2012 - 2013
EUROPEES PARLEMENT
AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van donderdag 14 juni 2012
P7_TA-PROV(2012)06-14
NL
VOORLOPIGE UITGAVE
In verscheidenheid verenigd
PE 490.766
NL
INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN
P7_TA-PROV(2012)0253 Haringbestand in het gebied ten westen van Schotland ***I (A7-0145/2012 - Rapporteur: Struan Stevenson) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (COM(2011)0760 – C7-0432/2011 – 2011/0345(COD)) ......................................................................................................................... 1 P7_TA-PROV(2012)0254 Gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken ***I (A7-0339/2011 - Rapporteur: János Áder) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (COM(2010)0781 – C7-0011/2011 – 2010/0377(COD)) ............................................................. 8 P7_TA-PROV(2012)0255 Voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik ***I (A7-0059/2012 - Rapporteur: Frédérique Ries) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik (COM(2011)0353 – C7-0169/2011 – 2011/0156(COD)) .......................................................................................... 157 P7_TA-PROV(2012)0256 Openbare raadplegingen en de beschikbaarheid ervan in alle EU-talen (B7-0306/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over openbare raadplegingen en de beschikbaarheid ervan in alle EU-talen (2012/2676(RSP)) ................................................. 206 P7_TA-PROV(2012)0257 Situatie in Tibet (B7-0312, 0314, 0315, 0319, 0320/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de mensenrechtensituatie in Tibet (2012/2685(RSP))............................................................................................................ 208
PE 490.766 \ I
NL
P7_TA-PROV(2012)0258 Toekomst van de "Single Market Act" (B7-0300/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de "Toekomst van de Single Market Act" (2012/2663(RSP)) ................................................................................................ 212 P7_TA-PROV(2012)0259 Toekomst van het Europees vennootschapsrecht (B7-0299/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht (2012/2669(RSP))..................................................................... 220 P7_TA-PROV(2012)0260 Op weg naar een banenrijk herstel (B7-0275/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over "Op weg naar een banenrijk herstel" (2012/2647(RSP))........................................................................................................ 225 P7_TA-PROV(2012)0261 Genitale verminking van vrouwen (B7-0304, 0307, 0310/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het uitbannen van genitale verminking van vrouwen (2012/2684(RSP)) ............................................................................ 233 P7_TA-PROV(2012)0262 Ondeugdelijke siliconen implantaten van het Franse bedrijf PIP (B7-0302/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP (2012/2621(RSP))........ 237 P7_TA-PROV(2012)0263 Mensenrechten en veiligheidssituatie in de Sahel-regio (B7-0305, 0321, 0323, 0324, 0326, 0327/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de mensenrechten en de veiligheidssituatie in het Sahelgebied (2012/2680(RSP))......................................................... 243 P7_TA-PROV(2012)0264 Gevallen van straffeloosheid op de Filippijnen (B7-0308, 0330, 0331, 0332, 0334, 0335/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de gevallen van straffeloosheid op de Filipijnen (2012/2681(RSP)) .................................................................. 251 P7_TA-PROV(2012)0265 Situatie van etnische minderheden in Iran (B7-0309, 0311, 0318, 0322, 0325, 0328/2012) Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de situatie van de etnische minderheden in Iran (2012/2682(RSP)).................................................................................... 255 P7_TA-PROV(2012)0266 Europese voorlichtingsweek over hartstilstand (P7_DCL(2012)0011)
II /PE 490.766
NL
Verklaring van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het instellen van een Europese voorlichtingsweek over hartstilstand......................................................................... 258
PE 490.766 \ III
NL
P7_TA-PROV(2012)0253 Haringbestand in het gebied ten westen van Schotland ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (COM(2011)0760 – C7-0432/2011 – 2011/0345(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0760), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0432/2011), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 januari 20121, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0145/2012), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(1) Bij Verordening (EG) nr. 1300/2008 1
(1) Bij Verordening (EG) nr. 1300/2008
PB C 68 van 6.3.2012, blz. 74.
1
van de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren wordt de Raad gemachtigd de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 2, en zijn vermeld in artikel 4, leden 2 en 5, en artikel 9, te controleren en te herzien.
van de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren wordt de Raad gemachtigd de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand die in de verordening zijn vastgesteld, te controleren en te herzien.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Schrappen
(2) Overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling aan te vullen of te wijzigen middels gedelegeerde handelingen.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(3) Om de in het meerjarenplan vastgestelde streefdoelen op doeltreffende wijze te kunnen verwezenlijken en snel te kunnen reageren op veranderingen in de toestand van de bestanden, dient de bevoegdheid om de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand te herzien, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag aan de Commissie te worden overgedragen wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat deze waarden niet langer geschikt zijn om het doel van het plan te bereiken.
(3) Om ervoor te zorgen dat de in het meerjarenplan vastgestelde streefdoelen op doeltreffende wijze worden verwezenlijkt en dat snel op veranderingen in de toestand van de bestanden wordt gereageerd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de maximale visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand te herzien, wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat deze waarden niet langer geschikt zijn om het
2
doel van het plan te bereiken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 4 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(4) Aangezien haring in het westen van Schotland een migrerende soort is, moet de beschrijving van het gebied waar dit bestand momenteel voorkomt, dienen om het te onderscheiden van andere bestanden, maar mag de toepassing van het plan niet in gevaar komen wanneer de soort zijn mobiliteitspatronen wijzigt. De artikelen 1 en 2 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(4) Aangezien haring een migrerende soort is, moet de beschrijving van het gebied waar het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland momenteel voorkomt, dienen om het te onderscheiden van andere bestanden, maar mag de toepassing van het plan niet in gevaar komen wanneer dit bestand zijn mobiliteitspatronen wijzigt.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 5 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5) Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau.
Schrappen
3
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 6 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(6) Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, gelijktijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.
Schrappen
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 7 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Schrappen
(7) Van de onderhavige wijziging moet gebruik worden gemaakt om een fout in artikel 7 recht te zetten. Amendement 8 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 1 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Bij deze verordening wordt een meerjarenplan vastgesteld voor de visserijen die het bestand van de haring in het gebied ten westen van Schotland exploiteren.
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 2 – letter e
4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
e) "haringbestand in het gebied ten westen van Schotland": het bestand van de haring (clupea harengus) in de uniale en internationale wateren van de ICESsectoren Vb, VIa en VIb.
e) "haringbestand in het gebied ten westen van Schotland": het bestand van de haring (clupea harengus) in het gebied ten westen van Schotland dat zich momenteel bevindt in de uniale en internationale wateren van de ICES-zones Vb en VIb, alsmede in het deel van ICES-zone VIa dat ten oosten van 7° WL en ten noorden van 55° NB, of ten westen van 7° WL en ten noorden van 56° NB ligt, met uitzondering van de Clyde.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 3 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 7 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de in artikel 3, lid 2, artikel 4, leden 2 tot en met 5, en artikel 9 genoemde waarden voor de visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand niet langer geschikt zijn om de in artikel 3, lid 1, vastgestelde doelstelling te bereiken, stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 9 bis nieuwe waarden vast voor deze coëfficiënten en niveaus.
Wanneer de Commissie op basis van een advies van het WTECV en eventueel andere wetenschappelijke gegevens en na grondig overleg met de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden constateert dat de in artikel 3, lid 2, artikel 4, leden 2 tot en met 5, en artikel 9 genoemde waarden voor de visserijsterftecoëfficiënten en de daaraan gerelateerde biomassaniveaus van het paaibestand niet langer geschikt zijn om de in artikel 3, lid 1, vastgestelde doelstelling te bereiken, stelt zij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 9 bis vast waarbij nieuwe waarden voor deze coëfficiënten en niveaus worden vastgesteld.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 4 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 8
5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Om de vier jaar, te rekenen vanaf 18 december 2008, evalueert de Commissie de werking en de doeltreffendheid van het meerjarenplan. In voorkomend geval kan de Commissie aanpassingen aan het meerjarenplan voorstellen of gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 7.
1. Minimum om de vier jaar, te rekenen vanaf 18 december 2008, evalueert de Commissie de werking en de doeltreffendheid van het meerjarenplan. Voor deze evaluatie wint de Commissie het advies in van het WTECV en van de regionale adviesraad voor de pelagische bestanden. Indien nodig dient de Commissie adequate, volgens de gewone wetgevingsprocedure goed te keuren voorstellen tot wijziging van het meerjarenplan in. 2. Lid 1 laat de bevoegdheidsdelegatie van artikel 7 onverlet.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 9 bis (nieuw) – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 2. De in artikel 7 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van drie jaar vanaf [de inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het verstrijken van de termijn van 3 jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
2. De bevoegdheid tot vaststelling van de in de artikelen 7 en 8 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt met ingang van [dd/mm/yyyy] [inwerkingtredingsdatum van deze verordening] verleend voor onbepaalde tijd.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 9 bis (nieuw) – lid 3
6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De in de artikelen 7 en 8 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Deze treedt in werking op de dag na de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of een latere datum die daarin nader wordt bepaald. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3. De in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of een latere datum die daarin nader wordt bepaald. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 Verordening (EG) nr. 1300/2008 Artikel 9 bis (nieuw) – lid 5 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Een krachtens de artikelen 7 en 8 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
5. Een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
7
P7_TA-PROV(2012)0254 Gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (COM(2010)0781 – C7-0011/2011 – 2010/0377(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0781), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0011/2011), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 20111, – na raadpleging van het Comité van de Regio's, – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 25 april 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0339/2011), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd; 3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
1
PB C 248 van 25.8.2011, blz. 138.
8
P7_TC1-COD(2010)0377 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 juni 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad –
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 192, lid 1, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Na raadpleging van het Comité van de Regio's, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure2, Overwegende hetgeen volgt:
1 2
PB C 248 van 25.8.2011, blz. 138. Standpunt van het Europees Parlement van 14 juni 2012.
9
(1)
Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken1, legt regels vast voor de preventie van zware ongevallen die het gevolg kunnen zijn van bepaalde industriële activiteiten, en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu.
(2)
Zware ongevallen hebben vaak ernstige gevolgen, zoals onder meer is gebleken uit de ongevallen in Seveso, Bhopal, Schweizerhalle, Enschede, Toulouse en Buncefield. De effecten kunnen bovendien verder reiken dan de nationale grenzen. Dit onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat passende voorzorgsmaatregelen worden genomen om een hoog beschermingsniveau te garanderen voor burgers, de samenleving en het milieu in de hele Unie. Het is daarom van belang te waarborgen dat het bestaande hoge beschermingsniveau ten minste behouden blijft of wordt verhoogd.
1
PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.
10
(3)
Richtlijn 96/82/EG heeft geholpen om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van dergelijke ongevallen te verkleinen en heeft zo geleid tot een hoger beschermingsniveau in de hele Europese Unie. Een evaluatie van die richtlijn heeft bevestigd dat het aantal zware ongevallen stabiel is gebleven. Hoewel de bestaande bepalingen over het algemeen passend zijn voor hun doel, zijn er enkele wijzigingen nodig om het beschermingsniveau verder te verbeteren, met name met betrekking tot het voorkomen van zware ongevallen. Tegelijkertijd moet het systeem dat bij Richtlijn 96/82/EG is ingesteld, ▌worden aangepast aan de wijzigingen in het uniale systeem voor de indeling van gevaarlijke stoffen en mengsels waarnaar die richtlijn verwijst. Tevens moeten enkele andere bepalingen worden verduidelijkt en bijgewerkt.
11
(4)
Het is daarom passend om Richtlijn 96/82/EG te vervangen om te waarborgen dat het bestaande beschermingsniveau in stand wordt gehouden en verder worden verbeterd, door de bepalingen effectiever en efficiënter te maken en waar mogelijk door onnodige administratieve lasten te verminderen door ze te stroomlijnen of te vereenvoudigen, ervan uitgaande dat de veiligheid, het milieu en de menselijke gezondheid niet in het gedrang komen. Tegelijkertijd moeten de nieuwe bepalingen duidelijk, samenhangend en gemakkelijk te begrijpen zijn om de tenuitvoerlegging en afdwingbaarheid te helpen verbeteren, terwijl het beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu minimaal hetzelfde blijft of wordt verbeterd. De Commissie moet samenwerken met de lidstaten aan de praktische tenuitvoerlegging van deze richtlijn. In het kader van die samenwerking moet onder meer de kwestie van zelfindeling van stoffen en mengsels worden aangepakt. Belanghebbenden zoals vertegenwoordigers van de industrie, werknemers en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of van het milieu moeten voor zover nodig worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
12
(5)
Het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen , dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 98/685/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen1, voorziet in maatregelen voor de preventie van, het gereed zijn voor, en het antwoord op industriële ongevallen die grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, alsook in internationale samenwerking op dit gebied. Richtlijn 96/82/EG legt het Verdrag ten uitvoer in het recht van de Unie.
(6)
Zware ongevallen kunnen gevolgen hebben die de landsgrenzen overschrijden, en de ecologische en economische kosten van een ongeval worden niet alleen gedragen door de getroffen inrichting, maar ook door de betrokken lidstaten. Er moeten daarom veiligheids- en risicobeperkingsmaatregelen worden vastgesteld en toegepast om eventuele ongevallen te voorkomen, het risico op ongevallen te verminderen en de eventuele gevolgen ervan tot een minimum te beperken, hetgeen het mogelijk maakt in de hele Unie een hoog beschermingsniveau te waarborgen.
1
PB L 326 van 3.12.1998, blz. 1.
13
(7)
De bepalingen van deze richtlijn gelden onverminderd de bepalingen van het recht van de Unie inzake gezondheid en veiligheid op het werk en de werkomgeving, en met name onverminderd Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk1.
(8)
Bepaalde industriële activiteiten moeten ▌van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten mits voor deze activiteiten op uniaal of nationaal niveau andere wetgeving geldt die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt. De Commissie moet ▌blijven onderzoeken of het bestaande regelgevingskader ▌belangrijke leemten bevat, in het bijzonder in verband met nieuwe en opkomende risico's die verbonden zijn aan andere activiteiten en aan specifieke gevaarlijke stoffen, en zij moet, voor zover nodig, een wetgevingsvoorstel indienen om deze leemten te vullen.
1
PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
14
(9)
In bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG worden de gevaarlijke stoffen genoemd die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, onder andere door verwijzing naar bepaalde bepalingen van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen1, alsook Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten2. De Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG zijn vervangen door Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels3, die in de Unie het wereldwijd geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals), dat op internationaal niveau is vastgesteld door de Verenigde Naties (VN), ten uitvoer legt. Die verordening introduceert nieuwe gevarenklassen en categorieën die slechts gedeeltelijk overeenkomen met de klassen en categorieën die in die ingetrokken richtlijnen werden gebruikt. Sommige stoffen of mengsels zouden onder dat systeem echter niet worden ingedeeld bij gebrek aan criteria binnen dat kader. Bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG moet daarom worden gewijzigd om haar in overeenstemming te brengen met deze verordening en tegelijkertijd het bestaande beschermingsniveau waarin die richtlijn voorziet te behouden of verder te verhogen.
