
13 Studentenhandboek van het Tweede Congres, p. 32-33.
84
Tweede voorbeeld: werken als Comac binnen een campagne, gevoerd in front. Recente ervaringen tonen ons dat we het moeilijk hebben om zichtbaarheid te geven aan Comac als we een campagne in front voeren. Comac verdwijnt in de rest van het platform, we doen niets om onze eigen boodschap te laten overkomen en we groeien dan ook niet veel.
Enkele lessen uit de voorgaande campagnes In maart 2010 hebben we deelgenomen aan de organisatie van de STeR-betoging in Gent, om alle studenten die tegen het racisme zijn en tegen de erkenning van NSV (een fascistische studentenorganisatie) te verenigen. Wij hebben veel gewerkt in dat front, maar te weinig aandacht besteed aan de zichtbaarheid van Comac in de campagne. We hebben ook geen eigen politieke standpunten van Comac ontwikkeld in die strijd, niet geprobeerd om als Comac een bijdrage te leveren in het debat.14 Terwijl dat belangrijk is als we het bewustzijnsniveau over de noodzaak om te vechten tegen racisme en extreemrechts willen ontwikkelen. In februari 2011 maakten we nog eens een gelijkaardige fout in de mobilisatie voor de Frietrevolutie. Comac was bijna onzichtbaar in de mobilisatie en tijdens de acties hebben we in de meeste afdelingen heel weinig mensen gerekruteerd. Dat zette ons aan om ons eigen werk ernstig in vraag te stellen, want die twee ervaringen gaan echt in tegen onze ambitie om doorheen de strijd Comac te versterken en te doen groeien en om onze eigen analyse rondom ons te verspreiden.
Uit die ervaringen kunnen we een belangrijke les trekken. En die is dat we in onze frontwerking, zowel in een strijdperiode als daarbuiten, niet mogen vergeten:
 ons eigen standpunt te ontwikkelen: om met andere organisaties samen te werken, is het belangrijk punten van toenadering te vinden, maar dat betekent nog niet dat we geen eigen voorstellen meer moeten doen, het debat over onze visie op een andere maatschappij niet moeten aanmoedigen, het bewustzijnsniveau niet moeten ontwikkelen
 Comac te profileren, door zichtbaar te zijn tijdens de acties of door de andere actieve mensen in het front uit te nodigen op onze activiteiten
 aan zoveel mogelijk mensen die actief zijn in het front voor te stellen lid te worden van Comac
Tweede gevaar: alles op Comac zetten Een andere tendens is om zodanig geconcentreerd te zijn op de uitbouw van Comac, dat we onvoldoende energie investeren om de frontcampagnes te ontwikkelen of om te investeren in het versterken van de scholierenvakbond of de studentenafvaardiging. Onder het voorwendsel dat “onze krachten te beperkt zijn” of dat “in ieder geval de opbouw van Comac prioritair is”, schaft men het frontwerk af en laat men zo een waardevol instrument voor de ontwikkeling van de strijd liggen. Comac heeft vandaag al heel wat rijke ervaringen verzameld door mee te werken aan de vertegenwoordiging van scholieren en studenten op diverse plaatsen en op verschillende niveaus. Die ervaringen bevestigen de stelling die we hierboven hebben ontwikkeld, die zegt dat een goed werk op dat niveau een uiterst positieve factor is voor de ontwikkeling van de strijd in de betrokken onderwijsinstellingen. We hebben die ervaringen helaas niet kunnen veralgemenen omdat we het belang van het frontwerk te weinig ernstig hebben genomen. In feite dachten we dat we nog niet sterk genoeg waren om ons ook daarmee nog bezig te houden. Er zijn nochtans een aantal heel goede ervaringen die aantonen dat dat geen correct uitgangspunt is. We moeten er niet
14 Zie hoofdstuk 6 “Wij zijn één – Nous sommes un”.
85
op wachten tot we een heleboel basisgroepen hebben, om ons in te zetten voor het frontwerk. Een afdeling met maar een basisgroep heeft er bijvoorbeeld alle belang bij om verscheidene leden te laten opkomen bij de verkiezingen en om contacten aan te knopen met zoveel mogelijk andere plaatselijke groepen. Onze werkmethode op dit punt veranderen, ons daarbij baserend op de positieve ervaringen, is dus een uiterst belangrijke uitdaging voor de komende jaren.
Rechtop lopen is een hele kunst… Die twee tendensen bestaan in de organisatie en moeten bestreden worden om een zo goed mogelijk evenwicht te vinden, maar hoe weet je waar zich het juiste evenwicht bevindt? Welke energie moeten we steken in de ontwikkeling van Comac en welke energie in de versterking van de vakbondsstructuren? Het belangrijkste is de twee niet tegenover elkaar te zetten, goed te begrijpen dat er een dialectisch verband is tussen de opbouw van Comac en de ontwikkeling van brede fronten, met een prioriteit voor de vakbondsorganisaties. De twee versterken elkaar en het is ook daarom dat we het hebben over steunen op twee benen. Op lange termijn kan het ene niet zonder het andere. Comac zal zich niet kunnen versterken en de strijd kunnen ontwikkelen zonder brede fronten op te bouwen, maar zonder Comac zullen de fronten die worden opgebouwd er niet in slagen een strijd te ontwikkelen die zoveel mogelijk mensen bijeenbrengt om overwinningen te behalen.
86
nota’s
87
nota’s
88
5
hoofdstuk 5 Comac, een jongerenbeweging solidair met de werkende mensen
1. Inleiding “Vandaag, vrijdag 4 maart, ben ik aan de stakingspost geweest van de BBTK, de bediendenbond binnen het ABVV.1 De BBTK protesteerde tegen de nieuwe voorwaarden die de werkgevers willen opleggen aan de werknemers. Omdat de werkgevers weigeren de lonen te verhogen, terwijl de winsten van hun kant wel gestegen zijn. En ook omdat de werkgevers zouden willen dat ze bedienden even gemakkelijk kunnen ontslaan als arbeiders. Dat terwijl juist het omgekeerde zou moeten gebeuren: de bescherming van de arbeiders verbeteren! Al die dingen worden om de twee jaar onderhandeld tussen werkgevers en vakbonden. Dat is wat ze het interprofessioneel akkoord (IPA) noemen, en het is een essentieel moment in de klassenstrijd. Want de beslissingen die daar worden genomen, hebben enorm veel impact op de verdeling van de rijkdom tussen de overheersende klasse en de werknemers. Daarom ben ik dan ook heel vroeg opgestaan die vrijdag om mee naar de stakingspost te gaan, samen met een veertigtal andere leden van Comac. Het principe van de stakingspost was in feite dat van een filterblokkade: op een van de grootste verkeersaders naar Brussel, bij een groen licht op twee de doorgang voor de automobilisten blokkeren en van die tijd gebruikmaken om zoveel mogelijk van hen aan te spreken, met een tweetalig pamflet met daarin de redenen die de vakbondsmensen ertoe hadden aangezet om deze actie te voeren. Twee dingen vielen me op bij die filterblokkade. Allereerst de over het algemeen goede reacties van de automobilisten. Velen van hen begrepen het doel van de actie nadat ze het pamflet hadden gelezen. Dikwijls zag je ook een verandering in hun humeur, eenmaal de automobilisten begrepen waarom die stakingspost daar stond. Ten tweede, de motivatie van de vakbondsmensen. Wij zijn daar aangekomen voor zeven uur (dus knap vroeg!), maar een groot deel was al daar en de blokkade werkte al goed.” 2 We organiseren bij Comac regelmatig bezoeken aan stakingsposten, we doen mee aan betogingen, we nodigen vakbondsmensen uit om een getuigenis te brengen, er zijn leden die hun eindwerk maken over de syndicale strijd… Vanwaar die interesse voor de wereld van de arbeid? Als we de maatschappij echt willen veranderen, weten we dat we dat niet alleen kunnen. Het is niet binnen dit kapitalistische systeem dat wij een meer rechtvaardige maatschappij zullen kunnen opbouwen, die gebaseerd is op de behoeften van de mens en niet op winst. Daarom moeten we banden smeden met de wereld van de arbeid en in het bijzonder met de arbeidersklasse. Allereerst omdat de arbeidersklasse het kloppend hart is van onze samenleving door haar positie in het kapitalistische systeem. Vervolgens omdat de werkende mensen en de grote meerderheid van de jongeren dezelfde belangen hebben. Immers, al zijn
1
Algemeen Belgisch vakverbond, de socialistische vakbond in België.
2
Getuigenis van een lid van Comac-ULB.
89
wij vandaag scholieren of studenten, later zullen we ook werkende mensen zijn. Ten slotte omdat de ervaringen ons leren welke sleutelpositie de arbeidersklasse inneemt in de historische veranderingen. Het is precies die centrale rol van de arbeidersklasse, die wij in dit hoofdstuk zullen uitdiepen en analyseren om vervolgens concreet te bekijken welke conclusies wij daaruit trekken voor onze praktijk bij Comac.
2. Waarom is de arbeidersklasse belangrijk? Wie kent er de zes koningen uit onze Belgische geschiedenis? De meerderheid van de jongeren zal niet ver naast zes goede antwoorden zitten. Maar hoeveel jongeren kennen de zes belangrijkste strijdbewegingen van de arbeidersbeweging in België? Waarom wordt daar maar weinig op ingegaan tijdens onze lessen op school of op de unief? Nochtans staan we in ons dagelijks leven dichter bij die laatste overwinningen. Die hebben er namelijk voor gezorgd dat wij het recht hebben om te stemmen, dat we tot achttien jaar naar school kunnen gaan.3 Waarom wordt er zelden iemand van de vakbond uitgenodigd in onze opleiding, hoewel zij de belangen van de overgrote meerderheid van de bevolking verdedigen? Waarom kennen zo weinig jongeren de Belgische leiders van de werkende bevolking zoals vroeger Lahaut en Renard of D’Orazio? In dit hoofdstuk willen we benadrukken dat het niet de koningen of eerste ministers zijn die voor de sociale maatregelen hebben gezorgd en die ze in de toekomst zullen bepalen. Het is wanneer een grote groep op straat komt, dat er sociale verandering wordt afgedwongen, dat een systeem kan veranderen. Zoals we in hoofdstuk 2 al zagen, is de kapitalistische maatschappij samengesteld uit sociale klassen die bepaald worden door de rol die men heeft in de economie, in de productie: de kapitalisten bezitten de productiemiddelen, de arbeidersklasse is de klasse zonder productiemiddelen. Zij beschikt enkel over haar capaciteit om te werken, wat Marx noemt haar “arbeidskracht”. Door hun arbeidskracht te verkopen aan de kapitalisten krijgen de arbeiders een loon. De arbeidersklasse, in de marxistische betekenis van “werknemer die zijn arbeidskracht moet verkopen om te kunnen leven”, is de belangrijkste groep in onze maatschappij. Het zijn de miljoenen loontrekkenden die elke dag naar de bedrijven, de kantoren of de fabrieken gaan. Om het belang van de wereld van de arbeid en de rol van de arbeidersklasse als motor van sociale verandering te begrijpen, gaan we eerst antwoorden op volgende vragen: kunnen we zeggen dat de arbeidersklasse vandaag nog bestaat? Kunnen we het in de eenentwintigste eeuw nog hebben over uitbuiting? Daarna zullen we zien hoe de arbeidersklasse precies die klasse is die voor sociale verandering kan zorgen. Vervolgens gaan we bekijken waar de rijkdom vandaan komt. Het komt eropaan te begrijpen hoe de kern van ons kapitalistische systeem functioneert. En om te besluiten kijken we naar de rol en het belang van de vakbonden voor de strijd van de werknemers.
2.1 Bestaat de arbeidersklasse vandaag nog? De arbeidersklasse is de klasse die niet beschikt over de productiemiddelen, maar die met zijn werkkracht de rijkdom van onze samenleving produceert – of bijdraagt aan deze productie. Het zijn de werknemers die elke dag wagens, televisietoestellen, staal, tramwagons en vliegtuigen produceren, die wegen en huizen bouwen, zetels, tafels en stoelen maken, al
3
Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistische jongerenbeweging”, punt 5.2 “Verandering als resultaat van strijd”.
90
deze producten naar de winkels vervoeren en ze verkopen enzovoort. Zonder arbeidersklasse zou de economie niet draaien. De arbeidersklasse bestaat niet alleen nog altijd, maar bovendien was deze klasse nooit eerder zo omvangrijk. In de hele geschiedenis van België waren er immers nooit zo veel loontrekkers. Met andere woorden, de omvang van de arbeidersklasse was nog nooit zo groot als vandaag. Het enige echte verschil is dat zij vroeger geconcentreerd was in een aantal zeer grote bedrijven, terwijl ze vandaag meer opgedeeld en versnipperd is. De industrialisering zet zich immers steeds meer door, maar gaat gepaard met radicale veranderingen, zoals de onderaanneming. De meeste grote industrieën doen vandaag beroep op andere bedrijven voor een hele reeks taken die niet rechtstreeks verband houden met wat ze zelf produceren. Dat noemen we de “onderaanneming”. Het gaat over taken zoals schoonmaak of catering, maar ook over heel wat onderdelen van de industriële productie op zich. De bedrijven die deze onderaanneming op zich nemen, leggen dikwijls veel minder gunstige lonen en werkomstandigheden op dan de grote industrieën. Dat heeft te maken met het feit dat zij hun werknemers dikwijls aanwerven met een uitzendcontract en dat de vakbonden er worden bestreden.4 In werkelijkheid zou de industrie tot 35% van de economie kunnen dekken, in plaats van de over het algemeen aangenomen 20%, als de berekeningen gebaseerd zouden zijn op juiste statistieken.5 Sodexo, bijvoorbeeld, stelt meer dan 300 000 uitzendkrachten tewerk in de wereld die voor de industrie werkt, terwijl ze statistisch gezien onder de dienstensector vallen. Er zijn verder nog een aantal veranderingen, bijvoorbeeld de verhoging van de productiviteit: men produceert vandaag meer dan vroeger, maar met steeds minder mensen. Dat is de eerste oorzaak van het verlies aan jobs in de industrie en dat leidt tot steeds moeilijkere arbeidsomstandigheden voor diegenen die hun werk behouden. Dan zijn er ook de delocaliseringen die verantwoordelijk zijn voor 7% van de geschrapte banen in de industriële sector in Europa. Deze twee fenomenen zorgen voor het verdwijnen van banen in België, maar daarom zien we de arbeidersklasse nog niet verdwijnen. Noch de arbeidersklasse, noch de arbeiders uit de zware industrie zijn verdwenen. En zoals we hebben gezien, zijn het noch het aantal, noch de (goede of slechte) bedoelingen, noch het statuut (industriële sector of dienstensector, arbeider of bediende), die bepalend zijn voor het feit dat de arbeidersklasse de revolutionaire klasse is. Dat wordt bepaald door haar positie binnen het economisch systeem.
2.2 Uitbuiting in de 21e eeuw Kunnen we nog spreken van de arbeidersklasse en van uitbuiting? We leven vandaag toch heel wat beter dan in de 19e eeuw, niet? Je hoort vandaag dikwijls zeggen dat er geen arbeidersklasse meer is, dat we eerder moeten spreken over een brede middenklasse en dat de theorieën van Marx niet meer actueel zijn. Wat in elk geval juist is, dat is dat wij vandaag niet meer in zwarte miserie leven zoals in de 19e eeuw. Veel Belgen wonen toch in een groter huis, hebben één of twee auto’s en gaan jaarlijks met vakantie. We leven zeker niet meer in een periode van ellende zoals in de tijd van Daens. Waarom is de analyse die Marx maakte, toch nog steeds geldig? De arbeidersklasse komt rechtstreeks voort uit het kapitalistische systeem. Het zijn de consequenties van een tegenstelling die eigen is aan ons kapitalistische systeem, die arbeid en kapitaal tegenover elkaar plaatst. Welnu, sinds de 19e eeuw is precies deze tegenstelling alleen nog maar scherper geworden.
4
Zie hoofdstuk 9 over tewerkstelling.
5
Peter Mertens, De arbeidersklasse in het tijdperk van de transnationale ondernemingen, Marxistische Studies, nr. 72, 2005, p. 33.
91
Ten eerste zijn we door vooruitgang in techniek, wetenschappen en arbeidsdeling in staat om jaar na jaar meer te produceren. Onze lonen zijn echter nooit zo snel gestegen als de winsten die door deze productiviteitsstijging worden gemaakt. Er is vandaag dus veel meer rijkdom dan vroeger, maar ook de ongelijkheden zijn nu veel scherper dan vroeger.
De ongelijkheid in enkele cijfers Het verschil tussen het inkomen van de 5% rijkste en de 5% armste verdieners op deze planeet ligt vandaag op 74 tegen 1, terwijl dit in 1960 nog 30 tegen 1 was.6 Het gemiddelde inkomen van de 5% rijksten op de wereld is 165 keer hoger dan dit van de 5% minst rijken. Die allerrijksten verdienen op twee dagen evenveel als de armste groep op een jaar.7 Het fortuin van de tweehonderd rijkste mensen ter wereld is groter dan het gezamenlijke inkomen van een groep landen die samen 40% van de wereldbevolking uitmaakt.8 En men zou ons willen doen geloven dat dit komt omdat zij harder werken?
Daarnaast moeten we die tegenstelling op wereldschaal bekijken. De kloof van deze ongelijkheid wordt ook op wereldschaal steeds dieper. Het is vaak op de eerste plaats de Derde Wereld die de ergste gevolgen van het kapitalisme ondervindt. De arbeidsomstandigheden, opgelegd door de westerse multinationals, zijn er meestal rampzalig. De grote Europese en Amerikaanse mogendheden steunen en financieren er talrijke dictaturen om hun economische en strategische belangen te vrijwaren. Ook de gevolgen van de klimaatveranderingen zijn daar het ergste (tornado’s, droogte, overstromingen enz.). Ten slotte, als de tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal in België of in de Westerse landen vandaag minder scherp lijken, als het levensniveau stijgt, dan is dat dankzij een lange geschiedenis van strijd. Het is inderdaad door de strijd voor zijn rechten dat de arbeidswereld het recht heeft verworven op betaald verlof, op loonsverhogingen, op onderwijs… Toch komen die verworvenheden de laatste twintig jaar opnieuw in gevaar en is deze generatie misschien de eerste generatie die het minder goed zal hebben dan haar ouders. Het zal van onszelf afhangen of wij dat aanvaarden en bij de pakken blijven neerzitten of dat we strijden voor een verdere uitbouw van onze sociale zekerheid of het behoud van de loonindexering, vandaag bedreigd door de grote Europese lobby’s, en nieuwe overwinningen afdwingen. Om te besluiten over het bestaan van de arbeidersklasse in onze dagen, stellen we vast dat de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, die Marx in de negentiende eeuw duidelijk naar voren bracht, vandaag nog steeds actueel is: de ongelijkheid neemt alleen maar toe, de tegenstelling moet vandaag bekeken worden op wereldschaal. En de sociale verworvenheden die de arbeiders duur betaald hebben, zijn permanent onderhevig aan nieuwe aanvallen en vooral in crisistijd op zijn ergst.
6
Bron: Programma van de Verenigde Naties voor de ontwikkeling (PVNO).
7
PVNO.
8
PVNO.
92
2.3 Waar komt de rijkdom vandaan? Rijkdom valt niet zomaar uit de lucht. Rijkdom ontstaat niet zomaar uit zichzelf, noch als bij wonder, noch door beursspeculatie. Om te leven hebben we voedsel nodig, kleding, huisvesting, licht, verwarming enzovoort. Geen enkele van die producten verschijnt zomaar of komt zomaar naar ons toe. We moeten werken om ze te produceren. De arbeid is dan ook de basis van elke creatie van rijkdom in de maatschappij. Zonder arbeid is er geen rijkdom, geen kapitalisme en geen moderne samenleving. Zonder de arbeidersklasse is er dus geen rijkdom, geen kapitalisme en geen moderne samenleving. Waar komt de winst van de kapitalisten vandaan? Door een tafel te maken, creëert de werknemer rijkdom, want een tafel is meer waard dan een stuk hout. Welnu, die gecreëerde waarde ligt hoger dan het loon dat de arbeider zal ontvangen. Het is heel simpel: als dat niet het geval was, zou het voor de kapitalist niet interessant zijn om werknemers aan te nemen. Het verschil tussen de waarde, geproduceerd door de arbeider, en het loon dat hij krijgt, is wat Marx de meerwaarde heeft genoemd. Deze gaat integraal naar de kapitalist. De werknemer zal dus in werkelijkheid een deel van de dag werken om de waarde te produceren, die overeenstemt met zijn loon, en een ander deel van de dag, waarin hij een meerwerk realiseert, een gratis werk. Dat mechanisme ligt aan de basis van de kapitalistische uitbuiting. Daarom zeggen wij dat het kapitalistische systeem is gebaseerd op de uitbuiting van de werknemers door de kapitalisten om altijd meer winst te maken. Een kapitalist zal systematisch proberen om zijn meerwaarde te verhogen. Dat kan hij doen op verschillende manieren: de lonen verminderen, de mensen sneller of langer doen werken voor hetzelfde loon enz.9 De arbeiders en de kapitalisten hebben dus tegenstrijdige belangen, onverenigbaar met elkaar.
0,3% loonsverhoging, zelfs niet één volle tank brandstof! De actualiteit bewijst het goed: in 2010 maakten de twintig grootste Belgische ondernemingen bijvoorbeeld een totale winst van 17 miljard euro. Dat is 4,7 miljard meer dan in 2009 of een verhoging met 37%.10 Kortom, ondanks de crisis loopt alles op rolletjes voor deze grote maatschappijen. Maar kunnen de werknemers hetzelfde zeggen? Bij de laatste loononderhandelingen hebben de werkgevers niet meer aanvaard dan een verhoging van 0,3% voor de twee volgende jaren,11 wat neerkomt op nog niet een keer voltanken. En de regering stemde daarmee in! Het is toch onvoorstelbaar dat de politici aan de bevolking durven zeggen: alles wat jullie de komende twee jaar zullen produceren, gaat in de zakken van de grote aandeelhouders.
Opgelet, de vraag is niet of de kapitalisten lief of stout zijn. Want wie kapitalisme zegt, zegt concurrentie. Concurrentie maakt gewoon integraal deel uit van het kapitalistische systeem. Net zoals in een voetbalkampioenschap staan de ploegen in competitie tegenover elkaar. Ofwel winnen zij ofwel wint de tegenstander en liggen zij eruit voor het verdere spel. Dat is hetzelfde voor de kapitalisten, als ze competitief willen blijven tegenover hun concurrenten: ze moeten onophoudelijk zoeken naar middelen om nog meer te winnen. De goede of slechte bedoelingen van de kapitalisten veranderen dus niets aan het gegeven. In elk geval doen de werknemers een deel van hun werk gratis, dat is de meerwaarde die de werkgevers voor zichzelf houden. De kapitalisten hebben de werknemers nodig, want zonder hen zouden de bedrijven niet kunnen draaien. Maar tegelijk zullen de kapitalisten geen werknemers aanwerven, als dat hun geen winst kan opleveren. Het is een van de grote tegenstellingen in de kapitalistische productiewijze, die Marx naar voren heeft gebracht: de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal.
9
Om meer te weten over de vormen die de strijd rond de lonen en de arbeidsomstandigheden aanneemt, zie hoofdstuk 9 over de tewerkstelling. In dat hoofdstuk hebben we het ook over het probleem van de werkloosheid en de werklozen.
10 Marco Van Hees, Solidair, 17 februari 2011. 11 Het gaat dan over het loon los van de indexverhoging, dat wil zeggen buiten de stijging van de levensduurte.
93
2.4 Waarom is de arbeidersklasse de revolutionaire klasse? De arbeidersklasse in de brede zin van het woord omvat heel wat verschillende beroepen en allerlei jobs. Zij vertegenwoordigt de meerderheid van de bevolking. Maar binnen de arbeidersklasse bestaat er een bepaalde kern, samengesteld uit arbeiders en bedienden die in de zware industrie werken, in de grote ondernemingen en in andere sleutelsectoren (post, spoorwegen, luchthavens enz.). Door de strategische positie die deze arbeiders innemen in het productieproces, door hun plaats in onze maatschappij zijn zij de belangrijkste kracht in het veranderingsproces. Wanneer zij besluiten het werk neer te leggen, heeft dat een grote invloed op de economie. Als zij als een blok optreden en georganiseerd zijn, kunnen ze heel de economie blokkeren, volledig lamleggen. Precies dat soort grote stakingen resulteerden in de belangrijkste sociale verworvenheden.
Een voorbeeld: de Europese strijd van de dokwerkers Tussen 2001 en 2006 heeft zich in alle Europese havens een enorme sociale strijd afgespeeld. Daarin stonden de dokwerkers tegenover de Europese Commissie en de grote werkgeverslobby’s. De inzet: afschaffing van het statuut van dokwerker zodat om het even wie de schepen kon lossen in hun plaats. Euh, en dan? Wel, meerdere gevolgen: ten eerste zou het een soort “plaatselijke offshoring” inhouden van het werk van de dokwerkers als voortaan matrozen van over de hele wereld met een hongerloon schepen zouden mogen lossen zonder dat zij ervoor opgeleid zijn of vertrouwd zijn met de veiligheidsvoorschriften. Op de tweede plaats zou dat gevolgen hebben voor de verzwakking van de slagkracht van de vakbonden bij de dokwerkers, die heel goed georganiseerd zijn en niet meteen gewoon zijn om zich zomaar te laten doen als men wil proberen hen van hun plaats te verdringen. En dat is wat de dokwerkers gedaan hebben, ze hebben zich de kaas niet van het brood laten eten. Ze zijn erin geslaagd zich op Europees niveau te organiseren voor de coördinatie van hun stakingsacties. Kan jij je voorstellen wat het effect is van een staking van 24 tot 48 uur in alle Europese havens tegelijk? Waarschijnlijk niet … Dat betekent dat 24 tot 48 uur lang zo goed als geen goederen Europa binnenkomen of verlaten. Dat zijn voor elk uur miljoenen euro’s die de grote multinationals verliezen. Resultaat? Ze hebben gewonnen, twee keer na elkaar. De Europese Commissie werd gedwongen haar plannen te laten varen. Want de acties kostten de kapitalisten zoveel geld dat zelfs zij niet langer het hervormingsplan wilden steunen. Het was de allereerste keer dat de arbeiders zo’n strijd op Europees niveau wonnen. Naast de kwaliteit van hun syndicale mobilisatie is een belangrijke verklaring voor deze overwinning hun strategische positie binnen het economisch systeem.
Een tegenvoorbeeld: de vuilnisophalers van Napels In de streek van Napels hebben de vuilnisophalers sinds 1994 tientallen stakingen georganiseerd. Het ging om protesten tegen het ontslag van honderden arbeiders. Het Italiaanse agentschap Ansa schatte dat in 2008 meer dan 100 000 ton afval opgestapeld lag in de provincie Campania, waarvan Napels de hoofdplaats is.12 In 2010 was er nog steeds geen einde aan deze strijd. Terwijl deze arbeiders met duizenden in staking gaan, de bevolking eronder te lijden heeft en de hygiënische omstandigheden afschuwelijk zijn, wordt de economie van het land hierdoor op geen enkele manier lamgelegd. Geen enkele grote onderneming verliest winst, dus er is niets dat de politici onder druk zet om hun aanvallen op de werkomstandigheden van de vuilnisophalers in te trekken en de situatie voor de mensen te verbeteren.
12 http://archives.lesoir.be/une-tragedie-des-dechets-a-naples_t-20080106-00EEUH.html
94
Deze voorbeelden laten ons de cruciale positie zien, die de kern van de arbeidersklasse in het economisch systeem inneemt voor het creëren van echt goede krachtsverhoudingen. Als wij het kapitalisme willen omverwerpen, zal het nodig zijn dat alle werkers zich verenigen en samen in beweging komen, of ze nu vuilnisophaler zijn, verpleger of onderwijzer enz. Maar het is de kern van de arbeidersklasse, gevormd door transportarbeiders en arbeiders uit de zware industrie, die de belangrijkste rol speelt in dat proces. Even samenvatten. Het is deze kern van de arbeidersklasse die in staat is om de economische ongelijkheden die het kapitalisme met zich voortbrengt, te veranderen. Het is door hun economische positie dat deze groep ook daadwerkelijk de macht heeft om zaken te veranderen. Zij kunnen de productie stoppen en zo eisen afdwingen van de werkgevers. Bovendien, door hun economische positie is deze groep zich er ook het sterkst van bewust dat er winst wordt gemaakt met het werk dat zij leveren. Deze kern van de arbeidersklasse is ook het best georganiseerde deel van de arbeidswereld. Het is in deze grote sectoren dat de vakbonden het sterkst zijn ontwikkeld. Dat houdt verband met het feit dat de zware industrie van de arbeiders een hoog niveau van discipline eist in het productieproces. De arbeiders werken samen en zijn op elkaar afgestemd voor hun werk. Dat is wat ook wat de collectieve kracht van deze klasse uitmaakt. En dat is van het allergrootste belang bij een brede strijdbeweging om de nodige krachtsverhoudingen te creëren om de zaken te veran deren.
2.5 Belang van de vakbond De vakbond is de grootste organisatie voor de verdediging van de belangen van de werkende bevolking, van de overgrote meerderheid van de mensen. België haalt met een percentage van in een vakbond georganiseerde werknemers van 80% één van de hoogste cijfers. Daardoor staan de vakbonden sterk in ons land en hebben zij meer middelen om de belangen van de werknemers te verdedigen.13 Het zijn op de eerste plaats de vakbonden die ervoor zorgen dat de werknemers zich kunnen verenigen en dat de collectiviteit en solidariteit ervoor zorgen dat de werkende bevolking sterk staat bij bijvoorbeeld hun strijd voor het recht op een vaste en menselijke job. Ten overstaan van een werkgever heeft een werknemer op zijn eentje meestal geen enkel gewicht. De vakbond is noodzakelijk voor het ontwikkelen van gunstige krachtsverhoudingen in de onderneming. De vakbond is ook heel belangrijk omdat hij objectieve strijdmiddelen kan aanbieden. Zo beschikt de vakbond bijvoorbeeld over een solidariteitskas, waarmee aan de werknemers een kleine vergoeding kan worden gegeven als ze in staking gaan. Staken is niet alleen maar een dag het werk neerleggen als er iets niet gaat. Staken betekent voor de werknemers een investering in een strijd om bepaalde rechten te verdedigen of nieuwe rechten af te dwingen, daar tijd en energie in steken en een deel van hun loon verliezen. Het betekent soms ook risico’s nemen, om ontslagen te worden bijvoorbeeld. Zonder die solidariteitskas zouden de werknemers zich zeker niet kunnen veroorloven om voor meerdere dagen in staking te gaan. Het gaat hier dus om een objectief middel voor alle werknemers bij brede en lange strijdbewegingen. Temeer omdat mobilisaties en stakingen dikwijls de enige middelen zijn voor de werknemers om van zich te kunnen laten horen.
13 Als we lid worden van een vakbond, betalen we een bijdrage, wat het voor de vakbonden mogelijk maakt om sociale uitkeringen te financieren, campagnes te voeren voor de verdediging van de rechten van de werknemers, een stakingsloon uit te betalen aan stakende arbeiders enz.
95
Een sterke vakbondsmilitant is dus een onontbeerlijk instrument voor de werknemers om hun sociale verworvenheden te behouden en verdedigen.
Getuigenissen over “Dit is Belgisch” Dit jaar zijn we met ‘Dit is Belgisch’ kennis gaan maken met de arbeidswereld in Antwerpen, in twee fabrieken, waar we rechtstreeks de invloed konden vaststellen van de vakbond op de arbeidsomstandigheden. Een deel van de groep ging op bezoek bij Evonik. Dat is een groot, modern chemisch bedrijf, waar al heel lang een strijdbare en sterke vakbondsdelegatie is ingeplant. Het resultaat daarvan is dat dankzij alle strijd die ze in het verleden gevoerd hebben, de arbeiders er een beter loon hebben en in betere arbeidsomstandigheden werken dan in de meeste andere bedrijven in België. Het andere deel van de groep had een heel andere ervaring. Ze gingen op bezoek bij Katoen Natie, een distributiebedrijf. Een grote deel van de werknemers is daar aangeworven als uitzendkracht. Dat wil zeggen dat ze arbeidscontracten hebben van zeer korte duur, van een paar weken of soms een paar maanden. Als je als uitzendkracht werkt, kan je voor het minste ontslagen worden. En je zit dan ook heel de tijd met de angst dat je niet opnieuw wordt aangeworven als je contract ten einde loopt. Het onvermijdelijke gevolg is dat de werknemers zich veel minder in een vakbond durven te organiseren en durven te vechten voor hun rechten. Daarom zijn de arbeidsomstandigheden er heel zwaar en is het voor de vakbonden uiterst moeilijk om de werknemers te mobiliseren.14
3. En wat wil dat concreet zeggen voor Comac? Met Comac zijn we een communistische jongerenbeweging en willen we de maatschappij veranderen. De marxistische maatschappijanalyse heeft het belang en de rol van de arbeidersklasse aangetoond als motor voor die maatschappijverandering als gevolg van haar strategische positie in het kapitalistische productiesysteem. Om te komen tot de opbouw van een meer rechtvaardige samenleving, moeten we vechten samen met de studenten, maar ook met de arbeiders en moeten we de strijd die zich ontwikkelt in de wereld van de arbeid, steunen. Het is door een verbinding te maken tussen onze strijd en de wereld van de arbeid en door van hun strijd te leren, dat wij belangrijke overwinningen kunnen behalen. In de geschiedenis kunnen we ook zien dat tijdens de grote sociale bewegingen studenten en arbeiders samen streden. De grote strijdbeweging van Mei 68 is daarvan een heel goed voorbeeld.15 Een deel van de jongeren is echter compleet geïsoleerd van de sociale realiteit van de arbeidersklasse en van de botsing van de tegenstellingen tussen deze arbeidersklasse en de overheersende klasse. Dat is nog veel meer het geval bij de studen-
14 Zie ook hoofdstuk 9 over de tewerkstelling. 15 Voor een analyse van het front tussen arbeiders en studenten in mei 1968, zie Ludo Martens en Kris Merkx, Een kwarteeuw mei 68, Uitg. EPO, 1993, p. 193-209.
96
ten aan de universiteit en op sommige hogescholen. Daarom willen we met Comac onze wereld verbreden, en dat niet enkel in theorie. We willen het leven en de strijd in bedrijven en volksbuurten leren kennen en ervan leren. Vanuit de school of unief wordt dat nauwelijks aangemoedigd. Toch blijft de kennis die we verwerven uit de boeken onvolledig, zelfs zeer onvolledig als ze niet verbonden is aan praktijkervaringen. We moeten ons daar bewust van zijn en beseffen dat er een inspanning nodig is om de werknemers en hun strijd te leren kennen en mee te beleven. We willen op elke voordelige manier de band met de werkende mensen versterken en de solidariteit aanhalen. Daarbij willen we steunen op de ervaring van de PVDA. De PVDA heeft tientallen basisgroepen die zich richten op een bedrijfswerking. Vele leden van de PVDA zijn linkse vakbondsmensen die dag in dag uit de rechten van hun collega’s verdedigen op de werkvloer. We kunnen streven naar synergie tussen leden van Comac en deze werkingen via allerlei mogelijke initiatieven.
Is het niet belangrijker om zich bezig te houden met de armste mensen? Er zijn groepen in de samenleving die het slachtoffer zijn van nog veel grotere onrechtvaardigheid dan het merendeel van de werkende mensen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor illegale arbeiders zonder papieren, die werken in dikwijls afschuwelijke omstandigheden en voor een hongerloontje. Dat is ook het geval voor daklozen die meestal zijn uitgesloten uit de arbeidsmarkt en uit de samenleving in haar geheel. Die ongelijkheden zijn het resultaat van het kapitalistische systeem. Van een maatschappij, waarin een deel van de bevolking nauwelijks het recht heeft om te overleven, terwijl anderen leven in de grootst mogelijke weelde. Het is een heel systeem, dat wij veroordelen en dat wij dagelijks bestrijden. Het is trouwens belangrijk om zoveel mogelijk mensen bewust te maken van het feit dat armoede en uitsluiting net zozeer het product zijn van het kapitalisme als de miljarden euro’s winst, die de grote aandeelhouders opstrijken. Maar als we het erover eens zijn dat de oorsprong van al deze ellende het kapitalisme is, is de essentiële vraag hoe we dit systeem gaan bestrijden. Want als we deze onrechtvaardigheden echt willen bestrijden, weten we ook dat ze niet opgelost zullen worden onder het kapitalisme. Het komt er hier niet op aan te weten wie het meest uitgebuit is of wie het armste is. Het gaat erom te weten welke sociale groep werkelijk bekwaam is om invloed te hebben op de sociale verandering. En zoals we zonet hebben gezien, zijn dat de werknemers die in de strategische sectoren werken van de zware industrie, het transport, de post enzovoort. Daarom leggen Comac en de PVDA prioriteit bij dit deel van de arbeidswereld. Want het is door het kapitalisme achter ons te laten dat we in feite het best de uitsluiting en de armoede kunnen bestrijden.
3.1 Waarom is Comac dan ingeplant aan de unief? Waarom ontwikkelen we dan niet gewoon en uitsluitend een militant werk bij jonge arbeiders en in de technische en beroepsscholen? Waarom heeft Comac zich dan ingeplant aan de universiteiten? Ten eerste omdat de universiteiten de grootste plaatsen zijn waar jongeren bijeenkomen. Verschillende universiteiten tellen meer dan 20 000 studenten. Aan de universiteiten is de studentenbeweging het meest gestructureerd en georganiseerd. Het is een plaats waar het werk voor mobilisatie, sensibilisatie en organisatie de sterkste omvang kan aannemen. Ten tweede, omdat – samen met de scholen en de hogescholen – de universiteiten het vertrekpunt zijn geweest van talrijke grote strijdbewegingen, tegen de besparingsplannen in het onderwijs of tegen extreemrechts, tegen de imperialistische oorlogen in het Midden-Oosten of voor de regularisatie van mensen zonder papieren enz.
97
Ten derde, omdat de studenten soms ook een rol hebben gespeeld voor het op gang brengen van grote strijdbewegingen in de arbeidersklasse. En als ze de strijd niet ontketenden, kan de jeugd en de studentenbeweging een belangrijke rol spelen voor het steunen van de strijd in de arbeidswereld. 2010, met de beweging in Frankrijk voor de pensioenen is daar een recent voorbeeld van. Het is door de mobilisatie van brede sociale lagen rond de arbeidersklasse, dat maatschappijveranderingen kunnen plaatsvinden. De jeugd en de studerende jeugd maken deel uit van die brede lagen. Ten vierde, omdat de universiteiten ook plaatsen zijn waar allerlei ideeën kunnen botsen, die de maatschappij zullen raken. Geen enkele student leeft in een ideologisch vacuüm, iedereen wordt beïnvloed door allerlei ideeën, of die nu liberaal of reformistisch zijn of, in mindere mate, anarchistisch, trotskistisch enz. Het is belangrijk om ten volle aan dit debat mee te doen en die ideeënstrijd niet alleen over te laten aan de overheersende ideologie.16 Ten vijfde, omdat, in tegenstelling tot het verleden, de meerderheid van de studenten in de toekomst ook zullen behoren tot de grote massa van de werkende mensen. De studenten zijn geen klasse apart, ze zijn voor het merendeel de arbeidersklasse van morgen. Ten slotte, omdat de studenten heel wat kennis en vaardigheden opdoen die heel belangrijk kunnen zijn in de strijd voor een andere maatschappij.
