2002 - 2003
AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van donderdag 11 april 2002
P5_TAPROV(2002)04-11
NL
VOORLOPIGE UITGAVE
PE 316.566
NL
INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN
P5_TAPROV(2002)0175 Internationaal terrorisme * (Procedure zonder verslag) (B5-0239/2002 - Rapporteurs: Guido Podestà, Bartho Pronk en Marialiese Flemming,) Voorstel voor een een verordening van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan(COM(2002) 117 - C5-0132/2002 - 2002/0059(CNS)).................... 1 P5_TAPROV(2002)0176 Blootstelling aan asbest op het werk ***I (A5-0091/2002 - Rapporteur: Elisa Maria Damião) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG van de Raad betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk (COM(2001) 417 – C5-0347/2001 – 2001/0165(COD)) ......................................................................................................................... 6 Wetgevingsresolutie .................................................................................................................... 18 P5_TAPROV(2002)0177 GOM voor ethylalcohol uit landbouwproducten * (A5-0073/2002 - Rapporteur: María del Pilar Ayuso González) Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten (COM(2001) 101 – C5-0095/2001 – 2001/0055(CNS)) ..................................................................................................................... 19 P5_TAPROV(2002)0178 Vergadering van de euro-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken (Valencia, 22/23 april 2002) (A5-0087/2002 - Rapporteur: Pere Esteve) Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement ter voorbereiding van de bijeenkomst van Europeesmediterrane ministers van Buitenlandse Zaken, Valencia, 22-23 april 2002 (SEC(2002) 159 – C5-0128/2002 – 2002/2057(COS))................................................................................... 20 P5_TAPROV(2002)0179 EU-strategie ten aanzien van China (A5-0076/2002 - Rapporteur: Vasco Graça Moura)
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ I
NL
Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie betreffende de EU-strategie ten aanzien van China: tenuitvoerlegging van de mededeling van 1998 en toekomstige stappen voor een doeltreffender EU-beleid (COM(2001) 265 – C5-0098/2001 – 2001/2045(COS))..................................................................................................................... 32 P5_TAPROV(2002)0180 Sociale bescherming (A5-0071/2002 - Rapporteur: Carlo Fatuzzo) Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie "Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering" (COM(2001) 362 – C5-0012/2002 – 2002/2017(COS))............................................................................................. 42 P5_TAPROV(2002)0181 Actieplan voor risicokapitaal (APRK) (A5-0020/2002 - Rapporteur: Peter William Skinner) Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de tenuitvoerlegging van het actieplan voor risicokapitaal (APRK) (COM(2001) 605 – C5-0015/2002 – 2001/2213(COS))........................ 51 P5_TAPROV(2002)0182 Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid (A5-0037/2002 - Rapporteur: Christopher J.P. Beazley) Resolutie van het Europees Parlement over het evaluatieverslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid (COM(2001) 106 – C5-0191/2001 – 2001/2087(COS))............................................................. 55 P5_TAPROV(2002)0183 Samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied (A5-0035/2002 - Rapporteur: Marielle de Sarnez) Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied (COM(2001) 385 – C5-0538/2001 – 2001/2217(COS)) ........................ 60 P5_TAPROV(2002)0184 Vergrijzing van de bevolking (B5-0239/2002 - Rapporteur: Guido Podestà, Bartho Pronk en Marialiese Flemming,) Resolutie van het Europees Parlement over de tweede Wereldconferentie van de VN over de veroudering van de bevolking (Madrid, 8-12 april 2002) ...................................................... 66 P5_TAPROV(2002)0185 Moldavië (B5-0210/2002 - ) Resolutie van het Europees Parlement over de politieke situatie in Moldova en de verdwijning van Vlad Cubreacov................................................................................................ 72 P5_TAPROV(2002)0186 Birma/Myanmar (B5-0209/2002 - Rapporteur: Hanja Maij-Weggen, Geoffrey Van Orden, ) Resolutie van het Europees Parlement over Birma/Myanmar .................................................... 75
II /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0187 Minderheden in Viëtnam en de sluiting van de vluchtelingenkampen in Cambodja (B5-0208/2002 - Rapporteur: Hartmut Nassauer en Bernd Posselt,) Resolutie van het Europees Parlement over de inheemse minderheden in Viëtnam en de sluiting van de vluchtelingenkampen in Cambodja .................................................................... 79 P5_TAPROV(2002)0188 Schending van de mensenrechten in Nigeria (B5-0207/2002 - Rapporteur: John Alexander Corrie en Hanja Maij-Weggen,) Resolutie van het Europees Parlement over de schending van de rechten van de mens, en met name van de vrouwen, in Nigeria......................................................................................... 82 P5_TAPROV(2002)0189 Situatie van de mensenrechten in Guatemala (B5-0202/2002 - Rapporteur: Ilkka Suominen, ) Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de mensenrechten in Guatemala.... 86 P5_TAPROV(2002)0190 Kanaaltunnel (B5-0200/2002 - Rapporteur: Geoffrey Van Orden, Jacqueline Foster, Philip Charles Bradbourn, Malcolm Harbour en Timothy Kirkhope,) Resolutie van het Europees Parlement over het probleem van de vluchtelingen en de obstructie van het railvrachtvervoer door de Kanaaltunnel ........................................................ 88 P5_TAPROV(2002)0191 Standpunt van de Europese Unie bij de komende speciale bijeenkomst van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over het kind (B5-0216/2002 - Rapporteur: Mary Elizabeth Banotti, Marie-Thérèse Hermange, Concepció Ferrer en Dana Rosemary Scallon, ) Resolutie van het Europees Parlement over het EU-standpunt tijdens de speciale vergadering over kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ................ 91 P5_TAPROV(2002)0192 Angola (B5-0204/2002 - Rapporteur: Arlindo Cunha, John Alexander Corrie, Bernd Posselt,) Resolutie van het Europees Parlement over Angola ................................................................... 95 P5_TAPROV(2002)0193 Hevige stortregens op Tenerife en in het oosten van Spanje en klimaatverandering (B5-0218/2002 - Fernando Fernández Martín, José Manuel García-Margallo y Marfil, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra en Gerardo Galeote Quecedo, ) Resolutie van het Europees Parlement over de slagregens op Tenerife en in het oosten van Spanje en de klimaatverandering ................................................................................................ 99
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ III
NL
P5_TAPROV(2002)0175 Internationaal terrorisme * (Procedure zonder verslag) Voorstel voor een een verordening van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan(COM(2002) 117 - C5-0132/2002 2002/0059(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Dit voorstel wordt zoals gewijzigd goedgekeurd. Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 Overweging 4 (4) Deze maatregelen vallen binnen de werkingssfeer van het Verdrag en bijgevolg is, met name ter voorkoming van concurrentiedistorsies, communautaire wetgeving noodzakelijk voor de toepassing van de relevante besluiten van de Veiligheidsraad voorzover het gaat om het grondgebied van de Gemeenschap. Voor de toepassing van deze verordening wordt het grondgebied van de Gemeenschap geacht het gehele grondgebied te omvatten van alle lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, onder de in dat Verdrag bepaalde voorwaarden.
(4) Deze maatregelen vallen binnen de werkingssfeer van het Verdrag en bijgevolg is communautaire wetgeving noodzakelijk voor de toepassing van de relevante besluiten van de Veiligheidsraad voorzover het gaat om het grondgebied van de Gemeenschap. Voor de toepassing van deze verordening wordt het grondgebied van de Gemeenschap geacht het gehele grondgebied te omvatten van alle lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, onder de in dat Verdrag bepaalde voorwaarden.
Amendement 2 Overweging 5 (5) Om maximale rechtszekerheid binnen de Gemeenschap te creëren dienen de namen en andere relevante gegevens betreffende personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden op grond van een aanwijzing van \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
(5) Gezien het feit dat de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden moeten worden bevroren uitsluitend op verantwoordelijkheid van het desbetreffende VN-sanctiecomité is PE 316.566\ 1
NL
de VN-autoriteiten moeten worden bevroren, te worden bekendgemaakt en dient in de Gemeenschap een procedure voor de wijziging van deze lijsten te worden vastgesteld.
opgesteld, dienen, om maximale rechtszekerheid binnen de Gemeenschap te creëren, de namen en andere relevante gegevens betreffende personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden op grond van een aanwijzing van de VN-autoriteiten moeten worden bevroren, te worden bekendgemaakt, dient in de Gemeenschap een procedure voor de wijziging van deze lijsten te worden vastgesteld en moet er een gepaste procedure komen voor de herziening van de lijsten door het VNsanctiecomité, met name omdat op de lijst in Bijlage I bij de verordening EU-burgers voorkomen wier tegoeden bevroren zijn ondanks het feit dat er geen rechtszaak heeft plaatsgevonden en er geen bewijzen zijn overgelegd.
Amendement 3 Overweging 5 bis (nieuw) (5 bis) Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is overeenkomstig artikel 230, lid 4 van het Verdrag bevoegd voor zaken die door personen op de lijst bij het Hof aanhangig worden gemaakt. Amendement 4 Overweging 5 ter (nieuw) (5 ter) Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is tevens bevoegd om prejudiciële adviezen uit te brengen over de geldigheid en de interpretatie van deze verordening. Amendement 5 Overweging 7 (7) Resolutie 1267 (1999) van de VNVeiligheidsraad bepaalt dat het desbetreffende VN-sanctiecomité vrijstellingen van de bevriezing van tegoeden op humanitaire gronden kan toekennen. Daartoe dienen regelingen te worden getroffen om die vrijstellingen in de gehele Gemeenschap toepasbaar te maken. 2 /PE 316.566
NL
(7) Resolutie 1267 (1999) van de VNVeiligheidsraad bepaalt dat het desbetreffende VN-sanctiecomité vrijstellingen van de bevriezing van tegoeden op humanitaire gronden kan toekennen. Daartoe dienen regelingen te worden getroffen om die vrijstellingen in de gehele Gemeenschap toepasbaar te maken. \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
gehele Gemeenschap toepasbaar te maken.
Ondanks het feit dat het VN-sanctiecomité dergelijke vrijstellingen goedkeurt, kan het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 243 van het Verdrag voorlopige maatregelen opleggen om te zorgen voor eerbiediging van de onaantastbare mensenrechten waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), met name het recht op leven waarvan sprake in artikel 6 van dit Verdrag.
Amendement 6 Overweging 9 (9) De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te houden van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van verdere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken, en dienen met het desbetreffende VN-snctiecomité samen te werken, in het bijzonder door dat comité informatie te verstrekken.
(9) De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te houden van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van verdere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken, en dienen met het desbetreffende VN-sanctiecomité samen te werken, in het bijzonder door dat comité alle informatie te verstrekken, inclusief verzoeken van belanghebbende partijen tot toevoeging of schrapping op de lijsten van personen en entiteiten, in het bijzonder van burgers of inwoners van de Europese Unie, alsook tot toekenning door het VNsanctiecomité van vrijstelling om humanitaire redenen.
Amendement 7 Artikel 2, lid 3 3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op tegoeden, andere financiële activa of economische middelen waarvoor het sanctiecomité een vrijstelling heeft toegekend. Door het sanctiecomité toegekende vrijstellingen zijn van toepassing in de gehele Gemeenschap.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op tegoeden, andere financiële activa of economische middelen waarvoor het sanctiecomité een vrijstelling heeft toegekend of waarvoor het Hof van Justitie voorlopige maatregelen heeft opgelegd om te zorgen voor eerbiediging van de onaantastbare mensenrechten waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 2 van het IVBPR. Door het sanctiecomité toegekende vrijstellingen zijn van toepassing in de gehele Gemeenschap.
PE 316.566\ 3
NL
Amendement 8 Artikel 4, lid 2 bis (nieuw) 2 bis. Elke inlichting die aanleiding kan geven tot toekenning van vrijstelling voor personen of entiteiten die voorkomen op de lijst in Bijlage A, moet aan de Commissie worden medegedeeld. Amendement 9 Artikel 5, lid 3 3. Alle direct door de Commissie ontvangen informatie wordt ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, die zijn opgenomen in bijlage II.
3. Alle direct door de Commissie ontvangen informatie wordt ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, die zijn opgenomen in bijlage II, alsook, overeenkomstig de geldende procedures, van de bevoegde commissie van het Europees Parlement.
Amendement 10 Artikel 7, lid 2 2. Onverminderd de rechten en verplichtingen van de lidstaten op grond van het Handvest van de Verenigde Naties onderhoudt de Commissie alle nodige contacten met het sanctiecomité met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van deze verordening.
2. Onverminderd de rechten en verplichtingen van de lidstaten op grond van het Handvest van de Verenigde Naties en van de desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten onderhoudt de Commissie1 alle nodige contacten met het sanctiecomité met het oog op de doeltreffende tenuitvoerlegging van deze verordening, met inbegrip van kennisgeving aan het sanctiecomité van voorlopige maatregelen ter eerbiediging van de onaantastbare mensenrechten en desgevallend van verzoeken tot toevoeging en schrapping op de lijsten van personen en entiteiten, in het bijzonder van burgers of inwoners van de Europese Unie, en tot toekenning van vrijstelling door het sanctiecomité om humanitaire redenen. ___________ 1
In het door de Raad overeenkomstig artikel 15 van het EU-Verdrag vast te stellen gemeenschappelijk standpunt, waarover het Europees Parlement in de toekomst moet worden geraadpleegd, moet duidelijk bepaald zijn dat "de Commissie, de Raad en de lidstaten bij hun contacten met de VNVeiligheidsraad en zijn commissies de gemeenschappelijke standpunten ondersteunen die 4 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
in de Raad zijn overeengekomen".
Amendement 11 Artikel 7, lid 2 bis (nieuw) 2 bis. De Commissie brengt het Europees Parlement regelmatig op de hoogte van haar contacten met het VN-sanctiecomité, in het bijzonder van gevallen waarbij een verzoek om burgers of inwoners van de Europese Unie van een lijst te schrappen of om een vrijstelling toe te kennen, is geweigerd. Amendement 12 Artikel 7, lid 2 ter (nieuw) 2 ter. De Commissie bezorgt de bevoegde commissie van het Europees Parlement overeenkomstig de geldende procedures tevens de uitvoeringsverslagen die overeenkomstig paragraaf 10 van resolutie 1267(1999) van de VN-Veiligheidsraad zijn opgesteld. Amendement 13 Artikel 9 Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten of verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die zijn ondertekend, contracten die zijn gesloten of vergunningen die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.
Zonder afbreuk te doen aan de eerbiediging van de onaantastbare mensenrechten waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 2 van het IVBPR, is deze verordening van toepassing onverminderd de rechten of verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die zijn ondertekend, contracten die zijn gesloten of vergunningen die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 14 Artikel 13, alinea 1 bis (nieuw) Deze verordening vervalt op dezelfde dag als de resoluties 1267(1999) en 1390(2002) van de VN-Veiligheidsraad.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 5
NL
P5_TAPROV(2002)0176 Blootstelling aan asbest op het werk ***I Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG van de Raad betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk (COM(2001) 417 – C5-0347/2001 – 2001/0165(COD))
Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd: Door de Commissie voorgestelde tekst1
Amendementen van het Parlement
Amendement 1 OVERWEGING 1 BIS (nieuw) (1 bis) In de conclusies van de Raad wordt de Commissie verzocht om voorstellen tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG in te dienen en daarbij rekening te houden met de resultaten van het onderzoek naar grenswaarden voor blootstelling aan chrysotiel en naar methoden voor het meten van asbest in de lucht (uitgaande van de methode waarvoor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft gekozen). Soortgelijke maatregelen moeten worden genomen voor vervangingsproducten. Amendement 2 OVERWEGING 3 BIS (nieuw) (3 bis) Ingevolge Richtlijn 83/477/EEG zouden de lidstaten via de bevoegde overheidsinstanties, zoals de bescherming bevolking, arbeidsinspectie, lagere overheden, werkgeversverenigingen in de betrokken sectoren, vakbonden, verenigingen van slachtoffers en alle andere mogelijke belanghebbenden, op alle mogelijke wijzen moeten zorgen voor volledige naleving van de Europese en nationale wetgeving, teneinde te 1
PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 179.
6 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
voorkomen dat verdere levens verloren gaan door ziekten veroorzaakt door asbest. Amendement 3 OVERWEGING 4 BIS (nieuw) (4 bis) Gezien de duur van de overgangsperiode voor het verbod op het gebruik van chrysotiel zouden de lidstaten die van deze overgangsperiode gebruik dienen te maken, mede gezien de sociaaleconomische gevolgen voor de industrie, het gebruik van vervangingsproducten moeten stimuleren en ter bescherming van de gezondheid zo spoedig mogelijk moeten overgaan tot een totaal verbod op chrysotiel zoals bedoeld in punt 6.2. van bijlage I van Richtlijn 76/769/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/77/EG. Amendement 4 OVERWEGING 4 TER (nieuw) (4 ter) De lidstaten moeten in geval van sluiting van asbestmijnen of van plaatsen waar asbesthoudende producten zijn vervaardigd bijzondere aandacht besteden aan de rechten van de werknemers en met name aan hun recht op gezondheid. Amendement 6 OVERWEGING 5 BIS (nieuw) (5 bis) Het is zorgwekkend dat de Commissie niet over voldoende mankracht beschikt om te kunnen voorzien in de behoefte aan technisch-wetenschappelijke actualisering, evaluatie van de toepassing van wetgeving en de herziening daarvan, uitwisseling van goede praktijken en informatie ter zake door de lidstaten, bij voorbeeld in het kader van de werkzaamheden van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en het Europees Agentschap voor de gezondheid en veiligheid op het werk. \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 7
NL
Amendement 7 OVERWEGING 6 BIS (nieuw) (6 bis) Met het oog op de naleving van de regelgeving in derde landen dient de Commissie, parallel met de wijziging van Richtlijn 83/477/EEG, de ILO te steunen bij het streven naar een zo algemeen mogelijke toepassing van conventie 162 en aanbeveling 172 door de EU-lidstaten en andere landen, alsook het initiatief van de IMO te steunen om de regeling SOLAS IX/1 te herzien met het oog op de bescherming van bemanningen en passagiers, en wel door specifieke werkwijzen voor de ploegen die reparaties verrichten vast te stellen. Amendement 8 OVERWEGING 7 BIS (nieuw) (7 bis) Indien de bouwdirectie bij de verbouwing van drukbezochte gebouwen als kantoren, ziekenhuizen, scholen enz. de aanwezigheid van asbest vaststelt, dient zij dit aan de bevoegde instanties te melden met opgave van de technische voorzieningen die in die gebouwen getroffen moeten worden om strikt te voldoen aan de nationale en communautaire wetgeving, zulks omwille van de bescherming niet alleen van de werknemers, maar ook van de gebruikers en bewoners. Amendement 9 OVERWEGING 8 BIS (nieuw) (8 bis) De Commissie en de lidstaten moeten het eens worden over een gemeenschappelijk standpunt binnen de Wereldhandelsorganisatie inzake een verbod op de verkoop en het gebruik van asbest, zowel om EU-lidstaten die dit verbod willen doen ingaan vóór 2005 te beschermen als om duidelijkheid te scheppen over bestaande en toekomstige 8 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
mijnbouwactiviteiten in de EU. Amendement 11 OVERWEGING 10 (10) De personen die voor gebouwen verantwoordelijk zijn, moeten worden verplicht om vóór de aanvang van het asbestverwijderingsproject aan te geven of er asbest in de gebouwen of installaties aanwezig is of kan zijn en deze informatie meedelen aan anderen die door gebruik, onderhoud of andere werkzaamheden in of aan het gebouw hieraan kunnen worden blootgesteld.
(10) De personen die voor gebouwen verantwoordelijk zijn, moeten worden verplicht om vóór de aanvang van het asbestverwijderingsproject aan te geven of er asbest in de gebouwen of installaties aanwezig is of kan zijn en deze informatie meedelen aan anderen die door gebruik, onderhoud of andere werkzaamheden in, aan of in de onmiddellijke nabijheid van het gebouw hieraan kunnen worden blootgesteld.
Amendement 12 OVERWEGING 12 BIS (nieuw) (12 bis) Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan naleving van de arbeidswetgeving, die in deze sector van primordiaal belang is, met name ten aanzien van de bestrijding van los werk en de naleving van de voorschriften inzake gezondheid en veiligheid op het werk. Amendement 13 OVERWEGING 16 BIS (nieuw) (15 bis) De waarschijnlijke toetreding van nieuwe lidstaten uit Midden- en OostEuropa maakt het des te noodzakelijker het probleem van de blootstelling aan asbest en het ontstaan van ziekte daardoor aan te pakken. Asbest is in deze landen op grotere schaal gebruikt dan in de huidige lidstaten en is in hoge concentraties aanwezig daar het is gebruikt bij de bouw van fabrieken, woningen, amusementsgelegenheden en tal van andere voorzieningen zowel binnen als buiten. In veel gevallen is een systematischer verwijderingsprogramma nodig dan in de bestaande lidstaten is voorzien.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 9
NL
Amendement 14 OVERWEGING 17 BIS (nieuw) (17 bis) Ter voorkoming van oneerlijke concurrentie en een ongelijke behandeling voor wat betreft het beschermingsniveau dat werknemers en andere personen wordt geboden, moet de Commissie zo spoedig mogelijk en in elk geval niet later dan 31 december 2003 voorstellen indienen voor minimumnormen waaraan alle nationale registratieregelingen voor bedrijven die betrokken zijn bij het slopen, onderhouden of renoveren van gebouwen die asbest bevatten of zouden kunnen bevatten, moeten voldoen. Amendement 41 ARTIKEL 1, PUNT 3 Artikel 3, lid 3 (Richtlijn 83/477/EEG) 3) artikel 3, lid 3, wordt vervangen door:
Schrappen
"3. Mits de totale blootstellingsduur van de werknemers niet langer is dan twee uur per periode van zeven dagen en uit risicobeoordeling krachtens lid 2 blijkt dat de blootstellingsgrenswaarde voor asbest niet zal worden overschreden, zijn de artikelen 4, 15 en 16 niet van toepassing wanneer: a) wordt gewerkt met asbestbeplating, asbestisolatie of asbesthoudende isolatiebeplating, of b) het werk bestaat uit monitoring van de lucht, inspectie voor vrijgave of het verzamelen van bulkmonsters om vast te stellen of een bepaald materiaal asbest is."; Amendement 16 ARTIKEL 1, PUNT 4, LETTER a) Artikel 4, lid 2, inleidende formule (Richtlijn 83/477/EEG) 2. De melding wordt door de werkgever, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, gedaan aan de verantwoordelijke autoriteit van de lidstaat. De melding moet tenminste een 10 /PE 316.566
NL
2. De melding wordt door de werkgever die verantwoordelijk is voor het werk of door de bouwdirectie, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, gedaan aan de \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
beknopte beschrijving bevatten van:
verantwoordelijke autoriteit van de lidstaat. De melding moet tenminste een beknopte beschrijving bevatten van:
Amendement 17 ARTIKEL 1, PUNT 4, LETTER a) Artikel 4, lid 2, letter c) (Richtlijn 83/477/EEG) c) de verrichte werkzaamheden en toegepaste procédés;
c) de verrichte werkzaamheden en toegepaste procédés, met inbegrip van maatregelen om asbestvervuiling buiten de werkplek te voorkomen;
Amendement 18 ARTIKEL 1, PUNT 4, LETTER a) Artikel 4, lid 2, letter d bis) (nieuw) (Richtlijn 83/477/EEG) d bis) het bedrijf en de werknemer(s) of het bedrijf dat contractueel belast is met de asbestwerkzaamheden. Amendement 19 ARTIKEL 1, PUNT 5 Artikel 6, lid 2 (Richtlijn 83/477/EEG) 2. De werkprocédés moeten in principe zodanig ontworpen zijn dat het vrijkomen van asbeststof in de lucht wordt vermeden.
2. De werkprocédés moeten zodanig ontworpen zijn dat het vrijkomen van asbeststof in de lucht binnen de werkplek of in de omgeving daarvan wordt voorkomen.
Amendement 20 ARTIKEL 1, PUNT 6 Artikel 7, lid 6, alinea 1 (Richtlijn 83/477/EEG) 6. De telling van de vezels gebeurt voorzover mogelijk met een fasecontrastmicroscoop overeenkomstig de in 1997 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen methode.
6. De telling van de vezels gebeurt met een fasecontrastmicroscoop overeenkomstig de in 1997 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen methode, met dien verstande dat ook gebruik kan worden gemaakt van andere nauwkeuriger methoden, met name SEM-EDX (Scanning Electron Microscopy - Energy Dispersive X-ray Analyser).
Amendementen 21 en 42 ARTIKEL 1, PUNT 7 Artikel 8 (Richtlijn 83/477/EEG) \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 11
NL
De werkgevers zorgen ervoor dat geen enkele werknemer aan een asbestconcentratie in de lucht wordt blootgesteld die groter is dan 0,1 vezel per cm3, berekend als tijdgewogen gemiddelde over een periode van acht uur;
De werkgevers zorgen ervoor dat geen enkele werknemer aan een asbestconcentratie in de lucht wordt blootgesteld die groter is dan a) 0,1 vezel per cm3, berekend als tijdgewogen gemiddelde over een periode van vier uur; b) 0,05 vezel per cm3, berekend als tijdgewogen gemiddelde over een periode van acht uur voor activiteiten als: - sloop - verwijdering - reparatie - onderhoud met uitzondering voor asbestcement;
Amendement 22 ARTIKEL 1, PUNT 9, LETTER b) Artikel 10, lid 3 (Richtlijn 83/477/EEG) 3. Wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden beperkt en het dragen van persoonlijke ademhalingsapparatuur noodzakelijk blijkt, mag dit niet blijvend zijn en moet de duur ervan voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke worden beperkt.
3. Wanneer de blootstelling niet met andere middelen kan worden beperkt en het dragen van persoonlijke ademhalingsapparatuur noodzakelijk blijkt, mag dit niet blijvend zijn en moet de duur ervan voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke worden beperkt. Tijdens de werkzaamheden met persoonlijke ademhalingsapparatuur worden in functie van de fysische en klimatologische belasting, in samenspraak met de werknemers en/of hun vertegenwoordigers, de nodige rustpauzes voorzien.
Amendement 23 ARTIKEL 1, PUNT 10, alinea 1 Artikel 10 bis (Richtlijn 83/477/EEG) Alvorens te beginnen met sloop- of onderhoudswerkzaamheden moeten de voor de werkruimten verantwoordelijke werkgevers, indien van toepassing na het opvragen van informatie bij de eigenaren, alle nodige maatregelen nemen om de materialen te identificeren waarvan wordt vermoed dat ze asbest bevatten.
12 /PE 316.566
NL
Alvorens te beginnen met sloop- of onderhoudswerkzaamheden moeten de voor de werkruimten verantwoordelijke werkgevers, indien van toepassing na het opvragen van informatie bij de eigenaren, lokale overheden, bescherming bevolking en andere autoriteiten, organen of particulieren en meer in het algemeen i d di d i f ti k \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
eenieder die deze informatie kan verstrekken, verbreden of verbeteren alle nodige maatregelen nemen en tests uitvoeren om de materialen te identificeren waarvan wordt vermoed dat ze asbest bevatten. Amendement 24 ARTIKEL 1, PUNT 10, alinea 2 Artikel 10 bis (Richtlijn 83/477/EEG) Indien er onzekerheid bestaat over de aanwezigheid van asbest in een materiaal of constructie, worden de voorschriften en procedures voor asbestverwijderingswerkzaamheden gevolgd.
Indien er geen garanties kunnen worden gegeven betreffende de afwezigheid van asbest in een materiaal of constructie, worden de voorschriften en procedures voor asbestverwijderingswerkzaamheden gevolgd.
Amendement 25 ARTIKEL 1, PUNT 11 Artikel 11, lid 1, inleidende formule (Richtlijn 83/477/EEG) 1. Voor bepaalde werkzaamheden, zoals sloop of verwijdering, waarbij kan worden verwacht dat de in artikel 8 vastgestelde grenswaarde wordt overschreden ondanks de toepassing van preventieve technische maatregelen ter beperking van het asbestgehalte van de lucht, stelt de werkgever de maatregelen vast om de werknemers tijdens deze werkzaamheden te beschermen, in het bijzonder:
1. Voor bepaalde werkzaamheden, zoals sloop, verwijdering, herstel en onderhoud waarbij kan worden verwacht dat de in artikel 8 b) vastgestelde grenswaarde wordt overschreden ondanks de toepassing van preventieve technische maatregelen ter beperking van het asbestgehalte van de lucht, stelt de werkgever die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het werk of de onderaannemer de maatregelen vast om de werknemers tijdens deze werkzaamheden te beschermen, in het bijzonder:
Amendement 26 ARTIKEL 1, PUNT 11 Artikel 11, lid 1, letter a) (Richtlijn 83/477/EEG) a) krijgen de werknemers passende ademhalingsapparatuur en andere individuele beschermingsmiddelen waarvan het dragen verplicht is;
a) krijgen de werknemers passende ademhalingsapparatuur en andere individuele beschermingsmiddelen waarvan het dragen verplicht is, wat door de werkgever moet worden gewaarborgd; Amendement 27 ARTIKEL 1, PUNT 11
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 13
NL
Artikel 11, lid 1, letter c) (Richtlijn 83/477/EEG) c) wordt de verspreiding van stof van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten/werkplek waar de activiteiten plaatsvinden, voorkomen.
c) wordt de verspreiding van stof van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten/werkplek waar de activiteiten plaatsvinden, voorkomen. Ter informatie van het publiek dat eventueel redenen heeft om zich in de buurt te bevinden, moeten waarschuwingstekens worden geplaatst.