1 2 3
PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
15
(10)
Met het oog op de indeling van opgewaardeerd biogas moet rekening worden gehouden met alle ontwikkelingen op het gebied van normen in het kader van het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).
(11)
De aanpassing aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 en latere wijzigingen van deze verordening die gevolgen hebben voor de indeling van stoffen en mengsels kunnen ongewenste effecten met zich meebrengen. Op basis van in deze richtlijn opgenomen criteria moet de Commissie beoordelen of er, ondanks hun indeling in een gevarenklasse, gevaarlijke stoffen zijn die geen gevaar voor zware ongevallen opleveren en, indien nodig, een wetgevingsvoorstel indienen om de betreffende gevaarlijke stof uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze verordening. De beoordeling moet snel van start gaan, vooral nadat de indeling van een stof of mengsel wordt gewijzigd, om onnodige lasten voor exploitanten en bevoegde autoriteiten in de lidstaten te voorkomen. Uitsluitingen van het toepassingsgebied van deze richtlijn mogen niet beletten dat een lidstaat maatregelen voor een hogere graad van bescherming handhaaft of treft.
16
(12)
Exploitanten moeten in het algemeen worden verplicht alle noodzakelijke maatregelen te treffen om zware ongevallen te voorkomen, de gevolgen daarvan te beperken en herstelmaatregelen te treffen. Wanneer in inrichtingen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden die bepaalde drempelwaarden overschrijden, moet de exploitant de bevoegde autoriteit voldoende informatie verstrekken om deze in staat te stellen de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen en de mogelijke gevaren te identificeren. De exploitant moet tevens document waarin een preventiebeleid voor zware ongevallen wordt omschreven, opstellen waarin hij zijn algemene aanpak en maatregelen, met inbegrip van passende veiligheidsbeheerssystemen, voor het beheersen van de gevaren van zware ongevallen uiteenzet, en hij dient wanneer zulks op grond van het nationale recht vereist is, dit document aan de bevoegde autoriteit toe te zenden. Bij het identificeren en beoordelen van de gevaren van zware ongevallen moeten exploitanten eveneens rekening houden met gevaarlijke stoffen die kunnen ontstaan tijdens een ernstig ongeval binnen de inrichting.
(13)
Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade1 is normaal gesproken relevant voor milieuschade veroorzaakt door een zwaar ongeval.
1
PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
17
(14)
Teneinde het risico op domino-effecten te verminderen, moeten exploitanten, wanneer inrichtingen zodanig zijn gesitueerd of zo dicht bij elkaar liggen dat zij de waarschijnlijkheid van zware ongevallen vergroten of de gevolgen daarvan ernstiger maken, meewerken aan de uitwisseling van passende informatie en aan het voorlichten van het publiek, met inbegrip van naburige inrichtingen die kunnen worden getroffen.
(15)
Teneinde aan te tonen dat al het noodzakelijke is gedaan om zware ongevallen te voorkomen en noodplannen en responsmaatregelen vast te stellen, moet de exploitant, voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in aanzienlijke hoeveelheden aanwezig zijn, aan de bevoegde autoriteit gegevens verstrekken in de vorm van een veiligheidsrapport. Dat veiligheidsrapport dient bijzonderheden te bevatten over de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen, de installatie of de opslagplaats, een analyse van mogelijke scenario's van, en risico's verbonden aan, zware ongevallen, preventie- en interventiemaatregelen en de aanwezige beheerssystemen worden vermeld, om het risico van zware ongevallen te verminderen en de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen ter vermindering van de gevolgen van dergelijke ongevallen. Het risico op een zwaar ongeval kan hoger worden door een grotere kans op natuurrampen als gevolg van de locatie van de inrichting. Tijdens de voorbereiding van scenario's voor zware ongevallen dient daarmee rekening te worden gehouden.
18
(16)
Teneinde voorbereid te zijn op noodsituaties, moet, voor inrichtingen waar zich aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevinden, een intern en extern noodplan worden opgesteld en moeten procedures worden ingesteld om ervoor te zorgen dat deze plannen worden getest, zo nodig worden herzien en bij een zwaar ongeval of dreiging daarvan worden uitgevoerd. Het personeel van inrichtingen moet worden geraadpleegd over het interne noodplan en het betrokken publiek moet over de mogelijkheid beschikken zijn mening te geven over het externe noodplan. Onderaanneming kan gevolgen hebben voor de veiligheid van een inrichting. De lidstaten moeten de exploitanten verplichten hiermee rekening te houden bij de uitwerking van een preventiebeleid voor zware ongevallen, de opstelling van een veiligheidsrapport of de opstelling een intern noodplan.
(17)
Bij het beraadslagen over de keuze van passende werkwijzen, met inbegrip van de werkwijzen op het vlak van monitoring en controle, moeten de exploitanten rekening houden met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken.
19
(18)
Teneinde woongebieden, door het publiek druk bezochte gebieden waar veel mensen komen, en het milieu, met inbegrip van bijzondere natuurgebieden of zeer kwetsbare gebieden, beter te beschermen, is het noodzakelijk dat het beleid inzake ruimtelijke ordening of het beleid op andere relevante domeinen dat van toepassing is in de lidstaten, garandeert dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen dergelijke gebieden en inrichtingen die zulke risico's met zich meebrengen en, indien nodig, voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen ten uitvoer legt, teneinde de risico's voor personen of het milieu op een aanvaardbaar niveau te houden. Bij de besluitvorming moet rekening worden gehouden met voldoende informatie over de risico's en met technisch advies over deze risico's. Teneinde de administratieve lasten, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf, te verminderen moeten procedures en maatregelen zoveel mogelijk worden geïntegreerd met die uit hoofde van andere relevante Uniewetgeving.
20
(19)
Teneinde de toegang tot milieugegevens krachtens het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden ("het Verdrag van Aarhus"), dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden1, te bevorderen, moeten het niveau en de kwaliteit van de informatie voor het publiek worden verbeterd. In het bijzonder moet aan personen die kans lopen te worden getroffen door een zwaar ongeval, voldoende informatie worden verstrekt ▌over de juiste actie die in dat geval moet worden ondernomen. De lidstaten moeten informatie beschikbaar stellen over waar er inlichtingen kunnen worden ingewonnen over de rechten van personen die worden getroffen door een zwaar ongeval. De informatie die aan het publiek wordt verstrekt, moet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd zijn. Niet alleen moet informatie actief worden verstrekt, zonder dat het publiek erom hoeft te vragen, maar de informatie moet ook, zonder uitsluiting van andere vormen van verspreiding, permanent elektronisch beschikbaar worden gesteld ▌en actueel worden gehouden. Tegelijkertijd moeten er passende waarborgen voor de vertrouwelijkheid zijn, onder andere om veiligheidsredenen.
1
PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1.
21
(20)
De manier waarop de informatie wordt beheerd moet in overeenstemming zijn met het initiatief van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (Shared Environmental Information System, SEIS), dat is geïntroduceerd in de mededeling van de Commissie van 1 februari 2008 met als titel "Naar een gemeenschappelijk milieuinformatiesysteem (SEIS)". Het moet ook in overeenstemming zijn met Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Infrastructure for Spatial Information in the European Community, INSPIRE)1 en haar uitvoeringsregels, die tot doel hebben het delen van ruimtelijke milieu-informatie onder organisaties in de publieke sector mogelijk te maken en de toegang van het publiek tot ruimtelijke informatie in de hele Unie te vergemakkelijken. Informatie moet worden bewaard in een voor het publiek toegankelijke databank op uniaal niveau, die ook het toezicht op en de verslaggeving over de tenuitvoerlegging vergemakkelijkt.
1
PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.
22
(21)
Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus, is effectieve participatie van het publiek in de besluitvorming noodzakelijk om het betrokken publiek in staat te stellen meningen en zorgen te uiten die relevant kunnen zijn voor deze besluiten, en de besluitvormer in staat te stellen daarmee rekening te houden, wat de toerekenbaarheid en transparantie van het besluitvormingsproces vergroot en bijdraagt tot het publieke bewustzijn van milieuaangelegenheden en steun voor de genomen besluiten. ▌
(22)
Teneinde te waarborgen dat, wanneer zich een zwaar ongeval voordoet, toereikende maatregelen worden genomen, moet de exploitant onverwijld de bevoegde autoriteit op de hoogte stellen en de voor de beoordeling door de autoriteit van de gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu van dat ongeval benodigde gegevens verstrekken.
(23)
Lokale autoriteiten hebben belang bij de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen ervan en kunnen een belangrijke rol spelen. De lidstaten dienen hier rekening mee te houden bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
23
(24)
Om de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken en in de toekomst soortgelijke ongevallen te voorkomen, dienen de lidstaten gegevens inzake zware ongevallen op hun grondgebied aan de Commissie te verstrekken, zodat zij de gevaren van zware ongevallen kan analyseren en een informatiesysteem voor de verspreiding van gegevens over, met name, zware ongevallen en de daaruit getrokken lessen kan opzetten. Deze gegevensuitwisseling moet ook betrekking hebben op bijna-ongevallen die de lidstaten technisch bijzonder relevant achten voor de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen daarvan. De lidstaten en de Commissie moeten hun inspanningen opdrijven om te waarborgen dat de informatie in de gegevensuitwisselingssystemen over zware ongevallen volledig is.
(25)
De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten aanwijzen die moeten waarborgen dat exploitanten aan hun verplichtingen voldoen. ▌De bevoegde autoriteiten en de Commissie moeten samenwerken bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging, zoals de ontwikkeling van passende richtsnoeren en de uitwisseling van beste praktijken. Teneinde onnodige administratieve lasten te voorkomen, moeten informatieverplichtingen waar nodig worden geïntegreerd met de informatieverplichtingen uit hoofde van andere relevante Uniewetgeving.
24
(26)
De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke maatregelen nemen in geval van niet-naleving van deze richtlijn. Teneinde een effectieve tenuitvoerlegging en handhaving te waarborgen, moet er een systeem van inspecties komen, met inbegrip van een programma van routinematige inspecties met regelmatige tussenpozen en niet-routinematige inspecties. Voor zover mogelijk, moeten inspecties worden gecoördineerd met de inspecties uit hoofde van andere Uniewetgeving, met inbegrip van, indien nodig, Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)1. De lidstaten moeten tevens waarborgen dat er voldoende personen met de vereiste vaardigheden en kwalificaties beschikbaar zijn om deze inspecties doeltreffend uit te voeren. De bevoegde autoriteiten dienen passende ondersteuning te bieden met hulpmiddelen en mechanismen voor de uitwisseling van ervaringen en het consolideren van kennis, ook op uniaal niveau.
1
PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
25
(27)
Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van bijlagen II tot en met VI, om deze aan te passen aan de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad.
(28)
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren1.
1
PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
26
(29)
De lidstaten dienen regels vast te stellen inzake de sancties die van toepassing zijn voor schendingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en zij dienen ervoor te zorgen dat deze regels ten uitvoer worden gelegd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
(30)
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van bescherming waarborgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, door de lidstaten onvoldoende kan worden verwezenlijkt en daarom beter op uniaal niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
27
(31)
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken1 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.
(32)
Richtlijn 96/82/EG moet derhalve worden gewijzigd en vervolgens worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
1
PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
28
Artikel 1 Onderwerp Deze richtlijn legt regels vast voor de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, en de beperking van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu, teneinde op coherente en doeltreffende wijze een hoog niveau van bescherming binnen de hele Unie te waarborgen. Artikel 2 Toepassingsgebied 1.
Deze richtlijn is van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 3, lid 1.
2.
Deze richtlijn is niet van toepassing op: a)
militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;
b)
gevaren die samenhangen met ioniserende straling afkomstig van stoffen;
29
c)
het vervoer van gevaarlijke stoffen ▌over de weg, per spoor, over binnenwateren of over zee of door de lucht, met inbegrip van laden en lossen en de overbrenging naar een andere vervoerswijze in havens, op kaden of op spoorwegemplacementen, alsmede rechtstreeks aan dit vervoer gerelateerde tijdelijke opslag, buiten de door deze richtlijn bestreken inrichtingen;
d)
het vervoer van gevaarlijke stoffen door pijpleidingen, met inbegrip van de pompstations, buiten inrichtingen die onder deze richtlijn vallen;
e)
de exploitatie, namelijk de exploratie, winning en verwerking, van delfstoffen in mijnen en groeven, ook door middel van boringen ▌;
f)
de offshore exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen;
g)
de offshore ondergrondse gasopslag, met inbegrip van zowel specifieke opslaglocaties als locaties waar eveneens aan exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen, wordt gedaan;
h)
stortplaatsen voor afval, met inbegrip van ondergrondse opslag van afval ▌;
30
Niettegenstaande het bepaalde onder e) en h) in de eerste alinea, vallen onshore ondergrondse gasopslag in natuurlijke aardlagen, waterhoudende grondlagen, zoutholtes en niet meer gebruikte mijnen en chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en opslag die samenhangt met die activiteiten, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, alsook operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of -bekkens, die gevaarlijke stoffen bevatten, onder het toepassingsgebied van deze richtlijn. Artikel 3 Definities Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder: 1.
inrichting: het volledige door een exploitant beheerde gebied waar gevaarlijke stoffen ▌aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten; inrichtingen zijn ofwel lagedrempelinrichtingen ofwel hogedrempelinrichtingen;
31
2.
lagedrempelinrichting: een inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in gelijke of grotere hoeveelheden dan de in kolom 2 van deel 1 of kolom 2 van deel 2 van bijlage I vermelde hoeveelheden, die evenwel niet gelijk zijn aan of hoger liggen dan de in kolom 3 van deel 1 of in kolom 3 van deel 2 van bijlage I vermelde hoeveelheden, in voorkomend geval gebruikmakend van de in aantekening 4 bij bijlage I bedoelde sommatieregel;
3.
hogedrempelinrichting: een inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de in de kolom 3 van deel 1 of in kolom 3 van deel 2 van bijlage I vermelde hoeveelheden aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de in aantekening 4 bij bijlage I bedoelde sommatieregel;
4.
naburige inrichting: een inrichting die zich zodanig dicht bij een andere inrichting bevindt dat het risico voor, of de gevolgen van, een zwaar ongeval worden vergroot;
32
5.
nieuwe inrichting: (a)
een inrichting die ▌in bedrijf wordt gesteld of wordt gebouwd op of na 1 juni 2015; of
(b)
een bedrijf dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, of een lagedrempelinrichting die op of na 1 juni 2015 een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd, door wijzigingen van haar installaties of activiteiten die leiden tot een wijziging van haar lijst van gevaarlijke stoffen;
6.