3.2 Specifiek aandacht besteden aan de jongeren afkomstig uit de arbeidersklasse De jongeren, afkomstig uit de meest kwetsbare lagen van de arbeidersklasse, zijn dikwijls de eerste slachtoffers van de selectie in het onderwijs, zowel in het middelbaar als in het hoger onderwijs.17 We moeten met Comac de eersten zijn om deze laag van de jongeren te verdedigen en die jongeren horen thuis bij Comac. Dat moet tot uiting komen in onze woorden en in onze strijd, maar ook in de aandacht die we er in de verschillende afdelingen van Comac voor hebben om te zorgen dat arbeiderskinderen zich thuis voelen bij Comac. Dat moet zich ook vertalen in de steun- en solidariteitsinitiatieven die we op school kunnen organiseren, zoals het samen studeren in de Comac-scholen en de gemeenschappelijke blok voor Comac-studenten. In Comac-scholen moeten we bijzondere aandacht hebben voor jongeren uit het technisch en beroepsonderwijs, maar ook meer in het algemeen aan scholen die in arbeiderswijken en volkswijken liggen, ongeacht de studierichting. In de grote steden, waar we afdelingen oprichten van Comac-scholen, moeten we erover waken dat we zijn ingeplant in de scholen van verschillende studierichtingen en vermijden dat Comac een getto wordt van leerlingen uit een welbepaalde studierichting.
16 Zie hoofdstuk 4 “Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd”, punt 2.2 “Strijd, dat is sensibiliseren en bewustmaken”. 17 Zie om daar meer over te weten hoofdstuk 7 over het onderwijs.
98
Nog steeds met hetzelfde doel voor ogen, moeten we aandacht hebben voor de ontwikkeling van Comac-wijken… Op langere termijn moeten we de piste voor ogen houden voor de ontwikkeling van een nieuwe sector van Comac in de bedrijven. Maar door de steeds grotere bedreiging van het werk voor jongeren18 door ons gebrek aan ervaring op dit gebied en omdat onze ontwikkeling nog niet zo sterk staat in de sectoren waar we nu al actief zijn, is de lancering van Comac-arbeidswereld nog niet voor meteen.
3.3 Mogelijke initiatieven In het verleden van Comac zitten talrijke ervaringen van momenten, waarop we als jongeren de band met de werkende bevolking hebben aangehaald en versterkt. Het is dan ook belangrijk niet telkens opnieuw het warm water uit te vinden, maar ook te leren uit ervaringen uit het verleden.
 Door de gewoonte aan te nemen om op vergadering te discussiëren over stakingen of strijd in de arbeidswereld. Dat is een praktijk die we nog moeten leren veralgemenen. Bijvoorbeeld, als er een vervoersstaking is, ons daarover informeren en een solidariteitsactie organiseren en een informatiecampagne om de studenten te sensibiliseren. Het sensibilisatiewerk is heel belangrijk, want de media geven dikwijls weinig informatie over de redenen van een staking en stakingen zijn onpopulair.
 Door naar een stakingspost te gaan van een fabriek. Dat kan men doen met een solidariteitsdelegatie. Men kan er bijvoorbeeld ook naar toe gaan om een solidariteitsmotie af te geven.
 Door op een originele manier solidariteitsboodschappen voor arbeiders in strijd op te halen. Comac haalde in het verleden honderden dergelijke boodschappen van studenten op, geschreven op motorkappen als teken van solidariteit met de arbeiders van de Fordfabriek in Genk.
 Door met Comac aanwezig te zijn op grote vakbondsmanifestaties en betogingen rond een bepaald probleem van de werkende bevolking.
 Door solidariteitsdelegaties te organiseren met mensen zonder papieren. Dat is een heel belangrijk gevecht in de solidariteit met de wereld van de arbeid. De arbeiders zonder papieren vormen de meest kwetsbare laag in de arbeidswereld, omdat ze geen enkel recht hebben. Dat komt de dominante klasse goed uit omdat het om arbeidskrachten gaat die bereid zijn te werken aan om het even welk loon en in om het even welke omstandigheden.19
 Door mee te gaan naar “Dit is Belgisch”. Op dat jaarlijkse weekend dompelen we ons onder in het leven van de arbeid. We bezoeken een groot bedrijf, hebben een discussie met de vakbondsdelegatie en we komen ten slotte, via de contacten met Geneeskunde Voor Het Volk,20 in contact met arbeiders buiten hun werkplaats om vrijuit te kunnen discussiëren.
18 Zie hoofdstuk 9 over werk. 19 Zie ook hoofdstuk 6 “Wij zijn één – Nous sommes Un”, punt 2.6 “Een multiculturele samenleving: rijkdom of gevaar?”. 20 Om meer te weten over Geneeskunde Voor Het Volk, zie hoofdstuk 3 “Comac, de jongerenbeweging van de PVDA”, punt 2.4 “Solidair en GVHV, wat is dat?”
99
 Door zelf lid te worden van een vakbond. De vakbonden zijn in België de belangrijkste massaorganisaties van de werkende mensen. Er zijn zo’n drie miljoen vakbondsleden in ons land. Ook als jongere is het belangrijk om lid te zijn van een vakbond, omdat we door ons lidmaatschap de organisatie versterken en we deel uitmaken van een organisatie die de werkende mensen verdedigt, organiseert en voor hen en samen met hen strijd voert. Bovendien komen zij op voor onze rechten als jobstudent of uitzendkracht.
 Door op zoek te gaan naar een studentenjob in het arbeidersmilieu. Dat is een heel goed middel om de realiteit van de arbeiderswereld te leren kennen en een band op te bouwen met de arbeiders. Door die verschillende initiatieven moeten we bij de jongeren en toekomstige werknemers een bewustzijn kunnen ontwikkelen, doorheen de ervaring met de wereld van de arbeid, over wat de klassenstrijd betekent. Nee, wij hebben niet dezelfde belangen als de grote werkgevers en, ja, met Comac en de PVDA verdedigen wij de belangen van de meerderheid, dat wil zeggen van de werkende mensen. En het is in dat kamp, dat wij beslist hebben om te vechten. Die uitdaging is des te belangrijker voor Comac omdat, vandaag, weinig mensen zich bewust zijn van die tegenstelling tussen de belangen van arbeid en kapitaal. En dat is geen toeval. In het volgende hoofdstuk zullen we zien hoe de overheersende klasse gebruik maakt van het racisme en het nationalisme om de werknemers te verdelen, om ons te verdelen, op basis van ons geloof, onze afkomst of onze taal.
Meer weten? Peter Mertens, “De arbeidersklasse in het tijdperk van de transnationale ondernemingen.” Marxistische Studies 72, 2005. Jo Cottenier en Kris Hertogen, De tijd staat aan onze kant. Vakbondsmilitant in de jaren ’90. Crisis, nieuwe technologieën, internationalisering, EPO, 1991.
100
nota’s
101
nota’s
102
6
Wij zij één – Nous sommes un
1. Racisme, nationalisme en extreemrechts: bedreigingen die de eenheid in gevaar brengen 1.1 Eendracht maakt macht Samen staan we sterker. Elke beweging heeft dat kunnen ondervinden: van een arbeidersstaking tot een studentenrevolte. Onze tegenstanders vertegenwoordigen de belangen van enkelen, maar zijn wel sterk omdat ze de macht in handen hebben. Wij vertegenwoordigen de belangen van het grootste aantal, maar we staan alleen sterk dankzij onze eenheid en onze haarscherpe analyse van maatschappelijke problemen. Het is dus belangrijk om te strijden tegen elk gedachtegoed dat onze eenheid verzwakt door tweedracht te zaaien op basis van geslacht, taal, leeftijd, seksuele voorkeur, huidskleur, afkomst, cultuur, religieuze of filosofische overtuiging, nationaliteit, de wijk waar we wonen, de voetbalclub waar we voor supporteren, of zelfs de muziek waar we naar luisteren… In dit hoofdstuk focussen we op racisme en nationalisme, omdat we van mening zijn dat die twee gedachtestromingen in ons land het grootste gevaar vormen voor de eenheid van de jeugd en de werkende mensen. Racisme en nationalisme kan men niet bespreken zonder het te hebben over extreemrechts, dat racisme en nationalisme op een bewuste en actieve manier propageert.
1. 2 Verdeel en heers In de loop van de geschiedenis hebben machtshebbers herhaaldelijk van racisme, van nationalisme en van extreemrechts gebruik gemaakt om verdeeldheid te zaaien en zo hun macht te handhaven en zichzelf te begunstigen. De rassentheorie heeft lang beweerd dat het “blanke ras” superieur was. Die theorie werd door de westerse landen gebruikt om de slavenhandel, en later de kolonisatie van hele continenten, te rechtvaardigen. In de twintigste eeuw heeft de Duitse elite de nazistische ideologie en het nationalisme ondersteund om de Duitsers voor haar veroveringsoorlog warm te maken, met het oog op de (her)verdeling van de wereld. Dat leidde tot de Tweede Wereldoorlog, met zestig miljoen doden. Meer recent stellen we vast dat de Vlaamse economische top de Vlaamse separatisten ondersteund, zodat die hun ultraliberale en antivolkse programma in een onafhankelijk Vlaanderen kunnen waarmaken.
1. 3 Wij zijn het doelwit Racisme en nationalisme maken het de mensen steeds moeilijker om elkaar te leren kennen, om elkaar te waarderen. Die stromingen maken het ook moeilijker om te ontdekken dat we vaak dezelfde zorgen, belangen en dromen delen: zich amuseren, op een goede school zitten, werk vinden, een partner vinden, muziek maken of een sport beoefenen… Brusselse jeugdhuizen waar tot voor kort zowel Nederlandstalige als Franstalige activiteiten voor jongeren uit de wijken georganiseerd werden, mogen dat niet langer. De wet dwingt hen om hun vereniging op te splitsen in twee vzw’s: één vzw mag voortaan enkel nog Nederlandstalige jongerenactiviteiten verzorgen, de andere vzw neemt de Franstalige jongerenactiviteiten voor zijn rekening.
103
Racisme en nationalisme maken ons doof voor empathie, voor solidariteit en onderlinge hulp. We identificeren ons niet meer met “de andere”. Wanneer de rechten van “de andere” met de voeten getreden worden, wat vroeger een gedeelde verontwaardiging veroorzaakte, maakt dat nu plaats voor gevaarlijke onverschilligheid. Wat te zeggen over mensen die in België geboren zijn of er zijn opgegroeid, die werken en al jaren belastingen betalen, maar nog steeds niet mogen stemmen voor de parlementsleden die over hen zullen regeren? We kunnen hier niet genoeg de rol van media benadrukken. Het gegeven dat er de laatste twintig jaar er bijna geen gemeenschappelijke nationale pers meer bestaat is cruciaal geweest in het vervreemden van Noord en Zuid in dit land. De rol van bepaalde kranten en nieuwszenders in de beeldvorming over de wijken en allochtonen is niet te onderschatten. De banalisering van het Vlaams Belang door grote media heeft zeker bijgedragen tot het verspreiden en normaliseren van hun gedachtegoed. Racisme en nationalisme hanteren het principe van de zondebok. Door “de andere” tot
Inauguratie van nieuw detentiecentrum
mikpunt te maken, verstoppen ze de echte verantwoordelijken voor onze problemen. De communautaire druk zet de Nederlandstaligen en de Franstaligen ertoe aan elkaar te beschuldigen, maar er wordt niets meer gezegd over de verantwoordelijkheid van de politieke en financiële leiders die de wereld in deze economische crisis gedompeld hebben. Arbeiders en jongeren kunnen uit onwetendheid of door manipulatie in zekere mate beinvloed worden door racisme en nationalisme, maar extreemrechts is een stroming die actief en bewust het gif van het racisme en het nationalisme verspreidt om de eenheid van de arbeiders en van de jongeren in hun gemeenschappelijk strijd te verzwakken. Extreemrechts wil ons doen geloven dat de echte verantwoordelijken niet de grote aandeelhouders en de regeringen zijn die een antisociale politiek voeren, maar wel de arbeiders en de jonge “vreemdelingen” of “de Walen”. Een jonge Vlaamse uitzendkracht van Genk
taalkundige conflicten binnen de Belgische regering willen wel eens als bij toverslag verdwijnen
zou dus meer gemeenschappelijk hebben met een grote baas die zijn taal spreekt, dan met een jonge stempelaar van Charleroi?! Daar houdt het voor extreemrechts nog niet
op. Het valt bewust de linkse stromingen en organisaties (vakbonden, progressieven, communisten) aan. Groepen die de verdeeldheid proberen tegen te gaan, die de arbeiders en de jongeren willen sensibiliseren. Organisaties die duidelijk willen maken wie de echte verantwoordelijken zijn.
104
2. Racisme 2.1 Bestaat racisme niet meer? Enkele getuigenissen ingezameld door Comac-leden “Ik draag mijn sluier niet meer omdat ik gemerkt heb dat mensen me vreemd aankeken, me anders behandelden. Het is droevig, want ik ben dezelfde persoon, met of zonder mijn sluier.” “Het ergst voor mij zijn de kleine signalen in het uitzendbureau. Ze bekijken me amper als ik binnenkom. Ze laten me wachten, terwijl ze gezellig blijven kletsen. Ze gooien me de papieren toe. Ik moet werkelijk aandringen opdat ze me zouden inschrijven.” “Als een scoutsgroep op de trein lawaai maakt of een groep studenten stomdronken een kruispunt blokkeert, zeggen ze: “Ach, de jeugd, dat moet je begrijpen, ze amuseren zich.” Als het een groep “jonge Arabieren” betreft, zijn ze veel minder tolerant en vlugger geïrriteerd: “Alweer zij”.” “Mijn vriend is Bulgaar, maar hij is bang om aangevallen te worden sinds er op Facebook pagina’s vol tegen de Bulgaren verschijnen.” “We vertrokken onder vrienden voor een gezellige karaokeavond. Alleen mocht ik niet binnen omdat ik een sluier droeg.” “Als ik telefoneer om een appartement te bezoeken, is dat heel vaak al verhuurd. De laatste keer liet ik een vriend hetzelfde nummer bellen en hij kreeg wél een afspraak.” “Ik wilde mijn zoon inschrijven op een Brusselse school die een goede naam heeft. De directeur liet me niet eens binnen in zijn kantoor.” “Ik werd gestraft als ik mijn moedertaal sprak op de speelplaats tijdens de speeltijd.”
Soms willen ze ons wijsmaken dat racisme niet meer bestaat. Extreemrechts en de populisten vinden dat er een einde moet komen aan “ons beschuldigen van racisme en zich de slachtofferrol toebedelen.” Helaas is het racisme zeer zeker een realiteit in België. Bovenstaande getuigenissen bewijzen dat. En het bestaat binnen alle lagen van de maatschappij in België en in alle gemeenschappen. Een studie over etnische discriminatie op de arbeidsmarkt van de KUL en ULB toonde aan dat er sprake was van aantoonbare discriminatie of discriminerend gedrag in 27% tot 45% van de sollicitatieprocedures die zij opvolgden tijdens de studie.1 Een undercoverreportage van Volt toonde aan dat negen op tien makelaars bereid waren om - op vraag van de verhuurder – te discrimineren bij het zoeken naar een huurder.2 Het buurthuis Bonnevie in Molenbeek voerde een “praktijktest” uit, en belde 165 huuradvertenties. Ze stelden in 2009 vast dat in 27% van de gevallen de verhuurder potentiële huurders van vreemde afkomst discrimineerde.3
1
Etnische discriminatie op de arbeidsmarkt in het Brussels hoofdstedelijk gewest, Martens-Ouali, Onderzoek K.U.Leuven – ULB in opdracht van Actiris/BGDA, 2005.
2
“Laat discriminatie geen kind aan huis zijn op de woningmarkt”, Naima Charkaoui, directeur Minderhedenforum, 1 april 2010, www. minderhedenforum.be/2pers/201004discriminatieopdewoonmarkt.htm
3
Tijdschrift van het buurthuis Bonnevie, oktober 2009, www.bonnevie40.be/images_th/bijlage_568_1158.pdf
105
Die realiteit springt duidelijk in het oog wanneer de discriminatie openlijk is, soms is ze heimelijker, subtiel, door opmerkingen, knipogen, grappen… Maar voor wie daarvan het slachtoffer is, is racisme kwetsend, of dat nu “zacht” of “overduidelijk” is. Het breekt, het ondermijnt het zelfvertrouwen, het geeft je het gevoel een nietsnut te zijn, die geen plaats heeft, die niet kan bijdragen tot de maatschappij. Wat de hoofdrolspelers of de racistische opmerkingen betreft: het racisme maakt hen ongevoelig, waardoor hun elke notie van solidariteit, van onderlinge hulp, van openheid ontgaat.
Racisme, xenofobie, etnocentrisme, discriminatie? Racisme: de theorie die stelt dat er verschillende rassen bestaan, waarbij de fysieke, intellectuele, culturele en zelfs morele eigenschappen/capaciteiten van elk ras genetisch bepaald zijn. De rassen werden vooral onderscheiden op basis van de huidskleur: zwart, bruin, rood, geel, blank, maar verdere onderverdelingen bestonden op basis van lichaamsbouw enz. Meer bepaald ging men er meestal van uit dat één (het eigen) ras superieur (meer ontwikkeld of beschaafd) zou zijn aan alle andere rassen. Xenofobie: houding waarbij men schrik heeft van het vreemde, wat men niet kent. Etnocentrisme: beoordeling van (en vaak ook waardeoordeel over) andere culturen of etnische groepen vertrekkend van de eigen (betere) cultuur, kijkend door zijn eigen etnisch-culturele bril. Discriminatie: onderscheid maken, en dus ook: verschillend behandelen, verschillende rechten toekennen. Kan gebeuren op basis van elk onderscheid: geslacht, leeftijd, schoonheid, huidskleur, nationaliteit, religie, levensopvatting, gewicht en dergelijke.
2.2 Racisme heeft altijd bestaan? Bewijzen van etnocentrische reflexen zijn zo oud als de mensheid. De oude Grieken spraken al over andere volkeren als “barbaroi”, en gaven zo aan het woord “barbaar” de betekenis “onbeschaafd, boers, achterlijk”. Maar we zouden de geschiedenis geweld aandoen als we ze enkel zouden herleiden tot etnocentrisme. Net zo goed zijn er ervaringen gedocumenteerd van hybridisatie, assimilatie en kruisbestuivingen, waarbij culturen zich inspireerden op anderen (zoals de Romeinse beschaving héél wat van de Grieks-Helleense overnam), overwonnen stammen die cultuurkenmerken overnamen van de overwinnaars (Gallo-Romeinen), overwinnaars die grotendeels de cultuur overnamen van de overwonnenen (zoals de Mongoolse dynastieën in China), en meerdere culturen en religies die naast elkaar leefden én elkaar beïnvloedden. In de middeleeuwen konden de Europese staten het misschien niet altijd vinden met de Arabieren of Aziaten, ze vochten er zelfs enkele oorlogen mee uit, maar we kunnen zeker niet stellen dat ze die bevolkingsgroepen als intellectueel minderwaardig beschouwden, niet in staat tot beschaving. Als er een oordeel was, dan kwam dat eerder vanuit religieuze hoek. Afrikanen hadden ook nog niet de reputatie van dom of lui te zijn zoals in de latere racistische theorieën. De eerste meer consequente en getheoretiseerde vormen van racisme, zijn duidelijk verbonden met de slavenhandel (zowel in het Midden-Oosten als in Europa). Interessant is dat de neerbuigende houding t.o.v. de zwarten in de Arabische wereld tegenstrijdig was met de islamitische moraal, maar dat de sociale realiteit van slavenhandel zwaarder woog. Ook in Europa kan men niet zeggen dat de beeldvorming over afrikanen eenduidig was. Zo is Othello (Shakespeare) een prins van Afrikaanse afkomst. Tegen de veertiende en vijftiende eeuw worden racistische vooroordelen getheoretiseerd waarbij deze of gene bevolkingsgroep (Indianen in Latijns-Amerika, Afrikanen…), nauwelijks beschouwd konden worden als volwaardige mensen, en dus in aanmerking kwamen als slaven.4 Ten tijde van de reconquista van de Spaanse koningen op Arabisch Andalusië, krijgt een andere bouwsteen van het racisme vorm: de zuivere bloedlijn.
4
http://en.wikipedia.org/wiki/Racism#In_history
106
Onderdanen die niet van zuiver (katholiek, Spaans) bloed zijn, worden weggepest, waarbij een echte zuivering ontstaat tegen tot de islam bekeerde Spanjaarden en joden. Het racisme met een pseudowetenschappelijk kantje zoals we dat in de twintigste eeuw kennen, ontstond eind negentiende eeuw, geïnspireerd op een foute interpretatie van het Darwinisme (die net fundamenteel uitging van de biologische gelijkheid van de mensen). De idee dat er in de “survival of the fittest” tussen de volkeren nu eenmaal sterkere en minder sterke rassen waren, de enen voorbestemd om te heersen, de anderen om overheerst te worden, kwam goed van pas in die periode van intense kolonisatie. Mensen werden volgens ras (huidskleur) ingedeeld en door de wet verschillend behandeld, met apartheidsregimes en de segregatiesystemen als gevolg. Howard Zinn (een Amerikaanse geschiedkundige) legt uit hoe het decennia geduurd heeft voor de feitelijke wettelijke (en opgelegde) scheiding zich in de mentaliteiten nestelde. Verder werden volgens die racistische “inzichten” ook tribale verschillen verheven tot wettelijke verschillen, en werd zo de basis gelegd voor latere etnische spanningen, zuiveringen, burgeroorlogen en genocides.
2.3 Een stukje Belgische geschiedenis Het racisme, uitdrukking van sociale problemen In de jaren vijftig en zestig nodigde België arbeiders uit om in de mijnen en in de bouwsector te komen werken. Waarom? Ze vonden onvoldoende Belgen om dat werk te doen. Het waren de jaren waarin er volop werkgelegenheid was, toen er amper werklozen waren. Eerst Italianen, dan Grieken, Portugezen en Spanjaarden, vervolgens Marokkanen en Turken. Men beschouwde hen als “gastarbeiders”, tijdelijke arbeiders. Iedereen (de gastarbeiders ook) ging ervan uit dat ze nadien terug zouden keren naar hun land van herkomst. Ze leefden gedurende jaren in heel “voorlopige” omstandigheden, in erbarmelijke barakken. Er werd in die eerste periode nauwelijks geïnvesteerd in taalonderwijs of maatschappelijke integratie. De arbeiders hadden geen enkel gevoel van concurrentie. In het begin wekten de “migranten” nieuwsgierigheid op. Ze hadden iets exotisch. Maar door samen in de mijn te werken en door samen in wijken te wonen, leerden de Belgische arbeiders en de gastarbeiders elkaar kennen, werden banden gesmeed. Maar in 1973 is een zware, diepe economische crisis uitgebarsten. Mijnen en fabrieken gingen de een na de andere dicht. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog waren er meer dan honderdduizend werklozen. Er heerste meer en meer concurrentie tussen de arbeiders. De “migranten” verlieten de mijngebieden en migreerden opnieuw, deze keer naar de grote steden. Ze trokken naar de meest benadeelde arbeiderswijken, waar de huurkosten het laagst waren. Velen onder hen zijn werkloos gebleven. Binnen dat zware crisisklimaat, eigen aan de jaren tachtig, hebben ongeveer alle politieke partijen het gevoel van concurrentie tussen de arbeiders gestimuleerd, in plaats van de echte oorzaken van de kapitalistische crisis aan te pakken. In plaats van de uitdagingen aan te gaan die de immigratie – geconcentreerd in wijken die te lang aan hun lot werden overgelaten – met zich meebracht. In bijna alle traditionele partijen van die tijd waren er belangrijke tendensen aanwezig die zich ronduit anti-immigratie opstelden, of op zijn minst weigerachtig waren om elementaire rechten toe te kennen zoals het stemrecht.5
5
De strekking Picqué in de PS verzette zich tegen het stemrecht voor niet-Europeanen, waardoor de PS in 1987 enkel het stemrecht voor Europeanen als eis naar voren schoof, verder weigerde hij – tegen de wet in – de islamlessen toe te laten in de gemeentelijke scholen in het kader van de les godsdienst en levensbeschouwing, Nols (FDF-MR) organiseerde een anti-migrantencampagne in Schaarbeek, en weigerde migranten in te schrijven in zijn gemeente.
107
Niets was er dus verbeterd, noch voor de nieuwe bewoners, noch voor de oude. Een gevoel van verlatenheid begon te groeien. Dat leidde in het begin van de jaren negentig tot een explosieve situatie die op verschillende manieren tot uitdrukking kwam. Een deel van de jonge kinderen van gastarbeiders die leden onder de sociale uitsluiting, onder de rassendiscriminatie en de politiecontroles, hadden er de buik van vol, wat tot de eerste rellen leidde. Een deel van de “oude Belgen” drukten hun weerzin uit tijdens de verkiezingen van 1991, waarbij de extreemrechtse partijen in één slag ongeveer een half miljoen stemmen in de wacht sleepten.
De antiracistische beweging van de jaren 1990 Begin 1980 hebben verschillende krachten zich in het gevecht voor gelijke rechten gegooid, tegen het racisme. De belangrijkste waren de vakbonden en links consequente partijen zoals de PVDA. Onder die druk moesten ook de sociaaldemocratische partijen (sp.a, PS) zich op het eind van de jaren tachtig duidelijk uitspreken tegen het racisme (en stapje per stapje voor gelijke rechten). De strijd voor gelijke rechten, zoals het stemrecht, was echter nog niet gewonnen. Het duurde tot de Zwarte Zondag van 1991 vooraleer de grootste beweging voor gelijke rechten die België ooit heeft gekend, het licht zag: “Objectief 479 917”. Die beweging wilde evenveel handtekeningen verzamelen als er stemmen werden uitgebracht voor de extreemrechtse partijen, met als doel een wetsvoorstel voor gelijke rechten te steunen. De voorgangers van Comac (MLB en Rode Jeugd) en de PVDA waren een stuwende kracht in die campagne. Uiteindelijk haalde “Objectief” een miljoen handtekeningen voor gelijke rechten binnen. Die en andere campagnes gaven aan de politici een sterk signaal: een groot deel van de bevolking is niet racistisch en neemt actief een standpunt in tegen het racisme en alle vormen van legale discriminatie (recht op werk, recht op woning, stemrecht…). Het heeft ertoe bijgedragen dat het gemeentelijk stemrecht behaald werd, eerst voor Europeanen in 2000, daarna voor niet-Europeanen in 2006. Die bewegingen hebben vooral ook de toegang tot de Belgische nationaliteit vergemakkelijkt. Het heeft er dus toe bijgedragen dat minder mensen “wettelijk” gediscrimineerd kunnen worden.
2.4 Racisme en dominante ideeën Botsende beschavingen en islamofobie In het begin van de jaren negentig hebben de olie- en wapenmultinationals in de Verenigde Staten bijgedragen tot het verschijnen van een nieuwe theorie: de “botsende beschavingen”.6 Voortaan zouden de mondiale conflicten zich afspelen tussen het joods-christelijke Westen, het Arabisch-islamitische Midden-Oosten en China. Wat een toeval! De theorie werd verkondigd tijdens de eerste Golfoorlog, tegen Irak. Ze helpt in feite om de oorlogen tegen Irak, Afghanistan en binnenkort misschien Iran of China te rechtvaardigen, terwijl ze de reële economische en strategische inzet verbergt achter een façade van beschavingen en culturen. Net alsof de dictatoriale regimes van het Midden-Oosten niets meer te maken hadden met de steun uit het Westen, van de Verenigde Staten in het bijzonder. Met die theorie zou de dictatuur integendeel eigen zijn aan de Arabisch-mohammedaanse cultuur. Ook in België heeft de gedachte van botsende beschavingen zich verspreid, vooral de idee van de botsing tussen de Arabisch-mohammedaanse cultuur van de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van de gastarbeiders (vooral Marokkaans) met de “onze”. Daardoor gaan de aanvallen tegen de islam sinds 11 september 2001 nog altijd door.
6
De theorie van de botsende beschavingen werd in de Verenigde Staten ontwikkeld door Huntington.
108
Het culturalisme en de onveiligheid Een andere theorie die ook uit de jaren negentig dateert, had tot gevolg dat men de sociale problemen van de benadeelde wijken in grote steden begon te “culturaliseren”. De vroegtijdige schoolverlaters, de werkeloosheid en de onveiligheid worden niet meer beschouwd als sociale problemen van onze maatschappij, maar als problemen eigen aan hun cultuur, aan hun gemeenschap. Nochtans vind je overal in de wereld “warme” wijken. Wat hebben ze gemeen? Misschien bewoners van een gelijkaardige “misdadige” cultuur? In Engeland zijn het de Pakistanen en de Indiërs en de arme blanke arbeiders. In de Verenigde Staten zijn de getto’s bevolkt met Afro-Amerikanen en latino’s. In Luxemburg zijn het de Portugezen. In Portugal zijn het de Brazilianen. In het België van de jaren 1900 waren het de “Vlamingen”. Er is bijgevolg geen enkel teken van een “misdadige cultuur”. Al die wijken hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze, zoals men dat noemt, “benadeel” zijn. Overal in de wereld kennen de meest kwetsbare lagen van de arbeidersbevolking, de onderbuik van de arbeidersklasse, dezelfde problemen. Een deel van de jongeren gaat over tot antisociaal gedrag, tot criminaliteit, tot geweld. Overal wortelen die problemen in een zorgelijke socio-economische situatie, in een gebrek aan toekomstperspectieven. Wat nieuw is in het geval van België is dat in bepaalde steden die onderbuik van de arbeidersklasse bijna volledig is samengesteld uit immigratie. Inderdaad, van de 25% armsten van de bevolking is 80% migrant. Het culturalisme houdt geen rekening met het feit dat de jonge “Marokkanen” – over wie men het heeft – hier geboren zijn, dat ze Belg zijn, dat ze een product van onze maatschappij zijn en dat ze dus deel uitmaken van de eerste slachtoffers van de onmetelijke ongelijkheden van deze maatschappij.
Vals gebruik van statistieken Soms gebruikt men statistische verbanden om een oorzakelijk verband te bewijzen tussen criminaliteit en cultuur of tussen het zittenblijven van jongeren en de cultuur. Je vindt er uiteraard meer allochtone jongeren dan het deel dat ze vertegenwoordigen in het geheel van de bevolking, maar dat betekent niet dat er daarom een oorzakelijke relatie met gevolg is tussen cultuur en misdaad. In werkelijkheid tonen sociologen en criminologen aan dat de echte redenen tot criminaliteit sociale factoren zijn. Criminaliteit is bijvoorbeeld verbonden met langdurige werkloosheid. We hebben gemerkt dat de crisis van de jaren zeventig de gastarbeiders veel kwaad heeft berokkend. Sindsdien maken ze altijd deel uit van de grootste groep slachtoffers van werkloosheid en werkloosheid van lange duur. De criminaliteit is ook een fenomeen dat de jongeren in het bijzonder raakt. Welnu, in Brussel zijn de gemeenschappen die voortkwamen uit de immigratie jonger dan het gemiddelde en dus oververtegenwoordigd bij de jeugd. Een op de twee jongeren is er van vreemde afkomst. De misdaad is overigens verbonden met de graad van sociale ongelijkheid. Het is niet de armoede op zich die tot criminaliteit leidt. Dan zouden de arme gebieden volledig door misdadigers geteisterd zijn, wat niet het geval is. Maar het niet verwerven van een gemiddeld niveau van comfort en levensstandaard stimuleert de criminaliteit. Die is dan ook vooral te vinden in grote steden, waar de ongelijkheid het grootst is.
109
2.5 Extreemrechts verspreidt gul het racismegif Tegenover problemen zijn er altijd twee manieren om te reageren: solidair zijn en samen vechten om de echte problemen aan te pakken, of de “anderen” beschuldigen. Gelijkgezinde geesten winnen om de weegschaal naar de ene of naar de andere kant te laten overhellen, vereist een ware strijd. Extreemrechts (Vlaams Belang, FN, NSV en alle neonazistische groeperingen) speelt een heel belangrijke rol in die strijd. Het zijn de machten die doelbewust en heel actief alle linkse organisaties en bewegingen – progressieven, antiracisten en vakbonden – die de solidariteit en de weerstand promoten, aanvallen. In de Nederlandstalige universiteiten valt NSV constant Comac en de linkse studenten aan, zowel op politiek vlak als lichamelijk. Ondertussen verspreiden ze heel actief en doelbewust het racisme. Hun pamfletten hameren altijd door op hetzelfde: de werkeloosheid, de onzekerheid, de crisis… en dat alles is de schuld van de “migranten”. Ze vrezen er zelfs niet voor zichzelf tegen te spreken door luidkeels uit te schreeuwen dat het “profiteurs zijn en luiaards die weigeren te werken” en “ze stelen onze jobs”. Het maakt allemaal niks uit, zolang de “migranten” maar beschuldigd worden. Ze roepen de angst van de mensen op door het gerucht te verspreiden dat de moslims Europa willen veroveren en alle kerken door moskeeën zullen vervangen.
2.6 Een multiculturele maatschappij: rijkdom of bedreiging? In de geglobaliseerde wereld die we kennen, dringt een multiculturele gemeenschap zich op. Diegenen die menen nog een stap achteruit te kunnen zetten, volgen de mythe van een “zuivere” cultuur die nooit bestaan heeft. Zowel de oude als de hedendaagse Belgische en Europese geschiedenis barst van de migraties en mengelingen. De studie van ons DNA toont aan dat de hele geschiedenis van de beschaving er een is van migratie en van mengeling. Met andere woorden: het “zuivere ras” bestaat niet.
Cultuur, een gevarieerd en dynamisch concept De “Vlaamse” cultuur als zodanig bestaat niet. Net zomin trouwens als de “Waalse” cultuur. Elke nationale of regionale cultuur is samengesteld uit subculturen, met daarin progressieve en conservatieve elementen. Die elementen houden verband met strijd en sociale geschiedenis. In elk land zijn de leidende klassen voorstander van een conservatieve, behoudsgezinde cultuur die hun macht in stand houdt. Heel dikwijls overheerst die cultuur, precies omdat ze wordt gedragen door de heersende klasse. Maar in elk land heeft iedere streek ook de eigen sociale geschiedenis, zijn geschiedenis van strijd, verzet en bevrijding. Ook die geschiedenis is drager van cultuur, een opbouwende cultuur, een volkscultuur, gericht op de toekomst. Met Comac gaan wij steeds overal op zoek naar die positieve elementen. Dat zijn de culturele elementen die wij willen delen en verspreiden.
Elke cultuur is het resultaat van een mengsel van culturen die al veel ouder zijn. De Europese cultuur is een mengsel van Griekse, Romeinse, Frankische, Gallische, Afrikaanse, Arabische, Amerikaanse, Indische, Chinese… elementen. Elke nationale cultuur is beïnvloed, verrijkt door de “immigranten” van andere landen. De Engelse taal heeft Nederlandse en Franse woorden omdat Vlaamse gastarbeiders in de textiel kwamen werken, Hollandse gastarbeiders op de scheepswerven actief waren en Franse koks voor de elite kwamen koken. De aanwezigheid van gastarbeiders heeft niet alleen bijgedragen tot de gastronomie. Ze hebben de economie en de opbouw van België zelf bevorderd: in de mijnen, in de metaalindustrie, in de infrastructuurwerken zoals de metro te Brussel en bij tal van gebouwen. Zonder migranten zouden de bouwwerven in België meteen stilgelegd moeten worden. En dat gaat om alle arbeiders, met of zonder papieren.
110
De immigratie heeft ook bijgedragen tot de politieke bewustwording van de Belgische arbeidersklasse. Zo hebben Duitse immigranten (zoals Marx) in de negentiende eeuw bijgedragen tot de geboorte van de democratische beweging in België, Frankrijk en Engeland. De Spaanse en Italiaanse inwijkelingen hebben bijgedragen tot het antifascistische gedachtegoed in de jaren dertig en veertig. Ze vormden een belangrijke kracht bij de weerstand en in de naoorlogse vakbonden. De Latijns-Amerikaanse immigranten aan de Leuvense universiteit hebben dan weer de anti-imperialistische bewustwording bevorderd van de studenten van 1968. De (kinderen van) de Arabischmohammedaanse immigranten helpen vandaag bij de anti-imperialistische oproep tegen de oorlog in Irak en de bezetting van Palestina. Het bestaan zelf van gemeenschappen van verschillende landen zorgt ervoor dat de arbeiders alternatieve informatiebronnen hebben, persoonlijke banden die heel nauw aanleunen bij de realiteit van veel andere landen, die het solidariteitswerk met Congo, Latijns-Amerika, de Filippijnen… vergemakkelijken. Natuurlijk veroorzaakt elke migratie (of die nu van buiten het land komt of intern is) een situatie waarbij een groep van nieuwe mensen die pas zijn aangekomen nog geen banden heeft met de “anciens”. De groepen, de gemeenschappen kennen elkaar nog niet. Er is nog geen sociaal netwerk, samengesteld uit banden van vertrouwen en onderlinge hulp. Er is nog geen wederzijdse erkenning van “we behoren tot dezelfde groep”. Dat is een gevaarlijk moment, omdat de wederzijdse onwetendheid kan leiden tot onbegrip, vooroordelen, conflicten… Zolang er geen wederzijdse inleving is, kan men misbruik maken van de concurrentie tussen de groepen, kan men laten geloven dat de belangen van de enen tegengesteld zijn aan die van de anderen. Het racisme voedt die vicieuze cirkel en zet de mensen ertoe aan om bij een bepaald kamp aan te sluiten. De scheiding wordt versterkt, de conflicten worden zwaarder omdat de persoonlijke banden, die vaak gebruikt worden om conflicten op te lossen, nog niet bestaan. Belangrijk is dat het leren omgaan met een multiculturele omgeving en realiteit, omgaan met diversiteit, een vaardigheid is die je aanleert door het te doen! Studies tonen aan dat jongeren die opgroeien in een multiculturele omgeving, minder vooroordelen hebben. Een multiculturele samenleving vergt inspanningen, maar het resultaat is ook dat mensen leren om te gaan met diversiteit. Multiculturaliteit is een spier die je moet oefenen door ze te gebruiken. Verhalen van onderlinge hulp en solidariteit waren talrijk in de mijnen van Limburg en Luik. Er werd daar altijd gezegd: “in de mijn is iedereen zwart”. Het is dus niet zo vreemd dat het racisme en de segregatie vandaag in die twee gebieden minder groot zijn dan op andere plaatsen.
Solidariteit onder de werkende bevolking, met of zonder papieren De basishouding die achter die principes ligt, is er een van solidariteit met al degenen die in deze kapitalistische maatschappij dezelfde plaats innemen als wij: als werkende mensen moeten we elkaar steunen, en solidair zijn. We erkennen het recht van elke persoon om te werken, ongeacht waar hij vandaan komt. Iedereen heeft recht op een inkomen uit werk, om zichzelf en zijn gezin te kunnen
onderhouden.
Daar bestaan geen voorrechten in. De
chronische
werkloosheid maakt soms dat we met meerderen zijn voor dezelfde job. De verleiding bestaat dan om met elkaar in
111
concurrentie te gaan, en niet meer solidair te zijn met elkaar. Onze houding is er niet een waarbij we de ander naar beneden duwen om zelf hogerop te geraken. Onze houding is er een van samenwerking om voor onze gezamenlijke belangen op te komen. Daarom laten we ons niet verdelen tussen arbeiders en bedienden, tussen werkzoekenden en werkenden, tussen uitzendkrachten en werknemers met een vast contract, en belangrijk: tussen mensen met en mensen zonder papieren. Met of zonder papieren, elke werknemer heeft het recht op werk zodat hij zijn familie een waardig leven kan verzekeren. Daarom heeft Comac al meerdere malen solidariteitsacties voor de mensen zonder papieren georganiseerd of samenwerkingsverbanden die zich inzetten voor de mensen zonder papieren op de universiteit of elders ondersteund. Zo werkte Comac mee aan de acties op de ULB, waarbij de beweging van mensen zonder papieren het recht kreeg van de academische overheden om gedurende een tijd in de gebouwen van de ULB te verblijven, om zo een signaal te geven aan de overheid.
