2009 - 2010
EUROPEES PARLEMENT
AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van dinsdag 8 juli 2008
P6_TA-PROV(2008)07-08
VOORLOPIGE UITGAVE
PE 410.853
PE 410.853\ 1
NL
INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN
P6_TA-PROV(2008)0315 Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: algemene bepalingen ***I (A6-0271/2008 - Rapporteur: Jacek Saryusz-Wolski) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1638/2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2008)0308 – C6-0200/2008 – 2008/0095(COD)) ......................................................................................................................... 1 P6_TA-PROV(2008)0316 Rechtstreekse steunverlening in het kader van het GLB * (A6-0270/2008 - Rapporteur: Neil Parish) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (COM(2008)0247 – C6-0208/2008 – 2008/0088(CNS)) .......................................................................................................................... 2 P6_TA-PROV(2008)0317 Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (gecodificeerde versie) ***I (A6-0290/2008 - Rapporteur: Lidia Joanna Geringer de Oedenberg) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (gecodificeerde versie) (COM(2008)0111 – C60127/2008 – 2006/0214(COD)) .................................................................................................... 3 P6_TA-PROV(2008)0318 Behoud van de vogelstand (Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing) ***I (A6-0259/2008 - Rapporteur: Miroslav Ouzký) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad inzake het behoud van de vogelstand (COM(2008)0105 – C6-0088/2008 – 2008/0038(COD)) ......................................................................................................................... 4
PE 410.853\ I
NL
P6_TA-PROV(2008)0319 Gemeenschappelijke stelsel voor de belasting over de toegevoegde waarde * (A6-0232/2008 - Rapporteur: Dariusz Rosati) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (COM(2007)0677 – C6-0433/2007 – 2007/0238(CNS))............................ 5 P6_TA-PROV(2008)0320 Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 * (A6-0221/2008 - Rapporteur: Bogusław Sonik) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 (COM(2008)0132 – C6-0161/2008 – 2008/0052(CNS))............................................................ 12 P6_TA-PROV(2008)0321 Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EU/EG/Zwitserland over de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengen-acquis * (A6-0246/2008 - Rapporteur: Ewa Klamt) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (COM(2006)0752 – C6-0089/2008 – 2006/0251(CNS))..................................................................................................................... 13 P6_TA-PROV(2008)0322 Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EG/Zwitserland ter vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend * (A6-0247/2008 - Rapporteur: Ewa Klamt) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een Protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (COM(2006)0754 – C6-0090/2008 – 2006/0252(CNS))........................................................................................................................ 15 P6_TA-PROV(2008)0323 Protocol tussen de EG, Zwitserland en Liechtenstein bij de overeenkomst EG/Zwitserland over de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein wordt ingediend * (A6-0261/2008 - Rapporteur: Ewa Klamt) II /PE 410.853
NL
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een Protocol tussen de Europese Gemeenschap, Zwitserland en Liechtenstein bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in Zwitserland of in Liechtenstein wordt ingediend (COM(2006)0753 – C6-0091/2008 – 2006/0257(CNS))............................................................................................. 17 P6_TA-PROV(2008)0324 Invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft * (A6-0268/2008 - Rapporteur: Gérard Deprez) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 betreffende de invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft (COM(2008)0188 – C6-0187/2008 – 2008/0074(CNS))............................................................ 20 P6_TA-PROV(2008)0325 Wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India * (A6-0254/2008 - Rapporteur: Christian Ehler) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst tot hernieuwing van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India (16681/2007 – COM(2007)0576 – C6-0073/2008 – 2007/0207(CNS)) ............................................................. 21 P6_TA-PROV(2008)0326 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak (A6-0277/2008 - Rapporteur: Diana Wallis) Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak (2008/2078(IMM))................................................................. 25 P6_TA-PROV(2008)0327 Verdediging van prerogatieven van Europees Parlement voor nationale rechtbanken (A6-0222/2008 - Rapporteur: Giuseppe Gargani) Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de verdediging van de prerogatieven van het Europees Parlement voor de nationale rechtbanken (2007/2205(INI))......................................................................................................................... 27 P6_TA-PROV(2008)0328 Wijziging van het Reglement ter zake van de goedkeuring van de Commissie (A6-0198/2008 - Rapporteur: Andrew Duff) Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement ter zake van de goedkeuring van de Commissie (2007/2128(REG)) ...................................................................................................................... 30 P6_TA-PROV(2008)0329 Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s ***II (A6-0179/2008 - Rapporteur: Åsa Westlund)
PE 410.853\ III
NL
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (16673/2/2007 – C6-0138/2008 – 2006/0143(COD)).......................... 36 P6_TA-PROV(2008)0330 Levensmiddelenadditieven ***II (A6-0180/2008 - Rapporteur: Åsa Westlund) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (16675/2/2007 – C6-0141/2008 – 2006/0145(COD)) ................................................................ 54 P6_TA-PROV(2008)0331 Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen ***II (A6-0177/2008 - Rapporteur: Mojca Drčar Murko) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG (16677/3/2007 – C6-0139/2008 – 2006/0147(COD)) ................................................................ 98 P6_TA-PROV(2008)0332 Voedingsenzymen ***II (A6-0176/2008 - Rapporteur: Avril Doyle) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (16676/1/2007 – C6-0140/2008 – 2006/0144(COD)) ............................................. 131 P6_TA-PROV(2008)0333 Wijziging Richtlijn 2003/87/EG ter opneming van de luchtvaartactiviteiten in de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***II (A6-0220/2008 - Rapporteur: Peter Liese) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (5058/2008 – C6-0177/2008 – 2006/0304(COD)) ..................................................................................................................... 163 P6_TA-PROV(2008)0334 Wijziging van het Reglement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen (A6-0197/2008 - Rapporteur: Richard Corbett) IV /PE 410.853
NL
Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen (2007/2272(REG)) .................................................................................................................... 222 P6_TA-PROV(2008)0335 Begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg (A6-0262/2008 - Rapporteur: Jutta Haug) Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg, afdeling III – Commissie (2008/2025(BUD))............................................................. 230 P6_TA-PROV(2008)0336 Gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee (A6-0225/2008 - Rapporteur: Marcin Libicki) Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee tussen Rusland en Duitsland (Verzoekschriften 0614/2007 en 0952/2007) (2007/2118(INI))............................................................................. 245 P6_TA-PROV(2008)0337 Stabilisatie in Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap (A6-0269/2008) Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over stabilisering van Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap (2007/2208(INI)) ........................ 256
PE 410.853\ V
NL
P6_TA-PROV(2008)0315 Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: algemene bepalingen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1638/2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (COM(2008)0308 – C6-0200/2008 – 2008/0095(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0308), – gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 179 en 181 A van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0200/2008), – gelet op de artikelen 51 en 43, lid 1 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0271/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 410.853\ 1
NL
P6_TA-PROV(2008)0316 Rechtstreekse steunverlening in het kader van het GLB * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (COM(2008)0247 – C6-0208/2008 – 2008/0088(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0247), – gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0208/2008), – gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0270/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; 2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
2 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0317 Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (gecodificeerde versie) ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (gecodificeerde versie) (COM(2008)0111 – C60127/2008 – 2006/0214(COD))
(Medebeslissingsprocedure - codificatie) Het Europees Parlement, – gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0111), – gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 137, lid 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0127/2008), – gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten1, – gelet op de artikelen 80 en 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0290/2008), A. overwegende dat volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen, 1. gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Parlement, de Raad en de Commissie; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2. PE 410.853\ 3
NL
P6_TA-PROV(2008)0318 Behoud van de vogelstand (Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing) ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad inzake het behoud van de vogelstand (COM(2008)0105 – C6-0088/2008 – 2008/0038(COD))
(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0105), – gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0088/2008), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0259/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
4 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0319 Gemeenschappelijke stelsel voor de belasting over de toegevoegde waarde * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (COM(2007)0677 – C6-0433/2007 – 2007/0238(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0677), – gelet op artikel 93 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6 0433/2007), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0232/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
PE 410.853\ 5
NL
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(2) Wat de bepalingen betreffende de invoer en de plaats van belastingheffing van leveringen van aardgas en elektriciteit betreft, is de bijzondere regeling van Richtlijn 2003/92/EG van de Raad van 7 oktober 2003 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit niet van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gasleidingen die geen deel uitmaken van het distributienetwerk en met name de gasleidingen van het transportnetwerk, via welke nagenoeg alle grensoverschrijdende verrichtingen over de gasleiding lopen. De bijzondere regeling moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via alle gasleidingen.
(2) Volgens de huidige regels wordt de btw op aardgas en elektriciteit geheven op de plaats waar zij daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt. Deze regels voorkomen mededingingsverstoringen tussen de lidstaten. Wat de bepalingen betreffende de invoer en de plaats van belastingheffing van leveringen van aardgas en elektriciteit betreft, is de bijzondere regeling van Richtlijn 2003/92/EG van de Raad van 7 oktober 2003 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit niet van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gasleidingen die geen deel uitmaken van het distributienetwerk en met name de gasleidingen van het transportnetwerk, via welke nagenoeg alle grensoverschrijdende verrichtingen over de gasleiding lopen. Het toepassingsgebied van de bijzondere regeling is te beperkt, stemt niet overeen met de economische realiteit en moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via alle gasleidingen. Het is verder nodig meer duidelijkheid te scheppen om te kunnen garanderen dat Richtlijn 2006/112/EG in de hele Europese Gemeenschap consequent wordt toegepast en geïnterpreteerd, in overeenstemming met de definities in artikel 2 van Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas1, waarin wordt toegelicht wat wordt bedoeld met het transport en de distributie van gas via pijpleidingen. __________
6 /PE 410.853
NL
1
PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(3) De bijzondere regeling is evenmin van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen, ofschoon dit gas dezelfde eigenschappen heeft als het gas dat via gasleidingen wordt ingevoerd of geleverd en dat het bestemd is om, na hervergassing, via gasleidingen te worden getransporteerd. De bijzondere regeling moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen.
(3) De bijzondere regeling is evenmin van toepassing op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen, ofschoon dit gas dezelfde eigenschappen heeft als het gas dat via gasleidingen wordt ingevoerd of geleverd en dat het bestemd is om, na hervergassing, via gasleidingen te worden getransporteerd. De bijzondere regeling moet derhalve van toepassing worden verklaard op de levering en invoer van aardgas via gastransportschepen tussen pijpleidingen.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 4 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(4) De eerste grensoverschrijdende warmte- of koudenetten zijn reeds in bedrijf gesteld. De problematiek in verband met de levering of invoer van warmte of koude is dezelfde als die in verband met de levering of invoer van aardgas of elektriciteit. De huidige regels garanderen al dat ter zake van aardgas en elektriciteit de btw wordt geheven op de plaats waar zij daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het is derhalve passend om voor warmte en koude dezelfde regeling toe te passen als voor aardgas en elektriciteit.
(4) De eerste grensoverschrijdende warmte- of koudenetten zijn reeds in bedrijf gesteld. De problematiek die rijst met betrekking tot de levering of invoer van warmte of koude is dezelfde als die met betrekking tot de levering en invoer van aardgas of elektriciteit. Het is derhalve passend om voor warmte en koude dezelfde regeling toe te passen als voor aardgas en elektriciteit.
PE 410.853\ 7
NL
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 6 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(6) De ervaring met de recente tenuitvoerlegging van de huidige procedure waarbij de Commissie moet besluiten of er gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat door de toepassing van een verlaagd btw-tarief voor aardgas, elektriciteit of stadsverwarming, heeft aangetoond dat deze procedure achterhaald en overbodig is. De regels voor de vaststelling van de plaats van belastingheffing garanderen immers dat de btw wordt geheven op de plaats waar het aardgas, de elektriciteit, de warmte of de koude daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het blijft evenwel zaak dat de Commissie en de overige lidstaten voldoende worden geïnformeerd wanneer een lidstaat in deze zeer gevoelige sector een verlaagd tarief instelt. Bijgevolg moet worden bepaald dat het btw-comité vooraf dient te worden geraadpleegd.
(6) De ervaring met de recente tenuitvoerlegging van de procedure die is vastgelegd in artikel 102 van Richtlijn 2006/112/EG, waarbij de Commissie moet besluiten of er gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat door de toepassing van een verlaagd btw-tarief voor aardgas, elektriciteit of stadsverwarming, heeft aangetoond dat deze procedure achterhaald en overbodig is. De regels voor de vaststelling van de plaats van belastingheffing garanderen immers dat de btw wordt geheven op de plaats waar het aardgas, de elektriciteit, de warmte of de koude daadwerkelijk door de afnemer worden verbruikt, waardoor het btw-tarief neutraal is. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het blijft evenwel zaak dat de Commissie en de overige lidstaten voldoende worden geïnformeerd wanneer een lidstaat in deze zeer gevoelige sector een verlaagd tarief instelt. Bijgevolg moet worden bepaald dat het btw-comité vooraf dient te worden geraadpleegd.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 7 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(7) De krachtens artikel 171 van het EGVerdrag opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen en andere structuren zijn belast met de uitvoering van het communautaire beleid. Teneinde de gevolgen teniet te doen van belastingheffing die de lidstaat waar de btw verschuldigd is, bevoordeelt maar de andere lidstaten en de Europese Gemeenschappen benadeelt, moet aan de
(7) De krachtens artikel 171 van het EGVerdrag opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen en andere structuren zijn belast met de uitvoering van het communautaire beleid. Teneinde de gevolgen teniet te doen van belastingheffing die de lidstaat waar de btw verschuldigd is, bevoordeelt maar de andere lidstaten en de Europese Gemeenschappen benadeelt, moet aan de
8 /PE 410.853
NL
door de Gemeenschappen opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen met rechtspersoonlijkheid die daadwerkelijk subsidies ten laste van de algemene begroting ontvangen krachtens Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, vrijstelling van btw op de door hen verrichte aankopen worden verleend.
door de Gemeenschappen opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen met rechtspersoonlijkheid die daadwerkelijk subsidies ten laste van de algemene begroting ontvangen krachtens Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, vrijstelling van btw op de door hen verrichte aankopen worden verleend, op voorwaarde dat zij geen economische activiteit verrichten in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Overweging 10 Door de Commissie voorgestelde tekst (10) In dit verband dient deze regel te worden toegepast zowel op de onroerende goederen die aan een belastingplichtige worden geleverd als op de met die goederen samenhangende hoofddiensten die hem worden verleend. Deze situaties vormen ook de belangrijkste gevallen, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt.
Amendement (10) In dit verband dient deze regel te worden toegepast zowel op de onroerende goederen die aan een belastingplichtige worden geleverd als op de met die goederen samenhangende hoofddiensten die hem worden verleend en die ingevolge hun economische waarde op één lijn kunnen worden gesteld met de verwerving van onroerende goederen. Deze situaties vormen ook de belangrijkste gevallen, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt. Kleine herstel- of verbeteringswerkzaamheden, die weinig economische betekenis hebben, moeten daarentegen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 3 bis (nieuw) Richtlijn 2006/112/EG Titel V – Hoofdstuk 1 – Sectie 4 – titel PE 410.853\ 9
NL
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (3 bis) De titel van titel V, hoofdstuk 1, afdeling 4, wordt vervangen door: "Levering van goederen via transmissieof distributienetwerken"
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 4 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 38 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten aan een belastingplichtige wederverkoper wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de belastingplichtige wederverkoper de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd, dan wel, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
1. In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen tussen pijpleidingen, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten aan een belastingplichtige wederverkoper wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de belastingplichtige wederverkoper de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd, dan wel, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 4 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 39 – alinea 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen, van elektriciteit of van warmte of koude die niet wordt bestreken door artikel 38, wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de afnemer het werkelijke gebruik en verbruik van de goederen heeft.
In het geval van levering van aardgas via gasleidingen of gastransportschepen tussen pijpleidingen, van elektriciteit of van warmte of koude die niet wordt bestreken door artikel 38, wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de afnemer het werkelijke gebruik en verbruik van de goederen heeft.
10 /PE 410.853
NL
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 11 Richtlijn 2006/112/EG Artikel 168 bis – alinea 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
In geval van verwerving, bouw, renovatie of ingrijpende verbouwing van een onroerend goed wordt de initiële uitoefening van het recht op aftrek, dat ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van dat goed voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat.
In geval van verwerving, bouw, renovatie of ingrijpende verbouwing van een onroerend goed wordt de initiële uitoefening van het recht op aftrek, dat ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van dat goed voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat. Kleine herstel- of verbeteringswerkzaamheden moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bepaling.
PE 410.853\ 11
NL
P6_TA-PROV(2008)0320 Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECEVerdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991 (COM(2008)0132 – C6-0161/2008 – 2008/0052(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0132), – gezien het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het VN/ECEVerdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 1991, – gelet op artikel 175, lid 1 en artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0161/2008), – gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0221/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa.
12 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0321 Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EU/EG/Zwitserland over de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, toepassing en ontwikkeling van het Schengen-acquis * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (COM(2006)0752 – C6-0089/2008 – 2006/0251(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0752), – gezien op het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, – gelet op artikel 62, artikel 63, eerste alinea, punt 3 onder a) en b), de artikelen 66 en 95 en artikel 300, lid 2 eerste alinea van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0089/2008), – gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag, – gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 35 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0246/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd, alsmede aan de sluiting van het protocol; 2. houdt zich het recht voor zijn prerogatieven te verdedigen die hem bij het Verdrag zijn verleend; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering en het parlement van het Vorstendom Liechtenstein. PE 410.853\ 13
NL
Amendement 1 Voorstel voor een besluit van de Raad Visum 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, punt 3, onder a) en b), en de artikelen 66 en 95, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, artikel 63, punt 3, onder a) en b), en de artikelen 66 en 95, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,
Amendement 2 Voorstel voor een besluit van de Raad Visum 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Gezien het advies van het Europees Parlement,
14 /PE 410.853
NL
Amendement Gezien de instemming van het Europees Parlement,
P6_TA-PROV(2008)0322 Toetreding van Liechtenstein tot de overeenkomst EG/Zwitserland ter vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een Protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (COM(2006)0754 – C6-0090/2008 – 2006/0252(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0754), – gezien het Protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend, – gelet op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder a) en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0090/2008), – gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag, – gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7 en artikel 35 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0247/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van het Protocol; 2. behoudt zich het recht voor zijn prerogatieven te verdedigen die hem bij het Verdrag zijn verleend; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van het Vorstendom Liechtenstein. PE 410.853\ 15
NL
Amendement 1 Voorstel voor een besluit van de Raad Visum 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, tweede alinea,
Amendement 2 Voorstel voor een besluit van de Raad Visum 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Gezien het advies van het Europees Parlement,
16 /PE 410.853
NL
Amendement Gezien de instemming van het Europees Parlement,
P6_TA-PROV(2008)0323 Protocol tussen de EG, Zwitserland en Liechtenstein bij de overeenkomst EG/Zwitserland over de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein wordt ingediend * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een Protocol tussen de Europese Gemeenschap, Zwitserland en Liechtenstein bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in Zwitserland of in Liechtenstein wordt ingediend (COM(2006)0753 – C6-0091/2008 – 2006/0257(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2006)0753), – gezien het protocol tussen de Europese Gemeenschap, Zwitserland en Liechtenstein bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in Zwitserland of in Liechtenstein wordt ingediend, – gelet op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder a en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0091/2008), – gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag, – gelet op artikel 51, artikel 83, lid 7, en artikel 35 van zijn Reglement, – gelet op het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0261/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van het protocol; 2. behoudt zich het recht voor zijn prerogatieven te verdedigen die hem bij het Verdrag zijn verleend; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en PE 410.853\ 17
NL
parlementen van de Zwitserse Bondsstaat en van het Vorstendom Liechtenstein.
18 /PE 410.853
NL
Amendement 1 Voorstel voor een besluit Visum 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a), juncto artikel 300, lid 2, tweede alinea, eerste zin,
Amendement 2 Voorstel voor een besluit Visum 3
Door de Commissie voorgestelde tekst Gezien het advies van het Europees Parlement
Amendement Gezien de instemming van het Europees Parlement
PE 410.853\ 19
NL
P6_TA-PROV(2008)0324 Invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 betreffende de invoering van een uniform visummodel, wat de nummering van visa betreft (COM(2008)0188 – C6-0187/2008 – 2008/0074(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0188), – gelet op artikel 62, lid 2, onder b), punt iii), van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 67 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0187/2008), – gelet op artikel 51 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0268/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie; 2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
20 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0325 Wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst tot hernieuwing van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Republiek India (16681/2007 – COM(2007)0576 – C6-0073/2008 – 2007/0207(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2007)0576), – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (16681/2007), – gelet op artikel 170 en artikel 300, lid 2, eerste alinea van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0073/2008), – gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0254/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering van de Republiek India.
PE 410.853\ 21
NL
Amendement 1 Voorstel voor een besluit Overweging 3 bis (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 bis) De overeenkomst is het sleutelelement in het streven naar de verwezenlijking van de doelen van het strategische samenwerkingsverband van 2004 tussen de EU en India en het nastreven van uitgebreidere politieke doelen.
Amendement 2 Voorstel voor een besluit Overweging 3 ter (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 ter) Het W&T-Stuurcomité EG-India blijft verantwoordelijk voor de doelmatige coördinatie en vergemakkelijking van de samenwerkingsactiviteiten in het kader van de overeenkomst. Het is wenselijk dat het comité ieder jaar bijeen komt om het werkprogramma te bezien en dat het reglement van het comité gebaseerd wordt op de beginselen openbaarheid en controleerbaarheid.
Amendement 3 Voorstel voor een besluit Overweging 3 quater (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 quater) De productie van vergelijkbare gegevens en verbetering van het geheel van gegevens moeten prioritaire doelstellingen zijn van de gezamenlijke onderzoeksactiviteiten die in het kader van de overeenkomst moeten worden uitgevoerd.
22 /PE 410.853
NL
Amendement 4 Voorstel voor een besluit Overweging 3 quinquies (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 quinquies) In het kader van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst moet door beide partijen worden getracht de deelname van de Gemeenschap en India in elkaars onderzoekprogramma's uit te breiden, het aantal uitwisselingen van onderzoekers tussen de Gemeenschap en India op te voeren en de mobiliteit van onderzoekers in het algemeen op te voeren.
Amendement 5 Voorstel voor een besluit Overweging 3 sexies (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 sexies) Prioritaire aandacht moet bij de tenuitvoerlegging van de overeenkomst eveneens worden toegekend aan het energie- en klimaatbeleid en aan de noodzakelijke ontwikkeling van innovatieve energietechnologieën. Er moeten gemeenschappelijke inspanningen en initiatieven worden ontplooid, bij voorbeeld in verband met de ontwikkeling van het commerciële afvangen en opslaan van kooldioxide en duurzame technologieën die voor beide partners van belang zijn.
Amendement 6 Voorstel voor een besluit Overweging 3 septies (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 septies) Bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst moet er bijzondere nadruk gelegd worden op het wederkerigheidsbeginsel.
PE 410.853\ 23
NL
Amendement 7 Voorstel voor een besluit Overweging 3 octies (nieuw) Door de Raad voorgestelde tekst
Amendement (3 octies) Wenselijk is een tussentijdse evaluatie worden uitgevoerd van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.
24 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0326 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak (2008/2078(IMM))
Het Europees Parlement, – gezien het verzoek van het Openbaar Ministerie te Warschau om opheffing van de immuniteit van Witold Tomczak, waartoe op 14 december 2007 werd besloten in het kader van het strafrechtelijke proces tegen hem bij de districtsrechtbank te Warschau (Warszawa Śródmieście Północ), Polen, en dat op 31 januari 2008 bij het Parlement werd ingediend door de procureur-generaal van het Poolse Openbaar Ministerie, en van de ontvangst waarvan op 10 maart 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Witold Tomczak op 28 mei 2008 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement, – gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964 en 10 juli 19861, – gelet op artikel 105 van de Poolse grondwet, – gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0277/2008), A. overwegende dat Witold Tomczak op 21 september 1997 en op 23 september 2001 in het Lagerhuis van het Poolse parlement (Sejm) werd verkozen; overwegende dat hij na de ondertekening van het toetredingsverdrag op 16 april 2003 waarnemer werd; overwegende dat hij van 1 mei 2004 tot 19 juli 2004 lid was van het Europees Parlement; overwegende dat hij op 13 juni 2004 in het Europees Parlement werd verkozen en zijn ambtstermijn in het Poolse parlement afliep op 16 juni 2004 , B. overwegende dat Witold Tomczak ervan wordt beschuldigd op 21 december 2000 in Galerie Zachęta te Warschau schade van naar schatting tegen de 39 669 PLN (ongeveer 11 500 EUR) te hebben toegebracht aan een beeldhouwwerk getiteld "het negende uur", dat paus Johannes Paulus II voorstelt verpletterd door een steen, in strijd met artikel 288, lid 1
1
Zie Jurisprudentie van het Hof 1964, blz. 407, zaak 101/63 (Wagner/Fohrmann en Krier) en Jur. 1986, blz. 2403, zaak 149/85 (Wybot/Faure). PE 410.853\ 25
NL
van het Poolse Wetboek van strafrecht1, C. overwegende dat het Openbaar Ministerie te Warschau bewijs heeft verzameld tegen Witold Tomczak, maar dat deze heeft geweigerd vragen te beantwoorden omtrent de gebeurtenis in Galerie Zachęta. D. overwegende dat Witold Tomczak beweert dat hij met zijn handelingen ten opzichte van het beeldhouwwerk tot doel had de religieuze gevoelens van hemzelf en van anderen en de waardigheid van de paus te beschermen; overwegende dat hij het bedrag van de schade die hij zou hebben veroorzaakt in twijfel trekt en hoe dan ook van mening is dat zijn gedrag een hoger doel diende, en wel de bescherming van de integriteit van de paus in de ogen van de Poolse katholieken, E. overwegende dat uit de verkregen informatie niet kan worden afgeleid dat Witold Tomczak door de parlementaire immuniteit wordt beschermd in verband met de onder de aandacht van de voorzitter van het Europees Parlement gebrachte verzoeken, 1. besluit de immuniteit van Witold Tomczak op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit in de Republiek Polen.
1
De voorschriften in dat artikel luiden als volgt: Eenieder die het eigendom van anderen vernietigt, beschadigt of onbruikbaar maakt wordt veroordeeld tot gevangenschap van 3 maanden tot 5 jaar (origineel in het Pools: Kto cudzą rzecz niszczy, uszkadza lub czyni niezdatną do uŜytku, podlega karze pozbawienia wolności od 3 miesięcy do lat 5).
26 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0327 Verdediging van prerogatieven van Europees Parlement voor nationale rechtbanken Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de verdediging van de prerogatieven van het Europees Parlement voor de nationale rechtbanken (2007/2205(INI))
Het Europees Parlement, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A6-0222/2008), A. overwegende dat het Europees Parlement geen rechtspersoonlijkheid bezit en ten gevolge hiervan bij de verdediging van zijn prerogatieven voor nationale rechtbanken vaak wordt belemmerd door problemen die eigen zijn aan zijn specifieke aard, B. overwegende dat het Parlement het initiatiefrecht van de Commissie respecteert, maar wel opkomt voor zijn eigen recht om, krachtens artikel 192 van het EG-Verdrag, tot de Commissie verzoeken te richten tot indiening van wetgevingsvoorstellen, C. overwegende dat het Europees Parlement uit hoofde van het Verdrag beschikt over een reeks middelen die garanderen dat voornoemde prerogatieven beschermd worden tegenover de andere instellingen van de Gemeenschap, zoals acties wegens in gebreke blijven (art. 232 van het EG-Verdrag) en acties tot nietigverklaring van communautaire handelingen (art. 230 van het EG-Verdrag), D. overwegende dat, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie, de lidstaten aansprakelijk zijn indien zij verzuimen hun uit de Verdragen voortvloeiende verplichtingen na te komen, ongeacht welk staatsorgaan door zijn handelen of het nalaten dit verzuim veroorzaakt heeft, ook indien er sprake is van een grondwettelijk onafhankelijke instelling1, E. overwegende dat het Europees Parlement echter niet over dezelfde directe middelen beschikt om zijn prerogatieven te beschermen voor de nationale rechtbanken, meer bepaald in geval van een uitspraak van een nationale rechter die tegen deze prerogatieven indruist, omdat het niet kan deelnemen in nationale gerechtelijke procedures noch zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden om zijn handelingen te verdedigen, F. overwegende dat het Europees Parlement evenmin als laatste optie de nietnakomingsprocedure (overeenkomstig artikel 226 van het EG-Verdrag) tegen een lidstaat kan inleiden, aangezien alleen de Commissie hiertoe bevoegd is, G. overwegende dat het ontbreken van adequate middelen om zijn eigen handelingen effectief te verdedigen een belemmering kan vormen voor de doelmatigheid van het Europees Parlement als politiek en wetgevend orgaan, 1
Zaak 8/70 Commissie vs. Italië, Jurispr. 1970, blz. 961. PE 410.853\ 27
NL
H. overwegende dat de beginselen van loyale samenwerking tussen alle instellingen van de Europese Unie en van goed bestuur vereisen dat de werkzaamheden van de instellingen transparant en begrijpelijk zijn, zodat de redenen achter het al dan niet goedkeuren van een bepaald optreden voor iedereen duidelijk zijn, I. overwegende dat, om de hierboven beschreven problemen te voorkomen, de middelen ter bescherming van de parlementaire prerogatieven versterkt dienen te worden, niet via een wijziging van het EG-Verdrag, maar door uit de ervaring van de nationale parlementen passende oplossingen te extrapoleren die afgestemd zijn op de specifieke situatie van het Europees Parlement, J. overwegende dat de bevindingen van het onderzoek dat met het oog daarop is verricht in een significant aantal lidstaten duidelijk aantonen dat de meeste nationale rechtsstelsels aan het nationale parlement van de betrokken lidstaat rechtsmiddelen bieden om de belangen van de assemblee in haar geheel, maar ook die van al haar leden te beschermen, K. overwegende dat de lidstaten zich uit hoofde van artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten houden aan het beginsel van oprechte en loyale samenwerking en dat het Hof van Justitie heeft bepaald dat de lidstaten moeten "voorzien in een stelsel van rechtsmiddelen en procedures dat de eerbiediging van het recht op een daadwerkelijke rechtsbescherming kan verzekeren"1, L. overwegende dat het wenselijk is dat aan het Europees Parlement zo niet dezelfde, dan toch vergelijkbare middelen worden toegekend om zijn prerogatieven te verdedigen voor de rechterlijke macht, ongeacht of het gaat om het Hof van Justitie dan wel de nationale rechtbanken, naar analogie met de beschermingsinstrumenten die de nationale rechtsstelsels ter beschikking stellen van de nationale parlementen, 1. verlangt dat de Commissie rekening houdt met verzoeken van het Europees Parlement om een niet-nakomingsprocedure in te stellen tegen iedere lidstaat die de parlementaire prerogatieven met voeten treedt; verzoekt om een uitvoerige verklaring met argumenten van de bevoegde commissaris, ingeval het College van commissarissen besluit de verzochte maatregel niet uit te voeren; 2. stelt voor het statuut van het Hof van Justitie te wijzigen om het Parlement het recht te waarborgen om, in alle gevallen waarin zijn prerogatieven direct of indirect in het gedrang zijn, zijn opmerkingen bij het Hof in te dienen zodat het besluit om het Parlement in een zaak te betrekken, wanneer het niet formeel partij in het proces is, niet wordt overgelaten aan de discretie van het Hof van Justitie, zoals nu het geval is op grond van artikel 24, alinea 2, van het Statuut van het Hof; 3. stelt voor een diepgaand onderzoek in te stellen naar de vraag of het juridische mechanisme van artikel 300, lid 6, van het EG-Verdrag kan worden toegepast op gevallen waarin de prerogatieven van het Europees Parlement ernstig bedreigd worden, zodat het Parlement de mogelijkheid krijgt om het Hof van Justitie te verzoeken een advies uit te brengen over de verenigbaarheid van een bepaalde handeling van nationaal recht met het primaire gemeenschapsrecht, onverminderd de exclusieve bevoegdheid van de Commissie om al dan niet een niet-nakomingsprocedure in te leiden tegen een lidstaat die zich schuldig zou hebben gemaakt aan een schending; 1
Zaak C-50/00P, Unión de Pequenos Agricultores v. Raad (Jur. 2002, blz. I-6677).
28 /PE 410.853
NL
4. verzoekt de bevoegde commissie een wijziging van artikel 121 van zijn Reglement voor te bereiden om ervoor te zorgen dat alle gerechtelijke procedures voor alle soorten van rechtbanken in aanmerking worden genomen en dat wordt voorzien in een vereenvoudigde procedure die wordt gevolgd wanneer zaken volgens een versnelde of dringende procedure bij het Hof van Justitie aanhangig worden gemaakt; 5. acht het wenselijk de samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale rechtbanken, naar het voorbeeld van wat in sommige lidstaten al vruchten afwerpt, in de hand te werken, door gerechtelijke praktijken te ontwikkelen die het het Parlement mogelijk maken deel te nemen aan gerechtelijke procedures die dienen voor nationale rechtbanken en die betrekking hebben op zijn prerogatieven; 6. verzoekt de Commissie om passende wetgevende maatregelen voor te stellen om te garanderen dat het Parlement zijn rechten op het gebied van de rechtsbescherming van zijn prerogatieven daadwerkelijk tot gelding kan brengen; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
PE 410.853\ 29
NL
P6_TA-PROV(2008)0328 Wijziging van het Reglement ter zake van de goedkeuring van de Commissie Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement ter zake van de goedkeuring van de Commissie (2007/2128(REG))
Het Europees Parlement, – gezien het schrijven van zijn Voorzitter van 14 december 2006, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 december 2005 over de richtsnoeren voor de goedkeuring van de Europese Commissie1, – gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0198/2008), 1. besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen; 2. wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 137.
30 /PE 410.853
NL
Amendement 1 Reglement van het Europees Parlement Artikel 99 – lid 2 Bestaande tekst
Amendement
2. Elke commissie verzoekt de voorgedragen kandidaat een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden.
2. Elke commissie verzoekt de kandidaatcommissaris een verklaring af te leggen en vragen te beantwoorden. De hoorzittingen worden georganiseerd op een zodanige wijze dat de kandidaat-commissarissen het Parlement alle relevante informatie kunnen verstrekken. De bepalingen betreffende de organisatie van de hoorzittingen worden vastgelegd in een bijlage bij het Reglement1. ___________ 1
Zie bijlage XVI ter.
Amendement 2 Reglement van het Europees Parlement Artikel 99 – lid 6 Bestaande tekst 6. Bij wijziging van de toewijzing van de portefeuilles in de Commissie tijdens het mandaat worden de commissarissen verzocht te verschijnen voor de voor hun werkgebied bevoegde commissies.
Amendement 6. In geval van een ingrijpende herschikking van de portefeuilles in de Commissie gedurende haar ambtstermijn, het voorzien in een vacature of de benoeming van een nieuwe commissaris ingevolge de toetreding van een nieuwe lidstaat, worden de betrokken commissarissen overeenkomstig lid 2 verzocht te verschijnen voor de voor hun werkgebied bevoegde commissies.
Amendement 3 Reglement van het Europees Parlement Bijlage XVI ter (nieuw) Bestaande tekst
Amendement BIJLAGE XVI ter Richtsnoeren voor de goedkeuring van de Commissie 1. Aan het goedkeuringsvotum door het PE 410.853\ 31
NL
Parlement van de gehele Commissie als college liggen de volgende beginselen, criteria en modaliteiten ten grondslag: (a) Beoordelingsbasis Het Parlement beoordeelt de kandidaatcommissarissen op grond van hun algemene bekwaamheid, Europese inzet en onafhankelijkheid. Het beoordeelt hun kennis van de desbetreffende portefeuille en de communicatieve vaardigheden. Het Parlement houdt in het bijzonder rekening met het genderevenwicht. Het kan een uitspraak doen over de verdeling van de portefeuilleverantwoordelijkheden door de verkozen voorzitter. Het Parlement kan alle informatie inwinnen die relevant is om tot een besluit over de bekwaamheid van de kandidaatcommissarissen te komen. Het verwacht volledige openbaarmaking van informatie betreffende hun financiële belangen. (b) Hoorzittingen Elke kandidaat-commissaris wordt verzocht om voor een hoorzitting voor de bevoegde commissie of commissies te verschijnen. De hoorzittingen zijn openbaar. De hoorzittingen worden gezamenlijk door de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters georganiseerd. In gevallen waarin portefeuilles elkaar overlappen worden passende regelingen getroffen om de relevante commissies bij de procedure te betrekken. Er kunnen zich drie gevallen voordoen: (i) de portefeuille van de kandidaatcommissaris valt onder het werkterrein van een enkele commissie; in dat geval wordt de kandidaat-commissaris alleen door die commissie gehoord; (ii) de portefeuille van de kandidaatcommissaris valt in min of meer gelijke proporties onder de werkterreinen van meerdere commissies; in dat geval wordt de kandidaat-commissaris door die 32 /PE 410.853
NL
commissies gezamenlijk gehoord; (iii) de portefeuille van de kandidaatcommissaris valt grotendeels onder het werkterrein van een enkele commissie en slechts zijdelings onder de werkterreinen van een of meer andere commissies; in dat geval wordt de kandidaat-commissaris gehoord door de ten principale bevoegde commissie die de andere commissie of commissies uitnodigt om aan de hoorzitting deel te nemen. De verkozen voorzitter van de Commissie wordt uitvoerig geraadpleegd over de organisatie. De commissies leggen de kandidaatcommissarissen tijdig voor de hoorzittingen schriftelijke vragen voor. Het aantal inhoudelijke schriftelijke vragen wordt beperkt tot vijf per bevoegde commissie. De hoorzittingen vinden plaats in omstandigheden en onder voorwaarden die waarborgen dat de kandidaatcommissarissen een gelijke en eerlijke mogelijkheid krijgen om zichzelf en hun standpunten te presenteren. De kandidaat-commissarissen worden verzocht een inleidende mondelinge verklaring af te leggen van ten hoogste twintig minuten. De hoorzittingen zijn bedoeld om een brede politieke dialoog tussen de kandidaat-commissarissen en de leden op gang te brengen. Voor het einde van de hoorzitting worden de kandidaatcommissarissen in de gelegenheid gesteld om een korte afsluitende verklaring af te leggen. (c) Evaluatie Binnen 24 uur wordt een video-opname met index van de hoorzittingen openbaar gemaakt. Na de hoorzittingen komen de commissies onverwijld bijeen om een evaluatie te maken van de afzonderlijke kandidaatcommissarissen. Deze vergaderingen vinden met gesloten deuren plaats. De PE 410.853\ 33
NL
commissies worden verzocht te verklaren of zij de kandidaat-commissarissen geschikt achten om zitting te nemen in het college en de hen toebedachte taken te vervullen. Indien een commissie ten aanzien van elk van deze punten geen consensus weet te bereiken, legt de voorzitter beide punten ten slotte bij geheime stemming ter fine van een besluit aan de commissie voor. De evaluatieverklaringen van de commissies worden openbaar gemaakt en gepresenteerd in een gezamenlijke vergadering van de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters die met gesloten deuren plaatsvindt. Na een gedachtewisseling verklaren de Conferentie van voorzitters en de Conferentie van commissievoorzitters de hoorzittingen voor gesloten, tenzij zij besluiten extra informatie in te winnen. De verkozen voorzitter van de Commissie presenteert het gehele college van kandidaat-commissarissen en hun programma in een plenaire vergadering van het Parlement, waarvoor alle leden van de Raad worden uitgenodigd. De presentatie wordt gevolgd door een debat. Fracties of ten minste veertig leden kunnen ontwerpresoluties indienen tot besluit van het debat overeenkomstig artikel 103, leden 3, 4 en 5. Na de stemming over de ontwerpresolutie stemt het Parlement over de vraag of het al dan niet zijn goedkeuring hecht aan de benoeming van de verkozen voorzitter en de kandidaat-commissarissen als college. Het Parlement besluit bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen bij hoofdelijke stemming. Het kan de stemming tot de volgende vergadering uitstellen. 2. Indien tijdens de ambtstermijn van de Commissie haar samenstelling wordt gewijzigd of een ingrijpende herschikking van de portefeuilles plaatsvindt, zijn de volgende modaliteiten van toepassing: (a) Wanneer een plaats vacant wordt door ontslagneming, gedwongen terugtreden of 34 /PE 410.853
NL
overlijden, nodigt het Parlement onverwijld de kandidaat-commissaris uit om deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in paragraaf 1. (b) In geval van toetreding van een nieuwe lidstaat nodigt het Parlement de kandidaat-commissaris uit om deel te nemen aan een hoorzitting onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in paragraaf 1. (c) In geval van een ingrijpende herschikking van portefeuilles worden de betrokken commissarissen uitgenodigd om voor het aanvaarden van hun nieuwe verantwoordelijkheden voor de bevoegde commissies te verschijnen. In afwijking van de procedure in paragraaf 1, letter (c), derde alinea, vindt goedkeuring ter plenaire vergadering van de benoeming van een enkele commissaris bij geheime stemming plaats.
PE 410.853\ 35
NL
P6_TA-PROV(2008)0329 Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s ***II Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (16673/2/2007 – C6-0138/2008 – 2006/0143(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16673/2/2007 – C6-0138/2008)1, – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt2 inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0423), – gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0672), – gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 62 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0179/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1 2
PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 1. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0320.
36 /PE 410.853
NL
P6_TC2-COD(2006)0143 Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag2, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en hun sociale en economische belangen.
(2)
Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens te worden gewaarborgd.
1 2
PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34. Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 maart 2008 (PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 1), standpunt van het Europees Parlement van 8 juli 2008. PE 410.853\ 37
NL
(3)
Om de gezondheid van de mens te beschermen moeten additieven, enzymen en aroma's voor gebruik in de menselijke voeding worden onderworpen aan een veiligheidsevaluatie voordat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.
(4)
In Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van … inzake levensmiddelenadditieven1+, Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van … inzake voedingsenzymen2++ en Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van … inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen3+++ (hierna "sectorale levensmiddelenverordeningen" genoemd) worden geharmoniseerde criteria en eisen met betrekking tot de evaluatie en de goedkeuring van deze stoffen vastgesteld.
(5)
Er wordt met name bepaald dat levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's, voor zover de levensmiddelenaroma's moeten worden onderworpen aan een veiligheidsevaluatie overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../...++++ [inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen], slechts overeenkomstig de voorwaarden van elke sectorale levensmiddelenverordening in de handel kunnen worden gebracht of in de menselijke voeding kunnen worden gebruikt, als zij in de communautaire lijst van goedgekeurde stoffen zijn opgenomen.
(6)
Transparantie inzake productie en behandeling van levensmiddelen is van doorslaggevend belang om het vertrouwen van de consument te handhaven.
(7)
In dit kader lijkt het wenselijk dat voor deze drie categorieën stoffen een uniforme communautaire evaluatie- en goedkeuringsprocedure wordt vastgesteld, die doeltreffend, in de tijd beperkt en transparant is, om aldus het vrije verkeer daarvan op de communautaire markt te vergemakkelijken.
1 + 2 ++ 3 +++ ++++
PB L .... PB: gelieve nummer, datum en PB-gegevens in te vullen. PB L .... PB: gelieve nummer, datum en PB-gegevens in te vullen. PB L .... PB: gelieve nummer, datum en PB-gegevens in te vullen. PB: gelieve nummer in te vullen.
38 /PE 410.853
NL
(8)
Deze uniforme procedure moet stoelen op de beginselen van goed bestuur en rechtszekerheid en moet onder naleving van deze beginselen ten uitvoer worden gelegd.
(9)
Deze verordening vult het regelgevende kader voor de goedkeuring van de stoffen aan door het vaststellen van de verschillende fasen van de procedure, de desbetreffende termijnen, de rol van de betrokken actoren en de toepasselijke beginselen. Voor sommige aspecten van de procedure moet echter rekening worden gehouden met het specifieke karakter van elke sectorale levensmiddelenverordening.
(10) De in de procedure vastgestelde termijnen houden rekening met de tijd die nodig is om de verschillende in iedere sectorale levensmiddelenverordening vastgestelde criteria te bezien, en bieden voldoende tijd voor overleg bij de opstelling van ontwerp-maatregelen. Met name sluit het feit dat de Commissie over een termijn van negen maanden beschikt om een ontwerp-verordening tot bijwerking van de communautaire lijst voor te leggen, niet uit dat dit binnen een kortere termijn kan geschieden. (11) Wanneer de Commissie een aanvraag ontvangt, leidt zij de procedure in en verzoekt zij indien nodig om advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd), opgericht bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden1 zo spoedig mogelijk na de beoordeling van de geldigheid en de toepasselijkheid. (12) Overeenkomstig het kader voor de evaluatie van de risico's op het gebied van de voedselveiligheid, als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari, mag het in de handel brengen van de stoffen pas worden toegestaan na een onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie, die aan de hoogst mogelijke normen beantwoordt, van de risico's die zij voor de gezondheid van de mens opleveren. Deze evaluatie, die moet worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Autoriteit, moet worden gevolgd door een risicomanagementbeslissing, die door de Commissie moet worden genomen in het kader van een regelgevingsprocedure die zorgt voor een nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.
1
PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17). PE 410.853\ 39
NL
(13) Aan de in de sectorale levensmiddelenverordeningen vastgestelde criteria dient eveneens te zijn voldaan voor toelating overeenkomstig deze verordening. (14) Erkend wordt dat in sommige gevallen uitsluitend een wetenschappelijke risicobeoordeling onvoldoende gegevens biedt om een risicomanagementbeslissing daarop te baseren en dat mogelijk ook andere ter zake dienende factoren in aanmerking moeten worden genomen, waaronder maatschappelijke, economische, traditionele, ethische en milieufactoren, alsmede de uitvoerbaarheid van controles. (15) Om de exploitanten van de desbetreffende sectoren en het publiek op de hoogte te houden van de geldende goedkeuringen moeten de toegelaten stoffen worden opgenomen in een communautaire lijst die door de Commissie moet worden opgesteld, bijgehouden en bekendgemaakt. (16) In voorkomend geval en onder bepaalde voorwaarden mag in de specifieke sectorale levensmiddelenverordneing worden bepaald dat wetenschappelijke gegevens en andere informatie die door de aanvrager worden ingediend gedurende een bepaalde periode worden beschermd. In dat geval moet in de sectorale verordening worden vastgelegd onder welke voorwaarden deze gegevens niet ten behoeve van andere aanvragers mogen worden gebruikt. (17) Eén van de basisbeginselen van het functioneren van de Autoriteit is de vorming van netwerken tussen de Autoriteit en de organisaties van de lidstaten die werkzaam zijn op de tot de opdracht van de Autoriteit behorende gebieden. Voor het uitbrengen van haar advies kan de Autoriteit bijgevolg een beroep doen op het netwerk dat haar ter beschikking wordt gesteld bij artikel 36 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en bij Verordening (EG) nr. 2230/20041. (18) De uniforme procedure voor de goedkeuring van de stoffen moet aan de eisen inzake transparantie en informatie van het publiek voldoen en moet het recht van de aanvrager op de eerbiediging van het vertrouwelijke karakter van bepaalde informatie waarborgen.
1
Verordening (EG) nr. 2230/2004 van 23 december 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft het netwerk van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die behoren tot de opdracht van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 64).
40 /PE 410.853
NL
(19) Er moet aandacht blijven uitgaan naar de bescherming van de vertrouwelijkheid van een aantal aspecten van de aanvraag met het oog op de bescherming van de concurrentiepositie van de aanvrager. Informatie betreffende de veiligheid van een stof, met inbegrip van - maar niet beperkt tot - toxicologische studies, andere veiligheidsstudies en ruwe gegevens, mag echter als zodanig in geen enkel geval vertrouwelijk zijn. (20) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 is Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie1 van toepassing op de documenten die bij de Autoriteit berusten. (21) In Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn procedures vastgesteld voor de goedkeuring van noodmaatregelen met betrekking tot levensmiddelen die afkomstig zijn uit de Gemeenschap of uit een derde land zijn ingevoerd. Krachtens die verordening kan de Commissie dergelijke maatregelen nemen wanneer een levensmiddel waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van mens, dier of voor het milieu inhoudt en het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de betrokken lidstaat of lidstaten getroffen maatregelen. (22) Ter wille van de doeltreffendheid en de vereenvoudiging van de wetgeving is het dienstig dat op middellange termijn de wenselijkheid wordt bekeken om het toepassingsgebied van de uniforme procedure uit te breiden tot andere bestaande regelingen op het gebied van levensmiddelen. (23) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de bestaande verschillen tussen de nationale wetgevingen en bepalingen beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
1
PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43. PE 410.853\ 41
NL
(24) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1. (25) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de communautaire lijst bij te werken. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van iedere levensmiddelenrichtlijn, onder meer door deze aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. (26) Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen voor de toevoeging van stoffen aan de communautaire lijsten en voor de toevoeging, verwijdering of wijziging van voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan de vermelding van een stof op de communautaire lijst, worden ingekort. (27) Wanneer om dwingende urgente redenen de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de aanneming van maatregelen om een stof van de communautaire lijsten te verwijderen en om voorwaarden, specificaties of restricties in verband met de vermelding van een stof op de communautaire lijsten toe te voegen, te verwijderen of te wijzigen, de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde urgentieprocedure kunnen toepassen, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
1
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
42 /PE 410.853
NL
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEGINSELEN Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied 1.