bestaande inrichting: een inrichting die op 31 mei 2015 onder het toepassingsgebied van Richtlijn 96/82/EG valt en vanaf 1 juni 2015 onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt zonder wijziging van haar indeling als lagedrempelinrichting of hogedrempelinrichting;
7.
andere inrichting: een ▌bedrijf dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt of een lagedrempelinrichting die op of na 1 juni 2015 een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd om andere redenen dan die welke zijn bedoeld in punt 5;
33
8.
installatie: een technische eenheid binnen een inrichting en boven- of ondergronds, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, gebruikt, gebezigd of opgeslagen, met inbegrip van alle uitrusting, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies die nodig zijn voor de werking van die installatie;
9.
exploitant: iedere natuurlijke of rechtspersoon die een inrichting of installatie exploiteert of die de controle daarover heeft, of aan wie, indien daarin door de nationale wetgeving is voorzien, de economische zeggenschap of beslissingsmacht over het technisch functioneren van de inrichting of installatie is overgedragen;
10.
gevaarlijke stof: een onder deel 1 van bijlage I vallende of in deel 2 van bijlage I opgenomen stof of mengsel, onder meer onder de vorm van grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct ▌;
11.
mengsel: een mengsel of oplossing bestaande uit twee of meer stoffen;
34
12.
aanwezigheid van gevaarlijke stoffen: de werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting, of ▌van gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat ze zouden kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen, met inbegrip van opslagactiviteiten, in installaties binnen de inrichting, in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan de in deel I of deel 2 van bijlage I vermelde drempelwaarden;
13.
zwaar ongeval: een gebeurtenis zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting waarop deze richtlijn van toepassing is, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu, binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;
14.
gevaar: de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel tot schade voor de menselijke gezondheid of het milieu kan leiden;
35
15.
risico: de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet;
16.
opslag: de aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring;
17.
het publiek: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, conform het nationaal recht of de nationale praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;
18.
het betrokken publiek: het publiek dat wordt getroffen of waarschijnlijk zal worden getroffen door, of dat een belang heeft bij de besluitvorming inzake een van de aangelegenheden als bedoeld in artikel 15, lid 1; voor de toepassing van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en die aan de toepasselijke voorwaarden volgens het nationaal recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn;
36
19.
inspectie: alle door of namens de bevoegde autoriteit ondernomen acties, met inbegrip van bezoeken ter plaatse, controles van de interne maatregelen, systemen en rapporten en vervolgdocumenten, en alle noodzakelijke follow-up, om de naleving van de voorschriften van deze richtlijn door inrichtingen te controleren en te bevorderen. Artikel 4 Beoordeling van de gevaren van zware ongevallen voor een bepaalde gevaarlijke stof
1.
De Commissie beoordeelt, in voorkomend geval of in ieder geval op basis van een kennisgeving door een lidstaat in overeenstemming met lid 2, of het in de praktijk onmogelijk is dat een onder deel 1 van bijlage I vallende of in deel 2 van bijlage I opgenomen bepaalde gevaarlijke stof het vrijkomen van materie of energie kan veroorzaken waardoor een zwaar ongeval kan ontstaan, en dit zowel in normale als abnormale omstandigheden die redelijkerwijs te voorzien zijn. Die beoordeling houdt rekening met de in lid 3 bedoelde informatie en is gebaseerd op een of meerdere van de volgende kenmerken:
37
a)
de fysische vorm van de gevaarlijke stof bij normale proces- of behandelingscondities of ingeval van een onvoorziene vrijzetting;
b)
de intrinsieke eigenschappen van de gevaarlijke stof(fen), met name met betrekking tot het dispersiegedrag bij een scenario van een zwaar ongeval, zoals de molecuulmassa en de verzadigde dampspanning;
c)
de maximumconcentratie van de stof(fen) ingeval van mengsels.
Voor de toepassing van de eerste alinea zou er waar nodig eveneens rekening moeten gehouden worden met de omhulling en algemene verpakkingswijze van de gevaarlijke stof, met name wanneer dit wordt behandeld in specifieke Uniewetgeving.
38
2.
Wanneer een lidstaat van mening is dat een gevaarlijke stof ▌geen gevaar voor een zwaar ongeval oplevert ▌overeenkomstig lid 1 ▌, stelt hij de Commissie hiervan in kennis en doet hij haar een motivering ter ondersteuning toekomen, met inbegrip van de in lid 3 bedoelde informatie.
3.
Voor de toepassing van leden 1 en 2, omvat noodzakelijke informatie voor de beoordeling van de gevaarlijke eigenschappen voor de gezondheid, op fysisch gebied en voor het milieu van de gevaarlijke stof of het gevaarlijk mengsel in kwestie: a)
een omvattende lijst van eigenschappen die noodzakelijk zijn om te beoordelen of een gevaarlijke stof het vermogen heeft om fysische schade, schade aan de gezondheid of milieuschade te veroorzaken;
b)
fysische en chemische eigenschappen (zoals molecuulmassa, verzadigde dampspanning, inherente toxiciteit, kookpunt, reactiviteit, viscositeit, oplosbaarheid en andere relevante eigenschappen);
39
c)
gevaarlijke eigenschappen voor de gezondheid en op fysisch gebied (zoals reactiviteit, ontvlambaarheid, toxiciteit samen met bijkomende factoren zoals de inwerking op het organisme, de ratio letsels/dodelijke ongevallen, en langetermijneffecten, en andere relevante eigenschappen);
d)
gevaarlijke eigenschappen voor het milieu (zoals ecotoxiciteit, persistentie, bioaccumulatie, potentieel voor verspreiding over lange afstanden door het milieu, en andere relevante eigenschappen);
e)
indien beschikbaar, de uniale klasse-indeling van de stof of het mengsel;
f)
informatie over stofspecifieke behandelingsomstandigheden (zoals temperatuur, druk en andere relevante omstandigheden) waaronder de gevaarlijke stof is opgeslagen, wordt gebruikt en/of aanwezig kan zijn in geval van te voorziene bijzondere werkzaamheden of een ongeval zoals brand.
4.
Na de in lid 1 bedoelde beoordeling dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad om de gevaarlijke stof in kwestie uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.
40
Artikel 5 Algemene verplichtingen van de exploitant 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant alle nodige maatregelen neemt om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant te allen tijde de in artikel 6 bedoelde bevoegde autoriteit kan aantonen, met name voor de in artikel 20 bedoelde inspecties en controles, dat hij alle in deze richtlijn aangegeven noodzakelijke maatregelen heeft getroffen.
Artikel 6 Bevoegde autoriteit 1.
Onverminderd de verantwoordelijkheden van de exploitant stellen de lidstaten de bevoegde autoriteit of autoriteiten in die met de uitvoering van de bij deze richtlijn vastgestelde taken worden belast, of wijzen die autoriteit of autoriteiten ("de bevoegde autoriteit") aan, evenals, in voorkomend geval, de instanties die ermee belast zijn de bevoegde autoriteit technische bijstand te verlenen. De lidstaten die meer dan een bevoegde autoriteit instellen of aanwijzen ▌zorgen ervoor dat de procedures voor het uitvoeren van hun taken volledig worden gecoördineerd.
2.
▌De bevoegde autoriteiten en de Commissie werken samen bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, waarbij in voorkomend geval belanghebbenden worden betrokken.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn gelijkwaardige gegevens accepteren die door exploitanten worden ingediend overeenkomstig andere relevante Uniewetgeving en beantwoorden aan een van de voorschriften van deze richtlijn. In dergelijke gevallen dragen de bevoegde autoriteiten er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorschriften van deze richtlijn.
41
Artikel 7 Kennisgeving 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant de bevoegde autoriteit een kennisgeving zendt die de volgende informatie bevat: a)
de naam en/of handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de betrokken inrichting;
b)
de zetel van de exploitant en het volledige adres ervan;
c)
de naam en de functie van de met de leiding van de inrichting belaste persoon, indien deze een ander is dan de onder (a) bedoelde persoon;
d)
voldoende gegevens om de gevaarlijke stoffen en de categorie van stoffen te identificeren die aanwezig zijn of kunnen zijn;
42
e)
de hoeveelheid en de fysische vorm van de betrokken gevaarlijke stof of stoffen;
f)
de activiteit die in de installatie of op de opslagplaats wordt uitgeoefend of is gepland;
g)
de onmiddellijke omgeving van de inrichting en de factoren die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, met inbegrip van, in voorkomend geval, gegevens over naburige inrichtingen, ▌alsook van bedrijven die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, gebieden en ontwikkelingen die de bron kunnen zijn van of het risico of de gevolgen van een zwaar ongeval en van domino-effecten zouden kunnen vergroten.
2.
De kennisgeving of actualisering ervan wordt binnen de volgende termijnen aan de bevoegde autoriteit gezonden: a)
voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling ervan, of vóór de wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de lijst van gevaarlijke stoffen;
43
b)
voor alle andere gevallen, ten hoogste één jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.
3.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de exploitant reeds een kennisgeving aan de bevoegde autoriteit heeft gezonden op grond van nationale wetgeving voor 1 juni 2015 , en de daarin vervatte informatie beantwoordt aan lid 1 en ongewijzigd is gebleven.
4.
De exploitant stelt de bevoegde autoriteit van tevoren in kennis van de volgende gebeurtenissen: a)
een significante verhoging of verlaging van de hoeveelheid of een significante wijziging van de aard of de fysische vorm van de aanwezige gevaarlijke stof zoals vermeld in de door de exploitant overeenkomstig lid 1 verstrekte kennisgeving, of een significante wijziging van de processen waarbij die stof wordt gebruikt;
b)
elke wijziging van een inrichting of een installatie die aanzienlijke gevolgen kan hebben voor wat betreft de gevaren voor zware ongevallen;
44
c)
de definitieve sluiting van de inrichting of de ontmanteling ervan;
d)
veranderingen aan de onder a), b) of c) van lid 1 bedoelde informatie. Artikel 8 Preventiebeleid voor zware ongevallen
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant een schriftelijk document opstelt waarin het preventiebeleid van zware ongevallen wordt omschreven ("preventiebeleid voor zware ongevallen") en zorgt voor de correcte uitvoering van dat beleid. ▌Het preventiebeleid voor zware ongevallen staat borg voor een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid en het milieu. Het beleid dient evenredig te zijn aan de gevaren van zware ongevallen. Het bevat de algemene doelen van en beginselen voor het handelen van de exploitant, alsook de rol en de verantwoordelijkheid van het management, en de verbintenis de beheersing van gevaren van zware ongevallen continu te verbeterenen hoge beschermingsniveaus te waarborgen.
45
2.
Het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt binnen de volgende termijn opgesteld en, wanneer zulks op grond van het nationale recht vereist is, aan de bevoegde autoriteit gezonden: a)
voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling ervan, of vóór de wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de lijst van gevaarlijke stoffen;
b)
in alle andere gevallen, één jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.
3.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de exploitant reeds een ▌preventiebeleidplan voor zware ongevallen heeft opgesteld en, waar zulks op grond van het nationale recht vereist is, bij de bevoegde autoriteit heeft ingediend voor 1 juni 2015, en de daarin vervatte informatie beantwoordt aan lid 1 en ongewijzigd is gebleven.
46
4.
Onverminderd artikel 11, dient de exploitant het preventiebeleid voor zware ongevallen periodiek, ten minste om de vijf jaar, opnieuw te bezien en indien nodig bij te werken. Wanneer zulks op grond van het nationale recht vereist is, wordt het bijgewerkte preventiebeleid voor zware ongevallen onverwijld bij de bevoegde autoriteit ▌ingediend.
5.
Het preventiebeleid voor zware ongevallen moet worden uitgevoerd met passende middelen, structuren en een veiligheidsbeheerssysteem, in overeenstemming met bijlage III, die evenredig zijn met de gevaren van zware ongevallen en met de complexiteit van de organisatie of de activiteiten van de inrichting. Voor lagedrempelinrichtingen kan deze verplichting met andere passende middelen, structuren en beheerssystemen, die evenredig zijn met de gevaren van zware ongevallen, ten uitvoer worden gelegd, rekening houdend met de in bijlage III opgenomen beginselen.
47
Artikel 9 Domino-effecten 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit aan de hand van de door de exploitanten overeenkomstig de artikelen 7 en 10 verstrekte informatie, of na een verzoek om bijkomende informatie van de bevoegde autoriteit, of door inspecties uit hoofde van artikel 20, bepaalt voor welke hogedrempel- en lagedrempelinrichtingen of groepen inrichtingen het risico op of de gevolgen van een zwaar ongeval groter kunnen zijn ten gevolge van de geografische situatie en de nabijheid van die inrichtingen en welke gevaarlijke stoffen daar aanwezig zijn.
2.
Wanneer de bevoegde autoriteit over bijkomende informatie beschikt naast de overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder g) door de exploitant verstrekte informatie, stelt ze deze informatie ter beschikking van die exploitant, indien dit nodig is voor de toepassing van dit artikel.
48
3.
De lidstaten vergewissen zich ervan dat de exploitanten van de overeenkomstig lid 1 aangewezen inrichtingen: a)
waar passend, toereikende informatie uitwisselen om die inrichtingen in staat te stellen rekening te houden met de aard en de omvang van het totale gevaar van een zwaar ongeval in hun preventiebeleid voor zware ongevallen, hun veiligheidsbeheerssystemen, hun veiligheidsrapporten en hun interne noodplannen;
b)
samenwerken met het oog op de voorlichting van het publiek en de naburige bedrijven die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en op het verstrekken van informatie aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling van de externe noodplannen.
49
Artikel 10 Veiligheidsrapport 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitant van een hogedrempelinrichting een veiligheidsrapport indient teneinde: a)
aan te tonen dat er een preventiebeleid voor zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem voor het uitvoeren daarvan zijn ingevoerd overeenkomstig de in bijlage III genoemde punten;
b)
aan te tonen dat de gevaren van zware ongevallen en scenario's voor mogelijke zware ongevallen zijn geïdentificeerd en dat de nodige maatregelen zijn getroffen om dergelijke ongevallen te voorkomen en de gevolgen van dergelijke ongevallen voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken;
c)
aan te tonen dat bij het ontwerp, de constructie, de werking en het onderhoud van alle met de werking samenhangende installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die in verband staan met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting, rekening is gehouden met voldoende veiligheid en betrouwbaarheid;
50
d)
aan te tonen dat er interne noodplannen zijn opgesteld en de nodige gegevens te verstrekken voor de opstelling van het externe noodplan;
e)
te waarborgen dat voldoende gegevens aan de bevoegde autoriteit worden verschaft, zodat zij besluiten kunnen nemen over de locatie van nieuwe activiteiten of over ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen.