Amendement 28 ARTIKEL 1, PUNT 12 Artikel 12, lid 2, alinea 2, streepje 1 bis (nieuw) (Richtlijn 83/477/EEG) - dat, wanneer geen garanties kunnen worden gegeven betreffende de afwezigheid van asbest, de werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures die worden gevolgd wanneer er wel asbest aanwezig is; Amendement 30 ARTIKEL 1, PUNT 13 Artikel 12 bis, lid 1 bis (nieuw) (Richtlijn 83/477/EEG) 1 bis. De overheidsinstanties met taken op het gebied van de bescherming bevolking, de volksgezondheid en de arbeidsveiligheid moeten voorlichting en opleidingen verstrekken aan KMO's en zelfstandigen. De kosten hiervan worden in rekening gebracht overeenkomstig de wetgeving van elke lidstaat. Amendement 31 ARTIKEL 1, PUNT 13 Artikel 12 bis, lid 2, letter a) (Richtlijn 83/477/EEG) a) de eigenschappen van asbest en de invloed van asbest op de gezondheid, met inbegrip van het synergetische effect van roken;
14 /PE 316.566
NL
a) de specifieke gevaren van elke vorm van asbest en de gevolgen voor de gezondheid van de werknemers en van derden, met inbegrip van eventuele nevenwerkingen van tabaksgebruik of andere schadelijke en even kwaadaardige stoffen die op de werkplek aanwezig zijn;
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
Amendement 32 ARTIKEL 1, PUNT 13 Artikel 12 bis, lid 2, letter i) (Richtlijn 83/477/EEG) i) de vereisten inzake medische onderzoeken.
i) de vereisten inzake medische onderzoeken en wel op gezette tijden.
Amendement 33 ARTIKEL 1, PUNT 14 Artikel 12 ter (Richtlijn 83/477/EEG) Voor werkzaamheden waarbij asbest wordt gesloopt of verwijderd, dienen de bedrijven hun bekwaamheid op dit gebied aan te tonen.
Voor werkzaamheden waarbij asbest wordt gesloopt of verwijderd, dienen de bedrijven hun bekwaamheid op dit gebied aan te tonen. Iedere lidstaat stelt een nationaal register in van geschikte, competente ondernemingen.
Amendement 34 ARTIKEL 1, PUNT 15 BIS (nieuw) Artikel 15, lid 3 (Richtlijn 83/477/EEG) 15 bis. Artikel 15, lid 3, wordt vervangen door: "3. Aan de werknemers moet advies en informatie verschaft worden over elke medische keuring waaraan zij zich na het einde van de blootstelling kunnen onderwerpen. De arts of de instantie die voor het medisch toezicht op werknemers verantwoordelijk is, kan verklaren dat het noodzakelijk is dat het medisch toezicht na het beëindigen van het werk wordt voortgezet, zolang de erkende arts, respectievelijk die dienst, dit ter waarborging van de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk acht. Dit voortgezet onderzoek gebeurt in overeenstemming met de nationale wetgevingen en praktijken." Amendement 35 ARTIKEL 1, PUNT 17 BIS (nieuw) Artikel 16 bis (nieuw) (Richtlijn 83/477/EEG) 17 bis. Het volgende artikel wordt ingevoegd: \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 15
NL
"Artikel 16 bis De lidstaten voeren adequate afschrikwekkende sancties in op overtredingen van de nationale wetgeving die is gebaseerd op deze richtlijn." Amendement 36 ARTIKEL 1, LID 17 TER (nieuw) Artikel 16 ter (nieuw) (Richtlijn 83/477/EEG) 17 ter. Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 16 ter De lidstaten stellen een nationaal register in van overheidsgebouwen en industriële en handelsgebouwen en plaatsen die asbest bevatten." Amendement 37 ARTIKEL 1, PUNT 17 QUATER (nieuw) Artikel 17 (Richtlijn 83/477/EEG) 17 quater. Artikel 17 wordt als volgt vervangen: "Artikel 17 De lidstaten houden een register bij van de erkende gevallen van asbestose, mesothelioom en andere met asbest verband houdende vormen van kanker. Dit register dient volledig, grondig en up to date te zijn. Het register maakt deel uit van een nationaal volksgezondheidscontrolesysteem voor personen die wellicht blootgesteld zijn geweest aan asbest." Amendement 38 ARTIKEL 1, PUNT 18 BIS (nieuw) Bijlage II, punt 1 (Richtlijn 83/477/EEG) 18 bis. Bijlage 2, punt 1 wordt vervangen door: "1. Volgens de huidige kennis kan blootstelling aan losse asbestvezels met name de volgende aandoeningen veroorzaken: - asbestose 16 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
- mesothelioom - bronchiekanker - maag- en darmkanker. Elk ziektebeeld dat wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest op het werk wordt beschouwd als beroepsziekte. In geval van twijfel berust de bewijslast bij de werkgever." Amendement 40 ARTIKEL 1, PUNT 19 BIS (nieuw) Bijlage II, punt 3 bis (nieuw) (Richtlijn 83/477/EEG) 19 bis. Aan Bijlage II wordt het volgende punt toegevoegd: "3 bis. Diagnostische criteria dienen in beginsel uniform te zijn en op communautair niveau te worden overeengekomen. De Commissie komt na overleg met de lidstaten en de belanghebbende partijen zo spoedig mogelijk en in elk geval vóór 31 december 2003 met een voorstel voor gemeenschappelijke diagnostische criteria".
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 17
NL
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 83/477/EEG van de Raad betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk (COM(2001) 417 – C5-0347/2001 – 2001/0165(COD)) (Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, -
gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2001) 4171),
-
gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 137, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0347/2001),
– gelet op artikel 67 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0091/2002), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
1
PB C 304 E van 30.10.2001, blz. 179.
18 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0177 GOM voor ethylalcohol uit landbouwproducten * Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten (COM(2001) 101 – C5-0095/2001 – 2001/0055(CNS))
(Raadplegingsprocedure) Dit voorstel wordt verworpen1.
1
De zaak wordt derhalve overeenkomstig artikel 68, lid 3 van het Reglement naar de bevoegde commissie terugverwezen.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 19
NL
P5_TAPROV(2002)0178 Vergadering van de euro-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken (Valencia, 22/23 april 2002) Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement ter voorbereiding van de bijeenkomst van Europeesmediterrane ministers van Buitenlandse Zaken, Valencia, 22-23 april 2002 (SEC(2002) 159 – C5-0128/2002 – 2002/2057(COS)) Het Europees Parlement, –
gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement (SEC(2002) 159 – C5-0128/2002),
–
gelet op de artikelen 11 t/m 18, 21, 23, 27 en 28 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
–
gezien de Verklaring van Barcelona, alsmede het werkprogramma dat op 28 november 1995 op de Conferentie van Barcelona werd goedgekeurd,
–
gezien de conclusies van de Conferenties van Malta op 15 en 16 april 1997, Palermo op 3 en 4 juni 1998, Stuttgart op 15 en 16 april 1999, Marseille op 16 en 17 november 2000, en Brussel op 5 en 6 november 2001, alsmede de Burgerfora van Malta, Napels, Stuttgart, Marseille en Brussel,
–
gezien de gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie voor het MiddellandseZeegebied die de Europese Raad van Feira op 19 juni 2000 heeft vastgesteld, en onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 1 februari 2001 over de gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie voor het Middellandse-Zeegebied1,
–
gezien de slotverklaringen van het eerste, tweede en derde Euromediterrane Parlementaire Forum, die respectievelijk op 27 en 28 oktober 1998, 8 en 9 februari 2001 en 8 november 2001 in Brussel plaatsvonden,
–
onder verwijzing naar zijn resoluties van 11 oktober 1995 over het MiddellandseZeebeleid van de Europese Unie met het oog op de Conferentie van Barcelona (COM(94) 0427 - C4-0213/94 en COM(95)0072 - C4-0119/95)2, van 14 december 1995 over de Euromediterrane Conferentie van Barcelona3, van 13 maart 1997 over het gemeenschappelijk verslag van het voorzitterschap van de Raad en de Commissie over het Middellandse-Zeebeleid - Follow-up van de Conferentie van Barcelona" (7987/96 C4-0414/96)4, en met name van 1 februari 2001 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement ter voorbereiding van de vierde bijeenkomst van de Euromediterrane Ministers van buitenlandse zaken: een nieuwe impuls voor het
1 2 3 4
PB C 267 van 21.9.2001, blz. 60. PB C 287 van 30.10.1995, blz. 121. PB C 17 van 22.1.1996, blz. 178. PB C 115 van 14.4.1887, blz. 159.
20 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
proces van Barcelona (COM(2000) 497 - C5-0630/2000 - 2000/2294(COS))1, –
onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 mei 1998 over de Euromediterrane overeenkomsten2, zijn aanbeveling aan de Raad van 11 maart 1999 inzake het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie3 en zijn resoluties van 30 maart 2000 over het Middellandse-Zeebeleid van de Unie4 en van15 november 2000 over het mediterrane beleid van de Unie naar aanleiding van de vierde bijeenkomst van de Raad van euromediterrane ministers van Buitenlandse Zaken te Marseille5,
–
onder verwijzing naar zijn resoluties van 11 maart 1999 over de mededeling van de Commissie: De rol van de Europese Unie in het vredesproces en toekomstige hulp van de Unie aan het Midden-Oosten (COM(97) 715 C4-0114/98)6, van 20 januari 2000 over het vredesproces in het Midden-Oosten7, van 5 oktober 2000 over de situatie in het MiddenOosten8, van 17 mei 2001 over de situatie in het Midden-Oosten9 en van 7 februari 2002 over de situatie in het Midden-Oosten10, alsmede zijn aanbeveling aan de Raad van 13 december 2001 betreffende de crisis in het Midden-Oosten en de rol van de Europese Unie in de regio11,
–
gezien de Verklaring van de Europese Raad van Barcelona van 16 maart 2002 over het Midden-Oosten, alsmede de resoluties 1397 van 12 maart 2002 en 1402 van 30 maart 2002 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,
–
gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
–
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0087/2002),
A. overwegende dat de uitzonderlijke gebeurtenissen en de ingrijpende veranderingen die zich de laatste tijd zowel op internationaal gebied als binnen de Unie hebben voorgedaan, het meer dan ooit noodzakelijk maken om de Euromediterrane betrekkingen te intensiveren en te versterken, en de politieke wil die in de Verklaring van Barcelona van 1995 tot uiting is gebracht met concrete daden te bevestigen, B. overwegende dat de ernstige gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten op tragische wijze de aandacht hebben gevestigd op het cruciale belang van dialoog en samenwerking in de wereld, en in het geval van Europa in het bijzonder met de landen van het Middellandse-Zeegebied, C. overwegende dat de intensivering van de betrekkingen tussen de Unie en haar mediterrane partners met name noodzakelijk is gezien de invoering van de euro op 1 januari 2002, het 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
PB C 267 van 21.9. 2001, blz. 68. PB C 167 van 1.6.1998, blz. 196. PB C 175 van 21.6.1999, blz. 286. PB C 378 van 29.12.2000, blz. 71. PB C 223 van 8.8.2001, blz. 147. PB C 175 van 21.6.1999, blz. 282. PB C 304 van 24.10.2000, blz. 202. PB C 178 van 22.6.2001, blz. 283. PB C 34 E van 7.2.2002, blz. 356. P5_TA(2002)0054. Punt 7 van de aangenomen teksten.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 21
NL
begin van de onderhandelingen over de belangrijkste hoofdstukken voor de uitbreiding van de Unie en het begin van de werkzaamheden van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie, D. overwegende dat het proces van Barcelona door zijn strategische dimensie het belangrijkste en invloedrijkste instrument van dialoog en samenwerking is tussen de Europese Unie en haar mediterrane partners, en dat de intensivering van dit proces van zeer groot belang zou zijn voor het vredesproces in het Midden-Oosten, E. overwegende dat de intensivering van het proces van Barcelona met name de invoering vereist van veel doeltreffender instrumenten op het gebied van veiligheid, financiën en sociale zaken, F. overwegende dat de ondertekening van de associatieovereenkomst met Egypte op 21 september en de parafering van de overeenkomsten met Algerije op 19 december 2001 en met Libanon op 10 januari ll. beslissende stappen zijn op de weg naar een vrijhandelszone tussen de Europese Unie en haar mediterrane partners, G. overwegende dat de proces van Barcelona in geen geval beperkt mag blijven tot de politieke of economische elite van de regio, maar integendeel ten goede moet komen aan de volledige mediterrane samenleving, H. overwegende dat het Euromediterrane partnerschap één van de topprioriteiten van het EU-beleid vormt, met als doelstellingen het creëren van een ruimte waarin de welvaart wordt gedeeld en de verwezenlijking van doeltreffende maatregelen voor conflictpreventie op de lange termijn, I. overwegende dat samenwerking tussen de mediterrane landen en hun Europese buren wenselijk is, 1. verwelkomt de mededeling van de Commissie en toont zich zeer tevreden over de keuze voor een pragmatische en doelmatige aanpak, met verschillende concrete aanbevelingen om het proces van Barcelona een nieuwe impuls te geven; meent echter dat meer concrete preciseringen en inventieve voorstellen, alsmede specifieke aandacht voor de subregionale omstandigheden nodig zijn om de politieke wil van de mediterrane partners voor dit proces en voor de gezamenlijke programma's en projecten te verdiepen; 2. spreekt zich zonder voorbehoud uit voor het actieplan dat de Commissie voorstelt aan de Euromediterrane Ministerconferentie die op 22 en 23 april a.s. in Valencia wordt gehouden, een plan dat alle nieuwe initiatieven moet omvatten die noodzakelijk zijn om de drie belangrijkste doelstellingen van het proces van Barcelona een nieuwe impuls te geven en dat het politieke uitgangspunt van deze conferentie moet worden; 3. meent dat de conferentie bij de vaststelling van dat plan inzonderheid rekening moet houden met de voorstellen die zijn geformuleerd door de Commissie, door de mediterrane partners, in de slotverklaringen van de drie Euromediterrane parlementaire fora en in de onderhavige resolutie; Intensivering van de Euromediterrane politieke dialoog, de politieke betrekkingen en de samenwerking op veiligheidsgebied
22 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
4. dringt aan op een intensivering van de Euromediterrane politieke dialoog, waarin ook kwesties aan bod moeten komen als het nieuwe GBVB – in het kader van wederzijdse beveiliging –, conflictpreventie, de dreiging van het terrorisme, de bevordering van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat, behoorlijk bestuur, armoedebestrijding, milieuzorg en duurzame ontwikkeling, veiligheid van het zeevervoer, immigratie en justitie, en de strijd tegen drugshandel, terrorisme, wapenhandel en alle andere vormen van georganiseerde misdaad; 5. onderstreept dat de strikte eerbiediging van de mensenrechten, de individuele vrijheden en de democratische beginselen essentieel zijn voor het proces van Barcelona, omdat zij de grondslag vormen voor een ruimte van vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling in het Middellandse-Zeegebied; 6. dringt bij de mediterrane partners aan op de eerbiediging en naleving van de beginselen en verbintenissen die de grondslag vormen van het mensenrechtenbeleid van de Unie, in het bijzonder de bepalingen van de zogenaamde democratische clausules die in alle Euromediterrane associatieovereenkomsten zijn opgenomen; verzoekt de Commissie aan te geven welke maatregelen nodig zijn om de volledige uitvoering van deze bepalingen te verzekeren; verzoekt tevens de lidstaten deze beginselen in hun betrekkingen met de partnerlanden te doen naleven; 7. betreurt de ernstige schendingen van de mensenrechten in verschillende partnerlanden van het proces van Barcelona, met name ten aanzien van landen waar de situatie op het gebied van de rechten van de mens na de ondertekening van de betrokken associatieovereenkomst is verslechterd, en verzoekt alle regeringen en overheden van de regio de nodige maatregelen te nemen om de volledige en onvoorwaardelijke eerbiediging van de mensenrechten te verzekeren; 8. is verheugd over de vooruitgang die Libië onlangs heeft geboekt in de internationale betrekkingen en over de bereidwilligheid die dit land heeft getoond bij de bestrijding van het terrorisme; wenst dat de betrekkingen tussen de Unie en Libië zich kunnen ontwikkelen zonder dat belemmeringen optreden op het gebied van het proces van Barcelona, met name in het kader van de betrekkingen tussen de EU en de Unie van de Arabische Maghreb; herhaalt de wens van de Euromediterrane parlementen om de hinderpalen als gevolg van het embargo in het kader van de resoluties van de Verenigde Naties uit de weg te ruimen; 9. herhaalt tevens de wens van de partnerlanden dat Mauritanië als volwaardig lid aan de politieke dialoog van het proces van Barcelona zou deelnemen; Proces van Barcelona en samenwerking in de strijd tegen het terrorisme 10. verzoekt alle Euromediterrane partners om zich zonder voorbehoud uit te spreken voor de organisatie van een internationale conferentie over het terrorisme in het kader van de Verenigde Naties en om bij de opstelling van een algemene overeenkomst over het terrorisme te kiezen voor een gemeenschappelijke aanpak; 11. verzoekt alle mediterrane partnerlanden die dat nog niet hebben gedaan de bestaande internationale verdragen op het gebied van terrorismebestrijding te ondertekenen, te ratificeren en strikt na te leven; 12. steunt op basis van de resoluties 1368 en 1373 (2001) van de Veiligheidsraad van de \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 23
NL
Verenigde Naties het besluit van de deelnemende staten aan het proces van Barcelona om personen die terroristische acties plegen, beramen of daartoe aanzetten te vervolgen en te berechten; dringt er bij de geassocieerde landen op aan de nodige uitleveringsverdragen te sluiten en het Statuut van Rome tot oprichting van de internationale strafrechtbank onverwijld te ondertekenen, te ratificeren en toe te passen; 13. stelt voor een Euromediterraan netwerk van contacten uit te bouwen met het oog op informatie-uitwisseling en samenwerking in de strijd tegen het terrorisme en een gezamenlijke gedragscode op te stellen voor de strijd tegen deze plaag; 14. verklaart andermaal dat de strijd tegen het internationale terrorisme niet louter en alleen gebaseerd moet zijn op militair ingrijpen, maar dat in dit verband ook gebruik moet worden gemaakt van alle diplomatieke en politieke instrumenten; 15. ondersteunt de diverse partnerlanden in hun streven het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden; acht het echter noodzakelijk voor een brede maatschappelijke consensus te zorgen, vooral door de verbreiding van de democratie en door zorg voor de sociale noden, bijvoorbeeld door middel van maatregelen tegen de werkloosheid; Intensivering van de economische en financiële samenwerking en oprichting van een Euromediterrane vrijhandelszone 16. bevestigt zijn steun aan de oprichting, vóór 2010, van een vrijhandelszone met een echte "interne markt" van goederen, kapitaal en diensten, en stelt met name voor om in Valencia reeds een juridisch kader en een tijdschema vast te stellen voor harmonisatiemaatregelen in een aantal belangrijke sectoren, waaronder de diensten; 17. constateert de ondertekening van de associatieovereenkomst met Egypte en de recente parafering van de associatieovereenkomsten met Algerije en Libanon alsmede de voortzetting van de onderhandelingen voor een associatieovereenkomst met Syrië; 18. acht het noodzakelijk evaluaties te laten verrichten om de economische, sociale en ecologische gevolgen te laten meten van de economische maatregelen die door de vrijhandelszone zijn gepland; 19. herhaalt zijn verzoek om de bestaande bilaterale associatieovereenkomsten, die een beslissende stap zijn op weg naar een vrijhandelszone tussen de EU en haar mediterrane partnerlanden, mettertijd te vervangen door een enkele multilaterale overeenkomst; 20. spreekt zijn onverdeelde steun uit voor de Verklaring van Agadir en is resoluut voorstander van de oprichting van een vrijhandelszone tussen Egypte, Jordanië, Marokko en Tunesië in het kader van dat proces; moedigt de betrokken partijen aan om hiertoe in het eerste halfjaar van 2002 een overeenkomst te sluiten, teneinde op zo kort mogelijke termijn een reële impuls te geven aan de zuid-zuidhandel en aldus het belang van een aanzienlijke toename van het handelsverkeer voor de belangen van de mediterrane partners te erkennen; 21. spreekt zich uit voor samenwerking op het gebied van de openbare diensten (vervoer, energie, telecommunicatie, onderwijs, gezondheid), die gunstig zou zijn voor de economische ontwikkeling van de mediterrane landen en tegemoet zou komen aan de behoeften van de bevolking;
24 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
22. roept de partnerlanden die momenteel niet aan het proces van Agadir deelnemen op om dat zo spoedig mogelijk te doen en zich daarbij te inspireren op de visie van de initiatiefnemende partnerlanden en op de verwezenlijkingen van dit proces; 23. feliciteert de partijen met de recente technische besluiten inzake de oorsprongsregels in het handelsverkeer en verzoekt de mediterrane partnerlanden hun inspanningen op het gebied van milieubescherming en sanitaire en fytosanitaire maatregelen voort te zetten om tot een echte interne Euromediterrane markt te komen; 24. onderstreept opnieuw dat voorrang moet worden gegeven aan de bevordering van particuliere investeringen, die van cruciaal belang zijn voor het welslagen van het proces van Barcelona en voor de wederzijdse economische ontwikkeling; beklemtoont in dit verband het belang van het onderwijs, de ontwikkeling van de infrastructuurvoorzieningen, de loonkosten en de dimensie van de interne markt in de geassocieerde landen; 25. betreurt in dit verband het gebrek aan rechtstreekse buitenlandse en lokale investeringen in de regio en verzoekt de partnerlanden en de betrokken instellingen deze investeringen op korte termijn aanzienlijk te verhogen; 26. onderstreept dat de nodige economische, wettelijke en bestuursrechtelijke hervormingen moeten worden doorgevoerd om een gunstig klimaat te creëren voor particuliere investeringen in de mediterrane partnerlanden; 27. stelt concreet voor om de samenwerking op het stuk van de economische integratie te intensiveren door de oprichting van een netwerk van nationale bureaus die tot taak hebben investeringen in de Euromediterrane landen te bevorderen, teneinde de buitenlandse particuliere investeringen in de landen van het proces van Barcelona een beslissende impuls te geven; 28. acht het hiervoor absoluut noodzakelijk een succesvolle strijd tegen corruptie en een overmaat aan bureaucratie te voeren; 29. betreurt dat de grenzen tussen een aantal derde landen in het Middellandse-Zeegebied gesloten zijn, hetgeen in strijd is met de geest van Barcelona die een echte vrijhandelszone nastreeft; dringt erop aan dat in het kader van de MEDA-programma's initiatieven worden ontplooid ter bevordering van structurele hervormingen in de economieën van de mediterrane partnerlanden, gericht op een grotere complementariteit en een intensivering van het handelsverkeer, met name op het gebied van landbouw en energie; betreurt dat de zuid-zuidhandel zo beperkt is; 30. steunt het voorstel van de Commissie om de bilaterale en multilaterale dialoog over het economisch beleid tussen de partners te intensiveren en te concretiseren, met name wat groei en werkgelegenheid betreft; dringt erop aan dat de sociale partners (werkgevers en werknemers) in elk geval aan deze dialoog deelnemen; verzoekt de Raad en de lidstaten om in de bevoegde internationale instanties maatregelen voor te stellen met het oog op een herschikking van de buitenlandse schuld van de mediterrane partnerlanden; 31. meent dat de voorstellen van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 en het besluit van de ECOFIN-Raad niet in tegenspraak zijn met de mogelijke oprichting, op een later tijdstip, van een Europees-mediterrane ontwikkelingsbank; beschouwt in dit verband het besluit om binnen de EIB een versterkt mechanisme voor Euromediterrane \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 25
NL
investeringen in te stellen en om in de regio een kantoor van de EIB op te richten, als een eerste positieve stap die investeringen in de regio op korte termijn kan stimuleren; meent dat het Parlement hierover advies moet uitbrengen en verzoekt de Commissie derhalve snel een nieuwe specifieke mededeling voor te leggen waarin de financiële noden, de bestaande financieringsstromen en de meest geschikte institutionele financiële structuur onder de loep worden genomen; 32. vraagt opnieuw dat de Euromediterrane samenwerking rekening zou houden met de eisen van milieubescherming en duurzame ontwikkeling en verzoekt de partnerlanden de nodige maatregelen te nemen inzake het geïntegreerd beheer van de watervoorraden, de verwerking van afvalstoffen, specifieke problemen (verontreinigde gebieden, gevaar voor de diversiteit), het geïntegreerd beheer van de kustgebieden en de strijd tegen de woestijnvorming, gebruik makend van de praktische kennis en de uitgebreide ervaring van de Europese Unie; 33. onderstreept dat de micro-ondernemingen en het MKB onmisbaar zijn voor een nauwere Euromediterrane industriële samenwerking en dringt derhalve aan op specifieke programma's voor technische en financiële bijstand aan deze ondernemingen, met bijzondere aandacht voor beroepsopleidingsprogramma's; 34. steunt de voorstellen van de Commissie met betrekking tot regionale strategieën voor de infrastructuur, waaronder indien nodig een verbinding met de trans-Europese netwerken, en de financiering daarvan via instellingen als de EIB en de Wereldbank, met deelneming van de particuliere sector; verzoekt de Commissie om bij de tenuitvoerlegging van deze strategieën toe te zien op een aangepaste ruimtelijke ordening en een verantwoord gebruik van de bestaande hulpbronnen, met inbegrip van de energiebronnen, in de verschillende partnerlanden; 35. onderstreept dat de mogelijkheid van een voor alle betrokkenen gunstige liberalisering van de handel in landbouwproducten met de nodige aandacht moet worden onderzocht, waarbij rekening dient te worden gehouden met de complementariteit van de mediterrane landbouw, en dat een "Europees-mediteraan landbouwbeleid" ten uitvoer moet worden gelegd; meent dat dit beleid zowel aandacht moet hebben voor de gevolgen van de liberalisering van de landbouw in een aantal naburige regio's van het Middellandse-Zeegebied als voor de sociale en milieudimensie van de landbouw; 36. dringt aan op een snelle en doeltreffende tenuitvoerlegging van het Euromediterrane regionale programma voor plaatselijk waterbeheer, dat wordt gefinancierd in het kader van MEDA en dat het beheer van de bestaande drinkwatervoorraden, de desbetreffende infrastructuur, de strijd tegen de droogte en het beheer van de irrigatiesystemen aanzienlijk moet verbeteren; 37. wenst tevens dat de rol van de vrouwen in de economische ontwikkeling wordt aangemoedigd en dat steun wordt verleend aan organisaties, verenigingen, ondernemingen en netwerken van vrouwen in de landen van de regio; steunt de regionale programma's van de Commissie op het gebied van gelijke kansen en integratie van vrouwen in het economische leven, alsmede de opstelling van desbetreffende actieplannen in elk land; onderstreept het belang van de erkenning en eerbiediging van de rechten van de vrouw, met name van haar individuele rechtspositie, voor een verdere democratisering van de mediterrane partnerlanden en dringt aan op hervormingen in die zin;
26 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
38. onderstreept de uiterst belangrijke rol van de civil society; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan manieren te vinden om deze te consolideren en verder te ontwikkelen door met name de instelling van onafhankelijke plaatselijke NGO's te bevorderen; 39. verzoekt de Raad en de Commissie andermaal een regionaal programma inzake de Euromediterrane sociale ruimte te bevorderen waarin rekening wordt gehouden met de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt, opleiding, sociale rechten en migratieprocessen; Interculturele dialoog en Euromediterrane associatie op sociaal, cultureel en menselijk gebied 40. herhaalt zijn belofte om mee te werken aan de intensivering van alle vormen van interculturele dialoog en om de partnerlanden aan te moedigen tot een interreligieuze dialoog, teneinde de geest van respect, wederzijds begrip en wederzijdse verdraagzaamheid tussen de Europees-mediterrane volkeren te consolideren; 41. steunt het voorstel van het voorzitterschap met betrekking tot een kaderprogramma voor een dialoog van culturen en beschavingen, met bijzondere aandacht voor onderwijs, jeugd en communicatiemiddelen; 42. staat volledig achter het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een Euromediterrane Stichting ter bevordering van de dialoog tussen de culturen en beschavingen en de geplande financiering met bijdragen van 1 miljoen EUR van elke lidstaat en van de Commissie en vrijwillige bijdragen van de mediterrane partners, en verzoekt de Commissie ter zake een concreet voorstel in te dienen; 43. bevestigt zijn steun aan de lopende regionale programma's op het gebied van cultuur, audiovisuele media en jeugd, in de geest van de culturele identiteit; geeft met name uitdrukkelijk steun aan de programma's Euromed Héritage II en Euromed Audiovisuel II; 44. dringt aan op maatregelen op het gebied van beroepsopleiding, universiteit, technologie en onderwijs, de vaststelling van programma's voor plaatselijke en regionale ontwikkeling en de bevordering van programma's op het gebied van gelijke kansen, gezondheid en veiligheid op het werk; 45. wenst dat alle programma's van de Europese Unie op het gebied van onderwijs, universitair onderwijs, beroepsopleiding, cultureel erfgoed, informatiemaatschappij en nieuwe technologieën, communicatie, onderzoek en ontwikkeling, milieu en kleine en middelgrote ondernemingen tot de mediterrane partnerlanden worden uitgebreid; 46. wijst eens te meer op de noodzaak van een ruim debat tussen de Commissie, de Raad, de autoriteiten van de vijftien lidstaten, het Parlement en de belanghebbende organisaties met het doel de rechtsmiddelen te vinden om in alle lidstaten te komen tot een geharmoniseerde wetgeving inzake de beheersing van de migratiestromen; 47. stelt opnieuw voor het debat over de organisatie van de migratiestromen (met inbegrip van de strijd tegen clandestiene emigratie en de maffia die daarvan profiteert) te richten op de gezamenlijke beheersing van deze stromen, de vaststelling van tijdelijke immigratiemaatregelen, de invoering van een specifiek circulatievisum voor mannelijke en vrouwelijke zakenlieden, academici, onderzoekers, studenten, journalisten en vakbondsleden die deelnemen aan het Euromediterrane partnerschap, het inzetten van de \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 27
NL
immigratie ten behoeve van de ontwikkeling in het land van herkomst (steun aan projecten van migranten in hun land van herkomst) en de tenuitvoerlegging van een actief integratiebeleid in de gastlanden voor migranten die er wettelijk verblijven; 48. stelt voor een Euromediterraan netwerk van contacten in te stellen om de uitwisseling van informatie en de samenwerking op het gebied van immigratie mogelijk te maken; 49. dringt aan op de spoedige goedkeuring van een regionaal programma op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar justitiële samenwerking en de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad; 50. herhaalt dat in dit programma bijzondere aandacht moet worden besteed aan samenwerking in de strijd tegen clandestiene immigratie en mensenhandel, teneinde een beter inzicht te krijgen in het verband tussen de mondialisering van economie en handel en de migratiestromen, alsmede aan de vaststelling van gemeenschappelijke ontwikkelingsstrategieën; 51. verzoekt de Commissie een studie te laten verrichten, waaraan het Europees Parlement zou moeten deelnemen, naar de versterking van de democratie in de Euromediterrane ruimte teneinde de strategie en de instrumenten ter waarborging van de deelneming van het maatschappelijk middenveld aan het partnerschap te versterken; 52. steunt ten volle de intensivering van de Euromediterrane samenwerking op het gebied van de informatiemaatschappij en dringt aan op concrete acties voor de aanpassing en ontwikkeling van de infrastructuur en de telecommunicatiediensten, onderzoek en ontwikkeling op dat gebied, opleiding en specialisatie van het menselijk potentieel; 53. stelt voor het Euroscola-programma uit te breiden tot jongeren uit alle landen van het proces van Barcelona, door de organisatie van twee jaarlijkse Euroscola-dagen (in Straatsburg en in een derde land in het Middellandse-Zeegebied); 54. beklemtoont de noodzaak om de douanesamenwerking op het gehele Euromediterrane grondgebied te verbeteren, met name ten aanzien van beroepsopleiding, vereenvoudiging van de douaneregelingen en fraudebestrijding; Financiering van het versterkte proces van Barcelona en van het MEDA-programma 55. onderstreept opnieuw het fundamentele belang van een beter beheer van het MEDA-programma en van een veel grotere decentralisatie van de financiële steun, die gericht moet zijn op een verbetering van de situatie met betrekking tot de mensenrechten en de democratie, behoorlijk bestuur, de rechtsstaat en duurzame ontwikkeling; 56. meent dat de inspanningen die de Commissie de laatste tijd met succes heeft gedaan om het MEDA-programma, met name wat het beheer van de projecten betreft, minder bureaucratisch te maken, ondanks de geboekte vooruitgang onverminderd moeten worden voortgezet; steunt ten volle de financiering van de regionale dimensie van het partnerschap en dringt aan op een herverdeling van de financiële middelen in het kader van het MEDAprogramma ten voordele van de regionale dimensie; 57. roept de mediterrane partners tevens op alle mogelijke inspanningen te doen om de steun in het kader van de verschillende bestaande programma's in voldoende mate en op 28 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