Bij deze verordening wordt een uniforme evaluatie- en goedkeuringsprocedure (hierna de "uniforme procedure" genoemd) vastgesteld voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen, levensmiddelenaroma's en uitgangsmaterialen van levensmiddelenaroma's en van voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, gebruikt of bestemd om te worden gebruikt in of op levensmiddelen (hierna de "stoffen" genoemd), die bijdraagt tot het vrije verkeer van levensmiddelen in de Gemeenschap en tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van consumentenbescherming, met inbegrip van de bescherming van consumentenbelangen. Deze verordening is niet van toepassing op rookaroma's die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's vallen1.
2.
De uniforme procedure stelt de procedurele voorwaarden vast voor de bijwerking van de lijsten van stoffen die in de Gemeenschap in de handel mogen worden gebracht krachtens de Verordening (EG) nr. .../... [inzake voedingsenzymen], Verordening (EG) nr. .../... [inzake ´levensmiddelenadditieven] en Verordening (EG) nr. .../...[inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen]+ (hierna de "sectorale levensmiddelenwetgeving" genoemd).
3.
De criteria op grond waarvan de stoffen in de in artikel 2 bedoelde communautaire lijst kunnen worden opgenomen, de inhoud van de in artikel 7 bedoelde verordening en eventueel de overgangsbepalingen met betrekking tot de lopende procedures worden in elke sectorale levensmiddelenverordening vastgesteld.
1 +
PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1. PB: gelieve de relevante nummers van alle documenten ║ in te vullen. PE 410.853\ 43
NL
Artikel 2 Communautaire lijst van stoffen 1.
In het kader van elke sectorale levensmiddelenwetgeving worden de stoffen die in de Gemeenschap in de handel mogen worden gebracht, opgenomen in een lijst waarvan de inhoud bij die wetgeving wordt vastgesteld (hierna de "communautaire lijst" genoemd). De communautaire lijst wordt door de Commissie bijgewerkt. Zij wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.
Onder "bijwerking van de communautaire lijst" wordt verstaan: (a)
de toevoeging van een stof aan de communautaire lijst;
(b)
de schrapping van een stof uit de communautaire lijst;
(c)
de toevoeging, de verwijdering of de wijziging van de voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan het voorkomen van een stof op de communautaire lijst.
HOOFDSTUK II UNIFORME PROCEDURE Artikel 3 Belangrijkste fasen van de uniforme procedure 1.
De uniforme procedure die leidt tot de bijwerking van de communautaire lijst kan hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden ingeleid. Deze aanvraag kan onder de voorwaarden van de in artikel 9, lid 1, onder a), bedoelde uitvoeringsbepalingen worden ingediend door een lidstaat of door een belanghebbende partij, waarbij deze partij verscheidene belanghebbende partijen kan vertegenwoordigen (hierna de "aanvrager" genoemd). De aanvraag wordt aan de Commissie gezonden.
44 /PE 410.853
NL
2.
De Commissie wint het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) in, dat dient gegeven overeenkomstig artikel 5. Voor de in artikel 2, lid 2, onder b) en c), bedoelde bijwerkingen hoeft de Commissie het advies van de Autoriteit niet in te winnen als deze bijwerkingen geen gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens.
3.
De uniforme procedure eindigt met de vaststelling door de Commissie van een verordening tot bijwerking van de lijst overeenkomstig artikel 7.
4.
In afwijking van lid 3 kan de Commissie de uniforme procedure in elk stadium beëindigen en besluiten niet over te gaan tot een beoogde bijwerking als zij van oordeel is dat een dergelijke bijwerking niet gerechtvaardigd is. Zij houdt waar nodig rekening met het advies van de Autoriteit, de standpunten van de lidstaten, eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere ter zake dienende factoren. In voorkomend geval stelt de Commissie, zo nodig, de aanvrager en de lidstaten hiervan direct in kennis en geeft zij in haar brief de redenen aan waarom zij van oordeel is dat de bijwerking niet gerechtvaardigd is. Artikel 4 Inleiding van de procedure
1.
Wanneer de Commissie een aanvraag om bijwerking van de communautaire lijst ontvangt: (a)
bevestigt zij de aanvrager binnen 14 werkdagen na ontvangst, schriftelijk de ontvangst van de aanvraag;
(b)
stuurt zij de aanvraag zo nodig zo spoedig mogelijk naar de Autoriteit door en vraagt zij haar om advies overeenkomstig artikel 3, lid 2.
PE 410.853\ 45
NL
De aanvraag wordt door de Commissie toegankelijk gemaakt voor de lidstaten. 2.
Wanneer de Commissie de procedure op eigen initiatief inleidt, stelt zij de lidstaten daarvan in kennis en vraagt zij de Autoriteit zo nodig om advies. Artikel 5 Advies van de Autoriteit
1.
De Autoriteit brengt binnen negen maanden na ontvangst van een geldige aanvraag haar advies uit.
2.
De Autoriteit zendt haar advies aan de Commissie, de lidstaten en, waar van toepassing, de aanvrager. Artikel 6 Aanvullende informatie betreffende de risicobeoordeling
1.
Wanneer de Autoriteit de aanvrager in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie vraagt, kan de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn worden verlengd. De Autoriteit stelt in overleg met de aanvrager een termijn vast waarbinnen deze informatie dient te worden verstrekt en stelt de Commissie in kennis van de nodige extra termijn. Als de Commissie niet binnen acht werkdagen na de kennisgeving door de Autoriteit bezwaar maakt, wordt de in artikel 5, lid 1, bedoelde termijn automatisch met de extra termijn verlengd. De Commissie brengt de lidstaten op de hoogte van de verlenging.
2.
Als de aanvullende informatie niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn aan de Autoriteit wordt toegezonden, rondt de Autoriteit haar advies af op grond van de reeds verstrekte informatie.
46 /PE 410.853
NL
3.
Wanneer de aanvrager op eigen initiatief aanvullende informatie verstrekt, zendt hij deze aan de Autoriteit en de Commissie. In dat geval brengt de Autoriteit onverminderd artikel 10 haar advies binnen de oorspronkelijke termijn uit.
4.
De aanvullende informatie wordt door de Autoriteit toegankelijk gemaakt voor de lidstaten en de Commissie. Artikel 7 Bijwerking van de communautaire lijst
1.
Binnen een termijn van negen maanden na ontvangst van het advies van de Autoriteit legt de Commissie aan het in artikel 14, lid 1, bedoelde comité een ontwerp-verordening tot bijwerking van de communautaire lijst voor, rekening houdend met het advies van de Autoriteit, eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere ter zake dienende factoren. Indien er niet om een advies van de Autoriteit is verzocht, vangt de termijn van negen maanden aan op de datum waarop de Commissie een geldige aanvraag ontvangt.
2.
De verordening tot bijwerking van de communautaire lijst, licht de redenen toe waarop deze is gebaseerd.
3.
Wanneer de ontwerp-verordening niet in overeenstemming is met het advies van de Autoriteit, licht de Commissie de redenen voor haar besluit toe.
4.
De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van elke sectorale levensmiddelenverordening te wijzigen en die de schrapping van een stof van de communautaire lijst betreffen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
PE 410.853\ 47
NL
5.
Om redenen van doeltreffendheid moeten voor de aanneming van maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van elke sectorale levensmiddelenverordening, onder meer door haar aan te vullen, en die de toevoeging van een stof aan de communautaire lijst betreffen en ertoe strekken voorwaarden, specificaties of beperkingen die verbonden zijn aan het voorkomen van een stof op de communautaire lijst toe te voegen, te verwijderen of te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
6.
De Commissie kan om dwingende urgente redenen gebruik maken van de in artikel 14, lid 5, bedoelde urgentieprocedure om een stof van de communautaire lijst te verwijderen en om voorwaarden, specificaties of restricties in verband met het voorkomen van een stof op de communautaire lijst toe te voegen, te verwijderen of te wijzigen. Artikel 8 Aanvullende informatie betreffende het risicomanagement
1.
Wanneer de Commissie de aanvrager om aanvullende informatie over aspecten met betrekking tot het risicomanagement vraagt, stelt zij in overleg met de aanvrager een termijn vast waarbinnen deze informatie kan worden verstrekt. In dat geval wordt de in artikel 7 bedoelde termijn dienovereenkomstig verlengd. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de verlenging en maakt de aanvullende informatie toegankelijk voor de lidstaten wanneer daarin is voorzien.
2.
Als de aanvullende informatie niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn wordt toegezonden, handelt de Commissie op grond van de reeds verstrekte informatie.
48 /PE 410.853
NL
HOOFDSTUK III DIVERSE BEPALINGEN Artikel 9 Uitvoeringsmaatregelen 1.
2.
Binnen een maximale termijn van 24 maanden na vaststelling van elke sectorale levensmiddelenverordening worden overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening door de Commissie vastgesteld, met name met betrekking tot: (a)
de inhoud, de opstelling en de indiening van de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag;
(b)
de controle van de geldigheid van de aanvraag;
(c)
de aard van de informatie die moet worden opgenomen in het in artikel 5 bedoelde advies van de Autoriteit.
Met het oog op de goedkeuring van de in lid 1, onder a), bedoelde uitvoeringsbepalingen, raadpleegt de Commissie de Autoriteit, die haar binnen een termijn van zes maanden na de datum van inwerkingtreding van elke sectorale levensmiddelenverordening een voorstel voorlegt met betrekking tot de gegevens die nodig zijn voor de evaluatie van de risico's van de desbetreffende stoffen. Artikel 10 Verlenging van de termijnen
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de in artikel 5, lid 1, en artikel 7 bedoelde termijnen door de Commissie op eigen initiatief of eventueel op verzoek van de Autoriteit worden verlengd, als het karakter van het dossier zulks rechtvaardigt, onverminderd artikel 6, lid 1, en artikel 8, lid 1. In voorkomend geval stelt de Commissie de aanvrager en de lidstaten in kennis van deze verlenging en van de redenen die deze verlenging rechtvaardigen.
PE 410.853\ 49
NL
Artikel 11 Transparantie De Autoriteit draagt zorg voor de transparantie van haar activiteiten overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EG) nr. 178/2002. Zij maakt met name haar adviezen onverwijld openbaar. Bovendien maakt zij de adviesaanvragen en de in artikel 6, lid 1, bedoelde termijnverlengingen openbaar. Artikel 12 Vertrouwelijkheid 1.
Van de door de aanvrager meegedeelde informatie kunnen gegevens waarvan de openbaarmaking zijn concurrentiepositie ernstig zou kunnen aantasten, vertrouwelijk worden behandeld. De volgende gegevens worden in geen geval als vertrouwelijk beschouwd: (a)
naam en adres van de aanvrager;
(b)
de naam en een duidelijke beschrijving van de stof;
(c)
de verantwoording voor het gebruik van de stof in of op specifieke levensmiddelen of levensmiddelencategorieën;
(d)
gegevens die van belang zijn voor de evaluatie van de veiligheid van de stoffen;
(e)
indien van toepassing, de analysemethode(n).
50 /PE 410.853
NL
2.
Voor de toepassing van lid 1 geeft de aanvrager aan welke van de meegedeelde gegevens hij vertrouwelijk behandeld zou willen zien. In dat geval moeten verifieerbare redenen worden aangevoerd.
3.
De Commissie stelt na overleg met de aanvrager vast welke gegevens vertrouwelijk kunnen blijven en stelt de aanvrager en de lidstaten daarvan in kennis.
4.
Na kennis te hebben genomen van het standpunt van de Commissie, beschikt de aanvrager over een termijn van drie weken om zijn aanvraag in te trekken teneinde de vertrouwelijkheid van de meegedeelde informatie te verzekeren. De vertrouwelijkheid dient tot het einde van deze termijn verzekerd.
5.
De Commissie, de Autoriteit en de lidstaten nemen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 de nodige maatregelen om een passende mate van vertrouwelijkheid van door hen ingevolge deze verordening ontvangen informatie te waarborgen, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van mens, dier of van het milieu.
6.
Indien een aanvrager zijn aanvraag intrekt of heeft ingetrokken, maken de Commissie, de Autoriteit en de lidstaten geen vertrouwelijke informatie, met inbegrip van informatie over de vertrouwelijkheid waarvan de Commissie en de aanvrager van mening verschillen, openbaar.
7.
De toepassing van de leden 1 tot en met 6 laat de uitwisseling van informatie tussen de Commissie, de Autoriteit en de lidstaten onverlet.
PE 410.853\ 51
NL
Artikel 13 Noodgevallen Als zich een noodgeval met betrekking tot een in de communautaire lijst opgenomen stof voordoet, met name ten aanzien van een advies van de Autoriteit, worden maatregelen genomen overeenkomstig de procedures van de artikelen 53 en 54 van Verordening (EG) nr. 178/2002. Artikel 14 Comité 1.
De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde periode bedraagt drie maanden.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
4.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen worden vastgesteld op respectievelijk 2 maanden, 2 maanden en 4 maanden.
5.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.
52 /PE 410.853
NL
Artikel 15 Bevoegde autoriteiten van de lidstaten Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van elke sectorale levensmiddelenverordneing delen de lidstaten de Commissie en de Autoriteit in het kader van elke sectorale levensmiddelenverordening de naam en het adres, alsook een contactpunt, van de voor de toepassing van de uniforme procedure bevoegde nationale autoriteit mee.
HOOFDSTUK IV SLOTBEPALING Artikel 16 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is voor elke sectorale levensmiddelenverordening van toepassing vanaf de datum van toepassing van de in artikel 9, lid 1, bedoelde maatregelen. Artikel 9 is van toepassing vanaf …*.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ║
Voor het Europees Parlement De Voorzitter
*
Voor de Raad De Voorzitter
De datum van inwerkingtreding van deze verordening. PE 410.853\ 53
NL
P6_TA-PROV(2008)0330 Levensmiddelenadditieven ***II Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (16675/2/2007 – C6-0141/2008 – 2006/0145(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16675/2/2007 – C6-0141/2008)1, – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt2 inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0428), – gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0673), – gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 62 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0180/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1 2
PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 10. Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0321.
54 /PE 410.853
NL
P6_TC2-COD(2006)0145 Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95 , Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag2, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en hun sociale en economische belangen.
(2)
Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens te worden gewaarborgd.
1 2
PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34. Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet in het PB gepubliceerd), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 maart 2008 (PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 10), standpunt van het Europees Parlement van 8 juli 2008. PE 410.853\ 55
NL
(3)
Deze verordening vervangt de bestaande richtlijnen en beschikkingen inzake levensmiddelenadditieven die in levensmiddelen mogen worden gebruikt, om de doeltreffende werking van de interne markt en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van consumentenbescherming, met inbegrip van de bescherming van de belangen van de consument, te waarborgen door allesomvattende en gestroomlijnde procedures.
(4)
Deze verordening harmoniseert het gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen in de Gemeenschap. Dit omvat het gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen overeenkomstig Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen1 en het gebruik van bepaalde levensmiddelenkleurstoffen voor het aanbrengen van het keurmerk op vlees en voor het versieren of stempelen van eieren. Voorts harmoniseert deze verordening het gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelenadditieven en voedingsenzymen om de veiligheid en kwaliteit ervan te waarborgen en de opslag en het gebruik ervan te vergemakkelijken. Hiervoor bestond nog geen regelgeving op communautair niveau.
(5)
Levensmiddelenadditieven zijn stoffen die op zichzelf gewoonlijk niet als levensmiddelen worden geconsumeerd, maar doelbewust aan levensmiddelen worden toegevoegd voor de in deze verordening omschreven technologische doeleinden, zoals de conservering van levensmiddelen. Alle levensmiddelenadditieven moeten onder deze verordening vallen, en derhalve moet de lijst van functionele klassen geactualiseerd worden in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en de technologische ontwikkeling. Wanneer stoffen worden gebruikt om aroma en/of smaak te geven of voor voedingsdoeleinden, bijvoorbeeld zoutvervangers, vitaminen of mineralen, dienen zij echter niet als levensmiddelenadditieven te worden beschouwd. Als levensmiddel beschouwde stoffen die voor technologische doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals natriumchloride en als kleurstof gebruikte saffraan, en voedingsenzymen mogen evenmin binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Uit levensmiddelen en ander natuurlijk uitgangsmateriaal verkregen preparaten, waarmee beoogd wordt een technologisch effect in het eindproduct te bereiken en die bereid worden door selectieve extractie van bestanddelen (d.w.z. de kleurstoffen en niet de aromatische of voedingsbestanddelen), zijn additieven in de zin van deze verordening. Voedingsenzymen ten slotte vallen onder Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake voedingsenzymen2+, waarbij deze verordening dus niet van toepassing is.
1 2 +
PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1). PB L .... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-gegevens in te vullen.
56 /PE 410.853
NL
(6)
Stoffen die op zichzelf niet als levensmiddel worden geconsumeerd, maar doelbewust bij de verwerking van levensmiddelen worden gebruikt, en die slechts als residu in het eindproduct achterblijven en geen technologisch effect op het eindproduct hebben (technische hulpstoffen), mogen niet onder deze verordening vallen.
(7)
Levensmiddelenadditieven mogen slechts worden goedgekeurd en gebruikt indien zij aan de criteria van deze verordening voldoen. Het gebruik van levensmiddelenadditieven moet veilig zijn, moet om technologische redenen noodzakelijk zijn, mag de consument niet misleiden en moet een voordeel hebben voor de consument. Misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot aspecten die verband houden met de aard, de versheid, de kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, de natuurlijkheid van een product of het productieproces, of de voedingskwaliteit ervan, met inbegrip van de hoeveelheid groenten en fruit die het bevat. Bij de goedkeuring van levensmiddelenadditieven moeten ook andere relevante factoren in aanmerking worden genomen, waaronder maatschappelijke, economische, traditionele, ethische en milieufactoren, het voorzorgsbeginsel en de uitvoerbaarheid van controles. In verband met het gebruik en het maximumniveau van een levensmiddelenadditief moeten de inname van het levensmiddelenadditief uit andere bronnen en de blootstelling aan het levensmiddelenadditief van speciale groepen consumenten (bv. consumenten met een allergie) in aanmerking worden genomen.
(8)
Levensmiddelenadditieven moeten aan de goedgekeurde specificaties voldoen, die de nodige informatie bevatten om het levensmiddelenadditief en de oorsprong ervan adequaat te identificeren, alsook een omschrijving van de aanvaardbare zuiverheidscriteria. De specificaties die eerder voor levensmiddelenadditieven zijn vastgesteld bij Richtlijn 95/31/EG van de Commissie van 5 juli 1995 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor zoetstoffen die in levensmiddelen1 mogen worden gebruikt, Richtlijn 95/45/EG van de Commissie van 26 juli 1995 houdende vaststelling van bijzondere zuiverheidseisen voor kleurstoffen die in levensmiddelen2 mogen worden gebruikt en Richtlijn 96/77/EG van de Commissie van 2 december 1996 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen3 moeten worden gehandhaafd totdat de desbetreffende additieven in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen. Dan moeten de specificaties voor die additieven in een verordening worden vastgesteld. Die specificaties moeten rechtstreeks betrekking hebben op de additieven die in de communautaire lijsten in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen. Gezien de complexiteit en de inhoud van die specificaties mogen zij echter niet als dusdanig op de communautaire lijsten worden opgenomen, maar moeten zij duidelijkheidshalve in een of meer afzonderlijke verordeningen worden vastgesteld.
(9)
Sommige levensmiddelenadditieven mogen specifiek voor bepaalde toegestane oenologische procedés en behandelingen worden gebruikt. Deze levensmiddelenadditieven moeten
1 2 3
PB L 178 van 28.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/128/EG (PB L 346 van 9.12.20006, blz. 6). PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/33/EG (PB L 82 van 21.3.2006, blz. 10). PB L 339 van 30.12.1996, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/129/EG (PB L 346 van 9.12.2006, blz. 15). PE 410.853\ 57
NL
overeenkomstig deze verordening en de specifieke bepalingen van de desbetreffende communautaire wetgeving worden gebruikt.
58 /PE 410.853
NL
(10) Met het oog op harmonisering moeten de risicobeoordeling en de goedkeuring van levensmiddelenadditieven plaatsvinden volgens de procedure van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's1+. (11) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden2 moet de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) worden geraadpleegd over aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid. (12) Een levensmiddelenadditief dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders3 valt, moet overeenkomstig die verordening alsook bij de onderhavige verordening ▌worden toegelaten. (13) Een levensmiddelenadditief dat reeds overeenkomstig deze verordening is goedgekeurd en dat wordt bereid volgens productiemethoden of met gebruikmaking van uitgangsmaterialen die sterk verschillen van die welke in het kader van de risicobeoordeling van de Autoriteit zijn beoordeeld of verschillen van die welke onder de vastgestelde specificaties vallen, moet aan een beoordeling door de Autoriteit worden onderworpen. Sterk verschillend zou onder meer kunnen inhouden dat van een productiemethode waarbij het product uit planten wordt verkregen, is overgestapt op productie door gisting met behulp van een micro-organisme of door genetische modificatie van het oorspronkelijke micro-organisme, of dat er iets is veranderd in de uitgangsmaterialen of de deeltjesgrootte, met inbegrip van de gebruikmaking van nanotechnologie. (14) Levensmiddelenadditieven moeten een punt van voortdurende aandacht zijn en moeten opnieuw worden beoordeeld telkens wanneer wijzigingen in de gebruiksomstandigheden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven. Waar nodig dient de Commissie zich in overleg met de lidstaten te beraden over passende maatregelen.
1 + 2 3
PB L .... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-gegevens in te vullen. PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17). PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. PE 410.853\ 59
NL
(15) Lidstaten die het verbod van 1 januari 1992 op het gebruik van bepaalde additieven in bepaalde levensmiddelen die als traditionele producten worden beschouwd en die op hun grondgebied worden vervaardigd handhaven, moeten dat kunnen blijven doen. Wat betreft producten zoals feta of "salame cacciatore" is deze verordening van toepassing onverminderd strengere voorschriften met betrekking tot het gebruik van bepaalde benamingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen1 en Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen2. (16) Onder voorbehoud van verdere restricties mag een additief, behalve door directe toevoeging, aanwezig zijn in levensmiddelen omdat het afkomstig is van een ingrediënt waarin het additief was toegestaan, mits de hoeveelheid van het additief in het uiteindelijke levensmiddel niet groter is dan als het was toegevoegd met gebruik van het ingrediënt onder correcte technologische omstandigheden en volgens goede productiemethoden. (17) Voor levensmiddelenadditieven blijven de algemene etiketteringsvoorschriften gelden overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame3, en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders4. Voorts moeten in deze verordening specifieke etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld voor levensmiddelenadditieven die als zodanig aan de producent of aan de eindverbruiker worden verkocht. (18) Uit hoofde van deze verordening toegelaten zoetstoffen mogen worden gebruikt als tafelzoetstoffen die rechtstreeks aan de consument worden verkocht. De fabrikanten van dergelijke producten moeten via passende middelen informatie beschikbaar stellen aan de consument zodat deze het product op veilige wijze kan gebruiken. Dergelijke informatie kan op een aantal manieren beschikbaar worden gesteld, onder meer op productetiketten, internetwebsites, consumenteninformatielijnen of op het verkooppunt. Met het oog op een uniforme aanpak met betrekking tot de uitvoering van deze vereiste, kan het nodig zijn op communautair niveau richtsnoeren op te stellen.
1
2 3 4
PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 417/2008 van de Commissie (PB L 125 van 9.5.2008, blz. 27). PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1. PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/68/EG (PB L 310 van 28.11.2007, blz. 11). PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.
60 /PE 410.853
NL
(19) De voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1, (20) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de bijlagen bij deze verordening te wijzigen en passende overgangsmaatregelen te treffen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. (21) Om redenen van doeltreffendheid moeten de normale termijnen voor de regelgevingsprocedure met toetsing worden ingekort voor de vaststelling van bepaalde wijzigingen in bijlage II en bijlage III in verband met stoffen die reeds zijn toegelaten krachtens andere communautaire wetgeving en van passende overgangsmaatregelen inzake die stoffen. (22) Om de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenadditieven op evenredige en doeltreffende wijze te ontwikkelen en aan te passen, is het noodzakelijk gegevens te verzamelen, informatie uit te wisselen en de werkzaamheden tussen de lidstaten te coördineren. Daartoe kan het nuttig zijn onderzoeken uit te voeren naar specifieke kwesties om zo het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. De Gemeenschap dient deze onderzoeken in het kader van haar begrotingsprocedure te kunnen financieren. De financiering van dergelijke maatregelen is geregeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn2. (23) De lidstaten moeten officiële controles uitvoeren om deze verordening te handhaven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004.
1 2
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11). PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 301/2008 van de Raad (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 85). PE 410.853\ 61
NL
(24) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een communautaire regeling inzake levensmiddelenadditieven, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de eenheid van de markt en een hoog niveau van consumentenbescherming beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te bereiken. (25) Na de vaststelling van deze verordening moet de Commissie, bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, alle bestaande goedkeuringen controleren op andere criteria dan veiligheid, zoals inname, technologische noodzaak en mogelijke misleiding van de consument. Alle levensmiddelenadditieven die in de Gemeenschap toegelaten moeten blijven, moeten worden ondergebracht in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III bij deze verordening. Bijlage III bij deze verordening moet worden aangevuld met de overige levensmiddelenadditieven die in levensmiddelenadditieven en in voedingsenzymen en draagstoffen voor voedingsstoffen worden gebruikt en met de gebruiksvoorwaarden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/…. [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]+ Om in een passende overgangsperiode te voorzien, mogen de bepalingen van bijlage III, met uitzondering van de bepalingen betreffende draagstoffen voor levensmiddelenadditieven en levensmiddelenadditieven in aroma's, niet vóór 1 januari 2011 van toepassing zijn. (26) Tot de toekomstige communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven zijn opgesteld, dient te worden voorzien in een vereenvoudigde procedure om de huidige lijsten van levensmiddelenadditieven in de bestaande richtlijnen te actualiseren. (27) Onverminderd de resultaten van de in overweging 25 genoemde controle moet de Commissie uiterlijk een jaar na de vaststelling van deze verordening een beoordelingsprogramma opzetten in het kader waarvan de Autoriteit de veiligheid van de reeds door de Gemeenschap goedgekeurde levensmiddelenadditieven opnieuw beoordeelt. In het kader van dat programma moet worden vastgesteld volgens welke behoeften en prioriteiten de goedgekeurde levensmiddelenadditieven moeten worden onderzocht.
+
PB: gelieve het nummer ║ in te voegen.
62 /PE 410.853
NL
(28) Bij deze verordening worden de volgende besluiten ingetrokken en vervangen: Richtlijn 62/2645/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke voorschriften van de lidstaten inzake kleurstoffen die kunnen worden gebruikt in voor menselijke voeding1 bestemde waren, ║ Richtlijn 78/663/EEG van de Raad van 25 juli 1978 tot vaststelling van bijzondere zuiverheidseisen voor emulgatoren, stabilisatoren, verdikkingsmiddelen en geleermiddelen waarvan het gebruik in levensmiddelen2 is toegestaan, ║ Eerste Richtlijn 81/712/EEG van de Commissie van 28 juli 1981 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de controle van zuiverheidseisen voor bepaalde levensmiddelenadditieven3, Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt4, Richtlijn 94/35/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 juni 1994 inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt5, Richtlijn 94/36/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 juni 1994 inzake kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt6, Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen7, alsmede Beschikking nr. 292/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende de handhaving van nationale wetgeving die het gebruik van bepaalde additieven bij de vervaardiging van bepaalde specifieke levensmiddelen8 verbiedt en Beschikking 2002/247/EG van de Commissie van 27 maart 2002 tot opschorting van het in de handel brengen en de invoer van geleiproducten die het levensmiddelenadditief E 425 konjac bevatten9. Een aantal bepalingen van bovengenoemde besluiten moet echter gedurende een overgangsperiode van kracht blijven totdat de communautaire lijsten in de bijlagen bij deze verordening zijn vastgesteld, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
1 2 3 4 5 6 7 8 9
PB L 115 van 11.11.1962, blz. 2 645. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/45/EG (PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1). PB L 223 van 14.8.1978, blz. 7. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 92/4/EEG van de Commissie (PB L 55 van 29.2.1992, blz. 96). PB L 257 van 10.9.1981, blz. 1. PB L 40 van 11.2.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad. PB L 237 van 10.9.1994, blz. 3. Richtlijn laastelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/52/EG (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 10). PB L 237 van 10.9.1994, blz. 13. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003. PB L 61 van 18.3.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/52/EG. PB L 48 van 19.2.1997, blz. 13. PB L 84 van 28.3.2002, blz. 69. PE 410.853\ 63
NL
HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES Artikel 1 Toepassingsgebied Deze verordening stelt voorschriften voor in levensmiddelen gebruikte levensmiddelenadditieven vast met het oog op de doeltreffende werking van de interne markt, alsook een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, een hoog niveau van bescherming van de belangen van de consument met inbegrip van de bescherming van de consument, en eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel, in voorkomend geval rekening houdend met de bescherming van het milieu. Hiertoe is in deze verordening het volgende vastgesteld: (a)
communautaire lijsten van goedgekeurde levensmiddelenadditieven, opgenomen in bijlage II en bijlage III;
(b)
de gebruiksvoorwaarden voor levensmiddelenadditieven in levensmiddelen, waaronder in levensmiddelenadditieven, en in voedingsenzymen zoals bepaald in Verordening (EG) nr. .../...[inzake voedingsenzymen]+ en voor voedingssmaakstoffen die vallen onder Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van … inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen1++;
(c)
voorschriften voor de etikettering van als zodanig verkochte levensmiddelenadditieven. Artikel 2 Werkingssfeer
1.
+ 1 ++
Deze verordening is van toepassing op levensmiddelenadditieven.
PB: gelieve het nummer ║ in te voegen. PB L .... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-gegevens in te voegen.
64 /PE 410.853
NL
2.
Deze verordening is niet van toepassing op de volgende stoffen, tenzij deze als levensmiddelenadditieven worden gebruikt: (a)
technische hulpstoffen;
(b)
stoffen die voor de bescherming van planten en plantaardige producten worden gebruikt overeenkomstig de communautaire fytosanitaire voorschriften;
(c)
stoffen die als voedingsstoffen aan levensmiddelen worden toegevoegd;
(d)
stoffen die voor de behandeling van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water vallen1;
(e)
aroma's die onder Verordening (EG) nr. .../…[inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen]+ vallen.
3.
Deze verordening is met ingang van de datum van goedkeuring van een communautaire lijst van voedselenzymen overeenkomstig artikel 17 van desbetreffende verordening niet van toepassing op enzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. …/…[inzake voedingsenzymen]+ vallen.
4.
Deze verordening is van toepassing onverminderd specifieke communautaire bepalingen inzake het gebruik van levensmiddelenadditieven:
1 +
(a)
in specifieke levensmiddelen;
(b)
voor andere dan de in deze verordening bedoelde doeleinden.
PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad. PB: gelieve nr. ║ in te voegen. PE 410.853\ 65
NL
Artikel 3 Definities 1.
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en nr. 1829/2003.
2.
Voorts gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities: (a)
"levensmiddelenadditief": elke stof, met of zonder voedingswaarde, die op zichzelf gewoonlijk niet als voedsel wordt geconsumeerd en gewoonlijk niet als kenmerkend voedselingrediënt wordt gebruikt, en die voor technologische doeleinden bij het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen bewust aan deze levensmiddelen wordt toegevoegd, met als gevolg of redelijkerwijs te verwachten gevolg dat de stof zelf of bijproducten ervan, direct of indirect, een bestanddeel van die levensmiddelen worden; Als levensmiddelenadditieven worden echter niet beschouwd: (i)
monosachariden, disachariden of oligosachariden en levensmiddelen die deze stoffen bevatten en die om hun zoetkracht worden gebruikt;
(ii)
levensmiddelen, gedroogd of in geconcentreerde vorm, waaronder aroma's, die wegens hun aromatische, smaakgevende of voedingseigenschappen en, in tweede instantie, wegens de kleurende eigenschappen, voor de vervaardiging van samengestelde levensmiddelen worden gebruikt;
(iii) stoffen die in bedekkings- of omhullingsmaterialen worden gebruikt maar geen deel uitmaken van levensmiddelen en niet bestemd zijn om samen met deze levensmiddelen te worden geconsumeerd; (iv) producten die pectine bevatten en die door middel van een behandeling met verdund zuur, gevolgd door een gedeeltelijke neutralisatie met natrium- of kaliumzouten, worden verkregen uit gedroogde appelpulp, schillen van citrusvruchten of kweeperen of een mengsel daarvan ("vloeibare pectine");
66 /PE 410.853
NL
(v)
kauwgombasis;
(vi) witte of gele dextrine, geroost of gedextrineerd zetmeel, zetmeel dat gemodificeerd is door een behandeling met zuur of base, gebleekt zetmeel, fysisch gemodificeerd zetmeel en zetmeel dat behandeld is met enzymen die zetmeel afbreken; (vii) ammoniumchloride; (viii) bloedplasma, voedingsgelatine, eiwithydrolysaten en hun zouten, melkeiwit en gluten; (ix) aminozuren en zouten daarvan die geen technologische functie hebben, met uitzondering van glutaminezuur, glycine, cysteïne en cystine en zouten daarvan; (x)
caseïnaten en caseïne;
(xi) inuline; (b)
"technische hulpstof": elke stof die: (i)
op zichzelf niet als levensmiddel wordt geconsumeerd;
(ii)
bij de verwerking van grondstoffen, levensmiddelen of voedselingrediënten bewust wordt gebruikt om tijdens de bewerking of verwerking aan een bepaald technologisch doel te beantwoorden; en tevens
(iii) kan leiden tot de onbedoelde maar technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen van deze stof of bijproducten ervan in het eindproduct, mits deze residuen geen gevaar voor de gezondheid vormen en geen technologisch effect op het eindproduct hebben;
PE 410.853\ 67
NL
(c)
"functionele klasse": een van de categorieën in bijlage I, op basis van de technologische functie die een levensmiddelenadditief vervult in het levensmiddel;
(d)
"onverwerkt levensmiddel": een levensmiddel dat geen behandeling heeft ondergaan die een ingrijpende wijziging veroorzaakt in de oorspronkelijke staat van het levensmiddel, waarbij de volgende behandelingen worden geacht geen ingrijpende wijziging te veroorzaken: verdelen, breken, hakken, uitbenen, fijnhakken, villen, schillen, pellen, malen, snijden, schoonmaken, opmaken, diepvriezen, invriezen, koelen, doppen, verpakken en uitpakken;
(e)
"levensmiddel zonder toegevoegde suikers": een levensmiddel zonder: (i)
toegevoegde monosachariden of disachariden;
(ii)
toegevoegde levensmiddelen die monosachariden of disachariden bevatten en die om hun zoetkracht worden gebruikt;
(f)
"levensmiddel met verminderde verbrandingswaarde": een levensmiddel waarvan de verbrandingswaarde met ten minste 30% is verminderd ten opzichte van het oorspronkelijke levensmiddel of een soortgelijk product;
(g)
"tafelzoetstof": bereiding van toegelaten zoetstoffen die eventueel andere levensmiddelenadditieven en/of voedselingrediënten kan bevatten en die bestemd is om als vervangingsmiddel voor suikers aan de eindverbruiker te worden verkocht;
(h)
"quantum satis": er is geen numerieke maximumhoeveelheid vastgesteld en de stoffen worden gebruikt overeenkomstig goede productiemethoden, in hoeveelheden die niet groter zijn dan voor het beoogde doel nodig is en op voorwaarde dat de consument niet wordt misleid.
68 /PE 410.853
NL
HOOFDSTUK II COMMUNAUTAIRE LIJSTEN VAN GOEDGEKEURDE LEVENSMIDDELENADDITIEVEN Artikel 4 Communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven 1.
Alleen levensmiddelenadditieven die in de communautaire lijst in bijlage II zijn opgenomen, mogen als zodanig in de handel gebracht en in levensmiddelen gebruikt worden, mits zij voldoen aan de in de lijst gestelde voorwaarden.
2.
Alleen levensmiddelenadditieven die in de communautaire lijst in bijlage III zijn opgenomen, mogen onder de daarin gespecificeerde gebruiksvoorwaarden in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's worden gebruikt.
3.
De lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II wordt opgesteld op basis van de categorieën levensmiddelen waaraan zij mogen worden toegevoegd.
4.
De lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage III wordt opgesteld op basis van de levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's en voedingsstoffen of categorieën daarvan waaraan zij mogen worden toegevoegd.
5.
Levensmiddelenadditieven moeten voldoen aan de specificaties als bedoeld in artikel 14. Artikel 5 Verbod op levensmiddelenadditieven en/of levensmiddelen die niet aan de verordening voldoen
Niemand mag een levensmiddelenadditief of een levensmiddel dat een dergelijk additief bevat, in de handel brengen, indien het gebruik van het levensmiddelenadditief niet aan deze verordening voldoet.
PE 410.853\ 69
NL
Artikel 6 Algemene voorwaarden voor de opneming in de communautaire lijsten en het gebruik van levensmiddelenadditieven 1.
2.
Een levensmiddelenadditief mag slechts in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III worden opgenomen indien het aan de volgende voorwaarden voldoet en, waar dat relevant is, andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt, o.m. milieufactoren: (a)
het levert volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens bij de voorgestelde hoeveelheden geen gevaar voor de gezondheid van de consument op en tevens
(b)
er is een aanvaardbare technische behoefte waarin niet met andere economisch en technisch bruikbare methoden kan worden voorzien en tevens
(c)
het gebruik ervan brengt de consument niet in misleiding.
Om in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III te worden opgenomen, moet een levensmiddelenadditief voordelen voor de consument hebben en dus aan een of meer van de volgende doeleinden beantwoorden: (a)
instandhouding van de voedingskwaliteit van het levensmiddel;
(b)
levering van de benodigde ingrediënten of bestanddelen van levensmiddelen die voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften worden vervaardigd;
(c)
verhoging van de houdbaarheid of stabiliteit van een levensmiddel of verbetering van de organoleptische eigenschappen, mits dit de aard, substantie of kwaliteit van het levensmiddel niet zodanig verandert dat de consument daardoor kan worden misleid;
(d)
vergemakkelijking van het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen, met inbegrip van levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's, mits het levensmiddelenadditief niet wordt gebruikt om de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijke grondstoffen of van ongewenste (en ook onhygiënische) methoden tijdens een van deze activiteiten te verhullen.
70 /PE 410.853
NL
3.
In afwijking van lid 2, onder a), mag een levensmiddelenadditief dat de voedingskwaliteit van een levensmiddel vermindert, in de communautaire lijst in bijlage II worden opgenomen mits: (a)
het levensmiddel geen wezenlijk onderdeel van een normaal voedingspatroon vormt; of
(b)
het levensmiddelenadditief nodig is voor de vervaardiging van levensmiddelen voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften. Artikel 7 Specifieke voorwaarden voor zoetstoffen
Een levensmiddelenadditief mag slechts in de communautaire lijst in bijlage II in de functionele klasse "zoetstoffen" worden opgenomen indien het, naast een of meer van de in artikel 6, lid 2, vermelde doeleinden, ook aan een of meer van de volgende doeleinden beantwoordt: (a)
vervanging van suikers bij de vervaardiging van levensmiddelen met verminderde verbrandingswaarde, niet-cariogene levensmiddelen of levensmiddelen zonder toegevoegde suikers of
(b)
vervanging van suikers wanneer dit zorgt voor een langere houdbaarheid van levensmiddelen, of
(c)
vervaardiging van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen zoals omschreven in artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 89/398/EEG. Artikel 8 Specifieke voorwaarden voor kleuren
Een levensmiddelenadditief mag slechts in de communautaire lijst in bijlage II in de functionele klasse "kleurstoffen" worden opgenomen indien het, naast een of meer van de in artikel 6, lid 2, vermelde doeleinden, aan een van de volgende doeleinden beantwoordt: (a)
een levensmiddel waarvan de kleur door verwerking, opslag, verpakking en distributie is aangetast, waardoor het er minder aanvaardbaar kan uitzien, zijn oorspronkelijke voorkomen teruggeven;
PE 410.853\ 71
NL
(b)
levensmiddelen er aantrekkelijker doen uitzien ▌;
(c)
levensmiddelen die anders kleurloos zouden zijn, kleur geven. Artikel 9 Functionele klassen van levensmiddelenadditieven
1.
Levensmiddelenadditieven kunnen in bijlagen II en III in een van de functionele klassen in bijlage I worden ingedeeld op basis van hun voornaamste technologische functie. Dat een levensmiddelenadditief in een functionele klasse wordt ingedeeld, sluit niet uit dat het voor verscheidene functies kan worden gebruikt.
2.
Wanneer de wetenschappelijke vooruitgang of de technologische ontwikkeling het vereist, worden de maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening betreffende extra functionele klassen die in bijlage I kunnen worden toegevoegd, vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 28, lid 3. Artikel 10 Inhoud van de communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven
1.
+
Een levensmiddelenadditief dat voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 6, 7 en 8 kan volgens de procedure van Verordening (EG) nr. …/… [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]+ worden opgenomen in: (a)
de communautaire lijst in bijlage II bij deze verordening; en/of
(b)
de communautaire lijst in bijlage III bij deze verordening.
PB: gelieve het nummer ║ in te voegen.
72 /PE 410.853
NL
2.
3.
Bij een in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III opgenomen levensmiddelenadditief wordt het volgende vermeld: (a)
de naam van het levensmiddelenadditief en het E-nummer;
(b)
de levensmiddelen waaraan het levensmiddelenadditief mag worden toegevoegd;
(c)
de voorwaarden waaronder het levensmiddelenadditief mag worden gebruikt;
(d)
in voorkomend geval, mogelijke beperkingen op de rechtstreekse verkoop van het levensmiddelenadditief aan de eindgebruiker.
De communautaire lijsten in de bijlagen II en III worden gewijzigd volgens de procedure van Verordening (EG) nr. …/… [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]+ Artikel 11 Te gebruiken hoeveelheden levensmiddelenadditieven
1.
+
Bij de vaststelling van de gebruiksvoorwaarden als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder c): (a)
wordt de te gebruiken hoeveelheid vastgesteld op de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken;
(b)
wordt de te gebruiken hoeveelheid vastgesteld met inachtneming van: (i)
de aanvaardbare dagelijkse inname of een gelijkwaardig gegeven dat voor het levensmiddelenadditief is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse inname van het levensmiddelenadditief uit alle voedselbronnen;
(ii)
indien het levensmiddelenadditief bestemd is om te worden gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, de mogelijke dagelijkse inname van het additief door consumenten van die groepen.
PB: gelieve het nummer ║ in te voegen. PE 410.853\ 73
NL
2.
In voorkomend geval wordt voor een levensmiddelenadditief geen numerieke maximumhoeveelheid vastgesteld ("quantum satis"). In dat geval wordt het levensmiddelenadditief gebruikt overeenkomstig het "quantum satis"-beginsel.
3.
Tenzij anders is vermeld, zijn de maximale hoeveelheden levensmiddelenadditieven in bijlage II van toepassing op levensmiddelen in de vorm waarop zij in de handel worden gebracht. In afwijking van dit beginsel zijn bij gedroogde en/of geconcentreerde levensmiddelen die gereconstitueerd moeten worden de maximale hoeveelheden levensmiddelenadditieven van toepassing op levensmiddelen die zijn gereconstitueerd volgens de aanwijzingen op het etiket, rekening houdend met de op het etiket aangegeven minimale verdunningsfactor.
4.
Tenzij anders is vermeld, zijn de maximaal te gebruiken hoeveelheden kleurstoffen in bijlage II van toepassing op de hoeveelheden kleurgevende bestanddelen in het kleurstofpreparaat.
Artikel 12 Wijzigingen in het productieproces of de uitgangsmaterialen van een levensmiddelenadditief dat reeds in een communautaire lijst is opgenomen Indien zich bij voorbeeld ten gevolge van nanotechnologie een belangrijke wijziging voordoet in de productiemethoden of de uitgangsmaterialen, dan wel een verandering van deeltjesomvang, van een levensmiddelenadditief dat reeds in een communautaire lijst is opgenomen, wordt het levensmiddelenadditief dat volgens die nieuwe productiemethoden of met die nieuwe uitgangsmaterialen wordt vervaardigd, beschouwd als een ander additief, en is een nieuwe opname in de communautaire lijsten of een wijziging in de specificaties vereist alvorens het in de handel mag worden gebracht.
Artikel 13 Levensmiddelenadditieven die onder de toepassing vallen van Verordening (EG) nr. 1829/2003 1.
Een levensmiddelenadditief dat onder Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, mag conform deze verordening slechts in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III worden opgenomen indien daarvoor goedkeuring is verleend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1829/2003.
74 /PE 410.853
NL
2.
Voor voedingsmiddelenadditieven die reeds zijn opgenomen in de communautaire lijst en zijn geproduceerd van een ander uitgangsmateriaal dat binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, is geen nieuwe vergunning uit hoofde van deze verordening vereist, zolang het nieuwe uitgangsmateriaal onder een op basis van Verordening (EG) nr. 1829/2003 verleende vergunning valt, en het additief voldoet aan de specificaties die zijn vastgesteld in het kader van deze verordening.
Artikel 14 Specificaties van levensmiddelenadditieven De specificaties van levensmiddelenadditieven, met wat oorsprong, zuiverheidscriteria en eventuele andere noodzakelijke informatie betreft, worden vastgesteld wanneer het levensmiddelenadditief voor het eerst in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III wordt opgenomen, volgens de procedure van Verordening (EG) nr. .../... [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]+
HOOFDSTUK III GEBRUIK VAN LEVENSMIDDELENADDITIEVEN IN LEVENSMIDDELEN Artikel 15 Gebruik van levensmiddelenadditieven in onverwerkte levensmiddelen Levensmiddelenadditieven mogen niet worden gebruikt in onverwerkte levensmiddelen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald in bijlage II. Artikel 16 Gebruik van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters Levensmiddelenadditieven mogen niet worden gebruikt in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters als bedoeld in Richtlijn 89/398/EEG, met inbegrip van dieetvoeding voor zuigelingen en peuters voor medisch gebruik, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald in bijlage II van deze verordening.
+
PB: gelieve het nummer ║ in te voegen. PE 410.853\ 75
NL
Artikel 17 Gebruik van kleurstoffen voor merktekens Alleen levensmiddelenkleurstoffen die in bijlage II bij deze verordening zijn opgenomen, mogen worden gebruikt voor het aanbrengen van het keurmerk overeenkomstig Richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991 tot wijziging en codificatie van Richtlijn 64/433/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees ten einde deze uit te breiden tot de productie en het in de handel brengen van vers vlees1 en andere verplichte merktekens op vleesproducten, voor het versieren van eierschalen of voor het stempelen van eierschalen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong2. Artikel 18 "Carry-over"-beginsel 1.
De aanwezigheid van een levensmiddelenadditief is toegestaan: (a)
in samengestelde levensmiddelen die niet in bijlage II zijn vermeld, mits het levensmiddelenadditief is toegestaan in een van de ingrediënten van het samengestelde levensmiddel;
(b)
in een levensmiddel waaraan een levensmiddelenadditief, voedingsenzym of levensmiddelenaroma is toegevoegd, mits het levensmiddelenadditief: (i)
in het levensmiddelenadditief, voedingsenzym of overeenkomstig deze verordening is toegestaan, en tevens
levensmiddelenaroma
(ii)
via het levensmiddelenadditief, voedingsenzym of levensmiddelenaroma in het levensmiddel terechtgekomen is, en tevens
(iii) geen technologische functie heeft in het eindproduct; (c)
1 2
in een levensmiddel dat uitsluitend bestemd is voor gebruik bij de bereiding van een samengesteld levensmiddel, mits het samengestelde levensmiddel aan deze verordening voldoet.
PB L 268 van 24.9.1991, blz. 69. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1). PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55. Rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 van de Commissie (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).
76 /PE 410.853
NL
2.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, is lid 1 niet van toepassing op volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding, en dieetvoeding voor zuigelingen en peuters voor medisch gebruik zoals bedoeld in Richtlijn 89/398/EEG.