2.7 Comac vecht tegen het racisme Het racisme leeft in zekere mate bij een bepaald deel van de bevolking. Zelfs binnen Comac horen we soms racistische uitspraken. Hoe kunnen we nu de strijd tegen het racisme aangaan? De verschillende racistische actoren moeten onderscheiden worden. De bedrijven die discrimineren en uitbuiten; de politiemachten die klappen uitdelen en met twee maten en twee gewichten meten; de extreemrechtse partijen en de jonge neonazi’s die gul het racismegif verspreiden; de autoriteiten die ook discrimineren, die de volkswijken laten vervallen en die het racisme onophoudelijk laten groeien. We geven niet toe aan al die krachten. We moeten hen verplichten de wetten te eerbiedigen. We moeten hen verplichten de toepassing ervan te controleren. We moeten eisen dat de autoriteiten het goede voorbeeld geven aan de particulieren. Concreet eisen we dat:
 de overheid praktijktests uitvoert in verschillende sectoren (onderwijs, tewerkstelling, woningmarkt, uitgaansleven en sportclubs).
 overtredingen ook werkelijk leiden tot veroordelingen. Maar de meeste mensen zijn niet volledig zelf verantwoordelijk voor hun racistische ideeën. We hebben het dan over de meerderheid van de mensen die af en toe racistische uitlatingen doet of een racistische houding aanneemt, niet over diegenen die ideologisch van racistische en extreemrechtse ideeën overtuigd zijn. Met de meerderheid van de mensen vinden wij dat we geduldig en toegeeflijk moeten zijn. Het is niet omdat een jongere racistisch getinte uitspraken doet, dat we hem moeten opgeven of beschouwen als een onverbeterlijke racist. We moeten de discussie blijven aangaan. We mogen hen niet overlaten aan (extreem-)rechts. Inderdaad, we ondergaan permanent de invloed van dominante ideeën, die ons tot steeds meer verdeeldheid dwingen. We denken dat het mogelijk is en noodzakelijk om samen te werken. We moeten onze verantwoordelijkheden dragen door bruggen te bouwen daar waar er misschien geen meer zijn. Hieronder staan enkele mogelijkheden.
Samen leven, studeren en werken … om elkaar beter te leren kennen Eén van de belangrijkste redenen die het racisme en de vooroordelen de kans bieden om te bestaan, is de onwetendheid, de andere niet kennen. Maar om de gelegenheid te hebben om elkaar te leren kennen, moeten we een levensdomein delen, moeten we de tijd hebben om elkaar te leren kennen. De belangrijkste gebieden om het racisme te bestrijden zijn op het werk, op school en in het dagelijks leven (woonplaats, maar ook sport, vrije tijd…). Het zijn plaatsen waar je de mensen niet “kiest”, op het werk en op school in het bijzonder. Het zijn ontmoetingsplaatsen, waar de mensen voldoende tijd kunnen doorbrengen om elkaar te leren kennen en appreciëren.
112
We vechten dus tegen elke vorm van discriminatie en vooral tegen de vormen die de mogelijkheid ontnemen om samen te leven, te studeren en te werken. Vandaar dat: 1. we de voorkeur geven aan gemengde scholen (en niet aan scholen volgens “het geloof”, “de gemeenschap” of “de nationaliteit”. 2. we vinden dat een openbare instelling, school of werkgever niemand mag weigeren op basis van zijn of haar religieuze of filosofische overtuigingen (bijvoorbeeld het dragen van een sluier, een tulband of een T-shirt met Che). 3. we ijveren voor een representativiteit op de werkvloer (en niet, zoals nu al te vaak het geval is, met sommige “witte” en andere “zwarte” sectoren). Ook bij Comac moeten we erover waken dat verschillende gemeenschappen en afkomsten vertegenwoordigd zijn en dat zowel in de groepen als bij de nationale activiteiten. Dat vergt veel inspanning, nu maar ook in de toekomst. Die inspanning moet begeleid worden vanuit een duidelijke reflectie en van een ondubbelzinnige benadering om de vooroordelen te overwinnen en te verzekeren dat de verschillende groepen elkaar écht ontmoeten, want vooroordelen zullen niet vanzelf verdwijnen. Om elkaar te leren kennen en de vooroordelen te overstijgen, om niet met dezelfde discriminaties die zich in de maatschappij voordoen geconfronteerd te worden, moeten we ontmoetingen tussen scholen, tussen jeugdhuizen… aanmoedigen. Het is in die zin dat Rode Jeugd7 weken organiseerde onder het motto “samen leven en werken”, waarbij ontmoetingen georganiseerd werden tussen “Belgische” studenten en scholieren en tussen jongeren en jeugdhuizen uit Brusselse wijken. We kunnen het vandaag vergelijken met de organisatie van “Dit is Belgisch” door Comac-studenten om kennis te maken met de arbeiderswereld. Een hele week samen doorbrengen werkte echte ontmoetingen en vriendschapsbanden in de hand. Zo leer je de sociale realiteit van de wijken en van de gastarbeidersjongeren echt kennen. Comac moet een gevecht tegen de onwetendheid en de vooroordelen aangaan door de mensen te informeren en de leugens aan het licht te brengen.
Samen strijden … voor dezelfde belangen Het is pas als mensen samen voor een zaak of voor een gemeenschappelijk belang strijden, dat ze zich het beste rekenschap kunnen geven van de voordelen om één front te vormen. Ontdekken dat je eenzelfde belang deelt en dat men bereid is samen te reageren om dat belang te verdedigen, is de beste manier om racisme te bestrijden. Vechten aan de zijde van Belgen van andere origine tegen de racistische discriminaties zal duizend keer meer effect hebben dan 10 000 toespraken tegen het racisme. Vechten aan de zijde van Marokkaanse Belgen voor betere scholen zal 10 000 antiracistische vormingen waard zijn. Leden van de Comac-wijken hebben in die zin deelgenomen aan een comité van bewoners, dat ontstaan is na rellen in Brussel waarbij groepen hooligans (vooral “Belgen”, maar niet uitsluitend) het opnamen tegen wijkjongeren (vooral
7
Rode Jeugd was, voor de stichting van Comac, de jongerenbeweging van de PVDA voor scholieren.
113
van andere nationaliteiten, maar niet uitsluitend). Voor de bewoners was het belangrijk te merken dat de jongeren die afkomstig waren van Marokkaanse immigranten de problemen in handen wilden nemen. Ze wilden een sterk signaal geven voor een wijk waar mensen veilig kunnen samenleven. Dat hielp om vooroordelen en racistische toespelingen in de kiem te smoren. Want vooroordelen en racistische gedachten hadden de solidariteit en de eenheid tussen de bewoners in hun strijd voor een leefbare wijk voor iedereen, ernstig kunnen ondermijnen.
Vechten voor gelijke rechten Elk levend wezen heeft fundamentele behoeften: veiligheid, woongelegenheid, voedsel, werk, identiteit, politieke / religieuze / filosofische overtuigingen… Elk levend wezen heeft het recht om aan zijn behoeften te voldoen en de wet moet voor die rechten garant staan. We moeten onszelf niet wijsmaken dat we er baat bij hebben om een groep te discrimineren of om die groep geen rechten te geven. Een mens, ontdaan van zijn fundamentele rechten, is veel kwetsbaarder voor oneerlijke praktijken, voor oplichterij, voor uitbuiting. Het is omdat een deel van de bevolking gediscrimineerd wordt, dat ze geen andere keuze heeft dan slecht betaalde banen te aanvaarden. En dat haalt het gemiddelde loon van werk “in het wit” naar beneden. Kort samengevat: aanvaarden dat de rechten van de anderen met voeten getreden worden, houdt in dat je je eigen rechten ondergraaft. Gelijke rechten zijn de beste manier om alle jongeren en arbeiders de mogelijkheid te geven om zich te verdedigen, om te praten, zich te organiseren, te manifesteren, te stemmen, te vechten voor de verbetering van hun situatie.
3. Nationalisme België raakt steeds meer verdeeld. Overal in het land neemt het nationalisme toe, zozeer dat men het vandaag de dag politiek correct vindt om te zeggen een separatist te zijn, hetzij uit overtuiging, hetzij uit berusting of uit onwetendheid. Terwijl de onderhandelingen over de staatshervormingen nu al dertig jaar aan de gang zijn, is de staat aan de top niet langer regeerbaar. Maar de problemen stellen zich niet alleen in de regering. In alle facetten van het dagelijkse leven zorgt het federalisme “à la belge” voor steeds meer complexiteit en verdeeldheid. Een concreet voorbeeld? Comac is een nationale jongerenbeweging met Nederlandstaligen en Franstaligen. De toenemende verdeling van het land maakt het onmogelijk om een officiële erkenning te krijgen als nationale jongerenbeweging. Waarom? Omdat alles wat met jeugd te maken heeft in België opgedeeld is tussen de Franse en de Vlaamse gemeenschap. Als nationale organisatie kan je via geen enkele weg subsidies krijgen. Je moet je richten tot een van
114
de twee gemeenschappen. Maar een subsidie van de Vlaamse gemeenschap mogen we alleen gebruiken voor onze Nederlandstalige leden is en vice versa. Alsof we de helft van onze leden zouden laten vallen! Ook op cultureel vlak groeit het probleem. Grote artistieke evenementen organiseren over de taalgrens heen wordt alsmaar moeilijker. In Brussel waren de jeugdhuizen tot voor kort één van de zeldzame plekken waar Nederlandstalige en Franstalige jongeren nog met elkaar konden omgaan. Nu hebben ze zich moeten splitsen in aparte jeugdhuizen in aparte gebouwen. De Franse gemeenschap weigert momenteel om subsidies te geven aan “Nederlandstalige” jeugdhuizen. En ondertussen wil de Vlaamse gemeenschap geen activiteiten meer financieren voor jongeren die naar Franstalige scholen gaan. Kinderen uit eenzelfde gezin kunnen zo niet verder naar hetzelfde jeugdhuis gaan, omdat ze niet naar school gaan in dezelfde taal. En studenten die een stage willen doen aan de andere kant van de taalgrens, moeten daarvoor dezelfde stappen ondernemen als voor een stage in het buitenland. Hoe heeft men zo’n opsplitsing kunnen rechtvaardigen? Natuurlijk bestaan er wel culturele verschillen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen, maar waarom zou dat ons beletten om samen te leven? Om de huidige politieke situatie goed te begrijpen, moeten we teruggaan naar de wortels van het nationalisme in België.
3.1 De oorsprong van het nationalisme in België Waar komt het nationalisme vandaan? In de inleiding van dit hoofdstuk zagen we dat de elites aan de macht onder meer gebruikmaken van het nationalisme om de mensen te verdelen. In feite hebben er niet altijd “Belgen”, “Fransen”, “Italianen” enzovoort bestaan. De natiestaten, zoals we die vandaag kennen, zagen we voor het eerst verschijnen eind zeventiende, begin achttiende eeuw. Ze ontstonden als gevolg van oorlogen en allianties die de oude feodale vorstendommen uit de middeleeuwen verenigden. Een nieuwe opkomende klasse, de kapitalistische burgerij, zag haar rijkdommen groeien door de handel. Ze streefde naar één grote markt om haar waren te kunnen verkopen, een markt die niet onmiddellijk toegankelijk zou zijn voor de burgerij van andere regio’s. Onder die impuls vormden zich geleidelijk de huidige staten. Parallel aan dat proces wakkerde de burgerij binnen elk land bij de arbeiders het gevoel aan te behoren tot één natie, hun natie. De reden? Door middel van het nationalisme konden ze de toenemende tegenstellingen tussen de verschillende klassen in de nieuwe kapitalistische maatschappij verdoezelen. Volgens de nationalistische logica hebben alle burgers dezelfde belangen, of ze nu werkloos zijn of multimiljardair. Dat is nochtans verre van waar! Net op de rug van de werknemers rijven grote aandeelhouders enorme winsten binnen.8 Verder laat het nationalisme ook toe om zo nodig de burgers van een natie op te zetten tegen een andere, zoals in een oorlog. De
8
Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistische jongerenbeweging”, deel 3 “In wat voor wereld leven wij?”
115
geschiedenis heeft aangetoond dat in oorlogen de macht en het fortuin van de kapitalisten dikwijls enorm kunnen toenemen.9
Is nationalisme vandaag op zichzelf een slechte zaak? We moeten goed opletten waarover we het hebben als we het vandaag over “nationalisme” hebben. Het ene geval en de ene situatie is immers niet de andere en de context is zeer belangrijk om over een bepaalde situatie een oordeel te kunnen uitspreken. Vandaag is in de meeste landen van de Derde Wereld, zoals in Tunesië, de “nationalistische” strijd op de eerste plaats vooral een onafhankelijkheidstrijd tegen buitenlandse onderdrukking, om zich los te maken uit de westerse overheersing. In dat geval streeft de nationalistische beweging naar de eenmaking van een hele bevolking tegen de vreemde mogendheden (staten en multinationals) die het volk onderdrukken en zijn rijkdommen plunderen. Die strijd is dan ook gerechtvaardigd en in het belang van de meerderheid van de het volk. In dat geval kunnen we zeggen dat de nationalistische beweging een vooruitgang met zich meebrengt ten opzichte van de situatie ervoor, en in die zin dus een positieve zaak is. De nationalistische beweging zoals die zich nu ontwikkelt in een hele serie regio’s van Europa houdt daarentegen geen vooruitgang in, want ze leidt tot verdeeldheid, ofwel binnen een natiestaat, ofwel tussen staten, zoals tijdens de twee grote wereldoorlogen. Het is een nationalisme, dat de mensen tegen elkaar opzet uitsluitend in het belang van de kapitalisten en dat – zoals we hebben uitgelegd – de klassentegenstellingen in de maatschappij verdoezelt. De Eerste Wereldoorlog is een heel goed voorbeeld van de enorme ravage die de nationalistische ideologie in dienst van de kapitalistische belangen kan aanrichten. De kapitalisten wilden toen de kolonies opnieuw onder elkaar verdelen en op die manier zijn, onder het mom van “verdediging van de natie”, miljoenen arbeiders de dood in gejaagd voor een strijd waar ze zelf niets aan te winnen hadden. Als communistische jongerenbeweging moeten we er dus op letten om goed het onderscheid te maken en zowel te vechten tegen het reactionaire nationalisme, zoals dat zich in België of andere westerse landen ontwikkelt, maar tegelijk ook onze steun geven aan de democratische bewegingen voor nationale onafhankelijkheid, die zich ontwikkelen in de Derde Wereld (zoals in Tunesië of in Palestina).
Van een gerechtvaardigde strijd tegen taaldiscriminatie… naar een pangermanistisch10 nationalisme, dat collaboreerde met de nazi’s België wordt opgericht in 1830, op het ogenblik dat de burgerlijke revolutie leidt tot de splitsing van de Nederlanden. In deze nieuwe staat is Wallonië, op dat moment een van de meest ontwikkelde regio’s in Europa, de economische motor. Het Frans, de taal van de burgerij (zowel van de Waalse als de Vlaamse), wordt de taal van de administratie, de overheid en de economische macht. De arbeiders van hun kant praten overal in het land hun eigen verschillende streektalen. De Waalse bevolking neemt geleidelijk het Frans als voertaal over, aan Vlaamse zijde ligt dat iets moeilijker. Maar de taal in het onderwijs, in de rechtspraak, het leger, de administratie enzovoort is het Frans. Als je geen Frans spreekt, is het onmogelijk om een belangrijke positie te verwerven of op te klimmen op de sociale ladder. In alle delen van het land spreekt de elite Frans en staat ze misprijzend tegenover de Vlaamse dialecten. Zo ontstaat er een sterke discriminatie van de Vlaamse bevolkingsgroepen. Daarom groeit er in Vlaanderen een rechtvaardige strijd tegen die taaldiscriminatie, voor het recht om de eigen taal te mogen spreken. In die beweging zien we de Vlaamse middenklasse in belangrijke mate samengaan met een deel
9
Zie hoofdstuk 10 “Oorlog en de strijd tegen het imperialisme.”
10 Het pangermanisme is een politieke beweging die streeft naar de Europese eenheid van alle Duitstaligen of als dusdanig door de bedenkers van die theorie geïdentificeerde inwoners.
116
van de werkende bevolking. Die beweging zal op het einde van de negentiende eeuw geleidelijk in omvang toenemen, maar ze zal op dat moment ook stilaan gaan evolueren naar een strijd voor het “Vlaamse volk”. Zo komt er een verschuiving van een democratische strijd voor het recht op het spreken van de eigen taal, gericht tegen de elites van het hele land, naar een strijd voor de erkenning van een “Vlaams volk”. Dat volk zou deel uitmaken van een Germaanse cultuurgemeenschap die fundamenteel in tegenstelling zou staan tot de Franstalige Romaanse cultuurgemeenschap. Dat idee vormt tijdens de Eerste Wereldoorlog de basis voor een alliantie van een deel van de nationalistische beweging met de Duitse bezetter. Op dezelfde basis heeft een belangrijk deel van de Vlaams-nationalistische beweging in de Tweede Wereldoorlog gecollaboreerd met de nazi’s. We zien op die manier dat Vlaamse nationalisten, aan de zijde van de meer traditionele conservatieve katholieke bewegingen uit zowel het noorden als het zuiden van het land, een gunstig “rekruteringsreservoir” vormden voor de collaboratie.
Het nationalisme als hellend vlak richting extreemrechts Het nationalisme dat zich vandaag in België en Europa ontwikkelt, is een gevaarlijk nationalisme, waarvan de logica zelfs kan leiden tot fascisme. Het staat voor de verdediging van de “nationale” werknemer tegen de buitenlander. Het geeft voorrang aan “nationale cohesie”, een redenering die de belangen van een deel van de bevolking opzet tegen die van een ander deel. Die logica verdoezelt wie de echte verantwoordelijken zijn voor de problemen in de kapitalistische samenleving, dat wil zeggen de kapitalisten, en staat in de weg van elke vorm van solidariteit. In omstandigheden van ernstige economische crisis, zoals we die vandaag meemaken, komen de tegenstellingen scherper tot uiting. De sociaal-economische situatie van een grote meerderheid van de bevolking gaat erop achteruit. Welnu, in een dergelijke situatie zullen de kapitalisten die ideologie in ruime mate onderschrijven om precies te vermijden dat men het systeem op zich in vraag zou stellen. Dat de werknemers miserie en armoede meemaken, zou dan de schuld zijn van hen die men beschouwt als “vreemdelingen”. Door op die manier de schuld te laden op de rug van een zondebok, slagen de nationalistische bewegingen erin om verder de steun van het volk te krijgen voor het kapitalistische systeem zonder het in vraag te stellen. Maar dat is een glibberige helling: men propageert de haat voor de andere en men verheerlijkt “een zuivere nationale identiteit”. Dat kan leiden tot een visie op de samenleving als een soort natuurlijke orde, waarin er “op natuurlijke wijze” overheersers en overheersten bestaan en waarin democratie dus niet nodig is, met andere woorden: het kan leiden tot fascisme.11
Van een in diskrediet geraakt nationalisme naar de heropleving van het Vlaams economisch nationalisme en het Waalse regionalisme Door de collaboratie in de Tweede wereldoorlog is de harde kern van de Vlaams-nationalistische beweging volledig in diskrediet gebracht. Na de oorlog schudden een aantal belangrijke strijdbewegingen het land door elkaar. Telkens ontwikkelt zich in die strijd zowel in het noorden als in het zuiden van het land een linkse vakbondsbeweging. Maar de verschillen zijn groot, omdat de industrie en de vakbonden in Wallonië veel meer ontwikkeld zijn dan in Vlaanderen. Bij een deel van de nieuwe economische elite in Vlaanderen groeit de idee dat de mensen de antivolkse en ultraliberale hervormingen die ze willen doorvoeren, gemakkelijker zouden accepteren als de vakbonden verdeeld zouden zijn, concreet dus zonder de linkse tradities en de strijdbaarheid binnen de vakbonden van de Franstalige arbeidersbeweging. Tegelijk groeit in Wallonië bij een deel van de vakbeweging, bij een deel van de socialistische partij en de Waalse communistische partij ook de opvatting dat ze in een onafhankelijk Wallonië gemakkelijker
11 Zie deel 4 van dit hoofdstuk, over extreemrechts.
117
hun droom van een eigen maatschappij waar kunnen maken. Zo ontstaat een Waalse “linkse” nationalistische beweging die zich beroept op “links” en meer bepaald in de jaren zestig een sterke invloed zal hebben. Al zijn de krachten die de nationalistische beweging trekken niet dezelfde als in Vlaanderen, toch is het resultaat identiek: men ruilt elk klassenstandpunt (de werknemers moeten, ongeacht hun taal, samen de strijd voeren voor hun belangen en tegen die van de kapitalisten) in voor een nationalistisch standpunt (de Walen - werkgevers en werknemers samen - moeten hun belangen verdedigen tegen de Vlamingen).12 Die Waalse beweging beroept zich op links, maar ontkent een essentieel feit: in tegenstelling tot wat het nationalistisch discours ons wil doen geloven, heeft een Waalse arbeider of werkloze op cultureel vlak veel meer gemeen met een Vlaamse arbeider of werkloze dan met een grote Waalse werkgever. De levensomstandigheden, de toegang tot gezondheidszorg, de mogelijkheid om op vakantie te gaan, de levensstijl, en het belang dat ze hebben bij een maatschappijverandering en een andere verdeling van de rijkdommen, dat zijn allemaal zaken waarin arbeiders en werklozen dichter bij elkaar staan en waar ze alle belang bij hebben om er samen voor te vechten, of ze nu al dan niet dezelfde taal spreken. Door dit allemaal te ontkennen, doet ook de Waalse beweging in ruime mate een duit in het zakje van de verdere splitsing en een toegenomen federalisering van België.
“Small is beautiful”: zouden we ons zoveel beter kunnen organiseren als we verdeeld zijn? Bij bepaalde Waalse en Vlaamse separatistische krachten leeft de idee dat we ons beter kunnen organiseren als we klein zijn, dat de verkozenen dichter bij het volk zullen staan, dat het gemakkelijker zal zijn om aan de behoeften van de behoeften van de bevolking tegemoet te komen. Wij zijn het niet eens met dat idee. Waarom niet? Ten eerste zijn wij voor een staat die de rechtstreekse democratische inspraak van de burgers organiseert13 en die de uitvoering van beslissingen maximaal decentraliseert, aangepast aan de werkelijkheid op het terrein. Dat is wel iets heel anders dan de eis voor een splitsing van de bestaande staten in kleinere entiteiten. We moeten immers federalisme en decentralisatie niet door elkaar halen.14 Laat ons een tegenvoorbeeld nemen: als kleinere entiteiten noodzakelijkerwijs democratischer zouden moeten zijn, dan zou het gemeentelijke niveau in België een voorbeeld van democratie moeten zijn. Wel, we zien duidelijk dat er geen verband bestaat. De meeste mensen weten niet wie hun gemeente bestuurt of welke
12 We kunnen hier herinneren aan de uitspraak van J. Dehousse, socialistisch minister-president van het Waalse gewest, die verklaart dat hij zich dichter voelt staan bij een Waalse patroon dan bij een Vlaamse vakbondsmilitant. De Morgen, 11 mei 1985. 13 Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistische jongerenbeweging” 14 Zie verder: “Concreet verdedigt Comac…”.
118
beslissingen de schepenen en de gemeenteraadsleden nemen. Er is op het gemeentelijke niveau niet aanmerkelijk meer politieke inspraak van de burgers dan op het federale niveau. Bovendien zijn we het niet eens met dat idee, omdat het juist in een grotere samenhang is dat we het beste kunnen beantwoorden aan de grote uitdagingen, dat het mogelijk is om de solidariteit het sterkst te ontwikkelen en om de economische productie het best aan te passen aan de behoeften van de mensen. Vandaag zien we dat er in elk land en op elk continent, regio’s zijn die minder ontwikkeld zijn dan andere. Dat ligt in de logica zelf van het kapitalisme: ondernemingen zullen zich niet daar vestigen waar ze nodig zijn, waar de behoeften het sterkst zijn, maar daar waar het hun het meeste opbrengt. We zullen het probleem nooit oplossen door ons te verdelen en onze problemen elk apart in handen te nemen. Integendeel: als we ons verdelen, spelen we in de kaart van de grote bedrijven die de regio’s dan tegen elkaar laten concurreren, hen verplichtten tot onderlinge economische oorlogen en de bestaande ongelijkheid tussen de regio’s alleen maar verergeren. Daarom zijn wij van mening dat we op het breedst mogelijke niveau een beleid moeten organiseren van solidaire ontwikkeling die beantwoordt aan de specifieke behoeften van elke regio en elk land.
Van een culturele en politieke spreidstand naar de scheiding der geesten Tussen 1968 en 1978 splitsen alle grote politieke partijen in een Vlaamse en een Franstalige partij. In de jaren 1980 resulteren de staatshervormingen in gescheiden culturele en economische entiteiten: de cultuurgemeenschappen, op vraag van de Nederlandstaligen, en de economische gewesten, op vraag van de Franstaligen. Eind jaren 1980 zal men de verdeling van het politieke toneel voltooien door een Vlaams, een Waals en een Brussels parlement in het leven te roepen. En zelfs voor de verkiezingen van het federale, Belgische parlement kan de kiezer alleen maar stemmen op partijen van de eigen taalgemeenschap, terwijl we toch een regering hebben van Nederlandstalige en Franstalige ministers. Sindsdien heeft die opdeling van de culturele en politieke ruimte de verdelingslogica alleen nog maar sterker gemaakt. Niet alleen hebben de staatshervormingen in feite gezorgd voor een splitsing van de bevolking, bovendien zijn de politieke vertegenwoordigers alleen nog maar verantwoording verschuldigd ten opzichte van een deel van het land. Ze spelen een spel: tegen elkaar opbieden wie het beste scoort in de verdediging van de belangen van de eigen gemeenschap tegen die van de andere. Ook de media spelen daar gretig op in. Op die manier versterken ze onophoudelijk een gevoel van verbondenheid, gebouwd op de verwerping van de andere. “Zonder Wallonië, dat de rijkdommen uit Vlaanderen wegpompt, zullen de Vlamingen meer geld hebben en zal het veel beter gaan met de Vlaamse samenleving.” “Wallonië zal er alleen maar bovenop komen als het zijn lot in eigen handen neemt en als het ophoudt zijn beleid te laten dicteren door Vlaanderen.” Zelden horen we in de politiek stemmen die “de andere kant” belichten, de flagrante leugens weerleggen, de absurditeiten van het nationalistische discours blootleggen en opkomen voor de eenheid.
119
Maar dat is niet het geval voor de rest van de samenleving: zowel in het noorden als in het zuiden van het land is er een hele reeks kunstenaars, intellectuelen en vooraanstaande figuren die het separatistische discours verwerpt en de karikaturen wil afbreken. In die geest ontstond het platform “Niet in onze naam / Pas en notre nom”. En de vakbonden proberen ook om zich te laten horen voor de verdediging van de belangen van de werknemers van het hele land.15 Jammer genoeg krijgen we in de grote media nog veel te weinig weerklank van die initiatieven: ze maken liever voorpaginanieuws van het gekrakeel en de zielige oneliners van de politici. Nochtans brengen die initiatieven duizenden en duizenden kunstenaars, intellectuelen en werknemers uit om het even welke kant van het land samen. Die initiatieven kunnen een einde maken aan de stereotypen die nog dikwijls bestaan over “de onverzoenlijke verschillen” die er zouden bestaan tussen het noorden en het zuiden van het land…
Een rood Wallonië en een blauw Vlaanderen? “Vlaanderen neigt naar rechts, terwijl Wallonië eerder naar centrumlinks neigt. We staan tegenover twee verschillende democratieën die niet langer meer met elkaar overeen kunnen komen.” Dat argument horen we vandaag dikwijls om de splitsing van België te rechtvaardigen. Onder meer Bart De Wever neemt die stelling over. Maar is dat werkelijk een argument? Ten eerste, als we die redenering tot het uiterste zouden doordrijven, dan zouden we ook de onafhankelijkheid moeten eisen van alle grote Vlaamse steden met een socialistische burgemeester! Waals-Brabant, een liberaal bastion, zou zijn onafhankelijkheid moeten vragen van de rest van Wallonië, die in ruime mate socialistisch stemt. Zo zie je dat deze redenering echt geen steek houdt. Ten tweede is het ook belangrijk om voor ogen te houden dat, als nationalistisch rechts zo sterk is, dat onder meer komt doordat het de enige oppositiekracht is die de media naar voren schuiven. N-VA of Lijst Dedecker stemmen is niet zozeer stemmen voor een neoliberaal en reactionair programma, als wel uitdrukking geven aan een verzet tegen de politieke wereld.
Vandaag nationalist zijn in België of hoe het grootkapitaal in de kaart spelen Hoe kon zo’n discours bijval oogsten? Allereerst omdat de verdeling beantwoordt aan bepaalde belangen, meer bepaald die van de grote aandeelhouders. De nationalisten maken daar trouwens geen geheim van. “Voka is mijn baas,” verklaarde Bart De Wever.16 Voka? Dat is de Vlaamse werkgeversorganisatie, nog veel liberaler dan de Vereniging van Belgische Ondernemingen (VBO), de Belgische werkgeversorganisatie. Het programma van Voka en het programma van N-VA stemmen in feite bijna woord voor woord overeen.
15 In het bijzonder het ABVV dat zijn campagne voor de solidariteit en tegen het nationalisme lanceerde in oktober 2010. 16 Belga, 13 augustus 2010.
120
“We zitten in een economische oorlogssituatie. We moeten onze economie fundamenteel omschakelen. En dat kan alleen maar als Vlaanderen een eigen economisch beleid kan voeren.” 17 Woorden van Urbain Vandeurzen, ex-voorzitter van Voka. En om te concurreren met de grote multinationals, willen Voka en N-VA de sociale verworvenheden op de helling zetten. Ze hebben begrepen dat het beste middel om dat doel te bereiken het creëren van een nationalistisch gevoel in Vlaanderen was. Dat laat immers toe hun belangen te verdedigen onder het mom van “de belangen van Vlaanderen en van alle Vlamingen”. N-VA belooft dat zij met haar programma de voorspoed, het welzijn en de culturele ontwikkeling van alle inwoners van Vlaanderen zal bewerkstelligen.18 Maar wat het merendeel van haar kiezers niet weet, dat is dat in het Vlaanderen waar zij van dromen, N-VA het uitzendwerk wil veralgemenen, het brugpensioen wil afschaffen en de pensioenleeftijd verhogen, de werkloosheidsvergoedingen wil beperken in de tijd, de macht van de vakbonden wil breken en het stakingsrecht beperken en de lonen wil blokkeren. N-VA wil de sociale zekerheid splitsen (kinderbijslagen, werkloosheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen) om er uiteindelijk niets van heel te laten. Hoe? Door de twee gewesten tegen elkaar op te laten concurreren en op die manier bressen te slaan voor de aanval op de sociale verworvenheden. Geen enkele belangrijke sociale vooruitgang werd ooit waargemaakt in verdeelde slagorde en dat weten de kapitalisten maar al te goed. Dat is ook de reden waarom we gelijkaardige nationalistische stromingen tot ontwikkeling zien komen zo’n beetje overal in de rijkste regio’s van Europa: om de bestaande solidariteitsmechanismen kapot te maken.19
3.2 Perspectieven voor de ontwikkeling van de strijd De strijd tegen het nationalisme: evident voor Comac… Nationalisme staat precies voor al datgene waar wij met Comac tegen vechten: verdeeldheid, onverdraagzaamheid, terugplooien op zichzelf, al die zaken gekoppeld aan een antisociaal programma ten dienste van de grote ondernemingen. Wat hier op het spel staat, is immens. Het betekent immers niets minder dan een aanval op het geheel van de Belgische bevolking. De nationalistische stromingen trachten miljoenen mensen tegen elkaar op te zetten. Met Comac willen we dus de voorhoede vormen in de strijd tegen de opmars van het nationalisme in België. Als communistische jongerenbeweging is het onze taak om de nationalistische ideeën te lijf te gaan, om solidariteit naar voren te schuiven tegenover de verdelingslogica en vorm te geven aan een alternatief. Dat onderstelt op de eerste plaats dat we werkelijk overtuigd zijn van de dreiging die het nationalisme inhoudt. Zoals we hebben gezien, gaat het om een logica die zich decennialang langzaam meester heeft gemaakt van de Belgische bevolking en waar
17 De Tijd, 27 januari 2007. 18 Zie de website van N-VA, www.n-va.be. 19 Dat is bijvoorbeeld het geval in Catalonië en in Noord-Italië.
121
iedereen op een of andere manier mee te maken heeft. We kennen allemaal rondom ons mensen die gevoelig zijn voor nationalistische argumenten, ook al zijn ze progressief. Ieder van ons wordt wel op een of andere manier beïnvloed door een deel van de stereotypen waar het nationalistische discours zich op baseert, en dat is normaal. Een eerste stap is dus het bestrijden van de nationalistische logica binnen Comac zelf. Die strijd moeten we vooral voeren op twee manieren: 1. Door onze leden te vormen rond de kwestie van het nationalisme. De ideologische oorsprong en de geschiedenis van het nationalisme kennen is belangrijk om de huidige politieke situatie te begrijpen en ertegen te kunnen vechten. 2. Door activiteiten te stimuleren, die de Franstalige en Nederlandstalige leden van Comac samenbrengen en ook de tweetaligheid binnen Comac nog meer aanmoedigen. Wij vormen één nationale jongerenbeweging en daar moeten we ons voordeel uit halen. De beste manier om overtuigd te raken van het belang van verbondenheid en solidariteit is dat zelf in de praktijk te ervaren.
… en voor de progressieve bewegingen De nationalistische krachten zijn vandaag aan een opmars bezig in het ideologische gevecht in de media en bij een deel van de bevolking. We moeten tegenover die krachten een breed sociaal front op de been brengen. Comac en de PVDA werken actief mee aan de vorming van dat front. Vakbonden, progressieve verenigingen en heel wat individuen zijn verontwaardigd over de opmars van het nationalisme, doch ze slagen er nog niet meteen in om het voldoende te dwarsbomen en zich ook te laten horen. Onze rol is al die actoren samen te brengen en te werken aan de opbouw van een breed front van alle krachten die tegen het nationalisme in verzet willen komen en ervoor te zorgen dat ze gehoord worden in alle talen.
Ingaan tegen de overheersende stroming en de stereotypen: een werk van lange adem Het is een gevecht van lange adem. Het zal niet allemaal in een paar maanden veranderen. Temeer omdat we tegen de stroom oproeien en de grote media zonder aflaten een verdelingslogica blijven verspreiden. We moeten dus geduld hebben en ons niet laten afglijden in pessimisme. Een brede laag van de bevolking is tegen verdeling. De anti-nationalistische krachten zijn talrijk. Aan ons om hen te verenigen, te versterken en een stem te geven.
Het ene nationalisme niet voor het andere inruilen Wij willen vechten tegen nationalistische en separatistische ideeën die zich ontwikkelen aan zowel Franstalige als Nederlandstalige zijde. We vechten vandaag dus concreet voor het behoud van een nationaal Belgisch kader. Wij denken dat in dat kader alle werknemers in België het meest de kans hebben om een gunstige krachtsverhouding op te bouwen voor het verkrijgen van nieuwe sociale rechten. Wij verdedigen vandaag dat kader omdat de nationalistische krachten het op losse schroeven zetten. Maar op termijn zijn wij vooral voor een veel breder kader (Europees, mondiaal), dat veel geschikter is om solidariteit en samenwerking te organiseren in het belang van de grote meerderheid. Dat wil dus absoluut niet zeggen dat wij een Belgisch nationalisme willen promoten. Voor ons is het nationalisme de ideologie van de overheersende klasse en dient het hun belangen en in geen enkel geval de belangen van de meerderheid. Tegenover de nationalistische en separatistische plannen zetten wij een project voor solidariteit. Wij verzetten ons tegen elke logica die de mensen tegen elkaar opzet.
122
Concreet verdedigt Comac: Â Het behoud van de sociale zekerheid op federaal niveau, zowel op vlak van werkloosheidsuitkeringen en kinderbijslagen, als op vlak van de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen of pensioenen. De verschillende plannen voor de splitsing van de sociale zekerheid kunnen tot situaties leiden waarin we in functie van onze gemeenschap niet dezelfde kinderbijslag zouden krijgen, niet hetzelfde pensioen, niet dezelfde terugbetalingen voor verstrekte geneeskundige zorgen enzovoort. Niet alleen zouden de Belgische burgers niet langer gelijk zijn, maar we weten dat het bovendien zou leiden tot een concurrentie tussen de twee gewesten. In de context van de besparingen die er aan zitten te komen, zal dat synoniem zijn van een nivellering naar beneden van alle verworvenheden. Een splitsing zou dus een grote stap (achterwaarts) betekenen naar een ontmanteling van de organisatie van de solidariteit die de sociale zekerheid nu inhoudt. De federale regering moet garant staan voor de gelijkheid van alle inwoners en voor de wederzijdse solidariteit.
 We hebben te maken met een complexe Belgische staat en een hervorming ervan dringt zich op. We willen immers verandering, maar in de richting van meer eenheid. Wij verdedigen een model, dat steunt op vijf principes: Â
Gelijke behandeling. Of iemand nu in Brussel, Wallonië of Vlaanderen woont, hij of zij moet dezelfde rechten hebben. Dat houdt in dat de rechtspraak, de lonen, rechten op huisvesting of onderwijs enzovoort voor iedereen dezelfde moeten zijn en in die zin de bevoegdheid moeten blijven van de federale regering.
Â
Een democratie die de participatie van de bevolking verzekert. Voor een federale kieskring, zodat onze regering echt van alle Belgen een beoordeling kan krijgen en niet alleen van de kiezers van hun “eigen” gemeenschap. Afschaffen van de wetten die tweetalige lijsten voor de Brusselse parlementsverkiezingen verhinderen.
Â
Samenwerking in functie van efficiëntie. De regionalisering en communautarisering van een aantal bevoegdheden zorgden voor een aantal tegenstellingen en vooral voor veel ingewikkelde constructies. Materies waarvoor die opdeling niet doeltreffend is, moeten opnieuw federale bevoegdheden worden (openbaar vervoer, autosnelwegen, wetenschappelijk onderzoek, huisvesting…). Materies die niet uitdrukkelijk onder de bevoegdheid vallen van een lagere entiteit, moeten federaal blijven.
Â
Een staat die actief de veralgemeende meertaligheid promoot. Respect voor taalminderheden overal, in elke streek in België. De taal mag geen criterium zijn voor het al dan niet verlenen van bepaalde rechten. Kennis van de tweede landstaal in heel België, door goed onderwijs en met garanties voor werkelijk en volledig tweetalig onderwijs en tweetalige openbare diensten in Brussel.
Â
Een democratische decentralisatie. We mogen decentralisatie en federalisme niet door elkaar halen. Wij willen dat het algemene kader, de doelstellingen en de financiering van het overheidsbeleid op nationaal niveau tot stand komen, waarbij een democratische controle en een volledige gelijkheid van alle burgers (zonder discriminatie wat betreft de gemeenschap, waartoe zij behoren) gewaarborgd zijn. Maar wij zijn er ook voor om de toepassing van nationale wetten zoveel mogelijk te decentraliseren, wat garanties biedt voor een democratische werking, aangepast aan de werkelijkheid op het terrein. Van het algemene onderwijsprogramma, bijvoorbeeld, zouden we opnieuw een nationale bevoegdheid kunnen maken, terwijl men over de concrete toepassing ervan kan beslissen op een lager niveau.
4. Extreemrechts 4.1 Extreemrechts in België, wie zijn dat? In Vlaanderen is de belangrijkste extreemrechtse organisatie “Vlaams Belang” (ex-Vlaams Blok). Afhankelijk van de streek en het soort verkiezingen sleepten ze de laatste jaren 12 tot 30% van de stemmen in de wacht. Vlaams Belang is een relatief stabiele en goed georganiseerde partij. In bepaalde bedrijven en arbeiderswijken, in Antwerpen bijvoorbeeld, maar ook in werkgeversmiddens hebben ze echt veel invloed.