2.
In het veiligheidsrapport worden ten minste de in bijlage II vermelde gegevens en inlichtingen opgenomen. Het rapport noemt de bij de opstelling van het rapport betrokken relevante organisaties met name. ▌
3.
Het veiligheidsrapport wordt binnen de volgende termijnen aan de bevoegde autoriteit toegezonden: a)
voor nieuwe inrichtingen, binnen een redelijke termijn alvorens met de bouw ervan wordt begonnen of binnen een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling ervan, of vóór de wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de lijst van gevaarlijke stoffen;
51
b)
voor bestaande hogedrempelinrichtingen, 1 juni 2016;
c)
voor andere inrichtingen, binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.
4.
Leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing ▌indien de exploitant het veiligheidsrapport reeds aan de bevoegde autoriteit heeft toegezonden krachtens de nationale wetgeving voor 1 juni 2015, en de daarin vervatte informatie beantwoordt aan de leden 1 en 2 en ongewijzigd is gebleven. Om te voldoen aan de leden 1 en 2 van dit artikel, verstrekt de exploitant alle gewijzigde delen van het veiligheidsrapport in een vorm die goedgekeurd is door de bevoegde autoriteit, met inachtneming van de termijnen bedoeld in lid 3.
5.
Onverminderd artikel 11, beziet de exploitant het veiligheidsrapport periodiek, ten minste om de vijf jaar, opnieuw en werkt het indien nodig bij.
52
De exploitant beziet het veiligheidsrapport ook opnieuw en werkt het indien nodig bij na een zwaar ongeval in zijn inrichting en op enig ander tijdstip op initiatief van de exploitant of op verzoek van de bevoegde autoriteit, indien nieuwe feiten zulks rechtvaardigen of om rekening te houden met nieuwe technische kennis aangaande veiligheid, die bijvoorbeeld verkregen is na analyse van ongevallen of, zoveel mogelijk, van bijna-ongevallen, of met ontwikkelingen in de kennis inzake de evaluatie van gevaren. Het bijgewerkte veiligheidsrapport of bijgewerkte delen ervan worden onverwijld aan de bevoegde autoriteit toegezonden. 6.
Alvorens de exploitant een aanvang maakt met de bouw of de exploitatie, of in de in lid 3, onder b) en c), en in lid 5 van dit artikel genoemde gevallen, deelt de bevoegde autoriteit binnen een redelijke termijn na ontvangst van het rapport de exploitant haar conclusies betreffende het onderzoek van het veiligheidsrapport mede;en verbiedt, zo nodig, overeenkomstig artikel 19 de ingebruikneming of de voortzetting van de exploitatie van de betrokken inrichting.
▌
53
Artikel 11 Wijziging van een installatie, een inrichting of een opslagplaats In geval van wijziging van een installatie, inrichting, opslagplaats of proces of van de aard, de fysische vorm of de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die belangrijke gevolgen kan hebben voor de gevaren van zware ongevallen, of die ertoe kan leiden dat een lagedrempelinrichting een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd, dragen de lidstaten er zorg voor dat de exploitant de kennisgeving, het preventiebeleid voor zware ongevallen ▌, het veiligheidsbeheerssysteem en het veiligheidsrapport zo nodig bijwerkt en de bevoegde autoriteit over de bijzonderheden van ▌dergelijke bijwerkingen inlicht, alvorens een dergelijke wijziging wordt uitgevoerd.
54
Artikel 12 Noodplannen 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat voor alle hogedrempelinrichtingen: a)
door de exploitant een intern noodplan voor de binnen de inrichting te nemen maatregelen wordt opgesteld;
b)
door de exploitant aan de bevoegde autoriteit de nodige gegevens worden verstrekt zodat zij externe noodplannen kunnen opstellen;
c)
door de voor dit doel door de lidstaat aangewezen autoriteiten een extern noodplan voor de buiten de inrichting te nemen maatregelen wordt opgesteld, binnen twee jaar na ontvangst van de noodzakelijke gegevens van de exploitant als bedoeld onder b).
55
2.
Exploitanten voldoen binnen de volgende termijnen aan de in lid 1, onder a) en b), uiteengezette verplichtingen: a)
voor nieuwe inrichtingen, een redelijke termijn vóór de inbedrijfstelling, of vóór de wijzigingen die leiden tot een aanpassing van de lijst van gevaarlijke stoffen;
b)
voor bestaande hogedrempelinrichtingen, uiterlijk 1 juni 2016, tenzij het interne noodplan dat is opgesteld krachtens de voor die datum geldende nationale wetgeving en de gegevens in dat plan, alsook de onder b) van lid 1 bedoelde informatie, beantwoorden aan dit artikel en ongewijzigd zijn gebleven;
c)
voor andere inrichtingen, binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting.
56
3.
De noodplannen worden opgesteld teneinde: a)
voorvallen in te dammen en te beheersen om de gevolgen ervan zo gering mogelijk te doen zijn en de schade voor de menselijke gezondheid, het milieu en goederen te beperken;
b)
de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de gevolgen van zware ongevallen;
c)
aan het publiek en aan de betrokken diensten of autoriteiten in het gebied relevante informatie te verstrekken;
d)
na een zwaar ongeval voor herstel en schoonmaak van het milieu te zorgen.
De noodplannen bevatten de in bijlage IV vermelde gegevens.
57
4.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de in deze richtlijn bedoelde interne noodplannen ▌opgesteld worden met raadpleging van het personeel van de inrichting, met inbegrip van het betrokken personeel met langlopende contracten dat in onderaanneming werkt ▌.
5.
De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium de kans krijgt zijn mening te geven over de externe noodplannen wanneer deze worden opgesteld of aanzienlijk gewijzigd.
6.
De lidstaten dragen er zorg voor dat interne en externe noodplannen met passende tussenpozen van niet meer dan drie jaar door respectievelijk de exploitanten en de aangewezen autoriteiten opnieuw worden bezien, beproefd en zo nodig ▌bijgewerkt. Bij de herziening wordt rekening gehouden met veranderingen die zich in de betrokken inrichtingen en bij de betrokken hulpdiensten hebben voorgedaan, met nieuwe technische kennis en met inzichten omtrent de bij zware ongevallen te nemen maatregelen. Wat de externe noodplannen betreft houden de lidstaten rekening met de noodzaak om versterkte samenwerking in het kader van civiele bescherming bij ernstige noodsituaties te vergemakkelijken.
58
7.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de noodplannen onverwijld door de exploitant of, in voorkomend geval, de daartoe aangewezen bevoegde autoriteit worden uitgevoerd, wanneer zich een zwaar ongeval voordoet of zich een onbeheersbare gebeurtenis van zodanige aard voordoet dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij tot een zwaar ongeval leidt.
8.
De bevoegde autoriteit kan in het licht van de gegevens die zijn vervat in het veiligheidsrapport, een met redenen omkleed besluit nemen dat de in lid 1 bedoelde verplichting om een extern noodplan op te stellen niet van toepassing is. ▌
59
Artikel 13 Ruimtelijke ordening 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de ten doel gestelde preventie van zware ongevallen en beperking van de gevolgen van dergelijke ongevallen voor de menselijke gezondheid en het milieu in hun beleid inzake ruimtelijke ordening of in het beleid op andere relevante domeinen in aanmerking worden genomen. Zij streven die doelstellingen na door toezicht op: a)
de locatie van nieuwe inrichtingen;
b)
de in artikel 11 bedoelde wijzigingen van ▌inrichtingen;
c)
nieuwe ontwikkelingen rond ▌inrichtingen zoals transportroutes, door het publiek bezochte plaatsen, woongebieden, wanneer de locatie van of de ontwikkelingen zelf de bron kunnen zijn van een zwaar ongeval of het risico ervan kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken.
60
2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat er in hun beleid inzake ruimtelijke ordening of hun beleid op andere relevante domeinen alsmede in de procedures voor de uitvoering van die beleidsdomeinen rekening wordt gehouden met de noodzaak om op een lange termijn: a)
een voldoende veiligheidsafstand te laten bestaan tussen enerzijds de onder deze richtlijn vallende inrichtingen en anderzijds woongebieden, door het publiek bezochte gebouwen en gebieden, recreatiegebieden en, voor zover mogelijk, grote transportroutes;
b)
waardevolle natuurgebieden en bijzonder kwetsbare gebieden in de nabijheid van ▌inrichtingen te beschermen, indien nodig door een voldoende veiligheidsafstand te laten bestaan of door andere passende maatregelen;
c)
voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 5, teneinde de gevaren voor de menselijke gezondheid en het milieu niet te vergroten.
61
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle bevoegde autoriteiten en alle autoriteiten inzake ruimtelijke ordening die bevoegd zijn beslissingen op dit gebied te nemen, passende adviesprocedures invoeren om de tenuitvoerlegging van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde beleidsmaatregelen te vergemakkelijken. Deze procedures worden zodanig opgezet dat exploitanten voldoende informatie verstrekken over de aan de inrichting verbonden risico's en dat technisch advies inzake deze risico's beschikbaar is, hetzij op basis van een studie van het specifieke geval, hetzij op basis van algemene criteria, op het tijdstip waarop de besluiten worden genomen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitanten van lagedrempelinrichtingen, op verzoek van de bevoegde autoriteit, voor de doeleinden van de ruimtelijke ordening voldoende informatie verstrekken over de aan de inrichting verbonden risico's.
62
4.
De voorschriften in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten1, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's2 en andere relevante Uniewetgeving. De lidstaten kunnen voorzien ▌in gecoördineerde of gezamenlijke procedures om te voldoen aan de voorschriften van dit artikel en de voorschriften van die wetgeving, teneinde, onder meer, dubbele beoordelingen of raadplegingen te voorkomen. Artikel 14 Informatie voor het publiek
1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de informatie als bedoeld in bijlage V permanent voor het publiek beschikbaar is, onder meer elektronisch. Deze informatie wordt waar nodig bijgewerkt, onder meer in geval van wijzigingen als bedoeld in artikel 11.
1 2
PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1. PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.
63
2.
Voor hogedrempelinrichtingen, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat: a)
regelmatig en in de meest passende vorm, en zonder dat ze erom moeten vragen, duidelijke en begrijpelijke ▌ informatie wordt verstrekt aan de personen die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen over de bij een zwaar ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn.
b)
het veiligheidsrapport op verzoek ter beschikking van het publiek wordt gesteld onverminderd artikel 22, lid 3; wanneer artikel 22, lid 3, van toepassing is, wordt een aangepast rapport, bijvoorbeeld in de vorm van een niet-technische samenvatting, beschikbaar gesteld, dat ten minste algemene informatie over gevaren van zware ongevallen en over hun mogelijke effecten op de menselijke gezondheid en het milieu bij een zwaar ongeval bevat;
c)
de lijst van gevaarlijke stoffen op verzoek ter beschikking wordt gesteld van het ▌publiek, met inachtneming van artikel 22, lid 3.
64
De uit hoofde van dit lid, onder a), te verstrekken informatie omvat ten minste de in bijlage V vermelde inlichtingen. Deze informatie wordt eveneens verstrekt aan alle door het publiek gebruikte gebouwen en gebieden, met inbegrip van scholen en ziekenhuizen, en aan alle naburige inrichtingen in geval van inrichtingen als bedoeld in artikel 9. De lidstaten dragen er zorg voor dat de informatie ten minste om de vijf jaar wordt verstrekt en ▌periodiek opnieuw wordt bezien en, indien nodig, bijgewerkt, onder meer in geval van wijzigingen als bedoeld in artikel 11. ▌ 3.
De lidstaten verstrekken voldoende gegevens aan de lidstaten die kunnen worden getroffen door de grensoverschrijdende gevolgen van een zwaar ongeval in een hogedrempelinrichting ▌zodat deze laatste alle relevante bepalingen van de artikelen 12 en 13, alsmede van dit artikel kunnen toepassen.
65
4.
Wanneer de betrokken lidstaat heeft besloten dat een inrichting dicht bij het grondgebied van een andere lidstaat geen gevaar voor een zwaar ongeval buiten de grenzen ervan kan opleveren voor de toepassing van artikel 12, lid 8, en derhalve de opstelling van een extern noodplan als bedoeld in artikel 12, lid 1, niet wordt verlangd, stelt die lidstaat de andere lidstaat ▌in kennis van haar met redenen omkleed besluit.
▌ Artikel 15 Publieke raadpleging en participatie in de besluitvorming 1.
De lidstaten dragen er zorg voor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium de kans krijgt zijn mening te geven over specifieke afzonderlijke projecten met betrekking tot: a)
het plannen van nieuwe inrichtingen ingevolge artikel 13;
66
b)
aanzienlijke wijzigingen van ▌inrichtingen als bedoeld in artikel 11, indien op de voorgenomen wijzigingen de in artikel 13 vervatte verplichtingen ▌van toepassing zijn;
c)
nieuwe ontwikkelingen rond ▌inrichtingen wanneer de locatie ervan of de ontwikkelingen zelf het risico van een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, ingevolge artikel 13.
▌ 2.
Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde specifieke afzonderlijke projecten, wordt het publiek in een vroeg stadium van het besluitvormingsproces of uiterlijk zodra de informatie redelijkerwijs kan worden verstrekt, door middel van bekendmakingen of op andere passende wijze, met inbegrip van elektronische media indien deze beschikbaar zijn, in kennis gesteld van: a)
het onderwerp van het specifieke project;
b)
indien van toepassing, het feit dat voor ▌een project een nationale of grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling vereist is of andere lidstaten moeten worden geraadpleegd overeenkomstig artikel 14, lid 3;
67
c)
bijzonderheden van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de besluitvorming waarvan relevante informatie kan worden verkregen en ▌waarbij opmerkingen of vragen kunnen worden ingediend, en bijzonderheden over de termijnen voor het indienen van opmerkingen of vragen;
d)
de aard van mogelijke besluiten of, indien dit er is, het ontwerpbesluit;
e)
een indicatie van de termijn waarbinnen en de plaatsen waar of de wijzen waarop de relevante informatie ter beschikking zal worden gesteld;
f)
bijzonderheden van de regelingen als bedoeld in lid 7 van dit artikel die zijn getroffen voor de participatie en raadpleging van het publiek.
3.
Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde specifieke afzonderlijke projecten, dragen de lidstaten er zorg voor dat de volgende informatie binnen een passend tijdsbestek ter beschikking van het betrokken publiek wordt gesteld:
68
a)
overeenkomstig de nationale wetgeving, de belangrijkste rapporten en adviezen die waren uitgebracht aan de bevoegde autoriteit op het moment waarop het betrokken publiek werd geïnformeerd overeenkomstig lid 2;
b)
overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie1, andere informatie dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie die relevant is voor het besluit in kwestie en die pas beschikbaar komt nadat het betrokken publiek is geïnformeerd overeenkomstig dat lid.