3.
Indien een levensmiddelenadditief in een levensmiddelenaroma, levensmiddelenadditief of voedingsenzym wordt toegevoegd aan een levensmiddel en een technologische functie in dat levensmiddel heeft, wordt het beschouwd als een levensmiddelenadditief van dat levensmiddel, en niet als een levensmiddelenadditief van het toegevoegde aroma, levensmiddelenadditief of voedingsenzym, en moet het derhalve voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik van dat levensmiddel.
4.
Onverminderd lid 1 is de aanwezigheid van een als zoetstof gebruikt levensmiddel toegestaan in samengestelde levensmiddelen zonder toegevoegde suikers, samengestelde levensmiddelen met verminderde verbrandingswaarde, samengestelde dieetvoeding bestemd voor een caloriearm dieet, in niet-cariogene samengestelde levensmiddelen en samengestelde levensmiddelen met een verlengde houdbaarheid, mits de zoetstof in een van de ingrediënten van deze samengestelde levensmiddelen is toegestaan. Artikel 19 Interpretatiebesluiten
Zo nodig kan volgens de regelgevingsprocedure van artikel 28, lid 2, worden besloten of: (a)
een bepaald levensmiddel tot een categorie levensmiddelen in bijlage II behoort; of
(b)
een in de bijlagen II en III opgenomen en volgens de "quantum satis"-regel toegestaan levensmiddelenadditief wordt gebruikt overeenkomstig de criteria van artikel 11, lid 2; of
(c)
een bepaalde stof voldoet aan de definitie van levensmiddelenadditief van artikel 3.
PE 410.853\ 77
NL
Artikel 20 Traditionele levensmiddelen De in bijlage IV vermelde lidstaten mogen het gebruik van bepaalde categorieën levensmiddelenadditieven in op hun grondgebied vervaardigde en in die bijlage opgenomen traditionele levensmiddelen blijven verbieden.
HOOFDSTUK IV ETIKETTERING Artikel 21 Etikettering van levensmiddelenadditieven die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker 1.
Niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven die afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of met ingrediënten als omschreven in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2000/13/EG worden verkocht, mogen slechts in de handel worden gebracht met de in artikel 22 van deze verordening voorgeschreven etikettering, die op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht. De informatie wordt in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal gesteld.
2.
Op zijn eigen grondgebied mag de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht, overeenkomstig het Verdrag voorschrijven dat de in artikel 22 bedoelde informatie in een of meer door die lidstaat vast te stellen officiële talen wordt vermeld. Dit vormt geen beletsel om deze informatie in verscheidene talen te vermelden.
78 /PE 410.853
NL
Artikel 22 Algemene etiketteringsvoorschriften voor levensmiddelenadditieven die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker 1.
Indien niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of andere voedselingrediënten worden verkocht en/of indien er andere stoffen aan zijn toegevoegd, wordt op de verpakking of de recipiënten ervan de volgende informatie over ieder levensmiddelenadditief vermeld: (a)
de in deze verordening vastgestelde naam en/of E-nummer van elk levensmiddelenadditief of een verkoopbenaming die de naam en/of het E-nummer van elk levensmiddelenadditief bevat;
(b)
de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen;
(c)
zo nodig de bijzondere voorwaarden voor opslag en/of gebruik;
(d)
een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden geïdentificeerd;
(e)
een gebruiksaanwijzing indien een behoorlijk gebruik van het levensmiddelenadditief zonder gebruiksaanwijzing onmogelijk is;
(f)
de naam of de firmanaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van de verkoper;
(g)
een vermelding van de maximumhoeveelheid van ieder bestanddeel of iedere groep bestanddelen waarvoor een kwantitatieve beperking in levensmiddelen geldt en/of adequate duidelijke, gemakkelijk te begrijpen informatie, zodat de koper in staat wordt gesteld deze verordening of andere relevante communautaire wetgeving na te leven; indien dezelfde kwantitatieve beperking geldt voor een groep van bestanddelen die afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt, mag het gecombineerde percentage met één getal worden aangegeven; de kwantitatieve beperking wordt hetzij in getallen uitgedrukt, hetzij door het "quantum satis"-beginsel;
(h)
de nettohoeveelheid;
(i)
de datum van minimale houdbaarheid of de uiterste gebruiksdatum;
(j)
in voorkomend geval, informatie over een levensmiddelenadditief of andere stoffen overeenkomstig dit artikel en zoals vermeld in bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG wat betreft de vermelding van de ingrediënten van levensmiddelen.
PE 410.853\ 79
NL
2.
Indien levensmiddelenadditieven gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten verkocht worden, wordt op de verpakking of de recipiënten van de levensmiddelenadditieven een lijst van alle bestanddelen in aflopende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht vermeld.
3.
Indien stoffen (met inbegrip van levensmiddelenadditieven of andere voedselingrediënten) worden toegevoegd aan levensmiddelenadditieven om het opslaan, verkopen, standaardiseren, verdunnen of oplossen ervan te vergemakkelijken, worden al die stoffen op de verpakking of de recipiënten van de levensmiddelenadditieven opgesomd in aflopende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht.
4.
In afwijking van de leden 1, 2 en 3, hoeft de in lid 1, onder e) tot en met g), en de leden 2 en 3, genoemde informatie alleen in de vóór of bij levering te verstrekken documenten betreffende de partij te worden vermeld, mits de aanduiding " niet voor de verkoop in de detailhandel" op een goed zichtbare plaats van de verpakking of de recipiënt van het desbetreffende product voorkomt.
5.
In afwijking van de leden 1, 2 en 3 hoeft, wanneer de levensmiddelenadditieven in tankwagens worden geleverd, alle informatie alleen te worden vermeld in de bij levering te verstrekken begeleidende documenten betreffende de partij. Artikel 23 Etikettering van levensmiddelenadditieven die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker
1.
1
Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort1 te identificeren en Verordening (EG) nr. 1829/2003, mogen voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde levensmiddelenadditieven die afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten slechts in de handel worden gebracht indien de verpakking de volgende informatie bevat: (a)
de in deze verordening vastgestelde naam en het E-nummer van elk levensmiddelenadditief of een verkoopbenaming die de naam en het E-nummer van elk levensmiddelenadditief bevat;
(b)
de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen.
PB L 186 van 30.6.1989, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/11/EEG (PB L 65 van 11.3.1992, blz. 32).
80 /PE 410.853
NL
2.
In afwijking van het bepaalde in lid 1, letter a), moet de verkoopbenaming van tafelzoetstoffen de vermelding "tafelzoetstof op basis van ..." bevatten, gevolgd door de naam of de namen van de zoetstoffen die voor de samenstelling ervan zijn gebruikt
3.
Op de etikettering van tafelzoetstoffen die polyolen en/of aspartaam en/of aspartaamacesulfaamzout bevatten, worden de volgende waarschuwingen vermeld: (a)
polyolen: "overmatig gebruik kan een laxerend effect hebben";
(b)
aspartaam-acesulfaamzout: "Bevat een bron van fenylalanine".
4.
De fabrikanten van tafelzoetstoffen moeten via passende middelen de nodige informatie beschikbaar stellen zodat de consument deze op veilige wijze kan gebruiken. Er kunnen richtsnoeren voor de uitvoering van dit lid worden aangenomen overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 28, lid 3.
5.
Op de in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel bedoelde informatie is artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2000/13/EG van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24 Etiketteringsvoorschrift voor voedingsmiddelen die bepaalde levensmiddelenkleurstoffen bevatten 1.
Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2000/13/EG dient de etikettering van voedingsmiddelen die bepaalde levensmiddelenkleurstoffen als vermeld in bijlage V bij deze verordening bevatten, ook de in die bijlage vermelde aanvullende gegevens te omvatten.
2.
Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie is artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2000/13/EG van overeenkomstige toepassing.
3.
Voor zover de wetenschappelijke vooruitgang of de technische ontwikkeling zulks vereisen, wordt bijlage V aangepast door middel van maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen volgens de in artikel 28, lid 4 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
PE 410.853\ 81
NL
Artikel 25 Overige etiketteringsvoorschriften De artikelen 21, 22, 23 en 24 gelden onverminderd meer gedetailleerde of uitgebreidere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake metrologie of inzake de presentatie, indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten of het vervoer ervan.
HOOFDSTUK V PROCEDURELE BEPALINGEN EN UITVOERING Artikel 26 Informatieverplichting 1.
Producenten en gebruikers van een levensmiddelenadditief stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nieuwe wetenschappelijke of technische informatie die van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de veiligheid van het levensmiddelenadditief.
▌ 2.
Producenten en gebruikers van een levensmiddelenadditief stellen de Commissie op haar verzoek in kennis van het feitelijk gebruik van het levensmiddelenadditief. Die informatie wordt door de Commissie beschikbaar gesteld aan de lidstaten.
82 /PE 410.853
NL
Artikel 27 Monitoring van de inname van levensmiddelenadditieven 1.
De lidstaten zorgen voor systemen om het verbruik en gebruik van levensmiddelenadditieven op grond van risico's te monitoren, en rapporteren zo vaak als nodig is hun bevindingen aan de Commissie en de Autoriteit.
2.
Na raadpleging van de Autoriteit wordt volgens de regelgevingsprocedure van artikel 28, lid 2, een gemeenschappelijke methode voor de verzameling van informatie door de lidstaten over de inname van levensmiddelenadditieven via de voeding in de Gemeenschap vastgesteld. Artikel 28 Comité
1.
De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
2.
Waar naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde periode bedraagt drie maanden.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
4.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 enlid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen worden vastgesteld op respectievelijk 2 maanden, 2 maanden en 4 maanden.
PE 410.853\ 83
NL
Artikel 29 Communautaire financiering van geharmoniseerd beleid De rechtsgrondslag voor de financiering van de maatregelen die uit deze verordening voortvloeien is artikel 66, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 882/2004.
HOOFDSTUK VI OVERGANGS - EN SLOTBEPALINGEN Artikel 30 Opstelling van communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven 1.
Levensmiddelenadditieven die overeenkomstig de Richtlijnen 94/35/EG, 94/36/EG en 95/2/EG, zoals gewijzigd op grond van artikel 31 van deze verordening, in levensmiddelen mogen worden gebruikt, alsook de desbetreffende gebruiksvoorwaarden worden opgenomen in bijlage II bij deze verordening nadat is gecontroleerd of zij in overeenstemming zijn met de artikelen 6, 7 en 8 daarvan. De maatregelen met betrekking tot het opnemen van dergelijke additieven in bijlage II, bedoeld om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De controle omvat geen nieuwe risicobeoordeling door de Autoriteit. De controle wordt uiterlijk ...+ afgerond. Levensmiddelenadditieven en gebruiksvormen die niet langer nodig zijn, worden niet in bijlage II opgenomen.
2.
Levensmiddelenadditieven die in Richtlijn 95/2/EG in levensmiddelenadditieven mogen worden gebruikt, alsook de desbetreffende gebruiksvoorwaarden worden opgenomen in deel 1 van bijlage III bij deze verordening nadat is gecontroleerd of zij in overeenstemming zijn met artikel 6 van deze verordening. De maatregelen met betrekking tot het opnemen van dergelijke additieven in bijlage III, bedoeld om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De controle omvat geen nieuwe risicobeoordeling door de Autoriteit. De controle wordt uiterlijk ...+ afgerond. Levensmiddelenadditieven en gebruiksvormen die niet langer nodig zijn, worden niet in bijlage III opgenomen.
+
Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
84 /PE 410.853
NL
3.
Levensmiddelenadditieven die in Richtlijn 95/2/EG in levensmiddelenaroma's mogen worden gebruikt, alsook de desbetreffende gebruiksvoorwaarden worden opgenomen in deel 4 van bijlage III bij deze verordening nadat is gecontroleerd of zij in overeenstemming zijn met artikel 6 van deze verordening. De maatregelen met betrekking tot het opnemen van dergelijke additieven in bijlage III, bedoeld om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De controle omvat geen nieuwe risicobeoordeling door de Autoriteit. De controle wordt uiterlijk ...+ afgerond. Levensmiddelenadditieven en gebruiksvormen die niet langer nodig zijn, worden niet in bijlage III opgenomen.
4.
De specificaties van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde levensmiddelenadditieven worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/… [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's]++ vastgesteld wanneer deze levensmiddelenadditieven overeenkomstig die leden in de bijlagen worden opgenomen.
5.
De maatregelen met betrekking tot passende overgangsmaatregelen, bedoeld om nietessentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door aanvulling ervan, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Artikel 31 Overgangsmaatregelen
Totdat de communautaire lijsten van levensmiddelenadditieven zijn opgesteld als bepaald in artikel 30, worden de bijlagen bij de Richtlijnen 94/35/EG, 94/36/EG en 95/2/EG zo nodig aangevuld met maatregelen, bedoeld om niet-essentiële onderdelen van deze verordeningen te wijzigen, die door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Levensmiddelen die uiterlijk …+++ in de handel zijn gebracht of geëtiketteeerd, en die niet voldoen aan artikel 22, lid 1, onder i), en artikel 22, lid 4, ║ kunnen in de handel worden gebracht tot de datum van hun minimale houdbaarheid of hun uiterste gebruiksdatum. Levensmiddelen die niet aan voldoen aan artikel 24, en die voor ...++++ legaal in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd, mogen tot hun datum van minimale houdbaarheid of hun uiterste gebruiksdatum in de handel worden gebracht.
+ ++ +++ ++++
Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. PB: gelieve het nummer ║ in te voegen. 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. PE 410.853\ 85
NL
Artikel 32 Herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven 1.
Levensmiddelenadditieven die vóór ...+ toegestaan waren, worden onderworpen aan een nieuwe risicobeoordeling, die door de Autoriteit wordt verricht.
2.
Na raadpleging van de Autoriteit wordt uiterlijk ...++ een beoordelingsprogramma voor deze additieven vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 28, lid 2. Dit beoordelingsprogramma wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 33 Intrekkingen
1.
De volgende besluiten worden ingetrokken: (a)
Richtlijn 62/2645/EEG;
║ (b)
Richtlijn 78/663/EEG;
║
+ ++
(c)
Richtlijn 81/712/EEG;
(d)
Richtlijn 89/107/EEG;
(e)
Richtlijn 94/35/EG;
(f)
Richtlijn 94/36/EG;
(g)
Richtlijn 95/2/EG;
De datum van inwerkingtreding van deze verordening. Eén jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
86 /PE 410.853
NL
2.
(h)
Beschikking nr. 292/97/EG;
(i)
Besluit 247/2002/EG
Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening. Artikel 32 Overgangsbepalingen
In afwijking van artikel 33 blijven de volgende bepalingen van toepassing totdat de overdracht uit hoofde van artikel 30, leden 1, 2 en 3, van deze verordening, van levensmiddelenadditieven die reeds in de Richtlijnen 94/35/EG, 94/36/EG en 95/2/EG waren toegestaan, is voltooid: (a)
artikel 2, leden 1, 2 en 4, van Richtlijn 94/35/EG en de bijlage bij die richtlijn;
(b)
Artikel 2, leden 1 tot en met 6, 8, 9 en 10 van Richtlijn 94/36/EG en de bijlagen I tot en met V bij die richtlijn;
(c)
De artikelen 2 en 4 van Richtlijn 95/2/EG en de bijlagen I tot en met VI bij die richtlijn.
In afwijking van punt c) wordt de goedkeuring voor E 1103 invertase en E 1105 lysozym overeenkomstig Richtlijn 95/2/EG ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van de communautaire lijst van voedingsenzymen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. …/… [inzake voedingsenzymen]+. ____________ +
PB: gelieve het nummer ║ in te voegen.
PE 410.853\ 87
NL
Artikel 35 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van ...+. Artikel 4, lid 2, is echter met ingang van 1 januari 2011 van toepassing op de delen 2, 3 en 5 van bijlage III en artikel 23, lid 4, is van toepassing met ingang van …++. Artikel 24 is van toepassing met ingang van …+++. Artikel 31 is van toepassing met ingang van …++++.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ║ Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De Voorzitter
De Voorzitter
+
Eén jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De datum van inwerkingtreding van deze verordening.
88 ++ /PE 410.853 +++
NL
++++
BIJLAGE I Functionele klassen van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen en van levensmiddelenadditieven in levensmiddelenadditieven en voedselenzymen: 1.
"zoetstoffen": stoffen die worden gebruikt om levensmiddelen een zoete smaak te geven of in tafelzoetstoffen;
2.
"kleurstoffen": stoffen die aan een levensmiddel kleur geven of teruggeven en die natuurlijke bestanddelen van levensmiddelen en andere natuurlijke bronnen bevatten die gewoonlijk noch op zich als levensmiddelen worden geconsumeerd, noch als kenmerkende voedselingrediënten worden gebruikt. Preparaten die uit levensmiddelen en ander eetbaar natuurlijk uitgangsmateriaal zijn verkregen door een fysische en/of chemische behandeling die resulteert in een selectieve extractie van de kleurstof (en niet van de aromatische of voedingsbestanddelen) zijn kleurstoffen in de zin van deze verordening;
3.
"conserveermiddelen": stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen verlengen door ze te beschermen tegen bederf door micro-organismen en/of tegen de groei van pathogene microorganismen;
4.
"antioxidanten": stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen verlengen door ze te beschermen tegen bederf door oxidatie, zoals het ranzig worden van vet en kleurveranderingen;
5.
"draagstoffen": stoffen die worden gebruikt om een levensmiddelenadditief, een aroma, een voedingsenzym, een voedingsstof en/of een andere stof die voor voedings-of fysiologische doeleinden aan een levensmiddel is toegevoegd, op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie ervan te veranderen (en zonder zelf een technologisch effect uit te oefenen), om de verwerking, de toepassing of het gebruik van de stof te vergemakkelijken;
6.
"voedingszuren": stoffen die de zuurgraad levensmiddelen een zure smaak geven;
van
levensmiddelen
verhogen
en/of
PE 410.853\ 89
NL
7.
"zuurteregelaars": stoffen die de zuurgraad of alkaliteit van levensmiddelen wijzigen of regelen;
8.
"antiklontermiddelen": stoffen die de neiging van afzonderlijke levensmiddelendeeltjes om aan elkaar te kleven, verkleinen;
9.
"antischuimmiddelen": stoffen die schuimvorming verhinderen of verminderen;
10.
"vulstoffen": stoffen die het volume van een levensmiddel vergroten zonder noemenswaardig tot de beschikbare energiewaarde ervan bij te dragen;
11.
"emulgatoren": stoffen die een homogene menging van twee of meer onmengbare fasen, zoals olie en water, in een levensmiddel mogelijk maken of in stand houden;
12.
"smeltzouten": stoffen die kaaseiwitten in gedispergeerde vorm omzetten om een homogene verdeling van vet en andere bestanddelen te bewerkstelligen;
13.
"verstevigingsmiddelen": stoffen die fruit of groente stevig of knapperig maken of houden, of met geleermiddelen reageren om een gel te vormen of te verstevigen;
14.
"smaakversterkers": stoffen die de bestaande smaak en/of geur van een levensmiddel versterken;
15.
"schuimmiddelen": stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van een gasvormige fase in een vloeibaar of vast levensmiddel te vormen;
16.
"geleermiddelen": stoffen die een levensmiddel vorm geven door een gel te vormen;
17.
"glansmiddelen" (met inbegrip van glijmiddelen): stoffen die op het oppervlak van een levensmiddel worden aangebracht om het een glanzend uiterlijk te geven of om een beschermende deklaag te vormen;
90 /PE 410.853
NL
18.
"bevochtigingsmiddelen": stoffen die uitdroging van levensmiddelen beletten door de gevolgen van een lage luchtvochtigheid tegen te gaan, of een poeder makkelijker oplosbaar maken in een waterig medium;
19.
"gemodificeerde zetmelen": stoffen die door een of meer chemische behandelingen uit eetbare zetmelen worden verkregen, eventueel een fysische behandeling of een behandeling met enzymen hebben ondergaan en eventueel met zuur of loog verdund of gebleekt zijn;
20.
"verpakkingsgasssen": gassen, met uitzondering van lucht, die vóór, tijdens of na het verpakken van een levensmiddel in de verpakking worden gebracht;
21.
"drijfgassen": gassen, met uitzondering van lucht, die een levensmiddel uit een recipiënt drukken;
22.
"rijsmiddelen": stoffen of combinaties van stoffen die gas vrijmaken en daardoor het volume van deeg of beslag vergroten;
23.
"complexvormers": stoffen die chemische complexen vormen met metaalionen;
24.
"stabilisatoren": stoffen die het mogelijk maken de fysisch-chemische toestand van een levensmiddel te handhaven; stabilisatoren omvatten stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van twee of meer onmengbare stoffen in een levensmiddel te handhaven, stoffen die een bestaande kleur van een levensmiddel stabiliseren, fixeren of intensifiëren en stoffen die het bindend vermogen van het levensmiddel vergroten, onder meer door de vorming van crosslinks tussen eiwitten waardoor afzonderlijke deeltjes tot een gereconstitueerd levensmiddel worden gebonden;
25.
"verdikkingsmiddelen": stoffen die de viscositeit van een levensmiddel vergroten;
26.
"meelverbeteraars": stoffen, met uitzondering van emulgatoren, die aan meel of deeg worden toegevoegd om de bakeigenschappen ervan te verbeteren.
PE 410.853\ 91
NL
BIJLAGE II Communautaire lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en gebruiksvoorwaarden
92 /PE 410.853
NL
BIJLAGE III Communautaire lijst van voor gebruik in levensmiddelenadditieven voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's goedgekeurde levensmiddelenadditieven en gebruiksvoorwaarden Communautaire lijst van draagstoffen in voedingsstoffen en gebruiksvoorwaarden Deel 1 Draagstoffen in levensmiddelenadditieven Deel 2 Andere voedingsadditieven dan draagstoffen in levensmiddelenadditieven Deel 3 Voedingsadditieven, met inbegrip van draagstoffen, in voedingsenzymen Deel 4 Voedingsadditieven, met inbegrip van draagstoffen, in levensmiddelenaroma's Deel 5 Draagstoffen in voedingsstoffen en andere stoffen die voor voedings- en/of andere fysiologische doeleinden zijn toegevoegd
PE 410.853\ 93
NL
BIJLAGE IV Traditionele levensmiddelen waarin de lidstaten het gebruik van bepaalde categorieën levensmiddelenadditieven mogen blijven verbieden Lidstaat
Levensmiddel
Duitsland
Oostenrijk
Traditioneel Duits bier ("Bier nach deutschem Reinheitsgebot gebraut") Traditioneel Frans brood Traditionele Franse geconserveerde truffels Traditionele Franse geconserveerde slakken Traditionele Franse ganzen- en eendenvleesconserven ("confit") Traditionele Oostenrijkse "Bergkäse"
Finland
Traditionele Finse "mämmi"
Zweden Finland Denemarken
Traditionele Zweedse en Finse vruchtensiroop Traditionele Deense "kødboller"
Denemarken
Traditionele Deense "leverpostej"
Frankrijk Frankrijk Frankrijk Frankrijk
94 /PE 410.853
NL
Categorieën additieven die verboden mogen blijven Alle, behalve drijfgassen Alle Alle Alle Alle Alle, behalve conserveermiddelen Alle, behalve conserveermiddelen Kleurstoffen Conserveermiddelen en kleurstoffen Conserveermiddelen (behalve sorbinezuur) en kleurstoffen
Spanje
Traditionele Spaanse "lomo embuchado"
Italië
Traditionele Italiaanse mortadella
Italië
Traditionele Italiaanse "cotechino e zampone"
Alle, behalve conserveermiddelen en antioxidanten Alle, behalve conserveermiddelen, antioxidanten, zuurteregelaars, smaakversterkers, stabilisatoren en verpakkingsgassen Alle, behalve conserveermiddelen, antioxidanten, zuurteregelaars, smaakversterkers, stabilisatoren en verpakkingsgassen
PE 410.853\ 95
NL
BIJLAGE V Lijst van voedingsmiddelenkleurstoffen als bedoeld in artikel 24 waarvoor op de levensmiddeletikettering de volgende informatie aanvullende gegevens moeten worden verstrekt Levensmiddelen die een of meer van de volgende
Informatieverstrekking
voedingsmiddelenkleurstoffen bevatten Zonnegeel (E 110)* Chinolinegeel (E 104)* Carmoisine (E 122)* Allurarood (E 129)* Tartrazine (E 102)*
»naam of E-nummer van de kleur(en): kan de activiteit of oplettendheid van kinderen nadelig beïnvloeden«.
Ponceau 4R (E 124)* *
met uitzondering van voedingsmiddelen waarbij de kleur(en) is/zijn gebruikt voor gezondheids- of andere markeringen op vleesproducten of voor het stempelen of versieren van eierschale n
PE 410.853\ 97
NL
P6_TA-PROV(2008)0331 Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen ***II Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG (16677/3/2007 – C6-0139/2008 – 2006/0147(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16677/3/2007 – C6-0139/2008)1, – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt2 inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0427), – gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 62 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0177/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1 2
PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 46. Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0323.
98 /PE 410.853
NL
P6_TC2-COD(2006)0147 Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) ║ nr. 1601/91 van de Raad, Verordeningen (EG) nr. 2232/96 en (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag2, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Richtlijn 88/388/EEG van de Raad van 22 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma's voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's3 dient in het licht van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen te worden aangepast. Ter wille van de duidelijkheid en doelmatigheid dient Richtlijn 88/388/EEG door deze verordening te worden vervangen.
(2)
Besluit 88/389/EEG van de Raad van 22 juni 1988 betreffende de opstelling door de Commissie van een lijst van stoffen en uitgangsmaterialen die worden gebruikt voor de bereiding van aroma’s4 stelt de opstelling van die lijst binnen 24 maanden na de aanneming van dat besluit in het vooruitzicht. Dat besluit is thans achterhaald en moet worden ingetrokken.
(3)
Bij Richtlijn 91/71/EEG van de Commissie van 16 januari 1991 tot aanvulling van Richtlijn 88/388/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma's voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's5 wordt de etikettering van aroma's
1 2
3 4 5
PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34. Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 maart 2008 (PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 46) en standpunt van het Europees Parlement van 8 juli 2008. PB L 184 van 15.7.1988, blz. 61. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1). PB L 184 van 15.7.1988, blz. 67. PB L 42 van 15.2.1991, blz. 25. PE 410.853\ 99
NL
geregeld. Die regeling wordt vervangen door deze verordening en de richtlijn moet thans worden ingetrokken. (4)
Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert aan de gezondheid en het welzijn van de burgers en aan hun sociale en economische belangen.
(5)
Met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens dienen aroma's, uitgangsmaterialen voor aroma's en levensmiddelen die aroma's bevatten, onder deze verordening te vallen. Ook dienen hierbinnen bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen te vallen die aan levensmiddelen worden toegevoegd met als belangrijkste doel er geur en/of smaak aan te geven en die er in aanzienlijke mate toe bijdragen dat bepaalde van nature voorkomende ongewenste stoffen (hierna "voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen" genoemd) in levensmiddelen aanwezig zijn, alsmede het uitgangsmateriaal ervan en de levensmiddelen die ze bevatten.
(6)
Onbewerkte levensmiddelen en niet-samengestelde levensmiddelen zoals specerijen, kruiden, theeën en aftreksels (bv. fruit- of kruidenthee), alsmede mengsels van specerijen en/of kruiden, theemengsels en mengsels voor aftreksels voor zover ze als zodanig worden geconsumeerd en/of niet worden toegevoegd aan levensmiddelen, vallen niet onder deze verordening.
(7)
Aroma’s worden gebruikt om de geur en/of smaak van voedingsmiddelen ten behoeve van de consument te verbeteren of te veranderen. Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen mogen slechts worden gebruikt wanneer zij voldoen aan de criteria van deze verordening. Het gebruik ervan moet veilig zijn, en daarom moeten bepaalde aroma's een risicobeoordeling ondergaan voordat zij in levensmiddelen kunnen worden toegelaten. Waar mogelijk, moet aandacht worden besteed aan eventuele nadelige gevolgen voor kwetsbare groepen. Het gebruik van aroma’s mag de consument niet misleiden en daarom moet op het etiket de aanwezigheid ervan altijd adequaat worden vermeld. Aroma’s mogen echter niet zodanig worden gebruikt dat zij de consument misleiden op punten die onder meer verband houden met de aard, de versheid, de kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, de natuurlijkheid van een product of van het productieproces, of de voedingskwaliteit van het product. Bij het goedkeuren van aroma's moeten ook andere ter zake doende factoren in aanmerking worden genomen, zoals maatschappelijke, economische, traditiefactoren, ethische factoren en milieufactoren, het voorzorgsbeginsel, alsmede de uitvoerbaarheid van controles.
(8)
Sinds 1999 heeft eerst het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding en vervolgens de bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden1 opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) adviezen uitgebracht over een aantal stoffen die van nature voorkomen in uitgangsmaterialen voor aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, en die volgens het Comité van deskundigen inzake aromastoffen van de Raad van Europa aanleiding geven tot een
1
PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17).
100 /PE 410.853
NL
vermoeden van toxiciteit. Stoffen waarvan het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding het vermoeden van toxiciteit heeft bevestigd, dienen als ongewenste stoffen te worden beschouwd die niet als zodanig aan levensmiddelen moeten worden toegevoegd. (9)
Daar ongewenste stoffen van nature in planten voorkomen, kunnen zij in aromatiserende preparaten en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen aanwezig zijn. De planten worden traditioneel gebruikt als levensmiddel of voedselingrediënt. Er moeten passende maximumgehalten worden vastgesteld aan deze ongewenste stoffen in levensmiddelen die het meest bijdragen aan de inname door de mens van deze stoffen, waarbij zowel met de noodzaak tot bescherming van de menselijke gezondheid als de onvermijdelijke aanwezigheid ervan in traditionele levensmiddelen rekening wordt gehouden.
(10) De maximumgehalten aan bepaalde van nature voorkomende ongewenste stoffen moeten gericht zijn op de levensmiddelen of levensmiddelencategorieën die het meest bijdragen tot de inname ervan via de voeding. Indien bepaalde van nature voorkomende ongewenste stoffen een gevaar opleveren voor de gezondheid van de consument, dienen maximumniveaus worden vastgesteld overeenkomstig het advies van de Autoriteit. Dit zou de lidstaten in staat stellen controles op risicobasis te verrichten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn1. Levensmiddelenproducenten dienen ▌ met de aanwezigheid van deze stoffen rekening te houden wanneer zij voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen en/of aroma's gebruiken bij de bereiding van alle levensmiddelen om ervoor te zorgen dat levensmiddelen die niet veilig zijn, niet in de handel worden gebracht. (11) Op communautair niveau dienen voorschriften te worden vastgesteld om het gebruik van bepaald plantaardig, dierlijk, microbiologisch of mineraal uitgangsmateriaal dat gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens, bij de productie van aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen en de toepassingen daarvan bij de levensmiddelenproductie te verbieden of aan banden te leggen. (12) De risicobeoordelingen moeten worden uitgevoerd door de Autoriteit. (13) Met het oog op harmonisering dienen de risicobeoordeling en de goedkeuring van aroma's en uitgangsmaterialen die een evaluatie moeten ondergaan, plaats te vinden volgens de procedure van Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ...║ tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's2+. (14) Aromastoffen zijn welomschreven chemische stoffen, met inbegrip van door chemische synthese verkregen of door chemische procédés geïsoleerde aromastoffen en natuurlijke aromastoffen. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 1996 tot vaststelling van een communautaire 1 2 +
PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). PB L ... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-gegevens in te vullen. PE 410.853\ 101
NL
procedure voor in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aromastoffen wordt momenteel een beoordelingsprogramma van aromastoffen uitgevoerd1. Volgens die verordening moet binnen vijf jaar na de aanneming van dat programma een lijst van aromastoffen worden vastgesteld. Voor de aanneming van die lijst moet een nieuwe termijn worden vastgesteld. Voorgesteld zal worden om die lijst in de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] bedoelde lijst op te nemen. (15) Aromatiserende preparaten zijn andere aroma's dan welomschreven chemische stoffen, die zijn verkregen van uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés, hetzij als zodanig, hetzij voor consumptie door de mens verwerkt. Van levensmiddelen vervaardigde aromatiserende preparaten hoeven geen evaluatie of goedkeuringsprocedure te ondergaan voor gebruik in levensmiddelen, tenzij er twijfel omtrent de veiligheid ervan bestaat. De veiligheid van aromatiserende preparaten die van niet voor de menselijke voeding bestemd uitgangsmateriaal zijn vervaardigd, dient wel te worden geëvalueerd en goedgekeurd. (16) In Verordening (EG) nr. 178/2002 wordt onder levensmiddel verstaan: alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd. Uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong, waarvan voldoende kan worden aangetoond dat ze tot op heden niet zijn gebruikt voor de vervaardiging van aroma's, worden voor de toepassing van deze verordening als voedingsmiddel beschouwd, ook al zijn een aantal van deze uitgangsmaterialen, zoals rozenhout en aardbeiblad, wellicht niet voor levensmiddelen als zodanig gebruikt. Zij hoeven niet te worden geëvalueerd. (17) Via een thermisch procédé verkregen aroma's die onder gespecificeerde omstandigheden van levensmiddelen zijn vervaardigd, hoeven evenmin een evaluatie of goedkeuringsprocedure te ondergaan voor gebruik in levensmiddelen, tenzij er twijfel omtrent de veiligheid ervan bestaat. De veiligheid van via een thermisch procédé verkregen aroma's die van een niet voor de menselijke voeding bestemd uitgangsmateriaal zijn vervaardigd of die niet voldoen aan bepaalde productievoorwaarden, dient echter te worden geëvalueerd en goedgekeurd. (18) Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma's bevat een procedure voor de veiligheidsevaluatie en goedkeuring van rookaroma's en beoogt de opstelling van een lijst van primaire rookcondensaten en primaire teerfracties waarvan het gebruik is toegestaan, met uitsluiting van alle andere stoffen. (19) Aromaprecursoren zoals koolhydraten, oligopeptiden en aminozuren geven geur en/of smaak aan levensmiddelen door middel van chemische reacties die tijdens de productie van de levensmiddelen optreden. Van levensmiddelen vervaardigde aromaprecursoren hoeven geen evaluatie of goedkeuringsprocedure te ondergaan voor gebruik in levensmiddelen, tenzij er twijfel omtrent de veiligheid ervan bestaat. De veiligheid van 1
PB L 299 van 23.11.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
102 /PE 410.853
NL
aromaprecursoren die van niet voor de menselijke voeding bestemd uitgangsmateriaal zijn vervaardigd, dient echter te worden geëvalueerd en goedgekeurd. (20) Andere aroma's, die niet onder de definities van de eerder genoemde aroma's vallen, mogen in levensmiddelen worden gebruikt nadat zij een evaluatie- en goedkeuringsprocedure hebben ondergaan. Het kan bijvoorbeeld gaan om aroma's die zijn verkregen door de zeer korte verhitting van olie of vet tot extreem hoge temperaturen, wat een grillsmaak verleent. (21) De productie van aroma's van uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke, microbiologische of minerale oorsprong die geen levensmiddelen zijn, mag slechts worden toegestaan nadat de veiligheid ervan wetenschappelijk beoordeeld is. Het zou noodzakelijk kunnen zijn om toestemming te verlenen voor het gebruik van slechts bepaalde delen van de uitgangsmaterialen of voorwaarden voor het gebruik ervan vast te stellen. (22) Aroma's kunnen voor technische doeleinden, zoals het opslaan, standaardiseren, verdunnen of oplossen en stabiliseren ervan, de bij Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ...║ inzake levensiddelenadditieven1+ toegestane levensmiddelenadditieven en/of andere voedselingrediënten bevatten. (23) Een aroma of een uitgangsmateriaal dat valt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders2 moet overeenkomstig die verordening worden toegelaten, alsmede op grond van deze verordening. (24) Voor aroma's blijven de algemene etiketteringsvoorschriften gelden overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame3 en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders4. Voorts moeten in deze verordening specifieke etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld voor aroma's die als zodanig aan de producent of aan de eindverbruiker worden verkocht. (25) Aromastoffen of aromatiserende preparaten mogen op het etiket alleen als "natuurlijk" worden aangeduid indien zij voldoen aan bepaalde criteria die waarborgen dat de consument niet wordt misleid.
1 + 2 3 4
PB L ... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-referentie in te vullen. PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 298/2008 ║ (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 64). PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/68/EG van de Commissie (PB L 310 van 28.11.2007, blz. 11). PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24. PE 410.853\ 103
NL
(26) Specifieke informatievoorschriften moeten garanderen dat de consument niet wordt misleid ten aanzien van het voor de productie van natuurlijke aroma’s gebruikte uitgangsmateriaal. Indien de term "natuurlijk" ter aanduiding van een aroma wordt gebruikt, moeten de aromatiserende componenten volledig van natuurlijke oorsprong zijn. Tevens dient het uitgangsmateriaal van het aroma op het etiket te staan, behalve wanneer het vermelde uitgangsmateriaal niet zou worden herkend in de geur en/of smaak van het levensmiddel. Indien een uitgangsmateriaal wordt vermeld, dient ten minste 95% van de aromatiserende component van het desbetreffende uitgangsmateriaal verkregen te zijn. Aangezien het gebruik van aroma's de consument niet mag misleiden, mag het resterende deel van ten hoogste 5% ▌ alleen worden gebruikt voor standaardisering of om het aroma bijvoorbeeld een frissere, pikantere, rijpere, groenere toets te geven. Wanneer minder dan 95% van de uit het vermelde uitgangsmateriaal afkomstige aromatiserende component wordt gebruikt en het aroma van het uitgangsmateriaal nog steeds herkenbaar is, moet het uitgangsmateriaal bekend worden gemaakt tesamen met de vermelding dat andere natuurlijke aroma's zijn toegevoegd, bijvoorbeeld cacao-extract waaraan andere natuurlijke aroma's zijn toegevoegd om een bananensmaak te geven.▌ (27) Als de rooksmaak van een bepaald levensmiddel het gevolg is van de toevoeging van rookaroma’s, moet de consument hieromtrent worden ingelicht. Overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG dient de etikettering van een product geen verwarring bij de consument te doen ontstaan over de vraag of het product op traditionele wijze met verse rook dan wel met rookaroma's is behandeld. Richtlijn 2000/13/EG moet worden aangepast aan de in deze verordening vastgelegde definities van aroma's, rookaroma's en aan de term "natuurlijk" als beschrijving van aroma's. (28) Voor de evaluatie van de veiligheid van aromastoffen voor de menselijke gezondheid is informatie over de consumptie en het gebruik van aromastoffen onontbeerlijk. De hoeveelheden aan levensmiddelen toegevoegde aromastoffen moeten daarom regelmatig worden gecontroleerd. (29) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1. (30) In het bijzonder moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de bijlagen bij deze verordening aan te passen en met betrekking tot de opstelling van de communautaire lijst passende overgangsmaatregelen vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. (31) Wanneer om dwingende urgente redenen de normaal voor de de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie, voor de aanneming van de maatregelen als bedoeld in artikel 8, lid 2, en voor aanpassingen van de bijlagen II tot en met V bij deze verordening de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde urgentieprocedure kunnen toepassen. 1
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
104 /PE 410.853
NL
(32) De bijlagen II tot en met V moeten waar nodig worden aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang in het licht van de door aromaproducenten en -gebruikers verstrekte informatie en/of het resultaat van het toezicht en de controles van de lidstaten. (33) Om de communautaire wetgeving inzake aroma's op evenredige en doeltreffende wijze te ontwikkelen en aan te passen is het noodzakelijk om gegevens te verzamelen, informatie uit te wisselen en de werkzaamheden tussen de lidstaten te coördineren. Met het oog daarop kan het nuttig zijn onderzoeken uit te voeren naar specifieke kwesties om zo het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. De Gemeenschap dient deze onderzoeken in het kader van haar begrotingsprocedure te kunnen financieren. De financiering van dergelijke maatregelen is geregeld in Verordening (EG) nr. 882/2004. (34) In afwachting van de opstelling van de communautaire lijst moeten de aromastoffen die niet vallen onder het beoordelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2232/96, kunnen worden geëvalueerd en goedgekeurd. Daarom dient er een overgangsregeling te worden vastgesteld. Volgens die regeling moeten aromastoffen overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] worden geëvalueerd en goedgekeurd. Van de toepassing van de termijnen die in die verordening worden voorzien voor de Autoriteit om advies uit te brengen en voor de Commissie om een ontwerp-verordening ter actualisering van de communautaire lijst voor te leggen aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, moet echter worden afgezien, omdat er prioriteit moet worden gegeven aan het lopende beoordelingsprogramma. (35) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een communautaire regeling inzake het gebruik van aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen in levensmiddelen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de eenheid van de markt en een hoog niveau van consumentenbescherming beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te bereiken. (36) Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad van 29 mei 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gedistilleerde dranken1 en Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken2 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten moeten aan bepaalde, in deze verordening vastgestelde definities worden aangepast. + 1 2
PB: gelieve het nummer ║ in te vullen. PB L 149 van 14.6.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2005. PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16. PE 410.853\ 105
NL
(37) De Verordeningen (EEG║ nr. 1601/91 en (EG) nr. 2232/96 en (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG dienen dienovereenkomstig te worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Artikel 1 Toepassingsgebied Deze verordening stelt voorschriften vast voor aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen om de doeltreffende werking van de interne markt en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau bij de bescherming van de consument te waarborgen, inclusief de bescherming van de belangen van de consument en eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel, rekening houdend, indien van toepassing, met de bescherming van het milieu. Hiertoe is in deze verordening het volgende vastgesteld: a)
een communautaire lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde aroma's en uitgangsmaterialen overeenkomstig bijlage I (hierna "de communautaire lijst" genoemd);
b)
de gebruiksvoorwaarden voor aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen in levensmiddelen;
c)
voorschriften voor de etikettering van aroma's. Artikel 2 Werkingssfeer
1.
2.
Deze verordening is van toepassing op: a)
in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aroma’s, onverminderd de meer specifieke bepalingen van Verordening (EG) nr. 2065/2003;
b)
voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen;
c)
levensmiddelen die aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen bevatten;
d)
uitgangsmaterialen van aroma's en/of uitgangsmaterialen van voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen.
Deze verordening is niet van toepassing op:
106 /PE 410.853
NL
a)
stoffen die uitsluitend een zoete, zure of zoute smaak hebben,
b)
onbewerkte levensmiddelen;
c)
niet-samengestelde levensmiddelen en mengsels zoals, maar niet uitsluitend van verse, gedroogde of diepgevroren specerijen en/of kruiden, theemengsel en mengsels voor aftreksels als dusdanig voor zover ze niet als voedselingrediënten worden gebruikt. Artikel 3 Definities
1.
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en nr. 1829/2003.
2.
Voor de toepassing van deze verordening gelden voorts de volgende definities: a)
"aroma's": producten i)
die niet bedoeld zijn om als zodanig geconsumeerd te worden en die aan levensmiddelen worden toegevoegd om hieraan geur en/of smaak te geven of die te wijzigen;
ii)
die uit de volgende categorieën zijn vervaardigd of bestaan: aromastoffen, aromatiserende preparaten, via een thermisch procédé verkregen aroma’s, rookaroma’s, aromaprecursoren of overige aroma’s of mengsels daarvan;
b)
"aromastof": een welomschreven chemische stof met aromatiserende eigenschappen;
c)
"natuurlijke aromastof": een aromastof die door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés is verkregen van een uitgangsmateriaal van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong, hetzij als zodanig, hetzij voor consumptie door de mens verwerkt door middel van een of meer van de in bijlage II genoemde traditionele levensmiddelenbereidingswijzen. Natuurlijke aromastoffen komen overeen met stoffen die van nature aanwezig zijn in de natuur en daar ook geïdentificeerd zijn;
d)
"aromatiserend preparaat": een ander product dan een aromastof, verkregen van: i)
levensmiddelen door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés, hetzij als zodanig, hetzij voor consumptie door de mens verwerkt door middel van een of meer van de in bijlage II genoemde traditionele levensmiddelenbereidingswijzen;
en/of ii)
andere uitgangsmaterialen van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong dan levensmiddelen, verkregen door geschikte fysische dan wel enzymatische of microbiologische procédés, en hetzij als zodanig gebruikt, PE 410.853\ 107
NL
hetzij bereid volgens een of meer van de in bijlage II genoemde traditionele levensmiddelenbereidingswijzen; e)
"via een thermisch procédé verkregen aroma": een product verkregen na een hittebehandeling van een mengsel van bestanddelen die niet noodzakelijkerwijs zelf aromatiserende eigenschappen bezitten en waarvan er ten minste één stikstof (aminogroepen) bevat en een ander een reducerende suiker is; de ingrediënten voor de productie van via een thermisch procédé verkregen aroma kunnen zijn: i)
levensmiddelen;
en/of ii)
andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen;
f)
"rookaroma": een product, verkregen door fractionering en zuivering van gecondenseerde rook, waardoor primaire rookcondensaten, primaire teerfracties en/of afgeleide rookaroma's als omschreven in artikel 3, punten 1, 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 2065/2003 worden verkregen;
g)
"aromaprecursor": een product dat niet noodzakelijkerwijs zelf aromatiserende eigenschappen bezit en dat opzettelijk aan levensmiddelen wordt toegevoegd met als enig doel om hieraan door ontleding of door een reactie met andere bestanddelen tijdens de productie ervan een aroma te geven; het kan worden verkregen van: i)
levensmiddelen;
en/of ii)
andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen;
h)
"overig aroma": een aroma dat toegevoegd wordt of bestemd is om te worden toegevoegd aan levensmiddelen om hieraan geur en/of smaak te geven, en dat niet onder de definities onder b) tot en met g) valt;
i)
"voedselingrediënt met aromatiserende eigenschappen": een ander voedselingrediënt dan aroma's dat aan levensmiddelen kan worden toegevoegd met als voornaamste doel om er geur en/of smaak aan te geven of de geur en/of smaak ervan te wijzigen en dat er in aanzienlijke mate toe bijdraagt dat bepaalde van nature voorkomende ongewenste stoffen in levensmiddelen aanwezig zijn;
j)
"uitgangsmateriaal": een product van plantaardige, dierlijke, microbiologische of minerale oorsprong waarvan aroma's of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen worden vervaardigd; het kan hierbij gaan om: i)
levensmiddelen;
of ii)
108 /PE 410.853
NL
andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen;
k)
"geschikt fysisch procédé": een fysisch procédé waarbij de chemische eigenschappen van de bestanddelen van het aroma niet opzettelijk worden veranderd, onverminderd de lijst van traditionele levensmiddelenbereidingswijzen van bijlage II, en waarbij onder meer geen singletzuurstof, ozon, anorganische katalysatoren, metaalkatalysatoren, organometaalreagentia en/of UV-straling worden gebruikt.
3.
Voor de toepassing van de definities in lid 2, onder d), e), g), en j), worden uitgangsmaterialen waarvan het gebruik voor de vervaardiging van aroma's duidelijk is bewezen, als levensmiddelen in de zin van deze verordening beschouwd.
4.
Aroma's kunnen de Verordening (EG) nr. .../...+ [inzake levensmiddelenadditieven] toegestane levensmiddelenadditieven en/of andere voedselingrediënten bevatten die om technische redenen worden toegevoegd.
HOOFDSTUK II VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN AROMA’S, VOEDSELINGREDIËNTEN MET AROMATISERENDE EIGENSCHAPPEN EN UITGANGSMATERIALEN Artikel 4 Algemene voorwaarden voor het gebruik van aroma’s of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen In levensmiddelen mogen slechts aroma's of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen worden gebruikt die aan de volgende voorwaarden voldoen: a)
zij leveren volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens geen gevaar voor de gezondheid van de consument op; en
b)
het gebruik ervan misleidt de consument niet. Artikel 5 Verbod op aroma's en/of levensmiddelen die niet aan de verordening voldoen
Het in de handel brengen van aroma's, levensmiddelen die aroma's bevatten en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen waarvan het gebruik niet voldoet aan deze verordening, is verboden. Artikel 6 Aanwezigheid van bepaalde stoffen
+
PB: gelieve het nummer ║ in te vullen. PE 410.853\ 109
NL
1.
In deel A van bijlage III vermelde stoffen worden niet als zodanig aan levensmiddelen toegevoegd.
2.
Onverminderd Verordening (EG) nr. 110/2008, mogen de maximumgehalten aan bepaalde stoffen die van nature aanwezig zijn in aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen in de in deel B van bijlage III vermelde samengestelde levensmiddelen niet worden overschreden als gevolg van het gebruik van aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen in die levensmiddelen. Tenzij anders is vermeld, zijn de maximumgehalten van de stoffen in bijlage III van toepassing op de levensmiddelen zoals die op de markt worden gebracht. Bij gedroogde en/of geconcentreerde levensmiddelen die gereconstitueerd moeten worden, gelden de maximumgehalten, in afwijking van dit beginsel, voor het volgens de aanwijzingen op het etiket gereconstitueerde levensmiddel, rekening houdend met de minimale verdunningsfactor.