doeltreffende wijze te kunnen aanwenden; 58. wijst in dit verband op de noodzaak de MEDA-democratieprogramma's zodanig aan te passen dat zij flexibeler worden en ter beschikking staan voor kleinschalige projecten, teneinde de bekendheid bij het publiek van het proces van Barcelona te vergroten; 59. verzoekt de mediterrane partners ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die de EIB op het gebied van investeringen biedt en steunt het voorstel van de Commissie om binnen MEDA een nieuwe programma met betrekking tot risicokapitaal bij investeringen te creëren; Proces van Barcelona: een fundamenteel instrument voor de oplossing van het conflict in het Midden-Oosten 60. erkent dat de oplossing van het conflict in het Midden-Oosten een noodzakelijke voorwaarde is om te komen tot vrede en stabiliteit in de regio; is het echter eens met het Spaanse voorzitterschap dat deze complementariteit in de praktijk niet mag neerkomen op een verzwakking van het proces van Barcelona; 61. acht het absoluut noodzakelijk dat de mediterrane partners en met name de Europese Unie een grotere rol spelen bij het zoeken naar een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten, aangezien het proces van Barcelona als bevoorrecht instrument van dialoog en samenwerking tussen de Unie en de landen van het zuidelijke en oostelijke Middellandse-Zeegebied grote mogelijkheden heeft; 62. wenst derhalve dat alle instrumenten van politieke, economische, culturele en sociale samenwerking van het proces van Barcelona duidelijk en resoluut ten dienste worden gesteld van het vredesproces in het Midden-Oosten, waarbij meer dan in het verleden aandacht wordt gegeven aan de bevolking en de bevordering van vredesinitiatieven van de regeringen van de landen die in het conflict verwikkeld zijn; 63. dringt opnieuw aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke hervatting van de onderhandelingen tussen Israëli's en Palestijnen op basis van de conclusies van het voorzitterschap van de bijeenkomst van Europees-mediterrane ministers van Buitenlandse Zaken op 5 en 6 november 2001 in Brussel en de beginselen en voorstellen die zijn opgenomen in zijn eerder genoemde aanbeveling aan de Raad van 13 december 2001 en zijn eerder genoemde resolutie van 7 februari 2002; 64. herhaalt zijn overtuiging dat Israël het Palestijnse Zelfbestuur en zijn verkozen president, Yasser Arafat, nodig heeft als gesprekspartner in de onderhandelingen om het terrorisme uit te roeien en de stap naar vrede te zetten, en dat het proces van Barcelona een nuttig instrument kan zijn om de partijen in het conflict dichter bij elkaar te brengen; Institutionele voorstellen voor de intensivering van het proces van Barcelona 65. stelt voor om elk jaar een ontmoeting te organiseren van de staatshoofden en regeringsleiders van de landen die deel uit maken van het proces van Barcelona, als forum voor discussie en politiek initiatief op het hoogste niveau; 66. stelt voor een Europees-mediterrane parlementaire vergadering op te richten die zou werken in plenaire vergadering en in een aantal op te richten gemengde parlementaire commissies, \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 29
NL
waarvan tenminste een zich zou moeten buigen over immigratie en een andere over democratie en mensenrechten; beveelt aan dat zowel de plenaire vergadering als de genoemde commissies minstens een keer per jaar bijeenkomen en met name nauwlettend toezicht houden op de toepassing van de associatieovereenkomsten; 67. onderzoekt de mogelijkheid om de vertegenwoordigers van de parlementen van de Balkanlanden in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Unie en gezien de complementariteit van het uitbreidingsproces met het proces van Barcelona zoveel mogelijk bij de politieke dialoog te betrekken; 68. wijst op de fundamentele rol van de regio's, met een specifieke benadering voor de eilanden, de gewesten, steden en plaatselijke overheden in de mediterrane landen, zowel voor de grensoverschrijdende samenwerking, met een passende coördinatie van MEDA Interreg, als voor de besluitvorming in het proces van Barcelona; 69. stelt voor een regionaal Euromediterraan programma MEDA-LOCUS op te zetten om de samenwerking tussen overheidsdiensten, plaatselijke autoriteiten en civil society in de Euromediterrane regio op alle niveaus te bevorderen, in de lijn van het Euromed-pact dat tijdens de bijeenkomst van de Euromediterrane groep van Eurocities op 22 februari ll. in Barcelona is vastgesteld; 70. steunt het voorstel van de Commissie om in de periodes tussen de ministerconferenties vergaderingen op beleidsvormend niveau te organiseren, teneinde een voortdurende en coherente follow-up van het proces te waarborgen; 71. steunt het voorstel van de Commissie om het Europees-mediterraan Comité een grotere rol te geven als permanent orgaan van het proces van Barcelona, de activiteiten van het Comité meer te richten op het Euromediterrane acquis en de samenwerking tussen de deelnemende partijen te intensiveren; 72. ziet de toenemende institutionalisering van het proces van Barcelona als een zeer gunstige en wenselijke ontwikkeling en hoopt dat de voorstellen voor de oprichting van een Europees-mediterrane ontwikkelingsbank en een Europees-mediterrane stichting voor de bevordering van de dialoog tussen culturen zo snel mogelijk vorm krijgen; 73. dringt er opnieuw bij de Raad en de Commissie op aan dat de ontegensprekelijke vooruitgang op het gebied van de decentralisatie van het beheer van de steun vergezeld zou gaan van een aanzienlijke uitbreiding van het menselijk potentieel dat in hun diensten voor het Europees-mediterrane partnerschap wordt ingezet, en dat verdere maatregelen worden genomen met het oog op de decentralisatie en de overdracht van bevoegdheden van de Commissie naar de begunstigde landen; 74. acht het bijgevolg dringend noodzakelijk de mediterrane samenwerking uit te breiden tot een doeltreffende, permanent georganiseerde mediterrane associatie van partners met gelijke rechten, waarin – voortbordurend op een gemeenschappelijke interne markt - alle vraagstukken van gemeenschappelijk belang besproken en opgelost zouden kunnen worden; o o
30 /PE 316.566
NL
o
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
75. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de mediterrane partnerlanden die de Verklaring van Barcelona mede hebben ondertekend.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 31
NL
P5_TAPROV(2002)0179 EU-strategie ten aanzien van China Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie betreffende de EU-strategie ten aanzien van China: tenuitvoerlegging van de mededeling van 1998 en toekomstige stappen voor een doeltreffender EU-beleid (COM(2001) 265 – C5-0098/2001 – 2001/2045(COS))
Het Europees Parlement, -
gelet op de mededeling van de Commissie (COM(2001) 265 - C5-0098/2001),
– gelet op de mededeling van de Commissie Europa en Azië: een strategisch kader voor versterkte partnerschappen (COM(2001) 469), – onder verwijzing naar het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van mededeling "Voor een omvattend partnerschap met China" (COM(2000) 552), – onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juni 1997 over de mededeling van de Commissie inzake een beleid op lange termijn voor de betrekkingen tussen China en Europa (COM(1995) 279)1, – gelet op de mededeling van de Commissie "Voor een omvattend partnerschap met China" (COM(1998) 181), – gelet op de conclusies van de Raad van 29 juni 1998 waarin bovengenoemde mededeling wordt bekrachtigd, – gelet op de bilaterale overeenkomst tussen de EU en China van 19 mei 2000 dat de weg heeft vrijgemaakt voor de toetreding van China tot de WTO, – gelet op de vele samenwerkingsprojecten tussen de EU en China, in het bijzonder, maar niet uitsluitend, op het gebied van de rechten van de mens, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 januari 2000 over de mensenrechtensituatie in China2, – gezien het feit dat er jaar na jaar tienduizenden Chinese burgers door Azië en Oost-Europa naar de Europese Unie vervoerd worden door criminele mensenhandelaars, – onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over China, Hongkong, Macau, Tibet, Xinjiang en Taiwan,
1 2
PB C 200 van 30.6.1997, blz. 158 PB C 304 van 24.10.2000, blz. 209.
32 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 1992 over de toestand in Tibet1, – gezien de toespraak van Zijne Heiligheid de Dalai Lama op 24 oktober 2001 voor het Europees Parlement, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2001 over de kandidatuur van Peking voor de Olympische Spelen van 20082, – onder verwijzing naar de vierde topontmoeting tussen de EU en China in september 2001 in Brussel, – onder verwijzing naar de gedachtewisseling op 12 september 2001 in het Europees Parlement over de betrekkingen tussen de EU en China, –
onder verwijzing naar de besprekingen die werden gevoerd tijdens het bezoek dat de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de Volksrepubliek China in november 2000 aan China bracht en tijdens het bezoek dat de Chinese delegatie in september 2001 aan het Europees Parlement bracht,
– onder verwijzing naar het besluit van de vierde ministersconferentie van de WTO van 9 t/m 14 november 2001 in Doha, Qatar, over de toelating van China en Chinees Taipei tot de WTO, –
onder verwijzing naar de bijeenkomst van 7 januari 2002 van de Shanghai Samenwerkingsorganisatie (SCO) over een strategie ter bestrijding van het terrorisme,
–
gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
–
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0076/2002),
A. overwegende dat er behoefte bestaat aan een duurzame, versterkte samenwerking tussen de EU en China, gebaseerd op een intensieve dialoog en met inachtneming van hun grote wederzijdse belangen, B. overwegende dat een Chinabeleid onvermijdelijk rekening moet houden met de volgende drie belangrijke factoren: economische overwegingen, de rol van China op het wereldtoneel alsook kwesties van regionaal belang en veiligheid, alsmede de bevordering van de mensenrechten en de opbouw van de rechtsstaat, C. overwegende dat de Commissie mogelijkheden voor een versteviging van het partnerschap tussen de EU en China heeft onderzocht; dat het Europees Parlement zich volledig schaart achter het standpunt van de EU, zoals dat met name is geformuleerd op de sinds 1998 jaarlijks plaatsvindende topontmoetingen tussen de EU en China, die een platform hebben geschapen om de betrekkingen tussen de EU en China een extra impuls te geven; dat er afzonderlijke besprekingen en bijeenkomsten tussen de betreffende ambtenaren van beide partijen over tal van punten van wederzijds belang plaatsvinden, 1 2
PB C 21 van 25.1.1993, blz. 78. PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 365.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 33
NL
D. overwegende dat een algemeen kader voor een politieke dialoog tussen de EU en China voor het eerst in 1994 door middel van een briefwisseling werd geformaliseerd, E. overwegende dat de tot dusver positieve politieke, sociale, economische en culturele ervaringen met Hongkong en Macau een belangrijk en concreet uitgangspunt zijn voor een dergelijke dialoog en samenwerking, F. desalniettemin bezorgd over het feit dat de Chinese regering van plan lijkt te zijn 11.000 kinderen die op het vasteland van China uit permanent in Hongkong woonachtige ouders zijn geboren onder dwang van hun ouders te scheiden door middel van gedwongen overbrenging naar het vasteland; G. overwegende dat de in 2008 in China te houden Olympische Spelen een goede gelegenheid kunnen zijn om de samenwerking op alle terreinen te verstevigen als China een einde maakt aan de schendingen van de rechten van de mens en wezenlijke vooruitgang maakt in de democratisering van zijn politieke bestel, H. overwegende dat de toestand van de mensenrechten in China nog altijd aanleiding tot ernstige bezorgdheid geeft, aangezien de krachtige repressie tegen de fundamentele vrijheden aanhoudt en foltering, mishandelingen, willekeurige opsluiting en terechtstelling nog altijd in gebruik zijn om bestraffend op te treden tegen vreedzaam protest en tegen geloofsgemeenschappen, Inleiding 1. verwelkomt de mededeling van de Commissie; 2. verheugt zich over de nieuwe vorderingen van de laatste drie jaar in de uitbouw van de relaties tussen de Europese Unie en China; 3. neemt kennis van de positieve reactie van China op de mededeling en dringt erop aan dat het de nodige concrete stappen onderneemt om blijk te geven van zijn bereidheid om een breed scala van thema's aan te pakken die de EU na aan het hart liggen; 4. is verheugd over de steun van China in de internationale strijd tegen het terrorisme en vooral zijn recente toenadering tot India in veiligheidsaangelegenheden van wederzijds belang, ondanks grensgeschillen die al lang aanslepen en de langdurige vriendschap met Pakistan, maar benadrukt dat antiterreurmaatregelen geen verontschuldiging vormen voor schendingen van de rechten van de mens, zoals onderdrukking van minderheden en repressie van geloofsgemeenschappen; 5. is verheugd over de toezegging van China dat het zal meehelpen aan de wederopbouw van Afghanistan en is van mening dat dit project een model kan zijn voor concrete samenwerking tussen China en de EU; 6. herinnert aan zijn resolutie van 13 juni 2001 over het werkdocument van de Commissie: Perspectieven en prioriteiten voor het ASEM-proces (ontmoeting Azië-Europa) in het nieuwe decennium1, verzoekt de Chinese regering een positiever houding in te nemen ten aanzien van een spoedige uitbreiding van het ASEM-proces, in het bijzonder met betrekking 1
PB C 53 E van 28.2.2002, blz. 227.
34 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
tot India en andere landen; 7. erkent dat het partnerschap tussen de EU en China op basis van gelijkheid en wederzijds nut in de afgelopen jaren aanzienlijk is uitgegroeid. Ter bestendiging van de partnerschapsbetrekkingen is het echter noodzakelijk om de dialoog op politiek, economisch, wetenschappelijk en cultureel gebied te consolideren en verder te ontwikkelen; 8. is van mening dat er behoefte bestaat aan een intensieve culturele dialoog tussen Europa en China; stelt in dit verband voor dat universiteiten in de lidstaten afdelingen voor Chinese studies in het leven roepen dan wel bestaande uitbreiden en vraagt de Europese Commissie om na te gaan of de lopende programma's (bijv. Tempus) uitgebreid kunnen worden om projecten voor wederzijdse uitwisseling tussen universiteiten aan te moedigen; 9. erkent dat het begin van democratische vertegenwoordiging in de gemeentes een positief aspect vormt op de weg naar participerende democratie zowel op regionaal als nationaal niveau; 10. kan niet genoeg benadrukken dat de EU groot belang heeft bij een stabiel, welvarend en open China, dat hecht aan democratie, vrijemarktbeginselen en de rechtsstaat, en dat de EU een beleid moet voeren dat China's inspanningen in die richting stimuleert; 11. stelt vast dat de dialoog tussen de EU en China over de rechtsorde, het maatschappelijk middenveld en de democratie steeds intensiever wordt. Deze dialoog dient vergezeld te gaan van overheids- en/of particuliere initiatieven en maatregelen, zoals bijvoorbeeld de uitwisseling van scholieren en studenten, het oprichten van contactgroepen van parlementsleden en een intensievere culturele communicatie; 12. benadrukt de betekenis van de positieve ervaringen met de autonome speciale administratieve regio's Hongkong en Macau bij het verbreden en intensiveren van de samenwerking tussen de EU en China op politiek, cultureel, economisch en sociaal gebied; 13. verzoekt de Chinese regering de mogelijkheden voor gezinshereniging te vereenvoudigen van op het vasteland geboren kinderen en hun permanent in Hongkong woonachtige ouders, in overeenstemming met de bevindingen van de VN-Commissie voor de rechten van het kind en de VN-Commissie voor economische, sociale en culturele rechten; Handel 14. feliciteert China met zijn recente toetreding tot de WTO en spreekt zijn steun uit voor de vorderingen die het land tot dusver met zijn economische en sociale hervormingen heeft gemaakt, maar benadrukt dat het met het oog op de volledige integratie van China in de wereldmarkt van essentieel belang is dat er met betrekking tot de toepassing van de rechtsstaat in China nog de nodige vooruitgang wordt geboekt; 15. is zich er ten volle van bewust dat de toetreding tot de WTO een belangrijke ontwikkeling inluidt in de betrekkingen tussen China en de rest van de wereld en dat deze toetreding zowel China's huidige handelssysteem als China zelf zal veranderen; merkt op dat de komende jaren de lakmoesproef zullen zijn voor het vermogen van het regiem om zich aan te passen aan een wereld in verandering voor zijn eigen voordeur, maar is van mening dat economische vooruitgang alleen kans van slagen heeft wanneer die gepaard gaat met politieke en sociale vooruitgang; verwacht dat China zal laten blijken dat het in staat is een \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 35
NL
bevredigende oplossing te vinden voor de sociale problemen en de werkgelegenheidsproblemen die de toetreding tot de WTO met zich mee zullen brengen; is van mening dat de EU, de Verenigde Staten en Japan en andere industrielanden op langere termijn samen met China vooral dat soort programma's moeten ontwerpen en omzetten die in landelijke achterstandsgebieden buiten de succesvolle steden kunnen worden toegepast ter bestrijding van de groeiende ongelijkheid en om opleidingsmogelijkheden te creëren voor de aldaar woonachtige meerderheid van de Chinese bevolking; 16. erkent desondanks dat de betere economische vooruitzichten voor een groot aantal Chinezen niet de behoefte aan meer economische hervormingen en gelijkmatiger geografische spreiding van de economische ontwikkeling verlichten, om de dreiging van nog meer werkloosheid en migratiebewegingen uit sociale overwegingen in de toekomst te verminderen; 17. maakt zich zorgen over de constante toename van maatschappelijke conflicten sedert 1998 en verzoekt de Volksrepubliek China toestemming te geven voor het oprichten van onafhankelijke vakbonden alsook om zo snel mogelijk een sociaal beschermingssysteem in te stellen voor werklozen wier getal door toetreding van China tot de WTO alleen maar zal toenemen; 18. neemt akte van de beweringen die soms aangetroffen worden in documenten van de Gemeenschap of uit de mond van ambtenaren te beluisteren zijn, dat de aanstaande toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie een dynamisch economisch klimaat tot stand gebracht en de Chinese economie op exportproductie afgestemd heeft; maar beseft ook dat de mogelijkheden van China in zijn uitgestrekt grondgebied en zijn bevolking liggen, waarbij enkel de inwoners van de rijkste streken langs de kust een markt vormen – twee kenmerken van een "continentale" economie die op de binnenlandse vraag gericht is; dat betekent ook dat de Chinese overheden doeltreffende beleidsvormen voor binnenlandse samenhang moeten uitbouwen; 19. beseft dat zodra China toetreedt tot de Wereldhandelsorganisatie, de regels en procedures van de Wereldhandelsorganisatie een nieuw raamwerk voor de economische en politieke relaties van China met de Verenigde Staten en de Europese Unie vastleggen (en ook met Hongkong, Macao en Taiwan), zodat China een onderscheid zal moeten maken tussen zakendoen en regeren, wat een diepgaande verandering in zijn economische ontwikkeling zal teweegbrengen; 20. verheugt zich daarom over de samenwerkingsovereenkomsten van de Europese Unie met China op het gebied van de sociale zekerheid, gezien de hoge werkloosheid die er in China al heerst en die waarschijnlijk nog zal toenemen; 21. stelt vast dat China en de EU reeds belangrijke handelspartners zijn en is verheugd over de aanhoudende groei in de handel tussen de EU en China en de toename van de directe investeringen van de EU in China; verwacht dat de uitvoering van de toetredingsvoorwaarden door China de hindernissen voor handel en investeringen in belangrijke mate zal helpen en tot een evenwichtiger handelsrelatie zal leiden; 22. stelt vast dat de bestaande programma's, zoals het EU-China Scholarship 2000 Project Programme en het Junior Managers Project Programme, tussen de EU en China ter bevordering van de wederzijdse uitwisseling op het gebied van technologie en kennis tot positieve resultaten hebben geleid, maar nog moeten worden uitgediept; 36 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
23. stelt vast dat de versterking van de betrekkingen tussen de Europese Unie en China en de uitbreiding van de dialoog tussen beide partijen over alle onderwerpen maken dat de bestaande handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en China grotendeels achterhaald is, en vraagt de Europese Commissie om voorstellen voor een bijgewerkte partnerschapsovereenkomst te doen die aansluiten bij de uitbouw van een algemene en samenhangende gemeenschappelijke EU-strategie tegenover China; 24. erkent China's leidende rol onder de G-77 landen en verzoekt de Chinese regering deze rol binnen de WTO te vervullen met inachtneming van de legitieme economische belangen van de buurlanden; 25. maakt zich grote zorgen over de ernstige vervuiling die door China's industrieën wordt veroorzaakt en verwacht dat China ingrijpende maatregelen zal nemen om het milieu te beschermen; benadrukt dat handel en milieu een essentieel onderdeel van de overeenkomst met de Wereldhandelsorganisatie vormen en dringt er bij de Chinese regering op aan om volledig en in positieve zin haar rol te spelen om een duurzame ontwikkeling te ondersteunen, zoals voorgeschreven door de overeenkomst met de Wereldhandelsorganisatie, zowel binnen de grenzen van China zelf als wereldwijd; is verheugd over de verregaande bereidheid van de Chinese regering om samen te werken bij milieubescherming alsook de verschillende activiteiten van de bestaande NGO's op dit terrein; verzoekt de EU-Commissie om China uitvoerig te helpen met milieubescherming en van know-how te voorzien; vraagt de Chinese regering om haar dialoog en samenwerking met de Europese Unie over milieuaangelegenheden van wereldwijd belang, zoals de klimaatverandering, voort te zetten en uit te breiden; Taiwan 26. is ervan overtuigd dat het feit dat de Europese Unie het één-China-beleid onderschrijft, in rechtstreekse samenhang staat met haar inzet voor een vreedzame oplossing van het geschil door middel van onderhandelingen, dialoog en vertrouwenwekkende maatregelen zonder enige dreiging met geweld, en kan derhalve niet accepteren dat China zich het recht voorbehoudt om in zijn geschillen met Taiwan militair geweld te gebruiken; 27. attendeert beide partijen op het onmiskenbare feit dat een vreedzame oplossing van de kwestie Taiwan van cruciaal belang is om de politieke en economische stabiliteit in de regio op de middellange tot lange termijn te versterken en te handhaven; 28. is in dit verband van mening dat de participatie van Taiwan in het ASEM-proces een stap zou kunnen betekenen in de richting van hervatting van een daadwerkelijke dialoog tussen Peking en Taipei, gericht op het ontwikkelen van inter-Chinese betrekkingen; 29. erkent het belang van het democratisch proces in Taiwan en neemt nota van de uitslag van de parlementverkiezingen van december 2001; doet een beroep op beide partijen zo spoedig mogelijk besprekingen aan te gaan; 30. benadrukt dat schikkingen tussen China en Taiwan alleen maar tot stand kunnen komen op een grondslag die voor beide partijen aanvaardbaar is; meent dat de toekomst van hun wederzijdse betrekkingen afhangt van de bereidheid van elk van beide partijen om blijk te geven van inschikkelijkheid en van hun vindingrijkheid om stappen voor te stellen die een hervatting van de dialoog mogelijk maken; staat op het standpunt, gezien de verwezenlijkingen van Taiwan voor de uitbouw van een volledig ontwikkeld democratisch \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 37
NL
besteld en de eerbiediging van de rechtsstaat, dat de wens van de 23 miljoen inwoners van Taiwan in het vooruitzicht van een hopelijk vreedzaam vergelijk tussen de beide partijen geëerbiedigd en in acht genomen worden; 31. betreurt dat de EU-lidstaten president Chen Shui-Bian in november ll. geen visum afgegeven hebben om een bezoek aan Europa te brengen; dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan om hun verbintenis voor de grondrechten van vrijheid in het reisverkeer gestand te doen en de president en alle hogere ambtenaren van Taiwan visa te verlenen voor privé-bezoeken aan de Europese Unie; 32. is verheugd over de recente stappen van de Volksrepubliek China in de richting van banden tussen de beide China's en de wens dat er zo spoedig mogelijk een aanvang kan worden gemaakt met directe postdiensten, handel, luchtvaart- en scheepvaartverbindingen over de zee-engte om alle soorten uitwisselingen te bevorderen, en andere vertrouwenwekkende maatregelen; 33. stelt vast dat Taiwan in november 2001 de beperkingen op de directe investeringen in de Volksrepubliek China heeft versoepeld en vanaf begin 2002 verdere liberaliseringsmaatregelen wil doorvoeren, o.a. de instelling van directe handelsbetrekkingen; merkt evenwel op dat Peking deze maatregel nog moet beantwoorden; doet een beroep op de Volksrepubliek China positief te reageren, vooral gezien de implementatie van de verplichtingen van China en Chinees Taipei uit hoofde van hun toetreding tot de WTO, alsmede met het oog op verbetering van de betrekkingen tussen de partners aan beide zijden van de zee-engte; 34. dringt er bij de Commissie op aan dat ze zonder verwijl uitvoering geeft aan haar toezegging om een EU-informatiebureau in Taipei te openen;
Mensenrechten 35. merkt op dat China het VN-Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten heeft ondertekend en geratificeerd, maar herinnert China eraan dat het nu haast moet maken met de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de burgerlijke en politieke rechten en vooral reële stappen moet zetten om deze verdragen ten uitvoer te leggen; 36. beschouwt de mensenrechtendialoog tussen de EU en China als een waardevol instrument om China bij dit thema te betrekken, maar betreurt dat deze dialoog nog tot veel tastbare resultaten moet leiden en blijft uiterst bezorgd over de algemene situatie met betrekking tot de mensenrechten in China; geeft zijn afdeling rechten van de mens dan ook opdracht om een jaarverslag over de ontwikkelingen in verband met de rechten van de mens in China op te stellen voor bespreking in zijn bevoegde commissie en geeft die bevoegde commissie opdracht om te zorgen dat de Europese Commissie en de Raad bij de bespreking van de jaarverslagen deugdelijk vertegenwoordigd zijn en er volledig aan deelnemen; 37. spoort de Commissie en de lidstaten aan producten uit China aan efficiëntere controles te onderwerpen en de Chinese autoriteiten duidelijk te maken dat de EU onder geen enkel beding producten kan accepteren die in kampen voor dwangarbeid gemaakt zijn; roept China op een eind aan deze praktijken te maken;
38 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
38. dringt er bij de Commissie op aan om op de volgende topontmoeting tussen de Europese Unie en China voorstellen te doen voor de oprichting van gezamenlijke ad hoc programma's om de democratie en het maatschappelijk middenveld te ontwikkelen, de rechtstaat uit te bouwen en de rechten van de mens te eerbiedigen en steun te verlenen aan onafhankelijke media; 39. is verontwaardigd over het toenemend aantal terechtstellingen in China, en het verband met de levering van lichaamsdelen voor transplantaties bij mensen en verzoekt China de doodstraf af te schaffen en te kiezen voor een moratorium bij de terechtstelling van veroordeelde personen, en de hervormingen in het gerecht te bespoedigen om het gebruik van foltering en de schendingen van de rechten van de mens in China te beëindigen;veroordeelt verder het "wijdverbreide en systematische gebruik van marteling tegen politieke dissidenten, Tibetaanse activisten, migranten, mensen die ervan worden beschuldigd het beleid van één kind per gezin te overtreden" en religieuze, sociale en etnische minderheden, zoals in een rapport van Amnesty International van februari 2001 wordt gedocumenteerd; 40. neemt met bezorgdheid kennis van de strenge regels van de Chinese autoriteiten voor de media en de communicatie langs elektronische weg en vraagt de Chinese regering om de beperkingen op te heffen die de toegang van haar burgers tot het internet begrenzen; 41. verzoekt de Commissie en de Raad om er in alle contacten met de Chinese regering op aan te dringen dat China volledig met de bevoegde autoriteiten in de EU en ook met die landen, met name de voormalige Sovjetunie, die als doorgangsroute fungeren, samenwerkt om een halt toe te roepen aan de illegale migratie van Chinese onderdanen naar de EU, niet alleen om alle vormen van menselijke exploitatie en menselijk lijden te voorkomen, maar ook om criminele activiteiten uit te bannen; 42. roept China op de Olympische Spelen van 2008 aan te grijpen zich te houden aan internationale normen op het vlak van de mensenrechten en de algemene samenwerking te intensiveren; dringt aan op het instellen van een inspectiemechanisme dat ervoor moet zorgen dat China voldoet aan zijn internationale verplichtingen op het punt van mensenrechten bij de voorbereiding van dit evenement; vestigt de aandacht op het belang van het in stand houden van het architectonisch erfgoed van Peking bij de uitvoering van de grote infrastructuurwerken voor de Olympische Spelen; 43. verzoekt de Chinese regering de fundamentele sociale, culturele en politieke rechten van religieuze, etnische en andere minderheden, alsmede hun specifieke culturele kenmerken volledig te erkennen en te eerbiedigen; 44. geeft nogmaals als zijn mening te kennen dat grotere economische vrijheid geen blijvende voordelen kan opleveren zonder de overeenkomstige fundamentele rechten en vrijheden van de mens zoals neergelegd in de verschillende handvesten van de Verenigde Naties en andere internatonale verdragen en overeenkomsten, o.a. die tot bescherming van het milieu in heel de wereld, die nu ook door China ondertekend is; 45. dringt er bij China op aan dat het zijn verplichtingen als ondertekenende partij van de Overeenkomst van Washington (Cites: bescherming van wilde planten- en dierensoorten) nakomt en meer aandacht besteedt aan wrede en onmenselijke behandeling van dieren; Tibet \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 39
NL
46. benadrukt zijn eis voor autonomie van Tibet zoals gesteld in zijn reeds genoemde resolutie van 15 december 1992 en vraagt de Chinese regering om het vijfpuntenplan van de Dalai Lama te aanvaarden als uitgangspunt voor onderhandelingen over Tibet; 47. stelt vast dat, wat Tibet betreft, de religieuze beperkingen voor lagergeplaatste regeringsambtenaren, studenten en werknemers van staatsbedrijven de laatste tijd wat zijn versoepeld, maar stelt vast dat in de beide regio's Chinees Turkistan (Sinkiang) en Tibet de godsdienstvrijheid streng beperkt blijft en dat personen die verdacht worden van nationalistische activiteiten of sympathieën nog altijd onderworpen zijn aan bijzonder scherpe restricties, en maakt zich verder zeer ongerust over het grote aantal nonnen en monniken dat nog gevangen wordt gehouden en over het nog niet opgeloste vraagstuk van de religieuze, politieke en culturele vrijheid; vestigt de aandacht van de Chinese regering op het belang van bescherming van het natuurlijk milieu en het godsdienstig en cultureel erfgoed van Tibet; roept de Chinese regering op om de godsdienstige en culturele identiteit van de Tibetaanse bevolking te eerbiedigen en beschermen; 48. verheugt zich daarom over het consequent standpunt van de Dalai Lama voor echt zelfbestuur voor Tibet binnen de Chinese Volksrepubliek langs de weg van vreedzame onderhandelingen, deelt zijn ernstige bezorgdheid over de systematische vernieling van het Tibetaanse milieu, de tradities, cultuur en godsdienst door een politiek van genocide via massale immigratie van Chinezen, verder over de alsmaar slechter wordende politieke situatie van de Tibetaanse bevolking en de achteruitgang in de toestand van de rechten van de mens in Tibet en onderschrijft zijn oproep voor dringende internationale druk op Peking, in zijn toespraak van 24 oktober ll. tot de plenaire vergadering van het Europees Parlement; dringt er daarom bij China op aan om onmiddellijk een einde te maken aan het omstreden plan voor grootschalige immigratie in Tibet, vooral voor wat betreft de 20.000 mensen die zich naar het gebied Dulan in de provincie Chuingha zouden moeten begeven; doet een oproep tot de Chinese regering om opnieuw rechtstreekse onderhandelingen met Zijne Heiligheid de Dalai Lama of zijn vertegenwoordigers aan te vatten zonder voorafgaande voorwaarden om een nieuw en echt statuut van volledige autonomie voor Tibet uit te werken, met als enige uitzonderingen het buitenlands en defensiebeleid; 49. doet opnieuw een oproep aan de Raad om een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Tibetaanse zaken te benoemen en daarmee daadwerkelijk een vreedzame oplossing voor de kwestie te helpen vinden door de weg te effenen voor het hervatten van onderhandelingen en samenwerking met de Tibetaanse regering in ballingschap; 50. doet opnieuw een oproep aan de Commissie, de Raad en de lidstaten en de internationale gemeenschap in het algemeen om ernstig na te denken over de mogelijkheid om de Tibetaanse regering te erkennen als rechtmatige vertegenwoordiger van het Tibetaanse volk als de autoriteiten in Peking en de Tibetaanse regering er niet in slagen om door onderhandelingen onder beschermheerschap van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties een overeenkomst over een nieuw statuut voor Tibet te ondertekenen;
° °
°
51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de 40 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
regeringen van de lidstaten, de regering van de Volksrepubliek China en het Chinese Nationale Volkscongres.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 41
NL
P5_TAPROV(2002)0180 Sociale bescherming Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie "Ondersteuning van de nationale strategieën ten behoeve van veilige en betaalbare pensioenen door middel van een geïntegreerde benadering" (COM(2001) 362 – C5-0012/2002 – 2002/2017(COS))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie (COM(2001) 362 – C5-0012/2002), – gezien het verslag van het Comité voor de economische politiek over "de financiële gevolgen van de vergrijzing voor de publieke pensioenstelsels" (12791/00), waarvan de ECOFIN-Raad kennis heeft genomen op 7 november 2000, – gezien de mededeling van de Commissie "De bijdrage van de openbare financiën aan de groei en de werkgelegenheid: verbetering van de kwaliteit en de houdbaarheid" (COM(2000) 846), – gezien de mededeling van de Commissie "Een Europa voor alle leeftijden - Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties" (COM(1999) 221), – gezien de conclusies van de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001, met name de punten 7 en 32, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 mei 20011 over de mededeling van de Commissie over "de ontwikkeling van de sociale bescherming op de lange termijn: veilige en houdbare pensioenen", – gelet op de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001 die onderstreept dat de uitdagingen van een vergrijzende samenleving vragen om een alomvattende aanpak en op het feit overwegende dat deze Raad de drie door de Raad vastgestelde algemene beginselen onderschrijft die de houdbaarheid van de pensioenstelsels op lange termijn moeten garanderen, namelijk het waarborgen van de capaciteit van de stelsels om aan hun sociale doelstellingen te voldoen, de handhaving van de betaalbaarheid van de stelsels en het behoud van hun vermogen om in te spelen op de veranderende behoeften van de samenleving, – gezien de conclusies van de Raad werkgelegenheid en sociale zaken van 3 december 2001 en van de Raad Ecofin van 4 december 2001, – gezien punt 30 van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001, – gezien het gemeenschappelijk verslag van het Comité voor de economische politiek en het 1
PB C 34 E van 7.2.2002, blz. 362.