123
De Nationalistische Studentenvereniging (NSV) is een extreemrechtse studentenvereniging die onder andere banden heeft met het Vlaams Belang. NSV is actief aan een groot deel van de Vlaamse universiteiten. Het voert daar een ultranationalistische en racistische strijd.20 Zowel politiek als fysiek gaan ze ook Comac te lijf. Verschillende NSV-leden hebben herhaaldelijk geweld gebruikt tegen leden van Comac. Op politiek vlak hebben ze een paar jaar geleden een hele campagne gevoerd tegen Che Guevara, een symbool voor Comac, onder de titel “Che Gevaar”. Ze waren er op uit een van de meest populaire revolutionaire figuren te demoniseren. Al jaren doet NSV pogingen om een officiële erkenning te krijgen aan de universiteiten. Dat zou hun nog meer vrijheid geven voor hun geweld en om hun racistisch venijn te spuien. Sinds lang is het verhinderen van een erkenning en het verbieden van NSV op de campus voor Comac dan ook een van zijn prioriteiten in de strijd.
Samen met STeR ten strijde tegen de erkenning van NSV Als we in enquêtes aan studenten vragen waarrond ze actie willen voeren, kruisen velen “antiracisme” aan als prioriteit. Maar hoe vertaal je zoiets naar een campagne? Om dat maatschappelijk probleem aan te pakken, moet je op de eerste plaats met velen zijn en zelf in de praktijk bewijzen dat het mogelijk is om met een diverse groep aan een project te werken. De oprichting van een platform met zowel linkse politieke organisaties,
alloch-
tone organisaties, buitenlandse studenten, holebiverenigingen en
studentenraden
of kringen vormt een concrete aanzet. Vanuit die invalshoek is STeR opgericht. Racisme is zowel maatschappelijk als wettelijk ontoelaatbaar. Het komt erop aan zich te verenigen rond dat gemeenschappelijke standpunt en het ook in praktijk om te zetten op allerlei manieren: door “Faculteiten zonder racisme” op te richten, door debatten te organiseren of door te zorgen dat racistische, extreemrechtse organisaties zoals NSV geen erkenning krijgen aan de unief.
Aan Franstalige zijde is de belangrijkste extreemrechtse organisatie “Front National”. Front National heeft gelukkig nooit het organisatieniveau en de stabiliteit weten te bereiken van Vlaams Belang. Hun leider21 werd meermaals veroordeeld voor oplichting en geldverduistering. Maar de verschillende fracties van het FN konden profiteren van de media-aandacht voor het Front National in Frankrijk. Op die manier behaalden ze de laatste jaren scores van 4 à 10% van de stemmen bij de verkiezingen.
20 In Antwerpen voerde NSV een actie in echte commandostijl tegen de bezetting van universiteitsgebouwen door mensen zonder papieren door hen massaal te bekogelen met tientallen rollen toiletpapier… 21 Daniel Ferret.
124
Tot extreemrechts behoren ook bepaalde neonazistische splintergroepjes. Die zijn in aantal niet zo belangrijk, maar ze vormen voor extreemrechts een harde ideologische kern. We mogen hun impact ook niet onderschatten. Ze zijn bij voorbeeld heel actief op internet en in het milieu van voetbalsupporters/hooligans. Zonder de schade en de terreur te vergeten, die ze veroorzaken bij hun agressies tegen progressieven en tegen mensen van buitenlandse afkomst. Recent zien we ook nieuwe “rechts-populistische” partijen opkomen, zoals Lijst Dedecker in Vlaanderen en vooral in Wallonië de Parti Populaire. Dat zijn rechtse partijen die niet noodzakelijk een band hebben met “traditioneel” extreemrechts. Maar dikwijls hebben ze meerdere punten in hun programma gemeen met extreemrechts. Die partijen profileren zich vooral rond standpunten tegen immigratie en tegen de islam en ze hanteren gespierde taal als het over “veiligheid” gaat.
Waar komt extreemrechts vandaan? Extreemrechts vindt zijn oorsprong in de jaren twintig. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog ontstond in meerdere Europese landen een revolutionaire beweging. In Rusland, in Duitsland, Hongarije, Italië… groeiden er haarden van revolutionair verzet. Een aantal grote industriëlen en een gedeelte van de militaire elite uit die periode steunden en bewapenden toen paramilitaire bewegingen en milities. Ze vochten tegen de revolutionaire opstandelingen om de kapitalistische regimes in het zadel te houden. De rode golf tegen elke prijs stoppen was de boodschap. In het bijzonder na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland richtten ze “stoottroepen” op om de revolutie neer te slaan. Die waren verantwoordelijk voor bloedige misdrijven tegen de revolutionaire arbeiders. Moorden, slachtingen met vlammenwerpers, standrechtelijke executies… dat was hun specialiteit. Ze stelden echte doodseskaders samen in dienst van de Duitse grootburgerij van die tijd. De volksopstanden werden in bloed gesmoord. In die paramilitaire milities hebben algemeen genomen zowel de Duitse nazipartij als de Italiaanse fascistische partij hun wortels. Na de grote crisis van het wereldkapitalisme in 1929 wonnen de progressieven en in het bijzonder de communistische partijen opnieuw aan kracht. De kapitalisten wilden tegen elke prijs verhinderen dat de arbeiders voor het communistische ideeëngoed gewonnen zouden geraken. Een belangrijk deel van de kapitalistische elite besliste dan ook om de nazipartij financieel te steunen. Ingegeven door de populariteit van de socialistische en communistische ideeën binnen de arbeidersklasse, gebruikte Hitler soms een pseudo-antikapitalistisch discours. Op die manier kon hij de arbeiders beter naar een rechtse nationalistische ideologie lokken. Om die reden heeft hij zijn partij ook “nationaalsocialistisch” genoemd. Maar dat soort linkse demagogie ging gepaard met een virulente strijd tegen alle linkse krachten en organisaties. Nazimilities voerden aanvallen uit op vakbondsmensen, socialistische kranten, communistische militanten enzovoort.
4.2 Wat verdedigt extreemrechts? Extreemrechts, dat is niet alleen op de spits gedreven nationalisme of virulent racisme. Voor dat laatste werden zowel Vlaams Blok als de leiders van Front National veroordeeld. Daarnaast houdt het programma van de extreemrechtse partijen ook in:22
22 Zie de brochure van Comac De verborgen agenda van het Front national en het Vlaams Belang. Handleiding voor de actie tegen extreemrechts, deel 1.
125
1. Antisociale maatregelen zoals minder belastingen voor de rijksten en veel meer belastingen voor de bevolking, belastingsvermindering op de winsten van grote multinationals, vermindering van sociale uitkeringen enz. 2. Antidemocratische standpunten zoals de vrouw aan de haard, tegen de emancipatie van de vrouw, duurder onderwijs voor studenten, meer repressie (zoals de avondklok vanaf tien uur ’s avonds voor jongeren onder de zestien jaar), een agressievere oorlogspolitiek en de opbouw van een sterker Europees leger enz. 3. Antisyndicale standpunten, zoals criminalisering van progressieven en vakbonden 4. Anticommunistische standpunten zoals censuur op boeken en liedjes die niet overeenstemmen met hun wereldvisie (“te internationalistisch”, “te progressief”). Samengevat: Comac mobiliseert tegen extreemrechts en tegen hun racistische en fascistische karakter. Maar we willen daarnaast ook sensibiliseren tegen het uiterst antisociale, antisyndicale en antidemocratische karakter van extreemrechts. Dat zijn namelijk de eerste punten waar we een breuk willen creëren tussen het Vlaams Belang zelf en de mensen die ervoor stemmen.
Gezworen vijanden van de communistische beweging De communistische beweging is altijd de voornaamste vijand geweest van extreemrechts. Extreemrechts bestrijdt de klassenanalyse van de communisten, volgens welke onze maatschappij is verdeeld in klassen met tegengestelde belangen.23 Extreemrechts van zijn kant schuift een “solidaristische” maatschappijvisie naar voren waarin werkgevers en werknemers dezelfde belangen hebben: het belang van de natie. Volgens die visie heeft iedereen de plicht een bijdrage te leveren aan de natie, ongeacht zijn of haar plaats of functie in de maatschappij. Voor een bloeiende natie moet iedereen zijn plaats in de samenleving aanvaarden, als een cel in een levend organisme. De leiders moeten leiden en de werkers werken. Om die reden is extreemrechts ook tegen de vakbonden, waarin de werkers zich verenigen om hun belangen te verdedigen tegen tegengestelde belangen van de werkgevers. Extreemrechts is voor “corporaties”, organisaties die zowel werknemers als werkgevers groeperen. Om die reden is extreemrechts ook tegen elke vorm van democratie. Volgens hen moeten de “natuurlijke” leiders leiden. De bevolking hoeft niet door een of andere democratische controle tussenbeide te komen. In de ogen van extreemrechts is de eigen natie altijd de beste. Het is “de natuurlijke gang van zaken” dat er overheersende en ondergeschikte naties zijn net zoals er bazen en arbeiders zijn. Om die reden is de ideologie van extreemrechts agressief op het vlak van internationale betrekkingen, wat leidt tot oorlogen en conflicten. Ook al doen extreemrechtse partijen zich vaak voor als antikapitalistische partijen die zich inzetten voor “de kleine man”, om bovenstaande redenen is de extreemrechtse ideologie de ideologie van het meest agressieve deel van het grootkapitaal. Zolang het kapitalisme blijft bestaan, zal extreemrechts blijven bestaan.
23 Zie hoofdstuk 2: “Comac, een communistische jongerenbeweging.”
126
Fascisme, nationaalsocialisme en extreemrechts: wat is het verschil? Het fascisme is een van oorsprong Italiaanse, extreem nationalistische ideologie die er onder andere op gericht is om volledige controle uit te oefenen over het maatschappelijke, culturele en sociale leven in een staat. Het idee van één volk in één staat, en de superioriteit van de eigen cultuur tegenover andere culturen, worden vooropgesteld. Het fascisme richt zich vooral op de maatschappelijke middenklasse en wordt gekenmerkt door klassencollaboratie. Nationaalsocialisme kan beschouwd worden als een vorm van fascisme. Het belangrijkste verschil is dat er bij nationaalsocialisme meer nadruk ligt op etniciteit en rassenstrijd. Nationaalsocialisme is dus fascistische ideologie, aangevuld met een inherent racistische visie. Extreemrechts is een koepelterm die verwijst naar alle actoren aan de uiterst rechtse zijde van het politieke spectrum. Ideologieën zoals fascisme en nationaalsocialisme vallen daaronder.
4.2 Extreemrechts bestrijden We hebben heel wat te verliezen door “hen aan de macht te laten komen om ze zichzelf in diskrediet te laten brengen”. De geschiedenis toont ons aan dat het best kan dat ze, eenmaal aan de macht, erin zullen slagen om de mensen jarenlang te manipuleren vooraleer ze in diskrediet geraken. Ondertussen zullen ze heel wat schade aanrichten. In Hongarije bijvoorbeeld, voerde de extreemrechtse partij “Jobbik” een zeer agressieve campagne tegen de Roma-zigeuners. Ze werden gestigmatiseerd als een criminele bevolkingsgroep. Het gevolg daarvan was dat er een forse toename kwam van geweld tegen Roma-zigeuners, wat in sommige gevallen zelfs tot moord leidde.
En de vrijheid van meningsuiting? Soms wordt gezegd dat het niet nodig of zelfs niet democratisch is tegen extreemrechts te vechten. Een argument daarvoor is dat ze enkel gebruik maken van de vrijheid van meningsuiting en bijgevolg niet geweerd mogen worden uit het publieke debat, zelfs als het om xenofobe of racistische uitspraken gaat. Voor Comac kan het recht op vrije meningsuiting niet worden ingeroepen als het erop neerkomt op te roepen tot haat, discriminatie, geweld en tot uitsluiting van complete delen van de bevolking. Anders gezegd: daar waar de vrijheid van organisatie van extreemrechts begint, stopt die van de anderen.
In België bestaat er sinds 1981 de antiracismewet (de “Wet Moureaux”). Die wet verbiedt elke daad van discriminatie, haat of geweld vanwege huidskleur of origine ten aanzien van een persoon, een groep of een gemeenschap. Die wet veroordeelt ook het aanzetten tot die handelingen. Het meest bekende voorbeeld van de toepassing van die wet is de veroordeling in 2004 van drie vzw’s van het toenmalige Vlaams Blok. Met Comac moeten we een maximale toepassing eisen van dat wettelijke kader om zo de actie- en uitdrukkingsmogelijkheden van extreemrechtse partijen en organisaties te beperken.
127
In dat kader heeft Comac de afgelopen jaren allerlei grote en kleine acties gevoerd tegen extreemrechts. In Leuven en Gent bijvoorbeeld, heeft Comac actief meegewerkt aan een campagne om NSV te verbieden op de campus. In Luik werkte Comac mee aan een actie van het CEF met de sluiting van een fascistische boekhandel als gevolg. Maar om overwinningen te behalen, moeten we het op de eerste plaats over twee zaken eens zijn: is het nodig om extreemrechts te bestrijden? En is het mogelijk om te winnen van extreemrechts?
Is het nodig om extreemrechts te bestrijden? Het belang van de strijd tegen extreemrechts was niet altijd evident voor de studenten en de Comacleden. Waarom?
 Weinig mensen kennen echt het antivolkse programma en de fascistische oorsprong van extreemrechts. Steeds meer gaat men hen beschouwen als “een partij zoals de anderen”. Het zou ondemocratisch zijn om een extreemrechtse organisatie te willen uitsluiten.
 De totaal kritiekloze media-aandacht voor de extreemrechtse partijen leidt tot een banalisering van die partijen, vooral in Vlaanderen.
 De traditionele partijen namen verschillende punten van hun programma over.  De andere politieke partijen gaan niet langer het ideologische gevecht met de partijen van extreemrechts aan. Enerzijds omdat ze bepaalde punten overnemen, maar vooral vanuit de volgende argumentering: “We moeten hen niet aanvallen, want anders hangen ze het slachtoffer uit en dat levert hen stemmen op.” Zo bestrijdt aan Nederlandstalige kant de socialistische partij, sp.a, sinds enkele jaren niet langer actief Vlaams Belang.
 Soms denken de mensen dat het te laat is om hen nog tegen te houden. Hun de kans geven om te regeren is de beste manier om hen te bestrijden: “zo zullen ze zichzelf vlug genoeg in diskrediet brengen.” Extreemrechts jaagt angst aan. Op sommige campussen wil men er liever niet mee in botsing komen… Het is dus heel belangrijk om de mensen te vormen en bewust te maken over het ware gelaat van extreemrechts, te beginnen bij de Comac-leden zelf. Daarom hebben we een actieboekje tegen extreemrechts geschreven, De verborgen agenda van het Vlaams Belang en het Front National, om de oorsprong en de klassenpositie van de extreemrechtse organisaties, hun antisociale, antisyndicale en anticommunistische karakter aan de kaak te stellen. Op die manier kunnen we diegenen overtuigen die denken dat het niet meteen nuttig is om extreemrechts te bestrijden. Of diegenen die zich zelfs aangetrokken voelen tot de racistische standpunten of het veiligheidsdiscours van de extreemrechtse partijen. Dankzij onze analyse kunnen we de discussie winnen tegen het immobilisme en het defaitisme, door de werkelijke agenda van VB en FN bloot te leggen.
128
Is het mogelijk om van extreemrechts te winnen? Overtuigd zijn dat we moeten vechten tegen extreemrechts is één zaak. Maar daarom denken de mensen nog niet dat het mogelijk is om dat gevecht te winnen. We hadden bij de acties tegen NSV op de campussen in Vlaanderen heel wat discussie: hoe voldoende mensen mobiliseren om druk te kunnen uitoefenen? Tot wie richten we ons met onze acties? Het was een belangrijke discussie omdat de anti-NSVbetogingen na verloop van tijd vooral een zaak geworden leken van radicaal kleinlinks. We slaagden er niet in bredere lagen studenten voor te mobiliseren. Twee standpunten waren belangrijk in die discussie: Een breed front is noodzakelijk. Als we niet met voldoende zijn, kunnen we geen druk uitoefenen. Dat betekent dat we moeten nadenken in functie van de meerderheid en niet vanuit een kern van al overtuigde militanten. Daarom proberen we te weten te komen hoe de brede massa van studenten extreemrechts ziet en wat de meest gepaste actievorm is. Daarom proberen we een breed platform op te bouwen, dat talrijke organisaties kan samenbrengen. Daarom ook stimuleren we de nationale eenheid in die strijd, over de taalgrenzen heen. Bijvoorbeeld: door de kracht van hun aantal slaagde een antifascistisch platform in Duitsland er enkele jaren geleden in om een optocht van de neonazistische NDP te blokkeren. We moeten creatief zijn in de vormen van strijd. We moeten nieuwe actievormen aandurven, waar heel veel studenten aan kunnen meedoen. In Gent hebben we gediscussieerd over nieuwe actievormen op basis van een enquête: met wat voor actie zou jij meedoen? Wat voor actie zou positief overkomen bij de brede laag van studenten? Zo nu en dan waren er aarzelingen om nieuwe actievormen te aanvaarden, maar door te discussiëren zijn we toch vooruitgegaan.
129
Concreet verdedigt Comac: Â De stopzetting van elke vorm van subsidies aan extreemrechtse organisaties en partijen. Want aanzetten tot racisme is geen mening maar een misdaad.
 Een mediaboycot van extreemrechtse organisaties en partijen. De regelmatige aanwezigheid van het Vlaams Belang op de televisie creëert de illusie dat het gaat om een gewone, democratische en niet-fascistische partij. Dat draagt bij tot de normalisering van extreemrechts;
 Een antiracistisch en antifascistisch onderwijs. Dat gaat veel verder dan alleen maar leren dat je moet kunnen samenleven met verschillende culturen of dan een les over de concentratiekampen. Men moet ook aanleren dat het racisme gebruikt wordt voor het in stand houden van de machtsverhoudingen. De jongeren moeten leren analyseren wat leidde tot opkomst van het fascisme en ze moeten de link leren leggen met de huidige fascistische partijen.24
 Op termijn verdedigt Comac een verbod op fascistische organisaties en partijen. Dat is bijvoorbeeld al het geval in Portugal, waar extreemrechts verboden is door de grondwet sinds de Anjerrevolutie van 1974.
24 Zie de brochure van Comac De verborgen agenda van het Front National en het Vlaams Belang. Handleiding voor de actie tegen extreemrechts, deel 3.
130
nota’s
131
nota’s
132
7
hoofdstuk 7 Het onderwijs
1. Dagdagelijkse problemen en gevechten In Molenbeek moest Nassredine strijd voeren tegen de schooldirectie om te verhinderen dat zijn zusje les moest volgen in een klas waar het plafond op instorten stond. In de hogeschool van Luik trokken de studenten verschillende keren de straat op om een reactie te vragen van het stadsbestuur: al maandenlang ontbrak er een venster in het chemielabo en als het regent, regent het ook in de gang. Onlangs deden ook de leerlingen van het Waha-lyceum mee, omdat zij bekommerd waren over hun toekomstige studies. In Brussel zaten leerlingen van Bracops in het begin van het schooljaar met meer dan vijftig in een klas. Ze kregen wekenlang les in de eetzaal. In de geneeskundefaculteit aan de ULB zijn er soms achthonderd studenten ingeschreven in het begin van het jaar. Maar geen enkel auditorium is groot genoeg voor zoveel mensen en er zijn te weinig assistenten om de practica te omkaderen. Je zou kunnen denken dat er te veel jongeren geneeskunde willen studeren. Maar er is net een groeiend tekort aan dokters in België. Rudy wilde graag kinesist worden. Maar hij heeft het geld niet meer om zijn studies te betalen. Na een jaar is hij dus gestopt, om in plaats daarvan een opleiding tot ambulancier te volgen. Tegen zijn zin. Arun wilde fysica studeren. Voor sommige studenten die uit “goede scholen” kwamen, waren de eerste maanden slechts een herhaling van de leerstof. Maar niet voor hem. Hij behoort tot de 59% eerstegeneratiestudenten die niet slagen in hun eerste jaar universitaire studies. Die problemen zijn er niet toevallig. Ze zijn het gevolg op menselijk vlak van wat de statistieken vertellen met cijfers: het Belgische onderwijs doet het niet goed. Dat geldt natuurlijk niet voor iedereen, want het is ook het meest ongelijke van Europa. De cijfers bewijzen het volgende:
 Een kind van zes jaar heeft 3,2% kans om naar de universiteit te gaan als zijn vader enkel een diploma van het lager onderwijs heeft. Dat wordt 80% als zijn vader zelf een universitair is.1
 In de Franse gemeenschap maken slechts 40% van de leerlingen hun middelbare studies af zonder een jaar te moeten overdoen. 30% van de jongeren verlaten ontmoedigd het onderwijs voor het einde van het middelbaar.
 Inschrijvingsgeld, studentenkamer, lesmateriaal, vervoer, voeding enz.: in 2007 kostte één studiejaar gemiddeld meer dan € 7500 voor een kamerstudent in de Franse Gemeenschap.2 Nochtans hoor je vaak zeggen: “waar een wil is, is een weg”.
1
Marcel Crochet, Ongelijke kansen om universitair onderwijs te beginnen. Toespraak bij het begin van het academiejaar, UCL, 16 september 2002, p. 6.
2
Onderzoek uitgevoerd door de Fédération des étudiants francophones in oktober en november 2007 bij 5000 studenten. De cijfers zijn minder hoog in Vlaanderen omdat het inschrijvingsgeld er gemiddeld lager is.
133
Er wordt ook vaak beweerd dat het onderwijs gratis is in België. En eender welke minister zal zeggen dat “onderwijs uiteraard een recht is”. Hoe is het mogelijk dat in een van de rijkste landen van de wereld het onderwijssysteem niet het beste is?
2. Een analyse van het systeem 2.1 Het onderwijs in het kapitalistische systeem Wie had er in 1830 het recht om naar school te gaan? Ook al weet je niet zo heel veel over de geschiedenis van België, we weten allemaal min of meer dat er in die tijd niet veel scholen waren en dat de meeste kinderen moesten gaan werken. Maar hoe is het gekomen dat 150 jaar later onderwijs verplicht is voor alle jongeren tot achttien jaar? Waarom zitten er aan een universiteit als de ULB vandaag 25 000 studenten, terwijl dat er in 1940 minder dan 2000 waren? Welke mechanismen hebben ons onderwijssysteem veranderd? Verschillende factoren bepalen de evolutie in het onderwijs. 1. Die evolutie houdt verband met de economische behoeften in de maatschappij en meer in het bijzonder met wat wij noemen de productiekrachten. In marxistische termen houden de productiekrachten datgene in, wat de economie doet draaien. Daarin zitten twee elementen: het werk van de mens (arbeidskracht) en de productiemiddelen (machines, grondstoffen). Het onderwijs past zich dus aan de behoeften van de kapitalistische economie, dat wil zeggen aan de ontwikkeling van de productiekrachten. Hoe ingewikkelder het bijvoorbeeld is om machines te bedienen, hoe meer opleiding je moet hebben om die te kunnen doen draaien. En omgekeerd: hoe eenvoudiger de machines, hoe minder opleiding er nodig is. De ontwikkeling van de productiekrachten heeft dus een invloed op het vereiste opleidingsniveau van de werkende mensen en dus ook op het onderwijssysteem, dat die mensen moet opleiden. 2. De evolutie van het onderwijs houdt dan ook verband met de belangen van de overheersende klasse. In elke fase van de menselijke geschiedenis bestaat er een overheersende klasse: onder het feodalisme was dat de aristocratie van de adel en de clerus; onder het kapitalisme is dat de burgerij. Die overheersende klasse heeft een systeem nodig om haar sociale positie, haar overheersing in stand te houden. Door de opvoeding die zij “haar kinderen” geeft, streeft ze ernaar te beschikken over de mankracht die het aangepaste opleidingsniveau heeft voor de verschillende huidige en toekomstige noden van de arbeidsmarkt. Dus, zelfs al staan bepaalde professoren en leerkrachten echt wel kritisch ten aanzien van het systeem waarin we leven, algemeen gesproken kunnen we stellen dat het onderwijs onophoudelijk de bestaande sociale piramide zal reproduceren en niet meteen voor de nodige wapens zal zorgen om het systeem echt te veranderen. 3. De evolutie van het onderwijs hangt ook af van de strijd die er gevoerd is om het onderwijs te veranderen. Zoals op andere terreinen van ons maatschappelijk leven, weerspiegelt de toestand in het onderwijs ook de krachtsverhoudingen tussen de overheersende klasse en de arbeidersklasse. In de loop van de geschiedenis van het kapitalisme behaalde de arbeidersklasse wel bepaalde overwinningen die hun toegang tot welzijn, opvoeding en onderwijs verbeterde. Gaan we als voorbeeld even terug naar de negentiende eeuw. We zitten volop in de industrialisering. De kapitalisten hebben behoefte aan veel arbeidskrachten en doen dus ook vrouwen en kinderen werken. Maar als gevolg daarvan wordt het gezin kapotgemaakt en kan ook opvoeding en onderwijs niet meer binnen dat gezin gebeuren. Om die reden verbiedt men omstreeks 1890 kinderarbeid onder de twaalf jaar. Kinderen moeten naar de lagere school die vooral moet zorgen voor hun morele opvoeding in de heersende zeden en gebruiken. Het lager onderwijs wordt echter ook noodzakelijk om een andere reden: de kapitalisten hebben arbeidskracht nodig, die opgeleid is om met de machines te kunnen werken. De lagere school brengt de kinderen dus een basis bij om te kunnen lezen, schrijven en rekenen. In het begin van de twintigste eeuw wordt de lagere school ook een instrument om de nationale gevoelens bij de jongeren te versterken en om de revolutionaire ideeën die groeien binnen de arbeidersbeweging, te bestrijden. Het middelbaar onderwijs van zijn kant blijft tot 1945 uitsluitend voorbehouden voor kinderen van de elite.
134
Bijna een eeuw later, na de Tweede Wereldoorlog pas, wordt het middelbaar onderwijs ook verplicht. Daar situeert zich dus het begin van het openstellen van het middelbaar onderwijs voor de volksmassa. Waarom? Allereerst omdat de industrie moderner wordt en het werk ingewikkelder. De kapitalisten hebben dus behoefte aan hoger opgeleide arbeidskrachten. En door de economische groei van 1945 tot 1975 (de “naoorlogse bloeiperiode”) kan de staat massaal investeren in het onderwijs om die doelstellingen te bereiken. Ten slotte, de arbeidersbeweging komt versterkt uit de Tweede Wereldoorlog en wordt gesteund door de socialistische landen en de grote westerse communistische partijen. De krachtsverhoudingen zijn in het voordeel van de arbeidersbeweging. Dat verplicht de overheersende klasse om toegevingen te doen, want ze zijn bang van een overwinning van de communistische beweging in West-Europa. Vanaf de jaren zeventig doet zich in de kapitalistische economie een economische crisis voor. Overal in Europa beslisten de regeringen om minder geld te besteden aan de openbare diensten en dus ook aan het onderwijs. De geleidelijk dalende invloed van de socialistische landen en hun uiteindelijke verdwijning begin jaren negentig gaf de kapitalisten ook vrij spel om van de arbeidersklasse een deel van de verworvenheden die zij in het verleden had weten te veroveren, opnieuw af te nemen. Zo komen we aan bij de huidige periode, die we in detail zullen bekijken in het volgende deel. Om dit deel samen te vatten, kunnen we onthouden dat 1) het onderwijs wordt georganiseerd om te beantwoorden aan de ontwikkeling van de productiekrachten en aan de belangen van de overheersende klasse, maar 2) dat we in zekere mate kunnen ingaan tegen die tendens en verbeteringen kunnen afdwingen als de krachtsverhoudingen in ons voordeel zijn. Dat wil zeggen, in het voordeel van diegenen die het grootst in aantal zijn, in het voordeel van de arbeidersklasse.
2.2 En hoe zit het vandaag? Om iets te begrijpen van de maatregelen die wel of niet genomen worden voor het onderwijs, is het dus interessant om te gaan kijken naar de huidige noden van de kapitalisten. Dat geeft ons een algemene lijn om beter te kunnen bekijken waar ons onderwijs naartoe gaat. De economische crisis en de gevolgen daarvan zijn vandaag voor de kapitalisten een nieuw kader, waar zij zich naar moeten richten om hun belangen te verdedigen.
 Een kenmerk van de arbeidsmarkt is de sterke behoefte aan enerzijds zeer laaggeschoolde mensen (tewerkstelling met lage opleidingsvereisten) en anderzijds hooggeschoolde mensen (tewerkstelling met zeer hoge opleidingsvereisten). De behoefte aan “tussenliggende” arbeidsplaatsen daarentegen neemt af. Het is bijvoorbeeld de taak van de verschillende studierichtingen (beroeps, technisch, algemeen) om de jongeren te oriënteren in functie van die behoeften.
 Het ritme van de technologische innovaties, dus van de productiekrachten, stijgt veel sneller dan voorheen. Alles is constant in verandering. Om te beantwoorden aan de belangen van de overheersende klasse moet het onderwijs dus ook veel sneller dan vroeger kunnen veranderen om zich aan te passen aan allerlei vernieuwingen. Dat is de uitdaging die schuilgaat achter termen zoals “inzetbaarheid”, “menselijk kapitaal”, “competenties”, “mobiliteit”, “kwaliteit”, “kennismaatschappij”, “eindtermen” enzovoort, gehanteerd door de ministers van onderwijs overal in Europa.
 De internationale economische concurrentie neemt hand over hand toe. De kapitalisten zijn op zoek naar nieuwe markten om te veroveren. En het onderwijs is een van die markten. Om de wedloop voor meer winst te winnen, moeten de kapitalisten dus alles doen om het onderwijs aan te passen aan die veranderingen. We gaan bekijken wat dat concreet inhoudt voor het verplicht onderwijs (deel 3) en voor het hoger onderwijs (deel 4). Daarna behandelen we de uitdagingen die dat inhoudt voor de democratie op school (deel 5) en ten slotte zullen we besluiten met de noodzaak om een ander onderwijssysteem te ontwikkelen … in een andere maatschappij (deel 6).
135
3. Het verplicht onderwijs 3.1 De aanpassing aan de behoeften van de markt De kapitalisten hebben behoefte aan zeer hooggeschoolde arbeidskrachten. Naast zeer hoogopgeleide mensen hebben ze ook behoefte aan laaggeschoolde arbeidskrachten. Er is dus sprake van een duidelijke waarderangschikking in de types van arbeidskracht, waar de markt behoefte aan heeft. Bovendien heeft de burgerij ook behoefte aan flexibele arbeidskrachten die zich gemakkelijk aanpassen aan diverse omstandigheden. De opkomst van nieuwe informatie- en communicatietechnologie (ICT) dwingt de bedrijven immers om constant hun productie te herzien. Onder de druk van de burgerij gaat het schoolsysteem zich daar dan ook aan aanpassen. We stellen hier twee manieren voor, die in het verplicht onderwijs gebruikt worden om het onderwijs aan te passen aan de behoeften van de markt.
De studierichtingen Het verplicht onderwijs kent een hiërarchische opbouw in verschillende studierichtingen op de volgende manier:
 Het algemeen onderwijs bereidt jongeren voor op een opleiding op het hoogste niveau (universiteit);  Het technisch onderwijs (als doorstroming of op een einddiploma gericht) leidt jongeren toe naar een gemiddeld opleidingsniveau (hogescholen);
 Het beroepsonderwijs is de studierichting die laaggeschoolde arbeidskrachten opleidt, die bij het verlaten van het middelbaar onderwijs rechtstreeks ingezet kunnen worden in de bedrijven. Vanaf hun veertiende moeten jongeren kiezen voor een welbepaalde studierichting. De technische en beroepsrichtingen spelen daarnaast ook een rol als zijspoor voor een baan zonder perspectief: de “slechte” leerlingen worden weggestopt in die studierichtingen. In plaats van de jongeren te helpen om de lat wat hoger te leggen of hun tekortkomingen te bestrijden, houdt het schoolsysteem zich bezig met hen te verbannen naar de “lagere” studierichtingen. De hiërarchische indeling in de scholen is een aanpassing van het onderwijssysteem aan de behoeften van de kapitalisten. Bovendien vertaalt die hiërarchische opbouw in de scholen zich in werkelijkheid ook in een sociale rangordening. Dat betekent dat de verdeling van leerlingen in de verschillende studierichtingen parallel loopt aan de sociale ongelijkheid. Dat zien we heel duidelijk in de grafiek hieronder. Spreiding van de leerlingen van vijftien jaar over de richtingen van het secundair onderwijs volgens het inkomensniveau van de ouders
De tien kolommen van de tabel vertegenwoordigen elk 10% van de gezinnen in de Vlaamse gemeenschap. Links de 10% armste gezinnen. Rechts, de 10% rijkste.
136
Voor alle duidelijkheid: slechts 10% van de kinderen uit de armste gezinnen zit op z’n vijftiende nog in het algemeen onderwijs, tegenover 88,5% in de rijkste gezinnen. Omgekeerd, de kinderen geboren in de 10% rijkste gezinnen hebben één kans op honderd om op de leeftijd van vijftien jaar in het beroepsonderwijs te zitten. Bij de 10% armste gezinnen is dat ongeveer 45%. In het Franstalig onderwijs treffen we hetzelfde determinisme aan.3 De sociale afkomst is zeer sterk bepalend voor de gevolgde studierichting. Om het simpel uit te drukken: voor kinderen uit de hogere klassen de universiteit, voor kinderen uit de volksklasse de fabriek. Het onderwijs opdelen in studierichtingen en daar een waarderangschikking in maken is dus een mechanisme voor de reproductie van sociale ongelijkheid, maar ook een manier om het onderwijs aan te passen aan de behoeften van de markt.
De competentiebenadering De competentiebenadering leidt tot een leermethode die ervoor zorgt dat het onderwijs maximaal beantwoordt aan de behoeften van de kapitalisten.4 Zij vragen immers flexibele en polyvalente werknemers die zich gemakkelijk aanpassen aan verschillende situaties. Die vraag houdt verband met de productiemiddelen en hun zeer snelle evolutie sinds de opkomst van de ICT. Hoe gaat dat in zijn werk? Een werkgever heeft geen secretaresse nodig die Latijn kent of veel weet van geschiedenis of filosofie. Maar ze moet wel de telefoon kunnen beantwoorden, mails kunnen versturen, met een computer kunnen omgaan, een PowerPoint-presentatie kunnen maken… Kapitalisten vinden het niet nodig dat alle jongeren kennis vergaren die niet bruikbaar is in het economisch leven en dus “nergens toe dient”. De school moet niet meer dienen om kennis op te doen. Kennis wordt dan ook vervangen door knowhow, een te ontwikkelen handelingsbekwaamheid. Een leerkracht geschiedenis moet dus aan zijn leerlingen leren “een synthese te maken van…”, “een PowerPoint presenteren over…”, “een artikel schrijven over…”. De inhoud van het werk van de leerling doet er weinig toe, als die maar leert hoe hij iets moet doen. De leerling kan dus het onderwijs verlaten zonder te weten dat Congo een Belgische kolonie was, maar hij zal wel weten hoe hij over dat onderwerp een presentatie moet maken. En dat is precies wat de burgerij wil. Dat wil niet zeggen dat geen enkele jongere nog kennis opdoet. De kapitalisten hebben nood aan zeer goed opgeleide jongeren die over veel kennis beschikken. Alleen, dat voorrecht wordt voorbehouden aan een bepaalde laag hooggeschoolde jongeren die hogere studies doen en die de elite zullen vormen, waar de bedrijven behoefte aan hebben (zie in het deel over het hoger onderwijs).
3.2 De deur open voor privé-investeringen
Financiering van het Belgische onderwijs in procent van het BBP
Klassen zitten overvol, scholen hebben gebrek aan materiaal, zieke leerkrachten worden niet altijd vervangen, klaslokalen storten in, er zijn te weinig scholen5 en zo kunnen we verder gaan. Dat soort problemen heeft een gemeenschappelijke oorzaak: de chronische onderfinanciering van het onderwijs in België. De grafiek hiernaast toont hoe de financiering van het onderwijs doorheen de jaren is geëvolueerd in verhouding tot het BBP. Die onderfinanciering zorgt voor heel wat druk op het school2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
1991
1989
1985
1983
1981
1979
systeem. Ze heeft meerdere consequenties: de politieke keuze
3
N. Hirtt, Sociale ongelijkheid in het onderwijs in België. www.skolo.org, Juni 2005. Berekeningen volgens de cijfers van het PISA-onderzoek 2003.
4
N. Hirtt, Wie heeft er belang bij het competentiegericht onderwijs?, www.skolo.org, maart 2011.
5
Men heeft het over tachtig extra scholen die nodig zijn in Brussel tussen vandaag en 2015!
137
om minder te investeren in het onderwijs verhoogt de druk op de portemonnee van de gezinnen (de school zal in de zakken van de ouders gaan zoeken wat ze niet vindt bij de staat). Anderzijds zet het de deur open voor ondernemingen die in onderwijs kunnen gaan investeren om er winst mee te maken. Aan de ene kant zien we dat door de onderfinanciering de jongeren (en hun familie) een aantal kosten zelf moeten dragen. Zo verplicht het gebrek aan materiaal de leerlingen om zelf de boeken te kopen, die ze voor school nodig hebben. De gezinnen moeten zelf instaan voor vervoerskosten, want het openbaar vervoer is niet gratis en er zijn geen schoolbussen voor een algemeen ophaalsysteem. De Franstalige gezinsbond, La Ligue des Familles, berekende de kostprijs van een schooljaar voor de scholier.6 De conclusie is overduidelijk: we staan veraf van een effectief gratis onderwijs! Aan de andere kant kan door de onderfinanciering de privésector investeren in het schoolsysteem. Dat gebeurt via mechanismen van zogenaamde publiek-private samenwerking (PPS). Het komt hierop neer: de staat die niet bereid is om een bepaalde som geld te besteden aan renovatie of bouw van schoolgebouwen, sluit een samenwerkingsakkoord af met de privésector. Die laatste voert de werken uit en in ruil stort de staat een bepaald bedrag. Het probleem daarbij is dat de staat dat erg duur betaalt: om te vermijden dat ze in een keer een flink bedrag moeten uitgeven, gaat de staat de betaling spreiden over meerdere jaren, maar ze moet dan meteen ook op de lange termijn het dubbele, zo niet het drievoudige neertellen.
3.3 In het verplicht onderwijs is er segregatie aan de gang Volgens het PISA-onderzoek, uitgevoerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),7 is het verplicht onderwijs in België het meest ongelijke van alle lidstaten van de OESO. Dat betekent dat leerlingen uit meer achterstelde middens het meest terug te vinden zijn in slechte scholen, in studierichtingen uit het beroepsonderwijs en heel dikwijls slechte resultaten hebben, terwijl dat voor leerlingen uit een meer gegoed milieu precies omgekeerd ligt. Maar waarom slagen kinderen van rijke gezinnen gemakkelijker dan de andere? Zouden zij genetisch gezien intelligenter zijn? Natuurlijk niet. Die enorme ongelijkheden bewijzen vooral één ding: vandaag hangt het succes van kinderen niet alleen af van wat de school hen bijbrengt, maar ook veel van hun sociale afkomst. Kinderen uit rijke of welopgevoede gezinnen krijgen thuis hulp van hun ouders of hun ouders betalen privélessen. Het is ook gemakkelijker om thuis te werken als je een kamer apart hebt en in alle rust kunt studeren. Maar de meeste kinderen hebben al die voordelen niet. Als de kinderen van de rijkste gezinnen beter dan gemiddeld slagen, is dat niet omdat ze meer “capaciteiten” hebben, maar omdat hun sociale afkomst hen de nodige instrumenten aanbiedt om te “slagen”. De organisatie in verschillende studierichtingen, die de leerlingen vanaf hun veertien jaar selecteert (cf. hierboven), is een van de mechanismen die de zeer sterke ongelijkheid in het Belgische onderwijs voor een deel verklaart. Door een systematische selectie van de “goede” en de “slechte” leerlingen leidt hetzelfde verplichte onderwijssysteem tegelijk de kinderen van de leidende klasse op om de nieuwe elite te worden en de kinderen van de werkende bevolking om zelf volgzame werknemers te worden in dienst van de heersende klasse.