3.
Bepalingen ter uitvoering van lid 2 kunnen, na advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd), worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 21, lid 2. Artikel 7 Gebruik van bepaalde uitgangsmaterialen
1.
In deel A van bijlage IV vermelde uitgangsmaterialen mogen niet worden gebruikt voor de vervaardiging van aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen.
2.
Aroma's en/of voedselingrediënten die zijn vervaardigd van in deel B van bijlage IV vermelde uitgangsmaterialen mogen slechts onder de in die bijlage aangegeven voorwaarden worden gebruikt. Artikel 8
Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die niet hoeven te worden geëvalueerd en goedgekeurd 1.
De volgende aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen mogen zonder evaluatie en goedkeuring overeenkomstig deze verordening in levensmiddelen worden gebruikt, mits zij voldoen aan artikel 4: a)
de in artikel 3, lid 2, onder d), i), bedoelde aromatiserende preparaten;
b)
de in artikel 3, lid 2, onder e), i), bedoelde via een thermisch procédé verkregen aroma's die voldoen aan de productievoorwaarden voor via een thermisch procédé verkregen aroma's en aan de in bijlage V vermelde maximumgehalten aan bepaalde stoffen in via een thermisch procédé verkregen aroma's;
c)
de in artikel 3, lid 2, onder g), i), bedoelde aromaprecursoren;
d)
voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen.
110 /PE 410.853
NL
2.
Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt, indien de Commissie, een lidstaat of de Autoriteit de veiligheid van een in lid 1 bedoeld aroma of voedselingrediënt met aromatiserende eigenschappen in twijfel trekt, een risicobeoordeling van een dergelijk aroma of voedselingrediënt door de Autoriteit uitgevoerd. De artikelen 4 tot en met 6 van Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] zijn dan van overeenkomstige toepassing. Zo nodig stelt de Commissie, ingevolge het advies van de Autoriteit, maatregelen vast tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door aanvulling ervan, volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 21, lid 3. Deze maatregelen worden al naar het geval in de bijlagen III, IV en/of V opgenomen. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 21, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.
HOOFDSTUK III COMMUNAUTAIRE LIJST VAN VOOR GEBRUIK IN LEVENSMIDDELEN GOEDGEKEURDE AROMA'S EN UITGANGSMATERIALEN Artikel 9 Aroma's en uitgangsmaterialen die moeten worden geëvalueerd en goedgekeurd Dit hoofdstuk heeft betrekking op: a)
aromastoffen
b)
de in artikel 3, lid 2, onder d), ii), bedoelde aromatiserende preparaten;
c)
via een thermisch procédé verkregen aroma's die door verhitting van geheel of gedeeltelijk onder artikel 3, lid 2, onder e), ii), vallende ingrediënten zijn ontstaan en/of die niet voldoen aan de productievoorwaarden voor via een thermisch procédé verkregen aroma's en/of aan de in bijlage V vermelde maximumgehalten aan bepaalde ongewenste stoffen;
d)
de in artikel 3, lid 2, onder g), ii), bedoelde aromaprecursoren;
e)
de in artikel 3, lid 2, onder h), bedoelde overige aroma's;
f)
de in artikel 3, lid 2, onder j), ii), bedoelde andere uitgangsmaterialen dan levensmiddelen. Artikel 10 Communautaire lijst van aroma’s en uitgangsmaterialen
+
PB: gelieve het nummer van document 16673/07 in te vullen. PE 410.853\ 111
NL
De in artikel 9 bedoelde aroma's en uitgangsmaterialen mogen slechts als zodanig in de handel worden gebracht en in levensmiddelen worden gebruikt indien zij in de communautaire lijst zijn opgenomen en, in voorkomend geval, voldoen aan de in de lijst gestelde voorwaarden. Artikel 11 Opneming van aroma’s en uitgangsmaterialen in de communautaire lijst 1.
Een aroma of uitgangsmateriaal mag slechts in de communautaire lijst overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] worden opgenomen indien het aan de voorwaarden van artikel 4 van deze verordening voldoet.
2.
Bij een in de communautaire lijst opgenomen aroma of uitgangsmateriaal wordt het volgende vermeld:
3.
a)
de identificatie van het goedgekeurde aroma dan wel uitgangsmateriaal;
b)
zo nodig de voorwaarden waaronder het aroma mag worden gebruikt;
De communautaire lijst wordt overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] bedoelde procedure gewijzigd. Artikel 12 Aroma’s of uitgangsmaterialen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vallen
1.
Een aroma of uitgangsmateriaal dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, mag overeenkomstig onderhavige verordening alleen op de communautaire lijst worden geplaatst indien daarvoor een goedkeuring overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 is verleend.
2.
Indien een aroma dat reeds in de communautaire lijst is opgenomen uit een andere bron wordt geproduceerd die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, dan is er geen nieuwe vergunning overeenkomstig deze verordening vereist zolang de nieuwe bron valt onder een vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 en de aroma voldoet aan de bij onderhavige Verordening vastgestelde specificaties. Artikel 13 Interpretatiebesluiten
+
PB: gelieve het nummer van document 16673/07 in te vullen.
112 /PE 410.853
NL
Waar noodzakelijk, kan volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure worden besloten: a)
of een bepaalde stof of een bepaald mengsel van stoffen, een bepaald uitgangsmateriaal of soort levensmiddelen al dan niet in de categorieën van artikel 2, lid 1, valt;
b)
in welke van de in artikel 3, lid 2, punten b) tot en met j), omschreven categorieën een bepaalde stof valt;
c)
of een bepaald product in een categorie levensmiddelen valt dan wel een in bijlage I of bijlage III, deel B, bedoeld levensmiddel is.
HOOFDSTUK IV ETIKETTERING Artikel 14 Etikettering van voedingsenzymen die niet bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker 1.
Niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's mogen alleen in de handel worden gebracht met de in de artikelen 15 en 16 voorgeschreven duidelijk zichtbare, duidelijk leesbare en onuitwisbare etikettering. De in artikel 15 bedoelde informatie wordt in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal gesteld.
2.
Op zijn eigen grondgebied mag de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht, overeenkomstig het Verdrag voorschrijven dat de in artikel 15 bedoelde informatie in een of meer door die lidstaat vast te stellen officiële talen wordt vermeld. Dit vormt geen beletsel om deze informatie in verscheidene talen te vermelden. Artikel 15
Algemene etiketteringsvoorschriften voor niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's 1.
Indien niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten worden verkocht en/of indien er overeenkomstig artikel 3, lid 4, andere stoffen aan zijn toegevoegd, wordt op de verpakking of de recipiënten ervan de volgende informatie vermeld: a)
de verkoopbenaming: hetzij de term "aroma", hetzij een meer specifieke aanduiding of een beschrijving van het aroma;
b)
de vermelding "voor levensmiddelen" of "in levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het gebruik ervan in levensmiddelen;
c)
zo nodig, de bijzondere voorwaarden voor de bewaring en/of het gebruik;
PE 410.853\ 113
NL
d)
een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden geïdentificeerd;
e)
een lijst, in dalende volgorde van het aandeel in het gewicht, van: i)
de categorieën aanwezige aroma's; en
ii)
de naam van alle andere stoffen, of, in voorkomend geval, het betreffende Enummer;
f)
de naam of de firmanaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van de verkoper;
g)
een vermelding van de maximumhoeveelheid van ieder bestanddeel of iedere groep bestanddelen waarvoor een kwantitatieve beperking in levensmiddelen geldt en/of adequate duidelijke, gemakkelijk te begrijpen informatie, zodat de koper in staat wordt gesteld deze verordening of andere relevante communautaire wetgeving na te leven;
h)
de nettohoeveelheid;
i)
de datum van minimale houdbaarheid of uiterste consumptiedatum;
j)
in voorkomend geval, informatie over een aroma of andere stoffen overeenkomstig dit artikel en zoals vermeld in bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG wat de vermelding van de ingrediënten van levensmiddelen betreft.
2.
In afwijking van lid 1 behoeft de in lid 1, onder e) en g), genoemde informatie alleen in de vóór of bij levering te verstrekken documenten betreffende de partij te worden vermeld, mits de aanduiding "niet voor de verkoop in de detailhandel" op een goed zichtbare plaats van de verpakking of de recipiënt van het betrokken product voorkomt.
3.
In afwijking van lid 1 hoeft, wanneer aroma's in tankwagens worden geleverd, alle informatie alleen te worden vermeld in de bij levering te verstrekken begeleidende documenten betreffende de partij. Artikel 16 Specifieke voorschriften ten aanzien van het gebruik van de term "natuurlijk"
1.
Indien de term "natuurlijk" wordt gebruikt ter aanduiding van een aroma in de in artikel 15, lid 1, onder a), bedoelde verkoopbenaming, zijn de leden 2 tot en met 6 van dit artikel van toepassing.
2.
De term "natuurlijk" mag alleen ter aanduiding van een aroma worden gebruikt indien de aromatiserende component uitsluitend aromatiserende preparaten en/of natuurlijke aromastoffen bevat.
3.
De term "natuurlijke aromastof(fen)" mag alleen worden gebruikt voor aroma's waarin de aromatiserende component uitsluitend natuurlijke aromastoffen bevat.
114 /PE 410.853
NL
4.
De term "natuurlijk" mag alleen worden gebruikt in combinatie met een verwijzing naar een levensmiddel, levensmiddelencategorie of een plantaardige of dierlijke aromagrondstof indien de aromatiserende component uitsluitend of ten minste voor 95 gewichtsprocent uit het desbetreffende uitgangsmateriaal is verkregen.▌ De benaming luidt "natuurlijk levensmiddel(en) of levensmiddelencategorie of grondstof(fen) aroma".
5.
De term "Natuurlijk levensmiddel(en) of levensmiddelencategorie of grondstof(fen) aroma met andere natuurlijke aroma's" mag alleen worden gebruikt indien de aromatiserende component gedeeltelijk van het desbetreffende uitgangsmateriaal afkomstig, en de geur en/of smaak daarvan gemakkelijk herkenbaar is.
6.
De term "natuurlijk aroma" mag alleen worden gebruikt indien de aromatiserende component afkomstig is van verschillende uitgangsmaterialen en wanneer een vermelding van de uitgangsmaterialen de geur of smaak ervan niet adequaat zou weergeven. Artikel 17 Etikettering van voedingsenzymen die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker
1.
Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort te identificeren1 en Verordening (EG) nr. 1829/2003, mogen voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde aroma's die afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of andere voedselingrediënten en/of waaraan andere stoffen zijn toegevoegd, slechts in de handel worden gebracht wanneer op de verpakking de vermelding "voor levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of meer specifieke aanduidingen inzake het beoogde gebruik ervan in levensmiddelen op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht.
2.
Indien de term "natuurlijk" wordt gebruikt ter aanduiding van een aroma in de in artikel 15, lid 1, onder a), bedoelde verkoopbenaming is artikel 16 van toepassing. Artikel 18 Overige etiketteringsvoorschriften
De artikelen 14 tot en met 17 gelden onverminderd meer gedetailleerde of uitgebreidere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake metrologie of inzake de presentatie, indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten of het vervoer ervan.
HOOFDSTUK V PROCEDURELE BEPALINGEN EN UITVOERING 1
PB L 186 van 30.6.1989, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/11/EEG (PB L 65 van 11.3.1992, blz. 32). PE 410.853\ 115
NL
Artikel 19 Rapportage door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven 1.
Op verzoek van de Commissie delen de producenten of gebruikers van een aromastof of de vertegenwoordigers van deze producenten of gebruikers aan de Commissie mee welke hoeveelheden van deze stof in een periode van twaalf maanden in de Gemeenschap aan levensmiddelen is toegevoegd. De in dit kader verstrekte informatie wordt als vertrouwelijk behandeld indien deze niet voor de veiligheidsbeoordeling vereist is. Informatie over de gebruikte hoeveelheden voor afzonderlijke levensmiddelencategorieën in de Gemeenschap wordt door de Commissie beschikbaar gesteld aan de lidstaten.
2.
Voor een aroma dat reeds is goedgekeurd overeenkomstig deze verordening en dat is bereid met productiemethoden of uitgangsmaterialen die significant verschillen van die welke in het kader van de risicobeoordeling van de Autoriteit werden beoordeeld, verstrekt een producent of gebruiker in voorkomend geval, alvorens het aroma in de handel te brengen, de Commissie de noodzakelijke gegevens ten behoeve van een door de Autoriteit te verrichten evaluatie van het aroma in het licht van de gewijzigde productiemethode of de gewijzigde kenmerken.
3.
Producenten en gebruikers van een aroma en/of een uitgangsmateriaal stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nieuwe, hen bekende en voor hen beschikbare wetenschappelijke of technische informatie die van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de veiligheid van het aroma en/of het uitgangsmateriaal.
4.
Bepalingen ter uitvoering van lid 1 worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 21, lid 2. Artikel 20 Toezicht van en rapportage door de lidstaten
1.
De lidstaten voeren systemen in voor het op risico's gebaseerde toezicht op de consumptie en het gebruik van de in de communautaire lijst opgenomen aroma's en op de consumptie van de in bijlage III vermelde stoffen en brengen zo vaak als nodig verslag uit van hun bevindingen aan de Commissie en aan de Autoriteit.
2.
Binnen ...∗ wordt, na raadpleging van de Autoriteit, een gemeenschappelijke methodologie voor de verzameling van informatie door de lidstaten over de consumptie en het gebruik van in de communautaire lijst opgenomen aroma's en van de in bijlage III vermelde stoffen overeenkomstig de regelgevingsprocedure van artikel 21, lid 2, vastgesteld. Artikel 21 Comité
∗
Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
116 /PE 410.853
NL
1.
De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
2.
Waar naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
4.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit. Artikel 22 Wijzigingen in de bijlagen II tot en met V
Aanpassingen van de bijlagen II tot en met V bij deze verordening ter aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te passen, worden, in voorkomend geval na advies van de Autoriteit, vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de in artikel 21, lid 4, bedoelde urgentieprocedure toepassen. Artikel 23 Communautaire financiering van geharmoniseerd beleid De rechtsgrondslag voor de financiering van de maatregelen die voortvloeien uit deze verordening is artikel 66, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 882/2004. HOOFDSTUK VI OVERGANGS - EN SLOTBEPALINGEN Artikel 24 Intrekkingen 1.
Richtlijn 88/388/EEG, Besluit 88/389/EEG en Richtlijn 91/71/EEG worden ingetrokken vanaf …∗.
2.
Verordening (EG) nr. 2232/96 wordt ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van de in artikel 2, lid 2, van die verordening genoemde lijst.
∗
24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening. PE 410.853\ 117
NL
3.
Verwijzingen naar de ingetrokken besluiten gelden als verwijzingen naar onderhavige verordening. Artikel 25 Opneming van de lijst van aromastoffen in de communautaire lijst van aroma's en uitgangsmaterialen en overgangsregelingen
1.
De communautaire lijst wordt opgesteld door bij de vaststelling van deze verordening de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2232/96 genoemde lijst van aromastoffen in bijlage I bij deze verordening op te nemen.
2.
Tot de opstelling van de communautaire lijst is Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] van toepassing op de evaluatie en goedkeuring van aromastoffen die niet vallen onder het beoordelingsprogramma overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2232/96. In afwijking van die procedure gelden de in artikel 5, lid 1, en artikel 7 van Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] genoemde termijnen van respectievelijk zes en negen maanden niet voor deze evaluatie en goedkeuring.
3.
Passende overgangsmaatregelen die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van onderhavige verordening te wijzigen dan wel aan te vullen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 21, lid 3.
▌ Artikel 26 Wijzigingen in Verordening (EEG) nr. 1601/91 Artikel 2, lid 1, wordt als volgt gewijzigd: 1.
onder a) wordt het eerste substreepje van het derde streepje vervangen door: "-
Daarnaast mogen als aanvulling worden gebruikt andere aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen*+ ____________________ *
+ +
PB: gelieve het nummer van document 16673/07 in te vullen. PB: gelieve het nummer, de datum en PB-gegevens van deze verordening in te vullen.
118 /PE 410.853
NL
PB L ...";
2.
onder b) wordt het eerste substreepje van het tweede streepje vervangen door: "-
3.
aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. .../...++ en/of";
onder c) wordt het eerste substreepje van het tweede streepje vervangen door: "-
aromastoffen en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), respectievelijk d), van Verordening (EG) nr. .../...++ en/of". Artikel 27 Wijziging van Verordening (EEG) nr. 2232/96
Artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2232/96 wordt vervangen door: "1.
De in artikel 2, lid 2, bedoelde lijst van aromastoffen wordt uiterlijk 31 december 2010 overeenkomstig de procedure van artikel 7 vastgesteld.". Artikel 28 Wijziging van Verordening (EG) nr. 110/2008
Verordening (EG) nr. 110/2008 wordt als volgt gewijzigd: 1.
Artikel 5, lid 2, onder c), wordt vervangen door: "c)
2.
Artikel 5, lid 3, onder c), wordt vervangen door: "c)
3.
mogen alle aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake aroma's en bepaalde voedingsingrediënten met aromatische eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen, en aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening bevatten;"
een of meer aroma’s zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. …/…+ bevatten;"
In bijlage I komt punt 9 als volgt te luiden: "(9) Aromatisering Onder "aromatisering" wordt verstaan dat bij de bereiding van een gedistilleerde drank een of meer aroma’s zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. …/…+ worden gebruikt.
++
+ +
PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PE 410.853\ 119
NL
4.
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd: a)
punt 19, onder c), wordt vervangen door: "c)
b)
punt 20, onder c), wordt vervangen door: "c)
c)
Daarnaast mogen als aanvulling worden gebruikt andere aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../...+ als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van die verordening (EG), en/of planten of plantendelen met aromatische eigenschappen, maar de organoleptische eigenschappen van de jeneverbes moeten, ook al is het in mindere mate, waarneembaar zijn;."
Bij de bereiding van gin mogen geen andere aromastoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder b) van Verordening (EG) nr. …/…+ en/of aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening worden gebruikt en de aromatisering moet op zodanige wijze gebeuren dat de smaak van de jeneverbes overheerst;"
de tekst van punt 21, onder a), ii), wordt vervangen door: "ii) een mengsel van het product van een dergelijke distillatie en ethylalcohol uit landbouwproducten met dezelfde samenstelling, dezelfde zuiverheid en hetzelfde alcoholgehalte; om gedistilleerde gin te aromatiseren mogen ook aromastoffen en/of aromatiserende preparaten zoals bedoeld in categorie 20, onder c), worden gebruikt."
d)
punt 23, onder c), wordt vervangen door: "c)
e)
punt 24, onder c), wordt vervangen door: "c)
f)
+ + +
Als aanvulling mogen andere natuurlijke aromastoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. .../...+ en/of aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening worden gebruikt, maar het aroma van deze drank moet grotendeels afkomstig zijn van distillaten van zaad van karwij (Carum carvi L.) en/of van dillezaad (Anethum graveolens L.), waarbij het gebruik van etherische oliën is verboden."
punt 30, onder a), wordt vervangen door:
PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen.
120 /PE 410.853
NL
Daarnaast mogen als aanvulling worden gebruikt, andere aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../...+ en/of aromatiserende preparaten als omschreven in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening, maar de smaak van karwij moet overheersen.";
"a) Gedistilleerde drank met bittere smaak of bitter is een gedistilleerde drank met een overheersende bittere smaak die is verkregen door ethylalcohol uit landbouwproducten te aromatiseren met aromastoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../...+ en/of aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening." g)
in punt 32, onder c), worden de eerste alinea en de inleidende zin van de tweede alinea vervangen door: "c)
h)
punt 41, onder c), wordt vervangen door: "c)
i)
Bij de bereiding van likeur mogen aromastoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../...+ en aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening worden gebruikt. Er mogen echter enkel natuurlijke aromastoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. .../...+ en aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening worden gebruikt bij de bereiding van de volgende likeuren:"
Bij de bereiding van eierlikeur of advocaat of avocat of advokat mogen aromastoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. .../...+ en aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder d), van die verordening worden gebruikt."
punt 44, onder a), wordt vervangen door: "a) Väkevä glögi of spritglögg is een gedistilleerde drank die is verkregen door ethylalcohol uit landbouwproducten met aroma van kruidnagel en/of kaneel te aromatiseren door middel van een van de volgende procedés: aftrekking en/of distillatie, herdistillatie van alcohol over delen van bovengenoemde planten, toevoeging van aromastoffen als omschreven in artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. .../...+ van kruidnagels of kaneel of een combinatie van deze methoden."
j)
punt 44, onder c), wordt vervangen door: "c)
+ + + + + +
Andere aroma's, aromastoffen en/of aromatiserende preparaten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder h), b), en d) van Verordening (EG) nr. .../...+ mogen eveneens worden gebruikt, maar het aroma van de bovengenoemde specerijen moet overheersen."
PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. PE 410.853\ 121
NL
k)
(niet van toepassing op de Nederlandstalige versie.)
___________________ *
PB ..." Artikel 29 Wijziging van Richtlijn 2000/13/EG
Bijlage III bij Richtlijn 2000/13/EG wordt vervangen door: "Bijlage III AANDUIDING VAN AROMA'S IN DE LIJST VAN INGREDIËNTEN 1.
2.
Onverminderd punt 2 worden aroma’s aangeduid met de termen: –
"aroma('s)" of een meer specifieke aanduiding of een beschrijving van het aroma indien de aromatiserende component aroma’s bevat als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), c), d), e), f), g), en h), van Verordening (EG) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad* [Verordening inzake aroma’s]; Aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen*++;
–
"rookaroma(‘s)", of "rookaroma(‘s)"geproduceerd van <> (b.v. van beukenhout geproduceerd rookaroma), indien de aromatiserende component aroma’s bevat als omschreven in artikel 3, lid 2, onder f van Verordening (EG) nr. .../...+ en het levensmiddel een rooksmaak verleent.
De term "natuurlijk" voor de beschrijving van aroma's geschiedt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. .../…+ _______________ *
OJ L …". Artikel 30 Inwerkingtreding en vankrachtwording van het besluit
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van ….∗ ++
+ ∗
PB: gelieve het nummer, de datum en PB-gegevens van deze verordening in te vullen. PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen. 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.
122 /PE 410.853
NL
Artikel 10 geldt vanaf 18 maanden na de datum van toepassing van de communautaire lijst. De artikelen ▌ 26 en 28zijn van toepassing vanaf de datum van toepassing van de communautaire lijst. Artikel 22 is van toepassing vanaf ...**. Levensmiddelen die niet aan het bepaalde in deze verordening voldoen, en die voor ...∗ legaal in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd, mogen tot hun datum van minimale houdbaarheid of hun uiterste gebruiksdatum in de handel worden gebracht.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te ║,
Voor het Europees Parlement De Voorzitter
**
Voor de Raad De Voorzitter
De datum van inwerkingtreding van de verordening. PE 410.853\ 123
NL
BIJLAGE I Communautaire lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde aroma's en uitgangsmaterialen
124 /PE 410.853
NL
BIJLAGE II Lijst van traditionele levensmiddelenbereidingswijzen Hakken
Omhullen
Verhitten, koken, bakken, braden (tot maximaal 240 °C bij atmosferische druk) en bereiding in een snelkookpan (tot maximaal 120ºC)
Koelen
Snijden
Distillatie/rectificatie
Drogen
Emulgatie
Verdampen
Extractie, met inbegrip van extractie door middel van oplosmiddelen overeenkomstig Richtlijn 88/344/EEC
Gisten
Filteren
Malen Aftrekken
Maceratie
Microbiologische procédés
Vermenging:
Pellen
Percoleren
Persen
Diepvriezen/bevriezen
Roosteren/grillen
Uitknijpen
Weken
PE 410.853\ 125
NL
BIJLAGE III Aanwezigheid van bepaalde stoffen Deel A:
Stoffen die niet als zodanig aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd
Agarinezuur Aloïne Capsaïcine 1,2-Benzopyrone, cumarine Hypericine Bèta-asaron 1-Allyl-4-methoxybenzeen, estragol Waterstofcyanide Pulegon 4-Allyl-1,2-dimethoxybenzeen, methyleugenol Menthofuran Quassine 1-Allyl-3,4-methyleendioxy-benzeen, safrol Teucrin A Thujon (alfa- en bèta-) Deel B:
Maximumgehalten aan bepaalde stoffen, die van nature aanwezig zijn in aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, in bepaalde samengestelde levensmiddelen zoals deze worden geconsumeerd en waaraan aroma's en/of voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen zijn toegevoegd
▌ Naam van de stof
Samengestelde levensmiddelen waarin een beperking aan de aanwezigheid van de stof is gesteld
Maximum level mg/kg
Bèta-asaron
Alcoholhoudende dranken
1,0
1-Allyl-4methoxybenzeen,
Zuivelproducten
50
Verwerkt(e) fruit, groenten (m.i.v. paddenstoelen, zwammen, wortels, knollen, peulvruchten en leguminosen), noten en zaden
50
Estragol
126 /PE 410.853
NL
Waterstofcyanide
Pulegon
Visproducten
50
Niet-alcoholhoudende dranken
10
Noga, marsepein of vervangingsmiddelen ervan of soortgelijke producten
50
Ingeblikte steenvruchten
5
Alcoholhoudende dranken
35
Snoepwaren met munt/pepermunt, met uitzondering van zeer kleine snoepjes (ademverfrissers)
500
Zeer kleine snoepjes (ademverfrissers) Kauwgom Alcoholhoudende dranken met munt/pepermunt 4-Allyl-1,2dimethoxybenzeen, Methyleugenol*
Menthofuran
1 000 200
Zuivelproducten
20
Vleesbereidingen en vleesproducten, m.i.v. pluimvee en wild
15
Visbereidingen en visproducten
10
Soepen en sauzen
60
Kant-en-klare hapjes
20
Niet-alcoholhoudende dranken
1
Snoepwaren met munt/pepermunt, met uitzondering van zeer kleine snoepjes (ademverfrissers)
250
Zeer kleine snoepjes (ademverfrissers) Kauwgom Niet-alcoholhoudende dranken met munt/pepermunt Alcoholhoudende dranken met munt/pepermunt Quassine
3 000
2 000 350 20 100
Niet-alcoholhoudende dranken
0,5
Bakkerijproducten
1
Alcoholhoudende dranken
1,5
PE 410.853\ 127
NL
1-Allyl-3,4methyleendioxybenzeen, safrool*
Vleesbereidingen en vleesproducten, m.i.v. pluimvee en wild
15
Visbereidingen en visproducten
15
Soepen en sauzen
25
Niet-alcoholhoudende dranken
Teucrin A
Bitter-tasting spirit drinks or bitter
1 1
2
Thujon (alfa- en bèta-)
Liqueurs with a bitter taste
5
Andere alcoholhoudende dranken
2
Alcoholhoudende dranken, met uitzondering van dranken die van Artemisia-soorten zijn geproduceerd
10
Alcoholhoudende dranken die van Artemisiasoorten zijn geproduceerd Niet-alcoholhoudende dranken die van Artemisiasoorten zijn geproduceerd Cumarine
*
1 2
35 0,5
Traditionele en/of seizoengebonden bakkerijproducten, met een vermelding van kaneel in de etikettering
50
Ontbijtgraanproducten met inbegrip van muesli
20
Fijne bakkerijproducten met uitzondering van traditionele en/of seizoengebonden bakkerijproducten met een vermelding van kaneel in de etikettering
15
Nagerechten
5
De maximum niveaus gelden niet indien een samengesteld levensmiddel geen toegevoegde aroma’s bevat en de enige toegevoegde levensmiddeleningrediënten met aromatiserende eigenschappen verse, gedroogde of diepgevroren kruiden en specerijen zijn. De Commissie stelt, indien van toepassing, na raadpleging van de lidstaten en de Autoriteit en op grond van door de lidstaten ter beschikking gestelde gegevens over de nieuwste wetenschappelijke informatie en met inachtneming van het gebruik van kruiden en specerijen alsmede van natuurlijke aromatiserende bereidingen, wijzigingen van deze uitzonderingsregeling voor. Zoals omschreven in Bijlage II, punt 30, van Verordening (EG) nr. 110/2008. Zoals vastgesteld in Bijlage II, punt 32 van Verordening (EG) nr. 110/2008.
128 /PE 410.853
NL
5
BIJLAGE IV Lijst van uitgangsmaterialen waaraan beperkingen zijn gesteld ten aanzien van het gebruik ervan bij de productie van aroma’s en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen Deel A:
Uitgangsmaterialen die niet voor de productie van aroma’s en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen mogen worden gebruikt
Uitgangsmateriaal Wetenschappelijke naam
Triviale naam
Tetraploïde vorm van Acorus calamus L.
Tetraploïde vorm van kalmoes
Deel B:
Voorwaarden voor het gebruik van aroma’s en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die van bepaalde uitgangsmaterialen geproduceerd zijn
Uitgangsmateriaal Wetenschappelijke naam
Triviale naam
Gebruiksvoorwaarden
Quassia amara L. and Picrasma excelsa (Sw)
Kwassiehout
Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die van het uitgangsmateriaal zijn geproduceerd mogen alleen worden gebruikt voor de productie van dranken en bakkerijproducten.
Laricifomes officinales (Vill.: Fr) Kotl. et Pouz or Fomes officinalis
Larikszwam
Hypericum perforatum L.
Sint-janskruid
Aroma's en voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen die van het uitgangsmateriaal zijn geproduceerd mogen alleen worden gebruikt voor de productie van alcoholhoudende dranken.
Teucrium chamaedrys L.
Echte gamander
PE 410.853\ 129
NL
BIJLAGE V Productievoorwaarden van via een thermisch procédé verkregen aroma's en maximumgehalten aan ongewenste stoffen in via een thermisch procédé verkregen aroma's Deel A:
Deel B:
Productievoorwaarden: a)
De temperatuur van de producten mag tijdens het procédé niet meer dan 180°C bedragen.
b)
Het thermische procédé mag niet langer dan 15 minuten bij 180°C duren; bij lagere temperaturen kan het dienovereenkomstig worden verlengd, d.w.z. door de verhittingstijd bij iedere daling van de temperatuur met 10°C te verdubbelen tot maximaal 12 uur.
c)
De pH-waarde mag tijdens het procédé niet meer dan 8,0 bedragen.
Maximumgehalten aan bepaalde stoffen
Inhoudelijke aspecten
Maximum levels µg/kg
2-amino-3,4,8-trimethylimidazo [4,5-f] quinoxaline (4,8-DiMeIQx)
50
2-amino-1-methyl-6-phenylimidazol [4,5-b]pyridine (PhIP)
50
130 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0332 Voedingsenzymen ***II Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (16676/1/2007 – C6-0140/2008 – 2006/0144(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16676/1/2007 – C6-0140/2008)1, – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt2 inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0425), – gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 62 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0176/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1 2
PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 32. Aangenomen teksten van 10.7.2007, P6_TA(2007)0322. PE 410.853\ 131
NL
P6_TC2-COD(2006)0144 Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag2, Overwegende hetgeen volgt: (1)
1 2
Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en tot hun sociale en economische belangen.
PB C 168 van 20.7.2007, blz. 34. Standpunt van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet in het PB gepubliceerd), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 10 maart 2008 (PB C 111 E van 6.5.2008, blz. 32), standpunt van het Europees Parlement van 8 juli 2008. PE 410.853\ 133
NL
(2)
Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens te worden gewaarborgd.
(3)
Er bestaan momenteel geen wettelijke regelingen voor voedingsenzymen die niet als levensmiddelenadditieven worden gebruikt of zij vallen als technische hulpstoffen onder de wetgeving van de lidstaten. Verschillen tussen nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de beoordeling en goedkeuring van voedingsenzymen kunnen een belemmering vormen voor het vrije verkeer van deze producten en daardoor de concurrentie vervalsen. Daarom moeten er communautaire voorschriften worden vastgesteld ter harmonisatie van de nationale bepalingen inzake het gebruik van enzymen in levensmiddelen.
(4)
Deze verordening dient slechts te gelden voor enzymen die aan levensmiddelen worden toegevoegd om een technologische functie te vervullen bij de vervaardiging, verwerking, bereiding, behandeling, verpakking, het vervoer of de opslag daarvan, met inbegrip van als technische hulpstoffen gebruikte enzymen (hierna "voedingsenzymen" genoemd). Daarom moet deze verordening geen betrekking hebben op enzymen die niet aan levensmiddelen worden toegevoegd om een technologische functie vervullen, maar die bestemd zijn voor menselijke consumptie, zoals enzymen voor voedings- of spijsverteringsdoeleinden. Microbiële culturen die van oudsher bij de vervaardiging van levensmiddelen, zoals kaas en wijn, worden gebruikt en die incidenteel enzymen kunnen produceren, maar die niet specifiek worden gebruikt om deze te produceren, moeten niet als voedingsenzymen worden beschouwd.
(5)
Uitsluitend bij de productie van levensmiddelenadditieven gebruikte voedingsenzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … inzake levensmiddelenadditieven1 +vallen, dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, aangezien de veiligheid van deze levensmiddelen reeds wordt beoordeeld, en wettelijk geregeld is. Wanneer deze voedingsenzymen echter als zodanig in levensmiddelen worden gebruikt, vallen zij onder deze verordening.
1 +
PB L .... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-referentie in te vullen.
134 /PE 410.853
NL
(6)
Voedingsenzymen mogen alleen worden goedgekeurd en gebruikt indien zij aan de criteria van deze verordening voldoen. Voedingsenzymen moeten bij gebruik veilig zijn, er moet een technologische noodzaak tot het gebruik ervan bestaan en de consument mag ten aanzien van het gebruik ervan niet worden misleid. Misleiding van de consument omvat, maar is niet beperkt tot, aspecten die verband houden met de aard, de versheid, de kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, de natuurlijkheid van een product of van het productieproces, of de voedingskwaliteit van het product. Bij het goedkeuren van voedingsenzymen moeten ook andere ter zake doende factoren in aanmerking worden genomen, zoals maatschappelijke, economische, traditiefactoren, ethische factoren en milieufactoren, het voorzorgbeginsel alsmede de uitvoerbaarheid van controles.
(7)
Sommige voedingsenzymen zijn toegestaan voor bepaalde toepassingen, zoals in vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten en in voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten, en voor bepaalde toegestane oenologische procédés en behandelingen. Die voedingsenzymen dienen overeenkomstig deze verordening en de specifieke bepalingen van de desbetreffende communautaire wetgeving te worden gebruikt. Richtlijn 2001/112/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtensappen en bepaalde soortgelijke producten1, Richtlijn 83/417/EEG van de Raad van 25 juli 1983 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten (caseïne en caseïnaten)2 en Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt3 dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. Aangezien alle voedingsenzymen onder deze verordening moeten vallen, dient Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten4 dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
1
2 3 4
PB L 10 van 12.1.2002, blz. 58. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1182/2007 (PB L 273 van 17.10.2007, blz. 1). PB L 237 van 26.8.1983, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36). PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 479/2008 (PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1). PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1). PE 410.853\ 135
NL
(8)
Voedingsenzymen waarvan het gebruik in de Gemeenschap is toegestaan, moeten worden opgenomen in een communautaire lijst waarin de enzymen duidelijk worden beschreven en de gebruiksvoorwaarden ervan worden vermeld, met inbegrip, waar dat noodzakelijk is, van informatie over de functie ervan in het eindproduct. Die lijst moet worden aangevuld met specificaties, met name ten aanzien van de oorsprong, met inbegrip, waar dat relevant is, van informatie over de allergene eigenschappen, en de zuiverheidscriteria ervan.
(9)
Met het oog op harmonisering moeten de risicobeoordeling van voedingsenzymen en de opneming ervan in de communautaire lijst plaatsvinden in overeenstemming met de procedure van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's1+.
(10) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden2 moet de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna "de Autoriteit" genoemd) worden geraadpleegd over aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid. (11) Een voedingsenzym dat valt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders3 moet overeenkomstig die verordening alsmede op grond van de onderhavige verordening worden goedgekeurd.
1 + 2 3
PB L .... PB: gelieve het nummer, de datum en de PB-referentie in te vullen. PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17). PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 298/2008 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 64).
136 /PE 410.853
NL
(12) Een voedingsenzym dat reeds in de communautaire lijst overeenkomstig deze verordening is opgenomen en dat wordt bereid volgens productiemethoden of met gebruikmaking van uitgangsmaterialen die sterk verschillen van die welke in de risicobeoordeling van de Autoriteit zijn beoordeeld of verschillen van die welke onder de goedkeuring en de specificaties overeenkomstig deze verordening vallen, dient aan een evaluatie door de Autoriteit te worden onderworpen. "Sterk verschillen" zou onder meer kunnen inhouden dat bij de productiemethode van een procédé waarbij het product uit planten wordt verkregen, is overgestapt op productie door middel van gisting met behulp van een micro-organisme of door genetische modificatie van het oorspronkelijke microorganisme, of dat er iets is veranderd in de uitgangsmaterialen of de deeltjesgrootte. (13) Aangezien vele voedingsenzymen al in de Gemeenschap in de handel zijn, moet ervoor worden gezorgd dat de overgang naar een communautaire lijst van voedingsenzymen soepel verloopt en de bestaande markt in voedingsenzymen niet verstoort. De aanvragers moeten voldoende tijd krijgen om alle informatie te verstrekken die voor de risicobeoordeling van deze producten nodig is. Daarom moet er worden voorzien in een aanloopperiode van twee jaar na de datum van toepassing van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vast te stellen uitvoeringsmaatregelen om aanvragers voldoende tijd te geven om informatie te bieden over bestaande enzymen, die in de overeenkomstig deze verordening op te stellen communautaire lijst kunnen worden opgenomen. Tijdens deze aanloopperiode van twee jaar moet het ook mogelijk zijn aanvragen om goedkeuringen van nieuwe enzymen in te dienen. De Autoriteit dient alle aanvragen ten behoeve van voedingsenzymen waarvoor gedurende die periode voldoende informatie ter beschikking is gesteld, onverwijld te beoordelen. (14) Om ervoor te zorgen dat de voorwaarden voor alle aanvragers billijk en gelijk zijn, dient de communautaire lijst in één keer te worden vastgesteld. Die lijst moet worden opgesteld na afronding van de risicobeoordeling van alle voedingsenzymen waarvoor gedurende de aanloopperiode van twee jaar voldoende informatie is verstrekt. De risicobeoordelingen van de Autoriteit voor individuele enzymen dienen in elk geval gepubliceerd worden zodra ze afgerond zijn.
+
PB: gelieve het nummer ║ in te vullen. PE 410.853\ 137
NL
(15) Naar verwachting zal gedurende de aanloopperiode van twee jaar een aanzienlijk aantal aanvragen worden ingediend. Daarom kan het lang duren voordat de risicobeoordeling van deze aanvragen voltooid en de communautaire lijst opgesteld is. Om na de aanloopperiode van twee jaar toegang op voet van gelijkheid tot de markt in nieuwe voedingsenzymen te garanderen moet in een overgangstermijn worden voorzien waarbinnen voedingsenzymen en levensmiddelen waarvoor voedingsenzymen worden gebruikt, overeenkomstig de nationale bepalingen in de lidstaten in de handel mogen worden gebracht en gebruikt totdat de communautaire lijst is opgesteld. (16) De voedingsenzymen E 1103 invertase en E 1105 lysozym, die overeenkomstig Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen1 als levensmiddelenadditieven zijn toegestaan en de gebruiksvoorwaarden ervan moeten uit Richtlijn 95/2/EG in de communautaire lijst worden overgenomen wanneer deze op grond van deze verordening wordt opgesteld. Voorts staat Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad het gebruik van urease, betaglucanase en lysozym in wijn toe onder de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 423/2008 van de Commissie van 8 mei 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procédés en behandelingen2. Deze stoffen zijn voedingsenzymen en zij dienen onder deze verordening te vallen. Daarom moeten zij meteen aan de communautaire lijst worden toegevoegd voor het gebruik ervan in wijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999 en Verordening (EG) nr. 423/2008.
1 2
PB L 61 van 18.3.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/52/EG (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 10). PB L 127 van 15.5.2008, blz. 13. ║
138 /PE 410.853
NL
(17) Voor voedingsenzymen blijven de algemene etiketteringsvoorschriften gelden overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen1 alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders2. Voorts dienen specifieke etiketteringsvoorschriften voor voedingsenzymen die als zodanig aan de producent of aan de consument worden verkocht, bij deze verordening te worden geregeld. (18) Voedingsenzymen vallen onder de definitie van levensmiddel in Verordening (EG) nr. 178/2002 en moeten daarom overeenkomstig Richtlijn 2000/13/EG, wanneer zij in levensmiddelen worden gebruikt, bij de etikettering van levensmiddelen als ingrediënten worden vermeld. Voor voedingsenzymen moet hun technologische functie in het levensmiddel worden vermeld, gevolgd door de specifieke naam van het voedingsenzym. De mogelijkheid moet echter bestaan af te wijken van de etiketteringsvoorschriften in gevallen waarin het enzym geen technologische functie heeft in het eindproduct, maar alleen in het levensmiddel aanwezig is omdat het afkomstig is van één of meer ingrediënten van het levensmiddel of indien het als technische hulpstof wordt gebruikt. Richtlijn 2000/13/EG dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd. (19) Voedingsenzymen moeten een punt van voortdurende aandacht zijn en moeten telkens opnieuw worden beoordeeld wanneer wijzigingen in de gebruiksvoorwaarden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven.
1 2
PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/68/EG van de Commissie (PB L 310 van 28.11.2007, blz. 11). PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24. PE 410.853\ 139
NL
(20) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1. (21) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven passende overgangsmaatregelen vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsrocedure met toetsing. (22) Om de communautaire wetgeving inzake voedingsenzymen op evenredige en doeltreffende wijze te ontwikkelen en aan te passen is het noodzakelijk om gegevens te verzamelen, informatie uit te wisselen en de werkzaamheden tussen de lidstaten te coördineren. Met het oog daarop kan het nuttig zijn onderzoeken uit te voeren naar specifieke kwesties om zo het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. De Gemeenschap dient deze onderzoeken in het kader van haar begrotingsprocedure te kunnen financieren. De financiering van dergelijke maatregelen is geregeld in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn2. (23) De lidstaten moeten officiële controles uitvoeren om deze verordening te handhaven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004.
1 2
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG ║ (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11). PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 301/2008 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 85).
140 /PE 410.853
NL
(24) Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een communautaire regeling inzake voedingsenzymen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de eenheid van de markt en een hoog niveau van consumentenbescherming beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES Artikel 1 Toepassingsgebied Deze verordening geeft voorschriften voor in levensmiddelen gebruikte voedingsenzymen, waaronder voor enzymen die als technische hulpstoffen worden gebruikt, om de doeltreffende werking van de interne markt, alsook een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, inclusief de bescherming van consumentenbelangen en inclusief eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel, indien van toepassing rekening houdend met de bescherming van het milieu.
PE 410.853\ 141
NL
Hiertoe is in deze verordening het volgende vastgesteld: a)
een communautaire lijst van goedgekeurde voedingsenzymen;
b)
de gebruiksvoorwaarden voor voedingsenzymen in levensmiddelen;
c)
voorschriften voor de etikettering van als zodanig verkochte voedingsenzymen. Artikel 2 Werkingssfeer
1.
Deze verordening heeft betrekking op voedingsenzymen, als omschreven in artikel 3.
2.
Deze verordening heeft geen betrekking op voedingsenzymen wanneer en in zoverre zij worden gebruikt bij de productie van:
+
a)
levensmiddelenadditieven die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. …/…+ [inzake levensmiddelenadditieven] vallen;
b)
technische hulpstoffen.
OJ: gelieve nr. ║ in te voegen.
142 /PE 410.853
NL
3.
4.
Deze verordening is van toepassing onverminderd specifieke communautaire bepalingen inzake het gebruik van voedingsenzymen: a)
in specifieke levensmiddelen;
b)
om andere dan de in deze verordening bedoelde redenen.
Deze verordening is niet van toepassing op microbiële culturen die traditioneel bij de productie van levensmiddelen worden gebruikt en die accidenteel enzymen kunnen produceren, maar die niet specifiek worden gebruikt om deze te produceren. Artikel 3 Definities
1.
+
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. …/….+ [inzake levensmiddelenadditieven].
OJ: gelieve nr. ║ in te voegen. PE 410.853\ 143
NL
2.
Daarnaast wordt in deze richtlijn verstaan onder: a)
b)
"voedingsenzym": een product dat is verkregen uit planten, dieren of microorganismen dan wel producten daarvan, waaronder een product dat is verkregen door een gistingsproces met behulp van micro-organismen: i)
dat een of meer enzymen bevat die een specifieke biochemische reactie kunnen katalyseren; en
ii)
dat voor een technisch doel aan levensmiddelen wordt toegevoegd in eender welk stadium van de vervaardiging, de verwerking, de bereiding, de behandeling, de verpakking, het vervoer of de opslag van levensmiddelen;
"voedingsenzympreparaat": een uit een of meer voedingsenzymen bestaande bereiding waarin stoffen als voedingsadditieven en/of voedingsingrediënten zijn verwerkt om het opslaan, verkopen, standaardiseren, verdunnen of oplossen ervan te vergemakkelijken.
HOOFDSTUK II COMMUNAUTAIRE LIJST VAN GOEDGEKEURDE VOEDINGSENZYMEN Artikel 4 Communautaire lijst van voedingsenzymen Slechts in de communautaire lijst opgenomen voedingsenzymen mogen als zodanig in de handel worden gebracht en in levensmiddelen worden gebruikt overeenkomstig de bij artikel 7, lid 2, vastgestelde specificaties en gebruiksvoorwaarden.
144 /PE 410.853
NL
Artikel 5 Verbod op voedingsenzymen en/of levensmiddelen die niet aan de verordening voldoen Niemand mag een voedingsenzym of een levensmiddel waarin een dergelijk voedingsenzym is gebruikt, in de handel brengen, indien het gebruik van het voedingsenzym niet aan deze verordening en de bijbehorende uitvoeringsmaatregelen voldoet. Artikel 6 Algemene voorwaarden voor opneming in de communautaire lijst van voedingsenzymen Een voedingsenzym mag alleen in de communautaire lijst worden opgenomen indien het aan de volgende voorwaarden voldoet en, waar dat relevant is, andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt: a)
volgens de beschikbare wetenschappelijke gegevens levert het bij de voorgestelde hoeveelheden geen gevaar voor de gezondheid van de consument op; en
b)
het voorziet technologisch gezien in een aanvaardbare behoefte en
c)
de consument wordt er niet mee misleid. Misleiding van de consument omvat, maar blijft niet beperkt tot, onderwerpen die verband houden met het karakter, de versheid en kwaliteit van de gebruikte ingrediënten, het natuurlijke karakter van het product of van het productieproces, of de voedingskwaliteit van het product.
PE 410.853\ 145
NL
Artikel 7 Inhoud van de communautaire lijst van voedingsenzymen 1.
Een voedingsenzym dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 kan overeenkomstig de procedure bedoeld in Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] in de communautaire lijst worden opgenomen.
2.
Bij een in de communautaire lijst opgenomen voedingsenzym wordt het volgende vermeld:
+
a)
de naam van het voedingsenzym;
b)
de specificaties van het voedingsenzym, met inbegrip van de herkomst ervan, zuiverheidcriteria en andere noodzakelijke informatie;
c)
▌de levensmiddelen waaraan het voedingsenzym mag worden toegevoegd;
d)
▌de voorwaarden waaronder het voedingsenzym mag worden gebruikt; In voorkomend geval wordt voor een voedingsenzym geen maximum vastgesteld. In dat geval wordt het voedingsenzym gebruikt overeenkomstig het "quantum-satis"beginsel;
e)
in voorkomend geval, mogelijke beperkingen aan de rechtstreekse verkoop van het voedingsenzym aan de eindverbruiker;
OJ: gelieve nr. ║ in te voegen.
146 /PE 410.853
NL
f)
3.
zo nodig specifieke voorschriften ten aanzien van de etikettering van de levensmiddelen waarin de voedingsenzymen zijn gebruikt, zodat de eindverbruiker op de hoogte wordt gebracht van de fysische toestand van het levensmiddel of de specifieke behandeling die het heeft ondergaan.
De communautaire lijst wordt overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. .../...+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] bedoelde procedure gewijzigd. Artikel 8 Voedingsenzymen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vallen
1.
Een voedingsenzym dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, mag overeenkomstig deze verordening alleen op de communautaire lijst worden geplaatst indien daarvoor een vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 is verleend.
2.