42 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
Comité voor de sociale bescherming, over de doelstellingen en de werkmethoden in het domein van de pensioenen : de toepassing van de open methode van coördinatie, aan de Raad, –
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad, op 15 en 16 maart 2002 in Barcelona bijeen,
–
gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Economische en Monetaire Commissie en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0071/2002), A. overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het recht van ouderen om een waardig en zelfstandig leven te leiden en om aan het maatschappelijk en cultureel leven deel te nemen erkent en eerbiedigt, B. overwegende dat de toename van het aantal gepensioneerde ouderen, die wordt veroorzaakt door de stijging van de levensverwachting in de toekomst, de druk op de financieringssystemen kan verhogen, tenzij er doeltreffende beleidsvormen aangenomen worden om de ontwikkeling naar een alsmaar groter aandeel aan oudere pensioentrekkers om te keren; dat een dergelijke beleidsvoering maatregelen inhoudt om de deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten en een hoger geboortecijfer en immigratie te ondersteunen, C. overwegende dat de prognoses met betrekking tot maatschappelijke ontwikkelingen over een periode van 50 jaar met het nodige voorbehoud moeten worden geïnterpreteerd en in geen geval als "vaststaand" kunnen worden beschouwd, D. overwegende dat de demografische uitdagingen in de hele EU vragen om een hernieuwde solidariteit tussen de generaties alsook om een geïntegreerde aanpak van het economische, sociale en werkgelegenheidsbeleid, E. overwegende dat het probleem van de financiering van de pensioenen in Europa onder andere kan worden opgelost met een innoverend en grootmoedig gezinsbeleid, als omschreven zijn resolutie van 28 januari 1999 over de bescherming van het gezin en het kind1, F. overwegende dat in de Lissabon-strategie wordt voorgesteld om de demografische uitdagingen aan te pakken door de tewerkstellingsgraad te verhogen, in het bijzonder die van vrouwen en oudere werknemers, G. overwegende dat solidariteit tussen en binnen van generaties vereist dat er rekening wordt gehouden met de bijdragen van mannen en vrouwen van alle generaties tot de samenleving door middel van betaald en onbetaald werk; dat vrouwen in bijzondere mate benadeeld worden door de huidige pensioensystemen en dat het noodzakelijk is om gendergelijkheid te bereiken in de pensioensystemen; dat een geïntegreerde aanpak van vergrijzingsthema's maatregelen vereist om de tewerkstelling van vrouwen en oudere werknemers te verhogen, in het bijzonder door maatregelen die geleidelijke pensionering aanmoedigen en die discriminatie op de werkplaats op basis van geslacht en leeftijd bestrijden, 1
PB C 128 van 7.5.1999, blz. 79.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 43
NL
H. overwegende dat de verschillen in de premies die op de arbeidskosten drukken, niet mogen leiden tot concurrentievervalsing ten gunste van sociaal minder geavanceerde economieën, I. overwegende dat het belangrijk is dat de lidstaten hun boekhouding van de pensioenuitgaven doorzichtiger maken, J. overwegende dat de pensioenuitkeringen ertoe moeten bijdragen een eind aan de armoede te maken en de levensstandaard van ouderen op peil te houden en het mogelijk moeten maken dat ouderen mee de vruchten kunnen dragen van de economische welvaart; overwegende dat veel ouderen in de lidstaten en in de kandidaat lidstaten lijden onder armoede en sociale uitsluiting, K. overwegende dat betrouwbare en tijdige pensioenuitkeringen ertoe moeten bijdragen een passende en rechtvaardige levensstandaard van ouderen te handhaven en armoedesituaties te voorkomen en de levensstandaard van de minst begunstigde ouderen te verbeteren, L. overwegende dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de pensioenstelsels in de verschillende lidstaten, zodat de beslissingsbevoegdheid over de organisatie en de financiering van de pensioenstelsels uitsluitend bij de lidstaten dient te blijven, maar dat de omvang van het probleem negatieve effecten heeft op de sociale, economische en monetaire stabiliteit van de Europese Unie en haar sociaal model en dat de Europese Unie via de open coördinatiemethode een bijdrage zou kunnen leveren tot de bevordering van veilige en financieel houdbare pensioenen, M. overwegende dat de Europese Raad van Stockholm opmerkt: "In de komende tien jaar kan aan de demografische uitdaging het hoofd worden geboden door de arbeidsparticipatie te verhogen, de overheidsschuld te verminderen en de stelsels voor sociale bescherming, inclusief de pensioenstelsels, aan te passen" en "Waar nodig, en met name ten aanzien van de pensioenen, dient het potentieel van de open coördinatiemethode - met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel - ten volle te worden benut", N. overwegende dat de Europese Raad van Göteborg van juni 2001 heeft besloten het gemeenschappelijke probleem hoe de pensioenen zeker te stellen aan te pakken en drie belangrijke beginselen heeft vastgesteld die de houdbaarheid van de pensioenstelsels op lange termijn moeten garanderen, namelijk het waarborgen van de capaciteit om de sociale doelstellingen te verwezenlijken, het handhaven van de betaalbaarheid en het inspelen op de veranderende behoeften van de samenleving, O. overwegende dat de Europese Raden van Stockholm, Göteborg en Laken vooruitgang hebben geboekt met de toepassing van een specifieke open-coördinatiemethode, de aandacht hebben gevestigd op een werkmethode waarin het Parlement geen rol heeft, de agenda en de verplichtingen en het gezamenlijk verslag van het Comité voor sociale bescherming en het Comité voor economische politiek hebben aangenomen, P. overwegende dat er absoluut overeenstemming bereikt moet worden over de definitie van "indicatoren" voor het satisfactieniveau van de burgers ten aanzien van hun pensioenverwachtingen, en dat niet alleen indicatoren in aanmerking mogen worden genomen die louter een gegeven levensstandaard definiëren, maar ook indicatoren die rekening houden met de levenskwaliteit die wij de gepensioneerden aanbieden, zoals de strijd tegen de eenzaamheid, het analfabetisme en andere vormen van sociale uitsluiting,
44 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
Q. overwegende dat het Europees Parlement in deze materie moet worden geraadpleegd en op een geëigende wijze moet kunnen participeren aan de open methode van coördinatie, R. overwegende dat de kandidaat-landen hierbij niet afzijdig mogen blijven, daar dit initiatief de werknemers en gepensioneerden van alle huidige en kandidaat lidstaten van de Unie betreft, S. overwegende dat het van beslissend belang is dat ook de sociale gesprekspartners actief in dit proces worden betrokken en dat hierbij ook overleg wordt gepleegd met de sociale bewegingen, actiegroepen en NGO's die de werknemers en gepensioneerden vertegenwoordigen, T. overwegende dat het gebrek aan coördinatie tussen de pensioenstelsels en de fiscale benadering van premies, inkomsten uit fondsen en pensioenuitkeringen in verschillende lidstaten van de EU grote obstakels vormen voor de arbeidsmobiliteit in de EU, U. overwegende dat mobiliteit en voorschriften inzake bedrijfseconomisch toezicht op kapitaal van pensioenfondsen dat zich op de financiële markten bevindt, en waarover wordt gesproken in verband met een ontwerprichtlijn inzake de activiteiten van en de controle op instellingen die diensten op het gebied van bedrijfsouderdomsvoorzieningen aanbieden, een aanvullend onderwerp is dat nauw verband houdt met de kwaliteit en de duurzaamheid van pensioenen, 1. is van oordeel dat de lidstaten, met behulp van de Europese Unie waarbij het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd, hun verantwoordelijkheid moeten opnemen om een pensioen te waarborgen dat iedere gepensioneerde in staat stelt een waardig en zelfstandig leven te leiden en deel te nemen aan het maatschappelijk en cultureel leven; is van oordeel dat de discussie over de pensioenen in essentie een sociale uitdaging is met financiële aspecten en dat deze derhalve moet gevoerd worden vanuit het perspectief van de vrijwaring van deze rechten en niet mag beperkt worden tot het financieringsprobleem; verwelkomt het initiatief van de Commissie om veilige en betaalbare pensioenen te verzekeren; 2. onderschrijft in principe de tien doelstellingen van het gezamenlijk verslag en de drie leidende principes voor het adequate karakter van de pensioenen, de betaalbaarheid van de pensioenstelsels en de modernisering van de pensioenstelsels om in te spelen op de veranderende behoeften van de economie, de samenleving en het individu; vraagt dat dezelfde principes ook in aanmerking genomen worden voor de beleidskeuzen voor de werkgelegenheid en de nationale plannen tegen sociale uitsluiting, en roept in bijzonder de lidstaten op om een goed functionerend verplicht pensioenstelsel te handhaven; 3. verheugt zich over het lanceren van de open methode van coördinatie inzake pensioenen op basis van gemeenschappelijke doelstellingen en werkmethodes; vraagt dat deze methode zou worden verbreed en uitgediept via een gemeenschappelijke lijst van indicatoren, het opstellen van nationale strategische rapporten en de identificatie van 'best practices'; verzoekt de volgende Europese Raad de doelstellingen en werkmethodes te bekrachtigen en concrete besluiten te nemen met betrekking tot de inhoud en het tijdspad van de open coördinatiemethode; 4. neemt er kennis van dat de Europese Raad van Barcelona in punt 32 van de conclusies van het Voorzitterschap verklaart dat er naar moet worden gestreefd "de leeftijd waarop de \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 45
NL
mensen stoppen met werken binnen de Europese Unie in de periode tot 2010 geleidelijk op te trekken met circa 5 jaar"; acht het onontbeerlijk dat deze en andere concrete wijzigingen in de strategie voor het garanderen van veilige pensioenen worden afgesproken met het Europees Parlement; 5. verzoekt de lidstaten vóór september 2002 hun nationale strategieën met het oog op de globale doelstellingen van de Europese strategie te presenteren, nadat alle betrokkenen zijn geraadpleegd en een nauwkeurige diagnose is vastgesteld met betrekking tot de economische en sociale uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd; verzoekt de lidstaten verder doeltreffende indicatoren en follow-upmechanismen uit te werken om de hervormingen en de modernisering van de pensioenstelsels met al zijn pijlers te evalueren; wenst dat de kandidaat-lidstaten worden betrokken bij het proces van coördinatie en toetsing teneinde veilige pensioenen te verzekeren; 6. vraagt de Commissie en de Raad om de drie basisdoelstellingen voor de coördinatie van het pensioenbeleid als drie evenwaardige doelstellingen te beschouwen, die in nauw verband staan met elkaar en elkaar moeten ondersteunen; vraagt dat de Commissie hiermee rekening houdt bij het opstellen van de relevante verslagen, in het bijzonder de economische richtsnoeren en die voor de werkgelegenheid, de aanbevelingen die in dit verband aan de lidstaten worden gedaan, het jaarlijkse syntheseverslag voor de Europese lentetop, om toe te zien op de samenhang en complementariteit van alle processen die te maken hebben met de duurzaamheid en de modernisering van het Europees sociaal model; 7. verwacht dan ook dat de Raad werkgelegenheid en sociale zaken en het Comité voor de sociale bescherming ten volle betrokken worden bij de opstelling van de economische richtsnoeren; 8. verzoekt de Commissie en de Raad de open-coördinatiemethode aan te vullen met democratische elementen, zodat de analyses en oplossingen niet beperkt blijven tot bespiegelingen van technici in hun ivoren toren; is van mening dat het met het oog op de oplossing van deze problemen en de Europese integratie noodzakelijk is het Europees Parlement en de publieke opinie hierbij te betrekken; 9. acht het van wezenlijk belang dat het Europees Parlement volledig wordt betrokken bij de procedures die moeten leiden tot een geïntegreerde aanpak voor veilige en betaalbare pensioenen; wenst dan ook geraadpleegd te worden over de strategische rapporten van de lidstaten, het gezamenlijk verslag, en over de keuze van indicatoren die in gemeenschappelijk overleg tussen de lidstaten aangewezen worden; 10. constateert dat in het gemeenschappelijke verslag van het Comité voor de sociale bescherming en het Comité voor de economische politiek over doelstellingen en werkmethoden op het gebied van de pensioenen: "toepassing van de open coördinatiemethode van 25 oktober 2001 ten aanzien van de deelneming van het Parlement" vergeleken bij de mededeling van de Commissie nog een stap terug wordt gedaan, doordat het Parlement uitsluitend "op de hoogte" moet worden gehouden; acht dit onaanvaardbaar; 11. constateert dat er tot dusver geen sprake is van een uitwisseling van standpunten tussen het Europees Parlement en de comités voor de beleidsvorming die volgens de mededeling op initiatief van het Europees Parlement plaatsvindt; zou een dergelijke uitwisseling echter ten zeerste toejuichen;
46 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
12. dringt aan op onverwijlde sluiting van een interinstitutioneel akkoord waarin de deelname van de communautaire instellingen bij alle fasen van de open-coördinatiemethode (formuleren van de doelstellingen, vaststelling van de indicatoren, beraadslaging over het gemeenschappelijke verslag enz.) wordt geregeld; dit akkoord zou regelingen over de toegang tot documenten, het deelnemen aan vergaderingen alsmede over de procedure voor de overgang van de open coördinatiemethode naar de communautaire methode moeten bevatten; 13. hoopt dat de Europese sociale partners ten volle betrokken worden bij alle fasen van het proces van de open coördinatie ten aanzien van veilige en betrouwbare pensioenen op nationaal en op Europees niveau; wenst dat ook de vertegenwoordigers van gepensioneerden, sociale NGO's en vrouwenorganisaties erbij worden betrokken; 14. benadrukt dat het voor de veiligstelling van de pensioenen op lange termijn dringend noodzakelijk is alomvattende hervormingsstrategieën te ontwerpen voordat er zich acute financieringsproblemen voordoen, en dat dit hervormingsproces ook verbreding van de basis van premiebetalers en verkenning van alternatieve vormen van financiering van de verplichte pensioenstelsels tot doel moet hebben; 15. hoopt dat het huidige niveau van de Europese pensioenen wordt gehandhaafd, herschikt en verhoogd; 16. wijst erop dat de duurzaamheid van pensioenen die de garantie voor het behoud van de levensstandaard bieden ook kan worden gezien als een probleem van verdeling: de centrale vraag is of de toename van de macro-economische productiviteit ook in de komende decennia groot genoeg is om een toenemende vraag naar pensioenuitkeringen ook bij een afname van het aantal werkenden te waarborgen om daarmee een hoger aandeel in de "collectieve consumptie" voor de gepensioneerden te verzekeren - en of de politieke wil tot herverdeling van de rijkdom aanwezig is om de pensioenen duurzaam te garanderen; 17. verzoekt de Commissie duidelijk onderscheid te maken tussen op solidariteit gebaseerde stelsels van gefinancierde pensioenen en zuiver individuele financiële pensioen- of spaarregelingen, en in de diverse sectoren van het EU–beleid krachtig het eerste soort te bevorderen; 18. vraagt dat de Commissie een vergelijking maakt tussen de pensioenstelsels in de Europese Unie en dat ze onderzoek verricht naar het functioneren en de gevolgen op het vlak van de betaalbaarheid en de veiligheid van de kapitalisatiestelsels, de herverdelingsstelsels en de gemengde stelsels; wijst in dit verband nogmaals op de aanbevelingen van de groep op hoog niveau inzake de sociale verzekering om de volledig gedekte bedrijfspensioenregelingen te bezien in het licht van evenwichtige risicospreiding, gelijke behandeling van vrouwen, solidariteit en eerlijke verdeling van inkomens en voorts de effecten van de volatiliteit van de financiële markten op deze regelingen te analyseren; 19. wijst erop dat het niet opgaat om de verantwoordelijkheid voor eventuele misstanden in de pensioenstelsels op de rug te schuiven van de werkenden en de gepensioneerden, die een aanzienlijk deel van de pensioenstelsels helpen financieren en dus recht hebben op een behoorlijk en welvaartsvast pensioen; 20. wenst dat de Commissie de lidstaten verzoekt om de pensioenrekeningen in hun begroting doorzichtiger te maken; \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 47
NL
21. verzoekt de Commissie ook om in de fasen van open coördinatie aan te zetten tot onderzoek en goede beheerpraktijken om verspilling, ondoelmatigheid, sociale onrechtmatigheden en onterechte verschillen in pensioenuitkeringen te verminderen en tijdige uitbetaling van de pensioenen te verzekeren; 22. is voorstander van de instelling en de versterking van adequate reservepensioenfondsen naar het voorbeeld van wat enkele lidstaten al met succes hebben ingevoerd; 23. verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten en in overleg met het maatschappelijk middenveld en de sociale partners voorlichtings- en educatiecampagnes te organiseren over de veranderende pensioenstelsels; 24. roept de Commissie op om onderzoek te bevorderen inzake armoede en sociale uitsluiting, thema's waarmee oudere mensen geconfronteerd worden, alsook inzake de vele verbanden tussen gender en vergrijzing van de bevolking, opdat het ontwikkelen van indicatoren voor adequate pensioenuitkeringen en gendergelijkheid in pensioenstelsels tot stand kunnen gebracht worden; 25. is van mening, in verband met de totstandbrenging van Europadekkende coördinatie van het pensioenbeleid, dat onderzocht dient te worden welke initiatieven eventueel kunnen worden genomen met het oog op tenuitvoerlegging van de uit 1992 daterende aanbeveling inzake het minimuminkomen dat door de stelsels van sociale verzekering moet worden gewaarborgd; 26. sluit zich aan bij het besluit van de Europese Raad van Laken om de Raad te verzoeken om een gelijkaardige benadering als voor de pensioenen ook te volgen voor de gezondheidszorg voor en de hulp aan bejaarden; dringt aan op hervormingen ter versterking van de preventieve benadering in de gezondheidszorg en ter ondersteuning van de solidariteitsgedachte en het omslagstelsel in de wettelijk verplichte ziektekostenverzekering, teneinde iedereen een kwalitatief goede gezondheidszorg te bieden; 27. is van mening dat de fiscale benadering van pensioenen waarover de Commissie in april 2001 een mededeling heeft gepubliceerd, in nauw verband moet worden gezien met coördinatie inzake de duurzaamheid, maatschappelijke hoedanigheid en modernisering van de pensioenen in Europa waartoe in Laken is besloten; 28. benadrukt de noodzaak dat de lidstaten tot overeenstemming komen over een eenvormige fiscale behandeling van zowel de geografisch mobiele gepensioneerde als de geografisch mobiele werknemer, zulks als onderdeel van de nationale strategieën voor veilige en duurzame pensioenen in het kader van een geïntegreerde aanpak; 29. betreurt ten zeerste dat er sprake is van een volkomen ontoereikende vooruitgang bij de genomen initiatieven op wettelijk gebied en bij andere initiatieven op Europees niveau, vooral bij de richtlijn inzake de activiteiten van een controle op instellingen die diensten op het gebied van bedrijfsouderdomsvoorzieningen aanbieden, en die concrete stappen vormen naar de beveiliging van de pensioenstelsels; heeft de indruk dat de lidstaten voor besluiten terugschrikken; 30. roept de lidstaten op om de Lissabonstrategie op actieve wijze tot uitvoering te brengen, in bijzonder door middel van:
48 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
-
actie ter bevordering van een geleidelijke aanpak van de pensionering waarbij individuen de keuze hebben om al dan niet op pensioen te gaan of om voltijds of deeltijds te werken tot aan of na hun pensioenleeftijd en waarbij aanmoedigingen bestaan om op latere leeftijd op pensioen te gaan,
-
een actief beleid waarbij de werkgelegenheid bevorderd wordt en werkloosheid bestreden,
-
versterkte maatregelen die leiden tot een bestrijding van discriminatie op basis van leeftijd, bestrijding van genderongelijkheid en andere discriminaties op de arbeidsmarkt;
31. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de beloofde verwezenlijking van volledige werkgelegenheid in 2010 en van de globale activiteitendoelstellingen voor diezelfde datum voor elk van de landen en ten behoeve van de groepen vrouwen en volwassen werknemers gestalte krijgt in een concreet tijdschema dat strookt met de gemeenschappelijke doelstellingen en de werkmethode voor de hervorming en modernisering van de pensioenen; 32. verzoekt de Commissie in haar doelstelling van een doelmatiger arbeidsmarkt via deelname van oudere werknemers de aanbeveling op de nemen de gezondheids- en veiligheidseisen en het algehele arbeidsklimaat aan te passen aan de bijzondere behoeften van oudere werknemers; 33. roept de lidstaten op om prioriteit te verlenen aan gendergelijkheid in hun pensioenstelsels; maatregelen die deze gendergelijkheid moeten garanderen zijn onder andere: -
individualisering van pensioen-, sociale zekerheids- en belastingsstelsels, terwijl gegarandeerd wordt dat bestaande rechten op pensioenen, alsook afgeleide rechten, onder de huidige bestaande systemen, niet verloren gaan of aan waarde inboeten,
-
aanpassing van pensioenstelsels opdat beantwoord kan worden aan de maatschappelijke nood aan kinderopvang en zorg voor ouderen en andere afhankelijke personen, waarbij pensioenbijdragen worden opgebouwd door deze personen die tijdelijk zorg verlenen in familiekring;
34. verzoekt de Commissie het derde van de door haar voorgestelde brede beginselen opnieuw te formuleren: "met het oog op uitbreiding van het vermogen van pensioenstelsels in te spelen op de veranderende behoeften van de maatschappij en van individuen, en daardoor bij te dragen tot volledige werkgelegenheid en maatschappelijke samenhang, gelijke kansen voor mannen en vrouwen met betrekking tot werkgelegenheid en sociale verzekering en een betere aanpassing van pensioenstelsels aan individuele behoeften"; 35. verzoekt de Commissie de nodige initiatieven te ontplooien om vooruitgang te boeken bij de Europese wetgeving op grond waarvan in de pensioenstelsels doeltreffende waarborgen worden geboden voor het beginsel van - directe of indirecte - non-discriminatie tussen mannen en vrouwen en de sociale rechten van de werknemers in geval van atypische arbeid of bij crises in een onderneming; 36. is van oordeel dat er dringend een pensioenregeling moet komen voor vrouwen die deeltijds werken of geen inkomen hebben uit arbeid en die volgens de bestaande pensioenstelsels geen recht hebben op een volledig of een gedeeltelijk bijkomend pensioen;
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 49
NL
37. meent dat de regelingen inzake ouderschapsverlof voor mannelijke en vrouwelijke werknemers en verlof om te zorgen voor zieke of gehandicapte familieleden toegang moeten geven tot volledige pensioenrechten; 38. verzoekt de Commissie en de lidstaten in gemeen overleg genderspecifieke data en indicatoren te verzamelen in het kader van de open coördinatiemethode, teneinde gendergerelateerde discriminatie in de pensioenstelsels vast te stellen en uit te schakelen; 39. verzoekt de Commissie initiatieven te ontplooien om de Europese publieke opinie bewust te maken van de te verwachten toekomstige uitdagingen voor het Europese sociale model en van het belang van een verantwoorde en solidaire houding om noodzakelijke oplossingen te bevorderen; 40. steunt het voornemen van de Commissie om de burgers van betrouwbare en begrijpelijke informatie te voorzien over de vooruitzichten op lange termijn voor de pensioenstelsels en om het financieren van projecten die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van deze doelstelling te stimuleren; 41. verlangt dat op de aanstaande Europese Raad passende aandacht wordt besteed aan de in deze resolutie vervatte voorstellen en een nieuwe impuls wordt gegeven aan de nationale strategieën voor veilige en betaalbare pensioenen die de werkenden in staat stellen na hun pensionering hun levensstandaard te behouden; 42. betreurt dat het niet tijdig advies heeft kunnen uitbrengen over de onderhavige mededeling van de Commissie opdat het nog op de Top van Barcelona behandeld kan worden; 43. verlangt dat de Conventie voor de Europese grondwet, als bedoeld in conclusie nr. 3 van de Verklaring van Laken, ook aandacht schenkt aan de rechten van de bejaarden op een veilig en duurzaam pensioen; 44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's en de parlementen van de lidstaten en de kandidaatlanden.