6 7
Onderzoek te lezen op de website www.citoyenparent.be. Grosso modo betreft het hier een organisatie van rijke landen. Leden zijn: de meeste Europese landen, de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, maar ook Mexico, Israël enz. Die organisatie functioneert als een reusachtig studiecentrum over allerlei soorten beleid. Door haar nauwe samenwerking met de Europese Unie heeft zij een sterke invloed op de beslissingen die genomen worden door de EU-lidstaten.
138
Een ander verklaringselement is de organisatie van wat we noemen “de quasi-schoolmarkt”. We spreken over een “quasi-markt” omdat de ouders vergeleken kunnen worden met klanten die beslissen om gebruik te maken van een bepaalde dienst (het onderwijs) bij een leverancier (een school) naar hun keuze. Dat houdt verband met een dubbele vrijheid die in België bestaat op gebied van onderwijs: een nagenoeg volledige vrijheid in de keuze van de school voor zijn kind (1) en een nagenoeg volledige vrijheid om zijn eigen school op te richten (en te laten subsidiëren door de staat) (2). 1. Sinds lang ontbreekt elke vorm van inschrijvingsregeling in de scholen. Dat leidt ertoe dat de rijkere gezinnen de school van hun kind kunnen kiezen, terwijl er voor de armere gezinnen geen andere keuze is dan naar een tweedeof derderangs-school te gaan. Aangezien de directies van de “goede scholen” ook selecteren, is de vrije keuze niet hetzelfde voor iedereen. En zelfs al is dat onwettig, de meeste schooldirecteurs geven toe dat ze leerlingen weigeren op basis van hun resultaten, hun godsdienst enz. De elitescholen gebruiken onder meer de inschrijvingskosten om minder gegoede families te ontmoedigen. Het resultaat van dat systeem is een zeer grote sociale homogeniteit in de scholen: enerzijds de elitescholen waar men vooral kinderen van gegoede families vindt; anderzijds en soms slechts een paar honderd meter verder, de zogenaamde “vuilnisbakscholen”, waar kinderen uit minder gegoede gezinnen opeengepakt zitten. Bepaalde scholen organiseren zelfs een sociale homogeniteit binnen de klassen. Het Institut Saint-André in Brussel verdeelt de leerlingen van het eerste jaar over de klassen in functie van het beroep van de ouders! 2. Anderzijds moedigt ook de organisatie in schoolnetten de segregatie aan. De schoolnetten zijn de resten van de schoolstrijd die België heeft gekend in de negentiende en de twintigste eeuw. De inzet was de controle over de scholen, en daarmee over de inhoud van de opleiding die de leerlingen kregen. Historisch was de katholieke kerk in België altijd al sterk aanwezig in het onderwijs. De katholieke kerk richtte heel wat lagere, middelbare en hogescholen op en keek dan ook met lede ogen naar de stijgende betrokkenheid van de staat bij het onderwijs. Tot tweemaal toe liep dat uit op een “schoolstrijd” die telkens leidde tot een compromis: de coexistentie van verschillende onderwijsnetten. Naast het officiële net, rechtstreeks door de staat georganiseerd, bestaat er daarnaast een “vrij” net, hoofdzakelijk samengesteld uit katholieke scholen. Dat vrije scholennet, hoewel relatief onafhankelijk, wordt door de staat gesubsidieerd. Zo hebben we dus een privéonderwijs dat wordt gefinancierd door de staat, met andere woorden door iedereen. Het bestaan van verschillende netten brengt een concurrentie tussen scholen met zich mee. De vrijheid in de organisatie van zijn school, in de manier waarop men lesgeeft en in belangrijke mate zelfs in de inhoud van de lessen, geeft de scholen de gelegenheid om zich te profileren als werkelijke leveranciers van diensten. Zo hebben bepaalde katholieke scholen de reputatie dat ze de leerlingen beter begeleiden dan bepaalde officiële scholen. Op die manier trekken ze een eigen, meer geprivilegieerd publiek aan. Gekoppeld aan de rechtstreekse selectie die bepaalde schooldirecties toepassen, begrijpen we hoe die co-existentie van netten de segregatie die aan de gang is in het onderwijs, nog kan versterken.
139
3.4 Samengevat Deze verschillende mechanismen beantwoorden dus duidelijk aan de behoeften van de overheersende klasse:
 De organisatie in studierichtingen zorgt voor de arbeidskrachten voor de diverse opleidingsniveaus waar de bedrijven behoefte aan hebben.
 De competentiegerichtheid zorgt dan weer voor flexibele arbeidskrachten die in staat zijn om “die competenties te mobiliseren” die nodig zijn om zich constant aan te kunnen passen aan de nieuwe behoeften van de ondernemingen in hun wedren naar winst.
 De publieke onderfinanciering veroorzaakt een verhoging van de kosten voor de ouders in het verplicht onderwijs. Dat laat meteen ook het plezier aan de burgerij om haar oplossing op te dringen: de privéfinanciering van het onderwijs.
 En de schoolsegregatie, ten slotte, houdt ook de sociale segregatie in stand. De kapitalisten verzekeren hun kinderen een eliteonderwijs en selecteren op die manier de hoogopgeleide werknemers, waar ze ook behoefte aan hebben. Alles wordt in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat ze het algemeen onderwijs kunnen volgen, in een goede school, en zich op gepaste wijze kunnen voorbereiden op het hoger onderwijs.
Concreet verdedigt Comac voor het verplicht onderwijs: Â De toepassing van een Fins model van verplicht onderwijs: Â
Gratis. Dat betekent dat de school al de volgende kosten moet dragen: boeken en handboeken, schriften, kopieën, verplichte activiteiten, huiswerkhulp en opvang.
Â
Alle kinderen moeten op school de omkadering en de individuele begeleiding vinden die sommigen vandaag thuis vinden. Concreet betekent dat een vermindering van het aantal leerlingen per klas (maximum vijftien in het lager onderwijs en twintig in het middelbaar) en van de werklast van de leerkrachten, vooral in het basisonderwijs. Dat betekent ook dat er gekwalificeerd personeel moet zijn om op school gratis in te staan voor studieen huiswerkbegeleiding. Dat betekent dat er de komende tien jaar in totaal minstens 25 000 jobs (leerkrachten of opvoeders) bij moeten komen.
Â
Een grondige hervorming van het onderwijs met een gemeenschappelijk onderwijs van zes tot zestien jaar, waarbij algemene vorming en polytechnische vorming gecombineerd worden met wiskunde en wetenschappen, talen en geschiedenis maar ook cultuur en sport, technologie en basishandwerk.
Â
Alle leerlingen hebben recht op een kwaliteitsvolle school die gemakkelijk te bereiken is met het openbaar vervoer of de schoolbus.
 Geen centrale examens op het einde van het middelbaar onderwijs.
4. Het hoger onderwijs In 1999 ondertekenen dertig Europese ministers voor Hoger onderwijs de Verklaring van Bologna. Die mikt op de inrichting van een gemeenschappelijke “Europese ruimte voor het hoger onderwijs.” Op het eerste zicht lijkt dat niet zo storend. Maar we moeten ons afvragen wat de ministers ertoe bracht om die Verklaring te ondertekenen. De Verklaring van Bologna is een antwoord op twee eisen. Ten eerste de eis van de Europese regeringen die economisch gezien het Amerikaanse en het Aziatische blok (in hoofdzaak Japan) willen beconcurreren. Dat komt neer op de winsten trachten te verhogen en de kosten te doen dalen. Ten tweede de eis van de ondernemingen (die zorgen voor de economische groei), die flexibele, mobiele en goed opgeleide arbeidskrachten vragen voor de behoeften van de markt.8
8
Benjamin Pestieau en Marc Botenga, “Het hoger onderwijs in Europa na de Verklaring van Bologna. Hel of paradijs?”, Marxistische Studies, nr. 56, Uitg. EPO, Brussel, 2001.
140
Om een antwoord te kunnen geven op die twee eisen moest de manier waarop het hoger onderwijs functioneerde, veranderd worden. En dat is wat er gebeurd is voor heel Europa in het Bolognaproces.
4.1 De zichtbare zijde van het Bolognaproces Als men het over de Bolognahervormingen heeft, denken we aan:
 De indeling van het diploma in een “3-5-8”-systeem (drie jaar Bachelor, twee jaar Master, drie jaar Doctoraat)
 De boeking van lesuren onder de vorm van “credits”, de zogenaamde ECTS9
 De mobiliteit, of die nu gebeurt door een buitenlands Erasmusprogramma te volgen voor zes of twaalf maanden of door van universiteit te veranderen tussen Bachelor en Master of tussen Master en Doctoraat Minder vaak horen we iets over het diplomasupplement,10 over het LifeLong Learning (LLL)11 of de autonomie van de universiteiten.12 Maar geen enkele van die maatregelen is op zichzelf genomen vervelend. Als onze ministers een gemeenschappelijke Europese ruimte voor het hoger onderwijs wilden creëren, dan moeten we natuurlijk overal in Europa dezelfde regels hebben. Die veranderingen zijn dus niet meer dan noodzakelijke vormveranderingen.
4.2 De verborgen zijde van het Bolognaproces Al die “vorm”-veranderingen verbergen echter enorm fundamentele zaken:
 de aanpassing van het hoger onderwijs aan de behoeften van de markt  de wil om het hoger onderwijs te privatiseren  de versterking van de sociale segregatie Die drie aspecten stemmen overeen met de algemene eis van de Europese ministers en van de grote ondernemingen: ze willen de andere blokken een economische oorlog aandoen en daarvoor hebben ze zo goedkoop mogelijke arbeidskrachten nodig, met een opleiding die beantwoordt aan hún behoeften.
De aanpassing aan de behoeften van de markt De bedrijven hebben flexibele en gekwalificeerde arbeidskrachten nodig (maar niet overgekwalificeerd, want dat kost handenvol geld!). Met de 3-5-8-indeling heeft het Bologna-proces het onderwijs op zo’n manier opgedeeld dat er verschillende diplomaniveaus ontstaan. Voortaan kunnen de studenten “kiezen” om naar de arbeidsmarkt te stappen na drie, vijf of acht jaar studie. Na drie jaar studie zullen de studenten nog niet echt hoog opgeleid zijn, maar ze kunnen beantwoorden aan onmiddellijke behoeften van de ondernemingen.
9
European Credit Transfer System (ECTS). Vroeger telden voor de lessen gewoon het “aantal lesuren”, nu wordt alles geboekt in “credits”.
10 Het diplomasupplement is een apart blad, dat aan het diploma wordt toegevoegd, waarop in detail is aangegeven welke lessen de student heeft gevolgd, samen met de verkregen punten voor elk van die cursussen. Vóór Bologna had de student alleen maar zijn diploma, waarop de gekozen optie stond aangegeven, samen met de behaalde graad. 11 Door het systeem van LifeLong Learning (LLL) of levenslang leren kunnen volwassenen zich inschrijven aan de universiteit om cursussen in een specifieke materie te volgen. Iemand van 45 jaar zou bijvoorbeeld opnieuw een opleiding marketing kunnen volgen. 12 Terwijl de universiteiten en hogescholen in België al over een ruime autonomie beschikken (er zijn er maar weinig die echt van de regering afhangen), leidde de autonomie van de universiteiten in Frankrijk bijvoorbeeld tot een groot debat, met onder meer de beweging rond de wet op de hervorming van de universiteiten (Loi de Réforme des Universités of LRU).
141
In het algemeen wordt er aan de studenten ook de mogelijkheid geboden, als ze er de middelen voor hebben, om een Erasmusprogramma te volgen, zodat ze een nieuwe taal kunnen leren en leren om zich te integreren in een andere dan hun oorspronkelijke omgeving. In het buitenland gaan werken zal dan niet meer zo’n grote hinderpaal vormen als vroeger.
Omdat het kapitalistische systeem samengaat met een grote instabiliteit, meerbepaald omdat “de burgerij niet kan bestaan zonder onophoudelijk de instrumenten voor de productie radicaal te veranderen,”13 evolueert de kennis die de ondernemingen nodig hebben zeer snel. De werknemers moeten zich dus regelmatig “bijscholen”. LifeLong Learning zal die mensen die beschikken over kennis die verouderd is voor de arbeidsmarkt, helpen om zich om te scholen. Wat het diplomasupplement betreft, daarmee heeft de werkgever een bijkomend drukkingsmiddel in handen bij aanwervingen.14 Vroeger hadden alle gediplomeerden namelijk eenzelfde diploma. Met het diplomasupplement heeft men dat diploma nu geïndividualiseerd. We zijn niet langer gediplomeerden in de sociologie of de fysica. We zijn gediplomeerden van die studierichtingen, die een aantal specifieke cursussen hebben gevolgd met die specifieke punten als resultaat. Daardoor kan de werkgever ook veel gemakkelijker (naar beneden toe) onderhandelen over een individueel loon. Dat is dus een zware inbreuk op de collectief verworven rechten van werknemers, zoals de collectieve arbeidsovereenkomsten die de vakbonden onderhandelen om aan alle werknemers een minimumloon te garanderen. Met de maatregelen genomen in het kader van het Bolognaproces, kan men dus perfect tegemoetkomen aan de belangen van de overheersende klasse, omdat ze zorgen voor flexibele en mobiele arbeidskrachten die zich omscholen in functie van de behoeften van de economie en voor wie men minder moet betalen.
De privatisering van het hoger onderwijs In die privatisering onderscheiden we twee luiken. Het eerste luik betreft de financiële injectie in het onderwijs vanuit de ondernemingen. Het tweede luik gaat over het geld dat de studenten en hun familie injecteren als gevolg van het duurder worden van de studies.
13 Marx en Engels, Communistisch Manifest, Hoofdstuk “Bourgeois en proletariërs”, 1848. 14 De werkgever kan makkelijk beginnen met het bekijken van de punten voor de cursussen die hem in het bijzonder interesseren en op basis daarvan beslissen of hij een kandidaat al dan niet aanneemt.
142
Om van het onderwijs een echte markt te maken, heeft de overheersende klasse dus druk uitgeoefend om de overheidsfinanciering in onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te verlagen, waardoor er een structureel gebrek aan middelen is ontstaan. Bij de keel gegrepen door dat gebrek aan middelen, zullen rectoren en directeurs uiteindelijk niet anders kunnen dan de privé te smeken om bij hen te investeren. Heel dikwijls wordt dat proces positief voorgesteld met als voorwendsel dat de instellingen steeds meer autonomie zullen krijgen ten aanzien van de staat. In werkelijkheid zullen ze steeds meer afhankelijk worden van de privé. Net zoals bij andere openbare diensten is deze privatisering begonnen met onderaanbesteding of met de verkoop van randsectoren van het onderwijs aan de privé: de voeding, de drank, het vervoer, de sportinfrastructuur, het onderhoud van gebouwen, het drukken van syllabi, het aanbieden van studentenkamers enzovoort. Maar het begint nu langzaamaan ook te raken aan de centrale elementen van het onderwijs, zoals het lesaanbod en de financiering van onderzoek. Dat is bijvoorbeeld het geval met privéleerstoelen,15 zoals de leerstoel van Electrabel in Leuven. De bedrijven financieren ook onderzoeksprogramma’s. Maar wat zegt de staat daarvan? Doet die niets tegen de invloed van de kapitalisten? Nee, want de structurele onderfinanciering van het onderwijs wordt aanvaard door alle politieke partijen die aan de macht zijn in België. Na meer dan dertig jaar neoliberaal offensief tegen de overheidsdiensten, dat wil zeggen tegen de verworvenheden van de arbeidersbeweging, bestaat er nu een consensus over de terugtrekking van de staat uit de openbare diensten, het onderwijs inbegrepen. Die onmerkbaar toenemende privatisering van het onderwijs gaat eveneens gepaard met een ideologisch discours, erop gericht om ons ervan te overtuigen dat het hoger onderwijs een individuele investering is. Het zou normaal zijn dat je (veel) betaalt om te studeren, want gediplomeerden uit het hoger onderwijs worden over het algemeen ook beter betaald op de arbeidsmarkt. De studenten moeten hun recht om te studeren misschien duur betalen, maar ze zouden dat later toch allemaal terugkrijgen. Dat individualistische discours weerspiegelt in werkelijkheid de belangen van de burgerij in hun streven naar privatisering van het hoger onderwijs en propageert actief dat het onderwijs geen recht is, maar een voorrecht. Het is de combinatie van die burgerlijke ideologie en de onderfinanciering, die verklaart dat de inschrijvingskosten in Engeland voortaan tot £ 9000 of bijna € 15 000 kunnen oplopen. In België is een groot deel van de bevolking, rectoren en directeurs van onderwijsinstellingen inbegrepen, nog sterk gehecht aan de openbare financiering van het onderwijs. De burgerlijke ideologie die het onderwijs voorstelt als een voorrecht en als een individuele investering, heeft hier minder invloed dan in Engeland of in Nederland (maar meer dan in Griekenland bijvoorbeeld, waar gratis hoger onderwijs gegarandeerd wordt in de grondwet). Om die reden blijven de studiekosten in België ondanks alles minder hoog dan in de meeste andere Europese landen waar de studiekosten letterlijk de pan uit swingen. Om die reden steunt Comac actief alle initiatieven die in de richting gaan van een herfinanciering van het onderwijs en verdedigt Comac gratis en volledig openbaar onderwijs.
15 Een privéleerstoel is een cursus die in de instelling voor hoger onderwijs wordt gegeven, maar betaald wordt door de onderneming. Dergelijke cursussen zijn gewoon geïntegreerd in de lesprogramma’s en zijn soms zelfs verplicht. Theoretisch is het de onderwijsinstelling die een beslissing neemt over de hoogleraar en over de inhoud. Maar omdat de instellingen ondergefinancierd zijn, heeft de privé natuurlijk een belangrijke onderhandelingsmarge.
143
De versterking van de sociale segregatie In het middelbaar onderwijs bestaat er al veel ongelijkheid. Het hoger onderwijs versterkt die ongelijkheid alleen nog maar. De korte studieduur (en dus de snelle inschakeling op de arbeidsmarkt en het perspectief om snel te gaan verdienen) is voor studenten een van de voornaamste aantrekkingspunten van de hogescholen.16 Studiekosten zijn bepalend voor de sociale segregatie. Ook door Bologna kon die segregatie nog sterker beklemtoond worden. Omdat alle Europese universiteiten voortaan dezelfde spelregels hanteren, in dezelfde Europese ruimte, staan ze nu ook als concurrenten tegenover elkaar. Ze moeten de meest befaamde professoren aantrekken en allemaal beschikken over goede infrastructuur. En omdat de staat niet langer wil financieren, zijn alle universiteiten op zoek naar privéfinanciering. Dan staan ze voor de volgende keuze: ofwel passen ze de inhoud van de cursussen aan in functie van de behoeften van de privé en trekken ze privé-investeringen aan, ofwel weigeren ze om in deze logica te stappen en kunnen ze alleen rekenen op (eventuele) magere overheidsfondsen. De meest befaamde professoren zullen naar instellingen met de beste reputatie gaan en de rijkste studenten aantrekken die bereid zullen zijn om te “investeren” in hun opleiding, want hun diploma belooft hun een mooi salaris. Zo krijgen we door het Bolognaproces een hiërarchische opbouw in het onderwijs: aan de ene kant heb je de universiteiten die privéfinanciering aanvaarden, de inhoud van hun cursussen aanpassen om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de vragen van de markt en die studenten aantrekken die kunnen betalen. Aan de andere kant heb je de universiteiten uit “de tweede zone” en zelfs “de derde zone”, met minder middelen, die de grote meerderheid zullen aantrekken van studenten die niet meteen kunnen “investeren” in hun toekomst. De onderfinanciering van het onderwijs brengt nog een ander selectiemechanisme met zich mee: de ingangsexamens of de numerus clausus. Dat mechanisme zorgt voor rechtstreekse selectie en het wordt onder andere toegepast in de kunsthogescholen, de faculteiten geneeskunde in het noorden en het zuiden van ons land en bij de polytechnische faculteiten in de Franse gemeenschap. Het belangrijkste argument om de invoering van ingangsexamens te rechtvaardigen, is dat de instellingen voor hoger onderwijs niet genoeg geld hebben (gebrek aan lokalen, gebrek aan proffen enz.) om alle studenten die er zouden willen studeren, op te vangen. Dus filteren ze op basis van de kennis van de leerlingen bij aanvang van hun hogere studies. Officieel maakt dat mogelijk om alleen de “besten” te nemen, de meest “verdienstelijken”, die zullen “slagen”. In werkelijkheid kan dat natuurlijk alleen maar de selectiemechanismen (en dus de sociale segregatie), zoals die bestaat in het middelbaar, nog verder versterken.
Concreet verdedigt Comac voor het hoger onderwijs: Â Om het hoger onderwijs gratis te maken: Â
Onderwijs is een recht, geen voorrecht. Kosteloosheid is daarvoor een voorwaarde. Comac verdedigt dus de inschrijving in de Belgische Grondwet van de doelstellingen van het Pact van New York.
Â
Geleidelijke afschaffing van alle inschrijvingsgelden in het hoger onderwijs.
Â
Invoering van een maximumfactuur voor het lesmateriaal aan de universiteit. Op termijn, integratie van die kost in het inschrijvingsgeld.
Â
De federale overheid en de gewesten moeten met openbare fondsen investeren in de bouw en het beheer van 10 000 kwaliteitsvolle en goedkope studentenverblijven.
16 A. De Kerchove en J. Lambert (2001) “Choix des études supérieures et motivations des étudiant(e)s”, Reflets et Perspectives de la vie économique, 2001/4, p. 41-55.
144
Â
Gratis openbaar vervoer om iedereen en maximale mobiliteit te garanderen.
Â
De veralgemening van een maandelijkse studietoelage voor alle studenten, zoals dat gebeurt in verschillende Scandinavische landen, om iedereen de kans te geven in goede omstandigheden te studeren en te leven gedurende heel de duur van zijn studies, en verantwoordelijk te zijn voor zijn levenskeuze.
 Universitair onderwijs gericht op slagen: Â
Een betere omkadering, vooral tijdens het eerste jaar (kleinere klassen, betere persoonlijke opvolging, inhaallessen voor studenten die het moeilijk hebben).
Â
Examenroosters samengesteld in samenspraak met de studentenafgevaardigden, met een periode van minstens 36 uur tussen twee examens.
 Hoger onderwijs zonder toelatingsexamen en zonder numerus clausus.  Hoger onderwijs met echte mobiliteit. Er moet een echt beleid zijn voor de studiebeurzen waarmee iedereen in het buitenland kan studeren.
 Wetenschappelijk onderzoek in dienst van zoveel mogelijk mensen en niet van de grote aandeelhouders, gericht op de behoeften van de bevolking aan medicijnen, voedselveiligheid, welzijn op de werkplaats enz. Het is niet aan de multinationals om te beslissen over de prioriteiten op het gebied van onderzoek. De financiering van het wetenschappelijk onderzoek moet dus ook volledig publiek zijn. De resultaten van onderzoek behoren de mensheid toe, geen enkele ontdekking mag geprivatiseerd worden.
 Mobiliteit van de studenten en de onderzoekers, prioritair in dienst van de ontwikkeling van het Zuiden. Het doel van de mobiliteit is niet de organisatie van een braindrain vanuit de derde wereld, maar wel hulp bieden om het aantal dokters, wetenschappers enz. te verhogen en zo effectief bij te dragen tot de ontwikkeling van het Zuiden.
5. Voor democratie op school, in de hogeschool en aan de universiteit De lijst van problemen is lang en de lijst van onze eisen dus ook! Maar hoe gaan we dat allemaal kunnen veranderen? Door ons te organiseren, te mobiliseren, te sensibiliseren en zoveel mogelijk jongeren te organiseren voor een democratisch onderwijs en een democratische maatschappij. En door onze strijd te verbinden met die van de werkende bevolking. Maar om daar concreet toe te komen, moeten wij het recht opeisen om te debatteren en te ageren daar waar wij het grootste deel van onze tijd doorbrengen, dat wil zeggen op school, in de hogeschool en aan de universiteit.
5.1 “Hier leert men strijden” De scholen, hogescholen en universiteiten vormen het hart van ons werk. Het scholierenhandboek van het Tweede Congres legt het goed uit: “Als wij, jongeren van het middelbaar onderwijs, de dingen willen veranderen om een rechtvaardige maatschappij op te bouwen, moeten wij in de eerste plaats leren ons te mobiliseren, bewust te worden en ons te organiseren in ons eigen milieu en samen met de jongeren van onze leeftijd. En dat is het best mogelijk op school. Daar zitten wij immers samen met de meeste jongeren. Daarom moeten we daar kleine of grote protestbewegingen opzetten […]. Het is ook op school dat wij een hele reeks “competenties” kunnen aanleren die we nodig hebben om de minste verandering in gang te zetten of te plannen […]. Met andere woorden, we kunnen er leren strijden, luisteren, respect afdwingen, een groep opbouwen, onderhandelen, een krachtsverhouding creëren, een project leiden…”17 Dat geldt ook voor de hogescholen en universiteiten. De school, de hogeschool en de universiteit moeten dus een plaats zijn waar de jongeren iets te zeggen hebben. Over wat er in de in-
17 Scholierenhandboek van het Tweede Congres van Comac, p. 42-43.
145
stelling gebeurt, over de hervormingen in het onderwijs, maar ook over de grote maatschappelijke debatten. Daarom moeten zij zich samen kunnen organiseren, in politieke organisaties, zoals Comac, en ook breder in organisaties van het syndicale type.18 Dat is nog altijd verre van gemakkelijk.
5.2 Voor vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging, overal, ook op school! Zelfs al geeft de Belgische grondwet ons het recht om ons te organiseren en om onze mening te uiten, er zijn in de realiteit veel grenzen aan de emancipatie van de jongeren. Dat is het meest problematisch in de middelbare scholen. Een wet van 1959 verbiedt immers dat er op school aan politiek wordt gedaan. Op die manier gaat men ervan uit dat de jongeren niet het recht hebben om een standpunt in te nemen over alles wat hen aanbelangt. Nochtans moet men op achttien jaar beginnen stemmen. En men zou niet het recht hebben om daarover te discussiëren op school? Ook in het hoger onderwijs zijn er belangrijke remmen. Verschillende Comac-afdelingen zijn niet officieel erkend door hun universiteit, hebben dus geen lokaal of gemakkelijke toegang tot de lokalen om activiteiten te organiseren. Zelfs de erkende afdelingen worden met problemen geconfronteerd: druk van de proffen tegen speechen in de auditoria, verbod om een infostand te zetten bij het begin van het academiejaar, moeten betalen voor een lokaal, controle op de activiteiten door de overheden enz.
5.3 Voor de bevordering van het scholieren- en studentensyndicalisme Vandaag wordt overal in Europa de participatie aan het beheer van de universiteiten, die in het leven geroepen werd na het studentenprotest van mei 1968, opnieuw in vraag gesteld. De Europese Commissie verspreidt een visie van de universiteit beheerd als een onderneming, die diensten aanbiedt aan studenten / klanten en aan ondernemingen die
18 Zie ook hoofdstuk 4 “Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd”, deel 5 “ Strijden met Comac, maar niet helemaal op ons
eentje “.
146
gebruik willen maken van de universitaire laboratoria om meer winsten te maken. Om in die logica verder te gaan, heeft men sterke directeurs nodig die de universiteit kunnen leiden als een belangrijke CEO. Op die manier wordt de participatie van alle betrokkenen van de universiteit in de besluitvorming in vraag gesteld. Comac verzet zich tegen dat proces. Comac verdedigt een visie die haaks staat op die van de Europese commissie en steunt een ruime ontwikkeling van het studentensyndicalisme. Dat gebeurt door een uitbreiding van de studentenparticipatie in de besluitvorming op alle machtsniveaus en door een betere financiering van de studentenbeweging. Dat gebeurt eveneens door een versoepeling van de verkiezingsreglementen (drempels, periode en methode om te stemmen), die het nu in het eerste jaar bachelor en master bijna onmogelijk maken om verkiezingen te organiseren. Comac werkt actief aan de versterking van de studentenstructuren.19 Op het vlak van de scholieren zijn de uitdagingen al even belangrijk. Aan Franstalige kant is er pas heel recent een scholierenvakbond opgericht: het “Comité des élèves francophones” (CEF). Lange tijd was de Franse Gemeenschap één van de enige regio’s in Europa waar geen scholierenvakbond bestond. Comac steunt de oprichting van de CEF en moedigt zijn leden aan om mee te werken aan de opbouw ervan.
Concreet verdedigt Comac: Â De afschaffing van de antidemocratische wet uit 1959 die het politiek werk in de scholen verbiedt. Â Vrije meningsuiting en vrijheid van vereniging in de instellingen voor middelbaar en hoger onderwijs, wat betekent: Â
een snelle en gemakkelijker erkenning van de syndicale en politieke organisaties door de directies van de instellingen
Â
het verbod voor schooldirecties om leerlingen uit te sluiten die syndicaal actief zijn op hun school
Â
het recht om aankondigingen te doen of speeches te houden in klassen en auditoria
Â
het gratis ter beschikking stellen van lokalen om te vergaderen of een activiteit te organiseren
Â
een betere financiering van de studentenbeweging en een werkingsbudget voor de scholierenvakbonden
Â
middelen ter beschikking stellen van de afgevaardigden om zich tot de leerlingen van de school of tot de universitaire gemeenschap te richten
Â
geen politieke controle op de activiteiten, buiten wat al door de wet is voorzien (de wet bestraft racisme en xenofobie)
 Verkiezingsreglementen en promotie in alle klassen en auditoria van de verkiezingen die de vertegenwoordiging bevorderen.
 Paritaire deelname van scholieren- en studentenafgevaardigden in de besluitvorming in hun instelling. Tegen de huidige managerstendens om de beslissingsbevoegdheid te concentreren bij de directies.
19 Zie hoofdstuk 4 “Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd”, deel 5.3 “De scholieren- en studentenvakbonden versterken”.
147
6. Besluiten 6.1 Voor een ander onderwijs… De huidige grote hervormingstendensen in het onderwijs beperken de toegang tot de kennis en knowhow die mensen in staat stellen de wereld te begrijpen en dus ook iets te doen. En dat geldt in het bijzonder voor de kinderen van de werkende bevolking. De kwaliteit van het onderwijs daalt voor heel veel jongeren, maar het zijn vooral de meest uitgebuite die men berooft van de intellectuele wapens die ze nodig hebben om te vechten. De huidige tendens is dus net het tegenovergestelde van alle strijdbewegingen van mei 68, toen tienduizenden studenten in opstand kwamen om van de school en de universiteit echte plaatsen van emancipatie te maken. Kortom, de visie op het onderwijs die Comac verdedigt, is daaraan tegengesteld. Voor Comac is het onderwijs een recht voor iedereen en niet het voorrecht van enkelen. Een collectief recht dat zo ruim mogelijk moet zijn, tot de verste uithoeken van de maatschappij. Het onderwijs mag geen machine zijn die de ongelijkheden en de sociale hiërarchie reproduceert, maar moet een instrument zijn dat de ongelijkheden opheft, een instrument in dienst van wie het financiert: de hele werkende bevolking. Tot besluit, Comac verdedigt een openbaar, gratis, vrij toegankelijk onderwijs, dat ten dienste staat van de meerderheid, gericht is op slagen en democratisch is.
Concreet verdedigt Comac: Â Een volledig openbaar onderwijs, niet opgedeeld in verschillende netten. Tegen elke deelname van de privésector in het onderwijs.
 Degelijke investeringen in het onderwijs. Voor een budget voor onderwijs van minstens 7% van het Bruto Binnenlands Product, waarvan 2% besteed aan het hoger onderwijs.
 Een financiering van de scholen, universiteiten en hogescholen toegekend in functie van de behoeften en niet op basis van willekeurige “enveloppen” of van de economische welvaart van de gemeenschap.
 De invoering van een miljonairstaks waarvan de opbrengst gedeeltelijk wordt besteed aan het onderwijs.  Solidariteit van de scholen, hogescholen en universiteiten met de werkende bevolking, door interesse te hebben voor hun problemen en aanwezig te zijn in de strijdbewegingen.
6.2 … in een andere maatschappij Hoe dan ook, als we van het onderwijs een instrument willen maken voor emancipatie en een recht voor iedereen, dan moeten we het kapitalisme omverwerpen. Zolang we onder het kapitalisme leven, zal het onderwijs verder de sociale klassen en het kapitalistische systeem reproduceren. Daarom moeten we de strijd voor ons onderwijsproject combineren met de strijd tegen het kapitalistische systeem en voor het socialisme.
148
nota’s
149
nota’s
150
8
hoofdstuk 8 Milieu en klimaat
“Voor het eerst in de menselijke geschiedenis brengt een productiewijze de mensheid ertoe fataal de grens te overschrijden van wat de biosfeer aankan.” Peter Mertens, Op mensenmaat Als we nog een toekomst op deze planeet willen, kunnen we niet voorbij aan de uitdagingen op gebied van milieu en klimaat. Overstromingen, steeds extremere klimaatomstandigheden, uitroeiing van soorten en vernietiging van de ozonlaag: die catastrofes overkomen ons niet zomaar. Het is het kapitalisme en het onbezonnen beheer van de planeet, dat daar de oorzaak van is.
1. Bittere vaststellingen De opwarming van de aarde is geen mythe. Sinds het begin van de 19e eeuw is de gemiddelde temperatuur op aarde evenveel gestegen als in de 20 000 voorgaande jaren samen. De koolstofconcentratie in de lucht (belangrijkste oorzaak van het broeikaseffect en dus van de opwarming) ligt tweemaal hoger dan in de 800 000 jaren die voorafgingen. Binnen de wetenschappelijke wereld bestaat er geen enkele twijfel meer over het feit dat als wij verder leven op ons huidige ritme, we afstevenen op een nog veel grotere opwarming met voor de bevolking op aarde dramatische gevolgen die we niet langer meester zullen zijn. Deze klimaatcrisis heeft geen tijdelijk karakter en is ook niet lineair. Ze is hoe langer hoe minder omkeerbaar en breidt zich exponentieel uit, want elk nefast gevolg brengt weer andere nefaste gevolgen met zich mee. Vandaag kennen we al heel wat van die nefaste gevolgen: wijziging in de neerslag, die de landbouwstructuren voor talrijke bevolkingsgroepen vernietigt, droogtes en gronden die niet meer bewerkt kunnen worden en/of overstromingen als gevolg, steeds zwaardere stormen en orkanen, oprukkende woestijnvorming, bedreigde rassen en soorten, het niveau van het zeewater dat omhoog gaat, zoetwaterreserves in gevaar brengt en aanleiding geeft tot gedwongen verplaatsing van sommige bevolkingsgroepen … Het is meer dan zeker dat de opwarming van de planeet te wijten is aan de activiteit van de mens. Door verbranding van fossiele brandstoffen (kolen, petroleum, gas), ontbossing en industriële activiteiten stoten wij te veel broeikasgassen uit.
De klimaatopwarming, wat is dat? De klimaatopwarming is een proces dat veroorzaakt wordt door het broeikaseffect: er is een gaslaag die ‘op natuurlijke wijze’ rond de planeet hangt en zo de zonnestralen vasthoudt, die de aarde bereiken. Door een toename van die broeikasgassen stijgt de temperatuur van de planeet en wijzigt het evenwicht in het ecosysteem. Bij de “broeikasgassen” rekenen we hoofdzakelijk CO2 of koolstofdioxide, afkomstig van fossiele verbranding, dus van petroleum, aardgas, kolen.
Bovendien komt het uitgeput zijn van de natuurlijke hulpbronnen steeds dichterbij. De voorraden van de aarde zijn beperkt. Sommigen schatten dat alle petroleumvoorraden opgebruikt zullen zijn tegen 2050 en de gasvoorwaarden tegen 2070. Maar terwijl bepaalde hulpbronnen vervangbaar zijn - petroleum kunnen we vervangen door andere energiebronnen - is dat niet het geval voor drinkbaar water of voor hout uit de tropen. Het evenwicht tussen wat wordt gebruikt en wat wordt geregenereerd is ernstig verstoord. Door de berekening van de “ecologische voetafdruk” - wat
151
Bovenste tekening: als er geen broeikaseffect zou zijn, zou de planeet onleefbaar zijn omdat niet alle warmte van de zon dicht bij de aarde zou kunnen blijven. Middelste tekening: door het broeikaseffect kan de dampkring een deel van de warmte van de zon opvangen, waardoor levende wezens kunnen bestaan en ontwikkelen. Onderste tekening: door de uitstoot van te veel broeikasgas, krijgen we een “opstapeling” van te veel warmte rond de aarde.
wij in algemene termen aan de natuur “vragen” te produceren voor wat wij nodig hebben - kunnen we ons een beeld vormen van wat dit betekent: als wij allemaal zouden leven als een inwoner van de Verenigde Staten, hadden we vijf planeten nodig. De Verenigde Staten vertegenwoordigen immers minder dan 5% van de wereldbevolking, maar het land verbruikt 23% van alle energie in de wereld.
Ecologie, een heel ruim domein… Als we het hebben over “ecologische of milieuproblemen”, dan hebben we het niet alleen over klimaatopwarming en het opraken van natuurlijke hulpbronnen, maar ook over heel wat andere zaken: lucht-, water- en bodemvervuiling, gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen (GGO’s) enzovoort. We hebben ervoor gekozen om ons in deze tekst te concentreren op de eerste twee fenomenen. We willen ons niet beperken tot een aantal dingen vast te stellen. We willen begrijpen hoe het zover is gekomen en wie er verantwoordelijk voor is. Want we zijn niet allemaal verantwoordelijk voor die gevaren. Je hebt diegenen die de natuurlijke hulpbronnen wegroven en je hebt diegenen die elke dag moeten vechten voor hun eten. Je hebt er die winst maken en je hebt de rest. Je hebt landen die zich sterk ontwikkeld hebben ten nadele van andere landen. Dat zullen we bekijken in punt 2: “Het kapitalisme vernietigt de planeet.”
Het leegroven van de natuur is eigen aan het kapitalisme. In de negentiende eeuw was Marx zich daar al van bewust: “De kapitalistische productie ontwikkelt slechts de techniek en de verbinding met het sociale productieproces door de twee bronnen van alle rijkdom tegelijk uit te putten: de aarde en de arbeider.”
We staan voor meerdere uitdagingen: tegemoetkomen aan de behoeften van de bevolking, de armoede verhelpen en het overleven van de bevolking op aarde waarborgen. En daarvoor hebben we behoefte aan groei, aan duurzame groei en aan een rechtvaardige verdeling van de rijkdom. Deze twee laatste zaken zijn onmogelijk in het kapitalistisch systeem, want de wanverhoudingen, de destructieve mechanismen en de sociale onrechtvaardigheden maken integraal deel uit van dit systeem. Om de noodzakelijke bocht te nemen, moeten we het systeem veranderen. Dat bekijken we verder in punt 3: “CHEnge the system, not the climate”.
152
2. Het kapitalisme vernietigt de planeet Zoals we hebben gezien in hoofdstuk 2 (“Comac, een communistische jongerenbeweging”), zijn de productiemiddelen (fabrieken, machines) onder het kapitalisme in handen van een kleine minderheid, de kapitalisten, zij die beschikken over de kapitalen. Het is hun motivatie om altijd zoveel mogelijk winst te maken om nog meer te produceren en te verkopen, op die manier de concurrenten te verslaan en nog meer winst te maken enzovoort.