Indien een voedingsenzym dat reeds in de communautaire lijst is opgenomen, wordt bereid uit ander uitgangsmateriaal dat binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, is er geen nieuwe goedkeuring vereist overeenkomstig deze verordening, mits het nieuwe uitgangsmateriaal valt onder een goedkeuring overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 en het voedingsenzym voldoet aan de specificaties die in het kader van deze verordening zijn vastgesteld.
+
OJ: gelieve nr. ║ in te voegen. PE 410.853\ 147
NL
Artikel 9 Interpretatiebesluiten Zo nodig kan volgens de regelgevingsprocedure van artikel 15, lid 2, worden besloten of: a)
een bepaalde stof voldoet aan de definitie van levensmiddelenadditief in artikel 3;
b)
of een bepaald levensmiddel tot een categorie levensmiddelen in de communautaire lijst van voedingsenzymen behoort.
HOOFDSTUK III ETIKETTERING Artikel 10 Etikettering van niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten 1.
Niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten die afzonderlijk dan wel gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten worden verkocht, zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2000/13/EG, mogen alleen in de handel worden gebracht met de etikettering overeenkomstig artikel 11 van deze verordening, die op een duidelijk zichtbare plaats en in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters is aangebracht. De in artikel 11 bedoelde informatie wordt in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal gesteld.
148 /PE 410.853
NL
2.
Op zijn eigen grondgebied mag de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht, overeenkomstig van het Verdrag voorschrijven dat de in artikel 11 bedoelde informatie in een of meer door die lidstaat vast te stellen officiële talen wordt vermeld. Dit vormt geen beletsel om deze informatie in verscheidene talen te vermelden. Artikel 11
Algemene etiketteringsvoorschriften voor niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten 1.
Wanneer niet voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten worden verkocht, wordt op de verpakking of de recipiënten ervan de volgende informatie aangebracht: a)
de bij deze verordening vastgestelde naam van ieder voedingsenzym of een verkoopbenaming die de naam van ieder voedingsenzym bevat, of, bij ontstentenis van een dergelijke naam, de algemeen aanvaarde naam vastgelegd in de nomenclatuur van de Internationale Unie voor biochemie en moleculaire biologie (IUBMB);
b)
de vermelding "voor levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het gebruik ervan in levensmiddelen;
PE 410.853\ 149
NL
c)
zo nodig, de bijzondere voorwaarden voor de bewaring en/of het gebruik;
d)
een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden geïdentificeerd;
e)
een gebruiksaanwijzing indien een behoorlijk gebruik van het voedingsenzym zonder gebruiksaanwijzing onmogelijk is;
f)
de naam of de firmanaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van de verkoper;
g)
een vermelding van de maximumhoeveelheid van ieder bestanddeel of iedere groep bestanddelen waarvoor een kwantitatieve beperking in levensmiddelen geldt en/of adequate duidelijke, gemakkelijk te begrijpen informatie, zodat de koper in staat wordt gesteld deze verordening of andere relevante communautaire wetgeving na te leven; indien dezelfde kwantitatieve beperking geldt voor een groep bestanddelen die afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt, mag het gecombineerde percentage met één getal worden aangegeven; de kwantitatieve beperking wordt hetzij in getallen uitgedrukt hetzij door het "quantum satis"-beginsel;
h)
de nettohoeveelheid;
i)
de activiteit van het/de voedingsenzym(en);
j)
de datum van minimale houdbaarheid, of de uiterste gebruiksdatum;
k)
in voorkomend geval, informatie over een voedingsenzym of andere stoffen overeenkomstig dit artikel en zoals vermeld in bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG.
150 /PE 410.853
NL
2.
Wanneer voedingsenzymen en/of voedingsenzympreparaten gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten worden verkocht, worden op de verpakking of de recipiënten alle ingrediënten vermeld in aflopende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht.
3.
Op de verpakking of de recipiënten van voedingsenzympreparaten worden alle bestanddelen vermeld in aflopende volgorde van het aandeel ervan in het totaalgewicht.
4.
In afwijking van de leden 1, 2 en 3, hoeft de in lid 1, onder e) tot en met g), en de leden 2 en 3, genoemde informatie alleen in de vóór of bij levering te verstrekken documenten betreffende de partij te worden vermeld, mits de aanduiding "niet voor de verkoop in de detailhandel" op een goed zichtbare plaats van de verpakking of de recipiënt van het desbetreffende product voorkomt.
5.
In afwijking van de leden 1, 2 en 3 hoeft, wanneer voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten in tankwagens worden geleverd, alle informatie alleen te worden vermeld in de bij levering te verstrekken begeleidende documenten betreffende de partij.
PE 410.853\ 151
NL
Artikel 12 Etikettering van voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten die bestemd zijn voor verkoop aan de eindverbruiker 1.
2.
1
Onverminderd Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort te identificeren1 en Verordening (EG) nr. 1829/2003, mogen voor verkoop aan de eindverbruiker bestemde voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten die afzonderlijk of gemengd met elkaar en/of met andere voedselingrediënten worden verkocht, alleen in de handel worden gebracht indien op de verpakking of de recipiënten ervan de volgende informatie is aangebracht: a)
de bij deze verordening vastgestelde naam van ieder voedingsenzym of een verkoopbenaming die de naam van ieder voedingsenzym bevat, of, bij ontstentenis van een dergelijke naam, de algemeen aanvaarde naam vastgelegd in de nomenclatuur van de Internationale Unie voor biochemie en moleculaire biologie (IUBMB);
b)
de vermelding "voor levensmiddelen" of "voor levensmiddelen, beperkt gebruik" of een meer specifieke aanduiding inzake het gebruik ervan in levensmiddelen.
Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie is artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2000/13/EG van overeenkomstige toepassing.
PB L 186 van 30.6.1989, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/11/EEG (PB L 65 van 11.3.1992, blz. 32).
152 /PE 410.853
NL
Artikel 13 Overige etiketteringsvoorschriften De artikelen 10 tot en met 12 gelden onverminderd meer gedetailleerde of uitgebreidere wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake metrologie of inzake de presentatie, indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten of het vervoer ervan.
HOOFDSTUK IV PROCEDURELE BEPALINGEN EN UITVOERING Artikel 14 Informatieverplichting 1.
Producenten en gebruikers van een voedingsenzym stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nieuwe wetenschappelijke of technische informatie die van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de veiligheid van het voedingsenzym.
2.
Voor een voedingsenzym dat reeds is goedgekeurd overeenkomstig deze verordening en dat is bereid met productiemethoden of met gebruikmaking van uitgangsmaterialen die significant verschillen van die welke in het kader van de risicobeoordeling van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna de "Autoriteit" genoemd) worden beoordeeld, verstrekt een producent of gebruiker alvorens het voedingsenzym in de handel te brengen de Commissie de noodzakelijke gegevens ten behoeve van een door de Autoriteit te verrichten evaluatie van het voedingsenzym in het licht van de gewijzigde productiemethode of de gewijzigde kenmerken.
PE 410.853\ 153
NL
3.
Producenten en gebruikers van een voedingsenzym stellen de Commissie op haar verzoek in kennis van het feitelijk gebruik van het voedingsenzym. Die informatie wordt door de Commissie beschikbaar gesteld aan de lidstaten. Artikel 15 Comité
1.
De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 t/m 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
154 /PE 410.853
NL
Artikel 16 Communautaire financiering van geharmoniseerd beleid De rechtsgrondslag voor de financiering van de maatregelen die voortvloeien uit deze Verordening is artikel 66, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 882/2004.
HOOFDSTUK V OVERGANGS - EN SLOTBEPALINGEN Artikel 17 Opstelling van de communautaire lijst van voedingsenzymen 1.
De communautaire lijst van voedingsenzymen wordt aan de hand van de krachtens lid 2 ingediende aanvragen opgesteld.
2.
De belanghebbende partijen kunnen aanvragen indienen tot opneming van een voedingsenzym in de communautaire lijst. De indieningstermijn voor dergelijke aanvragen bedraagt 24 maanden na de datum van toepassing van de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vast te stellen uitvoeringsmaatregelen.
+
OJ: gelieve nr. ║ in te voegen. PE 410.853\ 155
NL
3.
De Commissie legt een register aan van alle voedingsenzymen die in aanmerking komen om in de communautaire lijst te worden opgenomen en waarvoor overeenkomstig lid 2 van dit artikel een aanvraag is ingediend die voldoet aan de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] vastgestelde geldigheidscriteria (hierna "het register" genoemd). Het register wordt openbaar gemaakt. De Commissie legt de aanvragen voor aan de Autoriteit voor advies.
4.
De communautaire lijst wordt goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's], nadat de Autoriteit advies heeft uitgebracht over ieder in het register opgenomen voedingsenzym. In afwijking van die procedure echter:
5.
+
a)
is artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. …/…+ [tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's] niet van toepassing op het door de Autoriteit uit te brengen advies;
b)
keurt de Commissie de communautaire lijst voor de eerste keer goed nadat de Autoriteit haar advies over alle in het register opgenomen voedingsenzymen heeft uitgebracht.
Eventueel benodigde passende overgangsmaatregelen voor de toepassing van dit artikel tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door aanvulling ervan, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
OJ: gelieve nr. ║ in te voegen.
156 /PE 410.853
NL
Artikel 18 Overgangsmaatregelen 1.
2.
Niettegenstaande de artikelen 7 en 17 van deze verordening bevat de communautaire lijst, wanneer deze wordt opgesteld, de volgende voedingsenzymen: a)
E 1103 invertase and E 1105 lysozym, met vermelding van de gebruiksvoorwaarden ervan zoals vastgelegd in bijlage I en in bijlage III, deel C, bij Richtlijn 95/2/EG;
b)
Urease, betaglucanase en lysozym voor gebruik in wijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1493/1999 en de uitvoeringsbepalingen voor die verordening.
Voedingsenzymen, voedingsenzympreparaten en levensmiddelen die voedingsenzymen bevatten die niet aan het bepaalde in de artikelen 10 tot en met 12 voldoen, en die vóór …* in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd, mogen tot hun datum van minimale houdbaarheid of hun uiterste gebruiksdatum in de handel worden gebracht. Artikel 19 Wijzigingen in Richtlijn 83/417/EEG
In bijlage I, deel III, onder d), bij Richtlijn 83/417/EEG wordt de tekst na de streepjes vervangen door het volgende:
*
12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. PE 410.853\ 157
NL
"–
stremsel dat voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van …∗ inzake voedingsenzymen¹;
–
andere melkcoagulerende enzymen die voldoen aan de eisen van Verordening …/…∗∗.
____________________ +
PB L ...∗∗∗". Artikel 20 Wijziging van Verordening (EG) nr. 1493/1999
Aan artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 wordt het volgende lid toegevoegd: "3.
Bij de in bijlage IV vermelde toegestane oenologische procédés en behandelingen gebruikte enzymen en enzympreparaten voldoen aan de eisen van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van …* inzake voedingsenzymen¹.
____________________ +
PB L........***".
∗
PB: gelieve nr. en datum van deze verordening in te voegen. PB: gelieve nr. van deze verordening in te voegen. PB: gelieve de PB-referentie van deze verordening in te voegen.
∗∗ ∗∗∗
158 /PE 410.853
NL
Artikel 21 Wijzigingen van Richtlijn 2000/13/EG Richtlijn 2000/13/EG wordt als volgt gewijzigd: 1)
artikel 6, lid 4, wordt als volgt gewijzigd: a)
het bepaalde onder a) wordt vervangen door: "a)
2)
Onder ingrediënt wordt verstaan iedere stof, met inbegrip van additieven en enzymen, die bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en die in het eindproduct, eventueel in gewijzigde vorm, nog aanwezig is.";
b)
in het bepaalde onder c), ii), wordt het inleidende woord "additieven" vervangen door "additieven en enzymen:";
c)
in het bepaalde onder c), iii), worden de woorden "additieven en geur- of smaakstoffen" vervangen door "additieven, enzymen en geur- of smaakstoffen";
aan artikel 6, lid 6, wordt het volgende streepje toegevoegd: "–
andere dan in lid 4, onder c), ii), bedoelde enzymen moeten worden aangeduid met de naam van een van de categorieën van in bijlage II vermelde ingrediënten, gevolgd door de specifieke naam ervan.".
PE 410.853\ 159
NL
Artikel 22 Wijzigingen van Richtlijn 2001/112/EG In bijlage I, deel II, punt 2), bij Richtlijn 2001/112/EEG wordt de tekst na de het vierde, vijfde en zesde streepje vervangen door het volgende: "–
Pectolytische enzymen die voldoen aan de eisen van Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … ∗ inzake voedingsenzymen¹.
–
Proteolytische enzymen die voldoen aan de eisen van Verordening nr. …/…∗∗;
–
Amylolytische enzymen die voldoen aan de eisen van Verordening nr. …/…**.
____________________ +
PB L ……∗∗∗".
∗
PB: gelieve nr. en datum van deze verordening in te voegen. PB: gelieve nr. van deze verordening in te voegen. PB: gelieve de PB-referentie van deze verordening in te voegen.
∗∗ ∗∗∗
160 /PE 410.853
NL
Artikel 23 Wijziging van Verordening (EG) nr. 258/97 Aan artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 wordt het volgende onderdeel toegevoegd: "d)
voedingsenzymen die vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van …∗ [inzake voedingsenzymen]
____________________ +
PB L ……∗∗".
∗
PB: gelieve nr. en datum van deze verordening in te voegen. PB: gelieve de PB-referentie van deze verordening in te voegen.
∗∗
PE 410.853\ 161
NL
Artikel 24 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 4 is van toepassing vanaf de datum van toepassing van de communautaire lijst. Tot die datum blijven de geldende nationale bepalingen inzake het in de handel brengen en het gebruik van voedingsenzymen en met voedingsenzymen geproduceerde levensmiddelen in de lidstaten van kracht. De artikelen 10 tot en met 13 zijn van toepassing met ingang van ...*.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ║ ,
Voor het Europees Parlement De voorzitter
*
12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
162 /PE 410.853
NL
Voor de Raad De voorzitter
P6_TA-PROV(2008)0333 Wijziging Richtlijn 2003/87/EG ter opneming van de luchtvaartactiviteiten in de communautaire regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ***II Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (5058/2008 – C6-0177/2008 – 2006/0304(COD))
(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5058/2008 – C6-0177/2008)1, – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt2 inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0818), – gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, – gelet op artikel 62 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0220/2008), 1. hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1 2
PB C 122 E van 20.5.2008, blz. 19. Aangenomen teksten van 13.11.2007, P6_TA(2007)0505. PE 410.853\ 163
NL
P6_TC2-COD(2006)0304 Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 8 juli 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Gezien het advies van het Comité van de Regio's2, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag3, Overwegende hetgeen volgt:
1 2 3
PB C 175 van 27.7.2007, blz. 47. PB C 305 van 15.12.2007, blz. 15. Standpunt van het Europees Parlement van 13 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), Gemeenschappelijk standpunt van 18 april 2008 (PB C 122 E van 20.5.2008, blz. 19) en standpunt van het Europees Parlement van 8 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van …
164 /PE 410.853
NL
(1)
Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap1 is een regeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, teneinde de uitstoot van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.
(2)
De uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (hierna Raamverdrag te noemen), dat namens de Europese Gemeenschap werd goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad2, is de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te stabiliseren waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen.
1 2
PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18). PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11. PE 410.853\ 165
NL
(3)
De Europese Raad van maart 2007 in Brussel heeft erop gewezen hoezeer het van belang is dat de strategische doelstelling om de gemiddelde temperatuurstijging wereldwijd te beperken tot maximaal twee graden Celsius in vergelijking met het pre-industriële niveau, wordt gehaald. De meest recente wetenschappelijke bevindingen waarover de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) in haar Vierde evaluatierapport verslag heeft uitgebracht, tonen nog duidelijker aan dat de schadelijke gevolgen van klimaatverandering in toenemende mate een ernstig risico vormen voor ecosystemen, voedselproductie, het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling en van de millenniumontwikkelingsdoelen, en voor de gezondheid en de veiligheid van de mens. Indien men de 2°C-doelstelling binnen bereik wil houden, moet de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op ongeveer 450 ppm CO2-equivalent worden gestabiliseerd; in dit scenario zal de mondiale uitstoot van broeikasgassen de komende 10 tot 15 jaar haar hoogtepunt bereiken om daarna in 2050 te worden teruggebracht tot ten minste 50% onder het niveau van 1990.
(4)
De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese Unie ernaar streeft Europa om te vormen tot een zeer energie-efficiënte economie met een lage uitstoot van broeikasgassen, en heeft beslist dat de EU, in afwachting van de sluiting van een wereldwijde en brede overeenkomst voor de periode na 2012, onafhankelijk de vaste verbintenis aangaat om de broeikasgasemissies tegen 2020 met ten minste 20% te verminderen ten opzichte van 1990. Het beperken van de broeikasgassen van de luchtvaart vormt een wezenlijke bijdrage, die met deze verbintenis in overeenstemming is.
166 /PE 410.853
NL
(5)
De Europese Raad heeft benadrukt dat de EU zich zal inzetten om een wereldwijde, brede overeenkomst te sluiten betreffende de vermindering van de broeikasgassen na 2012, en dat zij daarmee een effectieve, efficiënte en billijke respons van voldoende omvang geeft om de uitdagingen van de klimaatverandering aan te pakken. Hij heeft ermee ingestemd om tegen 2020 de broeikasgasemissies in de EU onder het niveau van 1990 te brengen, hetgeen de bijdrage van de EU zal vormen tot een wereldwijde, brede overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. De EU blijft het voortouw nemen in de onderhandelingen over een ambitieuze internationale overeenkomst waarmee het doel zal worden bereikt, namelijk de beperking van de wereldwijde temperatuurstijging tot 2°C, en is verheugd over de vorderingen die door de 13e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC op Bali in december 2007 bij de verwezenlijking van die doelstelling is gemaakt. De EU zal ervoor zorgen dat zo'n wereldwijde overeenkomst maatregelen bevat om de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart te verminderen; in dat geval dient de Commissie na te gaan op welke punten deze richtlijn moet worden gewijzigd wat betreft de toepassing ervan op vliegtuigexploitanten.
(6)
In februari 2007 heeft het Europees Parlement een resolutie over klimaatverandering aangenomen waarin het verwijst naar de doelstelling om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot maximum 2°C boven het pre-industriële niveau en waarin het de EU ertoe aanspoort haar leidende rol tijdens de onderhandelingen met het oog op de instelling van een internationaal kader inzake klimaatverandering na 2012 te behouden, en de streefdoelen tijdens toekomstig overleg met haar internationale partners hoog te blijven stellen, waarin het eveneens onderstreept dat het noodzakelijk is dat alle geïndustrialiseerde landen voor 2020 een algehele vermindering met 30% van de emissies verwezenlijken ten opzichte van de niveaus van 1990 om in 2050 een vermindering in de orde van 60 tot 80% te bereiken;
(7)
Het Raamverdrag schrijft voor dat alle partijen nationale en, indien van toepassing, regionale programma's opstellen die maatregelen bevatten ter beperking van klimaatverandering, en deze uitvoeren.
(8)
Het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag dat namens de Europese Gemeenschap werd goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad1, schrijft voor dat de geïndustrialiseerde landen streven naar beperking of reductie van emissies van niet krachtens het Protocol van Montreal beheerste broeikasgassen door de luchtvaart, waarbij zij werken via de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).
1
PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1. PE 410.853\ 167
NL
(9)
De Gemeenschap is weliswaar geen verdragsluitende partij bij het Verdrag van Chicago van 1944 inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago), maar alle lidstaten zijn partij bij dat verdrag en lid van de ICAO. Samen met andere staten blijven de lidstaten in het kader van de ICAO samenwerken bij de ontwikkeling van maatregelen, waaronder marktgebaseerde instrumenten, om de bijdrage aan de klimaatverandering van de luchtvaart aan te pakken. Tijdens de zesde vergadering van het Comité milieubescherming en luchtvaart van de ICAO in 2004 werd men het erover eens dat een luchtvaartspecifieke regeling voor de handel in emissierechten op basis van een nieuw juridisch instrument onder auspiciën van de ICAO dermate onaantrekkelijk leek dat die toen niet verder hoefde te worden nagestreefd. In haar Resolutie A35-5 heeft de 35e Algemene Vergadering van de ICAO in september 2004 dan ook, in plaats van een nieuw juridisch instrument voor te stellen, een open handel in emissierechten onderschreven, alsmede de mogelijkheid voor staten om de emissies door de internationale luchtvaart op te nemen in hun regelingen voor de handel in emissierechten. In bijlage L bij Resolutie A36-22 van de 36e Algemene Vergadering van de ICAO van september 2007 worden de verdragsluitende partijen opgeroepen geen systeem voor handel in emissierechten op vliegtuigexploitanten van andere verdragsluitende partijen toe te passen, tenzij in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken staten. Onder verwijzing naar het feit dat in het Verdrag van Chicago uitdrukkelijk wordt erkend dat elke verdragsluitende partij het recht heeft om op niet-discriminerende wijze haar eigen wet- en regelgeving inzake luchtvaart toe te passen op de vliegtuigen van alle staten, hebben de lidstaten van de Europese Gemeenschap en vijftien andere Europese staten bij deze resolutie een voorbehoud gemaakt en zich op basis van het Verdrag van Chicago het recht voorbehouden om op nietdiscriminerende wijze marktinstrumenten aan te nemen en toe te passen op alle vliegtuigexploitanten van alle staten die naar, vanuit of op hun grondgebied diensten leveren.
168 /PE 410.853
NL
(10) In het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap, dat werd vastgesteld bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad1 werd bepaald dat de Gemeenschap specifieke maatregelen zou vaststellen en invoeren ter beperking van broeikasgasemissies van de luchtvaart, indien daarover in 2002 binnen de ICAO nog geen overeenstemming zou zijn bereikt. In zijn conclusies van oktober 2002, december 2003 en oktober 2004 heeft de Raad de Commissie herhaaldelijk opgeroepen om maatregelen voor te stellen om het effect van het internationale luchtvervoer op de klimaatverandering terug te dringen. (11) Er moeten op lidstaat- en Gemeenschapsniveau in alle sectoren van de economie van de Gemeenschap beleidsmaatregelen worden uitgevoerd om de aanmerkelijke verminderingen die nodig zijn, te bewerkstelligen. Als het effect van de luchtvaartsector op de klimaatverandering in het huidige tempo blijft toenemen, zal dit de verminderingen die in andere sectoren zijn bereikt om de klimaatverandering tegen te gaan, in aanzienlijke mate teniet doen.
1
PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1. PE 410.853\ 169
NL
(12) In haar mededeling van 27 september 2005 aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering terugdringen" heeft de Commissie een strategie goedgekeurd om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering terug te dringen. Als onderdeel van een breed pakket maatregelen werd in deze strategie voorgesteld de luchtvaart op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, en werd de instelling voorzien van een werkgroep "Luchtvaart". Deze werkgroep, waarin veel belanghebbenden waren vertegenwoordigd, en die werd opgericht in het kader van de tweede fase van het Europese Klimaatveranderingsprogramma, had als opdracht te bestuderen hoe de luchtvaart kon worden opgenomen in de Gemeenschapsregeling. In zijn conclusies van december 2005 erkende de Raad dat het, uit economisch en ecologisch oogpunt, de beste aanpak leek te zijn de luchtvaartsector onder de Gemeenschapsregeling te brengen, en verzocht hij de Commissie nog in 2006 een wetgevingsvoorstel in te dienen. In zijn resolutie van 4 juli 2006 over de terugdringing van het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering1, erkende het Europees Parlement dat de emissiehandel een rol kan spelen als onderdeel van een alomvattend pakket maatregelen om de invloed van de luchtvaart op het klimaat aan te pakken, op voorwaarde dat het een goed doordacht systeem is. (13) Een alomvattend pakket maatregelen moet ook technologische en operationele maatregelen omvatten. Verbeteringen in het luchtverkeersbeheer in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en het SESAR-project kunnen helpen de algemene brandstofefficiëntie te verbeteren met een cijfer tot 12%. Onderzoek naar nieuwe technologie, inclusief methoden om de brandstofefficiëntie van vliegtuigen te verbeteren, kan de emissies in de luchtvaart verder laten dalen. (14) De wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG, aangebracht bij deze richtlijn, beogen de bijdrage van de luchtvaart aan de klimaatverandering aan te pakken door de emissies als gevolg van de luchtvaart op te nemen in de Gemeenschapsregeling.
1
PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 119.
170 /PE 410.853
NL
(15) Vliegtuigexploitanten hebben de hoogste mate van rechtstreekse controle over het type vliegtuigen dat gebruikt wordt en de manier waarop hiermee wordt gevlogen, en moeten daarom verantwoordelijk worden gesteld voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, waaronder de verplichting om een bewakingsplan op te stellen en overeenkomstig dat plan de emissies te bewaken en erover te rapporteren. Een vliegtuigexploitant kan worden herkend aan de hand van een ICAO-code of een andere erkende code die voor de identificatie van de vlucht wordt gebruikt. Indien de identiteit van de vliegtuigexploitant onbekend is, moet de eigenaar van het vliegtuig worden beschouwd als de vliegtuigexploitant, tenzij hij aantoont dat een andere persoon de vliegtuigexploitant was. (16) Om verstoring van de mededinging te voorkomen en de milieutechnische effectiviteit te verbeteren moeten vanaf 2012 de emissies worden opgenomen van alle vluchten die aankomen op en vertrekken van luchtvaartterreinen in de Gemeenschap. (17) De Gemeenschap en haar lidstaten moeten blijven ijveren om een akkoord te bereiken over algemene maatregelen met het oog op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart. De Gemeenschapsregeling kan daarbij als blauwdruk dienen voor het gebruik van emissiehandel op mondiaal niveau. De Gemeenschap en haar lidstaten moeten bij de uitvoering van deze richtlijn in contact met derden blijven en derde landen blijven aanmoedigen om equivalente maatregelen te nemen. Indien een derde land maatregelen vaststelt met minstens aan deze richtlijn gelijkwaardige gevolgen voor het milieu, om het klimaatveranderingseffect van vluchten naar de Gemeenschap te verminderen, bekijkt de Commissie na overleg met dat land welke mogelijkheden er zijn om in een optimale interactie tussen de Gemeenschapsregeling en de maatregelen van dat land te voorzien. De regelingen voor handel in emissierechten die in derde landen worden ontworpen, worden, wat de luchtvaart betreft, gaandeweg door optimale interactie met de Gemeenschapsregeling gekenmerkt. Bilaterale akkoorden die betrekking hebben op een koppeling van de Gemeenschapsregeling aan andere verhandelingsstelsels om een gemeenschappelijk stelsel te vormen of waarbij rekening wordt gehouden met gelijkwaardige maatregelen om dubbele regelgeving te voorkomen, kunnen een stap in de richting van een mondiaal akkoord zijn. Waar dergelijke bilaterale akkoorden worden gesloten, kan de Commissie de soorten van luchtvaartactiviteiten die in de Gemeenschapsregeling zijn opgenomen, wijzigen, inclusief overeenkomstige wijzigingen in de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten te vergeven rechten. (18) In overeenstemming met het beginsel van betere regelgeving moeten bepaalde vluchten van de regeling worden uitgesloten. Teneinde verder onevenredige administratieve lasten te voorkomen moeten commerciële luchtvervoersondernemingen die gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren, van de regeling worden vrijgesteld. Dat zal ten goede komen aan luchtvaartmaatschappijen die in het kader van de Gemeenschapsregeling beperkte diensten uitvoeren, waaronder luchtvaartmaatschappijen van ontwikkelingslanden.
PE 410.853\ 171
NL
(19) De luchtvaart beïnvloedt het klimaat op aarde via de uitstoot van kooldioxide, stikstofoxiden, waterdamp en sulfaat- en roetdeeltjes. De Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) heeft geschat dat het totale klimaateffect van de luchtvaart momenteel twee tot vier maal groter is dan het loutere effect van haar kooldioxide-uitstoot in het verleden. Recent EU-onderzoek wijst uit dat het totale effect van de luchtvaart ongeveer tweemaal zo groot zou kunnen zijn als het effect van kooldioxide alleen. In geen van deze gevallen wordt rekening gehouden met de zeer onzekere effecten van cirruswolken. In overeenstemming met artikel 174, lid 2, van het Verdrag moet het milieubeleid van de Gemeenschap berusten op het voorzorgsbeginsel. In afwachting van de wetenschappelijke vooruitgang moeten alle gevolgen van de luchtvaart zo veel mogelijk worden aangepakt. De uitstoot van stikstofoxiden zal aan de orde komen in andere wetgeving die door de Commissie in 2008 moet worden voorgesteld. Onderzoek naar de vorming van condensatiestrepen en cirruswolken en naar doeltreffende maatregelen daartegen, inclusief operationele en technische maatregelen, moet worden bevorderd. (20) Om concurrentieverstoringen te vermijden moet een geharmoniseerde methode worden uitgewerkt voor het bepalen van de totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten en voor de verdeling van de rechten onder vliegtuigexploitanten. Een deel van de emissierechten zal worden geveild, in overeenstemming met door de Commissie uit te werken regels. Om ervoor te zorgen dat nieuwe vliegtuigexploitanten tot de markt kunnen toetreden en ter ondersteuning van vliegtuigexploitanten die hun aantal gerealiseerde tonkilometers sterk verhogen, moet een bijzondere emissierechtenreserve worden opzijgezet. Vliegtuigexploitanten die hun vluchten staken, moeten emissierechten blijven krijgen tot het einde van de periode waarvoor kosteloze emissierechten al zijn toegewezen.
172 /PE 410.853
NL
(21) Volledige harmonisatie van het recht dat kosteloos wordt toegewezen aan alle vliegtuigexploitanten die aan de regeling deelnemen, is een goed middel om gelijke voorwaarden te creëren voor vliegtuigexploitanten, omdat iedere vliegtuigexploitant zal worden gereguleerd door één lidstaat wat betreft alle vluchten naar, vanuit en binnen de EU en gezien de antidiscriminatiebepalingen in bilaterale luchtdienstovereenkomsten met derde landen. (22) De luchtvaart draagt bij aan het totale effect van menselijke activiteiten op de klimaatverandering, en het milieueffect van broeikasgasemissies door vliegtuigen kan worden getemperd met maatregelen tegen de klimaatverandering in de EU en derde landen, met name ontwikkelingslanden, en voor de financiering van onderzoek en ontwikkeling op het vlak van mitigatie en aanpassing, met name in de luchtvaart en het luchtvervoer. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel behoren beslissingen met betrekking tot de overheidsuitgaven tot de bevoegdheid van de lidstaten. Onverminderd dat standpunt zouden de opbrengsten van de veiling van emissierechten, of een gelijkwaardig bedrag indien dwingende begrotingsbeginselen van de lidstaat, zoals eenheid en universaliteit, zulks vereisen, moeten worden gebruikt om broeikasgasemissies te verminderen, de aanpassing aan de effecten van de klimaatverandering in de EU en in derde landen te bevorderen, onderzoek en ontwikkeling op het vlak van mitigatie en aanpassing te financieren en de beheerskosten van de regeling te dekken. De veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt voor transport met een lage emissie. De veilingopbrengsten moeten in het bijzonder worden gebruikt voor het financieren van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen om ontbossing te voorkomen en de aanpassing in ontwikkelingslanden te vergemakkelijken. De bepalingen van deze richtlijn betreffende het gebruik van opbrengsten dienen onverlet te laten dat over het gebruik van opbrengsten van geveilde rechten beslist kan worden in het bredere kader van de algemene evaluatie van Richtlijn 2003/87/EG.
PE 410.853\ 173
NL
(23) De bepalingen voor het gebruik van de opbrengst van de veilingen moeten aan de Commissie worden meegedeeld. Deze kennisgeving ontslaat de lidstaten echter niet van de in artikel 88, lid 3, van het Verdrag neergelegde verplichting om bepaalde nationale maatregelen aan te melden. Deze richtlijn dient het resultaat van eventuele toekomstige staatssteunprocedures die overeenkomstig de artikelen 87 en 88 van het Verdrag kunnen worden ingeleid, onverlet te laten. (24) Om de kosteneffectiviteit van de regeling te verhogen, moeten vliegtuigexploitanten de mogelijkheid krijgen om tot op een geharmoniseerd niveau gecertificeerde emissiereducties (CER's) en emissiereductie-eenheden (ERU's) uit projectactiviteiten te gebruiken om te voldoen aan de verplichtingen ingevolge de inlevering van emissierechten. Het gebruik van CER's en ERU's moet stroken met de aanvaardingscriteria voor het gebruik in de in deze richtlijn vervatte handelsregeling. Het gemiddelde van de percentages die door de lidstaten zijn gespecificeerd voor het gebruik van CER's en ERU's in de eerste verbintenisperiode van het Kyotoprotocol, bedraagt ongeveer 15%. (25) De Europese Raad heeft in zijn conclusies van het voorjaar van 2008 erkend dat het risico op koolstoflekken in een mondiale context van concurrerende markten een bezorgdheid is die in de nieuwe ETS-richtlijn betreffende emissiehandel dringend moet worden geanalyseerd en aangepakt, zodat, als de internationale onderhandelingen mislukken, passende maatregelen kunnen worden genomen. Een internationaal akkoord blijft de beste manier om deze kwestie aan te pakken. (26) Om de administratieve lasten voor vliegtuigexploitanten te beperken, moet voor elke vliegtuigexploitant één enkele lidstaat verantwoordelijk zijn. Lidstaten moeten worden verplicht erop toe te zien dat vliegtuigexploitanten aan wie zijzelf een exploitatievergunning hebben verleend, of vliegtuigexploitanten zonder exploitatievergunning of uit derde landen waarvan de emissies in een referentiejaar grotendeels aan de betrokken lidstaat zijn toe te rekenen, zich houden aan de voorschriften van deze richtlijn. Indien een vliegtuigexploitant niet aan de eisen van deze richtlijn en andere handhavingsmaatregelen van de administrerende lidstaat voldoet, moeten de lidstaten solidair optreden. De administrerende lidstaat moet derhalve de mogelijkheid hebben om de Commissie te verzoeken de betrokken vliegtuigexploitant in laatste instantie een exploitatieverbod op communautair niveau op te leggen.
174 /PE 410.853
NL
(27) Om het berekeningssysteem voor de Gemeenschapsregeling consistent te houden, mogen, aangezien de emissies door de internationale luchtvaart niet zijn opgenomen in de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Protocol van Kyoto, aan de luchtvaartsector toegewezen emissierechten enkel worden gebruikt om te voldoen aan de verplichtingen van de vliegtuigexploitanten om emissierechten in te leveren in het kader van deze richtlijn. (28) Om gelijke behandeling van de vliegtuigexploitanten te garanderen moeten de lidstaten geharmoniseerde regels volgen voor het beheer van de onder hun verantwoordelijkheid vallende vliegtuigexploitanten, volgens door de Commissie te ontwikkelen specifieke richtsnoeren. (29) Om de milieu-integriteit van de regeling te waarborgen, mogen door vliegtuigexploitanten ingeleverde eenheden alleen meetellen voor emissiereductiedoelstellingen die deze emissies in aanmerking nemen. (30) De Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol) zou over gegevens kunnen beschikken die lidstaten of de Commissie van pas kunnen komen bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. (31) De bepalingen van de Gemeenschapsregeling met betrekking tot de bewaking van, de rapportage over en de verificatie van emissies, en de voor exploitanten geldende sancties, mogen enkel van toepassing zijn op vliegtuigexploitanten. (32) De Commissie moet de werking van Richtlijn 2003/87/EG met betrekking tot luchtvaartactiviteiten evalueren in het licht van de ervaring met de toepassing van deze richtlijn en vervolgens aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen.
PE 410.853\ 175
NL
(33) Bij de evaluatie van de werking van Richtlijn 2003/87/EG met betrekking tot luchtvaartactiviteiten moet er rekening mee worden gehouden dat landen die niet beschikken over adequate en vergelijkbare alternatieve vervoerswijzen - en die derhalve in hoge mate afhankelijk zijn van luchtvervoer- en waar de toerismesector een grote bijdrage levert tot het BBP, structureel afhankelijk zijn van de luchtvaart. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar het verminderen of zelfs volledig oplossen van problemen qua toegankelijkheid en mededinging, waarmee de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag bedoelde ultraperifere regio's te maken hebben, en van problemen met openbare-dienstverplichtingen in verband met de uitvoering van deze richtlijn. (34) De ministeriële verklaring over de luchthaven van Gibraltar waarover op 18 september 2006 te Cordoba een akkoord is bereikt tijdens de eerste ministeriële bijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar, zal de op 2 december 1987 te Londen afgelegde gemeenschappelijke verklaring over de luchthaven vervangen, en de volledige naleving ervan zal als naleving van de verklaring van 1987 worden beschouwd. (35) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden1.
1
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
176 /PE 410.853
NL
(36) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om maatregelen vast te stellen voor de veiling van emissierechten die niet kosteloos behoeven te worden verleend, voor het vaststellen van nadere regels inzake de werking van de bijzondere reserve voor bepaalde vliegtuigexploitanten en inzake de procedures in verband met verzoeken aan de Commissie om een vliegtuigexploitant een exploitatieverbod op te leggen, en voor het wijzigen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, in gevallen waarin een derde land maatregelen invoert om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering terug te dringen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft, tot wijziging van nietessentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe nietessentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing . (37) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. (38) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven"1 worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken. (39) Richtlijn 2003/87/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
1
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1. PE 410.853\ 177
NL
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Wijziging van Richtlijn 2003/87/EG Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd: 1)
vóór artikel 1 wordt de volgende titel ingevoegd: "HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN";
2)
aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd: "3.
3)
De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.";
artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: a)
punt b) wordt vervangen door: b)
178 /PE 410.853
NL
"emissie": emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door in een installatie aanwezige bronnen, of de emissie door een vliegtuig dat een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent, van de met betrekking tot die activiteit gespecificeerde gassen";
b)
de volgende punten worden toegevoegd: "o)
"vliegtuigexploitant": persoon die een luchtvaartuig exploiteert op het moment dat dit een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent of, wanneer die persoon niet bekend is of niet is geïdentificeerd door de eigenaar van het vliegtuig, de eigenaar van het vliegtuig;
p)
"commerciële luchtvervoersonderneming": een exploitant die voor het publiek tegen vergoeding, geregelde of niet-geregelde luchtdiensten uitvoert voor het vervoer van passagiers, vracht of post;
q)
"administrerende lidstaat": lidstaat die verantwoordelijk is voor de administratie van de Gemeenschapsregeling met betrekking tot een vliegtuigexploitant, overeenkomstig artikel 18 bis;
r)
"aan de luchtvaart toegewezen emissies": emissies van alle vluchten die onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallen, die vertrekken vanuit een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchtvaartterrein of aldaar vanuit een derde land aankomen;
s)
"historische luchtvaartemissies": het rekenkundige gemiddelde van de jaarlijkse emissies in de kalenderjaren 2004, 2005 en 2006 door vliegtuigen die in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uitoefenen.";
PE 410.853\ 179
NL
4)
na artikel 3 wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd: "HOOFDSTUK II LUCHTVAART Artikel 3 bis Toepassingsgebied van hoofdstuk II De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten. Artikel 3 ter Luchtvaartactiviteiten Uiterlijk op …∗ worden volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure richtsnoeren opgesteld voor de uitvoerige interpretatie van de luchtvaartactiviteiten in bijlage I ▌.
∗
6 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
180 /PE 410.853
NL
Artikel 3 quater Totale hoeveelheid emissierechten voor de luchtvaart 1.
Voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten gelijk aan 97% van de historische luchtvaartemissies.
2.
Voor de in artikel 11, lid 2, bedoelde periode die ingaat op 1 januari 2013, en, indien er na de in artikel 30, lid 4, bedoelde evaluatie geen wijzigingen zijn aangebracht, voor iedere volgende periode, is de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten gelijk aan 95% van de historische luchtvaartemissies vermenigvuldigd met het aantal jaren in de periode. Dit percentage kan in het kader van een algemene evaluatie van deze richtlijn worden herzien.
∗
3.
De Commissie evalueert de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten overeenkomstig artikel 30, lid 4.
4.
Uiterlijk op …∗ stelt de Commissie op grond van de beste beschikbare gegevens de historische luchtvaartemissies vast, inclusief de op actuele verkeersinformatie gebaseerde ramingen. Die vaststelling wordt door het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité bestudeerd.
6 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn. PE 410.853\ 181
NL
Artikel 3 quinquies Toewijzingsmethode voor emissierechten voor de luchtvaart middels veiling 1.
Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode wordt 15 % van de rechten geveild.
2.
Vanaf 1 januari 2013 wordt 15% van de rechten geveild. Dit percentage kan worden verhoogd, als onderdeel van de algehele evaluatie van deze richtlijn.
3.
Er wordt een verordening vastgesteld met gedetailleerde voorschriften voor de veiling door lidstaten van emissierechten die niet kosteloos behoeven te worden verleend in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of artikel 3 septies, lid 8. Voor alle lidstaten geldt dat het aantal in elke periode te veilen emissierechten evenredig is met het aandeel van de betreffende lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor de referentiejaren, als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd ingevolge artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt. Die verordening, die is bedoeld om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing, als bedoeld in artikel 23, lid 3.
182 /PE 410.853
NL
4.
De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. De opbrengsten zouden moeten worden gebruikt om de klimaatverandering in de EU en in derde landen aan te pakken, onder andere om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, maatregelen te nemen voor aanpassing aan de impact van de klimaatverandering in de EU en derde landen, met name ontwikkelingslanden, onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, inclusief met name in de luchtvaart en het luchtvervoer, en de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie, en om de kosten voor de administrerende lidstaat met betrekking tot deze richtlijn te dekken. De veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die uit hoofde van dit lid worden ondernomen.
5.
De verstrekking van informatie aan de Commissie op basis van deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de verplichting tot kennisgeving uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag. Artikel 3 sexies Toewijzing en verlening van emissierechten aan vliegtuigexploitanten
1.
Voor elke in artikel 3 quater bedoelde periode kan elke vliegtuigexploitant een aanvraag indienen voor een toewijzing van kosteloos toe te wijzen emissierechten. Een aanvraag kan worden ingediend door aan de bevoegde instantie in de administrerende lidstaat geverifieerde tonkilometergegevens over te leggen over de in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteiten die door die vliegtuigexploitant zijn uitgevoerd in het jaar waarop de bewaking betrekking heeft. Voor de toepassing van dit artikel is het jaar waarop de bewaking betrekking heeft het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt, overeenkomstig bijlage IV en V, of voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, 2010. Aanvragen moeten ten minste 21 maanden voor het begin van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend, of uiterlijk op 30 maart 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1.
PE 410.853\ 183
NL
2.
Ten minste 18 maanden voor het begin van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, of uiterlijk op 30 juni 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, leggen de lidstaten de op grond van lid 1 ontvangen aanvragen voor aan de Commissie.
3.
Ten minste 15 maanden voor het begin van iedere in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, of uiterlijk op 30 september 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, berekent de Commissie in een besluit:
184 /PE 410.853
NL
a)
de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quater voor die periode zal worden toegewezen;
b)
de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quinquies in die periode zal worden geveild;
c)
de hoeveelheid rechten in de bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten in die periode overeenkomstig artikel 3 septies, lid 1;
d)
de hoeveelheid voor die periode kosteloos toe te wijzen rechten, zijnde de totale hoeveelheid rechten waartoe onder a) is besloten, minus de hoeveelheid rechten onder b) en c); en
e)
de benchmark die zal worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van emissierechten aan vliegtuigexploitanten wier aanvragen overeenkomstig lid 2 zijn ingediend bij de Commissie.
De onder e) bedoelde benchmark, uitgedrukt als rechten per tonkilometer, wordt berekend door het aantal onder d) bedoelde emissierechten te delen door de som van de tonkilometergegevens in de overeenkomstig lid 2 bij de Commissie ingediende aanvragen. 4.
Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie een besluit krachtens lid 3 neemt, berekent en publiceert iedere administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden: a)
de totale hoeveelheid van emissierechten die voor de periode wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant van wie de aanvraag overeenkomstig lid 2 is ingediend bij de Commissie, berekend door de in de aanvraag opgenomen tonkilometergegevens te vermenigvuldigen met de in lid 3, onder e), bedoelde benchmark; en
b)
de hoeveelheid van emissierechten die voor elk jaar aan iedere vliegtuigexploitant wordt toegewezen; die wordt bepaald door diens onder a) berekende totale hoeveelheid emissierechten voor de betreffende periode te delen door het aantal jaren in de periode waarin die vliegtuigexploitant een in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteit uitvoert.
PE 410.853\ 185
NL
5.
Vóór 28 februari 2012 en vóór 28 februari van elk daaropvolgend jaar, verleent de bevoegde autoriteit van de administrerende lidstaat iedere vliegtuigexploitant het aantal emissierechten dat die vliegtuigexploitant krachtens dit artikel of artikel 3 septies bis voor dat jaar is toegewezen. Artikel 3 septies Bijzondere reserve voor bepaalde vliegtuigexploitanten
1.
In elke in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, wordt 3% van de totale toe te wijzen hoeveelheid rechtens opzijgezet in een bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten: a)
die een luchtvaartactiviteit in de zin van bijlage I aanvangen na het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend volgens artikel 3 sexies, lid 1, met betrekking tot een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2; of
b)
wier tonkilometergegevens gemiddeld met meer dan 18% per jaar zijn gestegen tussen het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 1, betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,
en waarvan de activiteit onder a), of bijkomende activiteit onder b), niet geheel of gedeeltelijk een voortzetting is van een eerder door een andere vliegtuigexploitant uitgevoerde luchtvaartactiviteit.
186 /PE 410.853
NL
2.
Een vliegtuigexploitant die volgens lid 1 in aanmerking komt, kan bij de bevoegde instantie van zijn administrerende lidstaat een verzoek voor een kosteloze toewijzing van rechten uit de bijzondere reserve indienen. Het verzoek moet worden gedaan vóór 30 juni in het derde jaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het betrekking heeft. Een toewijzing aan een luchtvaartexploitant overeenkomstig lid 1 ter mag 1 000 000 rechten niet overschrijden.
3.
Het in lid 2 bedoelde verzoek bevat: a)
de geverifieerde tonkilometergegevens overeenkomstig bijlagen IV en V voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, door die vliegtuigexploitant heeft uitgevoerd in het tweede kalenderjaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het verzoek betrekking heeft,
b)
bewijzen waaruit blijkt dat aan de in lid 1 bedoelde criteria is voldaan, en
c)
voor vliegtuigexploitanten in de zin van lid 1, onder b): i)
de procentuele stijging van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,
PE 410.853\ 187
NL
de absolute groei van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode; en
iii)
de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode
4.
Binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek leggen de lidstaten het verzoek voor aan de Commissie.
5.
Binnen 12 maanden na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek besluit de Commissie welke benchmark dient te worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van rechten aan vliegtuigexploitanten wier verzoek overeenkomstig lid 4 aan haar is voorgelegd.
188 /PE 410.853
NL
ii)
Met inachtneming van lid 6 wordt de benchmark berekend door het aantal rechten in de bijzondere reserve te delen door de som van: a)
het aantal tonkilometers dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder a), en
b)
het aantal tonkilometers van de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder b).
6.
De in lid 5 bedoelde benchmark mag er niet toe leiden dat de jaarlijkse toewijzing per tonkilometer hoger ligt dan de jaarlijkse toewijzing per tonkilometer aan onder artikel 3 sexies, lid 4, vallende vliegtuigexploitanten.
7.
Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie het in lid 5 bedoelde besluit neemt, berekent en publiceert de administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden: a)
de hoeveelheid rechten die uit de bijzondere reserve wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant wiens verzoek overeenkomstig lid 4 aan de Commissie is voorgelegd. Deze toewijzing wordt berekend door de volgens lid 5 bedoelde benchmark te vermenigvuldigen met, i)
voor een onder lid 1, onder a), vallende vliegtuigexploitant, de tonkilometergegevens die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd,
PE 410.853\ 189
NL
ii)
b)
de hoeveelheid rechten die aan iedere vliegtuigexploitant voor elk jaar is toegewezen, die wordt bepaald door het hem volgens a) aantal toegewezen rechten te delen door het aantal volledige kalenderjaren dat overblijft in de in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode waarop het verzoek betrekking heeft.
8.
Niet toegewezen rechten in de bijzondere reserve worden door de lidstaten geveild.
9.