50 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0181 Actieplan voor risicokapitaal (APRK) Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de tenuitvoerlegging van het actieplan voor risicokapitaal (APRK) (COM(2001) 605 – C5-0015/2002 – 2001/2213(COS))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie (COM(2001) 605 – C5-0015/2002), – gezien de mededeling van de Commissie over staatssteun en risicokapitaal1, – gelet op het Europees Handvest voor Kleine Bedrijven van de Europese Raad van juni 2000 en met name de daarin vermelde actielijn 7 over risicokapitaal, – gelet op de conclusies van de bijeenkomsten van de Europese Raad in Lissabon en Stockholm2, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 oktober 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Risicokapitaal: uitvoering van het actieplan voorstellen voor verdere vooruitgang" (COM(1999) 493 – C5-0320/19991999/2208(COS))3, –
gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie (A5-0020/2002), A. overwegende dat de toegang tot kapitaal voor KMO's een probleem blijft, naast administratieve, regelgevende en fiscale problemen, B. overwegende dat thans de eerste resultaten beschikbaar zijn van de door het Europees Parlement en de Europese Raad van Lissabon gevraagde benchmarking voor zaken zoals de tijd en de middelen die nodig zijn voor het oprichten van een bedrijf, C. overwegende dat durfkapitaal (voorbereiding, aanloop en expansie) voor KMO's een haalbare financieringsoptie is, aangezien de kosten verbonden aan het verstrekken van kleine leningen relatief hoog zijn en omdat kredietinstellingen met name startende ondernemingen als een vrij groot risico inschatten en derhalve hogere eisen stellen in termen van onderpand en rente,
1 2
3
PB C 235 van 21.8.2001, blz. 3 Europese Raad van Lissabon: Conclusies van het voorzitterschap, 24.3.2000, nr. 100/1/00 (Bulletin van de Raad EU 3-2000) Europese Raad van Stockholm: Conclusies van het voorzitterschap, 24.3.2001, nr. 100/1/01 (Bulletin van de Raad EU-3-2001. PB C 178 van 22.6.2001, blz. 61.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 51
NL
D. overwegende dat er bij risicokapitaal niet alleen aan de aanbodzijde obstakels bestaan, maar dat er ook aan de vraagzijde aanzienlijke tekortkomingen zijn, E. overwegende dat de Europese Raad op zijn bijeenkomsten in Lissabon en Stockholm het Actieplan financiële diensten (APFD) heeft bekrachtigd, en daarbij het jaar 2005 als termijn voor de integratie van de financiële markten en het jaar 2003 als streefdatum voor de totstandbrenging van een geïntegreerde effectenmarkt heeft vastgesteld, terwijl de Europese Raad op zijn bijeenkomst in Lissabon het jaar 2003 als termijn voor de volledige uitvoering van het Actieplan risicokapitaal (APRK) heeft vastgesteld, hetgeen een bewijs is voor de interrelatie tussen de effecten- en risicokapitaalmarkten, F. overwegende dat de integratie van de financiële markten van de EU ondanks de gemaakte vorderingen nog verre van volledig is en dat de tenuitvoerlegging van het APFD over het algemeen vrij langzaam vordert, met het risico dat men op het schema achter raakt, G. overwegende dat de durfkapitaalinvesteringen in Europa tussen 1998 en 2000 zijn verdrievoudigd en dat de durfkapitaalinvesteringen in de aanloopfase zelfs zijn verviervoudigd; overwegende dat de durfkapitaalsector in Europa in vergelijking met zijn aandeel in de wereldeconomie niettemin nog ver achterblijft bij die van de Verenigde Staten en dat zelfs in de meest voortgeschreden lidstaten van de EU nog lang niet van een solide durfkapitaalmarkt kan worden gesproken, H. overwegende dat de verschillen tussen de nationale markten groot blijven (de durfkapitaalinvesteringen uitgedrukt in een percentage van het BBP variëren van 0,4% in het Verenigd Koninkrijk tot minder dan 0,1% in Oostenrijk), wat een afspiegeling is van de fragmentatie van de nationale markten; overwegende dat het Verenigd Koninkrijk weliswaar de grootste nationale durfkapitaalmarkt is, maar dat ook daar het durfkapitaal voor het grootste deel afkomstig is van buiten Europa, in het bijzonder de Verenigde Staten (met name Amerikaanse pensioenfondsen), I. overwegende dat pensioenfondsen de voornaamste bron zijn voor het aantrekken van middelen, gevolgd door banken en verzekeringsmaatschappijen, J. overwegende dat de huidige stagnatie van de wereldeconomie en de turbulenties op de effectenmarkten zich ook doen gevoelen in de durfkapitaalsector (volgens de EVCA (European Venture Capital Association) daalden de durfkapitaalinvesteringen in de eerste zes maanden van 2001 met 27% per geïnvesteerd bedrag), K. overwegende dat er nog grote administratieve, wettelijke en culturele barrières moeten worden overwonnen, waarbij het faillissement in de EU een van de dringendste problemen is, omdat dat nog immer als een stigma in plaats van als deel van het leerproces in het bedrijfsleven wordt beschouwd, 1. verwelkomt de mededeling van de Commissie waarin de grote vooruitgang wordt geschetst die er sedert de goedkeuring van het APRK op het gebied van het risicokapitaal is geboekt en onderschrijft met name de nadruk die daarin op het bevorderen van het ondernemerschap wordt gelegd; 2. wijst op de samenhang tussen het APRK en het APFD en verzoekt de Commissie te waarborgen dat er in de betreffende richtlijnen van het APFD wordt verwezen naar de doelstellingen van het APRK; 52 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
3. is ingenomen met de benchmarking die aantoont dat de tijd en de middelen die nodig zijn voor het oprichten van een bedrijf in veel lidstaten aanmerkelijk zijn teruggebracht en wel tot een niveau dat zich met het beste ter wereld kan meten, maar verzoekt die lidstaten waar de kosten nog steeds te hoog en de procedures onaanvaardbaar lang zijn, zich bijzondere inspanningen te getroosten om de situatie te verbeteren; 4. wijst erop dat de in het Europees Handvest voor Kleine Bedrijven vermelde punten over risicokapitaal daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd; 5. wijst erop dat er weliswaar enige vorderingen zijn gemaakt bij het wegnemen van fiscale, regelgevende en administratieve belemmeringen, maar dat het tekort aan passende financieringsmogelijkheden een belangrijk obstakel voor het opstarten van een bedrijf kan blijven; 6. wenst dat er in het middelbaar en hoger onderwijs meer nadruk wordt gelegd op durfkapitaal, particuliere kapitaalinvesteringen en ondernemerschap; 7. onderstreept dat durfkapitaal en buyouts in het kader van de beleidsvorming tot de belangrijkste factoren voor ondernemerschap moeten worden gerekend en voor dezelfde belastingfaciliteiten en andere stimuleringsmaatregelen in aanmerking moeten komen als voor bedrijfsinvesteringen in startende en andere groeibedrijven; 8. verzoekt de lidstaten een fiscaal gunstige behandeling te overwegen van kapitaalwinsten op niet-beursgenoteerde investeringen in groei-ondernemingen, omdat dat een erkenning zou inhouden van de risico's die inherent zijn aan het oprichten van, participeren in of ondersteunen van nieuwe groeibedrijven; 9. is verheugd dat in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2001-2002 voor het eerst aanbevelingen zijn opgenomen voor de ontwikkeling van de risicokapitaalmarkten in de EU en verzoekt de lidstaten aan deze aanbevelingen gevolg te geven; 10. betreurt dat de lidstaten andermaal geen overeenstemming hebben weten te bereiken over het Gemeenschapsoctrooi en verzoekt om een Gemeenschapsoctrooi dat KMO's in staat stelt gemakkelijk en goedkoop octrooi aan te vragen; 11. wijst erop dat in veel lidstaten pensioenfondsen niet of niet kunnen investeren in durfkapitaalfondsen, waardoor een belangrijke financieringsbron van de markt is uitgesloten; verzoekt om herziening van de betreffende regelgeving en de nationale belastingstelsels met name op het gebied van dubbele belastingheffing en loonbelasting, teneinde de investeringen van pensioenfondsen in durfkapitaalregelingen te vergemakkelijken en te stimuleren; 12. wijst erop dat technologische ontwikkeling een belangrijke groeifactor is en dat financiële ondersteuning van innovatieve KMO's dan ook van het grootste belang is om de kenniskloof tussen Europa en de Verenigde Staten te dichten en om de doelstelling te verwezenlijken dat de EU "tegen 2010 's werelds meest dynamische kenniseconomie" is; 13. verwelkomt de hervorming van de EIB-groep welke ertoe heeft geleid dat de meeste communautaire durfkapitaalinstrumenten thans binnen het EIF zijn geconcentreerd, maar wijst erop dat deze concentratie op high-tech-sectoren niet ten koste mag gaan van KMO's in sectoren als industrie en dienstverlening, en dat het EIF, in samenspraak met relevante \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 53
NL
partijen, duidelijker in kaart moet brengen, aan welke innovatieve financieringsinstrumenten KMO's behoefte hebben; 14. is van mening dat het EIF nu een nog actievere rol moet spelen bij het dichten van de financieringskloof die als gevolg van de economische achteruitgang, de turbulenties op de aandelenmarkten en het daaruit voortvloeiende gedeeltelijk wegvallen van traditionele financieringsbronnen is ontstaan; is verder van mening dat de EIB dit door regelmatige en specifieke rapportering aan de Economische en Monetaire Commissie van het Europees Parlement moet aantonen; 15. verzoekt de EIB een jaarlijkse kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie te maken van de kredietverlening aan KMO's in samenhang met het beschikbaar stellen van risicokapitaal, teneinde de doeltreffendheid van het instrument te kunnen beoordelen; 16. verwelkomt de mededeling van de Commissie over staatssteun en risicokapitaal, waarin wordt erkend dat openbare financiering van particuliere investeringsmaatregelen onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn en waarin wordt verduidelijkt welk beleid de Commissie bij de beoordeling van deze maatregelen in het kader van de regels voor staatssteun zal volgen; 17. herhaalt zijn verzoek om een economische studie naar de vermoedelijke effecten van risicokapitaalinvesteringen op de werkgelegenheid; 18. herhaalt zijn verzoek om een website risicokapitaal in te richten, als "one-stop shop" die toegang biedt tot informatie omtrent projecten die risicokapitaal zoeken en financieringsbronnen van de EU en de lidstaten voor KMO's; is van mening dat gemakkelijke toegang tot informatie een eerste belangrijke stap is om toegang tot financiering te verkrijgen; 19. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat personen die faillissement hebben moeten aanvragen er enkel op die grond door de wetgeving niet van worden weerhouden om bij toekomstige bedrijfsoprichtingen een actieve rol te spelen; 20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de EIB.
54 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0182 Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid Resolutie van het Europees Parlement over het evaluatieverslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid (COM(2001) 106 – C5-0191/2001 – 2001/2087(COS)) Het Europees Parlement, – gezien het verslag van de Commissie (COM(2001) 106 – C5-0191/2001), – gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en in het bijzonder de artikelen 157 en 249 daarvan, – gelet op Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1998 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten ("Televisie zonder grenzen"), en in het bijzonder artikel 22 daarvan1, – onder verwijzing naar zijn advies van 13 mei 1998 inzake het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid met betrekking tot audiovisuele en informatiediensten2, – gelet op Aanbeveling 98/560/EG van de Raad van 24 september 1998 over de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele en informatiedienstenindustrie door de bevordering van nationale kaders, met het doel een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken3, – gelet op Beschikking 276/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een communautair meerjarenactieplan ter bevordering van een veiliger gebruik van Internet door het bestrijden van illegale en schadelijke inhoud op mondiale netwerken4, – gelet op de conclusies van de Raad van 17 december 1999 inzake de bescherming van minderjarigen in het licht van de ontwikkeling van de digitale audiovisuele diensten5, – gelet op zijn resolutie van 5 oktober 2000 over de controlemogelijkheden van ouders ten aanzien van televisieuitzendingen6, – gelet op de conclusies van de Raad van 21 juni 2001 inzake de bescherming van 1
2 3 4 5 6
PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60). PB C 167 van 1.6.1998, blz. 128. PB L 270 van 7.10.1998, blz. 48. PB L 33 van 6.2.1999, blz.1. PB C 8 van 12.1.2000, blz. 8. PB C 178 van 22.6.2001, blz. 186.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 55
NL
minderjarigen en de menselijke waardigheid1, – gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement, – gelet op het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en de adviezen van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie juridische zaken en interne markt (A5- 0037/2002), A. overwegende dat het welzijn van kinderen in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de personen die met het ouderlijk gezag of de voogdij over hen bekleed zijn, maar dat dit de aanbieders en distributeurs van audiovisuele producten alsmede de wetgever niet van hun verantwoordelijkheid ontslaat, B. overwegende dat de Aanbeveling van de Raad in 1999 werd aangevuld met een actieplan voor een veiliger Internet, waarin een coherent stelsel van initiatieven werd voorgesteld ter bestrijding van illegale inhouden op het Internet, C. overwegende dat zelfregulering van de audiovisuele industrie over het algemeen een doeltreffend, maar niet toereikend middel is gebleken om minderjarigen tegen schadelijke inhouden te beschermen, voorzover deze zelfregulering op adequate wijze wordt toegepast, D. overwegende dat in het verslag van de Commissie geconcludeerd wordt dat "na twee jaar de resultaten van de toepassing van de Aanbeveling bemoedigend zijn, hoewel de belanghebbende partijen, en in het bijzonder de consumenten, nauwer bij de vaststelling van de gedragscodes betrokken hadden moeten worden", E. overwegende dat niet alle lidstaten "hotlines" hebben opgericht waarop klachten kunnen worden ingediend over illegale of schadelijke inhouden en overwegende dat er slechts in vijf lidstaten informatiecampagnes zijn gevoerd om bekendheid te geven aan het bestaan van deze hotlines, F. overwegende dat er slechts in negen lidstaten juridische bepalingen over de classificering van videospelen en/of zelfregulering door de industrie bestaan, hoewel dergelijke producten via Internet- en tv-reclame snel verspreid worden, G. overwegende dat de meeste websites met illegale inhoud gemaakt worden op computers buiten de EU en dat sommige lidstaten op de vragenlijst die aan het hier behandelde evaluatieverslag ten grondslag ligt, met betrekking tot de samenwerking hun teleurstelling tot uiting hebben gebracht over het gebrek aan overeenstemming tussen de nationale wetgevingen, H. overwegende dat in Zweden de grote internetdienstverleners "misbruikdepartementen" hebben opgezet, waarbij klachten over schadelijke of illegale inhouden kunnen worden ingediend, I. overwegende dat in de overige lidstaten videospelletjes momenteel gekenmerkt worden volgens het op leeftijd gebaseerde beoordelingssysteem van de lidstaat van waaruit zij worden ingevoerd,
1
PB C 213 van 31.7.2001, blz. 10.
56 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
J. overwegende dat de Commissie de bescherming van minderjarigen tegen schadelijke inhouden in de audiovisuele media kan bevorderen door de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken te vergemakkelijken en dat een meer systematische overheidscontrole in elke lidstaat zou kunnen worden ingevoerd op basis van minimale criteria, opgesteld door de lidstaten, K. overwegende dat de industrie voor videospelletjes bezig is met een pan-Europees zelfreguleringsproject, L. overwegende dat openheid en de mogelijkheid van openbare controle belangrijke middelen zijn om de uitvoering van de Aanbeveling te bevorderen, M. overwegende dat, zoals de Commissie opmerkt, "twee jaar een relatief korte periode kan zijn voor de volledige toepassing van de Aanbeveling", 1. neemt kennis van de conclusies van het evaluatieverslag van de Commissie van 27 februari 2001 inzake de toepassing van de Aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 inzake de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid; 2. is ingenomen met de acties die ontwikkeld zijn ingevolge het Actieplan voor een veilig Internet van 25 januari 1999 en verzoekt de Commissie deze acties ook na 31 december 2002 voort te zetten en uit te breiden; 3. wijst de lidstaten op hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 34, 35 en 36 van de VNOvereenkomst inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, nl. om kinderen te beschermen tegen alle vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor het welzijn van het kind; 4. doet een beroep op de lidstaten om de toepassing van de Aanbeveling te blijven bevorderen en hotlines in te richten voor de behandeling van klachten over illegale of schadelijke inhoud en om informatiecampagnes te voeren om de aandacht van de consument, en met name de ouders, te vestigen op de risico’s; 5. onderstreept andermaal zijn overtuiging dat de verantwoordelijkheid voor de bescherming van minderjarigen tegen de blootstelling aan inhoud die, ook al is die rechtmatig, voor minderjarigen desondanks schadelijk kan zijn, in de eerste plaats berust bij de personen die bekleed zijn met het ouderlijk gezag of de voogdij over hen, en wijst op het belang van campagnes om kinderen en deze bedoelde personen voor te lichten over een passend gebruik van audiovisuele media; 6. verzoekt de lidstaten om over te gaan tot raadpleging van consumentengroepen, vrijwillige verenigingen en niet-gouvernementele organisaties, en deze nauwer bij de uitvoering van de aanbeveling te betrekken; 7. is ingenomen met de oprichting van ICRA (Internet Content Rating Association) en met de ontwikkeling, door ICRA, van een classificeringssysteem waarmee regionale en individuele waarden tot uitdrukking kunnen worden gebracht; 8. verzoekt de Commissie nauw met de inhoudaanbieders en de consumentenorganisaties te blijven samenwerken teneinde toezicht uit te oefenen op de naleving van richtsnoeren, met name voor online diensten, alsmede de doelmatigheid van gedragscodes en zelfregulering \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 57
NL
teneinde een zo hoog mogelijk beschermingsniveau voor minderjarigen te waarborgen; 9. juicht de in de lidstaten ontstane zelfreguleringsmechanismen van de aanbieders toe, wijst opnieuw met klem op de noodzaak daarvan en verzoekt de Commissie de onderlinge koppeling van en de uitwisseling van ervaringen over deze zelfreguleringsmechanismen in de lidstaten te bevorderen en te stimuleren; 10. constateert dat technische maatregelen niet in de plaats kunnen komen van de verantwoordelijkheid van de aanbieders van diensten voor de door hen te verantwoorden inhoud, en dat derhalve - ter bescherming van minderjarigen tegen schadelijke inhoud - niet kan worden afgezien van een juridische verplichting voor de aanbieders tot naleving van bepaalde voorschriften; 11. doet een beroep op de lidstaten om de classificering van videospelen te blijven bevorderen, bij voorkeur via door de betrokken bedrijfstak zelve opgezette zelfreguleringsmechanismen, maar, indien het niet anders mogelijk is, ook door invoering van in gemeen overleg overeengekomen minimumnormen voor inhoud en reclame, waarna de gebruikers door middel van breed opgezette informatiecampagnes daarvan op de hoogte worden gesteld; 12. verzoekt de Commissie de ontwikkeling te bevorderen van eenvoudige filtreringssystemen die gemakkelijk in het gebruik en betaalbaar zijn, teneinde de controle door de ouders zowel op het gebruik van internet als op dat van de audiovisuele media, doelmatig te ondersteunen; 13. dringt bij de lidstaten aan op de ontwikkeling van een op gemeenschappelijke criteria berustend concept voor een vergelijkbare beschrijving van audiovisuele inhouden, waarbij aanbieders, consumenten, de voor jeugdbescherming bevoegde nationale en regionale instanties alsmede academici betrokken worden, waarbij de beoordeling van de inhouden, niet in de laatste plaats wegens culturele verschillen, ook in de toekomst op nationaal respectievelijk regionaal niveau plaats dient te vinden, maar waarbij de beoordelingssystemen voor de diverse media sterker op elkaar dienen te worden afgestemd; 14. doet een beroep op de lidstaten om de overdracht van kennis over en inzicht in media tot onderdeel van het gehele onderwijssysteem te maken, te beginnen bij de kleuterschool, teneinde de consument in staat te stellen bij het gebruik van media maatschappelijke waardeopvattingen in aanmerking te nemen en een dienovereenkomstig oordeelvermogen te ontwikkelen; (mediakunde moet met name in de leerplannen van de scholen worden opgenomen, zodat minderjarigen leren bewust met mediaproducten om te gaan); 15.doet een beroep op de lidstaten om op hun grondgebied actieve internetdienstverleners aan te moedigen om "misbruikdepartementen" op te richten, waarbij burgers klachten over schadelijke of illegale inhouden kunnen indienen, en om in de gebruikersakkoorden de aandacht te vestigen op het bestaan hiervan; 16. is van mening dat samenwerking en partnerschap tussen de Internet-industrie, regeringen en nationale en regionale autoriteiten de meest doeltreffende manier is om schadelijke en illegale inhoud op Internet te bestrijden, en maakt zich zorgen over het feit dat recente besluiten of plannen om de toegang tot bepaalde websites te blokkeren zou kunnen leiden tot een versnippering van de Internet-toegang of het ontzeggen van de toegang tot legale inhoud en daarom geen doeltreffende Europese oplossing is voor de bestrijding van illegale en schadelijke Internet-inhoud; 58 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
17. doet een beroep op de Commissie om de toepassing van de Aanbeveling te blijven bevorderen door op het niveau van de Gemeenschap de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken bij de bescherming van minderjarigen ten aanzien van alle audiovisuele media te vergemakkelijken; 18. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om steun te verlenen voor een studie naar de classificering van films die in de lidstaten van de EU en de Europese Economische Ruimte in de bioscopen of over de televisie worden vertoond, of per DVD of videocassette worden gedistribueerd; 19. wijst op de noodzaak van een intensievere Europese en internationale samenwerking om illegale inhoud in de media tegen te gaan, en doet een beroep op de Commissie initiatieven terzake te ontwikkelen en voorstellen uit te werken inzake de wijze waarop justitiële en overige samenwerking tussen instanties op Europees en internationaal niveau kan worden verbeterd; 20. verzoekt de Commissie op een geschikt tijdstip, bij voorkeur vóór 31 december 2002, nog een ander verslag op te stellen over de uitvoering van de Aanbeveling en dringt er, in het belang van de openheid, op aan dat in elke toekomstig verslag ook beschrijvingen worden opgenomen van de wijze waarop in elk der lidstaten uitvoering wordt gegeven aan de Aanbeveling; 21. spoort het DVB-consortium ertoe aan betrouwbare filtreer- en classificeringssystemen voor digitale televisie te ontwikkelen; 22. verzoekt de lidstaten de regels voor de installatie en het gebruik van "chat rooms" op Internet onder de loep te nemen indien deze de menselijke waardigheid van minderjarigen dreigen aan te tasten, alsmede de middelen waarmee daarvoor door de dienstverleners reclame wordt gemaakt; 23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen van de lidstaten.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 59
NL
P5_TAPROV(2002)0183 Samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied (COM(2001) 385 – C5-0538/2001 – 2001/2217(COS))
Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie (COM(2001) 385 – C5-0538/2001), – gelet op artikel 149 van het EG-Verdrag, – onder verwijzing naar zijn resolutie over het Groenboek van de Commissie "Onderwijsopleiding-onderzoek: de belemmeringen voor transnationale mobiliteit"1, – gezien Aanbeveling 98/56/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende Europese samenwerking ter waarborging van de kwaliteit in het hoger onderwijs2, – gezien de gemeenschappelijke verklaring van 19 juni 1999 van de Europese ministers van Onderwijs, bijeen in Bologna, – gezien het ALFA-programma (Latijns-Amerika - Academische vorming), gebaseerd op Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in LatijnsAmerika en in Azië3, – gelet op Besluit 2001/196/EG van de Raad van 26 februari 2001 betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika tot vernieuwing van het samenwerkingsprogramma op het gebied van het hoger onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding4, – gelet op Besluit 2001/197/EG van de Raad van 26 februari 2001 betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada tot vernieuwing van het samenwerkingsprogramma op het gebied van het hoger onderwijs en de beroepsopleiding5, – gezien de resultaten van de studie getiteld "Mondialisering van onderwijs en opleiding: aanbevelingen met het oog op een samenhangend antwoord van de Europese Unie"6,
1
PB C 167 van 2.6.1997, blz. 94. PB L 270 van 7.10.1998, blz. 56. 3 PB L 52 van 27.2.1992, blz. 1. 4 PB L 71 van 13.3.2001, blz. 7. 5 PB L 71 van 13.3.2001, blz. 15. 6 Academic Cooperation Association (ACA), onder beschermheerschap van de Europese Commissie, september 2000. 2
60 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
– gezien het eindverslag van de werkgroep van deskundigen op hoog niveau over bekwaamheden en mobiliteit van 14 december 20011, – gezien de statistieken van de UNESCO, de OESO en Eurostat, – gelet op artikel 47, lid 1, van het Reglement, – gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en het advies van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid (A5-0035/2002), A. overwegende dat de Gemeenschap overeenkomstig artikel 149, lid 1 van het EG-Verdrag bijdraagt aan de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zonodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, B. overwegende dat de Gemeenschap en de lidstaten overeenkomstig artikel 149, lid 3 van het EG-Verdrag de samenwerking met derde landen en met de inzake onderwijs bevoegde internationale organisaties bevorderen, C. overwegende dat samenwerking op het vlak van onderwijs bijdraagt tot een betere verhouding en wederzijds begrip tussen volkeren, hetgeen ontegenzeglijk de basis vormt voor de ontwikkeling van elke maatschappij in deze multi-etnische wereld met een pluraliteit aan godsdiensten, D. overwegende dat diverse lidstaten zich tegenwoordig opmerkelijke inspanningen getroosten om hogeronderwijsstelsels in te richten die op internationaal vlak concurrerend zijn, maar dat deze inspanningen die steeds gericht zouden moeten zijn op een ruimere Europese samenwerking, E. overwegende dat de ministers van Onderwijs van 32 Europese landen in de Verklaringen van Bologna (1999) en Praag (2001) vorderingen hebben geboekt op weg naar een Europese harmonisatie van hogeronderwijsdiploma's, maar dat deze inspanning nog in de nationale regelgevingen moet worden bekrachtigd, F. overwegende dat talrijke lidstaten van de Europese Unie zich ten doel hebben gesteld meer buitenlandse studenten tot hun instellingen voor hoger onderwijs toe te laten, G. overwegende dat de Europese Raad in zijn bijzondere bijeenkomst op 15 en 16 december 1999 in Tampere heeft bevestigd dat de Europese Unie zorg moet dragen voor een billijke behandeling van onderdanen van derde landen de legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, en dat een krachtdadiger integratiebeleid erop gericht zou moeten zijn hun rechten en plichten aan te bieden die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Europese Unie; voorts overwegende dat de legaal gevestigde onderdanen van derde landen die deelnemen aan de communautair programma voor de uitwisseling van studenten gebruik moeten kunnen maken van de bepalingen van het acquis communautaire op het gebied van het vrije verkeer en gelijke behandeling en dat derhalve wordt uitgezien naar de voorstellen van de Commissie op dit gebied,
1
Europese Commissie: DG Werkgelegenheid en sociale zaken.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 61
NL
H. overwegende dat er te weinig statistische gegevens beschikbaar zijn over de mobiliteit op internationaal en Europees vlak en dat een gebrek bestaat aan harmonisatie van de definities met betrekking tot studenten, I. overwegende dat de "spontane" mobiliteit, d.w.z. van individuele aard, op zichzelf niet kan voldoen aan de vraag naar internationale mobiliteit in het hoger onderwijs en dat de mobiliteitsprogramma's derhalve geenszins aan belang inboeten, J. overwegende dat de Verenigde Staten sinds jaren meer buitenlandse studenten toelaten dan alle lidstaten van de Europese Unie tezamen, K. overwegende dat driekwart van de buitenlandse studenten die in de EU worden toegelaten hun studie volgen in die landen die de beste mogelijkheden tot onderwijs en cultuur bieden in een internationale omgeving, L. overwegende dat voor internationaal mobiele studenten de kennis van de taal waarin een studieprogramma wordt aangeboden van doorslaggevend belang is bij de keuze van de plaats van studie, M. overwegende dat ook het academisch niveau van het studieprogramma, de erkenning in het land van herkomst van de studieresultaten en eventueel het behaalde diploma, de kosten van zowel studie als verblijf, de ongelijke administratieve regelingen en soms langdurige procedures als ook de mogelijkheid tot mobiliteitssteun factoren van doorslaggevend belang zijn die net als de verblijfsomstandigheden van invloed zijn op de keuze van de studieplaats, N. overwegende dat ter bevordering van de internationale mobiliteit van studenten de toegang tot en de verspreiding van informatie over studies die worden aangeboden in de lidstaten van de Europese Unie moet worden verbeterd, O. overwegende dat een zo groot mogelijk aantal jongeren ongeacht hun herkomst, milieu en financiële mogelijkheden de kans moet krijgen om deel te nemen aan de uitwisselingsprogramma's van de Europese Unie, o.a. door in de uitwisselingsprogramma's opgenomen financiële steun, die in de mate van wat mogelijk is gecombineerd moet kunnen worden met de nationale studiebeurzen, P. overwegende dat e-learning een eerste stap kan zijn in het tot stand brengen van mobiliteit van studenten en docenten van de EU en derde landen, Q. overwegende dat er talrijke EU-programma's bestaan inzake de samenwerking met derde landen op het gebied van het hoger onderwijs, dat deze programma's op vrijwel alle landen en regio's van de wereld van toepassing zijn, maar dat het financieel kader van deze samenwerking bescheiden is, R. overwegende dat de samenwerkingsprogramma's met de Verenigde Staten en Canada alsmede het ALFA-programma inzake samenwerking met Latijns-Amerika het accent leggen op multilaterale en institutionele samenwerking en dat deze als voorbeeld zouden kunnen dienen voor de toekomst van dit soort samenwerking, S. overwegende dat samenwerking op hogeronderwijsgebied een belangrijke rol kan spelen in de ontwikkelingssamenwerkingsstrategie van de EU,
62 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