2.1 De anarchistische productie van het kapitalisme Het zijn die kapitalisten die beslissen over waar, hoeveel en hoe produceren. Met als doel zoveel mogelijk te produceren om de markten van hun concurrenten te kunnen veroveren. Ieder van hen in functie van zijn eigen winst. Marx noemde dat de anarchie in de productie.1 Die anarchie is bron van overproductie en crisissen. Nemen we het voorbeeld van de automobielmarkt. Een land heeft een bepaald aantal wagens nodig. In plaats van daar ongeveer het aantal auto’s te produceren dat ze nodig hebben, gaan meerdere automobielbedrijven proberen om er elk van hun kant hun auto’s te verkopen en “met elkaar vechten” om zich van de markt meester te maken. Dat soort anarchie verklaart waarom grote hoeveelheden van wat wij produceren overbodig zijn en zelfs vernietigd worden. Denken we maar even aan al die supermarkten, waar dagelijks vóór de opening van de winkel tientallen kilo’s onverkochte producten de container in gekieperd worden. De overbodige verpakkingen en de reclame, bedoeld om kopers te verleiden, zijn een ander voorbeeld van dingen die geproduceerd worden, vervuilend zijn en met tonnen verspild worden. En op andere domeinen of andere plaatsen van deze wereldbol bestaan dan weer enorme tekorten: vaccins, irrigatie, voedsel enzovoort in de landen uit het Zuiden. Die anarchie leidt tot een organisatie van de productie die de natuur kapotmaakt. Grondstoffen en handelsgoederen zijn steeds langer onderweg. En terwijl het vervoer per boot of zelfs per trein het minst vervuilend is, moedigt men toch transport aan per vliegtuig en per vrachtwagen (zie grafiek hieronder). Garnalen, verkocht in België, bijvoorbeeld, worden gevangen in de buurt van Griekenland, gepeld in Marokko, verpakt in Denemarken en pas dan naar alle landen van Europa vervoerd voor verkoop in onze supermarkten. Nochtans zitten er ook garnalen in de Belgische Noordzee. En men koos niet voor dit traject omdat dat het beste zou zijn vanuit het standpunt van de kwaliteit van het product, voor minimale productie van afval en vervuiling enz. Neen, dat traject krijgt de voorkeur omdat het het meest rendabele is. De mensen die de garnalen in Marokko pellen, “kosten” de kapitalist ongetwijfeld minder dan als ze direct in West-Europa ergens zouden gepeld worden. Dat soort voorbeelden ligt bij duizenden voor het rapen: jaarlijks worden achthonderd ton eieren vervoerd van Frankrijk naar Italië en ongeveer dezelfde hoeveelheid van Italië naar Frankrijk! Sinds enkele jaren werd de NMBS in België wat het goederenvervoer betreft geleidelijk aan ontmanteld. In plaats van te investeren, gaat men “de kosten reduceren”. Resultaat: de transportbedrijven voor vervoer over de weg maken tegenwoordig enorme winsten. En de andere grote winnaar is de klimaatopwarming… Wist je dit? Elk van de ingrediënten in jouw potje aardbeienyoghurt heeft op zich 3500 km afgelegd, vooraleer ze allemaal samen bij jou terecht komen!
Grafiek: CO2-uitstoot in vergelijking met de wijze van transport van één kilo sinaasappels van Spanje naar België (in gram koolstofdioxide) (cijfers van OIVO)
1
Om meer te lezen over de anarchie in de productie, zie hoofdstuk 2, 3.2, over de droom van een ongebreidelde consumptie.
153
In het kapitalisme beschikken de kapitalisten over alle vrijheid om te produceren wat hen het meeste opbrengt, ten koste van de natuur. Een voorbeeld, het bedrijf E.ON strijdt om een nieuwe hypervervuilende steenkoolcentrale te openen in België, in plaats van te investeren in nieuwe duurzame energie die veel minder zou opbrengen. De groep Suez, energieproducent met Electrabel als Belgische dochteronderneming, ging zelfs zover om een campagne van minstens twee miljoen euro te lanceren (“Nucleair Forum”) ter verdediging van het behoud van de kerncentrales (terwijl een Belgische wet van 1985 toch voorzag om daar uit te stappen …). Op die manier houden ze vast aan het idee dat we niet voorbij kunnen aan kernenergie “gewoon” om superwinsten te maken en ervoor te zorgen dat er niet geïnvesteerd wordt in de productie van schone energie. Kernenergie in handen van de privé betekent nochtans dat er minder waarborgen voor de veiligheid zijn en dat er uiterst gevaarlijke en sterk vervuilende energie geproduceerd wordt (de voorbeelden van Tsjernobyl in Oekraïne, 25 jaar geleden, en van Fukushima in Japan vandaag zijn een bewijs van de schade die deze oncontroleerbare technologie kan aanrichten). Wist je trouwens dat het kernafval van de Westerse landen wordt begraven op terreinen die afgekocht of gehuurd worden in Siberië of in Bangladesh? Dat de ontwikkeling en het gebruik van de technologie bepaald zijn door de winst, maakt ook deel uit van de anarchie van de kapitalistische productie. Een werkgever kan probleemloos de technologie proberen te verbeteren, nieuwe technieken, waardoor hij sneller en met minder kosten kan produceren. Maar welke werkgever zou beslissen om te investeren in technologie die niet zijn eigen winst ten goede zou komen, maar die wel zou bijdragen tot een productiewijze die meer respect zou inhouden voor het milieu? Die redenering remt trouwens de ontwikkeling af van duurzame productietechnieken, want die zijn niet rendabel. De middelen bestaan om tamelijk snel de fossiele energiebronnen te vervangen. Maar de petroleum- en de auto-industrie zijn zo winstgevend… Men ontwikkelt schadelijke technologieën. Het gebruik van bestaande technologieën gebeurt anderzijds ondoordacht: eenmaal schone technologieën rendabel worden, storten de kapitalisten zich op die sectoren om er een nieuwe bron van winst van te maken. We mogen ook het belang van de wetenschap en van nieuwe technologische ontdekkingen niet onderschatten. Daardoor is men tot op zeker niveau in staat de huidige natuurlijke bronnen op een zuinigere manier te benutten en kan men nieuwe, duurzame bronnen die minder snel uitgeput zijn, ontdekken. Bijvoorbeeld: in heel wat regio’s groeit het gebrek aan water, maar de technologieën om het water van de oceaan te ontzilten bestaan wel degelijk. In een geplande economie zo’n omzettingsproces van zout water naar drinkbaar water invoeren, waar de hernieuwbare energie een essentiële rol bij zou spelen, zou heel wat vooruitgang betekenen voor de oplossing van dat probleem, dat cruciaal is voor honderden miljoenen mensen.
Zonne-energie We hebben al sinds 1850 ontdekt hoe we zonnestralen kunnen omvormen tot bruikbare energie. Toch wordt zonne-energie nog veel te weinig gebruikt. Als men er vandaag steeds meer over praat, is het vooral om elk huishouden voor te stellen zelf te investeren in een zonnepaneel voor zijn huis, terwijl dat niet gratis is en ook niet iedereen het zich kan veroorloven. Die technologie houdt nochtans mogelijkheden in voor gebruik op grote schaal.
154
Dat alles toont aan dat het de industrie, het transport en de organisatie van de productie zijn, die de grootste verantwoordelijken zijn voor de klimaatopwarming. Het is dan ook in die domeinen dat het grootste gedeelte van de daling van de uitstoot van broeikasgassen gerealiseerd moet worden (cf. de grafiek hiernaast). Natuurlijk zijn het niet de kapitalisten zelf, die het meest te lijden hebben onder de aangerichte schade: dat is de bevolking. En heel dikwijls de armste bevolking. Zo wordt de bevolking van Bangladesh regelmatig getroffen door overstromingen die het voortbestaan zelf van de 120 miljoen inwoners van dat land, dat bijna op zeeniveau ligt, in gevaar brengen. Die overstromingen hebben niet alleen te maken met het jaargetijde van de moesson, dat sinds enkele jaren minder regelmatig en dikwijls veel heviger is, maar ook met de overstromingen in de delta van drie grote rivieren. De bronnen van die rivieren liggen in de uitlopers van het Himalayagebergte, hoofdzakelijk in Nepal. De bevolking, woonachtig in die beboste uitlopers, beschikt niet over elektriciteit of gas om zich te verwarmen, kapt het hout om te kunnen overleven en zorgt op die manier voor ontbossing. Door de massale ontbossing kan het smeltwater van de sneeuw uit de Himalaya niet meer in de bodem dringen, want er zijn geen wortels meer om het op te vangen. Al dat water verhoogt dus rechtstreeks het niveau van het water van de rivieren in Bangladesh, wat moordende overstromingen met zich meebrengt. Als de Nepalezen zouden beschikken over elektriciteit, zou die ontbossing niet gebeuren. En als Bangladesh de middelen zou hebben om stevige dijken te bouwen, zouden de overstromingen ook minder vaak voorkomen en voor minder doden zorgen. Toch blijven de westerse regeringen de arme en de rijke landen op dezelfde voet plaatsen wat betreft hun verantwoordelijkheid voor de klimaatopwarming en de gevolgen ervan. En op basis van de redenering dat we “allemaal in het zelfde schuitje zitten,” doen ze ons geloven dat wij allemaal samen verantwoordelijk zijn. Het gebruik van het concept van de ecologische voetafdruk zorgt dikwijls voor verwarring: met laat zo geloven dat ieder individu, elk land dezelfde verantwoordelijkheid draagt. Ook in België probeert men de bevolking een schuldgevoel aan te praten met de bedoeling de mensen de last op de schouders te laden en de rekening te doen betalen (cf. het voorbeeld van Herstal, in kader).
In Herstal laat men de bevolking opdraaien voor de rekening De gemeente Herstal en de intercommunale voor afvalverwerking Intradel voerden een campagne over de hoeveelheid afval die zij produceren via sorteringen en inzamelen om “de burgers bewust te maken van hun verantwoordelijkheden.” Men zette een systeem op met containers met een chip, vanuit het principe “de echte prijs”: met dat systeem is de burger “verantwoordelijk” voor zijn eigen afvalverbruik. Voortaan betaalt hij per gewicht en per hoeveelheid afval die hij produceert. De gemeentelijke huisvuilbelasting van haar kant blijft behouden en wordt zelfs verhoogd. Vervolgens wordt dat afval, waarvoor wij dus per gewicht betalen aan Intradel, gerecycleerd voor de productie van elektriciteit binnen de exploitatie-eenheid Uvelia. Dat is op zich niet slecht, ware het niet … dat die elektriciteit daarna opnieuw aan ons wordt verkocht met aardig wat winst voor Intradel, dat de multinational Suez als aandeelhouder heeft. Onder het voorwendsel van ecologische verantwoordelijkheid betaalt de burger drie keer (inzameling, gemeentetaks en elektriciteit geproduceerd met het afval) … en zelfs een vierde keer, als we ook de gratis mankracht meerekenen voor het sorteren. Aan de andere kant maken de multinationals heel wat winst.
2.2 “Als het klimaat een bank was, dan was het al lang gered” (Chávez) Men zou kunnen denken dat de klimaattops in Kyoto en Kopenhagen bewijzen dat de regeringen zich eindelijk bewust worden van het probleem en bereid zijn maatregelen te treffen om de komende generaties een toekomst te garanderen. Maar ondanks die indruk van bewustwording, willen ze hun verantwoordelijkheid niet opnemen. En dat ondanks het
155
feit dat er overal ter wereld protest opging. Er trokken bijvoorbeeld 100 000 mensen naar de top van Kopenhagen om de regeringen aan te moedigen om zich te engageren. Maar al dragen de kapitalistische landen een historische schuld, toch vertikken ze het om verantwoordelijkheid op te nemen voor de klimaatopwarming. Zo zijn de Verenigde Staten alleen verantwoordelijk voor meer dan een kwart van de uitstoot van broeikasgassen de laatste honderd jaar. De internationale milieuverdragen zijn vaak niet meer waard dan een ongedekte cheque. Ze zijn niet bindend voor de staten, worden niet gerespecteerd door de ondernemingen die schrik hebben hun concurrentiekracht te verliezen, of helpen ondernemingen juist om nog meer winst te maken. De doelstellingen van Kyoto voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen waren veel te ambitieus. Bovendien stelde men een systeem op punt, waarbij alle landen quota opgelegd kregen voor de daling van die uitstoot. Dat bracht in werkelijkheid een echte markt op gang in “vervuilingsrechten”: ondernemingen kregen meer dan voldoende aantallen emissierechten die ze dan konden doorverkopen als ze er te veel hadden! Dankzij dat systeem hield staalreus Arcelor Mittal tussen 2008 en 2012 honderd miljoen ton emissierechten over, goed voor 1,4 miljard euro. Zo zie je maar dat als het kapitalisme zich ermee gaat bemoeien, zelfs de ecologie een bron voor winst wordt. De top van Kopenhagen wekte in 2009 heel wat verwachtingen. Maar uiteindelijk kwam er geen enkele nieuwe maatregel voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Er kwam wel een niet dwingend engagement om het klimaatbeleid van de arme landen te financieren, maar de bedragen zijn te laag in verhouding tot de klimaatschuld van de geïndustrialiseerde landen. De Verenigde Staten hebben de discussies doen mislukken onder het voorwendsel dat de landen van de derde wereld er niet evenveel voor gingen doen als zij! De Verenigde Staten namen concreet China als voorbeeld: “China vervuilt meer dan wij!” China heeft inderdaad sinds kort de Verenigde Staten voorbijgestoken in het rijtje landen met de grootste CO2-uitstoot. Maar als we kijken naar de CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking, dan zien we dat China maar op de tachtigste plaats komt.2 De Verenigde Staten van hun kant zijn op wereldschaal verantwoordelijk voor bijna 30% van alle CO2-emissies sinds 1900. Het is duidelijk dat de derdewereldlanden historisch gezien veel minder vervuild hebben de voorbije eeuwen dan de westerse landen. En over welke middelen beschikken de derdewereldlanden vandaag om op een meer ecologische manier te produceren? De kapitalen en de technologieën zijn geconcentreerd en onder patent in het Westen. In die context past de uitspraak van Chávez, president van Venezuela, tijdens de top van Kopenhagen in 2009: “Als het klimaat een bank was, dan was het al lang gered.”
3.CHEnge the system, not the climate Noch voor het behoud van de planeet, noch voor de mensen die erop leven, is het kapitalisme een oplossing. Er zijn voldoende gevarieerde grondstoffen - beperkt, maar voldoende - voor nog vele generaties. Wij beschikken over zeer geavanceerde technologieën en de huidige wetenschappelijke methodes laten vermoeden dat we ons aan heel wat ontdekkingen kunnen verwachten, op heel wat domeinen. We hebben alle kaarten in handen om een harmonieuze ontwikkeling van onze maatschappij mogelijk te maken. Maar als we voort blijven gaan op de redenering zoals hierboven beschreven, als die grondstoffen en technologieën en de organisatie van de productie in handen blijven van
2
Je vindt alle cijfers van de Verenigde Naties op http://data.un.org/.
156
of beheerd worden door een minderheid die enkel leeft om rijkdom te vergaren ten koste van de meerderheid van de bevolking, stevenen we recht op de muur af. We zullen de tendens niet kunnen keren zonder de spelregels te veranderen, zonder het economische ontwikkelingsmodel te veranderen. De enige manier om het tij te keren is de sleutelsectoren van de economie, waaronder het vervoer en de technologie, in handen te geven van de gemeenschap; de productie en het beheer van de grondstoffen op een betere manier te plannen; de democratie te ontwikkelen zodat alle grote beslissingen op economisch en energetisch vlak genomen worden met respect voor de natuur en het menselijk leven. De sleutelsectoren van de economie moeten in handen komen van de gemeenschap. Indien regeringen in handen waren van de werkers (en daarmee bedoelen we van diegenen die produceren in plaats van diegenen die over de arbeid van anderen beschikken en daarvan profiteren) - die de geproduceerde goederen en diensten gebruiken - en niet in handen van degenen die vandaag de productiemiddelen in bezit hebben, dan zou het collectief belang primeren op het belang van de minderheid. Alles wat vandaag wordt geproduceerd, zou collectief georganiseerd kunnen en moeten worden, milieuvriendelijk geproduceerd, op zo’n manier dat iedereen toegang krijgt tot consumptiegoederen en diensten van goede kwaliteit. Er moet een economisch plan komen, een plan dat de hele productie op een rationele manier organiseert. Het is immers niet iedere onderneming die moet beslissen hoe en hoeveel zij gaat produceren, enkel met de bedoeling het dividend van haar aandeelhouders te vergroten. Integendeel, de productie moet gepland worden op basis van de behoeften van de bevolking. We beschikken over ongelooflijke technologieën. In plaats van de patenten van die uitvindingen te gebruiken om enkelen te verrijken, moeten ze dienen om grote hoeveelheden voedsel, kledij enz. te produceren om de noden van de zeven miljard mensen op deze planeet te lenigen en daarbij de planeet te beschermen tegen vervuiling. We beschikken ook over uiteenlopende technologieën om energie te produceren zonder CO2-uitstoot. We moeten als gemeenschap dringend investeren in het onderzoek naar de ontwikkeling van die technologieën en naar de manier om die op grote schaal te kunnen gebruiken. Daarvoor moet men elk winstbejag terzijde kunnen schuiven. Dat is onder het kapitalisme onmogelijk. Alleen een maatschappij die gebaseerd is op de belangen van de mensen, kan de noodzakelijke structuren uitwerken om een ernstig bestudeerd plan te op te stellen dat de vervuiling drastisch kan beperken.
157
En om dat systeem te doen werken, hebben we democratie nodig. Waarom hebben de mensen die op dit ogenblik produceren - de werkers - niets te zeggen over de manier waarop wij produceren? Mochten wij de keuze hebben, zouden wij dan beslissen om aardappelen in drie lagen niet-herbruikbaar materiaal te verpakken? Zouden we dan beslissen om in België garnalen te eten, die gevist werden in Groenland en de halve planeet doorkruist hebben voor ze op ons bord terechtkomen? Zouden we dan beslissen om elke avond tonnen en tonnen levensmiddelen weg te gooien met als excuus dat ze niet meer verkocht kunnen worden tegen een schappelijke prijs? Zouden we dan beslissen om de inwoners van Herstal drie keer te laten betalen voor dezelfde dienstverlening? Er zijn tal van volstrekt logische maatregelen die men zou kunnen nemen in een gepland economisch systeem. Massaal investeren in windturbines zou zowel de vervuiling als de energiefactuur van de gezinnen doen dalen. Zonneenergie uitbaten. Wist je dat wij in 2005 op wereldschaal elf gigaton petroleumequivalent verbruikt hebben aan primaire energie?3 Dat is zesduizend keer minder dan de stroom aan zonne-energie die onze planeet bereikt heeft in diezelfde periode! Er zou een verbod kunnen komen op reclame: waarom al die verspilling alleen maar om ons aan te zetten tot consumptie? Waarom zijn wij bezig met het privatiseren en dus duurder en minder efficiënt maken van het treinvervoer, terwijl dat ecologisch gezien en voor de portemonnee van de reizigers veel “rendabeler” is? Waarom integendeel niet massaal investeren in openbaar vervoer om ervoor te zorgen dat het frequent, aangenaam en gratis wordt en dus iedereen zou aanmoedigen om de wagen zoveel mogelijk aan de kant te laten staan? Waarom handelsgoederen niet vooral per boot vervoeren in plaats van per vliegtuig?
4.Enkele valse oplossingen voor het probleem van de klimaatopwarming … 4.1“Alles wat groen is, is goed voor de planeet!” Lees: “Als het groen is en verkoopt, dan is het goed voor onze winst!” Heel wat producten worden verkocht met een klein logo in de vorm van een boompje of een planeet. Ondernemingen voegen aan de reclame op websites een “groene” zone toe. Men verspreidt reclame voor auto’s met de hoeveelheid CO2-uitstoot. Het is bijna “in”, een bijkomend verkoopsargument. Zelfs Electrabel beweert in zijn reclameblaadjes bekommerd te zijn om het milieu. Toch zagen we onder dat zogenaamde kwaliteitslabel al meer dan een dwaasheid. Nemen we bijvoorbeeld twee appels, de ene is “biologisch” geteeld in Chili en de tweede krijgt geen apart etiketje voor “duurzame productie”, maar werd in Limburg geteeld. Beide appels worden in dezelfde supermarkt in Genk verkocht. Is die bio-appel echt duurzamer in milieuopzicht? In werkelijkheid doen die ondernemingen geen enkele betekenisvolle inspanning om het tij te keren. Integendeel, zij maken misbruik van de bewustwording bij een groot deel van de bevolking om hun imago op te blinken en stukken van de markt voor zich te winnen.
4.2“We zijn allemaal verantwoordelijk” Sommige mensen zeggen dat wij allemaal verantwoordelijk zijn voor de vervuiling en voor de opwarming van het klimaat, omdat wij allemaal op deze planeet wonen. En dat de oplossing erin bestaat dat iedereen een inspanning doet, dat iedereen iets doet om de vervuiling te verminderen. Is dat juist? Ja en neen. Sommigen willen zelf inspanningen doen, zoals vaker het licht uitdoen thuis, verspilling van water vermijden, producten kopen met zo weinig mogelijk
3
Primaire energie: energiegrondstoffen in hun natuurlijke vorm, vóór enige technologiesche omzetting.
158
verpakking. Vandaag moet je verplicht je afval sorteren en wordt aangeraden het verbruik van gas, water, elektriciteit te beperken. Maar kan dat soort initiatieven volstaan? Er moeten globale maatregelen komen om het probleem aan de wortel aan te pakken. Bovendien zijn er aan dat gedrag in de praktijk al vlug beperkingen: wie kan de verpakking kiezen van de producten in de supermarkt? Wie kan de isolatie kiezen van zijn appartement om zijn verwarmingskosten te beperken? Enz. De traditionele partijen in België zingen altijd hetzelfde liedje: iedereen moet zijn steentje bijdragen. In werkelijkheid zeggen die partijen nooit dat de ondernemingen ook hun steen moeten bijdragen. Nochtans zijn zij verantwoordelijk voor het grootste deel van de vervuiling (cf. grafiek in punt 2). De regering neemt vaak maatregelen die het individu opzadelen met een schuldgevoel, via vervuilingtaksen of stimulansen (premies voor het aankopen van zonnepanelen). Nochtans laat een echte ecologische en sociale politiek de mensen niet alleen staan tegenover problemen waarvoor ze niet de belangrijkste verantwoordelijken zijn. Is een bewoner van een sociale woning verantwoordelijk als zijn woning slecht geïsoleerd is? Zijn wij verantwoordelijk voor het gebrek aan openbaar vervoer, waardoor we verplicht zijn de auto te nemen?
Lokaal produceren en plaatselijk verbruiken: niet realistisch Wij denken dat het inderdaad de voorkeur geniet om, als we moeten kiezen tussen tomaten uit België of uit Spanje, de voorrang te geven aan de Belgische tomaten. Toch lijkt het ons niet meteen doenbaar - tenzij je misschien op het platteland woont - om uitsluitend lokaal te produceren en te consumeren, om je inkopen te gaan doen bij de producent om de hoek en tomaten in je eigen tuin te kweken. Er zijn wel een aantal coöperatieven met een lokale inplanting, die goed draaien, maar dat is precies omdat ze een goede lokale inplanting hebben. Die zijn niet zomaar aan te passen voor de hele Belgische bevolking en al helemaal niet voor de hele planeet. Kijken we naar Bert, huurder van een appartement in een gebouw van vijftien verdiepingen in een Antwerpse voorstad. Is het echt denkbaar dat hij zich zo organiseert met zijn buren dat ze alleen levensmiddelen aankopen, die plaatselijk geproduceerd werden? Heeft hij eigenlijk iets in de pap te brokken over de afkomst van de melk die hij drinkt? Heeft hij eigenlijk wel de gelegenheid om zijn kaas te gaan kopen bij de kleine zelfstandige producent om de hoek? En zou die kleine zelfstandige wel een kleine zelfstandige producent blijven als hij aan alle buren van Bert moet leveren? En de buurvrouw van Bert, Marie, die elke avond thuiskomt van het werk na acht uur gewerkt te hebben en die, eenmaal thuis, met de kinderen moet bezig zijn, moet koken, de papieren rompslomp van allerlei administratie nog in orde moet maken: zou zij eigenlijk nog de energie hebben om uit te zoeken waar de aardappelen die ze nodig heeft, het meest duurzaam en biologisch verantwoord zijn? Het komt ons voor dat het op dit ogenblik, door de manier waarop de samenleving en de democratie zijn georganiseerd, praktisch gezien onmogelijk is voor alle burgers om volkomen gelijkwaardig te zijn wat betreft hun mogelijkheden om zelf hun manier van consumeren te wijzigen. Dat wil niet zeggen dat wij denken dat het onmogelijk is om met je buren tot afspraken te komen. Onder het socialisme en later onder het communisme zal dat trouwens op die manier georganiseerd worden. Maar in het kader van het huidige systeem is de economische ongelijkheid ook een sociale ongelijkheid, met ongelijkheden op vlak van informatie, van onderwijs … en van consumptie.
4.3 Groeidaling: “De productie kan niet eindeloos zijn in een eindige wereld” Sommigen hebben een maatschappijanalyse die stelt dat we te veel produceren en dat de oplossing er dus in bestaat minder te produceren, te “consuminderen”. De grondstoffen zijn inderdaad, zoals we hebben gezien, slechts in beperkte hoeveelheid voorhanden. Over die vaststelling zijn we het eens: de anarchistische productie in het kapitalisme duwt ons naar de limiet van de beschikbare grondstoffen, naar een enorme verspilling. Maar het probleem is niet zozeer dat wij te veel zouden produceren, maar vooral dat wij
159
verkeerd produceren. Het kapitalistische systeem organiseert de productie enkel en alleen met de bedoeling winst te maken. Op geen enkele manier zijn de behoeften van de mensen, van hun kinderen en het behoud van de planeet het uitgangspunt. De oplossing voor ons probleem is dus niet de productie verlagen maar wel degelijk haar te reorganiseren, te plannen. Door de voortdurende groei aan de kaak te stellen – zelfs als dat uitgaat van de beste bedoelingen – kunnen we echter de kern van het probleem niet in vraag stellen, namelijk het privébezit van de productiemiddelen, de logica zelf van het kapitalisme. Wij verdedigen een economie waarin de productie rationeel wordt georganiseerd, in verhouding tot de behoeften van de mensen en tot de noodzaak om de natuur te beschermen. Wij verdedigen een economie waarin wij democratisch beslissen welke economische sectoren ontwikkeld moeten worden en moeten groeien (bijvoorbeeld de bouw van treinen om het openbaar vervoer te ontwikkelen, voedselvoorziening in de Derde Wereld, bouw van ziekenhuizen en scholen) en welke sectoren kwantitatief niet verder moeten uitbreiden. Wij verdedigen groei, maar niet om het even welke groei: een duurzame groei en een rechtvaardige verdeling van de rijkdommen.
5. Stappen naar een leefbare toekomst Zoals we zagen, kunnen de “klimaatcrisis” en haar gevolgen alleen maar echt aangepakt worden in het kader van een ambitieus en mondiaal plan voor een geplande productie. In een context waarin die wordt georganiseerd met aandacht voor het welzijn van iedereen en niet in een logica van ongebreideld winstbejag. In een omgeving waar iedereen zijn woordje mag meepraten en er met iedereen rekening gehouden wordt, in een context van werkelijke democratie. Dat wil zeggen in een socialistische, communistische samenleving. Maar om het probleem van het klimaat echt aan te pakken, bestaan er geen vijf oplossingen. Het zal niet meer erg lang duren vooraleer de sociale gevolgen van de klimaatontregeling rampzalig zijn. Vanaf vandaag moet de productie van vervuilende energieën drastisch verlaagd worden. De grootste vervuilers zijn de industrie en de energieproducenten en zij moeten de meeste inspanningen doen. De overheid moet tegelijkertijd een aangepast energiebeleid uitwerken. We moeten de regering in België aanzetten om nu meteen te handelen. Enkele concrete oplossingen:
 Een stappenplan voor de overgang van kernenergie en steenkoolcentrales naar hernieuwbare energiebronnen tussen nu en 2050
 De technische vooruitgang benutten om het rendement van de elektriciteitsproductie te verhogen en de uitstoot van broeikasgassen zo veel mogelijk te beperken
 Energiebesparende technologieën ontwikkelen en veralgemenen in de productie  De ondernemingen moeten zelf opdraaien voor de verplichte kosten van energiebesparingen en milieuvriendelijke aanpassingen
 Verplicht goederenvervoer per spoor en via de waterwegen voor lange afstanden  massale investering van publieke fondsen in openbaar vervoer, dat beter georganiseerd en van hogere kwaliteit moet zijn
 gratis openbaar vervoer voor studenten en jongeren onder 26 jaar  Een ambitieus plan voor de isolatie van de huizen en de openbare gebouwen door de overheid  Overdracht van technologieën naar de landen van het Zuiden. De westerse knowhow moet beschikbaar zijn voor de Zuiderse landen, zodat zij de ontwikkeling van hun eigen streek zelf kunnen aanpakken zonder het dictaat van de grote mogendheden
 Een federaal groen overheidsbedrijf voor de energie, dat een coherent nationaal energiebeleid kan voeren, waarbij de projecten gefinancierd worden met de superwinsten van de Belgische kerncentrales, van energiereus Electrabel
160
nota’s
161
nota’s
162
9
hoofdstuk 9 Werk
“Iedereen heeft recht op werk, op de vrije keuze van zijn werk, op gelijkwaardige en bevredigende arbeidsomstandigheden en op bescherming tegen werkloosheid. Iedereen heeft zonder onderscheid recht op gelijk loon voor gelijk werk.” Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 23.
1. Inleiding Volgens het Internationale Arbeidsbureau ligt het aantal werkloze jongeren in 2009 hoger dan ooit: 81 miljoen of 13% van alle jongeren tussen 15 en 24 jaar.1 Het is duidelijk dat de jongeren bijzonder zwaar getroffen worden door de economische crisis. Hoe komt dat? Onzekere en flexibele jobs zonder toekomstperspectief waren de eerste jobs die eraan moesten geloven toen ook de bedrijven gingen reageren op de crisis die de hele kapitalistische wereld trof. Precies het soort banen waar we jongeren het vaakst in terugvinden. Vergeleken met de werkloosheid bij oudere werknemers, zien we de jeugdwerkloosheid die al zeer hoog was, bijzonder snel toenemen.
In de landen in het oosten en het zuiden van Europa neemt dat fenomeen soms duizelingwekkende proporties aan. In Italië zitten 30% van de jongeren tussen 15 en 24 jaar zonder werk. In Spanje en Griekenland loopt dit cijfer op tot 40%. Het fenomeen treft ook België. Eind 2008 lag de werkloosheidsgraad voor jongeren tussen 15 en 24 jaar oud hier op 18,8%.2 In januari 2010 steeg dat tot 24,8% ten opzichte van een globaal werkloosheidspercentage van 8%.3 Voor de Brusselse en Waalse jongeren zijn de cijfers nog zorgwekkender: in 2008 lag de gemiddelde werkloosheid bij de jongeren onder de vijfentwintig jaar in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest al op 34,8%4 en in het Waals gewest op 34%.5
1
“Recordstijging van de jeugdwerkloosheid, volgens het BIT een gevolg van de economische wereldcrisis”, persmededeling, 11 augustus 2010, Website van de Internationale Arbeidsorganisatie.
2
Bron: OESO.
3
EUROSTAT, Werkloosheidsgraad op 10% in de eurozone en op 9,6% in de EU27, persmededeling, 31 maart 2010, p. 4.
4
Cijfers van het Brussels Observatorium voor de Tewerkstelling (website van Actiris – www.actiris.be)
5
DEFEYT, P., La difficile insertion des jeunes wallons: constats et pistes d’action, IDD, Namen, augustus 2009, p. 7.
163
In Vlaanderen is de stijging van de jeugdwerkloosheid het grootst, met tussen 2008 en 2010 een stijgingspercentage van 29% tegenover 6% in Brussel en 3% in Wallonië.6 Waarom is er werkloosheid? Waarom hebben jongeren vandaag de meest kwetsbare jobs? Waarom zijn wij de eerste slachtoffers van de crisis? En wat betekenen de huidige hervormingen op de arbeidsmarkt? Wat zijn de standpunten van Comac op dat gebied? Op die vragen willen we in dit hoofdstuk een antwoord geven.
2. Loonarbeid en kapitaal: enkele begrippen 2.1 De arbeidskracht: een koopwaar In elk tijdperk groeit de rijkdom van de leidende klasse door een andere klasse uit te buiten, maar de verhoudingen tussen uitbuiter en uitgebuite verschillen van periode tot periode:
 Onder de slavernij konden rijke eigenaars slaven kopen en verkopen. Zij beschikten over het recht op leven en dood van die mensen. Alles wat de slaven in hun hele leven aan rijkdom produceerden, kwam toe aan hun eigenaar. In dat tijdperk was een mensenleven op zich koopwaar.
 In de middeleeuwen profiteerden de leenheren van het werk van de boeren door zich een gedeelte van hun landbouwproductie toe te eigenen. Ze konden die producten ofwel zelf consumeren, ofwel doorverkopen om ze te gelde te maken.
 Vandaag werven de kapitalisten werknemers aan voor een bepaald aantal uren per week. Alles wat ze in die tijd produceren, wordt eigendom van de kapitalist. De kapitalisten kopen dus van de werknemers hun bekwaamheid om te werken, wat Marx hun “arbeidskracht” noemde. In het kapitalistische systeem is de arbeidskracht dus een handelswaar geworden. “Samen met de groei van de burgerij, met andere woorden van het kapitaal, ontwikkelt zich tegelijk ook het proletariaat, de klasse van moderne arbeiders die slechts leven op voorwaarde dat ze werk vinden en die dat alleen vinden als hun werk het kapitaal doet aangroeien.” De arbeidskracht als handelswaar is een kenmerk van het kapitalisme dat in vroegere periodes niet bestond. In tegenstelling tot de slaven behoren de arbeiders niet toe aan de kapitalisten. Het is hun arbeidskracht voor een bepaald aantal uren per week, die eigendom is van de kapitalisten. Officieel zijn ze “vrij” om die arbeidskracht te verkopen op wat wij vandaag de “arbeidsmarkt” noemen, maar die vrijheid is behoorlijk relatief gezien de arbeiders wel verplicht zijn te werken om te kunnen overleven. We citeren nogmaals Marx en Engels : “De arbeiders die elke dag verplicht zijn om zich te verkopen, zijn een koopwaar, een handelsartikel als elk ander; ze zijn dan ook blootgesteld aan alle wisselvalligheden van de concurrentie, aan alle schommelingen op de markt. 7 Wat betekent dat? Dat de prijs van de arbeidskracht (dus het loon) varieert naargelang de omstandigheden, net zoals dat het geval is voor de prijzen van alle andere koopwaren. Als de economische activiteit zwak is of als er crisis is, hebben de kapitalisten niet veel arbeiders nodig. Dan gaan ze dus massaal ontslaan. Omdat er te veel arbeiders zijn, zullen de lonen dalen. Als er echter een sterke economische groei is en alle arbeiders een job hebben, wordt het veel moeilijker om iemand aan te werven tegen een slechte bezoldiging. Dan moeten de lonen stijgen om arbeiders aan te trekken.
2.2 Winstbejag, productiviteit en werkloosheid Men heeft het dikwijls over de kapitalisten in termen van “werkgevers”, alsof het hun belangrijkste zorg is om mensen aan te werven. Hun werkelijke doel is zoveel mogelijk produceren en verkopen om zoveel mogelijk winst te maken.8
6
Bron: OESO.
7
Idem.
8
Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistische jongerenbeweging “ en hoofdstuk 5 “Comac, een jongerenbeweging, solidair met de werkende mensen”, punt 2.3 “Waar komt de rijkdom vandaan?”.
164
Uitsluitend om dat doel te bereiken, kopen de kapitalisten de arbeidskracht. Dat streven naar winst wordt echter onophoudelijk afgeremd door de onderlinge concurrentie van de kapitalisten. Wie tegen de laagste kosten kan produceren, zal het meeste winst maken. Dat winstbejag drijft hen ertoe om constant naar pistes te zoeken om de productiekosten te verminderen en uiteindelijk druk uit te oefenen op de lonen. Dat winstbejag drijft hen er ook toe om constant nieuwe technieken te ontwikkelen om de productiviteit te verhogen. “De bourgeoisie kan niet blijven bestaan zonder constant de instrumenten voor de productie, dat wil zeggen de productieverhoudingen, ofte het geheel van de sociale verhoudingen, radicaal te veranderen. Het behoud van de oude productiewijze zonder enige verandering daarentegen was voor alle vroegere industriële klassen juist de eerste voorwaarde voor hun voortbestaan. Die continue omwenteling van de productie, dat constant door elkaar schudden van het hele sociale systeem, die eeuwige onrust en onzekerheid onderscheiden het burgerlijke tijdperk van alle voorgaande periodes.” Dankzij de constante perfectionering van de productietechnieken slaagt men erin steeds meer producten te maken met steeds minder arbeiders. In een socialistische maatschappij, waar de mensen op de eerste plaats komen en niet de winst, geeft dat de mogelijkheid om voor iedereen de arbeidstijd te verminderen. Maar onder het kapitalisme heeft het als enig gevolg dat er steeds meer mensen werkloos zijn. De cijfers tonen dat duidelijk aan: het totale aantal arbeidsuren dat in België in 2010 werd gepresteerd, ligt lager dan in 1970.9 Je kunt het ook zien aan het aantal beschikbare jobs: tussen 1970 en 2010 is voor heel België de beroepsactieve bevolking gestegen met 1 300 000 personen, terwijl het aantal beschikbare jobs slechts is gestegen met ongeveer 650 000.10 Het bestaan van een massale werkloosheid is dus een globaal probleem van het systeem en geen individuele verantwoordelijkheid, zoals men ons wil laten geloven.
2.3 Het kapitalisme heeft (jonge) werklozen nodig Stelt de werkloosheid de leidende klasse dan echt zo’n probleem? Niet echt, in feite. Tijdens de periode van volledige tewerkstelling, die België en de meeste westerse landen vóór de jaren 1970 kenden, was de situatie veel gunstiger voor de werknemers. Ze moesten toen immers niet zoals vandaag met z’n vijfentwintigen concurreren voor één enkele job. Ze konden dus ook veel gemakkelijker onderhandelen over een beter loon en betere arbeids-
9
Defeyt P., Instituut voor Duurzame Ontwikkeling, januari 2010: www.iddweb.eu/
10 Idem.
165
omstandigheden. Vandaag weet de baas heel goed dat de werknemers in de rij staan om werk te hebben. Daardoor kan hij de werknemers omstandigheden opleggen, die ze in een periode van volledige tewerkstelling nooit hadden aanvaard. Het is dus van cruciaal belang voor de kapitalisten dat er een bepaald aantal werklozen is, want dat verhoogt de concurrentie onder de werknemers en laat toe de lonen te doen dalen. Verder zijn de werklozen ook nuttig voor de kapitalisten, omdat ze een reserve aan arbeidskracht vormen, waar ze opnieuw gebruik van kunnen maken bij een economische heropleving. Daarom noemden Marx en Engels de werklozen “het industriële reserveleger”: “De verbetering van de mechanisering betekent verwijdering van steeds meer arbeiders die de machines bedienen en, in laatste instantie, productie van een aantal beschikbare loontrekkers, dat de gemiddelde arbeidsbehoefte van het kapitaal overstijgt; dus productie van een compleet industrieel reserveleger, […] een leger dat ter beschikking staat voor de periodes waarin de industrie onder hoge druk werkt, dat op straat wordt gegooid door de crash die noodzakelijkerwijze volgt; een bedreiging die de arbeidersklasse constant meesleept in haar strijd voor het bestaan tegenover het kapitaal; een regulerende factor die het loon op het laagste niveau houdt in overeenstemming met de behoefte van het kapitaal.” 11 Dat reserveleger is permanent beschikbaar en het wordt constant aangevuld door alle jongeren die elk jaar op de arbeidsmarkt terechtkomen.
3 Strijden tegen de liberalisering van de arbeidsmarkt De marxistische theorie wijst er dus op dat de kapitalisten van de arbeidskracht een koopwaar hebben gemaakt; dat zij er onophoudelijk naar streven om de lonen te verminderen en de productiviteit te verhogen, wat leidt tot de uitsluiting van een hele reeks werknemers uit de arbeidsmarkt; dat de kapitalisten een zeker niveau van werkloosheid nodig hebben om de werknemers onderling te laten concurreren en op die manier druk uit te oefenen op de lonen en op de arbeidsomstandigheden. Geldt dat alles 150 jaar later nóg? De prioriteiten van de overheersende klasse in Europa vandaag zijn – om hun eigen woorden te gebruiken – de werknemers flexibeler maken, de mensen langer laten werken en de werklozen activeren. Aan de hand van die drie voorbeelden zullen we zien dat de strijd tussen kapitaal en arbeid meer dan ooit actueel is en dat de bedoelingen van de kapitalisten gisteren nog altijd dezelfde zijn als die van vandaag.