De Commissie kan gedetailleerde voorschriften opstellen voor de werking van de bijzondere reserve in het kader van dit artikel, onder meer voor de toetsing van de naleving van de in lid 1 bedoelde toekenningscriteria. Deze maatregelen, die nietessentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
190 /PE 410.853
NL
voor een onder lid 1, onder b), vallende vliegtuigexploitant, de absolute groei in tonkilometers boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, en
Artikel 3 octies Plannen voor bewaking en rapportage De administrerende lidstaat zorgt ervoor dat iedere vliegtuigexploitant bij de bevoegde instantie in die staat een bewakingsplan met maatregelen voor bewaking van en rapportage over emissies en tonkilometergegevens indient ter fine van het in artikel 3 quinquies bedoelde verzoek en dat het plan overeenkomstig de volgens artikel 14 aangenomen richtsnoeren door de bevoegde instantie wordt goedgekeurd."; 5)
de volgende titel en het volgende hoofdstuk worden ingevoegd: "HOOFDSTUK III VASTE INSTALLATIES Artikel 3 nonies De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vergunningen voor broeikasgasemissies en het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde niet-luchtvaartactiviteiten.";
PE 410.853\ 191
NL
6)
artikel 6, lid 2, punt e), wordt vervangen door: "e)
7)
de verplichting binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installatie voor dat jaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15";
na artikel 11 wordt de volgende titel ingevoegd: "HOOFDSTUK IV BEPALINGEN VOOR LUCHTVAART EN VASTE INSTALLATIES";
8)
in artikel 11 bis wordt het volgende lid ingevoegd: "1 bis. ▌Gedurende de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode kan een vliegtuigexploitant CER's en ERU's gebruiken tot 15% van het aantal emissierechten dat hij ingevolge artikel 12, lid 2 bis, moet inleveren. Voor daaropvolgende periodes wordt het percentage van de CER's en ERU's dat in verband met luchtvaartactiviteiten kan worden gebruikt, geëvalueerd als onderdeel van de algemene evaluatie van deze richtlijn en met inachtneming van de ontwikkeling van de internationale klimaatveranderingsregeling. De Commissie publiceert dit percentage ten minste zes maanden voor het begin van elke in artikel 3 quater bedoelde periode.";
192 /PE 410.853
NL
9)
in artikel 11 ter, lid 2, wordt het woord "installaties" vervangen door "activiteiten";
10)
artikel 12 wordt als volgt gewijzigd: a)
in lid 2 worden na "erkend voor" de woorden "de nakoming van de verplichtingen van een vliegtuigexploitant ingevolge lid 2 bis of" ingevoegd;
b)
het volgende lid wordt ingevoegd: "2 bis. De administrerende lidstaten dragen er zorg voor dat elke vliegtuigexploitant uiterlijk 30 april van elk jaar een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies, gedurende het voorgaande kalenderjaar, van in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor deze de vliegtuigexploitant is, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15. De lidstaten dragen er zorg voor dat de overeenkomstig dit lid ingeleverde rechten vervolgens worden geannuleerd.";
c)
lid 3 wordt vervangen door: "3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitant van iedere installatie uiterlijk 30 april van ieder jaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II, inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat die rechten vervolgens worden geannuleerd.";
PE 410.853\ 193
NL
11)
in artikel 13, lid 3, wordt "artikel 12, lid 3" vervangen door "artikel 12, lid 2 bis of lid 3";
12)
artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: a)
b)
in de eerste zin van lid 1: i)
worden, na "gespecificeerde broeikasgassen" de woorden "en over tonkilometergegevens ten behoeve van een aanvraag op grond van artikel 3 sexies of septies" ingevoegd;
ii)
worden de woorden "uiterlijk 30 september 2003" geschrapt; en
lid 3 wordt vervangen door: "3.
194 /PE 410.853
NL
De lidstaten dragen er zorg voor dat iedere exploitant of vliegtuigexploitant over de emissies gedurende elk kalenderjaar van de installatie, of, vanaf 1 januari 2010, van het vliegtuig die/dat hij exploiteert na afloop van dat jaar overeenkomstig de richtsnoeren verslag uitbrengt aan de bevoegde autoriteit.";
13)
artikel 15 wordt vervangen door: "Artikel 15 Verificatie De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de exploitanten of vliegtuigexploitanten overeenkomstig artikel 14, lid 3, ingediende verslagen worden geverifieerd volgens de in bijlage V vermelde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen en dat de bevoegde autoriteit daarvan in kennis wordt gesteld. De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten en vliegtuigexploitanten wiens verslag over de emissies tijdens het voorgaande jaar uiterlijk 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd als bevredigend overeenkomstig de in bijlage V genoemde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen, geen emissierechten meer mag overdragen, totdat een verslag van die exploitant of vliegtuigexploitant als bevredigend is geverifieerd. De Commissie kan volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure gedetailleerde bepalingen vaststellen voor de verificatie van de verslagen die vliegtuigexploitanten ingevolge artikel 14, lid 3, hebben ingediend, alsmede voor de aanvragen op grond van artikel 3 sexies en septies, inclusief de verificatieprocedures die de verificateurs moeten volgen.";
PE 410.853\ 195
NL
14)
artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: a)
in lid 1 worden de woorden "uiterlijk 31 december 2003" geschrapt;
b)
de leden 2 en 3 worden vervangen door:
c)
"2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de namen worden bekendgemaakt van de exploitanten en vliegtuigexploitanten die zich niet houden aan de voorschriften van deze richtlijn inzake het inleveren van voldoende emissierechten.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat een boete wegens overmatige emissie wordt opgelegd aan elke exploitant of vliegtuigexploitant die uiterlijk 30 april van elk jaar niet voldoende emissierechten heeft ingeleverd ter dekking van zijn emissies in het voorgaande jaar. De boete wegens overmatige emissie bedraagt 100 EUR voor elke ton uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd. De betaling van de boete wegens overmatige emissie ontslaat de exploitant niet van de verplichting, bij de inlevering van emissierechten in verband met het volgende kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan die emissieoverschrijding.";
de volgende leden worden toegevoegd: "5.
196 /PE 410.853
NL
De administrerende lidstaat kan de Commissie verzoeken een exploitatieverbod op te leggen aan een vliegtuigexploitant die niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, indien zulks niet met andere dwangmaatregelen kon worden gewaarborgd.
6.
Het verzoek van een administrerende lidstaat overeenkomstig lid 5 bevat: a)
het bewijs dat de vliegtuigexploitant zijn verplichtingen krachtens deze richtlijn niet is nagekomen,
b)
gegevens over de stappen die die lidstaat heeft ondernomen om naleving af te dwingen,
c)
de motivering voor het opleggen van een exploitatieverbod op communautair niveau, en
d)
een aanbeveling voor de reikwijdte van een exploitatieverbod op communautair niveau en de toe te passen voorwaarden.
7.
Het in lid 5 bedoelde verzoek wordt door de Commissie ter kennis gebracht van de andere lidstaten (via hun vertegenwoordigers in het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité en volgens het reglement van orde van dat comité).
8.
Voordat er op het verzoek een besluit wordt genomen, wordt er, indien passend en mogelijk, overleg gepleegd met de instanties die belast zijn met het regelgevend toezicht op de betrokken vliegtuigexploitant. Zo mogelijk houden de Commissie en de lidstaten gezamenlijk overleg.
PE 410.853\ 197
NL
198 /PE 410.853
NL
9.
Bij haar beslissing op het verzoek, deelt de Commissie aan de vliegtuigexploitant de essentiële feiten en overwegingen mee die aan het besluit ten grondslag liggen. De vliegtuigexploitant krijgt de gelegenheid om binnen 10 werkdagen na de mededeling schriftelijke opmerkingen aan de Commissie voor te leggen.
10.
Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie, volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de betrokken vliegtuigexploitant een exploitatieverbod opleggen.
11.
De overeenkomstig lid 10 getroffen maatregelen worden door de lidstaten op hun grondgebied gehandhaafd. Zij stellen de Commissie in kennis van de maatregelen genomen ter uitvoering van die besluiten.
12.
Indien nodig worden de in dit artikel vermelde procedures nader geregeld. Deze regeling, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, wordt volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing vastgesteld.";
15)
de volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 18 bis De administrerende lidstaat 1.
2.
De administrerende lidstaat voor een vliegtuigexploitant is: a)
voor een vliegtuigexploitant met een geldige, door een lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen verleende exploitatievergunning*, de lidstaat die de exploitatievergunning met betrekking tot die vliegtuigexploitant heeft verleend; en
b)
in alle andere gevallen, de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in het referentiejaar uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.
Indien gedurende de eerste twee jaar van de in artikel 3 quater genoemde periode geen van de toegewezen luchtvaartemissies van vluchten door een onder lid 1, onder b), van dit artikel, vallende vliegtuigexploitant aan zijn administrerende lidstaat is toegewezen, wordt de vliegtuigexploitant voor de volgende periode naar een andere administrerende lidstaat overgeheveld. De nieuwe administrerende lidstaat is de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in de eerste twee jaar van de vorige periode uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.
PE 410.853\ 199
NL
3.
Op basis van de best beschikbare informatie, publiceert de Commissie: a)
vóór 1 februari 2009, een lijst van vliegtuigexploitanten die op of na 1 januari 2006 een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, met vermelding van de administrerende lidstaat voor elke vliegtuigexploitant overeenkomstig lid 1; en
b)
vóór 1 februari van elk daaropvolgend jaar, een bijgewerkte lijst waaraan de vliegtuigexploitanten die later een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, zijn toegevoegd.
4.
De Commissie kan volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure richtsnoeren opstellen voor het beheer van vliegtuigexploitanten door de beherende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn n.
5.
Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "referentiejaar" verstaan: met betrekking tot een vliegtuigexploitant die na 1 januari 2006 zijn exploitatie in de Gemeenschap is begonnen, het eerste kalenderjaar van die exploitatie; in alle andere gevallen, het kalenderjaar dat is ingegaan op 1 januari 2006. Artikel 18 ter Bijstand van Eurocontrol
Voor de uitvoering van haar verplichtingen krachtens artikel 3 quater, lid 4, en artikel 18 bis, kan de Commissie Eurocontrol of een andere bevoegde organisatie om bijstand verzoeken en kan zij daartoe met deze organisaties de nodige overeenkomsten sluiten. __________________ *
200 /PE 410.853
NL
PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.";
16)
artikel 19, lid 3, wordt als volgt gewijzigd: a)
het volgende wordt toegevoegd: "…, alsmede bepalingen om rekening te houden met de opname van luchtvaartactiviteiten in de Gemeenschapsregeling.";
b)
de volgende nieuwe alinea wordt toegevoegd: "Door de verordening inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers wordt gewaarborgd dat de door vliegtuigexploitanten ingeleverde emissierechten, CER's en ERU's slechts naar de afboekingsrekeningen van de lidstaten voor de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto worden overgedragen voor zover deze overeenstemmen met emissies die in de nationale totalen van de nationale inventarissen van de lidstaten voor die periode zijn opgenomen.";
17)
artikel 23, lid 3, wordt vervangen door: "3.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.";
PE 410.853\ 201
NL
18)
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 25 bis Maatregelen van derde landen om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering te verminderen 1.
Indien een derde land maatregelen vaststelt om het klimaatveranderingseffect van vluchten die vanuit dat land vertrekken en in de Gemeenschap aankomen, te verminderen, bekijkt de Commissie na overleg met dat derde land en met de lidstaten in het comité, bedoeld in artikel 23, lid 1, welke mogelijkheden er zijn om in een optimale interactie tussen de Gemeenschapsregeling en de maatregelen van dat land te voorzien. Indien nodig kan de Commissie wijzigingen aannemen om vluchten vanuit het betreffende derde land van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uit te sluiten, of met het oog op andere wijzigingen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten ingevolge overeenkomsten uit hoofde van de vierde alinea. Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De Commissie kan aan het Europees Parlement en de Raad andere wijzigingen van deze richtlijn voorstellen. De Commissie kan ook, indien passend, overeenkomstig artikel 300, lid 1, van het Verdrag aanbevelingen aan de Raad doen om onderhandelingen te openen met het oog op het sluiten van een overeenkomst met het betrokken derde land.
202 /PE 410.853
NL
2.
19)
De Gemeenschap en haar lidstaten blijven ijveren om een akkoord te bereiken over algemene maatregelen met het oog op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart. In het licht van dat akkoord gaat de Commissie na of wijzigingen van deze richtlijn nodig zijn wat betreft de toepassing ervan op vliegtuigexploitanten.";
artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: a)
lid 3, punt b), wordt vervangen door: "b)
b)
aan wie, in afwijking van artikel 6, lid 2, punt e), en artikel 12, lid 3, de verantwoordelijkheid wordt verleend een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installaties in de pool; en"
lid 4 wordt vervangen door: "4.
In afwachting van artikel 16, leden 2, 3 en 4, zijn de sancties voor het schenden van het voorschrift om voldoende emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren ter dekking van de totale emissie van de installaties in de pool van toepassing op de trustee.";
PE 410.853\ 203
NL
20)
aan artikel 30 wordt het volgende lid toegevoegd: "4.
204 /PE 410.853
NL
Uiterlijk op 1 december 2014 evalueert de Commissie de werking van deze richtlijn wat betreft de in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteiten, op basis van de bewaking van en de ervaring met de toepassing van deze richtlijn, en dient zij indien nodig voorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikel 251 van het Verdrag. De Commissie besteedt in het bijzonder aandacht aan de volgende punten: a)
de gevolgen en de effecten van deze richtlijn voor de algemene werking van de Gemeenschapsregeling;
b)
de werking van de markt van de emissierechten voor de luchtvaart, waarbij in het bijzonder alle mogelijke verstoringen van de markt worden behandeld;
c)
de milieueffectiviteit van de Gemeenschapsregeling en de mate waarin de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quater aan vliegtuigexploitanten dient te worden toegewezen, verminderd moet worden in overeenstemming met de algemene emissiereductiedoelstellingen van de EU;
d)
de effecten van de Gemeenschapsregeling op de luchtvaartsector, inclusief kwesties op het gebied van concurrentievermogen, met name rekening houdend met het effect van het beleid op het gebied van klimaatverandering dat voor de luchtvaart buiten de EU wordt gevoerd;
e)
het handhaven van de bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten, rekening houdend met de waarschijnlijke convergentie van de groeipercentages in de sector;
f)
de gevolgen van de Gemeenschapsregeling voor de structurele afhankelijkheid van het luchtvervoer van eilanden, niet aan zee grenzende gebieden, ultraperifere regio's en perifere gebieden van de Gemeenschap;
g)
de vraag of moet worden voorzien in een loketsysteem teneinde de handel in emissierechten tussen vliegtuigexploitanten en exploitanten van installaties te vergemakkelijken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat transacties niet resulteren in de netto-overdracht van emissierechten van vliegtuigexploitanten naar exploitanten van installaties;
h)
de gevolgen van de in bijlage I bedoelde uitzonderingsdrempels in termen van de gecertificeerde maximumstartmassa en het aantal vluchten dat een vliegtuigexploitant jaarlijks uitvoert; ║
i)
de gevolgen van de uitzondering voor bepaalde vluchten in het kader van de openbaredienstverplichting die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes op de Gemeenschapsregeling van toepassing is;
j)
de ontwikkelingen, inclusief het potentieel voor toekomstige ontwikkelingen, wat de efficiëntie van de luchtvaart betreft, met name de vooruitgang in de richting van het halen van de doelstelling van de Adviesraad voor luchtvaartonderzoek in Europa (Advisory Council for Aeronautics Research in Europe, ACARE) om technologie te ontwikkelen en in gebruik te nemen waarmee het brandstofverbruik kan worden verminderd met 50% tegen 2020, en de vraag of bijkomende maatregelen om de efficiëntie te verbeteren nodig zijn; en
k)
de ontwikkelingen op het gebied van het wetenschappelijk begrip van de klimaatveranderingsaspecten van condensatiestrepen en cirruswolken die door de luchtvaart worden veroorzaakt, met het oog op de voorstelling van doeltreffende beperkingsmaatregelen.
De Commissie brengt vervolgens verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad. ______________ * 21)
PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).";
na artikel 30 wordt de volgende titel ingevoegd: "HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN";
22)
de bijlagen I, IV en V worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
PE 410.853\ 205
NL
Artikel 2 Omzetting 1.
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ...∗ aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis. Artikel 3 Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
∗
12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
206 /PE 410.853
NL
Artikel 4 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te║ ,
Voor het Europees Parlement De voorzitter
Voor de Raad De voorzitter
PE 410.853\ 207
NL
BIJLAGE De bijlagen I, IV en V bij Richtlijn 2003/87/EG worden als volgt gewijzigd: 1)
bijlage I wordt als volgt gewijzigd: a)
de titel wordt vervangen door: "CATEGORIEËN ACTIVITEITEN TOEPASSING IS";
b)
WAAROP
DEZE
RICHTLIJN
VAN
in punt 2 wordt de volgende alinea ingevoegd vóór de tabel: "Vanaf 1 januari 2012 vallen alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, onder de luchtvaartactiviteit.";
c)
de volgende categorie activiteiten wordt toegevoegd: " Luchtvaart Kooldioxide Vluchten die vertrekken vanaf of aankomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Buiten deze activiteit vallen:
PE 410.853\ 209
NL
a) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een ander land dan een lidstaat, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan; b) militaire vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen en douane- en politievluchten; c) vluchten in verband met opsporing en redding, vluchten in het kader van brandbestrijding, humanitaire vluchten en medische noodvluchten waarvoor toestemming is verleend door de ter zake bevoegde autoriteit; d) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd volgens zichtvliegvoorschriften als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago; e) vluchten die eindigen op het luchtvaartterrein van waar het luchtvaartuig is opgestegen en tijdens welke geen tussenlanding is gemaakt;
210 /PE 410.853
NL
f) lesvluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel het behalen van een vliegbrevet, of van een bevoegdverklaring in het geval van cockpitpersoneel, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige opmerking in het vluchtplan, met uitzondering van vluchten die dienen voor het vervoer van passagiers en/of lading en van veerdienstvluchten en positioneringsvluchten; g) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel wetenschappelijk onderzoek of het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of van grond- of boordapparatuur; en h) vluchten die worden uitgevoerd door luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van minder dan 5 700 kg;
PE 410.853\ 211
NL
i) vluchten, uitgevoerd in het kader van de openbaredienstverplichtingen die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2408/92 worden opgelegd op routes in de ultraperifere gebieden zoals gedefinieerd in artikel 299, lid 2, van het Verdrag of op routes waar de aangeboden capaciteit 30 000 zitplaatsen per jaar niet overschrijdt; en j) vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, uitgevoerd door commerciële luchtvervoersondernemingen die – gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren; of – vluchten met een totale emissie van minder dan 10 000 ton per jaar uitvoeren. Vluchten ▌ die ▌ uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van een regering van een EU-lidstaat, mogen krachtens dit punt niet worden uitgesloten. ";
212 /PE 410.853
NL
2)
bijlage IV wordt als volgt gewijzigd: a)
na de titel van de bijlage worden de volgende woorden ingevoegd: "DEEL A - Bewaking van en rapportage over emissies door vaste installaties";
b)
het volgende deel B wordt toegevoegd: "DEEL B - Bewaking van en rapportage over emissies door luchtvaartactiviteiten Bewaking van kooldioxide-emissies De emissies moeten door middel van berekeningen worden bewaakt. De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend: Brandstofverbruik x emissiefactor Het brandstofverbruik omvat tevens de brandstof die wordt verbruikt door het hulpaggregaat. Waar mogelijk wordt het daadwerkelijke brandstofverbruik voor elke vlucht gebruikt, dat met behulp van de volgende formule wordt berekend: Hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de vlucht - hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de volgende vlucht + hoeveelheid getankte brandstof voor die volgende vlucht. Als er geen gegevens beschikbaar zijn over het daadwerkelijke brandstofverbruik, wordt een gedifferentieerde standaardmethode gebruikt om op basis van de beste beschikbare informatie de gegevens over het brandstofverbruik te schatten.
PE 410.853\ 213
NL
Tenzij activiteitspecifieke emissiefactoren die door onafhankelijke, erkende laboratoria met behulp van aanvaarde analysemethoden zijn afgeleid, nauwkeuriger zijn, worden de standaardemissiefactoren van het IPCC gebruikt, die worden ontleend aan de IPCC-richtsnoeren voor nationale inventarissen van broeikasgassen van 2006 of latere herzieningen van deze richtsnoeren. De emissiefactor voor biomassa is nul. Voor iedere vlucht en voor iedere brandstof wordt een aparte berekening gemaakt. Rapportage over emissies Elke vliegtuigexploitant dient de volgende informatie op te nemen in zijn verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3: A.
214 /PE 410.853
NL
Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder: –
naam van de vliegtuigexploitant;
–
zijn administrerende lidstaat;
–
zijn adres, inclusief postcode en land, en, indien afwijkend, diens contactadres in de administrerende lidstaat;
–
de registratienummers van de luchtvaartuigen en de typen luchtvaartuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
B.
–
het nummer en de afgevende instantie van het bewijs luchtvaartexploitant en de exploitatievergunning waaronder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, zijn uitgeoefend;
–
adres, telefoonnummer, contactpersoon; en
–
naam van de eigenaar van het luchtvaartuig.
faxnummer
en
e-mailadres
van
een
Voor ieder type brandstof waarvoor de emissies worden berekend: –
brandstofverbruik;
–
emissiefactor;
–
het totaal van de cumulatieve emissies van alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
–
de cumulatieve emissies van: –
alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, en die zijn vertrokken van een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat en zijn aangekomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van dezelfde lidstaat;
PE 410.853\ 215
NL
–
–
–
alle andere vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
de cumulatieve emissies van alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, en die: –
zijn vertrokken vanuit elke lidstaat; en
–
zijn aangekomen in elke lidstaat vanuit een derde land;
onzekerheid.
Bewaking van de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies Voor het aanvragen van een toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2, wordt de omvang van de luchtvaartactiviteit in tonkilometers berekend met de volgende formule: tonkilometers = afstand x vracht
216 /PE 410.853
NL
waarbij: "afstand": de orthodromische afstand tussen het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst, plus een extra vaste component van 95 km; en "vracht": de totale massa aan vracht, post en passagiers die wordt vervoerd. Voor het berekenen van de vracht: –
is het aantal passagiers bemanningsleden;
het
aantal
personen
aan
boord
exclusief
–
mag een vliegtuigexploitant in zijn documentatie over massa en zwaartepunt voor de desbetreffende vluchten naar keuze de werkelijke of de standaardmassa's voor passagiers en geregistreerde bagage gebruiken, of een standaardwaarde van 100 kg voor iedere passagier, en diens geregistreerde bagage.
Rapportage over de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies Elke vliegtuigexploitant neemt de volgende informatie op in zijn aanvraag uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2: A.
Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder: –
naam van de vliegtuigexploitant;
–
zijn administrerende lidstaat;
PE 410.853\ 217
NL
B.
–
zijn adres, inclusief postcode en land, en, indien afwijkend, diens contactadres in de administrerende lidstaat;
–
de registratienummers van de luchtvaartuigen en de typen luchtvaartuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
–
het nummer en de afgevende instantie van het bewijs luchtvaartexploitant en de exploitatievergunning waaronder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, zijn uitgeoefend;
–
adres, telefoonnummer, faxnummer en e-mailadres van een contactpersoon; en
–
naam van de eigenaar van het luchtvaartuig.
Tonkilometergegevens: –
aantal vluchten per luchtvaartterreincombinatie;
–
aantal passagierskilometers per luchtvaartterreincombinatie;
–
aantal tonkilometers per luchtvaartterreincombinatie;
–
gekozen methode voor de berekening van de massa van passagiers en geregistreerde bagage;
–
totaal aantal tonkilometers voor alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de vliegtuigexploitant is.";
218 /PE 410.853
NL
3)
bijlage V wordt als volgt gewijzigd: a)
na de titel van de bijlage worden de volgende woorden ingevoegd: "DEEL A - Verificatie van emissies door vaste installaties";
b)
het volgende deel B wordt toegevoegd: "DEEL B - Verificatie van emissies door luchtvaartactiviteiten 13.
De algemene beginselen en de methode die in deze bijlage worden beschreven, zijn van toepassing op de verificatie van emissieverslagen over vluchten die vallen onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit. Te dien einde: a)
dient in punt 3, de verwijzing naar "exploitant" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant en dient in punt c) daarvan, de verwijzing naar "installatie" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft, gebruikte luchtvaartuig;
b)
dient in punt 5 de verwijzing naar "installatie" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de vliegtuigexploitant;
PE 410.853\ 219
NL
c)
dient in punt 6 de verwijzing naar "in de installatie verrichte activiteiten" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar door de vliegtuigexploitant verrichte luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;
d)
dient in punt 7 de verwijzing naar "het terrein van de installatie" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de locaties die de vliegtuigexploitant heeft gebruikt voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;
e)
dient in de punten 8 en 9 de verwijzing naar "bronnen van emissies in de installatie" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het luchtvaartuig waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is; en
f)
dient in de punten 10 en 12 de verwijzing naar "exploitant" te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant.
Aanvullende bepalingen voor de verificatie van luchtvaartemissieverslagen 14.
De verificateur moet zich er in het bijzonder van vergewissen dat: a)
220 /PE 410.853
NL
alle onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallende vluchten in aanmerking zijn genomen. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over dienstregelingen en andere gegevens over het verkeer van de vliegtuigexploitant, waaronder door hem opgevraagde gegevens van Eurocontrol;
b)
de cumulatieve gegevens over het brandstofverbruik en de gegevens over de voor het luchtvaartuig dat de luchtvaartactiviteit verricht, aangekochte of anderszins verschafte brandstof, consistent zijn.
Aanvullende bepalingen voor de verificatie van voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies overgelegde tonkilometergegevens. 15.
De in deze bijlage beschreven algemene beginselen en methode voor de verificatie van verslagen uit hoofde van artikel 14, lid 3, vinden, indien van toepassing, overeenkomstige toepassing voor de verificatie van luchtvaarttonkilometergegevens.
16.
De verificateur dient zich er in het bijzonder van te vergewissen dat alleen daadwerkelijk uitgevoerde en onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit vallende vluchten waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, in aanmerking zijn genomen in de aanvraag van die exploitant uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, en artikel 3 septies, lid 2. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over het verkeer van de exploitant, waaronder door de exploitant opgevraagde gegevens van Eurocontrol. Bovendien dient de verificateur na te gaan of de door de vliegtuigexploitant gerapporteerde vracht overeenkomt met de door hem voor veiligheidsdoeleinden bijgehouden documenten over de vracht.".
PE 410.853\ 221
NL
P6_TA-PROV(2008)0334 Wijziging van het Reglement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen Besluit van het Europees Parlement van 8 juli 2008 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement in verband met de voorstellen van de Werkgroep parlementaire hervorming inzake de werkzaamheden van de plenaire vergadering en initiatiefverslagen (2007/2272(REG))
Het Europees Parlement, – gezien de besluiten van de Conferentie van voorzitters van 25 oktober en 12 december 2007, – gezien het schrijven van zijn Voorzitter van 15 november 2007 en dat van 31 januari 2008, – gezien het eerste tussentijdse verslag van de Werkgroep parlementaire hervorming over 'De plenaire vergadering en het rooster van de werkzaamheden', dat op 6 september 2007 is voorgelegd aan de Conferentie van voorzitters en de conclusies in dat verslag over de initiatiefverslagen, – gelet op artikel 199 van het EG-Verdrag, – gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0197/2008), 1. besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen; 2. wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden, met uitzondering van punten 2 en 3 van de nieuwe bijlage IIbis, die in werking treden op de eerste dag van de zittingsperiode die in juli 2009 van start gaat; wijst erop dat artikel 45, lid 1 bis eveneens geldt voor verslagen waarvoor reeds vóór de inwerkingtreding van deze bepaling toestemming is verleend; 3. besluit dat amendement 5 betreffende artikel 39, lid 2 in zijn besluit van 13 november 2007 over de wijziging van het Reglement in verband met het Statuut van de leden1 in werking treedt op de eerste dag van de eerst volgende vergaderperiode; 4. besluit overeenkomstig artikel 204, c) het besluit van de Conferentie van voorzitters over de regels en praktische modaliteiten betreffende initiatiefverslagen als gewijzigd bij zijn besluiten van 12 december 2007 en 14 februari 2008 te publiceren als bijlage bij het Reglement; gelast zijn Secretaris-generaal deze bijlage overeenkomstig toekomstige besluiten van de Conferentie van voorzitters in dezen, aan te passen; 5. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de 1
Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0500.
222 /PE 410.853
NL
Commissie.
PE 410.853\ 223
NL
Amendement 1 Reglement van het Europees Parlement Artikel 38 bis (nieuw) Bestaande tekst
Amendement Artikel 38 bis Recht van initiatief dat het Parlement krachtens de Verdragen is toegekend In de gevallen waarin het Parlement krachtens de Verdragen het recht van initiatief is toegekend, kan de bevoegde commissie besluiten een initiatiefverslag op te stellen. Het verslag omvat: a) een ontwerpresolutie; b) in voorkomend geval, een ontwerpbesluit of ontwerpvoorstel; c) een toelichting, in voorkomend geval vergezeld van een financieel memorandum. Indien voor de aanneming van een besluit door het Parlement de goedkeuring of de instemming van de Raad en het advies of de instemming van de Commissie is vereist, kan het Parlement na de stemming over het voorgestelde besluit, en op voorstel van de rapporteur, besluiten de stemming over de ontwerpresolutie uit te stellen totdat de Raad of de Commissie hun standpunt kenbaar hebben gemaakt.
Amendement 2 Reglement van het Europees Parlement Artikel 45 – lid 1 bis (nieuw) Bestaande tekst
Amendement 1 bis. Het Parlement behandelt in initiatiefverslagen neergelegde ontwerpresoluties volgens de kortepresentatieprocedure als uiteengezet in artikel 131 bis. Amendementen op deze resoluties zijn niet ontvankelijk voor
224 /PE 410.853
NL
behandeling ter plenaire vergadering, tenzij zij door de rapporteur worden ingediend om rekening te houden met nieuwe informatie. Overeenkomstig artikel 151, lid 4 kunnen evenwel alternatieve ontwerpresoluties worden ingediend. Dit lid is niet van toepassing, wanneer het onderwerp van het verslag in het kader van een debat van prioritair belang ter plenaire vergadering wordt behandeld, wanneer het verslag overeenkomstig het initiatiefrecht uit hoofde van artikel 38 bis of 39 wordt opgesteld, of wanneer het verslag kan worden aangemerkt als een beleidsverslag overeenkomstig de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde criteria1. __________ 1
Zie desbetreffend besluit van de Conferentie van voorzitters, als opgenomen in bijlage ... bij het Reglement.
Amendement 3 Reglement van het Europees Parlement Artikel 45 – lid 2 – alinea 1 Bestaande tekst 2. Het bepaalde in dit artikel is mutatis mutandis van toepassing in de gevallen waarin de Verdragen het Parlement het recht van initiatief toekennen
Amendement 2. Indien het onderwerp van het verslag onder het in artikel 38bis bedoelde initiatiefrecht valt, kan toestemming uitsluitend worden geweigerd op grond van het feit dat niet aan de voorwaarden in de Verdragen wordt voldaan.
Amendement 4 Reglement van het Europees Parlement Artikel 45 – lid 2 – alinea 2 Bestaande tekst In dergelijke gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit.
Amendement 2 bis. In de in de artikelen 38 bis en 39 bedoelde gevallen neemt de Conferentie van voorzitters binnen twee maanden een besluit.
PE 410.853\ 225
NL
Amendement 5 Reglement van het Europees Parlement Artikel 110 – lid 1 Bestaande tekst 1. Ieder lid kan de Raad of de Commissie vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk.
Amendement 1. Ieder lid kan in overeenstemming met de richtsnoeren1de Raad of de Commissie vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Voor de inhoud van de vragen zijn uitsluitend de vraagstellers verantwoordelijk. __________ 1
Zie bijlage II bis.
Amendement 6 Reglement van het Europees Parlement Artikel 110 – lid 2 Bestaande tekst
Amendement
2. De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die ze aan de betrokken instelling doet toekomen.
2. De vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die ze aan de betrokken instelling doet toekomen. In geval van twijfel neemt de Voorzitter een besluit over de ontvankelijkheid van een vraag. De vraagsteller wordt van dit besluit in kennis gesteld.
Amendement 7 Reglement van het Europees Parlement Artikel 111 – lid 1 Bestaande tekst 1. Ieder lid kan de Europese Centrale Bank vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord.
Amendement 1. Ieder lid kan in overeenstemming met de richtsnoeren1de Europese Centrale Bank vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. ____________ 1
226 /PE 410.853
NL
Zie bijlage II bis.
Amendement 8 Reglement van het Europees Parlement Artikel 131 bis (nieuw) Bestaande tekst
Amendement Artikel 131 bis Korte presentatie Op verzoek van de rapporteur of op voorstel van de Conferentie van voorzitters, kan het Parlement ook besluiten dat een punt, waarvoor geen echt debat nodig is, ter plenaire vergadering middels een korte presentatie door de rapporteur wordt behandeld. In dat geval krijgt de Commissie de gelegenheid het woord te voeren en hebben de leden het recht om via de indiening van een extra schriftelijke verklaring overeenkomstig artikel 142, lid 7, te reageren.
Amendement 9 Reglement van het Europees Parlement Artikel 142 – lid 5 Bestaande tekst
Amendement
5. De Commissie en de Raad worden tijdens het debat over een verslag in de regel onmiddellijk gehoord na de inleiding door de rapporteur. Bij de behandeling van een voorstel van de Commissie verzoekt de Voorzitter de Commissie echter eerst het woord te voeren voor een korte toelichting van het voorstel, en bij de behandeling van een tekst van de Raad, desgewenst eerst de Raad, in beide gevallen onmiddellijk gevolgd door de rapporteur. Aan de Commissie en de Raad kan opnieuw het woord worden verleend, met name om te reageren op opmerkingen van de leden.
5. De Commissie en de Raad worden tijdens het debat over een verslag in de regel onmiddellijk gehoord na de inleiding door de rapporteur. Aan de Commissie, de Raad en de rapporteur kan opnieuw het woord worden verleend, met name om te reageren op opmerkingen van de leden.
PE 410.853\ 227
NL
Amendement 10 Reglement van het Europees Parlement Artikel 151 - lid 4 Bestaande tekst
Amendement
4. Een fractie kan een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde nietwetgevingsontwerpresolutie.
4. Een fractie of ten minste veertig leden kunnen een alternatieve ontwerpresolutie indienen ter vervanging van een in een commissieverslag voorgestelde nietwetgevingsontwerpresolutie.
In dat geval mag de fractie geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de bevoegde commissie. De ontwerpresolutie van de fractie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt in één stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht.
In dat geval mogen de fractie of de betreffende leden geen amendementen indienen op de ontwerpresolutie van de bevoegde commissie. De alternatieve ontwerpresolutie mag niet langer zijn dan de ontwerpresolutie van de commissie. Deze wordt in één stemming zonder amendementen ter plenaire vergadering in stemming gebracht. Artikel 103, lid 4 is mutatis mutandis van toepassing.
Amendement 11 Reglement van het Europees Parlement Bijlage II bis (nieuw) Bestaande tekst
Amendement BIJLAGE II bis Richtsnoeren voor vragen met verzoek om schriftelijk antwoord overeenkomstig de artikelen 110 en 111 1. Vragen met verzoek om schriftelijk antwoord – moeten onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de betrokken instelling vallen en van algemeen belang zijn; – moeten beknopt zijn en een begrijpelijke vraag inhouden; – mogen geen beledigende uitlatingen bevatten; – mogen geen louter persoonlijke
228 /PE 410.853
NL
aangelegenheden betreffen. 2. Wanneer een vraag niet in overeenstemming is met deze richtsnoeren, dient het secretariaat de vraagsteller van advies inzake de wijze waarop de vraag kan worden geformuleerd om ontvankelijk te zijn. 3. Wanneer in de voorgaande zes maanden een identieke of soortgelijke vraag is gesteld en beantwoord, doet het secretariaat de vraagsteller een kopie van de vorige vraag en van het antwoord toekomen. De nieuwe vraag wordt niet aan de betrokken instelling voorgelegd, tenzij de vraagsteller nieuwe ontwikkelingen van betekenis aanvoert of nadere informatie wenst te krijgen. 4.Wanneer in een vraag om feitelijke of statistische informatie wordt verzocht die reeds in de bibliotheek van het Parlement beschikbaar is, brengt die dienst dit ter kennis van het lid, dat de vraag kan intrekken. 5. Vragen die onderling samenhangende onderwerpen betreffen, kunnen gezamenlijk worden beantwoord.