T. overwegende dat intensivering van de culturele samenwerkingsprogramma's met derde landen, in het kader van ontwikkelingssamenwerking, kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van zeer ruime doelstellingen, zoals de verbetering van de levensomstandigheden van vele volkeren en de verhoging van de armoedegrens, U. overwegende dat de lidstaten in het kader van de studentenmobiliteit moeten zorgen voor kwalitatief goede en aan de behoeften van gaststudenten aangepaste toelatings-, verblijfs- en studiemogelijkheden, Algemene overwegingen 1. is verheugd over het initiatief van de Commissie om een debat aan te gaan over internationale samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs, maar is van oordeel dat de huidige mededeling nog geen afdoende analyse van de situatie geeft en dat de voorgestelde streefdoelen en de overwogen maatregelen nader moeten worden uitgewerkt en beter moeten worden onderbouwd; 2. verzoekt de Commissie en de lidstaten te werken aan een onderlinge toenadering van de basisdefinities en de hoofdindicatoren in de sector hoger onderwijs, teneinde hun samenwerking op het gebied van de verwerking en de verzameling van gegevens over de internationale mobiliteit in de sector van het hoger onderwijs voort te zetten in samenwerking met Eurostat en internationale organisaties, zoals de OESO en de UNESCO; 3. wacht met spanning op de komende publicatie van de Commissie over hoger onderwijs en ontwikkeling omdat het van mening is dat onderwijs een van de factoren is die het best kunnen bijdragen aan de uitroeiing van armoede in de wereld; 4. verzoekt de lidstaten nauwer samen te werken op cultureel vlak en bijzondere aandacht te besteden aan die regio's waar het door conflicten of armoede moeilijk leven is; Waarborging van de kwaliteit van het hoger onderwijs 5. is van oordeel dat de Unie onderwijs van hoog niveau moet bieden, teneinde meer concurrentie op de internationale onderwijsmarkt te bewerkstelligen en dat zij moet samenwerken ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de opvang in de Europese instellingen voor hoger onderwijs moet uitbreiden; 6. verzoekt de Commissie en de lidstaten e-learning te betrekken bij hun streven naar samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied; 7. beveelt de Commissie en de lidstaten aan om de invoering te overwegen van een Europees kwaliteitslabel voor een geheel van transnationale onderwijsmodules; 8. beveelt de Commissie en de lidstaten aan paal en perk te stellen aan misleidende reclame van ondernemingen met winstoogmerk over studie en erkenning van diploma's in het buitenland; 9. beveelt de lidstaten aan om systematisch vreemdetaalonderwijs aan te bieden in alle studierichtingen van het hoger onderwijs; 10. beveelt de lidstaten aan om systematisch onderwijs in de taal van het land van ontvangst ter beschikking te stellen van buitenlandse studenten; \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 63
NL
11. verzoekt de Commissie het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) te verbeteren en te bevorderen; 12. beveelt de lidstaten aan om universiteiten aan te moedigen meer voorlichting te geven over studiemogelijkheden in derde landen; 13. verzoekt de Europese Unie de invoering van gemeenschappelijke studiecycli tussen de universiteiten van de lidstaten te bevorderen, hetgeen zoveel mogelijk zou moeten leiden tot de uitgifte van gemeenschappelijke diploma's; 14. is van mening dat de Europese Unie de coördinatie, de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten zou moeten bevorderen, zowel op het gebied van de verspreiding van informatie over de kwaliteit en het aanbod van de instellingen voor hoger onderwijs van de Europese Unie, alsmede over hun mogelijkheden om studenten op te nemen; 15. verzoekt de Commissie en de lidstaten met name de ontwikkelingslanden bij een nauwere samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied te betrekken; De programma's van de Europese Unie en de promotie van het Europees hoger onderwijs 16. verzoekt de Commissie om aan de hand van een inventarisatie van de bestaande programma's nieuwe internationale samenwerkingsprogramma's op het gebied van het hoger onderwijs te ontwikkelen; 17. is van mening dat bij toekomstige beleidsvoorstellen er rekening mee moet worden gehouden dat de mobiliteit van studenten in beginsel slechts een onderdeel is van de samenwerkingsprogramma's en dat de uitwisseling van docenten, de opstelling van gemeenschappelijke studieprogramma's en de invoering van systemen voor de wederzijdse erkenning van cursussen en diploma's van kapitaal belang zijn; 18. is van mening dat er zolang er geen automatische erkenning is van opleidingen in het hoger en universitair onderwijs en van universitaire diploma's bestaat, nog geen echt vrij verkeer is van studenten en afgestudeerden binnen de Europese Unie; 19. beveelt de Commissie aan om met alle partijen te werken aan een Europees universitair label voor onderwijs- en opleidingsmodules van instellingen voor hoger onderwijs die zijn erkend wegens de kwaliteit van hun onderwijs en opvang voor de studenten uit derde landen; 20. is van mening dat dit Europees universitair label profijtelijk zou kunnen zijn voor onderwijs- en opleidingsmodules van Europese instellingen voor hoger onderwijs die op basis van de beginselen van het ERASMUS- en ECTS-programma samenwerken met een of meer instellingen voor hoger onderwijs uit derde landen; 21. verzoekt de Commissie om in nauwe samenwerking met de Europese Vereniging van universiteiten de mogelijkheid te bestuderen van de instelling van een werkgroep van internationale onafhankelijke deskundigen met de taak dit Europees universitair label toe te kennen aan onderwijsmodules van instellingen voor hoger onderwijs die bekend staan om de kwaliteit van hun onderwijs en de opvang van buitenlandse studenten;
64 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
22. verlangt dat de Commissie de haalbaarheid onderzoekt van de mogelijkheid de betrokken instellingen in staat te stellen om ter ondersteuning van de nationale financiering (van instanties, ondernemingen, multilaterale partnerorganisaties) aanmoedigingspremies van de Europese Unie te verwerven; 23. verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten een objectieve studie op te stellen over de wensen en behoeften van de studenten wat betreft landen en talen zodat de internationale samenwerkingsactiviteiten in het hoger onderwijs van de Europese Unie zich richten op de daadwerkelijke vraag zoals die uit deze studie naar voren komt en in dit verband het Europees Parlement en de Raad voorstellen voor te leggen voor het uitbreiden van de bestaande programma's of het opstarten van proefprojecten in de lijn van bovengenoemde voorstellen; wijst echter op de bijzondere betekenis van het MiddellandseZeegebied, ook gezien het besluit van de Europese Raad van Gent; 24. spoort de lidstaten aan in hun culturele samenwerkingsprogramma's niet uit het oog te verliezen hoe belangrijk nauwere samenwerking op het vlak van hoger onderwijs is voor de mediterrane landen, waarvoor het EP reeds een gemeenschappelijke strategie uitgewerkt heeft; 25. wijst erop dat deze landen oude en uiteenlopende culturen en beschavingen hebben en dus geschoolde mensen nodig hebben voor hun ontwikkeling; 26. vraagt de Commissie om, in het kader van de steunmaatregelen en programma's vóór de toetreding, financiële middelen te bestemmen voor de ontwikkeling van culturele partnerschappen tussen lidstaten en kandidaat-lidstaten; 27. spoort de Commissie aan om in haar programma's voor wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking, net als in de projecten ter ondersteuning van de overgang naar een markteconomie en ter versterking van de democratie, in initiatieven te voorzien voor de gezamenlijke uitwerking van opleidingsprogramma's door derde landen en EU-lidstaten, voor uitwisseling van studenten, voor studiebeurzen en voor toelages voor diegenen die naar hun eigen land willen terugkeren om aldaar een beroepsactiviteit uit te oefenen, een en ander om de uittocht van het intellect te voorkomen; 28. verzoekt de Commissie om, naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september en in het licht van de noodzaak om de dialoog tussen de beschavingen te intensiveren, een programma in te stellen voor de uitwisseling van studenten met derde landen in de verschillende gebieden van de wereld waardoor de waarden van tolerantie en vrije uitwisseling van ideeën en kennis worden bevorderd middels onderdompeling in het beroepsleven en de universitaire, culturele en politieke wereld; ° °
°
29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regeringen van de kandidaat-lidstaten.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 65
NL
P5_TAPROV(2002)0184 Vergrijzing van de bevolking Resolutie van het Europees Parlement over de tweede Wereldconferentie van de VN over de veroudering van de bevolking (Madrid, 8-12 april 2002) Het Europees Parlement, – gezien de resolutie van de Verenigde Naties 46/91 van december 1991 over beginselen inzake ouderen waarin de rechten van ouderen worden ondersteund op deelname aan het maatschappelijk leven, waardigheid, onafhankelijkheid, zelfontplooiing en zorg, – gelet op het Handvest van de grondrechten van de EU, inzonderheid artikel 25, dat het recht van ouderen erkent en eerbiedigt "om een waardig en zelfstandig leven te leiden en om aan het maatschappelijke en culturele leven deel te nemen", – gelet op artikel 13 van het Verdrag, dat discriminatie op grond van leeftijd verbiedt, – onder verwijzing naar IAO-aanbeveling R 162, uit 1980, inzake oudere werknemers, – gelet op de werkzaamheden van het voorbereidend comité voor de 2de Wereldconferentie over de veroudering van de bevolking, – gelet op zijn resolutie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de ontwikkeling van de sociale bescherming op lange termijn van veilige en houdbare pensioenen (COM(2000) 622 - C5-0011/2001 - 2001/2003(COS))1, – gelet op de conclusies van de Europese Raadszittingen van Stockholm, Göteborg, Laken en Barcelona op het gebied van pensioenen en werkgelegenheid, – gezien het initiatief van het EP, dat leidde tot de organisatie van een geslaagd Europees jaar voor ouderen en solidariteit tussen de generaties, A. gezien het feit dat 5,1% van de bevolking van de ontwikkelingslanden meer dan 65 jaar of ouder is en dat dit percentage tot 2015 tot 6,5% zal stijgen, hetgeen een absolute stijging van 52% betekent [US Census Bureau], B. gezien het feit dat het aantal personen binnen de EU dat 60 jaar of ouder is 21,5% van de bevolking uitmaakt en dat voor deze leeftijdscategorie tot 2020 een stijging van 30% wordt verwacht, en een stijging van 40% voor de groep van 80 jaar of ouder [Old-age in Europe, MISSOC-Info, juni 2001], C. overwegende dat de 2de Wereldconferentie van de VN over de veroudering van de bevolking in april 2002 zal worden gehouden en dat dit de gelegenheid biedt van erkenning van vergrijzingsvraagstukken in zowel de industrielanden als de ontwikkelingslanden, D. overwegende dat de vergrijzing zowel in de industrielanden als in de ontwikkelingslanden 1
PB C 34 E van 7.2.2002, blz. 362.
66 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
maar al te vaak onder een negatieve invalshoek wordt bekeken, d.w.z. in termen van uitdagingen voor de leeftijdsstructuur van de beroepsbevolking, van de haalbaarheid van de sociale bescherming en gezondheidszorgprogramma’s en, als een aanslag op de gezinsinkomsten in ontwikkelingslanden, terwijl ouderen in feite een belangrijke rol bij de steun van gemeenschappen en gezinnen vervullen, E. overwegende dat met dit beeld geen recht wordt gedaan aan de schat aan culturele en professionele ervaring van ouderen en gepensioneerden, en dat aan hun enorme bijdrage aan de samenleving, vaak op basis van vrijwilligheid, te vaak voorbij wordt gegaan, F. overwegende dat er behoefte is aan een verandering van opvattingen als de maatschappij een samenleving voor alle leeftijdsgroepen wil worden, gelet op het onderscheid dat in de Europese samenlevingen bestaat tussen personen van de derde leeftijd, die gezond, actief en onafhankelijk leven en die volledig deel moeten hebben aan de samenleving waarin zij zich bevinden, en de personen die tot de vierde leeftijd behoren, wier onafhankelijkheid en gezondheid kwetsbaarder is en die speciale aandacht en zorg behoeven om in waardigheid te leven, G. overwegende dat ouderen het recht hebben volledig deel te hebben aan de samenlevingen waarin zij leven en gelet op de belemmeringen waarmee ouderen in de gehele wereld te maken hebben als het gaat om werkgelegenheid, inkomenssteun en ontwikkelingsprogramma’s van gemeenschappen, welke problemen alle aandacht verdienen, H. overwegende dat als gevolg van migratie uit ontwikkelingslanden de in familieverband verleende steun vermindert, waardoor het vraagstuk van de uitsluiting van ouderen toeneemt, terwijl in de EU de verandering van gezinspatronen als gevolg van maatschappelijke wijzigingen isolatie en sociale uitsluiting veroorzaakt, I. overwegende dat de uitbanning van armoede onder ouderen in de gehele wereld een fundamenteel doel is van de internationale actiestrategie met betrekking tot de veroudering van de bevolking, en dat het absoluut vereist is het leeftijdselement op te nemen in armoede-indicatoren en bij diverse maatregelen, zowel in de EU als in de ontwikkelingslanden, J. overwegende dat toegang tot gezondheidszorg voor allen, en een goed niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid en sociaal welzijn een fundamenteel mensenrecht is, K. overwegende dat de uitsluiting van ouderen van HIV/AIDS-programma’s in ontwikkelingslanden ertoe leidt dat personen van meer dan 49 jaar niet worden onderzocht, zodat HIV bij ouderen gewoonlijk niet wordt ontdekt of verkeerd wordt gediagnosticeerd; de kritische rol van ouderen erkennend bij de verzorging van mensen die aan AIDS lijden en hun verweesde kleinkinderen; tevens en hun potentiële rol erkennend als voorlichters en actoren bij de HIV-preventie in de ontwikkelingslanden, L. overwegende dat allerlei vormen van misdragingen tegenover ouderen in de gehele wereld, waaronder de EU, voorkomen en oproepend tot een scherpe veroordeling van geweld tegen ouderen als schending van een van hun belangrijkste mensenrechten, M. overwegende dat vrouwen in alle samenlevingen langer leven dan mannen en dat, naarmate de bevolking verder vergrijst, het aantal oudere vrouwen zal toenemen; voorts overwegende \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 67
NL
dat oudere vrouwen in de ontwikkelingslanden een bijzonder kwetsbare groep vormen, N. overwegende dat, teneinde een maatschappij tot stand te brengen die voor alle leeftijden openstaat, de daarvoor benodigde algemene beginselen moeten worden vertaald in specifieke richtsnoeren, internationale en nationale actieplannen op basis van een langetermijnstrategie voor vergrijzing, waaronder de naleving van de Conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), met name die welke betrekking hebben op het ontwikkelen van sociale bescherming en bestrijding van discriminatie, en de evaluatie daarvan op gezette tijden, O. overwegende dat ouderen niet als homogene groep kunnen worden beschouwd en dat de diversiteit bij ouderen, voor zover het om individuele behoeften gaat, gerespecteerd en in aanmerking moet worden genomen aan de hand van specifieke beleidsmaatregelen, P. overwegende dat diverse schattingen van demografische veranderingen in de lidstaten verschillen tot 60% vertonen, waaruit blijkt dat ten aanzien van voorspellingen van maatschappelijke ontwikkelingen over een periode van vijftig jaar voorzichtigheid geboden is en dat deze voorspellingen absoluut niet als "vaststaand" mogen worden beschouwd, Q. dat het van groot belang is dat bij armoede-indicatoren en maatregelen ter bestrijding van de armoede de factor leeftijd in aanmerking wordt genomen, R. overwegende dat de veroudering van de bevolking zeker een belangrijke kwestie zal worden in de ontwikkelingslanden, die naar verwachting in de eerste helft van de 21ste eeuw met een snelle veroudering van de bevolking zullen worden geconfronteerd; overwegende dat terwijl in de ontwikkelde landen het proces van de veroudering van de bevolking zich geleidelijk heeft voltrokken, de ontwikkelingslanden voor de uitdaging staan om gelijktijdig het hoofd te bieden aan het probleem van de ontwikkeling en dat van de veroudering van de bevolking, S. overwegende dat de internationale actiestrategie voor 2002 met betrekking tot de veroudering van de bevolking tot doel heeft ervoor te zorgen dat de mensen overal de gelegenheid krijgen om een hoge leeftijd te bereiken in veiligheid en waardigheid en daarbij als volwaardige burgers aan hun samenlevingen te kunnen blijven deelnemen, vooral ook dankzij de gebruikmaking van nieuwe technologieën, 1. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om tijdens de Tweede Wereldconferentie van de VN over de veroudering van de bevolking actieve steun te geven aan een internationale actiestrategie en aan een duidelijke toezegging ten behoeve van een maatschappij voor alle leeftijden (door voldoende politieke en financiële middelen beschikbaar te stellen), op basis van solidariteit tussen de generaties, een positief beeld van langer leven, een bijdrage van bejaarden aan het welzijn van de maatschappij en de actieve rol die zij blijven spelen in de familie en de gemeenschap; meent dat aan het recht van ouderen om actief deel te nemen aan het openbare leven, de democratie en gelijkheid uitvoering moet worden gegeven door middel van dringende, concrete en ambitieuze maatregelen op elk niveau; 2. verzoekt de Raad en de Commissie over te gaan tot mainstreaming van vergrijzingsvraagstukken op alle daarvoor geschikte beleidsterreinen en rekening te houden met ouderen in alle relevante Europese sociale, economische en ontwikkelingssamenwerkingsbeleidsvormen en programma’s op basis van de VN68 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
beginselen voor ouderen; 3. verzoekt de instellingen van de EU en de lidstaten het Europese sociale model te behouden en te versterken en met name wettelijke, samenhangende sociale beschermingsstelsels te ontwikkelen op basis van universaliteit en de solidariteit binnen en tussen de generaties; 4. herhaalt zijn mening dat de strijd tegen alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, en met name tegen discriminatie van oudere werknemers, moet worden opgevoerd, en dat de herintreding in het beroepsleven door van de arbeidsmarkt uitgesloten personen moet worden aangemoedigd door middel van maatregelen op het gebied van herhalingscursussen en herscholing alsook door veranderingen van arbeidsorganisatie en arbeidstijden, en industriële veiligheids- en gezondheidsbescherming overeenkomstig de behoeften van ouderen; meent dat gefaseerde pensioenregelingen een mogelijke manier zijn om de kennis en ervaring van oudere werknemers te behouden door deze aan jongere door te geven; 5. verzoekt de lidstaten om ouderen bij te staan door het bevorderen van zelfstandige werkzaamheid, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van kleine en micro-ondernemingen te bevorderen en de toegang van ouderen tot krediet te garanderen, zonder enige discriminatie naar geslacht; 6. herhaalt zijn steun aan een open methode voor coördinatie op het gebied van pensioenen, sociale integratie en volksgezondheid; is verheugd over de recente initiatieven van de Commissie op deze terreinen en spreekt de hoop uit dat het verrichte werk intensiever wordt voortgezet door de Raad; herhaalt zijn verzoek om volledig bij dit proces te worden betrokken; 7. verzoekt de Commissie en de lidstaten voorrang te geven aan maatregelen die zijn gericht op de integratie van ouderen die het gevaar van isolatie lopen, zowel in de Europese Unie als door middel van hun ontwikkelingsbeleid; 8. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om specifieke maatregelen ter beperking van de ongelijkheden en de armoede onder ouderen zelf, met name ter verbetering van de situatie van oudere vrouwen voor wat betreft de ongelijkheid op het gebied van pensioenbetalingen en de situatie van mensen op zeer hoge leeftijd; 9. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten maatregelen te nemen die ervoor moeten zorgen dat de inkomens en inkomstenbronnen van ouderen en gepensioneerden gelijke tred houden met de levensstandaard in de samenleving als geheel; 10. vestigt de aandacht op de bijzondere problemen van oudere migranten en vluchtelingen binnen de EU ten aanzien van hun sociale integratie; 11. verzoekt de Europese Unie en de lidstaten te erkennen dat voor veel ouderen kansen om te leren en toegang tot nieuwe kennis te krijgen waardevolle hulp kunnen bieden voor het behoud van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en actief te blijven door een zo groot mogelijke lichamelijke, psychologische en sociale autonomie te behouden; verzoekt hen te erkennen dat dit de manier is om de verbanden door de generaties heen en de sociale cohesie te verbeteren en vraagt daarom om een verdere ontwikkeling van de beginselen van een “actieve vergrijzing” in hun beleid; 12. vestigt de aandacht van de Commissie - tegen de achtergrond van haar mededeling over de \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 69
NL
gezondheidszorg en de ouderenzorg: de toegankelijkheid, de kwaliteit en de betaalbaarheid waarborgen (COM(2001) 723) - op de vitale ondersteunende rol van zorgverleners aan ouderen en op de behoefte aan een extra inspanning ter erkenning van de rol van gezinszorgverleners, en is van oordeel dat bijzondere aandacht moet worden gericht op de toegankelijkheid van gezondheidszorg voor allen en op de kwaliteit van de gegeven zorg; 13. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de ontwikkeling en aanmoediging van onderzoeksinitiatieven die zijn gericht op het verzamelen van gegevens over de situatie en behoeften van ouderen in de Europese samenleving, waardoor de verschillen in de situatie van mensen die behoren tot de derde leeftijd en de vierde leeftijd duidelijk worden gemaakt; dringt bij alle betrokken instellingen en instanties wereldwijd aan op versterkte samenwerking door het opzetten van gemeenschappelijk onderzoek, beleidsvorming en programma's, de analyse en verwerking van statistieken - waaronder gegevens uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en andere factoren - alsmede een regelmatige evaluatie van prestaties; 14. verzoekt de Commissie om een voorstel voor een specifiek actieprogramma voor de vergrijzing, te voorzien in de instelling van een uitwisselingsprogramma voor ouderen in Europa en een ambtenaar bij de Commissie te benoemen die zich met deze zaken binnen het Directoraat-generaal werkgelegenheid en sociale zaken gaat bezighouden; 15. verzoekt de Raad en de lidstaten te erkennen dat de EU behoefte heeft aan een bredere rechtsgrondslag, zodat zij veelbelovende maatregelen tot steunverlening aan ouderen kan bevorderen; 16. dringt aan op internationale bijstand aan ontwikkelingslanden en aan landen wier economie zich in een omschakelingsproces bevindt om hen in staat te stellen een op de vergrijzing gericht beleid te ontwikkelen en vergrijzingsvraagstukken op te nemen bij de sociale aspecten van de uitbreiding van de EU; verzoekt de Commissie om een mededeling over de behoeften van ouderen in de ontwikkelingssamenwerking; verzoekt de Raad en de Commissie om fondsen te verstrekken voor capaciteitsvergrotende maatregelen voor ouderenorganisaties in de EU en ontwikkelingslanden, zodat zij hun standpunten duidelijk kunnen maken en geraadpleegd worden in zaken die hen aangaan; 17. wijst erop dat het geslachtsspecifieke aspect een grote rol speelt bij armoede op hoge leeftijd, en dat vrouwen waarschijnlijk eerder dan mannen geconfronteerd worden met discriminatie op het vlak van toegang tot onderwijs en arbeidsmarkt, inkomen, gezondheidszorg en nalatenschap; wijst erop dat toereikende socialezekerheidsstelsels, met inbegrip van behoorlijke pensioenen, met name van belang zijn voor vrouwen wier aanspraken zeer beperkt kunnen zijn als gevolg van slecht betaald werk en/of deeltijdwerk en talrijke onderbrekingen door de uitoefening van taken binnen het gezin en werkloosheid; 18. wijst erop dat toegang tot de gezondheidszorg voor iedereen en een goed niveau van fysieke en geestelijke gezondheid en maatschappelijk welzijn essentiële mensenrechten zijn, en dringt aan op de tenuitvoerlegging van geïntegreerde overheidsstelsels voor gezondheidszorg/sociale voorzieningen, die bijdragen tot gelijke toegang, gratis terbeschikkingstelling van essentiële medicijnen in de gehele wereld, bevordering van de gezondheid, ziektepreventie, bestrijding van besmettelijke ziekten, met name AIDS, voorkoming van afhankelijkheid, en ruimere terbeschikkingstelling van adequate en waardige thuiszorg en zorg op lange termijn; 19. beklemtoont de rol van de sociale partners bij activiteiten, waaronder onderhandelingen, die 70 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
leiden tot collectieve overeenkomsten over een ander beleid ter beheer van het menselijk potentieel van oudere werknemers op de werkplek; 20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en Wereldconferentie van de VN over de veroudering van de bevolking.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 71
NL
P5_TAPROV(2002)0185 Moldavië Resolutie van het Europees Parlement over de politieke situatie in Moldova en de verdwijning van Vlad Cubreacov
Het Europees Parlement, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2002 over de situatie van de mensenrechten in Moldavië1, – gezien de op 28 november 1994 ondertekende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen Moldova en de EU en haar lidstaten2, die op 1 juli 1998 in werking is getreden, met name titel I, artikel 2 daarvan dat betrekking heeft op eerbiediging van de democratie, de beginselen van de internationale wetgeving en mensenrechten, zoals met name vastgelegd in de Slotakte van Helsinki en het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa, -
gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,
-
gezien de steun die de Europese Unie in het kader van TACIS aan Moldova verleent,
A. met de grootste verontrusting kennis nemend van de verdwijning van Vlad Cubreacov, lid van het Moldavische parlement en van de Moldavische delegatie naar de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa; met name uiting gevend aan zijn verontrusting over het mogelijke politieke kader waarin zijn verdwijning past, B. verontrust over het gebrek aan informatie en het feit dat de Moldavische autoriteiten geen toelichting geven op de omstandigheden waaronder de zorgwekkende verdwijning van Vlad Cubreacov zich heeft voorgedaan, C. overwegende dat Vlad Cubreacov een van de leidende figuren is van de parlementaireoppositiebeweging in Moldova en actief heeft bijgedragen tot de organisatie van straatprotesten tegen het beleid van de regering, D. verontrust over andere zorgwekkende verdwijningen van oppositieleiders, zoals Ivan Burgudji, leider van de Volksvergadering van de autonome regio Gagauzië, die op 7 maart 2002 is verdwenen na in zijn kantoor te zijn afgetuigd en vastgenomen door niet geïdentificeerde burgers die automatische wapens droegen, E. met diepe verontrusting kennis nemend van de pogingen de oppositie te kortwieken door het besluit de parlementaire onschendbaarheid op te heffen van Iurie Rosca en Stefan Secareanu, en het voorstel de immuniteit op te heffen van nog eens drie christendemocratische leden van het parlement, te weten Valentin Chilat, Viorel Prisacaru en Eugen Garla, 1 2
P5_TA(2002)0132. PB L 181 van 24.6.1998, blz. 3.
72 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
F. kennis nemend van het feit dat op 31 maart 80.000 mensen de straat op zijn gegaan om tegen de regering te demonstreren en blijk te geven van hun verontrusting over de verdere polarisatie in de Moldavische maatschappij die zal worden veroorzaakt door het ontbreken van een oprechte dialoog tussen regering en oppositie, G. nogmaals met nadruk wijzend op het grote belang van handhaving van de stabiliteit in de regio en eerbiediging van fundamentele mensenrechten en rechtsstaat, alsook op de noodzaak het proces van economische en sociale hervormingen voort te zetten, 1. uit zijn ernstige verontrusting over de verdwijning van de tot de oppositie behorende politicus Vlad Cubreacov, ondervoorzitter van de christen-democratische volkspartij, lid van het Moldavische parlement en van de Moldavische delegatie naar de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, en van andere tot dusverre niet opgehelderde verdwijningen van leiders van de politieke oppositie, en met name over de vrees dat de verdwijningen wellicht verband houden met politieke problemen in het land; 2. verzoekt de Moldavische autoriteiten een volledig, grondig en onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verdwijning van Vlad Cubreacov en andere politici van de oppositie, en regelmatig en in het openbaar verslag te doen van de stand van het onderzoek dat wordt uitgevoerd; 3. verzoekt de Raad en de Commissie alles in het werk te stellen om Vlad Cubreacov gezond terug te vinden, en met de OVSE en de Raad van Europa de mensenrechtensituatie in Moldova nauwkeurig in het oog te houden; 4. verzoekt de regering van Moldova nogmaals zich te houden aan fundamentele democratische regels en procedures, de eerbiediging van fundamentele mensenrechten en de regels van de rechtsstaat te garanderen en verzoekt de regerende partij haar politieke meerderheid niet te misbruiken om de democratische oppositie te ontmantelen; 5. verzoekt het Moldavische parlement met klem onmiddellijk zijn besluit te herzien de parlementaire onschendbaarheid op te heffen van Iurie Rosca en Stefan Secareanu en niet over te gaan tot opheffing van de immuniteit van drie andere christen-democratische leden van het parlement, namelijk Valentin Chilat, Viorel Prisacaru en Eugen Garla, 6. geeft uiting aan zijn ernstige verontrusting over het feit dat recht op demonstratie, dat door een groot deel van de Moldavische bevolking wordt gebruikt om te tonen dat zij het niet eens is met het regeringsbeleid, vergezeld gaat van dreigementen met straf van de procureur-generaal; wijst erop dat het recht op demonstratie een democratisch grondrecht is en een wettig instrument om te protesteren tegen het beleid van een regering; wijst er in dit verband op dat de ca. 80.000 mensen die op 31 maart de straat zijn opgegaan vreedzaam van hun politieke wensen blijk hebben gegeven; 7. verzoekt de Moldavische regering en de oppositie geen stappen te nemen die de maatschappelijke en politieke stabiliteit van het land verder in gevaar kunnen brengen en een dialoog op gang te brengen over manieren om het huidige geschil op te lossen en het proces van economische en maatschappelijke hervormingen voort te zetten als manier om aan te tonen dat het hen ernst is met hun internationale verplichtingen en ambities; 8. wijst op het grote belang van behoud van de stabiliteit in de regio en verzoekt de regering van Moldova met klem zichtbare pogingen in het werk te stellen om de politieke crisis op te \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 73
NL
lossen en weer een koers van politieke stabiliteit te gaan varen; 9. verzoekt de regeringen van Roemenië en Rusland zich niet te bemoeien met de gevoelige binnenlandse politieke situatie in de republiek Moldova, en met de Europese Unie en andere Europese organen de stabiele en vreedzame ontwikkeling van alle landen in de regio volledig te steunen; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering en het parlement van Moldova, de OVSE, de Raad van Europa en de regeringen van Roemenië en Rusland.