4.
De lidstaten dragen er zorg voor dat het betrokken publiek het recht heeft om de bevoegde autoriteit opmerkingen en meningen te geven voordat een besluit wordt genomen over een in lid 1 bedoeld specifiek afzonderlijk project, en dat bij de besluitvorming passend rekening wordt gehouden met de resultaten van de overeenkomstig artikel 1 gehouden raadplegingen.
▌
1
PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
69
5.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit, wanneer de relevante besluiten worden genomen, het volgende ter beschikking stelt van het publiek: a)
de inhoud van het besluit en de gronden waarop het is gebaseerd, met inbegrip van eventuele latere bijwerkingen;
b)
de resultaten van de raadplegingen die zijn gehouden voordat het besluit werd genomen, en een toelichting van de wijze waarop daarmee bij de besluitvorming rekening is gehouden.
6.
Wanneer er algemene plannen of programma's worden opgesteld met betrekking tot de onder a) of c) van lid 1 bedoelde kwesties, zorgen de lidstaten ervoor dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden krijgt deel te nemen aan de voorbereiding en wijziging of herziening hiervan door middel van de in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu1 vastgelegde procedures. De lidstaten wijzen het publiek aan dat voor de toepassing van dit lid recht op inspraak heeft, waaronder betrokken niet-gouvernementele organisaties die aan relevante voorschriften krachtens het nationale recht voldoen, zoals die welke zich inzetten voor milieubescherming.
1
PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.
70
Dit lid is niet van toepassing op plannen en programma's waarvoor er in overeenstemming met Richtlijn 2001/42/EG een inspraakprocedure is uitgevoerd. 7.
De gedetailleerde regelingen voor de voorlichting van het publiek en de raadpleging van het betrokken publiek worden vastgesteld door de lidstaten. Er wordt voor de onderscheidene fasen in redelijke termijnen voorzien, die toereikend zijn voor de voorlichting van het publiek en, voor het betrokken publiek, voor de doeltreffende voorbereiding op en inspraak in het milieubesluitvormingsproces overeenkomstig dit artikel. Artikel 16 Door de exploitant na een zwaar ongeval te verstrekken informatie en te nemen stappen
▌De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitant zo spoedig mogelijk na een zwaar ongeval met gebruikmaking van de meest passende middelen:
71
a)
de bevoegde autoriteit inlicht;
b)
de bevoegde autoriteit de volgende inlichtingen verstrekt, zodra hij daarover beschikt: (i)
de omstandigheden van het ongeval;
(ii)
de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen;
(iii) de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor de menselijke gezondheid, het milieu en goederen kunnen worden geëvalueerd; (iv) de getroffen noodmaatregelen; c)
de bevoegde autoriteit in kennis stelt van de voorgenomen maatregelen om: (i)
de middellange- en langetermijngevolgen van het ongeval te beperken;
(ii)
herhaling van het ongeval te voorkomen;
72
d)
de verstrekte informatie bijwerkt, indien uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die in die informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen. Artikel 17 Door de bevoegde autoriteit te ondernemen stappen na een zwaar ongeval
Na een zwaar ongeval dragen de lidstaten de bevoegde autoriteit op: a)
te waarborgen dat alle nodige noodmaatregelen en maatregelen op middellange en lange termijn worden getroffen;
b)
de voor een volledige analyse van de technische, organisatorische en beheersaspecten van het ongeval benodigde gegevens door middel van inspectie, onderzoek of op enigerlei andere passende wijze te verzamelen;
73
c)
passende stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen tot verbetering neemt;
d)
aanbevelingen te doen voor toekomstige preventieve maatregelen; en
e)
de personen die de kans lopen te worden getroffen op de hoogte te brengen van het ongeval dat zich heeft voorgedaan en, in voorkomend geval, van de maatregelen die werden genomen om de gevolgen ervan in te perken. Artikel 18 Door de lidstaten na een zwaar ongeval te verstrekken informatie
1.
Ter preventie en beperking van de gevolgen van zware ongevallen stellen de lidstaten de Commissie ▌in kennis van zware ongevallen die zich op hun grondgebied hebben voorgedaan en die beantwoorden aan de criteria van bijlage VI. Daarbij worden de volgende gegevens verstrekt: a)
de lidstaat en naam en adres van de voor de opstelling van het rapport verantwoordelijke autoriteit;
74
b)
datum, tijd en plaats van het zware ongeval, met de volledige naam van de exploitant en het adres van de betrokken inrichting;
c)
een beknopte beschrijving van de omstandigheden van het ongeval, met vermelding van de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen en de onmiddellijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu;
d)
een beknopte beschrijving van de getroffen noodmaatregelen en van de onmiddellijk te treffen voorzorgsmaatregelen om herhaling van het ongeval te voorkomen;
e) 2.
de resultaten van hun analyse en aanbevelingen.
De in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie wordt zo spoedig mogelijk, doch binnen een jaar gerekend vanaf de datum van het ongeval, verstrekt met gebruikmaking van de databank als bedoeld in artikel 21, lid 4. Wanneer binnen deze termijn enkel voorlopige informatie met betrekking tot punt e) van lid 1 kan worden verstrekt voor opneming in de databank, wordt deze informatie bijgewerkt wanneer de resultaten van verdere analyses en aanbevelingen beschikbaar zijn.
75
De lidstaten kunnen de mededeling van de gegevens als bedoeld in lid 1, onder e), ▌uitstellen om de uitkomst van een gerechtelijke procedure af te wachten, indien verstrekking van de gegevens die procedure kan beïnvloeden. 3.
Voor de verstrekking door de lidstaten van de in lid 1 van dit artikel ▌bedoelde gegevens wordt een rapportageformulier vastgesteld in de vorm van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
4.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de naam en het adres van elke organisatie die over informatie betreffende zware ongevallen zou kunnen beschikken en die aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten die bij een dergelijk ongeval dienen in te grijpen advies kan verlenen.
76
Artikel 19 Exploitatieverbod 1.
De lidstaten verbieden de exploitatie of de inbedrijfstelling van een inrichting, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan, indien de door de exploitant getroffen maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan duidelijk onvoldoende zijn. Daarbij houden de lidstaten onder meer rekening met ernstige tekortkomingen in het nemen van de noodzakelijke acties die in het inspectierapport zijn aangegeven. De lidstaten kunnen de exploitatie of de inbedrijfstelling van een inrichting, installatie of opslagplaats of van een gedeelte daarvan verbieden, indien de exploitant de krachtens deze richtlijn verlangde kennisgeving, rapporten of andere gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten bij een passende instantie volgens de nationale wetgeving en procedures tegen een verbod van een bevoegde autoriteit als bedoeld in lid 1 beroep kunnen instellen.
77
Artikel 20 Inspecties 1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten een inspectiesysteem opzetten.
2.
Deze inspecties zijn afgestemd op het soort betrokken inrichting. Zij zijn niet afhankelijk van de ontvangst van het veiligheidsrapport of van andere ingediende rapporten. Zij dienen zodanig te zijn opgezet, dat een planmatig en systematisch onderzoek van de in de inrichting gebruikte systemen van technische, organisatorische en bedrijfskundige aard kan worden uitgevoerd om met name na te gaan of: a)
de exploitant kan aantonen dat hij, gelet op de verschillende activiteiten van de inrichting, passende maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen;
b)
de exploitant kan aantonen dat hij in passende middelen heeft voorzien om de gevolgen van zware ongevallen op en buiten het bedrijfsterrein te beperken;
78
c)
de gegevens en informatie vervat in het veiligheidsrapport of in een ander ingediend rapport, de situatie in de inrichting adequaat weergeven;
d) 3.
de krachtens artikel 14 vereiste inlichtingen aan het publiek zijn verstrekt.
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle inrichtingen worden bestreken door een inspectieplan op nationaal, regionaal of lokaal niveau en dat dit plan regelmatig opnieuw wordt bezien en, indien nodig, wordt bijgewerkt. Elk inspectieplan dient de volgende zaken te bevatten: a)
een algemene beoordeling van de relevante veiligheidskwesties;
b)
het geografische gebied dat het inspectieplan bestrijkt;
c)
een lijst van de inrichtingen ▌die onder het plan vallen;
79
d)
een krachtens artikel 9 vereiste lijst van groepen inrichtingen met mogelijke domino-effecten ▌;
e)
een lijst van inrichtingen waar specifieke externe risico's of gevarenbronnen het risico voor, of de gevolgen van, een zwaar ongeval zouden kunnen vergroten;
f)
procedures voor routinematige inspecties, met inbegrip van de krachtens lid 4 vereiste programma's voor dergelijke inspecties;
4.
g)
procedures voor niet-routinematige inspecties krachtens lid 6;
h)
bepalingen inzake de samenwerking tussen de verschillende inspectiediensten.
De bevoegde autoriteit stelt op basis van de inspectieplannen als bedoeld in lid 3 regelmatig programma's voor routinematige inspecties voor alle inrichtingen op, met inbegrip van de frequentie van de bezoeken ter plaatse voor de verschillende soorten inrichtingen.
80
De periode tussen twee opeenvolgende bezoeken ter plaatse ▌is niet langer dan één jaar voor hogedrempelinrichtingen en drie jaar voor lagedrempelinrichtingen, tenzij de bevoegde autoriteit een inspectieprogramma heeft opgesteld op basis van een systematische beoordeling van de gevaren voor zware ongevallen van de betrokken inrichtingen. 5.
De systematische beoordeling van de gevaren van de betrokken inrichtingen wordt gebaseerd op ten minste de volgende criteria: a)
de mogelijke ▌effecten van de betrokken inrichtingen op de menselijke gezondheid en het milieu ▌;
b)
gegevens betreffende de naleving van de voorschriften van deze richtlijn.
▌ Voor zover passend, wordt rekening gehouden met relevante bevindingen van inspecties uit hoofde van andere Uniewetgeving.
81
6.
Niet-routinematige inspecties worden uitgevoerd om ernstige klachten, ernstige ongevallen en bijna-ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving zo snel mogelijk te onderzoeken.
7.
De bevoegde autoriteit deelt de exploitant binnen vier maanden na iedere inspectie de conclusies van de inspectie mede, alsook welke acties moeten worden genomen. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de exploitant binnen een redelijke termijn na ontvangst van de mededeling al die noodzakelijke acties onderneemt.
8.
Als bij een inspectie een belangrijk geval van niet-naleving van deze richtlijn wordt opgemerkt, wordt binnen zes maanden een aanvullende inspectie uitgevoerd.
9.
De inspecties worden zo veel mogelijk gecoördineerd met inspecties uit hoofde van andere Uniewetgeving en, voor zover mogelijk, gecombineerd.
82
10.
▌De lidstaten moedigen de bevoegde autoriteiten aan om te voorzien in mechanismen en hulpmiddelen voor het uitwisselen van ervaringen en het consolideren van kennis en om, voor zover passend, op uniaal niveau te participeren in zulke mechanismen.
11.
De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten de bevoegde autoriteiten alle bijstand verlenen die deze autoriteiten nodig hebben om inspecties uit te voeren en alle informatie te verzamelen die nodig is voor de uitvoering van hun taken voor de toepassing van deze richtlijn, en in het bijzonder de autoriteiten in de gelegenheid te stellen om de mogelijkheid van een zwaar ongeval volledig te evalueren, om te bepalen in hoeverre de kans op of de gevolgen van zware ongevallen kunnen toenemen, om het opstellen van een extern noodplan mogelijk te maken en om rekening te houden met stoffen waaraan eventueel extra aandacht moet worden besteed in verband met de fysische vorm, bijzondere omstandigheden of de locatie ervan.
83
Artikel 21 Informatiesysteem en gegevensuitwisselingen 1.
De lidstaten en de Commissie wisselen gegevens uit over de ervaringen die zijn opgedaan bij de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen ervan. Deze gegevens hebben met name betrekking op de werking van de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet.
2.
De lidstaten dienen uiterlijk 30 september 2019 en vervolgens om de vier jaar bij de Commissie een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
3.
Voor de onder deze richtlijn vallende inrichtingen verschaffen de lidstaten de Commissie ten minste de volgende gegevens: a)
de naam of handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de betrokken inrichting;
84
b)
de activiteit of activiteiten van de inrichting.
De Commissie legt een databank aan met de door de lidstaten verstrekte gegevens en houdt deze bij. De toegang tot de databank is beperkt tot personen die daartoe door de Commissie of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gemachtigd zijn. ▌ 4.
De Commissie zet een databank op met bijzonderheden over, met name, de zware ongevallen die zich op het grondgebied van de lidstaten voorgedaan hebben, en houdt die ter beschikking van de lidstaten, teneinde: a)
de door de lidstaten overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, verstrekte inlichtingen snel onder alle bevoegde autoriteiten te verspreiden;
b)
de bevoegde autoriteiten een analyse van de oorzaken van de zware ongevallen en de daaruit getrokken lessen te verstrekken;
85
c)
de bevoegde autoriteiten inlichtingen over preventieve maatregelen te verstrekken;
d)
inlichtingen te verstrekken over organisaties die adviezen of relevante informatie kunnen geven over het zich voordoen van zware ongevallen en de preventie en de beperking van de gevolgen daarvan.
5.
De Commissie stelt uiterlijk 1 januari 2015 uitvoeringshandelingen vast om het format te bepalen voor het meedelen van de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie van lidstaten en om de relevante in de leden 3 en 4 bedoelde databanken op te zetten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
6.
De in lid 4 bedoelde databank bevat ten minste: a)
de door de lidstaten krachtens artikel 18, leden 1 en 2, verstrekte gegevens;
b)
een analyse van de oorzaken van de ongevallen;
c)
de uit de ongevallen getrokken lessen;
86
d) 7.
de preventieve maatregelen die nodig zijn om herhaling te voorkomen.
De Commissie stelt het niet-vertrouwelijke deel van de gegevens ter beschikking van het publiek. Artikel 22 Toegang tot informatie en vertrouwelijkheid
1.
Ter wille van de transparantie verplichten de lidstaten de bevoegde autoriteit ertoe alle op grond van deze richtlijn opgeslagen informatie ter beschikking te stellen van alle natuurlijke of rechtspersonen die daarom verzoeken, in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG.
2.
De krachtens deze richtlijn, met inbegrip van artikel 14, vereiste openbaarmaking van informatie kan door de bevoegde autoriteit worden geweigerd of beperkt, indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG.
87
3.