PE 410.853\ 229
NL
P6_TA-PROV(2008)0335 Begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de begroting 2009: Eerste beschouwingen over het voorontwerp van begroting 2009 en het mandaat voor het overleg, afdeling III – Commissie (2008/2025(BUD))
Het Europees Parlement, – gezien het Voorontwerp van begroting voor het begrotingsjaar 2009, dat de Commissie op 6 mei 2008 heeft goedgekeurd, – gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA)1, – gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag, – onder verwijzing naar zijn resoluties van 24 april 2008 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 20092, en over het begrotingskader en de prioriteiten voor 20093, – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (19-20 juni 2008), – gelet op artikel 69 en Bijlage IV van het Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0262/2008), A. overwegende dat als het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap4 (Verdrag van Lissabon) in 2009 geratificeerd is, het Parlement op wetgevings- en begrotingsgebied op voet van gelijkheid zal staan met de Raad; en de Europese Unie nieuwe bevoegdheden krijgt, wat belangrijke gevolgen zal hebben voor de EU-begroting, B. overwegende dat de jaarlijkse begrotingsprocedure als geheel fundamentele wijzigingen zal moeten ondergaan als gevolg van de bepalingen in het nieuwe verdrag en het feit dat het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven en het (maximum)stijgingspercentage voor niet-verplichte uitgaven zal komen te vervallen, 1 2 3 4
PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2008/371/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 128 van 16.5.2008, blz.8) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0174. Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0175. PB C 306 van 17.12.2007, blz. 1
230 /PE 410.853
NL
C. overwegende dat de drie instellingen op 16 april 2008 in een verklaring overeen zijn gekomen zo spoedig mogelijk overleg te gaan plegen over de nodige regelingen voor begrotingskwesties die verband houden met het Verdrag van Lissabon, en voorts overwegende dat in 2009 een vernieuwd Parlement zal aantreden en een nieuwe Commissie die volledig moeten zijn voorbereid op de veranderingen als gevolg van het nieuwe Verdrag, mits dit wordt geratificeerd, Voorontwerp van begroting 2009 1. neemt er kennis van dat het voorontwerp van begroting (VOB) voor 2009, 134 394,9 miljoen EUR beloopt aan vastleggingskredieten en 116 736,4 miljoen EUR aan betalingskredieten, waardoor een speelruimte resteert van 2 638,1 miljoen EUR tot het maximum van de vastleggingskredieten en van 7 443,6 miljoen EUR tot dat van de betalingskredieten, waarbij de verplichte uitgaven 33% van de vastleggingskredieten en 38% van de betalingskredieten uitmaken; 2. wijst erop dat de vastleggingskredieten in het VOB 2009 overeenkomen met 1,04% van het BNI wat een totale stijging is van 3,1% in vergelijking met de begroting 2008, waarbij de verplichte uitgaven met 4,7% zijn gestegen als gevolg van de geleidelijke invoering van de rechtstreekse hulp aan de nieuwe lidstaten, en de niet-verplichte uitgaven met 2,4%; 3. neemt er met belangstelling kennis van dat de betalingskredieten in het VOB 2009 overeenkomen met 0,90% of het BNI, een afname met 3,3% in vergelijking met de begroting 2008, waarbij betalingskredieten voor verplichte uitgaven zijn gestegen met 4,8%, in overeenstemming met de ontwikkeling bij de vastleggingskredieten, terwijl die voor nietverplichte uitgaven met 7,6% zijn gedaald; 4. neemt kennis van de prioriteiten van het VOB die door de Commissie uiteen zijn gezet: –
ondersteuning van duurzame groei en bevordering van een economisch klimaat waarin ruimschoots nieuwe werkgelegenheid kan ontstaan; ondersteuning van innovatie,
–
voortzetting van het cohesiebeleid om de ongelijkheden tussen de regio's in de Unie te verminderen,
–
bestrijding van klimaatverandering en bevorderen van onderzoek naar schone en zuinige energie; ontwikkeling van een Europees energiebeleid dat wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid en gewaarborgde aanvoer,
–
ontwikkeling van een gemeenschappelijk integratiebeleid en invoering van een gemeenschappelijke ruimte van rechtvaardigheid,
–
ondersteuning van het vredesproces in het Midden-Oosten en de stabiliteit in Kosovo en de Balkan als geheel,
–
het geven van voedselhulp en versterking van het milieuelement bij de ontwikkelingssamenwerking;
5. herinnert aan zijn prioriteiten zoals verwoord in zijn bovengenoemde resolutie van 24 april 2008 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009; Algemene overwegingen PE 410.853\ 231
NL
6. spreekt de overtuiging uit dat de Europese Unie moet kunnen beschikken over een middelenniveau dat haar in staat stelt haar huidige beleid en optreden onbeperkt ten uitvoer te leggen en tegelijkertijd genoeg souplesse biedt om aan nieuwe beleidseisen te kunnen voldoen; 7. stelt vast dat de totale speelruimte van 2 638 miljoen EUR in het VOB voor het grootste deel, namelijk een bedrag van 2 027 miljoen EUR afkomstig is uit de speelruimte uit hoofde van marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen (eerste pijler van het GLB) onder rubriek 2; 8. neemt met belangstelling kennis van de bovengenoemde conclusies van het voorzitterschap en de gevolgen voor de begroting die enkele van deze conclusies kunnen hebben; is van mening dat deze begrotingsbehoeften alleen kunnen worden gedekt door gebruik te maken van de in het IIA voorziene middelen, met name de punten 21 tot 23 ervan; 9. wijst erop dat als gevolg van de zeer kleine marges tot de andere maxima van het MFK, met name onder rubrieken 1a, 3b en 4, het vermogen van de Unie om in budgettaire termen te reageren op beleidswijzigingen bijzonder beperkt is; benadrukt tegelijkertijd de mogelijkheid om de bepalingen van het IIA toe te passen om financiële tekorten uit de weg te ruimen; 10. acht het zijn verantwoordelijkheid als begrotingsautoriteit ervoor te zorgen dat de middelen in de EU-begroting zo optimaal mogelijk worden besteed; is voornemens te streven naar een ambitieuzere, evenwichtige en samenhangende begroting in samenwerking met en met inachtneming van de verzoeken van de gespecialiseerde commissies; 11. kan niet altijd een duidelijke samenhang ontdekken tussen de beleidsprioriteiten van de Commissie, zoals omschreven in haar jaarlijkse beleidsstrategie (JBS) en het VOB, en de verhogingen op de overeenkomstige begrotingslijnen en beleidsterreinen; is nog niet overtuigd van de inspanningen van de Commissie om de prioriteiten van het Parlement in het VOB op te nemen, is er bijvoorbeeld niet van overtuigd dat de prioriteit van de klimaatverandering werkelijk door de hele begroting heen tot zijn recht komt, zoals door de Commissie voorgesteld; wenst meer nauwkeurige informatie te ontvangen over de gebruikte methodiek om tot de conclusie te komen dat meer dan 10%, of 14 miljard EUR, van de EUbegroting wordt besteed aan milieudoelstellingen; verzoekt om een alomvattende presentatie van alle aan klimaatverandering gerelateerde uitgaven in de begroting, met inbegrip van de plattelandsontwikkelings- en structuurfondsen, om in staat te zijn de samenhang tussen politieke en begrotingsprioriteiten te waarderen; wijst erop dat de lopende programma's bij de tussentijdse herziening moeten worden herzien om de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering beter te integreren en voor een betere samenhang van het beleid te zorgen; 12. wenst een dialoog met de Raad en de Commissie aan te gaan over het gebruik van de in het IIA voorziene middelen om de financiering te versterken voor maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering met het oog op een alomvattende overeenkomst over klimaatverandering na 2012; 13. spreekt zijn belangstelling uit voor nauwe samenwerking met de Raad en de Commissie om spoedig een afdoende overeenstemming te bereiken over het pakket maatregelen inzake energie en klimaatverandering, waaronder koolstofvastlegging en -opslag (CCS); neemt er kennis van dat de EU door moet gaan te laten zien dat economische groei en ontwikkeling 232 /PE 410.853
NL
verenigbaar zijn met een koolstofarme economie; herinnert de Raad aan de bovengenoemde conclusies van het voorzitterschap; 14. geeft uiting aan zijn grote bezorgdheid dat de tijd gekomen is waarin de beschikbare marges steeds vaker een gevolg zijn van "creatieve budgettering" zoals "backloading" van bestaande meerjarenprogramma's, onder uitsluiting van budgettaire verplichtingen die al bekend en te voorzien waren en andere soortgelijke manoeuvres; is van opvatting dat dergelijke praktijken een inbreuk vormen op het beginsel van gezonde budgettering en verlangt andermaal een VOB dat een getrouwe weerspiegeling is van de begrotingsbehoeften van het volgend jaar; verzoekt de Commissie en de Raad samen te werken met het oog op het nemen van de noodzakelijke besluiten om een bevredigend niveau van kredieten voor de begroting voor 2009 te bereiken; 15. beklemtoont het belang van helderheid, consistentie en transparantie bij de presentatie van de EU-begroting, wat mede een absolute noodzaak is om de Europese burger te kunnen duidelijk maken hoe het EU-geld wordt besteed; acht het zorgelijk dat het steeds ingewikkelder wordt differentiatie aan te brengen tussen beleidsuitgaven en administratieve uitgaven van de Commissie en dat een aanzienlijk bedrag aan uitgaven van administratieve aard, dat logischerwijze onder rubriek 5 zou moeten worden ondergebracht, feitelijk wordt gefinancierd uit beleidstoewijzingen; 16. betreurt het feit dat er momenteel geen heldere indicatie is van de exacte wijzigingen die in het onlangs aangeboden financiële programmadocument zijn aangebracht ten opzichte van het eerdere document, en evenmin of, of hoe verhogingen in een bepaald jaar worden gecompenseerd en hoe "backloading" en "frontloading" worden toegepast; is van mening dat dit niet in overeenstemming is met de bepalingen van punt 46 van het IIA en dringt er bij de Commissie op aan haar verplichtingen in dit opzicht na te komen; 17. beklemtoont dat het van groot belang is de gevolgen van "frontloading" en "backloading" op de meerjarenprogramma's door de gehele begroting heen, na te gaan om een coherente programmering van vastleggingen te waarborgen voor de duur van het MFK, waarbij de prioriteiten van het Parlement zoals die zijn vastgelegd in het IIA worden nagekomen; 18. is verbaasd over het extreem lage niveau van de betalingskredieten, namelijk 116 736 miljoen EUR, dat door de Commissie in haar VOB wordt voorgesteld; herinnert eraan dat de vastleggingskredieten waarover in de begrotingen voor 2007 en 2008 is gestemd respectievelijk 126 500 en 129 100 miljoen EUR bedroegen; 19. verzoekt de Commissie de screening waarmee in 2007 is begonnen, voort te zetten en met duidelijke informatie te komen over het personeelsbeleid, toepassing van de herschikkingsstrategie en de mate van uitbesteding van taken voor 2009; vraagt om een vervolgverslag voor 30 april 2009 met inbegrip van de conclusies die de Commissie zal trekken met betrekking tot haar interne organisatie; neemt kennis van het vervolgverslag 2008 van de Commissie getiteld "Planning en optimalisering van het personeelsbeleid om aan te sluiten bij de prioriteiten van de EU" waarin de Commissie haar toezegging bevestigt tot 2013 niet meer om nieuwe posten te zullen vragen, afgezien van de laatste serie in 2009 die gerelateerd is aan de uitbreiding; 20. neemt kennis van een aanzienlijke toename van het aantal externe onderzoeken van OLAF in de sector externe hulp en verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat OLAF over de nodige middelen beschikt; verzoekt de Raad de kwaliteit van de samenwerking PE 410.853\ 233
NL
tussen de lidstaten en de Commissie in de strijd tegen fraude in de EU te verbeteren; verzoekt de Raad te zorgen voor een goede follow-up van de door de lidstaten in het kader van de fraudebestrijding verrichte onderzoeken, met inbegrip van de terugvorderingsprocedure; Subrubriek 1a 21. merkt op dat de vastleggingskredieten in het VOB voor concurrentiekracht voor groei en werkgelegenheid 11 690 miljoen EUR bedragen, waardoor een speelruimte van 82 miljoen EUR resteert; dit betekent een stijging van 5,5% ten opzichte van 2008; wijst erop dat ook de betalingskredieten met 5,3% stijgen tot een totaal van 10 285,2 miljoen EUR; 22. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om ingrijpende maatregelen te nemen voor het scheppen van banen en ondersteuning van innovatie, kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en onderzoek; beklemtoont dat de bestaande initiatieven op dit terrein zoals het kaderprogramma voor mededinging en innovatie (CIP) en andere initiatieven die betrekking hebben op KMO's naar behoren ten uitvoer moeten worden gelegd en begeleid; 23. is verheugd over de door de Commissie in het VOB aangegeven prioriteit om onderzoek naar schone en efficiënte vormen van energie te bevorderen en is voornemens ervoor te zorgen dat (afgezien van het zevende kaderprogramma) wordt voorzien in de nodige middelen, aangezien energie-efficiëntie een sleutelstrategie is in de strijd tegen klimaatverandering; 24. wijst op het belang van de inzet van de nodige begrotingsmiddelen voor alle maatregelen die gericht zijn op de bevordering en invoering van scholingsprogramma's op het gebied van de media en de nieuwe technologieën; 25. betreurt het dat in subrubriek 1a een beperkte speelruimte beschikbaar is, wat er op zou kunnen wijzen dat het onmogelijk wordt nieuwe beleidslijnen te financieren via herschikking, zonder belangrijke bestaande programma's ernstig te benadelen en beveelt dan ook aanvullende financiering aan indien nieuwe prioriteiten moeten worden vastgesteld; 26. is van mening dat gezien de beperkte speelruimte die beschikbaar is in rubriek 1a, een behoorlijke tenuitvoerlegging en evaluatie van lopende proefprojecten en voorbereidende acties prioriteit moet krijgen, maar dat het opstarten van nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties natuurlijk mogelijk moet blijven; 27. is van mening dat het geplande besluit over kleine ondernemingen ("Small Business Act") een belangrijke functie heeft ter ondersteuning van KMO's; wacht met spanning op uitgewerkte voorstellen voor de financiering van dit nieuwe strategische instrument, dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voor dit doel ook meer gebruik te maken van de middelen die in dit verband middels de structuurfondsen beschikbaar zijn; neemt er kennis van dat, aangezien KMO's bijzonder hard worden getroffen door betalingsachterstanden, de Europese Unie betalingsachterstanden moet voorkomen door te voorzien in een efficiënt en transparant controlestelsel om te waarborgen dat betalingen binnen een gespecificeerde termijn worden uitgevoerd; Subrubriek 1b 234 /PE 410.853
NL
28. wijst erop dat de vastleggingskredieten in het VOB voor samenhang ter bevordering van groei en werkgelegenheid met 2,5% stijgen tot een bedrag van 48 413,9 miljoen EUR, waardoor een speelruimte resteert van slechts 14 miljoen EUR in de afdeling technische bijstand; neemt er kennis van de totale stijging van 2,5% wordt veroorzaakt door de aanmerkelijke stijging bij het Cohesiefonds (+14% ten opzichte van 2008), terwijl de vastleggingskredieten voor de structuurfondsen op hetzelfde peil blijven; 29. betreurt de scherpe daling bij de betalingskredieten die, ten opzichte van 2008, met 13,9% afnemen tot 34 914,1 miljoen EUR; is met name niet overtuigd dat er goede redenen zijn voor het naar beneden bijstellen van de prognoses van het betalingsniveau, te weten -30% voor EFRO-convergentie, -13% voor EFRO regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, - 85% voor EFRO territoriale samenwerking en -50% voor de nieuwe programma's 2007 - 2013 van het Cohesiefonds; 30. is van mening dat de Commissie moet aangeven of deze scherpe daling een direct of indirect gevolg is van het nieuwe Actieplan ter versterking van toezicht en gedeeld beheer voor structurele acties, met name aangezien dit op een gebrek aan controles op het eerste niveau in de lidstaten zou kunnen wijzen; 31. is van plan ervoor te zorgen dat de nodige middelen voor de diverse elementen van het cohesiebeleid gewaarborgd blijven zodat rekening kan worden gehouden met de huidige en komende problemen die de solidariteit binnen de Europese Unie op de proef zullen stellen; Rubriek 2 32. neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten in het VOB voor bescherming en beheer van natuurlijke rijkdommen zijn vastgesteld op 57 525,7 miljoen EUR, wat een stijging van 3,5% betekent ten opzichte van 2008, waardoor een speelruimte van 2 113,3 miljoen EUR overblijft; de betalingskredieten stijgen met 3,0% tot 54 834,9 miljoen EUR; het gedeelte van rubriek 2 dat gereserveerd is voor marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse bijstand bedraagt 42 860,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 42 814,2 miljoen EUR aan betalingskredieten; 33. onderstreept dat slechts 0,5% van de vastleggingskredieten onder rubriek 2, niettegenstaande de milieumaatregelen onder plattelandsontwikkelingsprogramma's en de milieunormen die het systeem van milieuvoorwaarden voor directe betalingen onderbouwen, besteed wordt aan milieuprioriteiten terwijl de grote meerderheid van de middelen is toegewezen aan rechtstreekse bijstand en marktgerelateerde uitgaven; 34. is ingenomen met de toename van 20,9 miljoen EUR voor LIFE+, maar vindt het spijtig dat slechts een deel van deze stijging ten goede komt aan intensiever optreden op het gebied van klimaatverandering; is van mening dat de horizontale begrotingsprioriteit voor de bestrijding van de klimaatverandering in deze cijfers onvoldoende tot zijn recht komt; 35. wijst erop dat het belangrijkste doel van het GLB het garanderen is van marktstabiliteit, aanvoerveiligheid en redelijke prijzen voor de consument en doet dan ook een beroep op de EU om op de begroting 2009 de nodige middelen vrij te maken om te kunnen voorzien in de nieuwe behoeften die voortvloeien uit de bestaande voedselcrisis en met name voor een betere toegang tot voedsel voor de armsten, die het meest onder de crisis te lijden hebben;
PE 410.853\ 235
NL
36. is ingenomen met de overal dalende tendens bij uitvoerrestitutie voor landbouwproducten als gevolg van gunstige marktomstandigheden en met de besparingen die hiervan het gevolg zijn; 37. neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten in het VOB voor plattelandsontwikkeling praktisch stabiel blijven met 13 401 miljoen EUR (met inbegrip van modulatie) aan vastleggingskredieten en 10 926 miljoen EUR aan betalingskredieten, een daling van 4% ten opzichte van 2008; 38. beschouwt deze cijfers als indicaties in het kader van de gezondheidscheck van het GLB, die door de Commissie op 20 mei 2008 is aangeboden; 39. wijst op de grote verschillen bij de tenuitvoerlegging van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); betreurt het dat in 2007 voor 2 830 miljoen EUR geen bestemming kon worden gevondenen, dat 1 361 miljoen EUR overgedragen werd naar 2008 en 1 469 miljoen werd hergeprogrammeerd voor de jaren 2008 - 2013 in het kader van punt 48 van het IIA; geeft uiting aan zijn zorg over de herprogrammering van dergelijke aanzienlijke bedragen, wat zal leiden tot een aanzienlijke vertraging bij de beschikbaarstelling van middelen voor de plattelandsgebieden; Subrubriek 3a 40. neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten in het VOB voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid met 15% toenemen tot 839,1 miljoen EUR, waardoor een speelruimte ontstaat van 32,9 miljoen EUR; de betalingskredieten stijgen met 11,7% tot 596,7 miljoen EUR; 41. wijst erop dat deze opvallende toename ten opzichte van 2008 grotendeels wordt veroorzaak door een aanzienlijke verhoging bij de hoofdstukken "solidariteit - externe grenzen, visumbeleid en vrij verkeer van personen" (+ 44,4 miljoen EUR of + 15,6%) "migratiestromen -. gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid" (+ 43,4 miljoen EUR of + 18,9%) en "veiligheid en behoud van de vrijheden" (+ 20,8 miljoen EUR of + 27,1%); 42. neemt kennis van de stijging met 36,3% bij de vastleggingskredieten voor het specifieke programma "misdaadpreventie en -bestrijding" en zal een onderzoek instellen naar de redenen daarvoor; 43. is bezorgd over de magere financiering van de activiteiten voor "Grondrechten en rechtvaardigheid" die slechts met 0,2% stijgt bij de vastleggingskredieten en feitelijk met 10% is afgenomen bij de betalingskredieten, ten opzichte van de begroting 2008; 44. wijst op het feit dat in het VOB een stijging wordt gehandhaafd van de kredieten die in 2008 werden goedgekeurd voor het Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (FRONTEX), maar neemt met enige zorg kennis van een herschikking van de subsidie door overbrenging van 5,7 miljoen EUR van beleidsuitgaven naar administratieve uitgaven; dringt aan op een verhoging van de kredieten voor 2009 voor FRONTEX om het in staat te stellen zijn toezegging tot permanente en ononderbroken missies na te komen, met name aan de zuidgrenzen van de Unie (Hera, Nautilus en Poseidon);
236 /PE 410.853
NL
45. beklemtoont dat in een Europees pact over migratiebeleid kwesties moeten worden opgenomen als bestrijding van illegale immigratie, beheer van legale immigratie, integratie van onderdanen van derde landen en versterking van de grensbeveiliging; waarbij het solidariteitsbeginsel en de hoogste bescherming van de grondrechten een belangrijke rol moeten spelen; Subrubriek 3b 46. neemt kennis van het feit dat in het VOB vastleggingskredieten zijn opgenomen voor Burgerschap voor in totaal 628,7 miljoen EUR, een stijging van 1,0%, indien de kredieten van 2008 worden beschouwd zonder de kredieten voor het solidariteitsfonds en de overgangsfaciliteit voor Bulgarije en Roemenië; de resterende speelruimte bedraagt 22 miljoen EUR; de betalingskredieten stijgen met 0,7% tot 669 miljoen EUR; 47. betreurt het dat de geringe marge van 22 miljoen EUR die in deze subrubriek resteert, zeer weinig manoeuvreerruimte overlaat voor proefprojecten en voorbereidende acties; 48. vraagt aandacht voor de noodzaak om de efficiëntie en de coördinatie van interventies door de EU inzake civiele bescherming te verbeteren, onder andere door de ontwikkeling van gemeenschappelijke methodieken voor civiele bescherming door de lidstaten, de ontwikkeling van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en preventie en de verbetering bij het bieden van bijstand in het kader van civiele bescherming, om beter voorbereid te zijn om de Europese burger te beschermen; 49. betreurt het feit dat de door de Commissie voorgestelde verhoging onder deze rubriek voor belangrijk beleid met rechtstreekse gevolgen voor het dagelijks leven van de Europese burgers, aanmerkelijk lager is dan de gemiddelde stijging voor vastleggingskredieten van 3,1%; vindt het met name jammer dat speciaal de activiteiten die van belang zijn voor het Europa van de burger de geringste stijging te zien geven, of zelfs met een daling te maken krijgen, ten opzichte van 2008; 50. geeft uiting aan zijn zorgen over de door de Commissie voorgestelde dalingen bij een aantal begrotingslijnen waaronder activiteiten worden gefinancierd voor communicatie, met name in de context van taken en uitdagingen waarvoor Europa zich in 2009 op dit gebied gesteld zal zien, zoals de Europese verkiezingen en de mogelijke inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; 51. is van mening dat het de kerntaak van het communicatie- en het voorlichtingsbeleid is de Europese burger voor te lichten over activiteiten en programma's die de EU heeft uitgevoerd en over de verbeteringen die in de afgelopen jaren zijn verwezenlijkt; 52. herinnert eraan dat alle instellingen het recht hebben een communicatiebeleid te voeren als onderdeel van hun institutionele autonomie, die is vastgelegd in artikel 49 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 15 juni 2002 voor houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen1 (Financieel Reglement), binnen de grenzen van een gemeenschappelijk kader en met een bepaalde mate van harmonisatie in de presentatie waardoor een herkenbaar "EU-
1
PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9). PE 410.853\ 237
NL
handelsmerk" kan worden ontwikkeld, dat in alle communicatieactiviteiten moet worden toegepast; 53. erkent dat er behoefte bestaat aan coördinatie van de diverse vormen van het communicatiebeleid dat door de instellingen wordt gevoerd binnen de interinstitutionele groep voor informatie en communicatie; wijst erop dat communicatie lange tijd een hoge prioriteit heeft gehad voor het Parlement; is van mening dat het van vitaal belang is dat het Parlement een sleutelrol speelt in dit proces en continuïteit en efficiency van het beleid waarborgt, vooral met het oog op de komende Europese verkiezingen; wijst er in dit verband op dat aan de burger verstrekte informatie met betrekking tot hun uit de toepassing van EU-recht voortkomende rechten moet worden verbeterd; Rubriek 4 54. neemt er kennis van dat de vastleggingskredieten voor de EU als mondiale speler stijgen met 1,8% tot 7 440,4 miljoen EUR, met een beschikbare speelruimte van 243,6 miljoen EUR; de betalingskredieten nemen af met 6,6% tot 7 579,5 miljoen EUR; 55. wijst erop dat deze stijging van 1,8% onder het gemiddelde blijft van de totale stijging met 3,1% voor de algemene begroting van de EU; acht dit een zeer verontrustend teken gezien het feit dat rubriek 4 van oudsher één van de meest beproefde terreinen van de begroting van de Unie is; 56. is ernstig bezorgd over de onderfinanciering van rubriek 4 en spreekt een krachtige veroordeling uit van de vage begrotingsaanpak waarvoor de Commissie kiest en die volstrekt geen rekening houdt met de reële behoeften die op dit terrein kunnen worden verwacht; wijst erop dat de aangegeven speelruimte van 243,6 miljoen EUR dan ook een vrij willekeurig cijfer is; is van mening dat dit probleem alleen kan worden aangepakt via een alomvattende herziening van het MFK die leidt tot verhogingen van het plafond van rubriek 4 voor het tijdvak 2009 - 2013; 57. wijst erop dat het Parlement, voorafgaand aan de aanbieding van het VOB, in zijn bovengenoemde resolutie van 24 april 2008, had gevraagd om een realistisch beeld van alle begrotingseisen, met name in rubriek 4 van het MFK; is van mening dat het VOB in deze rubriek geen recht doet aan het beginsel van goed financieel beheer; 58. neemt er dan ook met bezorgdheid kennis van dat de Commissie al in dit vroege stadium van de begrotingsprocedure heeft verklaard dat de vastleggingskredieten voor Kosovo, het Midden-Oosten, voedselhulp en macrofinanciële hulp duidelijk niet voldoende zullen zijn om de verplichtingen van de EU in de wereld na te komen, nog afgezien van te verwachten extra behoeften; in het VOB wordt bijvoorbeeld 161 miljoen EUR voorgesteld aan vastleggingskredieten en 100 miljoen EUR aan betalingskredieten voor hulp aan Palestina en het vredesproces, terwijl de goedgekeurde bedragen in de begroting voor 2008 respectievelijk 300 miljoen EUR en 200 miljoen EUR beliepen, en na een aantal overschrijvingen de vastleggingskredieten tot nu toe omhoog zijn geschoten tot 350 miljoen EUR; wat Kosovo betreft dalen de kredieten voor de EULEX-missie in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) met 15,7%; acht dit onaanvaardbaar en dringt aan op een nieuwe benadering van uitgaven voor Palestina en Kosovo; is van mening dat, met betrekking tot het besluit het oorspronkelijke aantal deskundigen dat voor de politiemissie van de EU in Afghanistan (EUPOL) werkt sterk uit te breiden, in dit stadium al financiële tekorten kunnen worden voorzien; 238 /PE 410.853
NL
59. bevestigt andermaal zijn steun aan de tenuitvoerlegging van een intensiever en gedifferentieerd Europees Nabuurschapsbeleid (ENB); beklemtoont de noodzaak het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI) uit te rusten met de adequate financiële middelen die recht doen aan de toezeggingen van de EU aan haar oostelijke en zuidelijke Europese buren; wijst op de bescheiden stijging van de voor 2009 beoogde kredieten en beklemtoont dat het jongste initiatief: het Barcelona- proces: Een Unie voor het Middellandse-Zeegebied, noch een barrière mag vormen voor de inspanningen een evenwicht te vinden tussen de kredieten voor de oostelijke en de zuidelijke Europese buurlanden, noch de budgettaire spanningen binnen het ENPI mag vergroten; 60. betreurt het feit dat voor de financiering van deze extra behoeften geen budgettaire oplossingen of zelfs maar indicaties voor oplossingen zijn gepresenteerd; vraagt andermaal met spoed om opheldering over de totale behoeften in rubriek 4, met inbegrip van het GBVB-hoofdstuk; 61. geeft wederom als zijn overtuiging te kennen dat de reserves voor het flexibiliteitsinstrument en de noodhulp (244 miljoen EUR) geen andere bestemming mogen krijgen of onterecht mogen worden aangewend ter financiering van langetermijnbeleid en activiteiten van de EU en is vastbesloten deze opvatting in de loop van de begrotingsprocedure te verdedigen; 62. is bezorgd over de zich verdiepende voedselcrisis en de gevolgen van de klimaatverandering en wijst erop dat de EU in staat moet zijn te voldoen aan haar beloften wat betreft de levering van voedselhulp en hulp bij rampen in ontwikkelingslanden; is er oprecht bezorgd over dat in het VOB 2009 aan voedselhulp slechts een stijging van 6,8 miljoen EUR wordt toegekend ten opzichte van 2008 (+3%) terwijl eind april 2008 de Commissie al is verzocht om een overschrijving van 60 miljoen EUR voor extra kosten voor voedselhulp in 2008 (een stijging van 26,88% aan vastleggingskredieten); dringt aan op extra middelen voor dit doel in 2009, als de begrotingssituatie hiervoor ook maar de minste ruimte biedt; 63. is ingenomen met de beoogde stijging van de kredieten voor de landen van de Westelijke Balkan voor de institutionele opbouw in het kader van het instrument voor pretoetreding (IPA) en vooral met het voornemen van de Commissie de voorziening voor extra beurzen en de financiering voor de maatschappelijke dialoog te verhogen; verzoekt de Commissie om steun voor de sociale agenda voor de Balkenlanden; 64. beklemtoont dat het nieuwe geld in het kader van "hulp voor handel" een aanvulling moet zijn op bestaande ontwikkelingshulp en dat nieuwe beloften in het kader van "hulp voor handel" niet mogen leiden tot een verschuiving van middelen die al zijn toegewezen aan andere ontwikkelingsinitiatieven; herhaalt het verzoek aan de Commissie informatie te verschaffen over de oorsprong van de toegezegde 1 000 miljoen EUR; 65. is ingenomen met de initiatieven van de Commissie een wereldwijd verbond inzake klimaatverandering en een wereldwijd fonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in het leven te roepen, en beschouwt deze initiatieven als belangrijke stappen tot steunverlening aan ontwikkelingslanden bij de aanpassing aan en het temperen van de gevolgen van klimaatverandering; beklemtoont echter dat de tot dusverre toegewezen middelen ontoereikend zijn; dringt aan op een stijging van rechtstreekse financiering voor deze initiatieven in de begroting 2009, die een aanvulling vormt op de geplande PE 410.853\ 239
NL
ontwikkelingskredieten; beklemtoont voorts het belang van de versterking van deze initiatieven door het garanderen van extra langetermijnkredieten; 66. neemt er kennis van dat het Garantiefonds voor leningen in het VOB 2009 wordt opgenomen met een bedrag van 92,46 miljoen EUR, terwijl in de oorspronkelijke financiële planning een bedrag van 200 miljoen EUR als voorziening was aangemerkt; wijst erop dat een belangrijk deel van de in het VOB 2009 beschikbare speelruimte, dat wil zeggen 107,54 miljoen van 243,6 miljoen, dan ook kunstmatig is omdat die het resultaat is van deze manoeuvre; is er bezorgd over dat deze "besparingen" in de budgettering van het Garantiefonds in 2009 hoogstwaarschijnlijk in de komende jaren moeten worden gecompenseerd door hogere uitgaven, waardoor nog geringere marges in rubriek 4 resteren dan die nu geprogrammeerd zijn; 67. wijst erop dat, aangezien het institutionele kader met betrekking tot de Hoge Vertegenwoordiger, de Voorzitter van de Europese Raad en de Europese dienst voor extern optreden nog niet is vastgesteld, de noodzakelijke begrotingskredieten geleidelijk beschikbaar moeten worden gesteld naarmate de reikwijdte en de rol van de nieuwe organisatiestructuren helderder worden; onderstreept dat noch de institutionele veranderingen noch de nieuwe GBVB-bepalingen het huidige niveau van vastleggingskredieten in rubriek 4 verder mogen belasten; 68. benadrukt het politieke belang van proefprojecten en voorbereidende acties die door de begrotingsautoriteit in rubriek 4 worden vastgesteld; dringt aan op een tijdige en proactieve invoering daarvan door de Commissie met volledige besteding van de toegewezen vastleggingskredieten; Rubriek 5 69. neemt er kennis van dat het totaal van de administratieve uitgaven met 5% stijgt ten opzichte van 2008 en nu in totaal 7 647,9 miljoen EUR beloopt, tegen 7 281,5 miljoen EUR voor 2008 en dat er slechts een geringe marge overblijft van 129,1 miljoen EUR (overeenkomend met ongeveer 1,7% van het uitgavenvolume) tot het maximum van het financieel kader is bereikt; 70. is ingenomen met het feit dat de nieuwe posten waarom de Commissie vraagt alleen betrekking hebben op de al aangekondigde laatste groep van 250 posten voor "EU-2", maar neemt er kennis van dat de voorgestelde verhoging van de administratieve uitgaven nog altijd hoger is dan het gemiddelde voor de begroting als geheel; erkent dat dit wellicht voor een groot deel verband houdt met de geïndexeerde salaris- en pensioenkosten en tot op zekere hoogte met het bouwbeleid; wijst erop dat in het begrotingsjaar 2009 nadere wijzigingen noodzakelijk kunnen worden als het Verdrag van Lissabon in werking treedt; zal in dat verband de administratieve uitgaven in interinstitutioneel verband nauwlettend in het oog houden om de behoeften van de instellingen voor 2009 en later te onderzoeken; 71. is van mening dat, ondanks de betere informatie en de voorlopige conclusie van de Commissie dat de uitvoerende agentschappen de kwaliteit van de EU-programma's verhogen, diverse financiële en administratieve gevolgen voor rubriek 5 om nadere opheldering vragen; verbaast zich er bijvoorbeeld over dat het scheppen van het equivalent van 947 nieuwe posten in twee onderzoeksagentschappen (zoals vermeld wordt in de follow-up van de screening) in dezelfde periode leidt tot het vrijkomen van niet meer dan 117 posten in de Commissie-afdelingen; 240 /PE 410.853
NL
72. is bezorgd over het feit dat de neiging van de Commissie tot outsourcing en de jongste wijzigingen in het Statuut van de ambtenaren, hebben geleid tot een situatie waarin een toenemend aantal medewerkers van de EU niet zichtbaar is in het organigram zoals dat is goedgekeurd door de begrotingsautoriteit en evenmin betaald worden onder rubriek 5 van het MFK; betreurt dit gebrek aan doorzichtigheid in hoge mate, dat ook betrekking heeft op de werkgelegenheid van nationale deskundigen; dringt aan op een openbaar en alomvattend debat tussen alle belanghebbenden over de toekomst van het Europees bestuur; 73. is ingenomen met de follow-up van het screeningverslag uit 2007 over het personeel dat onlangs werd ontvangen als reactie op de begrotingsamendementen die het Parlement heeft ingediend op de begroting 2008; zal dit document diepgaand analyseren om daaruit conclusies te kunnen trekken voor de begroting 2009; 74. vraagt de Commissie welke maatregelen worden genomen om de doelstelling te bereiken om de administratieve lasten in de EU uiterlijk 2012 met 25% te verminderen en te controleren of het éénloketbeginsel in de toekomst bereikt kan worden om de bureaucratie te verminderen; 75. zal een onderzoek instellen naar de administratieve kredieten en de aanvragen voor personeel van de andere instellingen ter verbetering van de efficiëntiewinst, bijvoorbeeld door herschikking van personeel volgens vastgestelde prioriteiten, waar dit maar mogelijk is; neemt er kennis van dat de voorgestelde gemiddelde stijging voor de andere instellingen 4,8% bedraagt, een toename van 2 673,8 miljoen EUR tot 2 803,2 miljoen EUR, net onder het door de Commissie voorgestelde stijgingspercentage; Rubriek 6 76. neemt er kennis van dat in 2009, het laatste jaar van de begrotingscompensatie voor Bulgarije en Roemenië, de vastleggings- en betalingskredieten zijn vastgesteld op 209,1 miljoen EUR, een stijging van 1,2% ten opzichte van 2008; er resteert een kleine marge van 0,9 miljoen EUR; Proefprojecten en voorbereidende acties 77. betreurt dat het een algemeen beginsel is dat in het VOB van de Commissie geen vastleggingskredieten worden opgenomen voor proefprojecten en voorbereidende acties, zodat deze moeten worden gefinancierd uit de speelruimte die gevonden wordt bij de desbetreffende MFK-rubrieken; is er verbaasd over dat er enkele uitzonderingen bestaan op deze algemene regel, aangezien een klein aantal proefprojecten en voorbereidende acties, waarin de Commissie belang schijnt te stellen, al in het VOB zijn opgenomen middels vastleggingskredieten; 78. herinnert aan de verplichting van de Commissie volgens punt 46(a) van het IIA om meerjaren ramingen te geven voor jaarlijkse acties en van de marges die resteren onder de toegestane maxima; 79. beklemtoont dat het IIA een totaal bedrag voor proefprojecten voorziet van ten hoogste 4 miljoen EUR in een willekeurig begrotingsjaar en van ten hoogste 100 miljoen EUR voor voorbereidende acties, waarvan maximaal 50 miljoen EUR kan worden toegewezen voor nieuwe voorbereidende acties;
PE 410.853\ 241
NL
80. wijst er andermaal op vastbesloten te zijn om, zoals al vermeld in zijn eerdergenoemde resolutie van 24 april 2008, de jaarlijkse bedragen voor proefprojecten en voorbereidende acties waarin het IIA voorziet, in hun geheel te besteden, indien aantal en omvang van dergelijke projecten zulks vereisen, omdat het deze beschouwt als een onmisbaar instrument voor het Parlement om de weg vrij te maken voor nieuwe beleidslijnen die van belang zijn voor de Europese burger; 81. wijst erop dat het Parlement voor het begrotingsjaar 2008 zijn goedkeuring heeft gehecht aan proefprojecten en voorbereidende acties ten bedrage van 107,32 miljoen EUR aan vastleggingskredieten; onder subrubriek 1a zijn projecten en acties opgenomen voor een bedrag van 38 miljoen EUR, in rubriek 2 voor 25,15 miljoen EUR, in subrubriek 3a voor 3 miljoen EUR, in subrubriek 3b voor 9,5 miljoen EUR en in rubriek 4 voor 31,67 miljoen EUR; 82. beklemtoont dat, indien het Parlement mocht besluiten tot een vergelijkbaar financieringsniveau voor proefprojecten en voorbereidende acties in 2009, bijna de helft van de beschikbare speelruimte in de rubrieken 1a en 3b al besteed zou zijn, hoewel het uitgavenniveau voor proefprojecten en voorbereidende acties zelfs niet de maximale bedragen heeft bereikt die in het IIA worden toegestaan; 83. is bereid om voor het parlementaire zomerreces de Commissie een eerste voorlopige lijst voor te leggen van haar intenties ten aanzien van proefprojecten en voorbereidende acties voor de begrotingsprocedure 2009, overeenkomstig bijlage II, deel D van het IIA, teneinde de vaststelling van een evenwichtig en samenhangend eindpakket te vergemakkelijken; wijst erop dat deze lijst individuele leden van het Europees Parlement, gespecialiseerde commissies en fracties er niet van weerhoudt andere voorstellen of amendementen in te dienen over proefprojecten en voorbereidende acties voor de eerste lezing die in de herfst zal plaatsvinden; benadrukt dat, voor het bovenstaande, alle rubrieken en subrubrieken van de begroting voldoende marges moeten worden ingebouwd; 84. wil met de Commissie en de Raad verkennen hoe uitvoering gegeven kan worden aan de oproep van het Parlement voor een Europese gezant voor vrouwenrechten; Agentschappen 85. neemt er kennis van dat de toewijzingen in het VOB voor de gedecentraliseerde agentschappen met 1,76% stijgen tot 563,9 miljoen EUR voor wat betreft de vastleggingskredieten en dat de betalingskredieten dalen met 6 miljoen EUR (-1%); 86. wijst erop dat ondanks deze minimale stijging over de hele linie van de vastleggingskredieten, indien alle agentschappen worden meegeteld, de subgroep van rubriek 1a krimpt met 3,29% of 8,9 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2008, in overeenstemming met het besluit van de begrotingsautoriteit in de overlegprocedure van november 2008 om een lineaire daling door te voeren van 50 miljoen EUR voor het tijdvak 2009 - 2013, in verband met de financiering van Galileo; 87. merkt op dat deze vermindering voor agentschappen in rubriek 1a niet "lineair" was zoals geformuleerd in de conclusies van het overleg; zal de mate en de spreiding van de budgettaire verlagingen tot in detail evalueren; herhaalt dat het aan de begrotingsautoriteit is om een besluit te nemen over deze voorstellen van de Commissie;
242 /PE 410.853
NL
88. zal vooral de nadruk leggen op de tenuitvoerlegging van de begroting van de agentschappen en zal eventuele overschotten onderzoeken om ervoor te zorgen dat bij de vaststelling van de begrotingen 2009 voor de agentschappen rekening wordt gehouden met de bestemmingsontvangsten; 89. betreurt het dat de Commissie nog geen bijzonderheden aan de begrotingsautoriteit heeft voorgelegd over de wijze waarop zij de twee nieuwe agentschappen waarover thans overleg wordt gepleegd, en waarvan er al een is opgenomen in het VOB voor 2009 met een p.mpost; wil financieren, en dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met duidelijke nadere informatie te komen over dit onderwerp; is tot de conclusie gekomen dat, gezien de situatie van de huidige marges, alle mogelijkheden die het IIA biedt voor de financiering van nieuwe organen, moeten worden benut; wijst erop dat overeenkomstig punt 47 van het IIA voorafgaande toestemming van de begrotingsautoriteit is vereist voor de financiering van nieuwe agentschappen; 90. beklemtoont andermaal dat de financieringsniveaus voor bestaande en toekomstige agentschappen van rechtstreekse invloed zullen zijn op de beschikbare marges in de rubrieken van het MFK; wijst erop dat het IIA de Commissie bij de opstelling van een voorstel tot oprichting van een nieuw gedecentraliseerd agentschap, verplicht tot het ramen van de budgettaire implicaties voor de desbetreffende uitgavenrubriek; zal proberen ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van de gedecentraliseerde agentschappen waarde toevoegen en de belangen van de Europese burgers bevorderen; 91. is ingenomen met het voornemen van de Commissie een interinstitutionele dialoog te bevorderen over de rol van alle organen die bedoeld worden in artikel 185 van het Financieel Reglement en over hun plaats in het Europees bestuur; wijst er andermaal op dat de toepassing van de procedure die is vastgelegd in punt 47 van het IIA op interinstitutioneel niveau systematisch moet worden gegarandeerd; Uitvoerende agentschappen en andere tendensen tot "outsourcing" 92. neemt er kennis van dat een verdere toename van het aantal uitvoerende agentschappen en andere vergelijkbare ad hoc organen gefinancierd zal worden uit middelen voor het desbetreffende programma; is er bezorgd over dat de groei van de uitvoerende agentschappen en andere organen ten koste gaat van de beleidsmiddelen die beschikbaar zijn binnen de desbetreffende programma's en de financiering van administratieve taken zal verschuiven van rubriek 5 van het MFK naar de beleidsrubrieken; 93. vreest dat de oprichting van uitvoerende agentschappen en andere ad hoc organen kan leiden tot een ondoorzichtige groei van het aantal EU-ambtenaren en contractmedewerkers, vooral wanneer het aantal posten in de relevante directoraten-generaal van de Commissie niet navenant wordt ingekrompen of herschikt; dringt aan op naleving van de procedure voor het opzetten van uitvoerende agentschappen (herziene gedragscode), en met name op parlementair toezicht op financiering en personeelsbezetting van de agentschappen; Conclusies en mandaat voor de bemiddelingsprocedure 94. is van mening dat onderstaande punten van bijzonder belang zijn bij de overlegprocedure voor de begroting die in juli 2008 zal plaatsvinden: –
adequaat niveau van betalingskredieten, PE 410.853\ 243
NL
95.
–
naleving van het beginsel van goed financieel beheer, en met name een realistisch beeld van de behoeften in rubriek 4,
–
verbintenis van de Commissie om, waar het het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering betreft, gewijzigde begrotingen in te dienen met als enige doel het beschikbaar stellen van deze middelen om vertraging in het leveren van financiële hulp te vermijden;
–
adequate reactie op verzoeken om voedselhulp en garantie van voedselveiligheid;
–
verstrekking door de Raad van cijfermatige informatie over de financiële gevolgen van de bovengenoemde conclusies van het voorzitterschap in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement, met name artikel 28; is bereid om onderhandelingen aan te knopen, met inbegrip van het gebruik van alle in het IIA voorziene middelen;
–
inventaris met betrekking tot de tenuitvoerlegging van punt 44 van het IIA en van punt 5(N) van het actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader (COM(2006)0009);
–
voldoende middelen voor een Europa van de burger,
–
voorlopige intenties van de begrotingsautoriteit ten aanzien van proefprojecten en voorbereidende acties;
–
heldere presentatie van de begroting, met name wat betreft de administratieve uitgaven en de personeelsbehoefte en de outsourcing van taken;
–
adequate voorziening op de begroting om het mogelijk te maken een antwoord te geven op de EU-prioriteiten "concurrentiekracht voor groei en werkgelegenheid", "bestrijding van klimaatverandering overeenkomstig het Actieplan van Bali en bevordering van een duurzaam Europa" en "het gemeenschappelijk immigratiebeleid een realiteit maken";
–
toezegging van de Raad om het voorlichtingsbeleid van de EU op professionele wijze en in nauwe samenwerking met het Europees Parlement en de Commissie te verbeteren; vindt de gewoonte van de Raad om in haar eerste lezing van de begroting van de EU over te gaan tot lineaire besnoeiingen zonder enige nauwkeurige rechtvaardiging te verschaffen zeer spijtig; dringt er bij de Raad op aan om bij de goedkeuring van de ontwerpbegroting elk element van de begroting aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen en daarbij criteria als efficiëntie, spaarzaamheid en Europese toegevoegde waarde toe te passen; herinnert eraan dat de opstelling van de begroting van de EU een fundamentele politieke handeling is die niet alleen aan rekenlogica kan beantwoorden en verwacht dat de Raad in het kader van die begrotingsprocedure de middelen verschaft voor een ware politieke dialoog met het Europees Parlement; ° °
°
96. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. 244 /PE 410.853
NL
P6_TA-PROV(2008)0336 Gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over de gevolgen voor het milieu van de geplande gasleiding in de Oostzee tussen Rusland en Duitsland (Verzoekschriften 0614/2007 en 0952/2007) (2007/2118(INI))
Het Europees Parlement, –
gezien verzoekschrift 0614/2007, ingediend door Radvile Morkunaite, vergezeld van meer dan 20 000 handtekeningen, verzoekschrift 0952/2006, ingediend door Krzysztof Mączkowski, en de andere ingediende verzoekschriften over de in deze resolutie behandelde kwestie,
–
gezien het Verdrag van Lissabon, ondertekend door alle lidstaten op 13 december 2007,
–
gezien de mededeling van de Commissie over de thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu (COM(2005)0504),
–
gezien het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap1,
–
gezien Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten2 en Richtlijnen 92/43/EEG3 en 79/409/EEG4 van de Raad, die het wetgevingspakket Natura 2000 vormen5,
–
onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu6,
–
onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2006 over een strategie voor het Oostzeegebied voor de noordelijke dimensie7,
–
gezien het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (Verdrag van Helsinki),
–
gezien de aanbevelingen van de Commissie van Helsinki (HELCOM) en met name Aanbeveling 17/3 van 12 maart 1996 met daarin de vereiste een milieueffectbeoordeling uit te voeren en staten te raadplegen die mogelijk de negatieve gevolgen van een voorgesteld project ondervinden,
1
Zie Besluit nr. 1600/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1). PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5. PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. PB C 314 E ven 21.12.2006, blz. 131. PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 330.
2 3 4 5 6 7
PE 410.853\ 245
NL
–
gezien het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991 (Verdrag van Espoo),
–
gezien het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus)
–
gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS),
–
gezien het voorzorgbeginsel, dat volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie een van de algemene beginselen is van het acquis communautaire en binnen het recht van de Europese Unie en het internationale recht een van de aspecten van duurzame ontwikkeling,
–
gezien het beginsel van goed bestuur, dat een van de algemene beginselen vormt van het recht van de Europese Unie,
–
gezien de activiteiten van de werkgroep Baltisch Europa van het Europees Parlement,
–
gezien de voorstellen die het resultaat waren van de openbare hoorzitting van 29 januari 2008,
–
gezien Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector1, waarin wordt erkend dat Nord Stream een project van Europees belang is,
–
gezien het op een vergadering van de ministers van Milieu van de Oostzeelanden in Krakau op 15 november 2007 goedgekeurde actieplan Oostzee,
–
gezien artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat de lidstaten verplicht loyaal te zijn aan de Gemeenschap,
–
gelet op artikel 192, lid 1 van zijn Reglement,
–
gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0225/2008),
A.
overwegende dat de Oostzee aan maar liefst acht lidstaten van de Europese Unie grenst, en dat 80% van de kustlijn tot grondgebied van de Europese Unie behoort; overwegende dat OAO Gazprom de grootste aandeelhouder is van Nord Stream AG,
B.
overwegende dat zorgen voor het mariene milieu van het Oostzeegebied een van de belangrijkste doelstellingen is van de noordelijke dimensie van de Unie, zoals herhaaldelijk bevestigd in mededelingen van de Commissie en resoluties van het Parlement,
C.
overwegende dat de landbouw- en industriële sectoren van alle aangrenzende lidstaten en van Rusland de grootste vervuilers zijn van de Oostzee en de grootste problemen veroorzaken voor het ecologisch evenwicht van de Oostzee,
1
PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.
246 /PE 410.853
NL
D.
overwegende dat de Unie bijzonder betrokken is bij de bescherming van het milieu, met inbegrip van het mariene milieu,
E.
overwegende dat de Commissie in procedures bij het Europees Hof van Justitie herhaaldelijk heeft bevestigd dat milieubescherming een van haar hoofddoelstellingen is en dat het Hof de bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van de bescherming en instandhouding van het mariene milieu heeft erkend,
F.
overwegende dat er plannen zijn voor de bouw van talrijke infrastructuurprojecten in de Oostzee (Nord Stream, windturbineparken, de Scanled Baltic Pipe, een gaspijpleiding tussen Finland en Estland, stroomkabels tussen Zweden en Litouwen, LNG-terminals in Świnoujścje, etc.),
G.
overwegende dat Europa wegen moet vinden om de energievoorziening veilig te stellen, daar deze een zaak van levensbelang is,
H.
overwegende dat de toenemende bijdrage van aardgas aan het energie-evenwicht in Europa – met name sinds 1990 – de belangrijkste bron van vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) is geweest,
I.
overwegende dat het voorzorgsbeginsel, vastgelegd in artikel 174, lid 2 van het EGVerdrag, alle belanghebbenden verplicht zich in te spannen om een beoordeling te maken van de mogelijke milieueffecten van nieuwe besluiten of de aanvang van werkzaamheden en passende preventieve maatregelen te nemen wanneer een bedreiging van het milieu aannemelijk is,
J.
overwegende dat, overeenkomstig het beginsel dat de eisen inzake milieubescherming geïntegreerd moeten worden in sectorspecifieke beleidsmaatregelen, bij de uitvoering van alle communautaire activiteiten en de verwezenlijking van alle communautaire doelstellingen met dergelijke eisen rekening moet worden gehouden,
K.
overwegende dat artikel 194 van het toekomstige Verdrag over het functioneren van de Europese Unie, als opgenomen in het Verdrag van Lissabon, expliciet stelt dat het energiebeleid van de EU moet worden gevoerd in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, rekening houdend met de noodzaak het milieu in stand te houden en te verbeteren,
L.
overwegende dat de bijzondere kwetsbaarheid van de Oostzee voor milieurisico's is bevestigd door de Internationale Maritieme Organisatie, die het gebied als "zeer kwetsbaar gebied" heeft aangewezen,
M. overwegende dat de Oostzee momenteel een van de meest verontreinigde maritieme gebieden is en dat met name de concentratie van schadelijke stoffen in zowel het water als in levende organismen onnatuurlijk hoog is, N.
overwegende dat de Oostzee een typische binnenzee is en tevens een ondiep zeegebied dat, samen met de Zwarte Zee, de langste cyclus van wateruitwisseling met de oceaan ter wereld heeft, namelijk zo'n 30 jaar,
O.
overwegende dat de levensduur van de aardgastransportleiding wordt geschat op 50 jaar en dat het werk dat nodig is voor de ontmanteling van het leidingenstelsel vergelijkbaar zal PE 410.853\ 247
NL
zijn met het werk dat nodig is voor de aanleg van de voorgenomen installatie; overwegende dat dit aspect, bij de beoordeling van de milieu- en economische effecten, moet worden afgezet tegen de tijd die nodig is voor het volledig herstel van de flora en fauna, P.
overwegende dat blootstelling aan zware metalen, contaminanten en andere schadelijke stoffen gezondheidsrisico's en gevolgen voor de voedselketen met zich meebrengt die onderzocht moeten worden,
Q.
overwegende dat een aantal factoren, waaronder lange wateropnametijden, een gelaagde waterkolom, het uitgestrekte, geïndustrialiseerde stroomgebied en de specifieke intensivering van de landbouw in het Oostzeegebied, ervoor zorgen dat de Oostzee vanuit milieuopzicht een bijzonder kwetsbaar gebied is,
R.
(AMENDEMENT 17) overwegende dat het uitvoeren van werkzaamheden in de bijzondere omstandigheden van de Oostzee zouden kunnen leiden tot een plotselinge stijging van het aantal algen, wat met name risico's met zich mee zou kunnen brengen voor Finland, Zweden en Duitsland, en de Baltische Staten,
S.
overwegende dat een andere aanzienlijke risicofactor voor het milieu ligt in de aanwezigheid van ongeveer 80 000 ton munitie die na de Tweede Wereldoorlog op de bodem van de zee is gedumpt en giftige stoffen bevat als mosterdgas, zwavelmosterdgas, stikstofmosterdgas, lewisiet, Clark I, Clark II en adamsiet, die een gevaar vormen voor zowel het mariene milieu van de Oostzee als voor het leven en de gezondheid van de mens,
T.
overwegende een aantal landen tussen 1945 en het eind van de jaren zestig containers met munitie in zee bleef dumpen,
U.
overwegende bovendien dat de containers met munitie zich in een zeer slechte staat bevinden – men schat dat de corrosie 80% bedraagt – en dat hun exacte locatie niet altijd bepaald kan worden,
V.
overwegende dat de staten die aan de Oostzee grenzen volgens het op 15 november 2007 in Krakau goedgekeurde actieplan Oostzee moeten zorgen voor een veilige opslag van oude voorraden chemische stoffen en apparaten die gevaarlijke stoffen bevatten,
W. rekening houdend met de potentiële gevolgen van de gasleiding voor het mariene milieu van de Oostzee en de aangrenzende landen, X.
gezien het intensievere verkeer van zeevaarders en olietankers in de Oostzee en het mogelijke brandgevaar, het risico op verlies van drijfvermogen en zinken van schepen als gevolg van een breuk in de gasleiding tijdens de aanleg, installatie en de exploitatie, evenals de mogelijke gevolgen daarvan voor mens, economie en milieu,
Y.
overwegende dat Nord Stream de aanleg plant van een tracé op de zeebodem van 1 200 km lang en ongeveer 2 km breed, wat dus de grootste onderzeese bouwplaats ter wereld wordt,
Z.
overwegende dat visserij, toerisme en scheepvaart negatieve gevolgen zouden kunnen ondervinden van de aanleg, installatie en de exploitatie van dit project, die waarschijnlijk een negatief hebben op de economie van kustregio's,
248 /PE 410.853
NL
AA. overwegende dat landen die aan halfingesloten zeeën grenzen volgens artikel 123 van het UNCLOS, dat integraal deel uitmaakt van het acquis communautaire, met elkaar moeten samenwerken bij de uitoefening van hun rechten en het vervullen van hun plichten, en de tenuitvoerlegging van hun rechten en plichten ten aanzien van de bescherming en het behoud van het mariene milieu moeten coördineren, AB. overwegende dat artikel 2, lid 1 van het Verdrag van Espoo vereist dat de partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, alle passende en effectieve maatregelen nemen om aanzienlijke, negatieve, grensoverschrijdende gevolgen van de voorgestelde activiteiten voor het milieu te voorkomen, beperken en beheersen, AC. overwegende dat raadplegingen van partijen die worden blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van grensoverschrijdende projecten, krachtens artikel 5 bis van het op 25 februari 1991 gesloten Verdrag van Espoo, mogelijke alternatieven van een voorgenomen project kunnen omvatten, met inbegrip van het opgeven van het project, AD. overwegende dat de partijen die het Verdrag van Helsinki hebben gesloten volgens artikel 12 van dat verdrag alle benodigde maatregelen moeten nemen om vervuiling van het mariene milieu van de Oostzee als gevolg van ontginning of exploitatie van de zeebodem, of van daarmee samenhangende activiteiten, te voorkomen, AE. overwegende dat de voorgestelde route van de Noord-Europese gasleiding door gebieden van het Natura 2000-programma zal lopen die in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad zijn aangewezen als speciale beschermingszones, AF. overwegende dat artikel 6, lid 2 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vereist dat de lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert, AG. overwegende dat artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad vereist dat de lidstaten een passende beoordeling maken van de consequenties van elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar dat wel aanzienlijke gevolgen kan hebben,vanuit het oogpunt van de doelstellingen tot bescherming van dat gebied, AH. overwegende dat krachtens artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad de bevoegde autoriteiten in het licht van de conclusies van bovengenoemde beoordeling pas toestemming zullen geven voor het betreffende plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden, AI. overwegende dat de voorgestelde gasleiding de langste onderzeese gasleiding ter wereld zal worden, en tevens de smalste, waardoor deze extra kwetsbaar is voor mogelijke schade, AJ. overwegende dat de Noord-Europese gasleiding in Beschikking 1364/2006/EG is aangemerkt als een van de prioritaire projecten van Europees belang, AK. overwegende dat voor iedere grootschalige civieltechnische structuur in zee, vanwege de daarmee gepaard gaande risico's, een bijzonder grondige en uitgebreide analyse en een milieueffectbeoordeling moeten worden uitgevoerd, zoals voorgeschreven door het PE 410.853\ 249
NL
Verdrag van Espoo, het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in de Oostzee (HELCOM-Verdrag) en alle andere relevante Europese en nationale wetgeving, AL. overwegende dat, overeenkomstig het Verdrag van Espoo, voor al dit soort projecten eerst een analyse van de alternatieven moet worden uitgevoerd, met name wat uitvoeringskosten en milieuveiligheid betreft, in dit geval een analyse van mogelijke routes voor de gasleiding over land, AM. overwegende dat delen van de geplande pijpleiding al naar de stad Kotka in Finland zijn gebracht om daar behandeld te worden, AN. overwegende dat artikel 1 van het Verdrag van Aarhus vereist dat iedere partij het recht op toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden dient te waarborgen, AO. overwegende dat de wettelijke vereisten inzake de voorbereiding van een accurate milieueffectbeoordeling rekening moeten houden met alle bovengenoemde risico's, AP. overwegende dat ook de terroristische dreiging en de mogelijkheid om tegenmaatregelen te nemen moeten worden geanalyseerd, 1.
is van mening dat Nord Stream een infrastructureel project is met een brede politieke en strategische dimensie voor zowel de EU als Rusland; neemt kennis van de bezorgdheid van EU-landen over de aanleg en het onderhoud van de pijplijn; onderstreept dat de rol van kleine kuststaten in het bieden van veiligheid in het Oostzeegebied niet los gezien kan worden van het vermogen van de EU om als een vereend geheel op te treden en met één stem te spreken over energieaangelegenheden, en herinnert aan zijn resolutie van 26 september 2007 over een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid1; onderstreept dat Beschikking 1364/2006/EG (waarin de TEN-E richtsnoeren zijn opgenomen) het Nord Stream-project aanmerkt als een project van Europees belang, dat zal bijdragen in de voorziening in de toekomstige energiebehoeften van de EU; benadrukt dat dit project, samen met de aanleg van andere pijplijnen, zoals Yamal II en Amber, moet worden gepland in de geest van een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid inzake energie en volledig rekening moet houden met de impact ervan op het milieu en de veiligheid van de lidstaten van de EU;
2.
herhaalt haar standpunt dat het, rekening houdende met de toenemende afhankelijkheid van de EU van een beperkt aantal energiebronnen, leveranciers en transportroutes, van groot belang is initiatieven te ondersteunen die zijn gericht op hun diversificatie, zowel geografisch als door duurzame alternatieven te ontwikkelen; vestigt vooral de aandacht op de noodzaak de ontwikkeling van haveninfrastructuur voor de overslag van brandstoffen te steunen; brengt in herinnering dat Nord Stream slechts één van een groter aantal infrastructurele projecten voor aardgas is, zoals pijplijnen en LNG faciliteiten, die essentieel zijn om aan de aardgasbehoeftes van de Gemeenschap te voldoen - die volgens talrijke studies de komende jaren een grote stijging zullen laten zien - en tegelijkertijd de minder milieuvriendelijke fossiele brandstoffen kunnen vervangen; acht het noodzakelijk de effecten op de lange termijn van de nieuwe gasinfrastructuur op het milieu te evalueren, met het oog op een gewaarborgde stabiele gasaanvoer;
1
Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0413.