74 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0186 Birma/Myanmar Resolutie van het Europees Parlement over Birma/Myanmar
Het Europees Parlement, -
gezien zijn vroegere resoluties over Birma, met name die van 16 september 19991, 18 mei 20002, 7 september 20003, 16 november 20004 en 10 april 20015,
-
gezien Gemeenschappelijk standpunt 96/635/GBVB van 28 oktober 1996 betreffende Birma/Myanmar, door de Raad bepaald op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie6 en Gemeenschappelijk standpunt 2001/757/GBVBvan de Raad van 29 oktober 2001 houdende verlenging en wijziging daarvan7,
-
gelet op Verordening (EG) nr. 552/97 van de Raad van 24 maart 1997 houdende tijdelijke intrekking van de voordelen van het aan de Unie van Myanmar toegekende stelsel van algemene tariefpreferenties8,
-
gelet op Verordening (EG) nr. 1081/2000 van de Raad van 22 mei 2000 betreffende een verbod op de verkoop en de levering aan en de uitvoer naar Birma/Myanmar van uitrusting die voor binnenlandse repressie of terrorisme kan worden gebruikt, en betreffende het bevriezen van de middelen van bepaalde personen die in dat land belangrijke regeringsposten bekleden9,
A. overwegende dat het op 27 mei 2002 12 jaar geleden is dat de nationale liga voor de democratie van Aung San Suu Kyi bij de algemene verkiezingen in Birma 82% van de parlementszetels behaalde, B.
overwegende dat Aung San Suu Kyi, die in oktober 2000 besprekingen begon met de regerende Raad voor vrede en ontwikkeling om de politieke problemen in het land op te lossen, nog steeds onder huisarrest staat,
C.
overwegende dat in het licht van het bezoek van de trojka de militaire regering van Birma 25 vrouwelijke gevangenen in vrijheid heeft gesteld,
1
PB C 54 van 25.2.2000, blz. 111. PB C 59 van 23.2.2001, blz. 284. 3 PB C 135 van 7.5.2001, blz. 283. 4 PB C 223 van 8.8.2001, blz. 335. 5 PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 263. 6 PB L 287 van 8.11.1996, blz. 1. 7 PB L 286 van 30.10.2001, blz. 1. 8 PB L 85 van 27.3.1997, blz. 8. 9 PB L 122 van 24.5.2000, blz. 29. 2
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 75
NL
D. overwegende dat in verschillende gevangenissen in Birma nog meer dan 1000 politieke gevangenen verblijven, die worden blootgesteld aan diverse vormen van mishandeling en marteling en geen toegang hebben tot behoorlijke voeding en een behoorlijke gezondheidszorg, E.
overwegende dat de algemene vergadering van de Verenigde Naties in november 2001 haar bezorgdheid uitsprak over het trage tempo waarin de besprekingen tussen de junta en Aung San Suu Kyi verliepen en er bij de junta op aandrong meer vertrouwenwekkende maatregelen te nemen om de onomkeerbaarheid van het democratisch proces te waarborgen, en haar spijt betuigde over de voortdurende schending van de mensenrechten in Birma, met name van leden van etnische en religieuze minderheden en vrouwen, en het ontbreken van godsdienstvrijheid,
F.
overwegende dat weinig vooruitgang is geboekt op het terrein van de politieke hervormingen.
G. overwegende dat de IAO-missie naar Birma in februari 2002 de toegang tot Aung San Suu Kyi werd geweigerd, en liet weten dat het regerende militaire regime de internationale pogingen om een halt toe te roepen aan het gebruik door het leger van dwangarbeid doeltreffend had gedwarsboomd, in weerwil van toezeggingen van de junta om deze praktijken uit te bannen, H. overwegende dat het bezoek van de EU-trojka dat gepland was voor december 2001, pas in maart 2002 kon plaatsvinden, I.
overwegende dat de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt eind april 2002 zal herijken,
J.
overwegende dat het eveneens voor maart 2002 geplande bezoek aan Birma van de speciale afgezant van de V.N., Tan Sri Razali Ismail, door de junta werd uitgesteld,
K. overwegende dat ook de speciale afgezant van de V.N. naar Birma, Razali Ismail, scherpe kritiek heeft uitgeoefend op de trage voortgang van de dialoog tussen de junta en de democratische oppositie, L.
overwegende dat het Birmese leger nog steeds doorgaat met het schenden van de mensenrechten van de etnische burgerbevolking, de Arakan, Chin, Kachin, Karen, Karenni, Shan en Mon, in de vorm van mishandeling, verkrachting, vernietiging van voedsel, gedwongen verhuizing, dwangarbeid, marteling, onwettige standrechtelijke terechtstellingen en ontvoeringen,
M. overwegende dat etnische leiders in december 2002 in Oslo gezamenlijk hebben aangeboden een nationaal staakt-het-vuren af te kondigen en te onderhandelen over een politieke regeling met de nationale liga voor de democratie en de junta middels een driepartijenoverleg, dat gebaseerd zou zijn op de beginselen van de Panglong overeenkomst van 1947: gelijkheid, vrijwilllige participatie en democratie, N. overwegende dat de Europese investeringen in Birma omvangrijk zijn, met name in de olie- en gasindustrie,
76 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
O. overwegende dat alle buitenlandse investeringen in Birma plaatsvinden via ondernemingen die door de militairen worden gesteund, P.
overwegende dat de internationale federatie van vakbonden van werknemers in de chemie, energie en mijnbouw een beroep heeft gedaan op olie- en gasbedrijven investeringen in Birma stop te zeggen zolang er nog gebruik wordt gemaakt van dwangarbeid,
Q. overwegende dat het internationaal verbond van vrije vakverenigingen (IVVV) heeft opgeroepen tot economische sancties tegen Birma en een lijst heeft gepubliceerd van ondernemingen die in Birma investeren, 1.
is ingenomen met de voortdurende aandacht van de V.N. en de speciale afgezant van de VN, Razali Ismail, voor de besprekingen tussen Aung San Suu Kyi en de junta,
2.
dringt er bij de junta op aan gebruik te maken van de recente gebeurtenissen in Birma om de dialoog met Aung San Suu Kyi in een hoger tempo voort te te zetten en het stadium van vertrouwenwekkende maatregelen achter zich te laten,
3.
dringt er bij de junta op aan op overtuigende wijze van haar voornemen blijk te geven om een nationale verzoening tot stand te brengen door het organiseren van een bredere dialoog en verdere vooruitgang op de weg naar democratisering te stimuleren,
4.
dringt er met name bij de junta op aan in te gaan op het aanbod van de leiders van de minderheidsgroepen een nationaal staakt-het-vuren af te kondigen en onderhandelingen te beginnen voor een politieke oplossing, die gebaseerd is op de beginselen van de Panglong-overeenkomst van 1947,
5.
dringt er bij de junta op aan het huisarrest van Aung San Suu Kyi onverwijld en onvoorwaardelijk op te heffen, en een eind te maken aan de beperking van de bewegingsvrijheid en van het recht van vergadering voor andere politieke leiders, van Birmese dan wel van andere etnische afkomst,
6.
is ingenomen met de invrijheidstelling door de junta van een aantal politieke gevangenen, maar dringt er bij de militaire regering op aan de meer dan 1000 resterende politieke gevangenen zonder voorafgaande voorwaarden in vrijheid te stellen, zonder uitstel te beginnen bij degenen die hun straf hebben uitgezeten,
7.
dringt er bij de junta op aan verbetering te brengen in de mensonterende omstandigheden in de gevangenissen en de werkkampen en ervoor te zorgen dat gevangenen over toereikend voedsel en behoorlijke medische voorzieningen kunnen beschikken,
8.
beklemtoont de noodzaak van strikte toepassing van de wet van october 2000 die dwangarbeid verbiedt en de feitelijke beëindiging van deze wijdverspreide misstand, dringt er bij de junta op aan de IAO toe te staan een permanente vestiging in Birma te openen en een ombudsman te installeren,
9.
dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat humanitaire hulp voor gebieden waar de nood het hoogst is, wordt verstrekt zonder politieke tussenkomst van de militairen en dat daarbij internationale NGO's worden ingeschakeld,
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 77
NL
10.
steunt de stijgende bijdrage van de Europese Unie aan het gemeenschappelijk actieplan van de VN om de verspreiding van AIDS in Birma/Myanmar tegen te gaan,
11.
dringt er bij de junta op aan onmiddellijk een einde te maken aan alle schendingen van de mensenrechten door het Birmese leger, de militaire inlichtingendiensten, de politie en andere veiligheidsdiensten, zoals de wijdverspreide martelpraktijken, gedwongen verhuizingen, dwangarbeid en onwettige standrechtelijke terechtstellingen, en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn te berechten,
12.
acht het wenselijk een conferentie van etnische minderheden te organiseren, die een bijdrage kan leveren aan de beraadslagingen tussen de junta en de democratische oppositie,
13.
dringt er bij de Raad op aan de bestaande sancties tegen Birma in zijn gemeenschappelijk standpunt te handhaven en indien niet binnen zes maanden voortgang wordt geboekt bij de dialoog tussen de militaire junta en de democratische oppositie de economische sancties aan te scherpen en een investeringsverbod te overwegen,
14.
doet een beroep op de Commissie te overwegen de nog altijd wijdverspreide dwangarbeid in Birma onder de aandacht te brengen van de Wereldhandelsorganisatie die in december 1996 in haar ministersverklaring van Singapore toezegde zich te blijven inzetten voor de naleving van de internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen,
15.
dringt er bij de regeringen van India, China, Japan en de ASEAN-landen op aan zich duidelijker uit te laten ten gunste van democratisering en verzoening in Birma,
16.
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten van de ASEAN, de regeringen van India, China en Japan, de nationale liga voor de democratie, Aung San Suu Kyi en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
78 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0187 Minderheden in Viëtnam en de sluiting van de vluchtelingenkampen in Cambodja Resolutie van het Europees Parlement over de inheemse minderheden in Viëtnam en de sluiting van de vluchtelingenkampen in Cambodja
Het Europees Parlement, -
onder verwijzing naar zijn resoluties van 19 januari 19951 en 15 mei 19972 over de situatie van de mensenrechten in Vietnam, van 12 maart 1998 over Cambodja3, van16 november 2000 over de mensenrechten in Vietnam4 en van 5 juli 2001 over de godsdienstvrijheden in Vietnam5,
-
gelet op het VN-Verdrag inzake de status van vluchtelingen van 1951 en het Protocol daarbij van 1967,
-
gelet op het VN-Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten van 1966,
-
gelet op de samenwerkingsovereenkomst van 1995 tussen de EU en Vietnam,
-
gelet op het driepartijenakkoord dat op 21 januari 2002 werd gesloten tussen Cambodja, Vietnam en de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN,
A. overwegende dat Cambodja partij is bij het Verdrag van 1951 inzake de status van vluchtelingen, waardoor gedwongen repatriëring verboden wordt van asielzoekers naar een land waar hun leven of vrijheid gevaar zouden kunnen lopen, B. overwegende dat Vietnam en Cambodja partijen zijn bij het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten en als zodanig verplicht zijn de vrijheid van meningsuiting, vereniging, godsdienstige overtuiging en godsdienstuitoefening te respecteren, C. bezorgd over het voortduren van de vervolging van inheemse minderheden in de centrale hooglanden van Vietnam – bekend onder de naam Montagnards – sinds daar in februari 2001 demonstraties werden gehouden uit protest tegen de inbeslagneming van hun voorouderlijke gronden, de instroom van Vietnamese kolonisten uit de laaglanden die hun hun landbouwgronden afnamen, het ontbreken van godsdienstvrijheid voor leden van nietgeautoriseerde evangelisch-protestante kerken en het feit dat deze mensen de fundamentele vrijheidsrechten werden ontzegd, met inbegrip van het recht op onderwijs in hun eigen talen, 1
PB C 43 van 20.2.1995, blz. 86. PB C 167 van 2.6.1997, blz. 154. 3 PB C 104 van 6.4.1998, blz. 233. 4 PB C 223 van 8.10.2001, blz. 337. 5 PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 369. 2
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 79
NL
D. overwegende dat de "Moïs" een specifieke taalkundige en etnische identiteit bezitten, die zij zouden willen zien gerespecteerd in het kader van een politieke autonomie, E. overwegende dat de Cambodjaanse autoriteiten altijd zeer terughoudend zijn geweest bij de verlening van politiek asiel, dat zij thans de vluchtelingenkampen willen sluiten en dat zij de zich daarin bevindende personen toestemming verlenen om asiel te zoeken in andere landen, en met name in de Verenigde Staten, F. gelet op de demografische druk die door de Vietnamese bevolkingsgroep wordt uitgeoefend op de hooglanden in het centrale deel van het land en op Cambodja, terwijl dit laatste land, wegens de beperkte middelen waarover het beschikt, slechts met de grootste moeite het hoofd kan bieden aan deze toestroom van mensen, G. overwegende dat het driepartijenakkoord tussen de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN, Cambodja en Vietnam voorzien had in de repatriëring van de ongeveer 1.000 Montagnards onder auspiciën van de Hoge Commissaris, welke in verband met de schending van hun mensenrechten naar Cambodja was gevlogen, en dat zij thans onderdak vinden in twee kampementen van het Hoge Commissariaat te Mondolkiri en Ratanakirimore, H. diep verontrust over het besluit van de regeringen van Cambodja en Vietnam om op bilaterale wijze uitvoering te geven aan een overeenkomst die voorziet in repatriëring voor het begin van het regenseizoen van dit jaar, en ook over de weigering van de Vietnamese regering om monitorteams van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN toestemming te verlenen om een bezoek te brengen aan de dorpen waarnaar de vluchtelingen eventueel zouden terugkeren, I.
overwegende dat de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties zich vervolgens uit de driepartijenovereenkomst heeft teruggetrokken en zijn bemoeiing met het repatriëringsproces heeft beëindigd, waardoor de asielzoekers thans dreigen te worden blootgesteld aan ongepaste beïnvloeding, dwang en intimidatie om naar Vietnam terug te keren,
J.
erop wijzend dat het afgelopen jaar meer dan 200 vluchtelingen onder dwang van de Cambodjaanse provinciale autoriteiten naar Vietnam zijn teruggekeerd, en dat sommigen van hen bij terugkeer door de Vietnamese autoriteiten in hechtenis werden genomen en afgerammeld,
K. overwegende dat naleving van de mensenrechten en democratische beginselen een essentieel onderdeel vormt van de in 1995 gesloten samenwerkingovereenkomst EGVietnam en van de in 1999 gesloten samenwerkingsovereenkomst EG-Cambodja, 1.
doet een beroep op alle partijen (Cambodja, Vietnam en de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN) om een duurzame oplossing te vinden voor de problemen van de asielzoekers uit de Montagnard-stammen;
2.
dringt er bij de Cambodjaanse regering op aan om haar verplichtingen als ondertekenaar van de Vluchtelingenconventie van 1951 na te komen, en in het bijzonder ervoor te zorgen dat elke repatriëring van Montagnards naar Vietnam op vrijwillige basis plaatsvindt en dat
80 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
daarbij moet worden gegarandeerd dat aan de asielzoekers die in Cambodja aankomen niet hun fundamentele recht op asiel wordt ontzegd; 3.
dringt aan op opschorting van de repatriëringsprogramma's zolang er niet door beide regeringen harde garanties zijn verstrekt dat de terugkeer op volstrekt vrijwillige basis zal plaatsvinden en dat het leven van de betrokken Montagnards geen gevaar loopt bij terugkeer in Vietnam;
4.
doet een beroep op de Vietnamese regering om een einde te maken aan de willekeurige hechtenis van Montagnards die van Cambodja naar Vietnam zijn terugekeerd, ongeacht of deze terugkeer nu op basis van vrijwilligheid of tegen hun wil heeft plaatsgevonden;
5.
verzoekt de Commissie om de Vietnamese autoriteiten bij te staan bij de ontwikkeling van hun land, zodat er een halt kan worden toegeroepen aan de massale uittocht van onderdanen van dit land om economische redenen;
6.
verzoekt de Commissie om de Vietnamese regering te helpen bij haar programma tot vermindering van de armoede en verbetering van de levensomstandigheden in de regio van de centrale hooglanden;
7.
doet een beroep op de Vietnamese regering om het personeel van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN toegang te verlenen tot de Vietnamese centrale hooglanden, opdat het controle kan uitoefenen op de situatie van de terugkerende asielzoekers, en dringt bij de partijen bij de driepartijenovereenkomst aan op hervatting van hun samenwerking, waarbij in het bijzonder de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN de mogelijkheid moet krijgen om waarnemers in de regio te stationeren, die controlebezoeken kunnen brengen voor, tijdens en na de repatriëring;
8.
dringt bij de Vietnamese regering aan op onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen in de centrale hooglanden die thans in hechtenis verkeren wegens het vreedzaam belijden van hun politieke of godsdienstige overtuigingen, met inbegrip van activisten van protestante kerken en personen die de onafhankelijkheidsbeweging in de hooglanden ondersteunen;
9.
verlangt dat geen enkele Vietnamese onderdaan tegen zijn wil wordt uitgezet naar zijn land van herkomst en doet een beroep op de Commissie om de Cambodjaanse regering bij te staan bij de opvang van uit Vietnam afkomstige bevolkingsgroepen;
10. verzoekt de lidstaten van de Europese Unie om een bijdrage te leveren aan de opvang van Vietnamese vluchtelingen; 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van de Socialistische Republiek Vietnam, de regering van het Koninkrijk Cambodja, de ASEAN en de Verenigde Naties.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 81
NL
P5_TAPROV(2002)0188 Schending van de mensenrechten in Nigeria Resolutie van het Europees Parlement over de schending van de rechten van de mens, en met name van de vrouwen, in Nigeria
Het Europees Parlement, – onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties van 15 november 20011 en 15 februari 20012 over de situatie van de rechten van de mens in Nigeria, – gelet op de oproep van het Europees Parlement om genade te verlenen aan Safiya Hussaini en Hafsatu Abubakar, – gelet op de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 21 maart 2001 over de situatie in West-Afrika, en daarbij met name verwijzend naar de paragrafen over Nigeria, – gelet op de verklaring van de Raad van de EU van 27 maart 2001, waarin de Raad "zijn tevredenheid uit over de vrijspraak van Safiya Hussaini door het Sjaria Hof van Beroep van Sokoto", – gelet op de huidige 58e zitting van de VN-Commissie inzake de rechten van de mens, die van 18 maart t/m 26 april 2002 plaatsvindt te Genève, en de te verwachten conclusies daarvan, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 februari 2002 inzake de rechten, prioriteiten en aanbevelingen van de EU voor de 58e zitting van de VN-Commissie voor de rechten van de mens3, – gelet op de door Nigeria geratificeerde internationale overeenkomsten inzake de rechten van de mens, en in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten, het Verdrag inzake de afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen en het Afrikaanse Handvest inzake de rechten van de mens en de volkeren, – gelet op de Nigeriaanse grondwet, zoals die in 1999 werd geamendeerd, A. kennis nemend van de vrijspraak op 25 maart 2002 door het Sjaria Hof van Beroep van Sokoto voor Safiya Hussaini, en de eerdere vrijspraak op 24 januari 2002 voor de achttienjarige Hafsatu Abubakar, maar benadrukkend dat alle mensenrechten van mevrouw Hussaini en mevrouw Abubakar moeten worden verzekerd, zodat zij weer volledig gereïntegreerd kunnen worden in de Nigeriaanse samenleving, B. overwegende dat de Nigeriaanse islamitische rechtbank te Bakori, in de deelstaat Katsina, 1
PB C 276 van 1.10.2001, blz. 284. Punt 16 van de aangenomen teksten. 3 P5_TA(2002)0057. 2
82 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
Amina Lawal - een 35-jarige vrouw uit het dorp Kurami - veroordeeld heeft tot dood door steniging, nadat zij bekend had een kind te hebben gekregen terwijl zij reeds gescheiden was, waarbij de daarbij betrokken man echter werd vrijgesproken, C. overwegende dat de deelstaten Sokoto en Katsina tot het dozijn deelstaten in het overwegend islamitische noorden van het land behoren, waarin de afgelopen twee jaar de strenge islamitische wetgeving van de Sjaria is ingevoerd, die ernstige gevolgen heeft voor de burgerlijke vrijheden en de naleving van de mensenrechten, D. overwegende dat de huidige juridische interpretaties van de Sjaria-wetgeving in Nigeria onder meer de toepassing van de doodstraf inhouden, die in strijd is met internationale mensenrechtenakkoorden welke door Nigeria zijn geratificeerd, waaronder het Verdrag inzake de afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen, het Verdrag tegen foltering en iedere vorm van wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of straf en het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke en politieke rechten; E. overwegende dat Nigeria weliswaar de rechtmatigheid erkent van de islamitische SjariaHoven van beroep, die rechtspreken in zaken welke verband houden met godsdienst en familierecht, naast een federaal stelsel van rechtbanken, maar dat niet voorzien is in een Sjaria-politierechtbank, welke geen rechtskracht heeft, aangezien deze niet in overeenstemming is met de opperste wet van het land, F. overwegende dat in het Nigeriaanse wetboek van strafrecht expliciet vermeld wordt dat geweldpleging van een man tegen zijn vrouw geen overtreding vormt, indien deze gesanctioneerd wordt door het gewoonterecht; verder overwegende dat naar raming ongeveer 60% van de Nigeriaanse vrouwen onderworpen is aan mutilatie van hun geslachtsorganen en dat er verder veel berichten zijn over georganiseerde vrouwenhandel tussen Nigeria, andere West-Afrikaanse landen en Europa, G. ernstig verontrust over de voorschriften in de deelstaten waar de Sjaria van kracht is, welke vrouwen dwingen om 's nachts binnenshuis te blijven, de invoering van een naar geslacht gesegregeerd stelsel van openbaar vervoer en de ontzegging van gelijke rechten voor vrouwen op het gebied van het erfenisrecht, H. overwegende dat er door de gouverneurs van sommige noordelijke deelstaten pogingen in het werk zijn gesteld, zoals het besluit van 29 februari 2001, om de toepassing van de Sjaria-wetgeving op te schorten in bepaalde deelstaten die deze reeds toepasten, en gelet op de ernstige represaille-aanslagen die daarop gevolgd zijn, I. overwegende dat minister van Justitie Bola Ige, die sindsdien vermoord werd, verklaarde dat de doodstraf door steniging een "wrede en primitieve" straf is, J. overwegende dat de internationale media op 22 maart 2002 melding maakten van een brief van de Nigeriaanse minister van Justitie Godwin Agabi aan de twaalf noordelijke deelstaten van Nigeria waar de Sjaria-wetgeving wordt toegepast, waarin hij mededeelde dat "een moslim niet mag worden onderworpen aan strengere straffen dan die welke voor hetzelfde vergrijp aan andere Nigerianen wordt opgelegd" en dat elke rechtbank "die discriminerende straffen oplegt welbewust een schending van de grondwet begaat" (sectie 42 (1a), die vrijheden op seksueel, religieus, etnisch en politiek gebied garandeert), K. overwegende dat Nigeria - het volkrijkste land van Afrika met 110 miljoen inwoners, ruim \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 83
NL
250 etnische groepen en een federale structuur met 36 deelstaten - door etnische, godsdienstige en politieke spanningen verscheurd wordt, waarbij duizenden mensen het leven hebben verloren sinds de verkiezingen van 1999, welke een eind maakten aan vijftien jaar van militair bewind en onderdrukking, 1. is tevreden over het besluit van het Sjaria-Hof van Beroep van de deelstaat Sokoto, in Noord-Nigeria, om een positief gevolg te geven aan het beroep dat Safiya Hussaini en Hasatu Abubakar hadden aangetekend tegen hun doodvonnis door steniging wegens echtbreuk en om hun vrijspraak te gelasten; 2. veroordeelt het besluit van de islamitische rechtbank te Bakori, in de deelstaat Katsina, om Amina Lawal te veroordelen tot dood door steniging om de reden dat zij een kind had gekregen terwijl zij reeds gescheiden was; 3. veroordeelt alle vormen van godsdienstige onverdraagzaamheid en maakt zich zorgen over de fundamentalistische interpretatie en tenuitvoerlegging van de Sjaria-wetgeving in bepaalde Nigeriaanse deelstaten, die strijdig is met de naleving van de fundamentele menselijke rechten, en doet een beroep op de federale regering van Nigeria om toe te zien op volledige naleving van de grondwet en handhaving van de rechtsstaat; 4. is erkentelijk voor de belangrijke rol die de maatschappelijke organisaties, en in het bijzonder de mensenrechtenbewegingen en de niet-gouvernementele organisaties, en de internationale media gespeeld hebben om te zorgen voor de handhaving van de constitutionele en internationale overeenkomsten van Nigeria inzake de bescherming van de mensenrechten van alle Nigeriaanse burgers, ongeacht hun achtergrond of godsdienst; 5. dringt er bij de Europese Unie en de internationale organisaties op aan om de nodige technische en juridische bijstand te verlenen tijdens de periode van 30 dagen waarin Amina Lawal beroep kan aantekenen tegen het laatste vonnis dat op grond van de Sjaria-wetgeving is uitgesproken; 6. doet een beroep op de Nigeriaanse regering om ervoor te zorgen dat de rechtbanken bij hun vonnissen rekening houden met de internationale mensenrechtenwetgeving en de bepalingen inzake mensenrechten en burgerrechten welke in Nigeria's eigen grondwet vervat zijn; 7. verzoekt de Nigeriaanse federale autoriteiten om de naleving te garanderen van het constitutionele recht voor alle op grond van de Sjaria-wetgeving veroordeelde Nigerianen en in het bijzonder de vrouwen - om bij hogere gerechtshoven in beroep te gaan, zowel op het niveau van de deelstaten als op federaal niveau, opdat een onafhankelijke, vrije en eerlijke rechtspraak kan worden gegarandeerd; 8. verzoekt de Nigeriaanse regering verdere stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat een halt wordt toegeroepen aan alle executies en er een einde komt aan de toepassing van de doodstraf; 9. benadrukt zijn categorische verzet tegen de doodstraf onder alle omstandigheden, omdat dit de uiterste vorm van schending vormt van het door het internationale recht gegarandeerde recht op leven; 10. is van oordeel dat de huidige praktijk en veel bepalingen van de nieuwe, op de Sjaria 84 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
gebaseerde strafrechtboeken en de Sjaria-voorschriften voor de strafrechtelijke procedure in strijd zijn met veel internationale mensenrechtenovereenkomsten die door Nigeria zijn geratificeerd, zoals het Verdrag inzake de afschaffing van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen, het Verdrag tegen folter en alle vormen van wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en straf en het Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke en politieke rechten; 11. verzoekt de Raad om op grond van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou een politieke dialoog met Nigeria op gang te brengen, teneinde de pluralistische democratie in Nigeria te ondersteunen en te verstevigen en ter bevordering van de sociale en economische rechtvaardigheid en het respect voor de mensenrechten en godsdienstige vrijheden, mede in het licht van de verkiezingen die in 2003 zullen plaats vinden; 12. verzoekt de Commissie om extra financiële en technische steun te verstrekken ter versterking van de juridische en democratische structuren van Nigeria - met inbegrip van de opleiding van advocaten, rechters en politiefunctionarissen - mede in het licht van de verkiezingen die in 2003 zullen plaats vinden, en om ook vrouwen te betrekken bij deze vorm van hulpverlening; 13. ondersteunt het streven van de door de regering benoemde Nationale commissie voor mensenrechten om een onderzoek in te stellen naar mensenrechtenschendingen in het verleden en de naleving van de mensenrechten te bevorderen; betreurt echter het feit dat deze commissie niet de beschikking heeft gekregen over voldoende middelen; 14. erkent de essentiële rol die Nigeria zou kunnen spelen voor de toekomstige ontwikkeling van democratie en handel in de West-Afrikaanse regio, en ook over het gehele Afrikaanse continent, en is in het bijzonder ingenomen met de oprichting van de Afrikaanse Unie; hoopt dat alle politieke en religieuze leiders in Nigeria deze kans zullen aangrijpen om een einde te maken aan het godsdienstige, etnische en politieke geweld; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Commissie, de medevoorzitters van Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de secretarissen-generaal van de Verenigde Naties, de Afrikaanse Unie, het Gemenebest, de OESO, de Interparlementaire Unie en de Organisatie van de Islamitische Conferentie, de voorzitters van de Europese Investeringsbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds, en de president, de regering, het parlement en de 36 deelstaatgouverneurs van Nigeria.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 85
NL
P5_TAPROV(2002)0189 Situatie van de mensenrechten in Guatemala Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de mensenrechten in Guatemala
Het Europees Parlement, -
gelet op zijn eerdere resoluties over de toestand in Guatemala, in het bijzonder de resolutie van 14 juni 2001 over de mensenrechten in Guatemala1,
-
gezien de krachtige permanente toezeggingen die zijn gedaan in de vredes- en verzoeningsovereenkomsten in Guatemala,
A.
verontrust over de toenemende intimidatie tegen al diegenen die zich inzetten tegen straffeloosheid: overlevenden, getuigen, NGO's, journalisten, politici, geestelijken, boerenleiders en in het bijzonder de herhaalde bedreigingen tegen pathalogen-anatoom die betrokken zijn bij het opgraven van massagraven om bewijsmateriaal te krijgen voor eventuele vervolging,
B.
ernstig verontrust over de recente toename van het geweld en intimidaties tegen mensenrechtenactivisten, vakbondsleiders, geestelijken die werkzaam zijn met Indiaanse groepen, en de inheemse gemeenschappen zelf,
C.
constaterende dat de Guatemalteekse justitie niet in staat is gebleken de afspraken uit de vredesovereenkomsten van 1996 gestand te doen en dat dit een belangrijke factor is die bijdraagt aan de mensenrechtenschendingen in Guatemala,
1.
veroordeelt alle geweld en intimidatie in Guatemala zoals bedreven door diegenen die de misdrijven en wreedheden die zijn begaan tijdens de bloedige burgeroorlog, willen toedekken en verklaart zich verontrust over deze feiten;
2.
betreurt de schendingen door het samenspannen van bepaalde nationale en internationale ondernemingen die de nieuwe illegale of "zwarte" bedrijfstakken controleren zoals drugshandel en wapenhandel, het witwassen van zwart geld, autodiefstalbendes, kidnapping en illegaal gebruik van beschermde natuurgebieden;
3.
betreurt het feit dat de rechten van vrouwen op het werk worden geschonden, waar zij maar al te vaak onderworpen zijn aan seksuele intimidatie en ander misbruik door de werkgever, geen recht kunnen doen gelden op minimumloon of regelmatige werktijden, zelden toegang hebben tot de gezondheidszorg voor personeelsleden en bij zwangerschap worden ontslagen;
1
PB C 53 E van 28.2.2002, blz. 403.