De openbaarmaking van de volledige door de bevoegde autoriteit opgeslagen informatie als bedoeld in artikel 14, lid 2, onder b) en c), kan worden geweigerd door die bevoegde autoriteit, onverminderd lid 2 van dit artikel, indien de exploitant heeft verzocht bepaalde delen van het veiligheidsrapport of de lijst van gevaarlijke stoffen niet bekend te maken om redenen als voorzien in artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG. De bevoegde autoriteit kan om dezelfde redenen ook besluiten dat bepaalde delen van het rapport of de lijst niet bekend worden gemaakt. In dergelijke gevallen, en na goedkeuring door die autoriteit, verstrekt de exploitant de bevoegde autoriteit een aangepast rapport of aangepaste lijst waaruit die delen zijn weggelaten ▌.
88
Artikel 23 Toegang tot de rechter ▌De lidstaten dragen er zorg voor dat: a)
iedereen die krachtens artikel 14, lid 2, onder b) of c), of artikel 22, lid 1, van deze richtlijn verzoekt om informatie kan overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/4/EG vragen dat het handelen of nalaten van een bevoegde autoriteit in verband met dergelijk verzoek opnieuw wordt getoetst;
b)
de leden van het betrokken publiek in overeenstemming met hun relevante nationale rechtsstelsel toegang hebben tot de in artikel 11 van Richtlijn 2011/92/EU vastgestelde beroepsprocedures voor gevallen die onder artikel 15, lid 1, van deze richtlijn vallen.
▌
89
Artikel 24 Richtsnoeren De Commissie kan richtsnoeren opstellen met betrekking tot veiligheidsafstand en dominoeffecten. Artikel 25 Wijziging van de bijlagen ▌De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het aanpassen van bijlagen II tot en met VI aan de technische vooruitgang. Dergelijke aanpassingen leiden niet tot aanzienlijke wijzigingen met betrekking tot de in deze richtlijn vastgelegde verplichtingen van de lidstaten en de exploitanten.
90
Artikel 26 Uitoefening van de delegatie 1.
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2.
De bevoegdheid om de in artikel 25 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf …+. Uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen een verlenging verzet.
+
PB: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in te voegen.
91
3.
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 25 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit vermelde bevoegdheid. Dit treedt in werking op de dag na de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of een latere datum die daarin nader wordt bepaald. Het laat de geldigheid van alle reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daar gelijktijdig van in kennis.
5.
Een overeenkomstig artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.
92
▌ Artikel 27 Comitéprocedure 1.
De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat bij Richtlijn 96/82/EG is opgericht. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
93
Artikel 28 Sancties De lidstaten stellen sancties vast die van toepassing zijn bij schendingen van de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie vóór 1 juni 2015 in kennis van die bepalingen en stellen de Commissie tevens onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen die daarop betrekking hebben.
94
Artikel 29 Rapportage en herziening 1. Uiterlijk 30 september 2020 en daarna om de vier jaar legt de Commissie, op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 18 en artikel 21, lid 2, verstrekte gegevens en van de in de databanken als bedoeld in artikel 21, leden 3 en 4, opgeslagen informatie, en rekening houdend met de tenuitvoerlegging van artikel 4, het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing en de efficiënte werking van deze richtlijn, met inbegrip van informatie over zware ongevallen die zich binnen de Unie hebben voorgedaan en over de potentiële gevolgen daarvan voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De Commissie neemt in het eerste van die verslagen een beoordeling op van de noodzaak het toepassingsgebied van deze richtlijn te wijzigen. Voor zover nodig kan ieder verslag vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. 2. Met betrekking tot relevante Uniewetgeving kan de Commissie onderzoeken of het nodig is de kwestie aan te pakken van de financiële verantwoordelijkheid van de exploitant in verband met zware ongevallen, met inbegrip van verzekeringsgerelateerde kwesties.
95
Artikel 30 Wijziging van Richtlijn 96/82/EG In Richtlijn 96/82/EG worden in deel I van bijlage I de woorden "d) zware stookolie" toegevoegd aan de rubriek "aardolieproducten". Artikel 31 Omzetting 1.
De lidstaten doen ▌de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk 31 mei 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij passen die maatregelen toe met ingang van 1 juni 2015. In weerwil van de eerste alinea, doen de lidstaten dewettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk …∗ aan artikel 30 van deze richtlijn te voldoen. Zij passen die maatregelen toe met ingang van …∗∗.
∗
PB: gelieve de datum in te voegen: 18 maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn. PB: gelieve de datum in te voegen: 18 maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn + 1 dag.
∗∗
96
Zij stellen de Commissie onvewijld in kennis van de tekst van die bepalingen ▌.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 2.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen..
97
Artikel 32 Intrekking 1.
Richtlijn 96/82/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 juni 2015.
2.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage VIII. Artikel 33 Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
98
Artikel 34 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te ,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
99
–
Lijst van bijlagen
Bijlage I - Lijst van gevaarlijke stoffen Bijlage II - Gegevens en minimuminlichtingen die in het in artikel 10 bedoelde veiligheidsrapport aan de orde moeten komen Bijlage III - In artikel 8, lid 5, en artikel 10 bedoelde informatie betreffende het veiligheidsbeheerssysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen Bijlage IV - In de in artikel 12 bedoelde noodplannen op te nemen gegevens en inlichtingen Bijlage V - Aan het publiek in het kader van de toepassing van artikel 14, lid 1 en artikel 14, lid 2, onder a), te verstrekken inlichtingen Bijlage VI - Criteria voor de kennisgeving van een zwaar ongeval aan de Commissie overeenkomstig artikel 18, lid 1 Bijlage VII - Concordantietabel
100
BIJLAGE I Lijst van gevaarlijke stoffen Voor gevaarlijke stoffen die vallen onder de gevarencategorieën opgenomen in kolom 1 van deel 1 van deze bijlage, gelden de in de kolommen 2 en 3 van deel 1 opgenomen drempelwaarden. Wanneer een gevaarlijke stof onder deel 1 van deze bijlage valt en ook is opgenomen in deel 2, zijn de in de kolommen 2 en 3 van deel 2 opgenomen drempelwaarden van toepassing. DEEL 1 Categorieën gevaarlijke stoffen Dit deel beslaat alle gevaarlijke stoffen die in de in kolom 1 vermelde gevarencategorieën vallen: Kolom 1
Kolom 2
Gevarencategorieën overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008
Kolom 3
Drempelwaarden (ton) van in artikel 3, lid 10, bedoelde gevaarlijke stoffen voor toepassing van Voorschriften Voorschriften voor voor lagedrempelinr hogedrempeli ichtingen nrichtingen
Rubriek 'H' – GEZONDHEIDSGEVAREN H1 ACUUT TOXISCH Categorie 1, alle blootstellingsroutes
5
20
50
200
50
200
H2 ACUUT TOXISCH - Categorie 2, alle blootstellingsroutes - Categorie 3, ▌inademingblootstellingsroute (zie aantekening 7) H3 SPECIFIEKE DOELORGAANTOXICITEIT (SPECIFIC TARGET ORGAN TOXICITY, STOT) – EENMALIGE BLOOTSTELLING STOT SE Categorie 1
101
Rubriek 'P' - FYSISCHE GEVAREN P1a ONTPLOFBARE STOFFEN (zie aantekening 8) - Instabiele ontplofbare stoffen of - Ontplofbare stoffen van de subklassen 1.1, 1.2, 1.3, 1.5 of 1.6, of
10
50
50
200
10
50
150 (netto)
500 (netto)
5 000 (netto)
50 000 (netto)
- Stoffen of mengsels met explosieve eigenschappen volgens methode A.14 van Verordening (EG) nr. 440/2008 (zie aantekening 9) die niet behoren tot de gevarenklassen organische peroxiden of zelfontledende stoffen en mengsels P1b ONTPLOFBARE STOFFEN (zie aantekening 8) Ontplofbare stoffen van subklasse 1.4 (zie aantekening 10) P2 ONTVLAMBARE GASSEN Ontvlambare gassen van categorie 1 of 2 P3a ONTVLAMBARE AEROSOLEN (zie aantekening 11.1) ▌"Ontvlambare" aerosolen van categorie 1 of 2, die ontvlambare gassen van categorie 1 of 2 of ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 bevatten P3b ONTVLAMBARE AEROSOLEN (zie aantekening 11.1) ▌"Ontvlambare" aerosolen van categorie 1 of 2, die geen ontvlambare gassen van categorie 1 of 2, noch ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 bevatten (zie aantekening 11.2)
102
P4 OXIDERENDE GASSEN Oxiderende gassen van categorie 1
50
200
10
50
50
200
5 000
50 000
P5a ONTVLAMBARE VLOEISTOFFEN - Ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 of - Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden of - Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 °C, die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden (zie aantekening 12) P5b ONTVLAMBARE VLOEISTOFFEN - Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 waarbij bijzondere procescondities, zoals een hoge druk of hoge temperatuur, gevaren voor zware ongevallen kunnen doen ontstaan, of - Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60 °C waarbij bijzondere verwerkingsomstandigheden, zoals een hoge druk of hoge temperatuur, gevaren voor zware ongevallen kunnen geven (zie aantekening 12) P5c ONTVLAMBARE VLOEISTOFFEN Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die niet onder P5a en P5b vallen
103
P6a ZELFONTLEDENDE STOFFEN EN MENGSELS en ORGANISCHE PEROXIDEN Zelfontledende stoffen en mengsels van type A of B of organische peroxiden van type A of B P6b ZELFONTLEDENDE STOFFEN EN MENGSELS en ORGANISCHE PEROXIDEN Zelfontledende stoffen en mengsels van type C, D, E of F of organische peroxiden van type C, D, E of F
10
50
50
200
50
200
50
200
100
200
P7 PYROFORE VLOEISTOFFEN EN VASTE STOFFEN Pyrofore vloeistoffen van categorie 1 Pyrofore vaste stoffen van categorie 1 P8 OXIDERENDE VLOEISTOFFEN EN VASTE STOFFEN Oxiderende vloeistoffen van categorie 1, 2 of 3, of Oxiderende vaste stoffen van categorie 1, 2 of 3
Rubriek 'E' – MILIEUGEVAREN E1 Gevaar voor het aquatisch milieu in de categorie Acuut 1 of chronisch 1
104
E2 Gevaar voor het aquatisch milieu in de categorie Chronisch 2 Rubriek 'O' – OVERIGE GEVAREN O1 Stoffen of mengsels met gevarenaanduiding EUH014 O2 Stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen, categorie 1 O3 Stoffen of mengsels met gevarenaanduiding EUH029
105
200
500
100
500
100
500
50
200
DEEL 2 Gevaarlijke stoffen die met naam genoemd worden Kolom 1 Gevaarlijke stoffen
1. Ammoniumnitraat (zie aantekening 13) 2. Ammoniumnitraat (zie aantekening 14) 3. Ammoniumnitraat (zie aantekening 15) 4. Ammoniumnitraat (zie aantekening 16) 5. Kaliumnitraat (zie aantekening 17) 6. Kaliumnitraat (zie aantekening 18) 7. Diarseenpentoxide, arseen(V)zuur en/of zouten daarvan 8. Diarseentrioxide, arseen(III)zuur en/of zouten daarvan 9. Broom 10. Chloor 11. Inhaleerbare poedervormige nikkelverbindingen: nikkelmonoxide, nikkeldioxide, nikkelsulfide, trinikkeldisulfide, dinikkeltrioxide
1
Kolom 3 CAS-nummer1 Kolom 2 Drempelwaarde (ton) voor toepassing van Voorschriften Voorschriften voor voor lagedrempelinri hogedrempelinri chtingen chtingen 5000 10000 1303-28-2
1250
5000
350
2500
10
50
5000 1250
10000 5000
1
2
1327-53-3 7726-95-6 7782-50-5 -
0,1 20 10
100 25 1
Het CAS-nummer wordt slechts ter indicatie gegeven.
106
12. Ethyleenimine 13. Fluor 14. Formaldehyde (concentratie ≥ 90%) 15. Waterstof 16. Chloorwaterstof (vloeibaar gas) 17. Loodalkylen 18. Ontvlambare vloeibare gassen, categorie 1 of 2 (inclusief LPG) en aardgas (zie aantekening 19) 19. Acetyleen 20. Ethyleenoxide 21. Propyleenoxide 22. Methanol 23. 4,4'-Methyleen bis(2-chlooraniline) en/of zouten daarvan, poedervormig 24. Methylisocyanaat 25. Zuurstof 26. 2,4-Tolueendiisocyanaat 2,6-Tolueendiisocyanaat 27. Carbonylchloride (fosgeen) 28. Arsine (arseentrihydride) 29. Fosfine (fosfortrihydride) 30. Zwaveldichloride 31. Zwaveltrioxide 32. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen (inclusief TCDD) uitgedrukt in TCDD-equivalent (zie aantekening 20)
151-56-4 7782-41-4 50-00-0 1333-74-0 7647-01-0 -
10 10 5 5 25 5
20 20 50 50 250 50
50
200
74-86-2 75-21-8 75-56-9 67-56-1 101-14-4
5 5 5 500
50 50 50 5000
624-83-9 7782-44-7 584-84-9 91-08-7 75-44-5 7784-42-1 7803-51-2 10545-99-0 7446-11-9 -
0,01 200
0,15 2000
10
100
0,3 0,2 0,2 1 15
0,75 1 1 1 75 0,001
107
33. De volgende CARCINOGENEN of de mengsels die de volgende carcinogenen in concentraties van meer dan 5 gewichtsprocent bevatten: 4-aminobifenyl en/of zouten daarvan, benzotrichloride, benzidine en/of zouten daarvan, di(chloormethyl)ether, chloormethylether, 1,2-dibroomethaan, diethylsulfaat, dimethylsulfaat, dimethylcarbamoylchloride, 1,2dibroom-3-chloorpropaan, 1,2dimethylhydrazine, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide, hydrazine, 2-naftylamine en/of zouten daarvan, 4-nitrodifenyl en 1,3propaansulton 34. Aardolieproducten en alternatieve brandstoffen a) benzines en nafta's, b) kerosines (inclusief vliegtuigbrandstoffen), c) gasoliën (inclusief diesel, huisbrandolie en gasoliemengstromen) d) zware stookolie (e) alternatieve brandstoffen met dezelfde toepassing en met gelijkaardige eigenschappen op het vlak van ontvlambaarheid en milieugevaren als de onder a) tot en met d) bedoelde producten
108
0,5
2
2500
25000
35. Watervrije ammoniak 7664-41-7 36. Boortrifluoride 7637-07-2 37. Waterstofsulfide 7783-06-4 38. Piperidine 110-89-4 39. Bis(2-dimethylaminoethyl) 3030-47-5 (methyl)amine 40. 3-(2-Ethylhexyloxy)propylamine 5397-31-9 41. Mengsels* van natriumhypochloriet die zijn ingedeeld als aquatisch acuut categorie 1 [H400] die minder dan 5% actief chloor bevatten en niet vallen onder de in deel 1 van bijlage I opgenomen andere gevarencategorieën. ____________ * Mits het mengsel zonder natriumhypochloriet niet zou worden ingedeeld als aquatisch acuut categorie 1 [H400]. 42. Propylamine (zie aantekening 21) 107-10-8 43. Tert-butylacrylaat (zie aantekening 1663-39-4 21) 16529-56-9 44. 2-Methyl-3-buteennitrile (zie aantekening 21) 533-74-4 45. Tetrahydro-3,5-dimethyl-1,3,5thiadiazine-2-thion (Dazomet) (zie aantekening 21)
109
50 5 5 50
200 20 20 200
50
200
50
200
200
500
500
2000
200
500
500
2000
100
200
46. Methylacrylaat (zie aantekening 21)
96-33-3
47. 3-Methylpyridine (zie aantekening 108-99-6 21) 109-70-6 48. 1-Broom-3-chloorpropaan (zie aantekening 21)
110
500
2000
500
2000
500
2000
▌
AANTEKENINGEN BIJ BIJLAGE I 1.