250 /PE 410.853
NL
3.
steunt het voorstel vervat in bovengenoemde resolutie van het Parlement van 14 november 2006 dat de toekomstige mariene strategie van de EU moet leiden tot bindende supranationale verplichtingen die gemeenschappelijke verbintenissen in derde landen kunnen omvatten;
4.
onderstreept dat energiezekerheid moet worden gezien als een essentieel onderdeel van de algemene veiligheid in de Europese Unie, waarbij de definitie van energiezekerheid niet moet worden beperkt tot het gebrek aan een interne EU-productie, maar ook rekening moet worden gehouden met de geopolitieke aspecten van de afhankelijkheid van importen en het daarin gelegen potentieel voor politiek gemotiveerde onderbrekingen; is van mening dat het derde energiepakket de energieafhankelijkheid van elke lidstaat zal verminderen, aangezien in een volledig geliberaliseerde en geïntegreerde energiemarkt geen enkele staat kan worden afgesloten van een leverancier uit een derde land;
5.
is van oordeel dat de uitdaging van het zeker stellen van de energievoorziening, waarbij de verbintenissen op het gebied van milieubescherming en duurzame ontwikkeling moeten worden nagekomen, vraagt om een samenhangend en gecoördineerd Europees beleid inzake de levering van aardgas, op basis van een zorgvuldige beoordeling op Europees niveau van de milieuaspecten van alternatieve oplossingen en op basis van onderlinge solidariteit tussen de lidstaten;
6.
betreurt de marginale rol die de EU in dit project heeft gespeeld, met name de Commissie; wijst erop dat meer betrokkenheid van de EU de onzekerheid die in vele lidstaten wordt gevoeld over het Nord Stream project zou kunnen doen verminderen;
7.
neemt nota van het feit dat diverse lidstaten zeer tegen het pijpleidingproject voor het Oostzeegebied zijn, wat een gemeenschappelijke bron is voor de landen die aan de Oostzee grenzen, en geen bilaterale kwestie tussen twee staten; is daarom van mening dat het project in samenwerking met alle staten rondom de Oostzee moet worden uitgevoerd, overeenkomstig het Verdrag van Espoo, het HELCOM-Verdrag en andere relevante juridische instrumenten; benadrukt dat het van groot belang is dat Rusland het Espooverdrag ratificeert;
8.
is er in dit verband op tegen dat een investering op de voorgenomen schaal wordt uitgevoerd, zonder dat eerst een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd met een positief resultaat.
9.
is ervan overtuigd dat energieprojecten waar EU-lidstaten en derde landen bij betrokken zijn in het gemeenschappelijk belang zouden moeten zijn van Europa en een gelegenheid die de hele Europese Unie en haar burgers betreft;
10. erkent dat Nord Stream, overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale wetgeving, opdracht heeft gegeven de "partijen van oorsprong" van het Verdrag van Espoo (Rusland, Finland, Zweden, Denemarken en Duitsland) ter goedkeuring een onafhankelijke milieueffectbeoordeling voor te leggen; dringt er bij het bedrijf op aan de resultaten van studies en de volledige onderzoeksgegevens over de ecologische situatie van het projectgebied die tijdens milieuonderzoeken zijn verzameld, ter beschikking te stellen, niet alleen van die landen maar ook van HELCOM en van alle kuststaten; 11. benadrukt dat voor een duurzame oplossing op de lange termijn voor alle partijen volledige transparantie nodig is gedurende de aanleg- en exploitatiefase en dat het PE 410.853\ 251
NL
vertrouwen in dit grote project zal toenemen indien de landen rond de Oostzee toe kunnen zien op de werkzaamheden; 12. roept de Commissie en de Raad daarom op zich volledig in te zetten voor een beoordeling van de milieugevolgen van de aanleg van de Noord-Europese gasleiding, met name in situaties waarin een advies van de Commissie nodig is, zoals vastgelegd in artikel 6, lid 4 van Richtlijn 92/43/EEG; 13. benadrukt dat wat investeringen betreft het wederkerigheidsbeginsel volledig moet worden nageleefd indien de onderlinge afhankelijkheid van de EU en Rusland moet uitgroeien tot een partnerschap; merkt op dat derde landen veel profijt hebben van Europa's open markt, maar dat Europese investeerders in Rusland niet dezelfde voordelen genieten; 14. betreurt het feit dat de Commissie het voorstel vervat in de bovenvermelde resolutie van het Parlement van 16 november 2006 betreffende het uitvoeren door de Commissie van objectieve milieueffectbeoordelingen van voorgestelde projecten niet heeft goedgekeurd, en herhaalt haar verzoek om een dergelijke beoordeling uit te laten voeren door een onafhankelijk, met inachtneming van de mening van alle kuststaten te benoemen orgaan; 15. verzoekt de Raad en de Commissie een grondige beoordeling te maken van de vraag of de tenuitvoerlegging van het project in overeenstemming is met het communautaire en internationale recht; 16. uit zijn bezorgdheid over het tijdschema dat door Nord Stream is aangenomen, aangezien de tenuitvoerlegging hiervan een grondige analyse van de resultaten van de MEB door belanghebbende landen, non-gouvernementele organisaties en HELCOM-deskundigen belemmert; wijst erop dat er voldoende tijd beschikbaar moet zijn om de uitkomsten van de milieueffectbeoordeling grondig te kunnen analyseren; 17. wijst erop dat de uitvoering van werkzaamheden in de Oostzee in een gebied met een oppervlakte van 2 400 km², waarvoor een groot aantal schepen en ander materieel nodig is, een ernstige bedreiging kan vormen voor de biodiversiteit en het aantal habitats, evenals voor de veiligheid en een soepel verlopende scheepvaart in het gebied; 18. wenst dat de mogelijke aantasting van de zeebodem door de pijpleiding in de aanlegfase wordt opgenomen in de milieu-effectbeoordeling; 19. roept de ontwikkelaar op om in zijn ontwerp-milieueffectrapportage een volledige projectbeschrijving op te nemen door een duidelijke beschrijving te geven van de in het gebied aanwezige milieuomstandigheden en driedimensionale gegevens over de geomorfologie ter plaatse te verstrekken; 20. is diep bezorgd over de berichten dat de investeerder, alvorens het akkoord te geven voor de aanleg van de gasleiding, van plan is een zeer giftige samenstelling genaamd glutaaraldehyde te gebruiken; roept de investeerder op om af te zien van het gebruik van deze stof; 21. verzoekt de Commissie een betrouwbaar en onafhankelijk milieuonderzoek uit te voeren naar de uitstoot van de landbouw- en de industriesector die de Oostzee verontreinigt en de situatie te beoordelen in relatie tot mogelijke bedreigingen voor het milieu door de huidige pijpleidingen in de Oostzee; verzoekt de Commissie bovendien te onderzoeken wat de 252 /PE 410.853
NL
aanvullende gevolgen voor de Oostzee zijn die door het Nord Stream-project worden veroorzaakt; 22. verzoekt de ontwikkelaar ervoor te zorgen dat de aanleg en het gebruik van de gasleiding geen gevaar vormen voor de vele vis- en vogelsoorten en voor het voortbestaan van een groep van slechts 600 bruinvissen, die een unieke soort zijn in dit geografische gebied; 23. is van oordeel dat de bescherming van het mariene milieu van de Oostzee een van de belangrijkste onderdelen is van de noordelijke dimensie van de EU, en desgevallend eveneens aan de orde moet worden gesteld in het kader van de Oostzeestrategie; 24. merkt op dat de voorspoed van kustregio's en de concurrentiepositie van hun economieën sterk afhankelijk zijn van en bedreigd worden door bedorven kustgebieden en de verslechtering van het mariene milieu; wijst er, gezien de mate waarin kustregio's worden aangetast door mariene activiteiten en beleidsmaatregelen, op dat een duurzaam milieu op de lange termijn noodzakelijk is voor de bescherming van hun welvaart op economisch, sociaal en milieuvlak; 25. wijst op het feit dat er geen enkele strategie bestaat om in te kunnen spelen op een structurele storing of externe bedreigingen van de veiligheid van de pijpleiding; benadrukt dat alle aspecten van veiligheid en noodmaatregelen, met inbegrip van financiële middelen, actoren, rollen en procedures, duidelijk moeten worden vastgelegd; 26. benadrukt dat er, gezien de stijgende Europese vraag naar gas, alternatieve routes voor de gasleiding moeten worden bestudeerd en bevorderd, rekening houdend met milieu- en economische aspecten, waaronder het tijdschema voor dergelijke routes; merkt op dat van Nord Stream wordt geëist dat zij in de milieueffectrapportage een beoordeling van alternatieven voor de gekozen route voorlegt; 27. verzoekt de Commissie hier onderzoek naar te doen, in samenspraak met de belanghebbende kuststaten, de investeerder en HELCOM, en rekening houdende met de mening van relevante NGO's; 28. benadrukt dat de kwestie van economische compensaties voor tekortkomingen of schade volledig duidelijk moet zijn voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen; wijst erop dat een grote storing in de pijpleiding kan leiden tot complicaties voor de landen rond de Oostzee en verwoestende gevolgen zou kunnen hebben voor het mariene milieu; meent dat Nord Stream AG volledige aansprakelijkheid dient te aanvaarden voor eventuele vergoedingen; 29. verzoekt de Commissie en de lidstaten een uitgebreide beoordeling uit te voeren van de economische, begrotings- en transparantiegerelateerde aspecten van het Nord Streamproject en de daarbij betrokken bedrijven; 30. verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken die in het kader van het partnerschap van de Noordse dimensie bestaan om van Nord Stream het equivalent van "planning gain" te eisen met betrekking tot mogelijke regeneratieprojecten in het FinsRussische grensgebied waar voorgesteld wordt de pijpleiding te beginnen, of in de context van de Oostzeestrategie, eveneens binnen het partnerschap van de Noordse dimensie; 31. neemt nota van de volgende besluiten van de organen van de lidstaten: PE 410.853\ 253
NL
–
het besluit van de Zweedse regering van 12 februari 2008 om Nord Stream AG om aanvullende documentatie te vragen vanwege aanzienlijke en wezenlijke procedurele tekortkomingen en met name vanwege het ontbreken van een studie naar een alternatieve route en de optie om de aanleg van de pijpleiding af te zien;
–
het standpunt van het parlement van Litouwen van 27 maart 2007, waarin wordt gesteld dat de tenuitvoerlegging van grootschalige infrastructuurprojecten in de Oostzee moet worden opgeschort totdat een diepgaand onderzoek naar alternatieve oplossingen is uitgevoerd, evenals onafhankelijke en uitgebreide milieueffectbeoordelingen;
–
het besluit van de regering van Estland van 21 september 2007 om geen toestemming te verlenen voor het uitvoeren van onderzees onderzoek in de exclusieve economische zone van Estland, op grond van twijfels over de reikwijdte en de schaal van dergelijk onderzoek;
32. betreurt het feit dat het Groenboek "Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie" geen aandacht besteedt aan het probleem van grootschalige projecten als onderzeese pijpleidingen; betreurt het feit dat de Commissie in de wettelijke instrumenten en mededelingen over door haar geïnitieerde mariene strategieën normaliter aan het probleem van onderzeese pijpleidingen voorbij gaat, hoewel het wat milieubescherming en de energiezekerheid van de EU betreft, een cruciaal thema is; 33. roept ertoe op een onafhankelijke milieueffectbeoordeling beschikbaar te maken met het oog op een grondig overleg met de betreffende instanties en het grote publiek van alle kuststaten; 34. wijst erop dat het belangrijk is een transparante communicatiestrategie te implementeren over maatregelen naar aanleiding van de resultaten van de milieueffectbeoordeling en deze resultaten actief bekend te maken in alle EU-lidstaten, met name in de kuststaten van de Oostzee; 35. herhaalt daarom het in zijn bovenvermelde resolutie van 14 november 2006 geformuleerde verzoek om een verplicht mechanisme voor onderhandelingen tussen lidstaten, en dringt er opnieuw bij de Raad op aan om op internationaal niveau maatregelen te nemen om verplichte milieueffectbeoordelingen te ontwikkelen voor betrekkingen tussen de EU en derde landen; 36. merkt op dat de route van de Noord-Europese gasleiding moet voldoen aan de strategische en economische doelstellingen van Beschikking 1364/2006/EG, zonder het milieu daarbij enige schade toe te brengen; 37. roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de aanleg van de Nord Stream-gasleiding volledig voldoet aan de EU-wetgeving inzake de milieueffectbeoordeling en aan alle internationale verdragen; 38. roept in het bijzonder de Commissie op ervoor te zorgen dat de bepalingen van bovengenoemde documenten, het UNCLOS, het Verdrag van Helsinki, het Verdrag van Espoo, het Verdrag van Aarhus, Richtlijnen 85/337/EEG, 97/11/EG, 92/43/EEG en 79/409/EEG, evenals artikel 10 van het EG-Verdrag, het voorzorgbeginsel en het beginsel van duurzame ontwikkeling worden nageleefd, en een inbreukprocedure te starten uit 254 /PE 410.853
NL
hoofde van artikel 226 van het EG-Verdrag indien niet aan bovenstaande verplichtingen wordt voldaan; 39. acht het in het licht van de huidige politieke situatie in Rusland en de geopolitieke ambities van dit land van groot belang dat Rusland zijn goede wil toont ten aanzien van de samenwerking in het kader van het Europese energiebeleid; onderstreept het belang van de ratificatie door Rusland van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het transitprotocol daarbij, aangezien deze ratificatie de mogelijkheden van conflicten omtrent projecten zoals Nord Stream zal beperken; 40. verzoekt de Commissie om, binnen de reikwijdte van haar bevoegdheid, de mededingingssituatie te beoordelen die wordt veroorzaakt door de eventuele verwezenlijking van de Nord Stream-pijpleiding en, indien nodig, maatregelen te nemen om te voorkomen dat Gazprom een dominante rol inneemt op de Europese gasmarkten zonder EU-bedrijven wederkerige rechten te verlenen om de Russische energiemarkt te betreden; 41. stelt voor een systeem van gemeenschappelijk toezicht op de pijpleiding in te stellen, waarbij alle landen van de Oostzeeregio betrokken worden; stelt voorts voor de verplichting om schadevergoedingen uit te keren in het geval van milieuschade volledig bij Nord Stream AG te leggen; 42. merkt op dat er geen institutionele structuren zijn waarmee adequaat kan worden gereageerd op de geopolitieke en milieuveiligheidsthema’s in verband met dit project; stelt daarom voor dat de Commissie een geëigende post creëert voor lopende en toekomstige projecten, die valt onder het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de vice-voorzitter van de Commissie; 43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
PE 410.853\ 255
NL
P6_TA-PROV(2008)0337 Stabilisatie in Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2008 over stabilisering van Afghanistan: uitdagingen voor de EU en de internationale gemeenschap (2007/2208(INI))
Het Europees Parlement, – onder verwijzing naar zijn vele voorgaande resoluties over Afghanistan en, meest recentelijk, zijn resolutie van 18 januari 20061, – gezien de Afghanistan Compact, waarover overeenstemming is bereikt op de conferentie van Londen van 1 februari 2006, en de erkenning door de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap dat voor het succes van het Compact stevige inzet op het gebied van politiek, financiën en veiligheid vereist zijn om binnen de afgesproken tijd aan de maatstaven te voldoen, waarbij het succes van het Compact afhangt van een effectief coördinatie- en controlesysteem, – gezien de verklaring van de staats- en regeringsleiders van de landen die bijdragen aan de International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan, openbaar gemaakt tijdens de NAVO-top van 3 april 2008 in Boekarest, – gezien de verslagen van de secretaris-generaal van de VN, ingediend op 21 september 2007 en 6 maart 2008, over 'De situatie in Afghanistan en de implicaties hiervan voor de internationale vrede en veiligheid', – gezien de resultaten van de internationale conferentie voor steun aan Afghanistan, die is gehouden op 12 juni 2008 in Parijs, – gezien de nationale drugsbestrijdingsstrategie van de regering van Afghanistan, gelanceerd tijdens de bovengenoemde conferentie van Londen in januari 2006, – gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 25 oktober 2007 betreffende de productie van opium voor medische doeleinden in Afghanistan2, – gezien alle relevante conclusies van de Raad, met name de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 10 maart, 29 april en 26-27 mei 2008, – gezien het gemeenschappelijk optreden 2007/369/GBVB van de Raad van 30 mei 2007 inzake de totstandbrenging van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)3 en het gemeenschappelijk optreden 2007/733/GBVB van de Raad van 13 november 2007 tot wijziging van gemeenschappelijk optreden
1 2 3
PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 176. Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0485. PB L 139 van 31.5.2007, blz. 33.
256 /PE 410.853
NL
2007/369/GBVB1, – gezien de aanvaarding van de begroting van de Europese Unie voor 2008, – gezien het nationaal indicatief programma van de Commissie, dat 600 000 000 EUR reserveert voor de Islamitische Republiek Afghanistan voor de begrotingsjaren 2007-2010, – gezien het bezoek van de delegatie van het Afghaanse lagerhuis (Wolesi Jirga) aan het Europees Parlement van 26 tot 30 november 2007, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0269/2008), A. overwegende dat Afghanistan zich op een keerpunt bevindt, zoals blijkt uit het toenemende aantal terroristische acties en gewelddadig oproer, een ernstig verslechterende veiligheidssituatie en de verhoogde opiumproductie en de groeiende ontevredenheid van de burgers over de corruptie en het falen van de regering; overwegende dat ondanks de inspanningen van de internationale gemeenschap en het gedeeltelijke succes op het gebied van de civiele wederopbouw, de levensomstandigheden van aanzienlijke delen van de Afghaanse bevolking niet zijn verbeterd; overwegende dat op korte termijn actie moet worden ondernomen tegen de dreiging waarmee Afghanistan wordt geconfronteerd, maar dat langetermijnoplossingen slechts door uitgebreide bestuursverbeteringen en versterking van de staat kunnen worden bereikt, B. overwegende dat de Verenigde Staten – met steun van het Verenigd Koninkrijk – Operation Enduring Freedom op 7 oktober 2001 is begonnen; overwegende dat vier andere EUlidstaten – de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Polen en Roemenië – tot de coalitiemacht behoren die aan de operatie deelnemen; overwegende dat behalve Cyprus en Malta alle EUlidstaten met in totaal meer dan 21.500 manschappen aan de door de NATO geleide ISAFmissie meedoen; overwegende dat de eerste provinciale wederopbouwteams (PRT's) aan het eind van 2001 zijn begonnen en er momenteel ongeveer 25 PRT's in het gehele land opereren, C. overwegende dat er een grote discrepantie bestaat tussen de hoeveelheid geld die de internationale gemeenschap uitgeeft aan militaire operaties enerzijds, en wederopbouw en humanitaire hulp anderzijds, D. overwegende dat meer dan de helft van de inwoners van Afghanistan onder de armoedegrens leeft en dat de economie van het land een van de zwakste in de wereld is met een werkeloosheidscijfer van 40%, E. overwegende dat de Afghaanse gezondheidszorgsector de eerste veelbelovende resultaten begint te vertonen, zoals een daling van 24% in de kindersterfte sinds de val van de Taliban, een hoger aantal baby’s die ouder worden dan 1 jaar en een hoger percentage Afghanen met directe toegang tot de eerstelijnszorg, F. overwegende dat het Afghaanse onderwijssysteem de eerste tekenen van positieve 1
PB L 295 van 14.11.2007, blz. 31. PE 410.853\ 257
NL
ontwikkelingen laat zien, zoals een groeiend aantal kinderen – vooral meisjes –, studenten en leraren die weer naar school zijn gegaan, het voortgaande herstel van basisscholen en de scholing voor leraren, G. overwegende dat er weliswaar geen officiële cijfers zijn van het aantal doden onder de burgers van Afghanistan, maar volgens het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 6 maart 2008 over de situatie in Afghanistan "in 2007 [...] het aantal verzets- en terroristische acties sterk [is] toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. In 2007 werden gemiddeld 566 incidenten per maand gemeld, in vergelijking met 425 gemiddeld per maand in het voorafgaande jaar. Van de meer dan 8 000 aan het conflict gerelateerde doden in 2007 waren meer dan 1 500 burgers", het hoogste aantal slachtoffers sinds de omverwerping van de Taliban in 2001, H. overwegende dat de nieuwe Afghaanse grondwet de volledige vrijheid van godsdienst niet waarborgt, aangezien ontrouw aan de Islam nog steeds een strafbaar feit is, I. overwegende dat de Gemeenschappelijke coördinatie- en bewakingsraad voor Afghanistan die op 5 en 6 februari 2008 in Tokio bijeen is gekomen, is begonnen met de voorbereiding van een internationale conferentie om onderzoek naar de vooruitgang bij de uitvoering van het Afghanistan Compact dat door de bovengenoemde conferentie van Londen van 2006 is aangenomen, te toetsen, J. overwegende dat het onderzoek met de titel "Afghanistan Opium Winter Rapid Assessment Survey" van 2008 (uitgevoerd door het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding, UNDOC) de trends bevestigt van het onderzoek van 2007, dat stelde dat het aantal opiumvrije provincies in het noorden en midden van het land kan toenemen, maar dat de teelt in het zuiden en westen waarschijnlijk zal stijgen; overwegende dat het onderzoeksrapport uit 2007 enerzijds opnieuw de misvatting weergeeft dat provincies met weinig of geen papaverteelt "opiumvrij" zijn, maar anderzijds de nadruk legt op het verband tussen onveiligheid en de productie van narcotica; overwegende dat de gelijktijdig nagestreefde vernietiging van de oogst, het verbieden (hetgeen veel complexer is dan alleen het oppakken van handelaars) en ontwikkeling (alternatieve middelen van bestaan) de belangrijkste instrumenten van het drugsbestrijdingsbeleid zijn, K. overwegende dat in het kader van het Amerikaanse geheime detentieprogramma nog altijd honderden Afghaanse gevangenen worden vastgehouden in verschillende gevangenissen, zoals de militaire basis Bagram en Guantánamo, hetgeen een overtreding van de internationale humanitaire en mensenrechtenwetgeving inhoudt; overwegende dat personen in Afghaanse gevangenschap geconfronteerd blijven worden met een rechtshandhavingssysteem dat minimumnormen van de rechtsstaat, alsmede eerbied voor de fundamentele mensenrechten ontbeert; 1. is van mening dat het land, ten gevolge van de geschiedenis van de voorbij 30 jaar, die werd gekenmerkt door de Sovjet-bezetting, de strijd tussen de verschillende Mujahideengroeperingen en de onderdrukking onder het bewind van de Taliban, is begonnen met een belangrijk en gecompliceerd wederopbouwproces van zijn samenleving en door moet gaan met het versterken van zijn instellingen en het beter voorzien in de elementaire behoeften van zijn burgers op de gebieden onderwijs, huisvesting, gezondheid, voedsel en openbare veiligheid; is verheugd over de inspanningen die de Afghaanse bevolking zich sinds 2002 heeft getroost en de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het tot stand brengen van een rechtsstaat en democratie, en het streven naar stabiliteit; 258 /PE 410.853
NL
2. is ervan overtuigd dat het land een testcase voor internationale ontwikkelingshulp en de bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking is geworden; benadrukt dat de internationale gemeenschap met de Afghaanse regering en het Afghaanse volk moet blijven samenwerken om te laten zien dat zij in staat is de vicieuze cirkel van geweld en armoede te doorbreken en het land het vooruitzicht op een duurzame vrede en ontwikkeling te bieden; roept de Raad en de Commissie op een initiatief voor te stellen voor een internationale raad waarin de belangrijkste donoren en VN-organisaties zijn verenigd, eventueel onder leiding van de VN-missie in Afghanistan en gebaseerd op het beginsel van de VN-commissie voor vredesopbouw, ten einde de verschillende inspanningen voor wederopbouw in Afghanistan te harmoniseren; 3. vestigt de aandacht op de blijvende gevolgen van de oorlogen die in het land hebben plaatsgevonden, de miljoenen slachtoffers, de gehandicapten, de vluchtelingen en ontheemden, en de materiële kosten die het gevolg zijn van de verwoesting van vrijwel de gehele hoofdinfrastructuur; 4. veroordeelt ten sterkste de terreuraanslag op de ambassade van India in Kabul op 7 juli 2008 waarbij meer dan 40 doden vielen, waaronder 4 medewerkers van de ambassade en betuigt de familieleden, de gewonden en de Afghaanse en Indiase regering zijn innige medeleven; 5. beschouwt de Afghaans-Pakistaanse betrekkingen als de voornaamste oorzaak van de instabiliteit van de regio, en stelt daarom vast dat voor de regio een omvattend beleid moet worden geformuleerd dat op deze betrekkingen gericht is; hoopt dat, met de nieuwe regering in Pakistan, de verbetering van de bilaterale betrekkingen een nieuwe impuls zal krijgen; is echter van mening dat de twee landen zonder de actieve betrokkenheid en steun van de internationale gemeenschap niet in staat zullen zijn hun gecompliceerde bilaterale betrekkingen te verbeteren; erkent dat de veiligheid in Afghanistan voor een zeer groot deel afhangt van de democratisering van Pakistan; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan maatregelen te treffen en te steunen die de spanningen tussen Afghanistan en Pakistan verminderen, waaronder een langetermijnprogramma ter stabilisering en ontwikkeling van de grensoverschrijdende regio, waarbij belanghebbenden uit beide kampen moeten worden betrokken; 6. is verheugd over de inspanningen en de vooruitgang die de Afghaanse bevolking en instellingen sinds 2002 hebben gerealiseerd op weg naar de opbouw van de rechtsstaat en democratie en hun streven naar stabiliteit; is van mening dat deze successen uitermate belangrijk zijn gezien de structurele wetteloosheid en het gebrek aan eerbiediging van de menselijke waardigheid die het Afghanistan onder het Sovjet- en Talibanregime kenmerkten; 7. meent in het bijzonder dat de massale opkomst tijdens de verschillende verkiezingen in het land aantoont dat de Afghaanse mannen en vrouwen willen helpen een land op te bouwen dat is gebaseerd op de beginselen van actieve en participerende democratie; benadrukt dat deze verkiezingen een voorbeeld zijn geweest zowel in regionaal verband als voor ontwikkelingslanden die zijn verwikkeld in ernstige gewapende conflicten; 8. benadrukt dat de Afghaanse instellingen tegen alle vormen van corruptie moeten blijven vechten en effectieve beleidsmaatregelen moeten invoeren ter verbetering van de sociale omstandigheden van de bevolking; 9. merkt op dat de EU in Afghanistan hoofdzakelijk bekend staat als een humanitaire PE 410.853\ 259
NL
organisatie, maar meent dat er ook een beeld nodig is van een EU met een meer politieke invloed en verzoekt de Commissie derhalve om, de natuurlijke soevereiniteit van het Afghaanse volk indachtig, voorstellen te doen voor strategieën die erop gericht zijn de zichtbaarheid van de EU te vergroten wanneer zij het burgerlijke, politieke en bureaucratische apparaat bevordert, totdat op het niveau van de regering een periode van meer stabiliteit en duurzaamheid intreedt; 10. benadrukt dat de internationale gemeenschap haar inspanningen voor het leveren van efficiënte en duurzame hulp aan burgers beter moet coördineren; verzoekt derhalve tevens om een evenwichtige begroting waarbij voldoende middelen worden toegewezen voor de civiele wederopbouw en humanitaire hulp, aangezien het creëren van veiligheid en respect voor de rechtsstaat van centrale betekenis zijn; 11. is tevreden met het feit dat op de bovengenoemde internationale conferentie van 12 juni 2008 niet alleen toezeggingen zijn gedaan ter waarde van 21 miljard USD extra, maar dat op deze conferentie ook de procedures zijn herzien die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de internationale hulp doeltreffender is en preciezer gericht op prioriteiten en om corruptie te voorkomen; 12. benadrukt dat er een belangrijke versterking van de politieke wil en engagement nodig is die niet alleen gevolgd moet worden door de bereidheid extra gevechtstroepen te leveren voor de moeilijkste gebieden, zonder nationale voorbehouden, maar ook door dringende en sterkere inspanningen voor de civiele wederopbouw, teneinde de tot nu toe behaalde resultaten te consolideren en het vertrouwen van de Afghaanse bevolking duurzaam en voor de lange termijn te herstellen; is in het bijzonder van mening dat "Operation Enduring Freedom" als contraproductief kan worden gezien wanneer de militaire druk op de opstandelingen niet samengaat met een versterking van het politieke proces door middel waarvan de Afghaanse autoriteiten alle sectoren van de bevolking de hand reiken die de grondwet erkennen en de wapens neerleggen; merkt in dit opzicht eveneens op dat de humanitaire gemeenschap – met inbegrip van de VN en niet-gouvernementele organisaties – de coördinatie moet verbeteren, ad-hoc initiatieven moet vermijden en draaiboeken voor noodsituaties en rampenplannen moet ontwikkelen; 13. benadrukt dat de Europese Unie de ervaring en expertise van haar missies en die van lidstaten die al een militaire of civiele aanwezigheid op Afghaans grondgebied hebben dient, te gebruiken in het proces van de stabilisatie en wederopbouw van Afghanistan; 14. steunt de inspanningen van de NAVO-troepen om de veiligheid in het land te verbeteren en het plaatselijke en internationale terrorisme aan te pakken, en is van mening dat de aanwezigheid van deze troepen essentieel is om de toekomst van het land veilig te stellen; 15. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan de inspanningen voor de bestrijding van terrorisme, religieus extremisme, etnisch extremisme, etnisch separatisme en alle acties die gericht zijn op het ondermijnen van de territoriale integriteit, de eenheid van de staat en de nationale soevereiniteit van Afghanistan; 16. vraagt aandacht voor het idee dat de EU en haar lidstaten Afghanistan moeten helpen bij de opbouw van een eigen staat met stevigere democratische instellingen die in staat zijn de nationale soevereiniteit, de eenheid van de staat, de territoriale integriteit, de duurzaamheid van de economische ontwikkeling en de welvaart van de bevolking van Afghanistan te waarborgen en de historische, religieuze, spirituele en culturele tradities van alle etnische en 260 /PE 410.853
NL
religieuze gemeenschappen die zich op Afghaans grondgebied bevinden, te respecteren; 17. merkt op dat de behoeften voor herontwikkeling in heel Afghanistan groot zijn, maar dat de verdeling van de hulp en de veiligheid buitengewoon problematisch is in het gebied dat door de Pathanen wordt beheerst en verzoekt derhalve vaart te zetten achter de wederopbouwactiviteiten in Zuid-Afghanistan; 18. vraagt aandacht voor het feit dat de EU Europese investeerders moet aanmoedigen en helpen betrokken te raken bij de wederopbouw van Afghanistan en om ter plaatse aanwezig te zijn en daar nieuwe bedrijven op te zetten; 19. wijst erop dat herstel van de veiligheid en de opbouw van een goed functionerende staat de grootste problemen voor het land zijn; merkt op dat de Afghaanse veiligheidsproblemen complexer zijn dan alleen een ‘war on terror’ en er daarom meer dan alleen een militaire oplossing nodig is; wijst erop dat veiligheid en de rechtsstaat van elkaar afhangen, hetgeen op zijn beurt een sfeer creëert die bevorderlijk is voor de menselijke ontwikkeling en dat het versterken van de rechtsstaat noodzakelijk is om de burgers van het land in staat te stellen sociaal-economische keuzes te maken waardoor ze een zinvol en gezond leven kunnen hebben, wanneer dit wordt aangevuld met maatregelen die zijn gericht op het herstellen van een goed functionerende staat teneinde de rechtsstaat te beschermen, de toegang tot publieke basisvoorzieningen veilig te stellen en gelijke kansen voor zijn burgers te waarborgen; 20. verwelkomt de in het Afghanistan Compact tot uiting gebrachte bereidheid om te werken naar een stabiel en welvarend Afghanistan, met goed bestuur en goede bescherming van de mensenrechten voor iedereen volgens de rechtsstaat; is van mening dat het Compact, bij gebrek aan duidelijke prioriteiten of een volgordebepaling, richtsnoeren had moeten verstrekken voor de wijze om deze ambitieuze doelen te bereiken en benadrukt daarom dat donoren ervoor moeten zorgen dat hun programma’s in overeenstemming zijn met dergelijke prioriteiten op centraal en provinciaal niveau en dat de toegewezen middelen op passende wijze en effectief worden uitgegeven; 21. benadrukt dat er dringend behoefte is aan een evenwichtige en duurzame aanpak van de hervorming van de veiligheidssector, die tot een professioneel nationaal leger en een professionele nationale politiemacht leidt; benadrukt dat er hoognodig in het Afghaanse rechtssysteem geïnvesteerd moet worden en dat het dringend noodzakelijk is de nadruk te leggen op de uitbreiding van de capaciteit en de bekwaamheid; 22. vraagt aandacht voor het feit dat het resultaat van de inspanningen van de laatste vijf jaar ter hervorming van het politieapparaat, ondanks enkele tot nu toe behaalde successen, in het algemeen teleurstellend is geweest, wat de ernstige problemen laat zien waarmee de in internationale gemeenschap ter plaatse wordt geconfronteerd op het vlak van institutionele opbouw; verzoekt de internationale gemeenschap in het algemeen en de politiemissie van de EU in het bijzonder door te gaan met hun pogingen tot het ontwikkelen van Afghanistan's eigen politiemacht, gekenmerkt door eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; 23. vraagt aandacht voor het feit dat het mandaat van EUPOL voorziet in taken ter ondersteuning van de koppeling van politie en rechtsstaat in brede zin, en roept de Raad en de Commissie daarom op hun respectieve activiteiten nauw te blijven coördineren om het EU-beleid coherenter en efficiënter te maken; meent dat het evenzeer belangrijk is dat de EU aanzienlijk meer middelen toekent aan EUPOL, zowel op financieel als op PE 410.853\ 261
NL
personeelsgebied; wijst er op dat een grondige hervorming van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken een 'must' is en dat dit in eerste instantie een politieke opgave is en veel minder een technische kwestie, in die zin dat zonder deze hervorming de politiehervorming tot mislukken gedoemd is, en hecht in dit verband groot belang aan een andere EUPOL-doelstelling, namelijk 'het controleren, begeleiden, adviseren en opleiden op het niveau van het ministerie van Binnenlandse Zaken de regio's en de provincies'; betuigt zijn steun aan het programma van 2,5 miljoen EUR in het kader van het Stabiliteitsinstrument1 voor de hervorming van de benoemingsprocedure voor rechters en aanklagers en verwacht dat dit proefproject zal bijdragen aan de ontwikkeling van een belangrijk hervormingsprogramma voor het justitieapparaat voor de lange termijn in 2009; 24. vraagt aandacht voor het feit dat de EUPOL-missie meer dan een jaar na de lancering op 15 juni 2007 nog steeds niet op volle sterkte is en merkt op dat zelfs nadat de missie volledig is ingezet deze slechts uit 195 personeelsleden bestaat die toezicht houden op beslissingen die in Kabul en in provinciale centra op hoog niveau worden genomen; houdt rekening met de recente verklaring van de Afghaanse minister van Buitenlandse Zaken dat er in het land dringend 700 extra opleiders nodig zijn en dat dit tekort een situatie in de hand heeft gewerkt waarin er beduidend meer doden vallen onder politieagenten dan onder militairen; wijst erop dat de Duitse regering heeft aangegeven haar bijdrage te willen verhogen van 60 naar 120 opleiders als andere EU-landen vergelijkbare toezeggingen doen; dringt aan op een betere coördinatie tussen de EU en de VS op het vlak van het opleiden van de Afghaanse civiele politie; 25. verzoekt de Raad en de Commissie zich ertoe te verbinden, in het kader van het steunprogramma voor Afghanistan, het rechtssysteem te hervormen met als doel de Afghaanse rechterlijke macht te professionaliseren via de belangrijkste instellingen en zich daarbij te spitsen op het Hooggerechtshof, het Openbaar Ministerie en het ministerie van Justitie, met als doel de rechten van verdachten te waarborgen, zwakke groepen de noodzakelijke rechtsbijstand te geven en het recht op verdediging te verzekeren; roept ertoe op dat de naleving van resolutie 62/149 van 18 december 2007 van de Algemene Vergadering van de UN inzake een moratorium op de doodstraf, een van de prioriteiten van de Europese pogingen tot hervorming van het rechtssysteem in Afghanistan wordt; 26. meent stellig dat de PRT’s zich moeten concentreren op specifieke doelen inzake veiligheid, scholing en samenwerking met de Afghaanse politie en krijgsmacht en ondersteuning van de centrale regering bij de uitbreiding van haar macht in onveilige gebieden; benadrukt dat het nodig is de rol van de PRT's opnieuw te bepalen, met name wat betreft de onderlinge coördinatie en de uitwisseling van goede praktijken; is ervan overtuigd dat, hoewel veiligheid en ontwikkeling onderling van elkaar afhankelijk zijn in Afghanistan, er een duidelijke scheidslijn is tussen militaire en humanitaire acties die moet worden gehandhaafd, en dat de veiligheids- en ontwikkelingsprofessionals zich daarom elk op hun eigen sterke punten moeten concentreren en gebruik moeten maken van hun beroepsexpertise; is van mening dat het aantal Afghanen dat in PRT's werkt, moet worden vergroot en dat "local ownership" zo veel mogelijk moet worden bevorderd; 27. meent dat het dringend noodzakelijk is in Afghanistan het maatschappelijk middenveld in wording te ontwikkelen en sterker te maken, en dat veel tijd en inspanning vereist is om 1
Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1).
262 /PE 410.853
NL
geleidelijk een wijdverspreid bewustzijn te ontwikkelen van het belang van mensenrechten, democratie en fundamentele vrijheden, en in het bijzonder de gelijkheid van mannen en vrouwen, het onderwijs en de bescherming van minderheden; benadrukt dat een sterk maatschappelijk middenveld alleen tot stand kan komen in een politiek kader dat wordt gekenmerkt door stabiele en doeltreffende instituten en goedgeorganiseerde politieke partijen; is van mening dat, om het hoofd te bieden aan de heersende "geweldscultuur" in de Afghaanse samenleving, de internationale donorgemeenschap financiële en technische hulp zou moeten verlenen aan lokale projecten die op verzoening zijn gericht; is van oordeel dat de EU een steeds grotere rol bij het steunen van de ontwikkeling van een Afghaans maatschappelijk middenveld moet spelen; benadrukt dat het Afghaanse parlement en maatschappelijk middenveld ten volle betrokken moeten worden bij de programmering van de ontwikkelingssamenwerking van de EU, en met name bij het opstellen van de Country Strategy Papers en de jaarlijkse actieplannen; 28. meent dat het sterker maken van het Afghaanse maatschappelijjk middenveld alleen succesvol kan zijn wanneer alle etnische en religieuze groepen worden vertegenwoordigd en gehoord, hetgeen inhoudt dat ook met traditionele stamhoofden moet worden samengewerkt (zoals reeds gebeurt in de zogenoemde 'Verbindingsbureaus voor stammen"); 29. benadrukt dat de vrijheid van de media onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van een democratische samenleving; is zeer bezorgd over het toenemende aantal aanvallen op journalisten en roept de Afghaanse autoriteiten op deze schendingen serieus te onderzoeken; verwelkomt het werk van de onafhankelijke media in Afghanistan, die na tientallen jaren van een volledig ontbreken van vrijheid van expressie, een kern van informatiepluralisme hebben hersteld; beschouwt persvrijheid en vrijheid van expressie cruciale voorwaarden voor de sociale ontwikkeling van het land en voor de betrekkingen tussen Afghanistan en de EU; uit zijn bezorgdheid over de weigering van president Karzai om op 15 december 2007, na aanvaarding door de twee huizen van het parlement, het ontwerp voor de mediawet te tekenen; roept de president op de status van het ontwerp voor de mediawet te verduidelijken en herinnert aan de toezegging van de regering in het Afghanistan Compact om "onafhankelijke en pluralistische" media te ontwikkelen; uit zijn bezorgdheid over de stand van de vrijheid van meningsuiting, die in gevaar wordt gebracht door het veroordelen van onafhankelijke journalisten en bloggers, en roept de Afghaanse regering zich te verplichten de daadwerkelijke vrijheid van meningsuiting voor al haar burgers te waarborgen, te beginnen met de verdediging van de vrijheid van het gebruik van Internet; 30. onderstreept dat een toekomstgerichte massamediawet belangrijk is voor het opbouwen van een meer alomvattende, tolerante en democratische samenleving, die rekening houdt met de religieuze en culturele waarden van het land zonder daarbij de activiteiten en onafhankelijkheid van de media in te perken onder het mom van nationale veiligheid, godsdienst of cultuur; 31. uit zijn bezorgdheid over de lichamelijke integriteit van Malalai Joya, lid van de Wolesi Jirga, en roept de Afghaanse autoriteiten op haar veiligheid te garanderen; roept de Afghaanse autoriteiten het huisarrest van Latif Pedram, oprichter van de National Congress Party of Afghanistan, op te heffen, de aanklachten tegen hem in te trekken en garanties te geven met betrekking tot zijn veiligheid; 32. herhaalt zijn oproep aan de Afghaanse autoriteiten om een moratorium op de doodstraf af te kondigen; toont zich uitermate bezorgd over het leven van Perwiz Kambakhsh en tientalle PE 410.853\ 263
NL
andere personen die ter dood zijn veroordeeld binnen een rechtssysteem dat nog geen eerlijke rechtsgang kan waarborgen en roept president Karzai op de vonnissen van deze mensen om te zetten; 33. verwelkomt de vooruitgang die Afghanistan heeft geboekt in het verbeteren van de politieke vertegenwoordiging van vrouwen; geeft uiting aan zijn solidariteit met alle vrouwen in het land die worstelen om hun rechten te verdedigen en te verbeteren; blijft bezorgd over de enorme verschillen in inkomsten tussen mannen en vrouwen, de zeer lage alfabetiseringsgraad van vrouwen, de onrechtvaardige behandeling - door culturele praktijken - van vrouwen en meisjes, zowel op het punt van ontzegging door familieleden en gemeenschappen van toegang tot basisdiensten als gezondheidszorg en onderwijs, en het gebrek aan werkgelegenheidskansen, alsook het veel voorkomen van huiselijk geweld en discriminatie; benadrukt de dringende noodzaak om maatregelen ter bescherming van vrouwenrechten in de wettelijke en politieke hervormingen op te nemen; roept de Raad en de Commissie op actief steun te verlenen aan een dergelijk initiatief en fondsen te reserveren voor maatregelen, zoals grotere deelname van meisjes aan het onderwijs en de aanwerving van vrouwelijk onderwijzend personeel, die kunnen helpen bij het opbouwen van de capaciteit van het land om de rechten van vrouwen, meisjes en kinderen te beschermen, aangezien de laatsten ook het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, seksuele uitbuiting door culturele praktijken, en uitbuiting als arbeidskracht en smokkel; dringt daarnaast aan op specifieke maatregelen om iets te doen aan de problmemen die Afghaanse vrouwen ondervinden in de sectoren gezondheid en onderwijs; 34. vestigt de aandacht op het feit dat het bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor vluchtelingen sinds maart 2002 3,69 miljoen Afghaanse vluchtelingen heeft helpen terugkeren naar Afghanistan, waarmee dit de grootste terugkeeroperatie in haar geschiedenis is, maar dat er ondanks deze massale terugkeer, nog bijna 3,5 miljoen geregistreerde en ongeregistreerde Afghanen in Pakistan en Iran verblijven; is bezorgd over vermindering van de voor Afghaanse vluchtelingen beschikbare middelen en onderstreept dat handhaving van een succesvol repatriëringsprogramma waarschijnlijk duurder zal worden omdat de vluchtelingen die nog in Pakistan en Iran zijn over minder middelen beschikken en een zwakkere band met Afghanistan hebben dan de vluchtelingen die al eerder zijn teruggekeerd; onderstreept dat Afghanistan en de internationale gemeenschap hoge prioriteit zouden moeten blijven geven aan de veilige en vrijwillige terugkeer van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden; roept de Commissie en de lidstaten op de financiering voor herintegratie van vluchtelingen te verhogen; 35. uit zijn diepe bezorgdheid over de steeds groeiende opiumteelt en -handel, die ernstige politieke gevolgen en gevolgen voor de nationale veiligheid heeft in Afghanistan en de naburige landen; benadrukt dat de opiumeconomie een bron voor corruptie blijft en dat deze de publieke instellingen, vooral in de justitiële en veiligheidssectoren, ondermijnt; roept de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering op, omdat hiervoor geen duidelijke kant en klare oplossing bestaat en repressieve maatregelen gericht op vernietiging van de oogst alléén niet het beoogde resultaat kunne hebben, een langetermijnstrategie te ontwikkelen die in de eerste plaats is gericht op een alomvattende ontwikkeling van het platteland, met inbegrip van de totstandbrenging van de nodige infrastructuur en goed functionerende bestuurlijke instellingen; is verheugd over de toegenomen dialoog tussen Afghanistan, Iran en de internationale gemeenschap over manieren om de opiumproductieen export aan te pakken;
264 /PE 410.853
NL
36. roept de regering van de VS op haar beleid van vernietiging van gewassen te staken, met name het gebruik van "Roundup" voor bespuitingen vanuit de lucht, een stof die in verband wordt gebracht met ernstige milieu- en gezondheidsrisico’s, aangezien het aanpakken van papavertelers de wrevel tegenover de internationale troepenmacht alleen maar doet toenemen; 37. is bezorgd over de grote sociale- en gezondheidsproblemen die in het algemeen door drugsverslaving worden veroorzaakt en in het bijzonder over de sociale en economische gevolgen voor Afghaanse vrouwelijke drugsverslaafden; verwijst naar het onderzoek van het UNODC van 2005 waaruit bleek dat Afghanistan 920 000 drugsgebruikers telde, waaronder 120 000 vrouwen; onderstreept de stelling in het onderzoek dat de Afghaanse samenleving drugsverslaving als een individueel probleem beschouwt in plaats van als een sociaal probleem, en dat veel vrouwen drugs voor medische doeleinden gebruiken om een reeks fysieke en psychologische problemen te verzachten of te verhelpen; merkt op dat, hoewel er zware straffen staan op het telen, smokkelen en gebruiken van drugs, de Afghaanse overheid momenteel niet in staat is toe te zien op de naleving van de wet in dat opzicht; dringt er bij de Afghaanse overheid en de internationale gemeenschap op aan toepasselijke programma's, activiteiten en bewustwordingscampagnes te ontwerpen, te financieren en uit te voeren, gericht op verslaafde vrouwen en hun families; 38. steunt de inspanningen van de Commissie om Afghanistan te helpen en roept de Commissie op de effectiviteit van de financiële hulp van de Europese Unie regelmatig te evalueren, met name de bijdrage van de Commissie aan de trustfondsen, teneinde een grotere transparantie te verkrijgen; verzoekt de Commissie dringend het Parlement adequaat te blijven informeren over de resultaten van dergelijke evaluaties; 39. herinnert aan het initiatief van het Europees Parlement, in het kader van zijn begroting van 2008, om de opbouw van democratie met parlementen in derde landen te steunen en besluit hiervan gebruik te maken voor capaciteitsopbouw en technische bijstand gericht op het verbeteren van het vermogen van het Afghaanse parlement om tot wetgeving en controle van de uitvoerende macht, met name de uitvoerende macht te legaliseren en te controleren, met name door handhaving van de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en van vrouwenrechten in het bijzonder; 40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Islamitische Republiek Afghanistan.
PE 410.853\ 265
NL