3.1 De jongeren: een aanvullende laag op de arbeidsmarkt Sinds de jaren tachtig heeft de overheersende klasse geprofiteerd van de crisis om allerlei hervormingen van de arbeidsmarkt op te leggen, die in het bijzonder de jongeren treffen. Die hervormingen verplichten de weknemers tot meer flexibiliteit. Flexibiliteit, wat houdt dat eigenlijk in? Dat is erop uit zijn dat de hoeveel-
11 Friedrich Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap, 1880, hoofdstuk 3 “Wetenschappelijk socialisme”.
166
heid werknemers die een job hebben, zich continu aanpast aan het aantal werknemers, dat de ondernemingen effectief nodig hebben. Hun doel? De schokken van de crisis, waar de kapitalisten zelf niet voor willen betalen, opvangen. Concreet gaat het erom gemakkelijker te kunnen ontslaan als de economische vooruitzichten slecht zijn en een reserve aan arbeidskrachten beschikbaar te hebben voor tijden met economisch gunstige vooruitzichten. Dat wordt mogelijk gemaakt door allerlei soorten precaire arbeidstatuten in het leven te roepen: tijdelijk, ad interim, deeltijds, met flexibele uurroosters, voor een bepaalde arbeidstijd… Vele vaste en goedbetaalde jobs werden op die manier vervangen door onzekere banen voor een laag loon en met een kwetsbaar statuut. Die precaire statuten en jobs worden ook wel “hamburgerjobs” genoemd, omdat ze voor het eerst massaal toegepast werden in de jaren ’80 in de Verenigde Staten in de dienstensector, de horeca, de schoonmaak, de bewaking… En zoals dat dan gaat met de concurrentie, werden ze al snel ingevoerd in Europa. Om die reden is het dat in de Audifabriek in Brussel jongeren al zeven jaar als uitzendarbeider werken. Elke maand moeten ze zich afvragen of ze er de volgende maand nog zullen werken. Soms 94 maanden lang! Bij Autovision, een onderaanneming in hetzelfde bedrijf, worden de uitzendarbeiders zelfs per week aangeworven. Wat is het nut daarvan? Om na te gaan of ze in staat zijn te werken? Dat hebben ze toch al voldoende bewezen. In werkelijkheid gebruiken de grote aandeelhouders de jongeren als een “buffer” die ze als een papieren zakdoekje kunnen weggooien, zodra ze hen niet meer nodig hebben. En dat is wat er gebeurd is toen in 2008 de economische crisis uitbrak en de ondernemingen hun kosten wilden beperken. Resultaat: duizenden tijdelijke werknemers zagen hun contract niet meer verlengd worden. We zeiden al dat de crisis in het bijzonder de jongeren treft. Zij vormen de meerderheid bij de tijdelijke werknemers: in 2008 hadden
167
33,2% van alle jongeren een tijdelijk contract tegenover 8,2% voor het totaal van de werknemers.12 Het aantal flexibele werknemers ligt dus vier keer hoger bij de jongeren. Op die manier vormt een groot deel van de jonge werknemers echt niet meer dan een aanvullende laag, een uiterst flexibele en goedkope reserve aan arbeidskrachten.
Je eigen toekomst opbouwen Door het recordaantal aan jonge werklozen op wereldschaal vreesde het Internationaal Arbeidsbureau ervoor dat er een “verloren generatie” gekweekt werd van jongeren “die elke hoop kwijt zijn om ooit nog een job te krijgen, die hun garanties biedt op een waardig leven”.13 Waarom een “verloren generatie”? Omdat zonder vast werk niemand voor zichzelf een toekomst kan opbouwen, je hebt geen enkel perspectief. Werk hebben is in eerste instantie een manier om een plaats te vinden in de maatschappij, contact te hebben met collega’s, structuur te brengen in je leven, te voelen dat je participeert. Als je wilt werken, is werkloos zijn een vorm van uitsluiting. Wat voor maatschappij is dit, waarin men mensen verbiedt om te werken om hun brood te verdienen? Een stabiele job is ook onontbeerlijk als je een gezin wilt stichten. Hoe kan je aan zo’n project beginnen als je niet weet waar je morgen van zult leven? Bovendien is het zonder vast werk onmogelijk om een huis of appartement te kopen: geen enkele bank staat een lening toe als je geen arbeidsovereenkomst hebt. Vast werk is ook onontbeerlijk om naast je werk een sociaal leven te kunnen uitbouwen. Hoe kan je aan sport doen, een clubleven hebben, musiceren of actief zijn bij Comac of elders, als je met werkuren zit die constant - van de ene week op de andere - veranderen? Ten slotte botsen ook vele jongeren die op zoek zijn naar een eerste job, op het gebrek aan ervaring. Om echt de moeite waard te zijn op de arbeidsmarkt, zou je al ervaring moeten hebben. De jongeren die op zoek zijn naar werk, horen dat maar al te vaak. Het kan ook niet anders als je nog nooit ergens mocht beginnen? Eigenlijk willen de ondernemingen niet meer investeren in de opleiding van jongeren. Nochtans kan niet alles op school aangeleerd worden. De werkvloer zal altijd een belangrijke leerplaats zijn. De werkgevers zouden zich daarmee moeten bezighouden, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat jonge werknemers in het begin begeleid worden door iemand die bijna met pensioen of met brugpensioen gaat.
Kunnen vechten voor je rechten Als je een tijdelijke job hebt, heb je geen enkel recht. Dan moet je alles aanvaarden. Eén woord te veel en je ligt eruit. Waarom zou de baas een werknemer dulden die protesteert, terwijl het niets kost om hem te ontslaan en er zoveel anderen klaarstaan om zijn plaats in te nemen? De kapitalisten willen maar al te graag jongeren met tijdelijke contracten aanwerven. Dat is stukken goedkoper en ze kunnen hen op straat zetten wanneer ze maar willen. Bovendien zitten ze niet echt in een positie om loonsverhoging of betere arbeidsomstandigheden te vragen. Sommige jonge werknemers veranderen echt de hele tijd van werk. Zelfs als ze bij de vakbond aangesloten zijn, kunnen ze zich niet inzetten als vakbondsafgevaardigde of deelnemen aan een collectieve mobilisatie of een staking. Zelfs wie lange tijd op dezelfde plaats werkt, zoals de uitzendarbeiders bij Audi, heeft maar heel weinig kans om te vechten voor zijn rechten.
12 Bron: OESO. 13 “Recordstijging van de jeugdwerkloosheid als gevolg van de economische wereldcrisis volgens het BIT”, persededeling, 11 augustus 2010, Website van de Internationale Arbeidsorganisatie.
168
Een vakbondsafgevaardigde aan het woord Stavros is syndicaal vrijgestelde in zijn fabriek. Dat betekent dat hij niet meer bij de productie werkt, maar de arbeiders van de fabriek verdedigt wanneer er conflicten zijn met de directie en hen helpt met hun dagelijkse problemen op het werk. De veralgemening van de werkonzekerheid maakt zijn syndicale werk veel moeilijker: “Elke dag discussieer ik met jongeren die als uitezendarbeider werken. Velen hebben rugpijn, worden geconfronteerd met allerlei problemen. Normaal gezien ga ik klagen bij de baas, neem ik het probleem in handen, maar voor hen ligt dat veel moeilijker. Zij hebben zoveel schrik om eruit gewipt te worden, dat ze gewoon niet willen dat ik in hun naam noem.”
Voor Comac moet iedereen het recht hebben op een stabiele job, die het mogelijk maakt zich aan te sluiten bij de vakbond en deel te nemen aan de discussies en de strijd in het bedrijf. Dat zijn de elementaire rechten die de werkende bevolking de laatste 150 jaar door strijd heeft verworven. Een overeenkomst van onbepaalde duur is geen luxe die aan de “besten“ of de oudsten moet aangeboden worden. Het is net een opstap naar die basisrechten.
3.2 Langer werken “600 000 werklozen, waarom dan nog langer werken?” Die slogan lanceerde de PVDA tijdens een grote strijdbeweging die in de herfst van 2005 de arbeidswereld tot verzet bracht tegen de regering en de werkgevers. Tegen diegenen die een “generatiepact” wilden opleggen (en daar uiteindelijk ook in geslaagd zijn), wat het veel moeilijker maakte om op brugpensioen te gaan.14 Die strijd is verre van beëindigd. De mensen (nog) langer doen werken, is een belangrijke prioriteit van de werkgeverslobby’s en van de Europese Unie. In Duitsland en in Nederland is de pensioenleeftijd al opgeschoven naar 67 jaar. De meest recente documenten van de EU hebben het er nu over de mensen te laten werken tot hun zeventigste(!). Ook in België is dat aan de orde. Toen in 2010 de Belgische regering viel, waren de voorbereidingen van een “generatiepact bis”, dat zou verplichten om minstens drie jaar langer te werken, volop aan de gang. Zodra we een nieuwe regering hebben, zullen die werkzaamheden onmiddellijk hervat worden. In Frankrijk hebben de vakbonden, de werknemers, de studenten en de scholieren een heldhaftige strijd gevoerd om een gelijkaardig plan te verhinderen. We moeten erop voorbereid zijn om ons bij de vakbondsstrijd aan te sluiten als die plannen er aankomen, want voor Comac zijn die hervormingen absurd, onrealistisch en niet noodzakelijk. Absurd. Terwijl tienduizenden jongeren in slechte omstandigheden moeten werken of veroordeeld zijn tot de werkloosheid, wil de regering de mensen langer doen werken.
14 De voorwaarden voor het brugpensioen zijn strenger gemaakt, vervroegd pensioen wordt ontmoedigd door meer pensioen uit te keren aan hen die hun loopbaan verlengen. De slachtoffers van herstructureringen en massale ontslagen moeten beschikbaar blijven op de arbeidsmarkt tot de leeftijd van 58 jaar en worden verplicht de jobs die men hen aanbiedt, te aanvaarden.
169
Onrealistisch. Onder de huidige arbeidsomstandigheden zijn er heel wat oudere werknemers die de vermoeidheid, de stress en het zware werk niet meer aankunnen. Ze kijken ernaar uit om te kunnen genieten van een welverdiende rust na een veeleisende beroepsloopbaan. Men beweert dat de mensen langer leven, maar studies tonen aan dat de handarbeiders gemiddeld vijf jaar leven inboeten in vergelijking met de anderen.15 Niet noodzakelijk. Men zegt ons dat de pensioenen onbetaalbaar worden, maar men weigert categoriek om de rijkdommen van het land te herverdelen ten voordele van hen die ze produceren. De mensen langer doen werken terwijl er honderdduizenden werklozen zijn, beantwoordt nog maar eens aan de belangen van de werkgevers. Waarom?
 Als de werknemers langer op de arbeidsmarkt blijven, brengt dat met zich mee dat er in totaal meer werknemers zijn. Nochtans zagen we dat het aantal jobs niet stijgt in functie van het aantal werknemers, maar wel in functie van de winstperspectieven van de ondernemingen. We zagen dat het totale aantal arbeidsuren sinds 1970 in feite is gedaald. Een toename van het aantal werknemers heeft dus als enige consequentie een toename van de onderlinge concurrentie onder de werknemers, met als gevolg een daling van de lonen en minder gunstige arbeidsomstandigheden.
 Dat is des te belangrijker voor de kapitalisten, omdat het aantal werknemers de komende decennia zal dalen. Waarom? Omdat momenteel de “babyboom”-generatie geleidelijk aan zijn pensioen toe is. Omdat de daaropvolgende generatie minder kinderen heeft, zullen er in de nabije toekomst minder werknemers zijn. Vanuit het standpunt van de werknemers is dat veeleer goed nieuws, omdat daardoor het aantal werklozen verminderd zou kunnen worden. Dat is nu precies waarvoor de kapitalisten vrezen, om de redenen die we al bespraken.
Eén van de grootste vooruitzichten voor gezamenlijke strijd met de werkende mensen in de komende jaren Als de energie die in deze strijd door de werkgevers en de Europese Unie wordt ontplooid, groot is, dan kunnen we wel stellen dat het verzetspotentieel van de arbeidswereld en van de jongeren ook zeer groot is. De vroegere hervormingen brachten in heel wat Europese landen enorme strijdbewegingen met zich mee, zoals we dat konden zien in 2010 in Frankrijk. Ook in België is het een van de meest gevoelige onderwerpen voor een zeer groot aantal werknemers. Comac heeft de komende jaren dus een belangrijke verantwoordelijkheid: we moeten brede lagen van de jongeren mobiliseren, sensibiliseren en organiseren om aan de zijde van de arbeiderswereld tegen de komende aanvallen te vechten, want zoals we zagen in hoofdstuk 5,16 is het door het mobiliseren van brede sociale lagen rond de arbeidersklasse dat we een krachtsverhouding ten gunste van het grootste aantal kunnen opbouwen en dat er maatschappelijke veranderingen kunnen komen.
3.3 De jacht op werklozen Onder het kapitalisme heeft de grote meerderheid van de bevolking geen andere keuze dan zijn arbeidskracht te verkopen om te leven, want wij bezitten geen kapitaal om als zelfstandige te starten of om de arbeidskracht van anderen te kopen, zoals de kapitalisten dat doen. De meesten van ons zijn dus afhankelijk van de kapitalisten om te kunnen overleven. Daarom heeft de werkende bevolking gevochten voor een bescherming tegen de werkloosheid.
15 De kloof is nog groter als we kijken naar de levensverwachting in goede gezondheid. Zie bijvoorbeeld N. Bossuyt (2000), Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradient in België, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Louis Pasteur. 16 Zie hoofdstuk 5 “Comac, een jongerenbeweging, solidair met de werkende mensen”, punt 3.1 “Waarom is Comac dan actief aan de unief?”.
170
Vandaag ligt helaas ook die bescherming onder vuur. We zien immers dat, terwijl de crisis duizenden mensen op straat gooit, onze ministers met hun wetten en via de Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening (RVA), hun jacht op de werklozen versterken. Die jacht bestaat officieel uit een controle op de werklozen, vooral de jongeren, om te zien of ze effectief werk zoeken. Wie, naar de mening van de RVA, niet voldoende actief zoekt, wordt gesanctioneerd: met een schorsing van de uitkeringen of een uitsluiting van het recht op uitkeringen.
Werklozen: profiteurs? De massale en permanente werkloosheid is een gevolg van het kapitalistische systeem. Dat leidt eerder tot de vernietiging van jobs en massaal ontslag, dan tot het behoud van jobs en een verbetering van de werkomstandigheden. Werkloos zijn, is maar zelden een persoonlijke keuze. Het bewijs? In de jaren 1960-1970 was er volop werk, er waren geen werklozen. Als er vandaag bijna 15% werklozen zijn in België, is dat niet omdat men minder zin heeft om te werken dan vroeger, maar wel omdat de kapitalisten honderdduizenden jobs hebben vernietigd. Er zijn inderdaad werklozen die ervoor kiezen om werkloos te blijven in plaats van te werken, maar als je nu echt naar de profiteurs wilt gaan zoeken in het kapitalistische systeem, dan zijn het in de eerste plaats wel de kapitalisten zelf die we met de vinger moeten wijzen. Zij zijn het die er alles aan doen om een economisch systeem in stand te houden dat niet in staat is om iedereen stabiel en waardig werk te bieden, dat van de arbeidskracht een koopwaar heeft gemaakt en dat de werknemers onderling met elkaar laat concurreren, of die nu een job hebben of niet, jong zijn of minder jong, Belgen of vreemdelingen, met of zonder papieren.
We hebben gezien dat het in het belang is van de kapitalisten om een zeker niveau van werkloosheid in stand te houden, maar waarom willen ze dan toch de werklozen “activeren”? In werkelijkheid lost die jacht op werklozen, wat het probleem van de werkloosheid betreft, hoegenaamd niets op, omdat ze geen enkele bijkomende job creëert. Terwijl het eerste probleem van de werklozen wel degelijk het gebrek aan jobs is. Het echte doel van de jacht op werklozen is tweeledig. Ten eerste dienen de systematische controles vooral om de werklozen om het even welke job te doen aanvaarden. Opnieuw dus een manier om de onderlinge concurrentie tussen de werknemers te doen stijgen, de lonen te doen dalen en minder goede arbeidsomstandigheden te doen aanvaarden. Ten tweede kan de jacht op werklozen de kosten van de werkloosheidsuitkeringen voor de overheid doen verminderen. In 2007 waren er meer sancties dan de drie voorgaande jaren samen. En in 2008 heeft men nog meer geschorst dan in 2007. 51% van de uitsluitingen in Wallonië betreft eenoudergezinnen. En wie zijn de eerste slachtoffers van die uitsluitingen? Al wie geen diploma hoger onderwijs heeft. Het activeringsbeleid is een machine die miserie produceert. Ze vormt het recht op werkloosheid om tot sociale bijstand waar je voor moet gaan bedelen. Vier van de tien uitgesloten werklozen richten zich immers tot het OCMW. De
171
zes op tien uitgesloten werklozen die dat niet doen, leven op kosten van hun familie, doen aan zwartwerk of vallen volledig uit de boot.
4. ’t Is niet voor iedereen crisis Velen van ons zien hun toekomst verdwijnen “omwille van de crisis”. En wat doen de grote aandeelhouders en de regering tegen deze sociale noodsituatie? Terwijl ze massaal banenverlies aankondigen, rijven sommige ondernemingen toch gigantische winsten binnen en blijven ze bonussen uitdelen aan hun managers.
Het regent dividenden In januari 2010 heeft de directie van AB Inbev een sociaal plan aangekondigd dat leidde tot het verlies van 263 jobs in België, terwijl de onderneming haar aandeelhouders bijna 785 miljoen euro dividenden uitkeerde voor 2009 en 946 miljoen euro aan dividenden voorzag voor 2010. Enkel een logica in dienst van de winst kan zulke beslissingen verklaren.
De federale regering en de gewestregeringen van hun kant blijven allerlei cadeaus geven aan de grote ondernemingen, onder het voorwendsel dat er zo jobs gecreëerd zullen worden. De grote aandeelhouders betalen dus steeds minder belastingen en dragen steeds minder bij tot de sociale zekerheid. Eerste voorbeeld: in 2009 hebben de vijftig ondernemingen die de meeste winst hebben geboekt, gemiddeld een belasting betaald van 0,57%, terwijl er normaal gezien voor de ondernemingen wettelijk een belasting is voorzien van 33,99%! Als we niet de vijftig, maar de vijfhonderd meest winstgevende ondernemingen nemen, komen we ook dan aan een belasting die gemiddeld niet hoger ligt dan 3,76%.17 Gevolg? Dat zorgt ervoor dat er in één jaar al 14,3 miljard euro minder in de staatskas terechtkomt! Tweede voorbeeld: in 2009 verloor de overheid op die manier 5,8 miljard euro aan belastinggeld dankzij de “notionele intresten”, een achterpoortje dat de grootste bedrijven de kans biedt om geen belastingen meer te betalen.18 De kost voor de samenleving is sinds 2006 dus verdubbeld en toen lag die al op 2,3 miljard. Dat alles zonder enig effect op het vlak van de tewerkstelling. Zelfs de Nationale Bank bevestigt dat het resultaat marginaal is: in 2006 werden maximum 300 nieuwe banen gecreëerd,19 die elk meer dan 7,6 miljoen euro kosten. Voor zo’n bedrag zou de overheid beter investeren in
17 Studiedienst van de PVDA, persmededeling van 6 december 2010. 18 Marco Van Hees, “Notionele interesten klimmen naar recordhoogte van 5,8 miljard”, www.pvda.be, 25 januari 2011. 19 Nationale Bank van België, jaarverslag 2008, geciteerd in: Marco Van Hees, “Notionele interesten klimmen naar recordhoogte van 5,8 miljard”,
www.pvda.be, 25 januari 2011.
172
het scheppen van overheidsbanen in alle sectoren die er nood aan hebben, in plaats van het geld in de bodemloze putten van de privébedrijven te storten. Sinds enige tijd hebben de kapitalisten zelfs het recht gekregen om de mensen bijna gratis te laten werken, op kosten van de gemeenschap. Zij kunnen immers werklozen voor een duur van maximum twee jaar in dienst nemen, mits betaling van een kleine toeslag op de werkloosheidsuitkeringen in het kader van zogenaamde “win-wincontracten”.20 Resultaat: de werklozen hebben bijna geen enkele kans meer om werk te vinden als ze niet voldoen aan de voorwaarden voor die win-wincontracten. Waarom iemand in dienst nemen en betalen als je hem binnen drie maanden bijna gratis kunt laten werken? De mensen die met dat type contract werken, worden meestal na twee jaar ontslagen om vervangen te worden door een nieuwe win-win. Uiteindelijk worden goede arbeidsovereenkomsten vervangen door tweederangsjobs, maar de RVA zal kunnen bewijzen dat hij werklozen aan het werk heeft gezet…
Concreet verdedigt Comac: In verband met werk  Het verbod op collectieve ontslagen in ondernemingen die winst maken, dividenden uitkeren of reserves hebben opgebouwd. In geval van niet-naleving van de wet moet de werkgever gesanctioneerd worden met de verplichting om alle hulp en voordelen die hij gedurende de vijf jaar vóór de collectieve ontslagen van de staat heeft ontvangen, terug te betalen.
 Het scheppen van nieuwe jobs. Er zijn niet genoeg werkaanbiedingen. Dat moet eerst aangepakt worden, in plaats van de schuld op de werklozen te steken. Â
De federale en regionale regeringen moeten 100 000 nieuwe jobs creëren in de sector van de gezondheidszorg, het onderwijs en de openbare diensten. Jobs die betaald kunnen worden met onder andere de opbrengst van een miljonairstaks.
Â
De federale en regionale regeringen moeten een industrieel beleid voeren dat gericht is op de collectieve noden zoals sociale woningen, duurzame energie, renovatie van gebouwen en onderzoek en ontwikkeling.
In verband met de eindeloopbaanproblematiek  Het recht op brugpensioen op 55 jaar en het recht op pensioen op 60 jaar voor iedereen. Voor elk vertrek met (brug-) pensioen, verplichte vervanging door een jongere. Zo kunnen de oudere werknemers genieten van een welverdiend pensioen, terwijl de jonge werknemers meer kans hebben om werk te vinden, want zonder werk kun je geen toekomst uitbouwen.
 Het meerekenen van de jaren studie, opleiding en stage voor de berekening van de activiteitsjaren die het recht op pensioen openen.
 Ook de periodes van gedwongen inactiviteit tussen twee onzekere contracten meerekenen. Op dit ogenblik leidt de aaneenschakeling van stages, contracten van bepaalde duur, deeltijds werk, interim-arbeid en werkloosheid ertoe dat vele jongeren erg onvolledige pensioenrechten opbouwen.
In verband met de werkloosheid  De intrekking van het activeringsplan van de werklozen en de vervanging ervan door een echte begeleiding van de werklozen, met respect voor de mensen, hun verwachtingen en hun problemen.
 De afschaffing van de verplichte wachttijd voor de jongeren.  Elke opleiding moet gebeuren op kosten van de overheid en van de ondernemingen die arbeidskrachten vragen.
20 De win-wincontracten werden ingevoerd in januari 2010. Het plan, dat jobs moet creëren in crisistijd, is bedoeld voor laaggeschoolde jongeren onder de zesentwintig jaar, op ouderen van minstens vijftig jaar en op werkzoekenden die minstens één en maximum twee jaar werkloos zijn.
173
nota’s
174
nota’s
175
nota’s
176
10
hoofdstuk 10 Oorlog en de strijd tegen het imperialisme
1. Inleiding Waarom een hoofdstuk over oorlog en anti-imperialistische strijd? Eerst en vooral omdat Comac altijd al zeer actief is geweest in de vredesbeweging en veel belang hecht aan internationale solidariteit met bewegingen in de hele wereld die zich verzetten tegen het imperialisme. Ons nationale zomerkamp heet overigens “Vredeskamp”, destijds zo genoemd vanwege de strijd tegen de invasie van Irak in 2003. Steun voor Palestina en Cuba is ook een zeer belangrijk en terugkerend thema voor ons. We hechten veel belang aan de juiste analyse bij gewapende conflicten. Vandaar dat we bij punt één zullen beginnen met een theoretisch kader, dat we altijd als vertrekpunt gebruiken bij het maken van zo’n analyse. Bij punt twee vertalen we ons theoretisch kader naar de praktijk. Uiteindelijk eindigen we met de opsomming van onze huidige strijdpunten. Maar eerst nog enkele feiten op rijtje om jullie in sfeer van het thema te brengen. Wist je dat:1
 Er in 2009 zeventien “ernstige” oorlogssituaties waren in de wereld? Naast de bekende locaties zoals Afghanistan en Irak, gaat het ook om landen als Colombia, de Filippijnen, Rwanda, Soedan, en zo veel meer. Opmerkelijk was de naam van dat ene zeer bekende land, namelijk de Verenigde Staten. Hoewel ze in het eigen land geen oorlogen kenden, kwamen ze toch in de lijst terecht omwille van hun aanwezigheid in het merendeel van de andere conflicten.
 Er wereldwijd acht landen zijn die samen meer dan 7500 operationele nucleaire wapens hebben? De VS en Rusland beschikken over ongeveer 90% van dat arsenaal.
 In 2009 de mondiale uitgaven voor militaire aangelegenheden in totaal tot 1531 miljard dollar opliepen? De VS alleen gaf ongeveer 663 miljard dollar, dat is 43% (!) van het totaal uit. De negen andere landen die het meest uitgaven in 2009, kwamen samen aan 504 miljard dollar (33%). Opmerkelijk is dat in tijden van economische crisis quasi geen enkel land snoeit in de militaire uitgaven. Integendeel, de overgrote meerderheid verhoogt ze net. Een snelle berekening leert dat als we 30 miljard dollar per jaar nodig hebben om hongersnood uit de wereld te helpen, de VS met een militair jaarbudget ongeveer een kwarteeuw de honger kan bestrijden.
 De VS militair aanwezig is in meer dan honderdtwintig landen? De VS heeft zo’n zevenhonderd militaire basissen in een zestigtal landen. Op een totaal van anderhalf miljoen soldaten zijn er 350 000 actief of gelegerd in het buitenland.
 Er in 2010 57 militairen van de “coalition of the willing”2 stierven in Irak? In hetzelfde jaar stierven er (tot november 2010) op zijn minst 3318 Irakese burgers.3 Sinds het begin van de oorlog (in 2003) stierven er 4745 militairen van het bezettingsleger, in datzelfde aantal jaar vielen er meer dan 1,3 miljoen burgerdoden te betreuren.4 En dan spreken we nog niet over al de gewonden en het onnoemelijk aantal Irakezen dat in armoede leeft, op de vlucht is, of gedwongen moest verhuizen.
1
Bronnen: Stockholm International Peace Research Institute (www.sipri.org) en United Nations Assistance Mission in Afghanistan (www.unama. unmissions.org).
2
De “coalition of the willing” is de naam die gebruikt wordt voor de landen die een militaire interventie (materieel, militair of verbaal) ondersteunen die niet door de Verenigde Naties ondersteund wordt (en wat dus inhoudt dat er geen VN-troepen uitgestuurd worden). Het bekendste voorbeeld daarvan is de Tweede Golfoorlog. Toen namen, onder de leiding van de VS, landen als Groot-Brittannië, Australië en Polen namen deel aan de oorlog tegen Irak.
3
Officiële cijfers van het ministerie van defensie van de VS. Die cijfers liggen echter standaard veel te laag.
4
Cijfer gebaseerd op een studie van het medisch vakblad The Lancet.
177
 Er ook zeshonderd Belgische militairen aanwezig zijn in Afghanistan, dat hun aanwezigheid in 2009 de staat 76 miljoen euro kostte en dat die aanwezigheid volgend jaar nog eens102 miljoen euro zal kosten? Het budget dat België opzij zet voor ontwikkelingshulp in Afghanistan, bedraagt daarentegen maar 12 miljoen euro.
2. Moeder, waarom vechten wij? 2.1 Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme Van concurrentie naar monopolie We leven vandaag de dag in een maatschappij waar wereldvrede niet mogelijk is. Het kapitalisme is een systeem dat voortdurend nieuwe conflicten veroorzaakt: ofwel om uit een crisis te geraken, ofwel om haar heerschappij op te leggen aan andere landen om economische of strategische redenen. Waarom dat gebeurt, kan het gemakkelijkst uitgelegd worden aan de hand van een beroemd werk van Lenin. Die schreef in 1916, in volle Eerste Wereldoorlog, het boek “Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme”. Daarin probeerde hij te verklaren hoe het kwam dat Europa en de wereld op dat moment verscheurd werden door het meest moorddadige conflict dat de mensheid tot dan toe ooit gekend had. Hij kwam tot de vaststelling dat het kapitalisme veranderd was en in een nieuwe fase was terechtgekomen: het imperialisme. Maar wat wil dat nu concreet zeggen? Tijdens de opkomst van het kapitalisme zijn er heel wat bedrijven in alle sectoren, die tegen elkaar concurreren. In die concurrentiestrijd is het mogelijk voor de meer succesvolle bedrijven om de zwakkere bedrijven op te kopen of uit de markt te concurreren. Met als gevolg dat de productie steeds meer in handen komt van een zeer beperkte groep grote kapitalisten, die (bijna) alle concurrenten hebben opgeslokt. Zulke zeer grote ondernemingen noemen we monopolies. Het proces van monopolievorming wordt ook de “concentratie van het kapitaal” genoemd, omdat de winst wordt geconcentreerd in de handen van een steeds kleiner aantal kapitalisten. Lenin maakte de analyse dat, met de opkomst van de monopolies, het kapitalisme in een nieuw stadium terechtkomt: het monopoliekapitalisme. Een goed voorbeeld is de oliesector. In de jaren tachtig waren er nog een veertigtal grote spelers op de markt, vandaag is dat teruggevallen op drie. In de auto-industrie, de luchtvaart en de ICT-sector zien we een gelijkaardig fenomeen.5 Die monopolies zijn gigantische bedrijven met vestigingen verspreid over de hele wereld, die soms honderdduizenden werknemers in dienst hebben. De concurrentie dwingt hen om alsmaar groter te worden. Ze werken met steeds grotere geldsommen. Waar het vroeger
Ontstaan van het financierskapitaal Lenin heeft ook aangetoond dat de monopolies niet gewoon maar ondernemingen zijn die groter zijn dan andere. Ze zijn ook het resultaat van een steeds stevigere verstrengeling van de grootindustrie en de banken. Dat gaf, ondertussen al meer dan honderd jaar geleden, aanleiding tot het ontstaan van het financierskapitaal. De alliantie tussen banken en grootindustrie creëert een reusachtige macht. De financiële sector kan immers bepalen waar de grote leningen en investeringen naartoe gaan en heeft het financiële gewicht om zelfs een groot bedrijf te maken of te kraken. De economische macht concentreert zich vandaag de dag dus bij een zeer beperkt aantal kapitalisten die de grote monopolies in handen hebben en die deel uitmaken van wat we ook wel de “financiële elite” noemen.
5
Peter Mertens, Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken, EPO, Berchem 2009, p. 224-225.
178
Staten ten dienste van de grote monopolies De financiële elite kan ook een enorme invloed uitoefenen op het beleid van een land. Dat hebben we onlangs nog kunnen merken in het geval van Griekenland. De financiële speculatie brengt een land, dat al zwaar te lijden heeft onder de crisis, nog dichter bij de afgrond. De kapitalisten oefenen druk uit op de Griekse regering om zo snel mogelijk een aantal draconische maatregelen te treffen die de mensen de crisis doen betalen. Hoe? Door te dreigen dat ze zullen delokaliseren, dat ze hun investeringen zullen stopzetten, dat ze geen geld meer zullen lenen aan de staat enz. De grote monopolies controleren dus niet alleen de economie, ze trekken ook politiek aan de touwtjes. Ze gebruiken de staat om hun belangen te verdedigen tegen andere, concurrerende monopolies en tegen mogelijke bedreigingen voor hun macht. Dat uit zich in allerlei conflicten tussen de verschillende kapitalistische landen. Die kunnen gaan van handelsconflicten tot heuse gewapende conflicten. Dat behandelen we verder in 2.2 en 2.3.
Kapitalen worden uitgevoerd naar de hele wereld. Nadat ze de volledige binnenlandse markt veroverd hebben, beginnen de kapitalisten het op het einde van de negentiende eeuw benauwd te krijgen. Ze willen groeien en nieuwe markten veroveren, maar dat gaat niet meer in hun eigen land. Ook in andere geïndustrialiseerde landen, hebben ze de markt al helemaal onder elkaar en de concurrenten verdeeld. De winstmarges zijn te klein geworden om er nog tevreden mee te zijn. De ondernemingen moeten dus op zoek gaan naar een manier om die grenzen te doorbreken en niet ten onder te gaan aan de concurrentie. Hoe? Door te investeren in het buitenland, meerbepaald in de landen die nog niet of veel minder geïndustrialiseerd zijn en waar de hele markt voor het grijpen ligt.6 Op die manier komen de monopolies aan goedkope arbeidskracht, goedkope grondstoffen en een nieuwe afzetmarkt voor hun producten. Dat is ook de reden waarom machtige landen zoals de VS de vrije markt willen opleggen aan de rest van de wereld. Met hun vooruitstrevende productiemethodes kunnen de Westerse bedrijven immers gemakkelijk de lokale ondernemingen en kleine zelfstandigen wegconcurreren. Zo zagen we al hoe grote Westerse multinationals de boeren in de Derde Wereld kapotconcurreren met hun lage prijzen.7 Anderzijds kunnen ze zo ook de grondstoffen of producten die ze in die landen hebben ontgonnen of geproduceerd veel goedkoper exporteren naar de geïndustrialiseerde landen. De rijkdom van België is bijvoorbeeld gebaseerd op de plundering van de rijkdommen van Congo en het gebruik van de Congolezen als slaven. Het Belgische bedrijf Société Générale speelde een belangrijke rol in die kolonisatie en heeft er gigantische winsten uit gehaald. Dat bedrijf kennen we vandaag, enkele fusies verder, onder de naam… GDF Suez, dat met haar afdeling Electrabel bijna alle elektriciteit in België beheert.
6
De eerste golf van kapitaaluitvoer vond plaats tussen 1870 en 1900, nadat de economische depressie uitbarstte in 1873 (Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, hoofdstuk 4 “De export van kapitaal”).
7
Zie hoofdstuk 2 “Comac, een communistische jongerenbeweging”, punt 3.1 “Een systeem gebaseerd op uitbuiting”, onder “Het kapitalisme hongert de wereld uit”.
179
De herverdeling van de wereld onder de imperialistische mogendheden Zo hebben de imperialistische grootmachten in de loop van de twintigste eeuw de verschillende landen, verspreid over de hele wereldbol, onder elkaar verdeeld. Die overheersing ging oorspronkelijk, in de tijd van de kolonies, vaak gepaard met directe politieke onderdrukking. Groot-Brittannië bezat bijvoorbeeld meer dan eenderde van de hele wereld. Dankzij de bevrijdingsstrijd van de volkeren van die landen, hebben de imperialistische mogendheden aan hun vroegere kolonies een zekere autonomie moeten toestaan. Maar indirect gaat de onderdrukking nog steeds verder: door de immense economische bezittingen van de kapitalistische landen in de Derde Wereld, door diplomatieke, militaire of economische druk, of door directe of indirecte omkoperij van de plaatselijke politieke leiders. Zo waren bijvoorbeeld zowel Ben Ali van Tunesië als Moebarak van Egypte marionetten van die imperialistische grootmachten, hoewel ze in theorie baas waren over hun eigen land. In dat geval spreken we van neokolonialisme. De omvorming van het kapitalisme in monopoliekapitalisme, het ontstaan van een financiële oligarchie, de uitvoer van kapitaal over heel de wereld en ten slotte de verdeling van de wereld onder enkele imperialistische machten onder de vorm van kolonies of neo-kolonies: dat zijn de voornaamste aspecten om te kunnen spreken van imperialisme.
2.2 Verschillende soorten oorlog Imperialistische oorlog Soms lukt het de ondernemingen niet om een bepaalde markt te veroveren, bijvoorbeeld wanneer de politieke situatie in een bepaald land te instabiel is of als het volk zich verzet tegen de komst van de vreemde macht. Dan doen de kapitalisten beroep op drastischere middelen: ze zetten hun staten in om de situatie gewapenderhand onder controle te krijgen. We spreken dan van een koloniale of neokoloniale oorlog of kortweg een imperialistische oorlog.
Inter-imperialistische oorlog Eenmaal als alle landen van de wereld onder de overheersing vallen van de ene of de andere imperialistische grootmacht, zien de grote monopolies zich voor een nieuwe uitdaging geplaatst om nieuwe markten te kunnen veroveren: de markten van hun concurrenten afpakken. Dat gebeurt al sinds het begin van de twintigste eeuw. Het is een nieuwe situatie die heeft geleid tot een nieuw type oorlog, een onderlinge oorlog tussen imperialistische machten om de herverdeling van de kolonies. We hebben het dan ook wel over een inter-imperialistische oorlog. Het eerste voorbeeld van zo’n conflict is de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918. Duitsland, dat pas laat tot een economische grootmacht was ontwikkeld, wilde een groter deel van de kolonies om te kunnen concurreren met voornamelijk Groot-Brittannië en Frankrijk. Die twee waren er dan weer op gebrand om de kolonies die Duitsland had onder elkaar te verdelen. Tussen beide kampen in lag bovendien België, dat met Belgisch Congo een niet onaanzienlijk koloniaal rijk had en dat zich neutraal wilde opstellen om zijn kolonie te kunnen behouden. Tegelijkertijd waren er spanningen tussen het tsaristische Rusland en het toenmalige Oostenrijk-Hongaarse Rijk, die beiden grote territoriale en koloniale ambities hadden in de Balkan. Oostenrijk-Hongarije was een bondgenoot van Duitsland, dus koos Rusland de kant van Frankrijk en Groot-Brittannië. Toen de oorlog uitbarstte op het hoogtepunt van een economische crisis in 1914, stapten naast vele anderen ook nog Italië en het Ottomaanse Rijk8 mee in wat één van de bloedigste conflicten aller tijden zou worden. Zelfs
8
Ook wel het Osmaanse of Turkse Rijk genoemd. Het Ottomaanse Rijk was een uitgestrekt rijk in het Midden-Oosten en Noord-Afrika met als centrum het huidige Turkije. Het hield onder andere ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog op te bestaan in 1923. Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/ Ottoman_Empire.