Stoffen en mengsels worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 ▌ingedeeld.
2.
Mengsels worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven die zijn vastgesteld aan de hand van hun eigenschappen krachtens de in aantekening 1 vermelde Verordening (EG) nr. 1272/2008 of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.
3.
De bovenstaande drempelwaarden gelden per inrichting. De voor de toepassing van de betreffende artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn. Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2% of minder van de vermelde drempelwaarde in een inrichting aanwezig zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten, indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders binnen die inrichting kan zijn.
111
4.
De onderstaande regels voor het optellen van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke stoffen zijn eventueel van toepassing: In het geval van een inrichting waar geen afzonderlijke gevaarlijke stof aanwezig is in een hoeveelheid van meer dan of gelijk aan de vermelde drempelwaarden, wordt de onderstaande regel toegepast om te bepalen of de inrichting onder de bepalingen van deze richtlijn valt. Deze richtlijn is van toepassing op hogedrempelinrichtingen indien de som: q1/QU1 + q2/QU2 + q3/QU3 + q4/QU4 + q5/QU5 + . . . groter is dan of gelijk is aan 1, waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 1 of deel 2 van deze bijlage, en QUX = de voor gevaarlijke stof x of categorie x in kolom 3 van deel 1 of van deel 2 van deze bijlage relevante drempelwaarde.
112
Deze richtlijn is van toepassing op lagedrempelinrichtingen indien de som: q1/QL1 + q2/QL2 + q3/QL3 + q4/QL4 + q5/QL5 + . . . groter is dan of gelijk is aan 1, waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 1 of deel 2 van deze bijlage, en QLX = de voor gevaarlijke stof x of categorie x in kolom 2 van deel 1 of van deel 2 van deze bijlage relevante drempelwaarde. Deze regel wordt gebruikt ter beoordeling van de ▌gezondheidsgevaren, fysische gevaren en milieugevaren. De regel moet daarom driemaal worden toegepast: a)
eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen welke in acute toxiciteitscategorie 1, 2 of 3 (inademingblootstellingsroutes) of STOT SE categorie 1 zijn ingedeeld, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek H, posten H1 tot en met H3 van deel 1, vallen;
113
b)
eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen welke ontplofbare stoffen, ontvlambare gassen, ontvlambare aerosolen, oxiderende gassen, ontvlambare vloeistoffen, zelfontledende stoffen en mengsels, organische peroxiden, pyrofore vloeistoffen en vaste stoffen, oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen zijn, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek P, posten P1 tot en met P8 van deel 1, vallen;
c)
eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen die onder gevaarlijk voor het aquatisch milieu, acute categorie 1, chronische categorie 1 of chronische categorie 2 vallen, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek E, posten E1 en E2 van deel 1, vallen.
De desbetreffende bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing zodra het sommeringsresultaat van a), b) of c) groter is dan of gelijk is aan 1.
114
5.
Gevaarlijke stoffen die niet onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen, waaronder afvalstoffen, maar niettemin in een inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en onder de in de inrichting heersende omstandigheden gelijkwaardige eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden voorlopig toegewezen aan de meest gelijkende categorie of met naam genoemde gevaarlijke stof die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt .
6.
Voor gevaarlijke stoffen die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is voor de toepassing van deze richtlijn de laagste drempelwaarde van toepassing. Wat evenwel de toepassing van de in aantekening 4 bedoelde regel betreft, wordt de laagste drempelwaarde voor elke groep categorieën in aantekening 4, onder a), b) en c), welke met de indeling in kwestie overeenkomt, gebruikt.
7.
Gevaarlijke stoffen die vallen onder acuut toxisch categorie 3 (orale blootstellingsroutes, H 301), vallen onder de rubriek H2 ACUUT TOXISCH wanneer noch de indeling acute toxiciteit bij inademing noch de indeling acute dermale toxiciteit kunnen worden afgeleid, bijvoorbeeld door een gebrek aan concluderende gegevens betreffende toxiciteit bij inademing en dermale toxiciteit.
115
8.
Onder de gevarenklasse ontplofbare stoffen vallen ontplofbare voorwerpen (zie punt 2.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008). Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp bekend is, wordt met die hoeveelheid rekening gehouden voor de toepassing van deze richtlijn. Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp niet bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van deze richtlijn als ontplofbaar aangemerkt.
9.
Testen naar de ontplofbare eigenschappen van stoffen en mengsels is alleen nodig indien de screeningprocedure volgens aanhangsel 6, deel 3, van de United Nations Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Manual of Tests and Criteria ("UN Manual of Tests and Criteria")1 uitwijst dat de stof of het mengsel mogelijk ontplofbare eigenschappen heeft.
10.
Indien ontplofbare stoffen van subklasse 1.4 uitgepakt of opnieuw ingepakt zijn, worden ze in rubriek P1a ingedeeld, tenzij aangetoond wordt dat het gevaar nog overeenstemt met subklasse 1.4 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008.
11.1.
Ontvlambare aerosolen worden ingedeeld overeenkomstig de Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende aërosols2 (Richtlijn aerosolhouders). 'Zeer licht ontvlambare' en 'ontvlambare' aerosolen volgens Richtlijn 75/324/EEG komen overeen met ontvlambare aerosolen van respectievelijk categorie 1 of 2 volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008.
11.2.
Om deze vermelding te kunnen gebruiken, moet geregistreerd worden dat de aerosolhouder geen ontvlambaar gas van categorie 1 of 2, noch ontvlambare vloeistof van categorie 1 bevat.
1
2
Verdere richtsnoeren voor het afzien van de test zijn beschikbaar in de beschrijving van methode A.14, zie Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1). PB L 147 van 9.6.1975, blz. 40).
116
12.
Overeenkomstig punt 2.6.4.5 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 behoeven vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 35° C niet in categorie 3 te worden ingedeeld indien negatieve resultaten werden behaald bij de test inzake onderhouden verbrandbaarheid L.2, Part III, section 32 van de UN Manual of Tests and Criteria. Dit geldt echter niet onder omstandigheden als verhoogde temperatuur of druk en daarom vallen dergelijke vloeistoffen onder deze vermelding.
13.
Ammoniumnitraat (5000/10000): meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding Dit is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen (een gemengde/samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of kaliumcarbonaat) die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding overeenkomstig de VN-goottest (zie Manual of Tests and Criteria, Part III, sub-section 38.2) en waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat –
15,751 - 24,52 gewichtsprocent is en die niet meer dan 0,4% in totaal aan brandbare/organische stoffen bevatten of die voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen3 ▌;
–
15,75 gewichtsprocent of minder en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen.
1 2 3
Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 45% ammoniumnitraat. Een stikstofgehalte van 24,5 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 70% ammoniumnitraat. PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1.
117
14.
Ammoniumnitraat (1250/5000): meststofkwaliteit Dit is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen die voldoen aan de eisen van bijlage III-2 bij Verordening (EG) nr. 2003/2003, waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat –
hoger is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%;
–
hoger is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat;
–
hoger is dan 281 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%.
1
Een stikstofgehalte van 28 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 80% ammoniumnitraat.
118
15.
Ammoniumnitraat (350/2500): technisch zuivere stof Dit is van toepassing op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels waarin het stikstofgehalte, afkomstig van het ammoniumnitraat –
gelegen is tussen 24,5 en 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,4% aan brandbare stoffen bevatten;
–
hoger is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2% aan brandbare stoffen bevatten.
Dit is ook van toepassing op waterige ammoniumnitraatoplossingen met een ammoniumnitraatconcentratie van meer dan 80 gewichtsprocent. 16.
Ammoniumnitraat (10/50): 'off-specs-materiaal' en meststoffen die niet voldoen aan de eisen van de detonatietest
119
Dit is van toepassing op: –
afgekeurd materiaal afkomstig uit het fabricageproces en op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels,
enkelvoudige
ammoniumnitraatmeststoffen
en
gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in de aantekeningen 14 en 15, die van de eindgebruiker zijn of worden geretourneerd aan
een
fabrikant,
een
installatie
voor
tijdelijke
opslag
of
een
herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het oog op een veilig gebruik omdat de stoffen niet langer voldoen aan de specificaties van de aantekeningen 14 en 15; –
meststoffen als bedoeld in de aantekening 13, eerste streepje, en aantekening 14 bij deze bijlage die niet voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003.
17.
Kaliumnitraat (5000/10000) Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in de vorm van prills of granules) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.
18.
Kaliumnitraat (1250/5000) Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in kristalvorm) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.
19.
Opgewaardeerd biogas Voor de toepassing van deze richtlijn kan opgewaardeerd biogas worden ingedeeld onder rubriek 18 van deel 2 van bijlage I wanneer het verwerkt is in overeenstemming met de toepasselijke normen voor gezuiverd en opgewaardeerd biogas waardoor een kwaliteit gewaarborgd is die overeenkomt met die van aardgas, met inbegrip van de hoeveelheid methaan, en het ten hoogste 1% zuurstof bevat.
120
20.
Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de hand van de volgende wegingsfactoren:
WHO 2005 TEF 2,3,7,8-TCDD 1,2,3,7,8-PeCDD
1 1
1,2,3,4,7,8-HxCDD 1,2,3,6,7,8-HxCDD 1,2,3,7,8,9-HxCDD
0,1 0,1 0,1
1,2,3,4,6,7,8-HpCDD 0,01 OCDD
0,0003
2,3,7,8-TCDF 2,3,4,7,8-PeCDF 1,2,3,7,8-PeCDF
0,1 0,3 0,03
1,2,3,4,7,8-HxCDF 1,2,3,7,8,9-HxCDF 1,2,3,6,7,8-HxCDF 2,3,4,6,7,8-HxCDF
0,1 0,1 0,1 0,1
1,2,3,4,6,7,8-HpCDF 0,01 1,2,3,4,7,8,9-HpCDF 0,01
OCDF 0,0003 (T = tetra, P = penta, Hx = hexa, Hp = hepta, O = octa) Referentie - Van den Berg et al: The 2005 World Health Organization Reevaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds
121
21.
Wanneer deze gevaarlijke stof eveneens onder categorie P5a ontvlambare vloeistoffen of P5b ontvlambare vloeistoffen valt, geldt voor de toepassing van deze richtlijn de laagste drempelwaarde.
122
BIJLAGE II GEGEVENS EN MINIMUMINLICHTINGEN DIE IN HET IN ARTIKEL 10 BEDOELDE VEILIGHEIDSRAPPORT AAN DE ORDE MOETEN KOMEN 1.
Inlichtingen over het beheerssysteem en de organisatie van de inrichting, met het oog op de preventie van zware ongevallen. Deze inlichtingen dienen de in bijlage III aangegeven punten te bestrijken.
2.
Presentatie van de omgeving van de inrichting a)
beschrijving van de inrichting en zijn omgeving, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens en, in voorkomend geval, de voorgeschiedenis;
b)
identificatie van de installaties en andere activiteiten binnen de inrichting die het gevaar van een zwaar ongeval met zich mee kunnen brengen;
123
c)
op basis van de beschikbare informatie, identificatie van naburige inrichtingen, alsmede andere bedrijven die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zones en ontwikkelingen die de bron kunnen zijn van, of het risico op of de gevolgen van een zwaar ongeval en domino-effecten kunnen verhogen;
d)
beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval zouden kunnen worden getroffen.
3.
Beschrijving van de installatie (a)
beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en producten uit de delen van de inrichting die belangrijk zijn uit veiligheidsoogpunt, de mogelijke oorzaken van risico's van zware ongevallen en de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, vergezeld van een beschrijving van de genomen preventieve maatregelen;
b)
beschrijving van procedés, met name de werkwijzen; indien van toepassing, rekening houdend met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken;
124
c)
beschrijving van de gevaarlijke stoffen: (i)
lijst van de gevaarlijke stoffen met: –
de beschrijving van de gevaarlijke stoffen: chemische naam, CASnummer, naam volgens de IUPAC-nomenclatuur,
–
de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stof(fen) die aanwezig is (zijn) of kan (kunnen) zijn,
(ii)
fysische, chemische en toxicologische kenmerken en indicatie van zowel de onmiddellijk als de later optredende gevaren voor mens en milieu;
(iii) het fysische of chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden of bij een voorzienbaar ongeval.
125
4.
Identificatie en analyse van de ongevallenrisico's en preventiemiddelen a)
gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen, en de omstandigheden waarin deze zich kunnen voordoen, inclusief een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie liggen; en inclusief met name (i)
operationele oorzaken;
(ii)
externe oorzaken, bijvoorbeeld met betrekking tot domino-effecten, andere bedrijven die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, zones en ontwikkelingen die de bron kunnen zijn van, of het risico op of de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten;
(iii) natuurlijke oorzaken, bijvoorbeeld aardbevingen of overstromingen;
126
b)
beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen met inbegrip van kaarten, beelden of, indien nuttig, gelijkwaardige beschrijvingen waarop de gebieden zijn aangegeven die door dergelijke, door de inrichting veroorzaakte ongevallen waarschijnlijk zullen worden getroffen ▌;
c)
evaluatie van ongevallen en incidenten uit het verleden waarbij dezelfde stoffen en procedés werden gebruikt, beschouwing van de daaruit getrokken lessen en expliciete vermelding van specifieke maatregelen om dergelijke ongevallen te voorkomen;
d)
beschrijving van de technische parameters en de voor de veiligheid van de installaties aangebrachte apparatuur.
127
5.
Beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken: a)
beschrijving van de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen voor mens en milieu te beperken, inclusief bijvoorbeeld detectie/beschermingssystemen, technische hulpmiddelen ter beperking van de omvang van onbedoeld vrijkomen, inclusief watersproeiers, dampschermen,
noodopvangvaten,
afsluitventielen,
vertragingssystemen,
bluswateropvang; b)
organisatie van het alarm en de interventie;
c)
beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen;
▌ d)
beschrijving van alle technische en niet-technische maatregelen die de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen beperken.