86 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
4.
verzoekt de regering van Guatemala haar verantwoordelijkheid op zich te nemen bij het toezicht op en de bestraffing van de clandestiene groepen, de veiligheid van de burgers en het onderzoek naar alle schendingen van de mensenrechten, dat al tien jaar lang in het slop zit, en werk te maken van de ontmanteling van al deze organen overeenkomstig de vredesakkoorden;
5.
verzoekt nogmaals om garanties voor de justitie dat zij geheel onafhankelijk en in vrijheid kan werken aan het veroordelen van de door de Commissie voor Historische Opheldering gesignaleerde misdrijven; benadrukt de noodzaak de druk op Guatemala op te voeren om een eind te maken aan de straffeloosheid van bepaalde elites en de noodzaak scherp te letten op het respecteren van de vrijheid van meningsuiting, alsook het recht om informatie te verspreiden onder alle burgers, wanneer deze rechten ondermijnd worden door bepaalde groepen uit de particuliere sector; betreurt het dat het niveau van corruptie bij de rechterlijke macht belet dat de Wet op dit moment kan prevaleren en is van mening dat een waarachtige rechterlijke macht en een programma voor bescherming van getuigen in het leven moeten worden geroepen opdat het rechtssysteem van Guatemala efficiënt en billijk kan functioneren;
6.
dringt erop aan dat de overheidsinstellingen en agentschappen ten volle samenwerken bij alle pogingen om klaarheid te brengen in de mensenrechtenschendingen, ook wanneer die zich richten tegen mensenrechtenactivisten, en dat de resultaten van dit onderzoek openbaar worden gemaakt;
7.
betuigt zijn steun aan het volk van Guatemala en zijn autoriteiten om door te gaan met een correcte toepassing van de rechtsstaat, de economische, sociale en politieke ontwikkeling van het land, waarbij de vruchten moeten worden geplukt van de vrede en de historische verzoening;
8.
verzoekt onmiddellijk een dialoog op te zetten en onderhandelingsstructuren te creëren om de landkwestie vreedzaam op te lossen, zoals voorzien in de vredesakkoorden;
9.
verzoekt de regering van Guatemala om de in de vredesakkoorden genoemde wetshervormingen in praktijk te brengen met een gedetailleerde agenda en om de nodige middelen uit te trekken voor sociaal beleid en de justitiële hervorming, zoals genoemd in de vredesakkoorden;
10.
verzoekt de internationale gemeenschap haar inspanningen te verdubbelen bij het aandringen op implementatie van de mensenrechtenonderdelen van de mensenrechtenovereenkomst;
11.
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Guatemala, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten en het Midden-Amerikaanse parlement.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 87
NL
P5_TAPROV(2002)0190 Kanaaltunnel Resolutie van het Europees Parlement over het probleem van de vluchtelingen en de obstructie van het railvrachtvervoer door de Kanaaltunnel
Het Europees Parlement, -
gelet op de obstructie van vrachttreinen door de Kanaaltunnel sinds november 2001 en de volledige stopzetting van het railvrachtvervoer, hetgeen in de afgelopen maanden herhaaldelijk is voorgekomen, daar migranten, voor wie de illegale inreis de enige mogelijkheid is om het VK te bereiken, op de treinen trachten te springen,
-
overwegende dat de nijpende problemen bij de ingang tot de Kanaaltunnel nog steeds toenemen, ondanks gemeenschappelijke inspanningen van de Franse en Britse regering om pogingen om illegaal de tunnel door te trekken te belemmeren, welke echter zonder resultaat zijn gebleven,
-
overwegende dat de Franse en Britse autoriteiten er niet in geslaagd zijn een adequate veiligheid voor de railvrachtterminal Calais-Frethun te waarborgen,
-
gelet op de uitspraak van een Frans gerecht van 1 februari 2002 houdende verwerping van een verzoek, ingediend door Eurotunnel, tot sluiting van het vluchtelingencentrum in Sangatte, dat gelegen is op slechts een mijl van de railvrachtterminal en de ingang van de Kanaaltunnel,
-
overwegende dat voor de oplossing van deze problemen de werkelijke oorzaken van deze situatie moeten worden aangepakt, te weten de aanwezigheid van illegalen en asielzoekers in de nabijheid van de Kanaaltunnel, die dagelijks en in grote aantallen trachten de tunnel door te trekken om het Verenigd Koninkrijk te bereiken, alsmede het uitblijven van een passend antwoord,
-
gelet op het vereiste voor de gemeenschappelijke markt van een vrij verkeer van goederen tussen de EU-lidstaten en het feit dat treinen uit Italië, Duitsland, Spanje en andere EU-lidstaten, onder meer uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, hier nadeel van ondervinden,
A.
overwegende dat de kwestie van de asielzoekers in de regio Calais geen nieuw probleem is en dat de Britse regering en de Franse regering reeds meer dan twee jaar volledig op de hoogte zijn van de verslechterende situatie er geen doeltreffende maatregelen hebben genomen,
B.
overwegende dat minstens negen mensen zijn omgekomen bij pogingen om illegaal de Kanaaltunnel door te trekken en dat er een ernstig risico van verdere dodelijke ongelukken en ongevallen in de tunnel bestaat,
88 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
C.
overwegende dat de gevolgen van deze situatie voor de handel en het bedrijfsleven uiterst schadelijk zijn, dat ongeveer 8000 banen gevaar lopen, dat ondernemingen verwachten verliezen te lijden van ongeveer €12 miljoen per week; overwegende bovendien dat de gevolgen van deze ontwikkelingen voor particuliere exploitanten, zoals Eurotunnel, bijzonder schadelijk zijn geweest, met verliezen ten bedrage van €30 miljoen, die direct het gevolg zijn van de onderbreking van de diensten en een verdere €8 miljoen ter bekostiging van extra beveiliging,
D.
overwegende dat de exploitanten van het railvrachtvervoer geen veilig en betrouwbaar vervoer per spoor tussen het vasteland van Europa en het VK kunnen garanderen, hetgeen betekent dat er wekelijks 2.250.000 extra kilometers per vrachtwagen moeten worden afgelegd, met duidelijk nadelige gevolgen voor het milieu en de veiligheid,
E.
overwegende dat de huidige stand van de nationale en communautaire wetgeving verhindert dat er een bevredigend antwoord wordt gegeven op de problemen in verband met de aanwezigheid van illegalen nabij de Kanaaltunnel en erkennend dat een zinnige praktische en doeltreffende aanpak dient te worden goedgekeurd door zowel de Britse als de Franse regering en moet worden gecoördineerd met de andere EU-lidstaten,
1.
vestigt de aandacht op de kritische en verslechterende situatie nabij de Kanaaltunnel, die urgente maatregelen door de betrokken autoriteiten vereist ten einde zo spoedig mogelijk normale omstandigheden te creëren;
2.
betreurt het dat de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad van 7 december 1998 inzake de werking van de interne markt wat het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten betreft1, de zogenaamde "strawberry"-verordening, slechts op beperkte schaal tussenbeide kan komen wanneer zich belangrijke obstakels voordoen voor het vrij verkeer van goederen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan onverwijld alle nodige proportionele maatregelen te nemen om het vrij verkeer van goederen door de Kanaaltunnel tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te waarborgen; dringt er bij de Commissie op aan voorstellen te doen ter versterking van het snelle interventiemechanisme waarvan in de "strawberry"-verordening sprake is;
3.
besluit dat, om een bevredigend antwoord op langere termijn voor deze problemen te geven, een menselijke en praktische aanpak in termen van asiel- en immigratiebeleid moet worden goedgekeurd,
4.
is van mening dat de oplossing op langere termijn gelegen is in de Europese asiel- en immigratiesystemen, met inbegrip van het delen van verantwoordelijkheid; pleit derhalve voor urgente actie om te waarborgen dat de asielzoekers een eerlijke en snelle procedure krijgen, terwijl mensenhandelaars en illegale immigranten doeltreffend worden geweerd;
5.
doet een beroep op de Britse en Franse regering om een oplossing voor de asielaanvragen in het centrum te Sangatte te vinden en het voortouw te nemen bij de ontwikkeling van verdere EU-maatregelen;
1
PB L 337 van 12.12.1998, blz. 8.
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 89
NL
6.
doet een beroep op de Franse autoriteiten en de SNCF om met spoed de veiligheidssituatie bij Frethun en andere kwetsbare punten die naar de tunnel leiden verder te verbeteren en ervoor te zorgen dat er te allen tijde effectieve veiligheidsmaatregelen van kracht zijn;
7.
dringt er bij de regeringen van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk op aan onverwijld steun te verlenen en schadevergoeding aan te bieden aan vervoerders per spoor en andere ondernemers die getroffen zijn door de beperking van het goederenvervoer door de Kanaaltunnel;
8.
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Britse regering en de Franse regering.
90 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0191 Standpunt van de Europese Unie bij de komende speciale bijeenkomst van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over het kind Resolutie van het Europees Parlement over het EU-standpunt tijdens de speciale vergadering over kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
Het Europees Parlement, -
gelet op de opnieuw bijeengekomen speciale vergadering over kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 8-10 mei 2002,
-
gelet op zijn voorafgaande resoluties over rechten van kinderen, zoals die van 17 december 1998 over kindsoldaten1, van 28 januari 1999 over de bescherming van gezinnen en kinderen2, van 17 mei 2001over kinderhandel in Afrika3, alsook op zijn resolutie van 6 september 2001 over de speciale vergadering van de Verenigde Naties4,
-
gelet op de Conventie voor de rechten van het kind van 1989, die door 191 landen is geratificeerd,
-
overwegende dat op 12 februari 2002 het facultatieve protocol in werking is getreden bij de Conventie voor de rechten van het kind,
-
gelet op de mede door de EU gesteunde resolutie over de rechten van het kind die is aangenomen door de VN-Commissie voor de rechten van het kind op 25 april 2001 (UNCHR resolutie 2001/75),
-
gelet op het Handvest van de grondrechten van de EU, met name artikel 24,
A. overwegende dat de wereldleiders op de Wereldtop voor kinderen in 1990 een actieplan hebben goedgekeurd ten behoeve van de kinderen van deze wereld dat verstrekkende doeleinden omvatte om de gezondheid en ontwikkeling van kinderen te verbeteren, o.a. het terugbrengen van kindersterfte, ondervoeding en betere toegang tot veilig drinkwater en gezondheidszorg, B. overwegende dat de nieuwe internationale normen en instrumenten voor betere bescherming van kinderen zijn goedgekeurd zoals het Verdrag van Ottawa om mijnen te verbieden, het Statuut van Rome voor het Internationaal Strafhof, de facultatieve protocollen bij de Conventie voor de rechten van het kind over (1) kinderen die betrokken zijn bij gewapende conflicten en (2) verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie en de IAOConventie 182 over verbod op en onmiddellijke actie voor de afschaffing van de ergste vormen van kinderarbeid, 1
PB C 98 van 9.4.1999, blz. 297. PB C 128 van 7.5.1999, blz. 79. 3 PB C 34 E van 7.2.2002, blz. 383. 4 PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 360. 2
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 91
NL
C. gelet op de vrijwel universele ratificatie van de Conventie voor de rechten van het kind, die echter nog vrijwel nergens ten uitvoer wordt gelegd, D. overwegende dat om de twee seconden ergens in de wereld een kind sterft aan ondervoeding of watergebrek of ontbreken van gezondheidszorg en dat miljoenen kinderen zijn gestorven aan ziektes in verband met HIV/AIDS, E. overwegende dat meer dan 100 miljoen kinderen, vooral meisjes, geen basisonderwijs genieten, F. overwegende dat 2 miljoen kinderen de afgelopen tien jaar zijn omgekomen bij oorlogen, G. overwegende dat elk jaar 2 miljoen meisjes het slachtoffer worden van verminking van de geslachtsorganen, H. overwegende dat de speciale vergadering van 2002 een uitgelezen kans is om praktische en duurzame methodes te bedenken ter volledige zo snel mogelijke implementatie van de Conventie, I. overwegende dat als gevolg van demografische, sociologische en technologische veranderingen en veranderingen op het gebied van de wetenschap problemen ontstaan die gevolgen hebben voor de sociale en menselijke ontwikkeling, zoals armoede, sociale uitsluiting en de teloorgang van het gezinsleven, waarvan kinderen altijd het eerst de dupe zijn, J. overwegende dat succesvolle implementatie van de op de komende speciale vergadering voor kinderen vastgestelde doelstellingen afhankelijk zal zijn van de vraag of het inspectiesysteem werkt, 1. verzoekt de EU en haar lidstaten om actief samen te werken opdat de speciale vergadering ertoe zal leiden dat: • •
• •
de Conventie voor de rechten van het kind volledig wordt geïmplementeerd, algehele ratificering en implementatie wordt ondersteund van de nieuwe verdragen die de afgelopen tien jaar zijn ontwikkeld ter versterking van de bescherming van de rechten van het kind, in het bijzonder het facultatieve protocol voor kinderen bij gewapende conflicten en de IAO Conventie 182 over het verbod op en onmiddellijke actie voor het afschaffen van de ergste vormen van kinderarbeid, dat de doelstellingen een weerspiegeling zijn van het belang van kritische rechten van kinderen op bescherming tegen geweld, uitbuiting en misbruik alsook gezondheidszorg, onderwijs en voeding, te zorgen voor krachtige instrumenten ter controle op de door regeringen aangegane verplichtingen en toezeggingen, o.a. het inschakelen van niet-gouvernementele organisaties en civil society;
2. sluit zich aan bij het standpunt dat "het gezin de hoeksteen vormt van de samenleving en allereerst verantwoordelijk is voor de bescherming, opvoeding en ontwikkeling van kinderen", zoals vermeld in het ontwerp-slotdocument van UNICEF dat voor de speciale vergadering wordt voorbereid;
92 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
3. wijst er derhalve op dat een "wereld die geschikt is voor kinderen" - de titel van de speciale vergadering – subsidiair tevens een wereld moet zijn die geschikt is voor gezinnen; dit betekent dat het beleid van regeringen dienovereenkomstig moet worden opgezet om de beste menselijke en sociale omgeving voor kinderen te creëren en degenen die de natuurlijke bescherming en steun van het gezin moeten ontberen de best mogelijke, op die van een gezin gelijkende, sociale respons te geven; 4. verzoekt de EU-lidstaten de implementatie van de Conventie voor de rechten van het kind, de ratificering en implementatie van belangrijke nieuwe verdragen uit het afgelopen decennium ter versterking van de bescherming van de rechten van het kind en implementatie van de beloften die gedaan zijn op de speciale vergadering van 2002 te maken tot een nationale en Europese prioriteit met het oog op artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de EU; 5. verzoekt de EU-lidstaten een onafhankelijk lichaam in het leven te roepen of aan te wijzen dat moet controleren of de doelstellingen worden gehaald van het slotdocument van de speciale vergadering en om een alomvattend nationaal plan goed te keuren met specifieke meetbare doelstellingen die aan een tijdpad gebonden zijn; 6. verzoekt de lidstaten het facultatieve protocol bij de Conventie voor de rechten van het kind over bescherming van kinderen bij gewapende conflicten (in werking getreden op 12 februari 2002) te ratificeren en te implementeren; 7. verzoekt de Raad de ratificering van belangrijke nieuwe verdragen uit het afgelopen decennium ter versterking van de bescherming van de rechten van kinderen door derde landen tot prioriteit te maken bij zijn politieke dialoog met die landen; 8. is verheugd over de Conventie voor de toekomst van Europa en verzoekt om in deze Conventie een aanbeveling op te nemen voor het opnemen van een rechtsgrondslag in de EU-verdragen ter bevordering en bescherming van de belangen van het kind bij het gehele EU-beleid, programma's en wetgeving; 9. is verheugd over de toezeggingen die de Commissie onlangs heeft gedaan dat zij een kinderrechtenperspectief zal integreren in de ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten van de Gemeenschap en dat zij strategische implementatierichtsnoeren zal geven; verzoekt de Commissie en de Raad om deze toezegging onverwijld in praktijk te brengen; 10. constateert dat meisjes in ontwikkelingslanden een grotere kans hebben op onbetaald huishoudelijk werk, geen onderwijs en een huwelijk op jonge leeftijd; verzoekt de Commissie specifieke maatregelen te nemen ter bevordering van de rechten van meisjes bij ontwikkelingsbeleid en humanitaire hulpverlening; 11. verzoekt de EU-lidstaten artikel 12 van de Conventie voor de rechten van het kind te bevorderen en kinderen en jongeren op alle niveaus te betrekken bij de besluitvorming; 12. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle voorgestelde EU-richtlijnen, beleidsvormen en programma's worden onderworpen aan een kinderimpactanalyse zodat hun potentiële gevolgen voor kinderen kunnen worden geëvalueerd; \\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 93
NL
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de medevoorzitters van de ACS-EU Paritaire Vergadering, de voorzitters van interparlementaire delegaties, de nationale parlementen van de EU-lidstaten, het secretariaat van de UNGASS, UNICEF en de nationale delegaties op de speciale vergadering voor kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
94 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0192 Angola Resolutie van het Europees Parlement over Angola
Het Europees Parlement, -
onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over de toestand in Angola en de Sacharov-prijs 2001,
-
onder verwijzing naar de recente resolutie over zuidelijk Afrika die de Paritaire Vergadering ACS-EU op 21 maart jl. in Kaapstad, Zuid-Afrika aangenomen heeft,
-
gezien de conclusie van de Europese Raad van 15 en 16 maart jl. in Barcelona over de ontwikkelingen in Angola sinds de dood van Jonas Savimbi,
-
gezien het standpunt van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties tegenover het nieuwe vredesinitiatief in Angola,
-
gezien de verklaring van 25 februari jl. van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties,
A.
overwegende dat de dood van Jonas Savimbi de politieke situatie in Angola geheel en al verandert en waarschijnlijk betekent dat Angola nu een bijzondere fase in zijn geschiedenis doormaakt,
B.
gezien de recente gebeurtenissen in Angola, de positieve houding van de regering, die het einde van de offensieve operaties van het leger aankondigt, en het antwoord van de Unitaleiding en –troepen te velde, dat even positief is,
C.
overwegende dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zich op 28 maart jl. uitgesproken heeft voor volledige uitvoering van het protocol van Lusaka en verklaart dat hij voor dat doel met alle partijen wil samenwerken en overleg plegen met de regering van Angola om te zoeken naar mogelijkheden om verandering te brengen in de sancties tegen de Unita die ingesteld zijn door resolutie 1127 van 1997, om de vredesbesprekingen te vergemakkelijken,
D.
verheugd over de ondertekening van de overeenkomst over het staakt-het-vuren tussen de regering en de militaire leiding van de Unita op 4 april, op grond van een gemeenschappelijke intentieverklaring van 30 maart in Luena (provincie Moxico) tot aanvulling van het protocol van Lusaka, die een belangrijke mogelijkheid voor definitieve pacificatie van Angola biedt,
E.
overwegende dat de overeenkomst uitgaat van het protocol van Lusaka van 20 november 1994 en voornamelijk gaat over de ontwapening van de Unita, de definitieve samenstelling van de nationale strijdkrachten, de uitbreiding van het staatsbestuur over het gehele nationale grondgebied, de ontwapening van de burgerbevolking en andere
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 95
NL
werkzaamheden die opgeschort zijn in de nasleep van de burgeroorlog die in 1998 opnieuw opgeflakkerd is, F.
overwegende dat de nationale assemblee op 3 april jl. op voorstel van de Angolese regering een amnestiewet goedgekeurd heeft,
G.
overwegende dat volledige integratie van de Unita in het politieke leven van Angola als een niet bewapende en vrij gereorganiseerde politieke partij van essentieel belang is voor de consolidatie van de democratisering,
H.
overwegende dat rechtmatigheid en geloofwaardigheid van de nationale vrede en verzoening de deelname van alle belanghebbenden, politieke partijen en het maatschappelijk middenveld, veronderstellen, en ook van de kerken, die reusachtige inspanningen geleverd hebben om de ontwikkeling op gang te brengen,
I.
overwegende dat de toestand uit humanitair oogpunt rampzalig blijft, aangezien de oorlog vier miljoen mensen op de vlucht gedreven heeft, ook al is de humanitaire hulpverlening de laatste maanden enigszins verbeterd door de de-escalatie van het militaire conflict in sommige delen van het land en de grotere samenwerking van de Angolese strijdkrachten,
J.
gezien de onmenselijke paradox van een in potentie bijzonder rijk land waar de bevolking in uiterste armoede leeft, die lange jaren kenmerkend voor de lijdensweg van de bevolking van Angola geweest is,
1.
verheugt zich over de ondertekening van het aanvullend memorandum bij het protocol van Lusaka met het oog op de beëindiging van de vijandelijkheden en andere onbesliste militaire aangelegenheden, op 4 april jl. in Luanda door de regering van Angola en de militaire leiding van de Unita, die een nieuw tijdperk in de definitieve pacificatie van Angola inluidt;
2.
wijst met nadruk op de grote betekenis van die historische gebeurtenis voor zuidelijk Afrika en het gehele Afrikaans continent;
3.
vraagt de Angolese regering en de Unita om het staakt-het-vuren een definitief en onherroepelijk karakter te geven;
4.
vertrouwt erop dat de regering en de Unita de toezeggingen die ze nu gedaan hebben, volledig gestand zullen doen en alle militaire en politieke vijandelijkheden en alle vormen van intimidatie in heel Angola stopzetten; vertrouwt er ook op dat daarmee het staatsbestuur en de werking van de instellingen genormaliseerd kunnen worden en de overgang van het land naar een volkomen democratisch bestel uitgebouwd en vervolledigd kan worden;
5.
roept alle partijen op om de bepalingen van de overeenkomst over het staakt-het-vuren en het protocol van Lusaka volledig uit te voeren aan de hand van een politieke dialoog onder toezicht van de Verenigde Naties, om voor blijvende vrede en stabiliteit in Angola te zorgen; beveelt de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aan om in overleg met de regering de internationale sancties tegen de Unita geleidelijk op te heffen;
96 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
6.
spreekt zich uit voor volledige integratie van de Unita in de nationale politiek als een vrij gereorganiseerde ongewapende politieke partij; beschouwt daadwerkelijke stopzetting van de militaire activiteiten van de Unita en haar volledige demilitarisering als onontbeerlijk voor de vooruitgang van het vredesproces;
7.
spoort de regering aan om haar dialoog en samenwerking met alle politieke krachten, het maatschappelijk middenveld en de kerken uit te breiden, meer bepaald in het kader van de COIEPA, zodat elke Angolese burger bij het vredes- en verzoeningsproces betrokken wordt;
8.
roept de regering op om deze vredeskans te benutten om absolute voorrang te verlenen aan de verbetering van de humanitaire en gezondheidssituatie zonder ook maar enige vorm van discriminatie, en doet een oproep tot de Europese Unie en de internationale gemeenschap om de nodige bijstand te verlenen om dat nationale project zo goed mogelijk te laten verlopen;
9.
acht het dringend geboden om de uitbreiding en vestiging van het nationale staatsbestuur in geheel Angola te voltooien om de voorwaarden voor de terugkeer van de gevluchte bevolkingsgroepen en hun reïntegratie in hun streek van oorsprong tot stand te brengen, zodat ze opnieuw een normaal leven kunnen leiden;
10.
dringt erop aan dat de diensten van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen (UNHCR) meer verantwoordelijkheid op zich nemen voor de meer dan vier miljoen ontheemden in Angola en doet een beroep op de internationale gemeenschap om verdere concrete maatregelen te treffen om de humanitaire situatie in Angola te verbeteren;
11.
vraagt de Europese Commissie, de Raad ACS-EU en de Verenigde Naties om steun te verlenen voor ontmijningsprogramma's zodat het vrije verkeer van personen veilig kan verlopen en de noodzakelijke voorwaarden ontstaan voor heropleving van de nationale economie, humanitaire hulpverlening, sociale reïntegratie van ontheemden, gedemobiliseerde soldaten, gehandicapte leden van de strijdkrachten en oorlogswezen, en voor de organisatie van een internationale conferentie van geldschieters voor de heropbouw van een vreedzaam Angola;
12.
vraagt de Angolese regering om een doorzichtig en rekenschap verschuldigd beheerssysteem voor de natuurlijke rijkdommen van Angola in te stellen, met inbegrip van de diamant- en aardoliehandel, zodat de inkomsten besteed kunnen worden aan de financiering van algemene, rechtvaardige en duurzame ontwikkeling en de strijd tegen de armoede;
13.
meent dat er in Angola vrije verkiezingen moeten plaatsvinden zodra de vrijheid van verkeer in het gehele land hersteld is, het vereiste vredesklimaat en de normale werking van de instellingen gewaarborgd zijn na afsluiting van een periode van grondige voorbereiding, gericht op de vestiging van een cultuur van vrijheid en wederzijds respect die bevorderlijk is voor vrije verkiezingen;
14.
wenst dat de Europese Unie en de internationale organisaties zich dubbel inzetten om steun te verlenen voor vormingsprogramma's voor democratie en burgerrechten, in samenwerking met de Angolese autoriteiten en de instanties die bijgedragen hebben tot sociale steunverlening;
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 97
NL
15.
vraagt om snelle maatregelen voor het onderzoek naar de twee Portugese kinderen die al maanden verdwenen zijn;
16.
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Commissie, de co-voorzitters van de Paritaire Vergadering ACS-EU, de organisatie voor Afrikaanse eenheid en de regering en het parlement van Angola.
98 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
P5_TAPROV(2002)0193 Hevige stortregens op Tenerife en in het oosten van Spanje en klimaatverandering Resolutie van het Europees Parlement over de slagregens op Tenerife en in het oosten van Spanje en de klimaatverandering
Het Europees Parlement, A.
overwegende dat zich in de gemeente Santa Cruz de Tenerife, een van de hoofdsteden van de Canarische eilanden, een ultraperifere regio van de Europese Unie, een ramp heeft voltrokken in de vorm van overstromingen die zich op 31 maart 2002 hebben voorgedaan als gevolg van hevige slagregens, met een neerslag van 224 liter per vierkante meter in twee uur,
B.
overwegende dat deze ramp mensen het leven heeft gekost, dat hierdoor personen zijn verdwenen en tientallen gewonden zijn gevallen en dat zij onnoemelijk leed heeft gebracht over een groot deel van de bevolking; dat voorts volgens eerste schattingen meer dan 400 woningen volledig of gedeeltelijk zijn verwoest en de huisraad van duizenden gezinnen verloren is gegaan,
C.
overwegende dat enorme materiële schade is toegebracht aan de infrastructuren van de stad en de haveninstallaties, die voor het economische leven op het eiland Tenerife van onmisbaar belang zijn,
D.
overwegende dat het noodweer ook catastrofale gevolgen heeft gehad voor het autonome gebied Valencia, en dan met name de gewesten Marina en Safor, waar een dode te betreuren viel en waar grondverzakkingen en overstromingen hebben plaatsgevonden die ernstige schade hebben berokkend aan woningen in de regio en talloze wegen hebben verwoest,
E.
overwegende dat Santa Cruz de Tenerife profiteert van steunmaatregelen in het kader van het URBAN-programma en dat een groot deel van de projecten die worden gerealiseerd met steun uit hoofde van deze programma's, door de overstromingen met de grond gelijk zijn gemaakt,
F.
verwijzend naar zijn eerdere resoluties over dergelijke natuurrampen, die bijzonder grote gevolgen hebben voor de landen in het Middellandse-Zeegebied, vanwege de regelmaat waarmee zij zich voordoen in regio's die niet zijn ingesteld op hevige regenval,
G.
verontrust over het mogelijke verband tussen dergelijke rampen en de klimaatverandering die zich op onze planeet aan het voltrekken is,
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc
PE 316.566\ 99
NL
H.
tevens verontrust over de gevolgen van de bouwactiviteiten en de infrastructuurwerkzaamheden voor de ecosystemen van insulaire, bergachtige regio's van beperkte afmetingen,
1.
uit zijn medeleven met de nabestaanden van de slachtoffers en verklaart zich solidair met de gezinsleden van vermisten of gewonden en de families die have en goed hebben verloren;
2.
verzoekt de Commissie zich in verbinding te stellen met de autoriteiten van de Canarische eilanden en met de Spaanse overheid, ten einde hulp aan te bieden bij het herstel van de schade die is toegebracht aan de infrastructuren op het eiland;
3.
spreekt zijn waardering uit voor de inspanningen die zijn verricht door de instanties die zich hebben ingezet om hulp te verlenen aan de slachtoffers van de overstromingen, met name de brandweercorpsen, de politie, het leger, vrijwilligersorganisaties en de plaatselijke regionale en nationale autoriteiten, doch plaatst hierbij wel de kanttekening dat een spoedige en efficiënte coördinatie van burgerbeschermingsdiensten in de gehele Europese Unie noodzakelijk is om de gevolgen van dergelijke natuurrampen, die zich steeds vaker voordoen, zoveel mogelijk te beperken;
4.
wenst met name dat de Commissie bij financiële steun voor de aanleg van infrastructuren in de ultraperifere regio's van de Unie aandacht besteedt aan het effect van deze werkzaamheden op de natuur in dichtbevolkte insulaire regio's, ten einde ervoor te zorgen dat de gevolgen van dergelijke natuurrampen niet zo catastrofaal zijn;
5.
is van mening dat de slagregens die Tenerife en het oosten van Spanje hebben getroffen, de ongerustheid van de internationale gemeenschap over het verschijnsel van klimaatverandering kan versterken; wijst in dit verband op de noodzaak voor de Europese Unie om, ook op internationaal niveau, een ambitieus en vastberaden beleid te voeren in vervolg op het Kyoto-proces; nodigt de lidstaten uit hun verplichtingen inzake terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen volledig te eerbiedigen; is van oordeel dat het Kyoto-protocol slechts een eerste etappe vormt in de strijd tegen opwarming van de atmosfeer en dat aanvullende maatregelen op lange termijn nodig zullen zijn;
6.
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen van de lidstaten.
100 /PE 316.566
NL
\\epades\adoptes\adoptes_provisoi\02-04\02-04-11nl.doc