180
de bevolking van de kolonies werd ingeschakeld om de belangen van hun eigen onderdrukkers te verdedigen! Meer dan zestien miljoen mensen werden de dood ingejaagd, alleen maar voor de winsthonger van de grote kapitalisten.9
De rol van de wapenindustrie Bij oorlogen tussen of in het belang van imperialistische mogendheden, is het ook belangrijk om te kijken naar de houding van de wapenindustrie. Niet zelden heeft de wapenindustrie een beslissende invloed als het gaat over militaire avonturen. Dat is natuurlijk geen toeval: wie wapens produceert kan natuurlijk meer winst maken als er meer en betere wapens nodig zijn – en wat is er beter om de vraag naar wapens op te drijven dan een oorlogssituatie? Dwight Eisenhower, president van de VS tussen 1953 en 1961, verwoordde het in zijn afscheidstoespraak zo: “Deze samenvloeiing van een immens militair establishment en een grote wapenindustrie is nieuw in de ervaring van Amerika. De totale invloed – economisch, politiek, zelfs spiritueel – is voelbaar in elke stad, elk regeringsgebouw, elk ministerie van de Federale overheid. We erkennen de dwingende nood aan deze ontwikkeling.” Elders hebben de nazi’s Duitsland uit de Grote Depressie van de jaren ’30 gehaald door onder andere massaal te investeren in de wapenindustrie. De eigenaars van die ondernemingen deden dan ook niets liever dan aansturen op oorlog, met de bekende gevolgen…10
De nationale bevrijdingsoorlogen Maar niet alle oorlogen worden gevoerd om uitbuiting en winst. Er is nog een haard van conflict, waar het er niet om gaat om anderen te onderdrukken. Zo’n conflict ontstaat wanneer een onderdrukte en uitgebuite bevolking hun lot niet zomaar wil ondergaan en in verzet komt. Vaak komt dat tot uiting in een nationale bevrijdingsstrijd, ofwel tegen vreemde bezetters ofwel tegen dictators van eigen bodem – en die laatsten zijn gewoonlijk zelf geïnstalleerd door imperialistische mogendheden. De omverwerping van de buitenlandse imperialistische bezettingsmacht noemen we een nationaaldemocratische revolutie. Die strijd wordt gewoonlijk niet alleen gevoerd door de arbeiders en de boeren, maar ook door een deel van de lokale burgerij. In de (neo-)kolonies bestaan namelijk twee soorten burgerij. Een deel werkt nauw samen met de imperialistische machten om daar zelf voordeel uit te halen. Die laag van de burgerij wordt gewoonlijk de “compradore-burgerij” genoemd. Van een ander deel van de burgerij worden de belangen onderdrukt door die compradore-burgerij en door het imperialisme. Dat deel noemen we de nationale burgerij. Zo’n strijd voor nationale bevrijding is meestal nationalistisch getint.11 Veruit de meeste oorlogen van de laatste twee eeuwen kunnen op die manier verklaard worden. We willen natuurlijk niet beweren dat alle conflicten zich laten analyseren vanuit ofwel de winsthonger van het imperialisme ofwel de bevrijdingsstrijd van onderdrukte volkeren. Maar binnen de ontwikkeling van het kapitalisme, van zijn ontstaan tot op de dag van vandaag, zijn dat wel de voornaamste oorzaken van oorlog. Binnen dat kader kunnen we dus bijna altijd op een juiste manier onze houding tegenover zulke conflicten bepalen.
9
http://en.wikipedia.org/wiki/World_War_I_casualties
10 Kurt Gossweiler, Hitler, een onstuitbare opgang? Opstellen over het fascisme. Marxistische Studies 67-68, 2004. 11 Zie hoofdstuk 6 “Wij zijn één - Nous sommes un”, punt 3.1 “De oorsprong van het nationalisme in België”, kader “Is het nationalisme vandaag op zich een slechte zaak?”
181
3. Kant kiezen 3.1 Met Comac kiezen we de kant van de onderdrukten Met Comac verdedigen we de soevereiniteit van alle volkeren tegenover het imperialisme. Dat wil zeggen dat we vinden dat de volkeren van de wereld hun eigen lot in handen moeten kunnen nemen. Dat wil zeggen dat het niet de imperialisten zijn die moeten beslissen wat goed of slecht is voor hen, om vervolgens met geweld in te grijpen en aan hen hun wil op te leggen, ook al verbergen ze hun ware bedoelingen achter mooi klinkende slogans. Dat wil zeggen dat we vinden dat volkeren zich mogen en moeten verzetten als hun dat recht wordt ontnomen. Soevereiniteit wil dus zeggen dat geen enkel imperialistisch land het recht heeft eisen te stellen over de interne politiek van een ander land. Ook niet als dat land bestuurd wordt door een dictator die de wensen van het volk helemaal niet respecteert. In zo’n geval zijn het de inwoners van dat land zelf die in beweging moeten komen en de strijd moeten voeren voor verandering. Want de geschiedenis toont aan dat alleen het volk de dingen kan veranderen. Kijk maar naar Tunesië of Egypte, waar dictators die tientallen jaren aan de macht waren door het volk verdreven zijn. Wij steunen de strijd voor verandering van de onderdrukte volkeren, de progressieve bewegingen die in die landen bestaan en in de eerste plaats de communistische partijen en jongerenbewegingen die actief zijn in die nationaaldemocratische strijd. Onze belangrijkste taak in de huidige omstandigheden is echter de strijd tegen het imperialisme hier in België. De beste hulp die we de onderdrukte volkeren elders ter wereld kunnen bieden, is zorgen dat het imperialisme aan het thuisfront verzwakt wordt. We moeten er dan ook alles aan doen om te zorgen dat België niet deelneemt aan imperialistische offensieven. Zo heeft de anti-oorlogsbeweging in het begin van de Tweede Golfoorlog tegen Irak kunnen bereiken dat de Belgische regering verplicht was de doorvoer van Amerikaanse wapens langs Belgische havens te weigeren.12 We hebben met Comac ook aan gelijkaardige strijdbewegingen tegen bijvoorbeeld de Belgische militaire aanwezigheid in Afghanistan deelgenomen. Maar als het dan toch tot een imperialistische inval komt, welke kant kiezen we dan? In het geval van een imperialistische invasie denken wij dat men een duidelijk onderscheid moet maken tussen de hoofdtegenstelling en de secundaire tegenstellingen, tussen de hoofdvijand en de secundaire vijanden, vooraleer men die vraag beantwoordt. Bij een imperialistische invasie kunnen we stellen dat de hoofdtegenstelling ligt tussen aan de ene kant de grote meerderheid van verschillende lagen van de bevolking, en aan de andere kant de imperialisten en hun handlangers. De hoofdvijand is dus bijna altijd de imperialistische mogendheid. Waarom? Omdat als de imperialisten erin slagen om hun wil aan het land op te leggen en het land te domineren op economisch én op militair vlak, de strijd van het volk voor meer democratie en meer sociale rechten enorm bemoeilijkt wordt, zelfs in vergelijking met de ergste dictaturen. Wat is immers de zwaarste opgave: een leger als dat van de Taliban, Saddam Hoesein of een andere dictator verslaan, of weerstand bieden aan de VS en de NAVO, die beschikken over het grootste en modernste wapenarsenaal ter wereld – en zelfs over atoombommen? Daarbij komt nog dat elke keer dat de imperialisten erin slagen om een land aan zich te onderwerpen, het imperialisme op wereldvlak versterkt wordt. Controle over de oliebronnen in Irak zorgt bijvoorbeeld voor een verzekerde toevoer van olie naar de VS. Dat bemoeilijkt dan weer de strijd van de alle andere volkeren ter wereld.
12 Zie hoofdstuk 4 “Comac, een jongerenbeweging gericht op de strijd”, punt 2.2, in het kadertje.
182
Met Comac willen wij strijden tegen het imperialisme, ons doel is het imperialistische kamp zo veel mogelijk te verzwakken. Wat voor mooie woorden ze ook gebruiken, de imperialisten dienen alleen hun eigen belangen. Om hun interventies te rechtvaardigen, diaboliseren ze “hun vijand” (zie hieronder in kader: “Elementaire principes van de oorlogspropaganda”). Nog nooit in de geschiedenis werd een volk bevrijd door een imperialistische inmenging. Elke “humanitaire interventie” was slechts een façade om hun nood om zich de rijkdommen van de Derde Wereld toe te eigenen te verstoppen. In het geval van imperialistische dreiging is de houding die we met Comac aannemen kort samengevat als volgt:
 We veroordelen de interventies en stellen de leugens die het imperialisme verspreidt om die interventies te rechtvaardigen aan de kaak.
 In België doen we er alles aan om te verhinderen dat onze regering die interventies ondersteunt en/of eraan deelneemt.
 We ondersteunen het recht van de volkeren om zich te verzetten en te strijden tegen het imperialisme. Als communistische jongerenbeweging ondersteunen we in dat verzet de communistische en democratische krachten in hun anti-imperialistische verzet en in hun strijd voor hun nationale onafhankelijkheid. We analyseren elke situatie geval per geval en ondersteunen dus niet om het even wie.
3.2 De situatie grondig bestuderen en analyseren Maar wanneer kunnen we spreken over een bevrijdingsstrijd? Wanneer over een imperialistische inval? Of zelfs over een inter-imperialistische oorlog? Met Comac hechten we er veel belang aan om op een goede manier gewapende conflicten te beoordelen en/of te veroordelen. Dat betekent dat we de situatie eerst grondig bestuderen en analyseren vooraleer we al te categorieke uitspraken doen over wat we steunen en wat niet. Het is al te gemakkelijk om je te laten meeslepen door de chaos van het moment. Wie zich dus een houding wil aanmeten van steun aan de onderdrukten, moet eerst en vooral bereid zijn om zijn geest open te stellen en te leren. Dat is des te belangrijker omdat we tijdens en vlak voor een oorlog altijd geconfronteerd worden met een overvloed aan informatie en desinformatie in de media. In een situatie waarin iedereen zich bedient van een mix van waarheden, halve waarheden en hele leugens, is het niet gemakkelijk om te weten wat en wie we nu wel en niet moeten geloven.
Elementaire principes van de oorlogspropaganda13 Om ervoor te zorgen dat de bevolking van een imperialistisch land een nieuwe oorlog klakkeloos aanvaardt en niet protesteert tegen het gebruik van geweld tegen een ander volk, wenden de imperialisten al hun overtuigingskracht aan. De principes die ze daarbij hanteren zijn meestal dezelfde. Kennis van die principes helpt ons bij het ontmaskeren van de medialeugens die aan elke oorlog vooraf gaan: 1. “Wij willen geen oorlog” 2. “Het andere kamp is de enige verantwoordelijke voor de oorlog” 3. “De vijandelijke leider lijkt op de duivel (of de ‘griezel van dienst’)” 4. “Wij verdedigen een nobele zaak, geen particuliere belangen” 5. “De vijand begaat bewust wreedheden; wij onopzettelijke blunders” 6. “De vijand gebruikt illegale wapens” 7. “Wij lijden zeer weinig verliezen; de verliezen van de vijand zijn enorm” 8. “Kunstenaars en intellectuelen steunen onze zaak” 9. “Onze zaak is heilig” 10. “Wie aan onze propaganda twijfelt, is een verrader”
In alle conflictsituaties is de belangrijkste vraag welke belangen er meespelen en wie welke belangen verdedigt. Dat is in laatste instantie de beslissende factor, en niet wie er als eerste een schot heeft gelost.
13 Uit: Anne Morelli, Elementaire principes van de oorlogspropaganda. Bruikbaar in geval van koude, warme of lauwe oorlog, EPO, 2003.
183
De mythe van de “humanitaire oorlog” Bij de vele conflicten waar het Westen al bij betrokken is geweest, gebeurde dat niet zelden onder het voorwendsel van een humanitaire interventie (“we zullen democratie brengen”, “het volk bevrijden”, “de burgers beschermen”…). Naast de pretentie die van het Westen uitgaat alsof zij weten en mogen beslissen wat het beste is voor elk land in de wereld, kan je vaststellen dat elke zogenaamde “humanitaire” interventie samengaat met catastrofale economische én menselijke gevolgen. In de voormalige Franse kolonie Algerije bijvoorbeeld heeft het Franse leger tijdens de bevrijdingsstrijd van 1954-1962 meer dan een miljoen slachtoffers gemaakt. De Verenigde Staten die de “democratie” zijn gaan verdedigen in Irak en Afghanistan, zijn dezelfden die in de jaren zeventig in Chili president Salvador Allende mee hebben omvergeworpen en die met Pinochet één van de meest gewelddadige dictaturen van Latijns-Amerika in het zadel hebben gehesen. De Amerikanen en de Europeanen die Libië platbombarderen in naam van de mensenrechten, steunen tegelijkertijd de moorden op ongewapende betogers in Jemen en Bahrein.
4. Oorlog en imperialisme in de praktijk We gaan het hier eerst hebben over de NAVO, de grootste militaire organisatie van de imperialistische krachten. Daarna gaan we in op het toenemende verzet in verschillende delen van de wereld. Tot slot gaan we in op twee concrete gevallen: Libië en Iran.
4.1 De wandaden van de NAVO en de reden van zijn bestaan De oprichting van de NAVO Na de Tweede Wereldoorlog probeerde de VS zijn alleenheerschappij over de wereld te vestigen, zowel op economisch als op militair vlak. Met andere woorden: nu de andere imperialistische machten in duigen lagen vanwege de oorlog, greep de VS zijn kans om zich een groot deel van de wereld toe te eigenen. Delen van de wereld die daarvoor onder het juk van andere imperialistische machten lagen. Met oorlogen tegen Korea, de Sovjet-Unie, China, en later Vietnam probeerde de VS ook tegelijkertijd het socialisme de kop in te drukken. Want in die tijd was de VS niet de enige supermacht. De SovjetUnie bestond nog, in Oost-Europa kwamen er verschillende socialistische staten op en eind jaren veertig zag de Volksrepubliek China het daglicht. Dat betekende enerzijds dat de bevolking zag dat er een alternatief bestond voor het kapitalisme (namelijk het socialisme) en anderzijds betekende het ook een concrete, praktische steun voor volkeren en bewegingen die zich verzetten tegen de agressieoorlogen en bemoeienissen van de VS en andere imperialistische spelers. Men kon op dus letterlijk kant kiezen. In reactie op de groeiende macht van de Sovjet-Unie en de socialistische landen, richtten in 1949 de Verenigde Staten, Canada en tien West-Europese landen14 de NAVO op (de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie). Dat is een politiek en militair verbond dat vertrekt
14 Namelijk België, Denemarken, Frankrijk, Nederland, IJsland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Portugal. Later breidt de NAVO nog uit met Griekenland, Turkije, de BRD, Spanje en vervolgens nog met verschillende voormalig socialistische landen.
184
vanuit het principe van wederzijdse verdediging en samenwerking. Dat houdt in dat als een van de leden van de NAVO aangevallen wordt, de andere landen die aanval als een aanval tegen zichzelf zien en dus samen actie ondernemen tegen de aanvaller. Het hoofdkwartier van de NAVO is gevestigd in België. De VS, als grootste militaire macht, heeft het in de NAVO natuurlijk voor het zeggen.
De rol van de NAVO geherdefinieerd na het verdwijnen van het Oostblok Na de val van de Sovjet-Unie en de andere socialistische Oostbloklanden vierden de kapitalisten hun overwinning. Privatiseren van overheidsdiensten en dereguleren van de financiële wereld werden de nieuwe ordewoorden. Globalisering is niets anders dan verscherpte economische en militaire onderdrukking van de ontwikkelingslanden en van de vroegere socialistische landen door de imperialistische mogendheden. Dat geeft aanleiding tot nieuwe oorlogen, zoals de eerste Golfoorlog in Irak (1990-1991) en de oorlog in Joegoslavië (1991-2001). De verdwijning van het vroegere Oostblok opende voor de grote westerse monopolies nieuwe en winstgevende markten. Maar nu de “communistische dreiging” is uitgeschakeld, is meteen ook “de vijand” voor het imperialistische kamp verdwenen. En dat terwijl het juist een elementair principe is om je oorlog te kunnen verkopen aan de bevolking dat je een duivelse vijand hebt.15 Dus had men iets nieuws nodig. De aanslagen van elf september waren voor de VS (en zijn kompanen) dan ook een godsgeschenk. De “war on terror” was geboren en met hem kwam er ook een nieuw oorlogsprincipe naar voor, namelijk de “preventive strike”. Dat komt erop neer dat de VS en zijn bondgenoten militair kunnen ingrijpen van zodra ze vermoeden dat hun veiligheid in het gevaar komt (de vermeende massavernietigingswapens van Saddam Hussein zijn daar een goed voorbeeld van). De oorlog tegen het terrorisme werd de laatste jaren ook steeds meer een oorlog tegen de Islam.16 De rol van de NAVO, die indertijd werd opgericht tegen het communisme, werd geherdefinieerd. Vandaag treedt de NAVO op om ver van huis de economische en politieke belangen van haar lidstaten (en de multinationals) te verdedigen. De oorlog in Afghanistan, die van start ging na de aanslagen van elf september, is een eerste duidelijk voorbeeld van de “vernieuwde rol” van de NAVO. De oorlogen tegen Afghanistan en Irak begonnen op een moment wanneer duidelijk werd dat de VS economisch in slechte papieren zou komen. De invloed van de economie op het wapengeweld werd de volgende jaren nog duidelijker. De VS probeert zijn machtspositie te behouden, door vooral zijn militaire overmacht. Men ziet militaire basissen dan ook als paddenstoelen uit de grond schieten in regio’s waar de VS de bovenhand heeft of probeert te krijgen.
4.2 Groeiend verzet De laatste jaren heeft de quasi volledige instorting van de Amerikaanse banken en de ontwikkeling van de wereldwijde economische crisis ervoor gezorgd dat de alleenheerschappij van de VS op losse schroeven komt te staan. De oorlogen in Irak en Afghanistan zijn nog lang niet van de baan en de Westerse machten zijn aan de verliezende hand. Verder in Azië lopen de spanningen op in de Indische Oceaan en in de Japanse Zee. Het is geen toeval dat die regio’s de nieuwe conflictgebieden worden. China is een groeiende mogendheid. Terwijl de Westerse landen er niet in slagen om de economische crisis aan te pakken, blijft de Chinese economie gestaag groeien. In Latijns Amerika heb je de oprichting van de ALBA (Bolivariaans Alternatief voor de Amerika’s) een handelsunie gebaseerd op wederzijdse economische hulp, met als leden: Cuba, Venezuela, Bolivia, Ecuador…). Die landen helpen elkaar in hun opbouw en laten zich niet doen door de VS, de EU of organisaties zoals het IMF (het Internationaal Muntfonds, een organisatie die de belangen van de multinationals verdedigt en ontwikkelinglanden op economisch vlak onder de knoet houdt door neoliberale eisen
15 Anne Morelli Elementaire principes van oorlogspropaganda, bruikbaar bij koude, warme of lauwe oorlogen, EPO, Berchem 2003, p. 31-38. 16 Zie hoofdstuk 6 “Wij zijn één – Nous sommes un”, deel 2 “Racisme”.
185
te stellen wanneer ze geld uitleent). In de rest van Azië (India) zien we dat we tot een nieuwe meer multipolaire wereldorde komen, dat wil zeggen dat het overwicht van de VS niet meer zo voelbaar is. De Zuid-Zuidhandel is de laatste tien jaar dan ook fenomenaal toegenomen. Ook op politiek vlak gaat het niet meer zo vlot voor de VS, in hun eigen achtertuin waait er een linkse wind. De Bolivariaanse revolutie in Venezuela en Evo Morales in Bolivia brengen grote sociale hervormingen in hun land teweeg, Brazilië vaart een onafhankelijke koers. En dan hebben we het nog niet gehad over Cuba, dat ondanks het economische embargo na al die jaren nog steeds stand houdt. Waar het hen nog steeds lukt om de Cubaanse bevolking gratis onderwijs en gezondheidszorg aan te bieden, met zeer weinig middelen. Jaar na jaar is er in de VN een grote meerderheid die tegen dat onrechtvaardige embargo stemt. Verder heb je dan ook nog de huidige Arabische revoluties, die een grote bedreiging vormen voor de huidige marionettenregeringen van de VS in die landen. Tunesië en Egypte waren een grote streep door de rekening van de Westerse machten en Israël. Vandaar ook hun twijfelende houding tijdens beide revoluties. Moebarak en Ben Ali waren zeer goede en trouwe bondgenoten.
Cuba, motor voor verandering Binnen de landen die niet wijken en een alternatief propageren voor het model dat is gebaseerd op winst, is Cuba als socialistisch land de echte motor voor verandering in Latijns-Amerika. Na de dekolonisatie en voor 1959 controleerden de VS het land via dictator Batista. De doorsnee Cubaan was arm, ongeletterd en had totaal onvoldoende toegang tot onderwijs of betaalbare gezondheidszorgen. Racisme, politiegeweld, censuur, aanvallen op de vakbondsrechten en corrupte politici waren schering en inslag. Zo erg dat men het eiland het “bordeel van de Verenigde Staten” noemde. Maar al heel snel organiseerde de oppositie zich en startte een guerrilla tegen dat regime. Die guerrilla werd geleid door Fidel Castro, zijn broer Raúl, Che Guevara, Camilo Cienfuegos en anderen. Op 1 januari 1959 behaalt het rebellenleger de overwinning. In de daaropvolgende jaren neemt het Cubaanse volk de revolutionaire omvorming van zijn land in handen. De overweldigende meerderheid van de Cubanen kiest voor een socialistisch model van participatieve democratie, een geplande economie, gratis onderwijs en gratis gezondheidszorg van hoge kwaliteit, toegankelijk voor iedereen. Vandaag haalt Cuba, een derdewereldland, op het gebied van sociale ontwikkeling cijfers die vergelijkbaar zijn met de cijfers van de rijke en economisch meest ontwikkelde landen. Op internationaal gebied onderscheiden de Cubanen zich bovendien door hun consequent engagement ten voordele van de derdewereldlanden die strijden voor hun onafhankelijkheid en die zich verzetten tegen de overheersing door het Amerikaanse establishment. Cuba ligt aan de basis van de Beweging van niet-gebonden landen. Het land ontwikkelt een niet eerder vertoonde solidariteit, onder meer door zijn dokters en technici uit te zenden tot diep in het binnenland van de derdewereldlanden en door duizenden buitenlandse studenten op te vangen die er gratis universitaire studies kunnen volgen.
186
Van in het begin genomineerd om door de Verenigde Staten gepakt te worden Maar het kleine eiland is een doorn in het oog van de Verenigde Staten, want het belichaamt in zijn eentje het feit dat naast de Amerikaanse reus een ander maatschappijmodel mogelijk is. Daarom lanceren de VS zich al snel in een agressieoorlog tegen Cuba, rechtstreeks en onrechtstreeks: poging tot invasie van de Playa Giron (Varkensbaai), economische en financiële blokkade, handelsembargo, sabotageacties, terroristische aanslagen… Hun laatste wapenfeit is de gevangenhouding van vijf Cubanen. Als gevolg van aanslagen (met in totaal 3500 doden) en van dreigingen voor terroristische aanslagen tegen het eiland, stuurt de Cubaanse regering vijf Cubaanse spionnen om in een terroristisch netwerk te infiltreren dat zich schuilhoudt in Miami (vlak tegenover Cuba en deel uitmakend van het grondgebied van de Verenigde Staten). Op 17 juni 1998 maakt de Cubaanse regering aan de FBI een dossier over met inlichtingen over een terroristisch netwerk, actief op Amerikaans grondgebied. Op 12 september 1998 zijn het echter niet de terroristen die de FBI arresteert, maar wel de vijf Cubanen. De aanklacht luidde “samenzwering met spionagedoelen” en “samenzwering voor het plegen van moorden”. Na een proces, dat door talrijke observatoren als onrechtvaardig wordt bestempeld, worden ze veroordeeld tot in totaal viermaal levenslang en 75 jaar gevangenschap. Sindsdien loopt er een brede campagne: “Free the Five!”
De imperialistische grootmachten blijven dus niet met de armen over elkaar zitten ten overstaan van het verzet van de volkeren en dit geldt voor alle continenten. In Latijns-Amerika tracht de VS de linkse wind zo veel mogelijk in te dammen. Na het Venezuela van Hugo Chavez kwam in tal van Latijns-Amerikaanse landen links aan de macht. De Verenigde Staten doen er alles aan om dit verzet te breken. De verschillende (pogingen tot) staatsgrepen in LatijnsAmerika de afgelopen jaren zijn hier niet vreemd aan. De niet aflatende politieke en militaire steun aan Colombia (de waakhond van de VS in Latijns-Amerika) al evenmin. In het Midden-Oosten heeft de VS nog altijd haar trouwe bondgenoot Israël, een land dat al meer dan zestig jaar alle internationale wetgeving aan haar voeten lapt en verdergaat met de bezetting van Palestijns grondgebied. Terwijl de VS Israël militair bevoorraadt, onderhoudt de EU ze trouwens op economisch vlak. Landen als Afghanistan, Irak en Iran zijn omwille van hun ligging en hun natuurlijke rijkdommen van cruciaal belang voor het stratego van de VS. Landen als Libanon en Syrië, die zich niet neerleggen bij de VS-dominantie worden als schurkenstaten bestempeld en al dan niet aangevallen. Natuurlijk worden ook de verbeterde handelsrelaties van China, Brazilië en India met de landen van het Afrikaans continent door de VS met argusogen bekeken.
Een gestolen land: Palestina. Een kort historisch overzicht17 Voor 1948: historisch Palestina In 1900 is Palestijnse bevolking overwegend islamitisch, maar er is ook een belangrijke minderheid van christenen en joden. In Europa groeit het antisemitisme. Een joodse minderheid (de zionisten) droomt van de oprichting van een eigen staat in Palestina. Maar enkel het land Palestina, niet de inwoners. Na de Eerste Wereldoorlog komt Palestina onder Britse controle. Groot-Brittannië aanvaardt de oprichting van een “Joodse kern” in Palestina. Voor 1918 telde Palestina 8% joden, die 2% van de grond bezaten.
17
Bron: www.pvda.be/nieuws/artikel/een-gestolen-land-palestina-in-vier-kaarten.html
187
1947: Verdelingsplan van de VN: 48% van historisch Palestina aan de Palestijnen In 1947 besluiten de Britten zich terug te trekken. Op dat ogenblik leven er 600 000 joden en 1 300 000 Palestijnen in Palestina. Op 29 november 1947 stellen de Verenigde Naties het verdeelplan op: Palestina wordt opgedeeld in een Joodse staat (56%) en een Arabische staat (44%). Jeruzalem krijgt het statuut van een internationale stad. Op 14 mei 1948 trekken de Britten zich terug. De oorlog barst los. De zionisten slagen erin 78% van de grond te bemachtigen en vestigen er de staat Israël. Tijdens de oorlog verdrijven de zionisten 750 000 Palestijnen van hun huizen, gronden en dorpen. 1967: Bestandslijn: 22% van historisch Palestina aan de Palestijnen In 1967 lanceert Israël een nieuwe oorlog (de Zesdaagse oorlog) en verovert het de rest van Palestina: de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en Gaza (22% van Palestina). Die “Bezette Gebieden” houdt Israël nog altijd bezet.
188
Daarbij werden 250 000 Palestijnen uit hun huizen verdreven. De vier miljoen Palestijnse vluchtelingen zijn het nageslacht van de mensen die in 1948 en 1967 verdreven werden. Sinds 1967 installeerden zich 450 000 joodse kolonisten in de bezette gebieden. Vandaag: Kolonies, muur en Jordaanoever: 12% van historisch Palestina aan de Palestijnen In 1993 ondertekenen de Israëlische leider Rabin en de leider van de Palestijnen, Arafat, de Verklaring van Oslo, waarmee ze het vredesproces op gang brachten. Maar in de daaropvolgende jaren bleef het aantal kolonisten onophoudelijk toenemen. Er werden wegen aangelegd om de kolonies te verbinden met Israël. De Palestijnen mogen die niet gebruiken. De Palestijnen kregen de gedeeltelijke of volledige soevereiniteit over… 40% van de Westelijke Jordaanoever. Maar die gebieden worden in stukken verdeeld door kolonies, talrijke verboden wegen en Israëlische checkpoints (meer dan vijfhonderd). Israël bezit dus ongeveer 90% van het Palestina van 1900.
4.3 Twee concrete gevallen van naderbij bekeken Zoals we eerder al gezien hebben, moet iedere situatie opnieuw geëvalueerd worden. Hieronder hebben we twee heel actuele gevallen onder de loep genomen. Op die manier wordt duidelijker hoe we telkens opnieuw onze analyse kunnen toepassen. We bespreken Libië en Iran.
Libië Comac verzet zich tegen de recente militaire interventie in Libië, omdat wij van mening zijn dat het hier gaat om een imperialistische interventie die gericht is op het behouden/overnemen/versterken van de controle op een regio van de wereld. Om tot dat standpunt te komen, hebben we de situatie, de feiten en de belangen die zich verschuilen achter die interventie terdege moeten analyseren. Op welke elementen hebben wij ons gebaseerd voor dat standpunt? Laat ons vertrekken vanuit onze analyse in punten 2 en 3 over Comac tegenover het imperialisme. In de overgrote meerderheid van de gevallen worden de imperialistische interventies gekenmerkt door het feit dat de mogendheden die tussenbeide komen, veel machtiger zijn dan de landen waartegen hun interventie gericht is. De superioriteit van Europa en de VS op economisch en militair gebied, maar ook vlak van de controle op de media, is duidelijk veel groter dan die van Libië. In de nasleep van de Arabische Lente begint ook het Libische volk met acties tegen zijn regering. Er vinden in verschillende steden betogingen plaats met duizenden jongeren. De inhoud van de acties is niet duidelijk. Een algemeen gevoel van “we zijn het beu”, schrijft de journalist van l’Humanité die ter plaatse jongeren interviewde. Ze eisen dat Kadhafi na 42 jaar opstapt. De betogingen zouden ook grotendeels zonder geweld zijn verlopen. Tot hiertoe bevinden we ons dus in een stadium van democratische revolutie. De zaken ontsporen echter al snel. Op 15 februari betogen enkele honderden families van gevangenen die in 1996 gedood zouden zijn in de gevangenis van Abu Salim in Benghazi. Daarop volgen, in Benghazi en elders, extreem gewelddadige confrontaties. De tussenkomst van de troepen van Kadhafi is heel fel. Vanaf dat moment lijken de jongerenbewegingen meer naar het achterplan verdrongen en blijken andere krachten op het voorplan te komen. Het is daar dat vroegere leiders van het Kadhafiregime en andere door het Westen gesteunde figuren zichzelf tot hoofd verklaren van een Nationale Overgangsraad. Bovendien stelt men vast dat het oppositiekamp over zware wapens beschikt en dat Westerse militairen al ter plaatse waren nog voor de goedkeuring van de UNO-resolutie. De imperialisten (VS, Europa) hadden dus al lang op voorhand gekozen welke groep binnen de Libische oppositie ze zouden steunen. Op die manier versterkten zij de verdeeldheid van het volk en staken ze een groot deel van de oude pro-Khadafi elite in hun binnenzak.
189
Waarom waren onze leiders zo gehaast om in Libië tussenbeide te komen? Waarom steunen ze de ene kant en niet een andere? Hoe kunnen bombardementen een einde stellen aan een conflict? Allemaal elementen die ons aan het denken moeten zetten en ons moeten doen zoeken naar de belangen die schuilgaan onder het conflict. Allereerst is er de geostrategische inzet: de revoluties in Tunesië en in Egypte wierpen dictators omver, die hun bevelen ontvingen van het Westen, maar de strijd gaat verder tegen de krachten die hun verloren posities willen heroveren in die landen. Als Libië op dezelfde manier te maken zou hebben met een reëel volksverzet, dan zou dat het kamp van de democraten en de nationalisten (in de betekenis van “zij die de nationale onafhankelijkheid van het Westen willen”) in de regio versterkt hebben, wat niet naar de zin is van onze regeringen die hopen een zekere greep op deze regio te bewaren. Bovendien is Libië de tweedegrootste olieproducent van het Afrikaanse continent, en olie is een inzet die aan de oorsprong ligt van al heel wat oorlogen. De interventie in Libië steunen zou dan ook neerkomen op het afzwakken van het anti-imperialistische kamp en op een versterking van het kamp van de imperialisten die, zoals we hoger in dit hoofdstuk hebben aangetoond, niets goeds te bieden hebben aan de mensen Het is maar in een werkelijke (politiek en economisch) onafhankelijke natie dat de democratische en progressieve krachten zich kunnen ontwikkelen.
Iran Iran wordt door de internationale gemeenschap – met de VS op kop – met de vinger gewezen omwille van zijn nucleaire programma en het land wordt met tal van sancties (en met militaire interventie) bedreigd. Het is merkwaardig dat het vanzelfsprekend is dat het enige land dat al een atoombom heeft gebruikt op een burgerbevolking en tevens de grootste kernmacht op aarde is, politieman mag spelen over een wie wel of niet een nucleair programma mag hebben. Het is ook de VS die net geen oplossing wil voor dat conflict. Wanneer Turkije en Brazilië op het punt stonden een akkoord te sluiten met Iran en daarmee tot een oplossing zouden komen, was het de VS die hen terugfloot. Iran moet in de rol van een kwaadaardige schurkenstaat worden gestoken. Want het land is zich economisch aan het ontwikkelen en vaart een onafhankelijke koers, tegen de imperialistische machten in. Verder wint het land ook aan invloed in de regio. De enorme olievoorraad waarover het land beschikt, zal ongetwijfeld ook wel van belang zijn. Betekent dat dat we de huidige Iranese regering ondersteunen? Nee, we zeggen enkel dat het het recht is van het Iraanse volk om zichzelf te bevrijden en dat wij dat in geen geval kunnen doen. Een citaat van Ernesto Ché Guevara vat ons standpunt mooi samen: “Ik ben geen bevrijder. Bevrijders bestaan niet. Volkeren bevrijden zichzelf.” Zoals je kunt zien, is de strijd nog niet voorbij, nog lang niet. Overal ter wereld staan mensen op om in te gaan tegen het imperialistische oorlogsgeweld en om te vechten voor een rechtvaardige vrede. De ontwikkelingen overal ter wereld tonen ons dat de tegenstellingen die gecreëerd worden door het kapitalisme ons tot overwinningen kunnen leiden en ervoor kunnen zorgen dat we de maatschappij daadwerkelijk kunnen veranderen. Daarom is het belangrijk dat jongeren in actie komen, in België en over de hele wereld, om die volkeren in hun strijd te ondersteunen en de strijd ook bij ons te voeren.
Comac en de internationale solidariteit Eerder in dit hoofdstuk hebben we al duidelijk aangetoond dat het imperialisme wantoestanden en miserie veroorzaakt op wereldwijde schaal. Het is dan ook belangrijk om ons ook internationaal te organiseren. We doen dat door goede banden te smeden met anti-imperialistische organisaties over de hele wereld, onze goede ervaringen uit te wisselen en elkaar te ondersteunen om het imperialisme te bestrijden. Eén van de manieren waarop we dat kunnen doen is door inleefreizen te organiseren. Daarvoor trekken we enerzijds naar socialistische landen als Cuba of Vietnam. In die landen proberen we ons een zo duidelijk mogelijk beeld te vormen van de eigenlijke toestand van het land (en dus niet het beeld dat ons door de Westerse media wordt opgedrongen) om te leren hoe het socialistische project in een bepaalde situatie in de praktijk kan worden omgezet. Om een land zo goed mogelijk te leren kennen, proberen we de banden met de jongerenorganisatie van dat land zo veel mogelijk
190
aan te halen, ook de contacten met de plaatselijke bevolking spelen daar een grote rol in. We proberen ook altijd een steentje bij te dragen, door vrijwilligerswerk en/of donaties. Zo helpen we in Cuba traditiegetrouw in de landbouw en in Vietnam aan de constructie van de Ho Chi Minh-route.18 Met Comac organiseren we niet enkel inleefreizen naar socialistische landen, we doen dat evenzeer in landen waar de anti-imperialistische strijd nog in een ander stadium gevoerd wordt: Congo, Palestina en de Filippijnen zijn daar een goed voorbeeld van. Dergelijke reizen tonen de deelnemers de ware aard van het imperialisme op een zeer confronterende manier. Belangrijk is echter dat we leren dat de krachten voor maatschappijverandering zich ook daar organiseren en dat we de plaatselijke bevolking en haar organisaties in opstand zien komen. Comac is een partnerorganisatie van de WFDY (Wereldfederatie van Democratische Jeugd). De WFDY is een internationale organisatie die in 1945 werd opgericht om jongerenorganisaties te verenigen tegen het fascisme en telt nu miljoenen leden in tientallen landen. Het is een anti-imperialistische organisatie. Dat houdt in dat ze zich verzet tegen oorlog en tegen alle vormen van economische, militaire en politieke overheersing van de kapitalistische grootmachten. In dat kader organiseert de WFDY campagnes voor gratis en kwaliteitsvol onderwijs, tegen de bezetting van Palestina, tegen het anticommunisme enz. Om de vier à vijf jaar organiseert de WFDY het Wereldfestival voor Jongeren en Studenten, als verzamelplaats van de anti-imperialistische strijd. Daar kunnen organisaties hun ervaringen uitwisselen en de onderlinge banden versterken. Met Comac ondersteunen we dat initiatief natuurlijk volledig. In december 2010 vond het zeventiende Wereldfestival plaats in Zuid-Afrika. Zo’n 15 000 anti-imperialistische jongeren namen eraan deel. Vanuit België vertrokken we met een delegatie van een dertigtal mensen, waaronder twintig Comac-leden. We gaan niet alleen met Comac-leden naar het buitenland, we brengen de internationale strijd tegen het kapitalisme ook naar België. Op grote nationale activiteiten nodigen we ook regelmatig internationale gasten uit. Op ons vredes-
18 De eerste grote weg die het noorden en het zuiden van Vietnam met elkaar verbindt.
191
kamp van 2010 hadden we bijvoorbeeld gasten uit Turkije, Griekenland, Cyprus, Nederland, Groot-Brittannië, Venezuela en Cuba. We voeren campagnes ter ondersteuning van kameraden die omwille van hun strijd tegen het kapitalisme en hun politieke overtuiging, vervolgd worden in Colombia, Palestina, de Filippijnen, de Tsjechische Republiek, Polen en vele andere landen. Dat doen we door de bovengenoemde reizen en uitwisselingen, maar ook door in België zelf acties te voeren en steun op te halen. Na die uitwisselingen zijn onze leden vaak nog meer gemotiveerd om te strijden voor een betere wereld, De directe praktijk ervaring met grove onrechtvaardigheden of met de eigen ogen zien dat er een alternatief is voor het kapitalisme zijn dan ook zaken die je wereldbeeld veranderen.
Concreet verdedigt Comac: Het gaat hierboven natuurlijk om een zeer breed onderwerp. Hieronder hernemen we de voornaamste standpunten en eisen van Comac.
   Â
Comac steunt de Cubaanse revolutie en het proces van de opbouw van socialisme. Comac steunt de Bolivariaanse revolutie in Venezuela en alle projecten die in een gelijkaardige richting gaan. Geen sancties tegen Iran. Alle oorlogsdreigementen en het embargo tegen dat land moeten stoppen. Opheffing van de blokkade tegen Cuba. Onmiddellijke vrijlating van de vijf Cubaanse politieke gevangenen in de Verenigde Staten.
 Terugtrekking van de Amerikaanse troepen en de troepen van de andere buitenlandse mogendheden uit Irak, Afghanistan, de Balkanlanden en Korea. Ontmanteling van alle militaire basissen in het buitenland van de Verenigde Staten en van andere imperialistische landen. In verband daarmee steunt Comac ook het volksverzet in Irak en in Afghanistan.
 Steun aan het Palestijnse volk en aan hun verzet. Stop de Israëlische blokkade, stop de apartheid.  Comac eist dat de NAVO ontmantelt wordt en dat haar hoofdkwartier uit België weggaat. Neen aan de opbouw van een Europees leger om de economische belangen van Europa te verdedigen.
 Comac eist een totale nucleaire ontwapening, te beginnen door de Verenigde Staten, het land met het grootste aantal operationele kernwapens en ook het enige land, dat ze al heeft gebruikt. Zolang die nucleaire ontwapening geen feit is, zou het onrechtvaardig zijn dat de kernmachten van andere landen eisen dat ze geen kernwapens mogen ontwikkelen, omdat men anders een ongelijke slagkracht in stand houdt.
 Comac wil in België alles in het werk stellen om de anti-oorlogsbeweging opnieuw tot leven te brengen en talrijke jongeren te mobiliseren opdat zij zich verzetten tegen oorlog en opkomen voor vrede.
 Comac voert strijd om te voorkomen dat België zich inlaat met imperialistische interventies of de belangen die gepaard gaan met dergelijke interventies zou ondersteunen.
 Comac is tegen imperialistische interventies onder het voorwendsel van “humanitaire” acties (zoals in Libië, in Joegoslavië enz.).
 Comac steunt de revoluties van de Arabische Lente (en binnen die revoluties de werkelijk anti-imperialistische en democratische krachten) tegen de imperialistische marionettenregimes (om te vermijden dat de ene marionet door de andere vervangen zou worden).
192
nota’s
193
nota’s
194