128
BIJLAGE III IN ARTIKEL 8, LID 5, EN ARTIKEL 10 BEDOELDE INFORMATIE BETREFFENDE HET VEILIGHEIDSBEHEERSSYTEEM EN DE ORGANISATIE VAN DE INRICHTING MET HET OOG OP DE PREVENTIE VAN ZWARE ONGEVALLEN Bij het door de exploitant uitgewerkte veiligheidsbeheerssysteem wordt rekening gehouden met onderstaande factoren: a)
het veiligheidsbeheerssysteem dient afgestemd te zijn op de gevaren, de industriële werkzaamheden en de complexiteit van de organisatie in de inrichting en moet op de evaluatie van de risico's gebaseerd zijn; in het veiligheidsbeheerssysteem moet dat gedeelte van het algemene beheerssysteem zijn opgenomen waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procedés en de hulpmiddelen welke het mogelijk maken het preventiebeleid voor zware ongevallen te bepalen en uit te voeren, behoren; ▌
129
b)
de volgende punten komen aan de orde in het veiligheidsbeheerssysteem: (i)
de organisatie en het personeel — de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken, samen met de maatregelen die werden genomen om het bewustzijn te doen toenemen dat voortdurende verbetering nodig is. Het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dit personeel en het organiseren van die opleiding. De deelneming van het personeel en eventueel van de (onder)aannemers die in de inrichting werken en die vanuit veiligheidsopzicht belangrijk zijn;
(ii)
de identificatie en beoordeling van de gevaren van zware ongevallen — aanneming en toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de gevaren van zware ongevallen die zich bij normale of abnormale werking kunnen voordoen, in voorkomend geval met inbegrip van in onderaanneming verrichte activiteiten, alsook de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die ongevallen;
130
(iii) de controle op de exploitatie — aanneming en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, ook met betrekking tot het onderhoud, van de installatie, de processen en de apparatuur, en voor het alarmbeheer en tijdelijke onderbrekingen; rekening houdend met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken op het vlak van monitoring en controle met het oog op de vermindering van het risico op systeemfalen; beheer en controle van de risico's die samenhangen met verouderende apparatuur die geïnstalleerd is in de inrichting en corrosie; inventarisatie van de apparatuur in de inrichting, strategie en methodologie voor het houden van toezicht op en de controle van de staat van de apparatuur; passende follow-upmaatregelen en noodzakelijke tegenmaatregelen; (iv) de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen — aanneming en toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen aan bestaande installaties of opslagplaatsen, dan wel voor het ontwerpen van een nieuw procedé of een nieuwe installatie of opslagplaats; ▌
131
(v)
de planning voor noodsituaties — aanneming en toepassing van procedures om door een systematische analyse de voorzienbare noodsituaties te onderkennen en om de noodplannen voor dergelijke noodsituaties uit te werken, te beproeven en te toetsen, en om specifieke opleiding voor het betrokken personeel te verzorgen. Dergelijke opleiding wordt gegeven aan al het personeel dat in de installatie werkt, inclusief eventuele onderaannemers;
(vi) het toezicht op de prestaties — aanneming en toepassing van procedures voor een permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen die door de exploitant zijn bepaald als onderdeel van het preventiebeleid voor zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, en invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij niet-inachtneming. Tot deze procedures moet behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen of bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, alsook het onderzoek daarnaar en de follow-up, een en ander op basis van de ervaringen uit het verleden. Tot de procedures kunnen ook prestatie-indicatoren behoren zoals veiligheidsprestatie-indicatoren (safety performance indicators, SPIs) en/of andere relevante indicatoren;
132
(vii) controle en analyse — aanneming en toepassing van procedures om het preventiebeleid voor zware ongevallen en de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem systematisch periodiek te beoordelen. De met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de bijwerking daarvan, inclusief het overwegen en opnemen van noodzakelijke wijzigingen die door de controle en analyse aangegeven worden.
133
BIJLAGE IV IN DE IN ARTIKEL 12 BEDOELDE NOODPLANNEN OP TE NEMEN GEGEVENS EN INLICHTINGEN 1.
Interne noodplannen:
a)
De naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de personen die belast zijn met de leiding en coördinatie van de bestrijdingsmaatregelen op het terrein;
b)
De naam of functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;
c)
Voor te voorziene omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol zouden kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;
134
d)
De regelingen ter beperking van het risico voor personen op het terrein, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;
e)
De regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, het soort informatie dat onmiddellijk moet worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger informatie, wanneer deze beschikbaar wordt;
f)
waar noodzakelijk, regelingen om het personeel op te leiden voor het vervullen van de taken die ervan worden verwacht en in voorkomend geval de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;
g)
De regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.
135
2.
Externe noodplannen:
a)
De naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de personen die belast zijn met de leiding en coördinatie van de maatregelen buiten het terrein;
b)
De regelingen om snel op de hoogte te worden gesteld van eventuele incidenten en alarmerings- en oproepprocedures;
c)
De regelingen voor de coördinatie van de middelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het externe noodplan;
d)
De regelingen voor de verlening van steun aan bestrijdingsmaatregelen op het terrein;
136
e)
De regelingen voor bestrijdingsmaatregelen buiten het terrein, inclusief respons op scenario's voor zware ongevallen zoals beschreven in het veiligheidsrapport en rekening houdend met mogelijke domino-effecten, inclusief die welke een invloed op het milieu hebben;
f)
De regelingen voor het overeenkomstig artikel 9 verstrekken van specifieke informatie aan het publiek en naburige inrichtingen of bedrijven die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen over het ongeval en de te volgen gedragslijn;
g)
De regelingen voor het verstrekken van informatie aan de hulpdiensten van andere lidstaten bij een zwaar ongeval met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen.
137
BIJLAGE V AAN HET PUBLIEK IN HET KADER VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 14, LID 1, EN ARTIKEL 14, LID 2, ONDER a), TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN DEEL 1 Voor alle inrichtingen waarop deze richtlijn van toepassing is: 1.
De naam of de handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de betreffende inrichting.
2.
Een bevestiging dat de inrichting zich aan de voorschriften en/of bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van de richtlijn moet houden en dat de in artikel 7, lid 1, genoemde kennisgeving of het in artikel 10, lid 1, genoemde veiligheidsrapport bij de bevoegde autoriteit is ingediend.
3.
Een begrijpelijke toelichting op de activiteit of activiteiten van de inrichting.
138
4.
De gewone benaming of, in geval van gevaarlijke stoffen die onder deel 1 van bijlage I vallen, de algemene naam of algemene gevarenklasse van de relevante gevaarlijke stoffen in de inrichting die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken, onder vermelding van de belangrijkste gevaarlijke eigenschappen in eenvoudige bewoordingen.
5.
Algemene gegevens over de wijze waarop het betrokken publiek zal worden gewaarschuwd, indien nodig; toereikende informatie over de te volgen gedragslijn bij een zwaar ongeval of een indicatie waar deze informatie elektronisch kan worden geraadpleegd.
6.
De datum van het laatste bezoek ter plaatse in overeenstemming met artikel 20, lid 4, of een verwijzing naar de plaats waar die informatie elektronisch kan worden geraadpleegd; inlichtingen over de wijze waarop er op verzoek meer gedetailleerde gegevens over de inspectie en het betreffende inspectieplan kunnen worden bekomen, waarbij aan de voorschriften als vastgelegd in artikel 22 moet worden voldaan.
7.
Bijzonderheden over de wijze waarop alle ter zake dienende inlichtingen kunnen worden ingewonnen, waarbij aan de voorschriften ▌als vastgelegd in artikel 22 moet worden voldaan.
139
DEEL 2 Voor hogedrempelinrichtingen dient naast de in deel 1 van deze bijlage genoemde inlichtingen het onderstaande te worden gegeven: 1.
Algemene gegevens inzake de aard van de risico's van zware ongevallen, waaronder de mogelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu en beknopte gegevens van de voornaamste soorten scenario's voor zware ongevallen en de controlemaatregelen om deze aan te pakken.
▌ 2.
Een bevestiging dat de exploitant verplicht is toereikende regelingen op het terrein te treffen, in het bijzonder voor wat betreft de contacten met hulpdiensten, om zware ongevallen het hoofd te bieden en de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken.
3.
Passende inlichtingen uit het externe noodplan dat opgesteld is om te kunnen omgaan met eventuele effecten die een ongeval buiten het terrein kan hebben. Dit moet het advies omvatten om ten tijde van een ongeval gehoor te geven aan instructies of verzoeken van de hulpdiensten.
140
4.
Een indicatie, waar van toepassing, of de inrichting zich nabij het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, waardoor een zwaar ongeval grensoverschrijdende gevolgen kan hebben, krachtens het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen.
141
BIJLAGE VI CRITERIA VOOR DE KENNISGEVING VAN EEN ZWAAR ONGEVAL AAN DE COMMISSIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 18, LID 1 I. Elk zwaar ongeval dat onder punt 1 valt en ten minste een van de in onderstaande punten 2, 3, 4 en 5 omschreven gevolgen heeft, moet ter kennis van de Commissie worden gebracht. 1.
Betrokken gevaarlijke stoffen
Elke brand, explosie of emissie van gevaarlijke stoffen waarbij een hoeveelheid is betrokken van ten minste 5% van de in kolom 3 van deel 1 of van deel 2 van bijlage I vermelde drempelwaarde
142
2.
Schade aan personen of goederen
▌ (a)
een sterfgeval;
(b)
zes gewonden binnen de inrichting, die in het ziekenhuis worden opgenomen en daar ten minste 24 uur blijven;
(c)
één persoon buiten de inrichting, die in het ziekenhuis wordt opgenomen en daar ten minste 24 uur blijft;
(d)
een woning buiten de inrichting, beschadigd en onbruikbaar ten gevolge van het ongeval;
(e)
evacuatie of isolering van personen gedurende meer dan twee uur met een aantal mensuren van ten minste 500;
(f)
onderbreking van de voorziening van drinkwater, elektriciteit of gas of van het telefoonverkeer gedurende meer dan twee uur met een aantal mensuren van ten minste 1 000.
143
3.
Onmiddellijke schade voor het milieu (a)
permanente of langdurige schade aan landhabitats: (i)
0,5 ha of meer van een voor het milieu of de instandhouding belangrijke en wettelijk beschermde habitat;
(ii) (b)
10 ha of meer van een meer uitgebreide habitat, inclusief landbouwgrond;
significante of langdurige schade aan zoetwater- of mariene habitats: (i)
10 km of meer van een stroom, een kanaal of een rivier;
(ii)
1 ha of meer van een vijver of een meer;
(iii) 2 ha of meer van een delta; (iv) 2 ha of meer van een kustzone of van de zee;
144
(c)
significante schade aan een watervoerende laag of aan het grondwater: (i)
4.
5.
1 ha of meer.
Materiële schade (a)
materiële schade in de inrichting: vanaf 2 000 000 EUR;
(b)
materiële schade buiten de inrichting: vanaf 500 000 EUR.
Grensoverschrijdende schade
Elk zwaar ongeval waarbij rechtstreeks een gevaarlijke stof betrokken is die de oorzaak is van gevolgen buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat. II. Ongevallen of 'bijna-ongevallen' die naar het oordeel van de lidstaten bijzondere technische aspecten vertonen voor de preventie van zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan en die niet aan bovengenoemde kwantitatieve criteria voldoen, moet ter kennis van de Commissie worden gebracht.
145
▌
146
BIJLAGE VII CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 96/82/EG Artikel 1 Artikel 2, lid 1, eerste alinea Artikel 2, lid 1, tweede alinea Artikel 2, lid 2 Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 Artikel 3, lid 5 Artikel 3, lid 6 Artikel 3, lid 7 Artikel 3, lid 8 ---
Deze richtlijn Artikel 1 Artikel 2, lid 1 Artikel 3, lid 12
--Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 8 Artikel 3, lid 9 Artikel 3, lid 10 Artikel 3, lid 13 Artikel 3, lid 14 Artikel 3, lid 15 Artikel 3, lid 16 Artikel 3, leden 2 tot en met 7, 11, 12 en 17 tot en met 19 Artikel 4 Artikel 2, lid 2, onder a) tot en met h) --Artikel 4 Artikel 5 Artikel 5 Artikel 6, lid 1 Artikel 7, lid 2 Artikel 6, lid 2, onder a) - g) Artikel 7, lid 1, onder a) tot en met g) --▌ Artikel 6, lid 3 Artikel 7, lid 3 Artikel 6, lid 4 Artikel 7, lid 4
147
Artikel 7, lid 1 --Artikel 7, lid 1 bis Artikel 7, lid 2 Artikel 7, lid 3 ------Artikel 8, lid 1 en 2 --Artikel 9, lid 1 Artikel 9, lid 2, eerste alinea Artikel 9, lid 2, tweede alinea Artikel 9, lid 3 Artikel 9, lid 4 Artikel 9, lid 5 Artikel 9, lid 6 --Artikel 10 Artikel 11, lid 1, onder a) en b) Artikel 11, lid 1, onder c) Artikel 11, lid 2 Artikel 11, lid 3 Artikel 11, lid 4
Artikel 8, lid 1 Artikel 8, lid 2, onder a) en b) Artikel 8, lid 2, onder a) Artikel 8, lid 5 --Artikel 8, lid 3 Artikel 8, lid 4 Artikel 8, lid 5 Artikel 9, lid 1 en 3 Artikel 9, lid 2 Artikel 10, lid 1 Artikel 10, lid 2 --Artikel 10, lid 3 Artikel 10, lid 6 Artikel 10, lid 5 --Artikel 10, lid 4 ▌ Artikel 11 Artikel 12, lid 1, onder a) en b), en lid 2 Artikel 12, lid 1, onder c) Artikel 12, lid 3 Artikel 12, lid 4 AMD (12)(5) Artikel 12, lid 6, eerste
148
Artikel 11, lid 4 bis Artikel 11, lid 5 Artikel 11, lid 6
alinea Artikel 12, lid 6, tweede alinea Artikel 12, lid 7 Artikel 12, lid 8
149
Artikel 12, lid 1, eerste alinea Artikel 12, lid 1, tweede alinea Artikel 12, lid 1 bis Artikel 12, lid 2 --Artikel 13, lid 1, eerste alinea Artikel 13, lid 1, tweede alinea, eerste en derde zin Artikel 13, lid 1, tweede alinea, tweede zin Artikel 13, lid 1, derde alinea --Artikel 13, lid 2 Artikel 13, lid 3 Artikel 13, lid 4, eerste zin Artikel 13, lid 4, tweede en derde zin Artikel 13, lid 5 Artikel 13, lid 6 -------
Artikel 13, lid 1 Artikel 13, lid 2 --Artikel 13, lid 3 Artikel 13, lid 4 Artikel 14, lid 2, eerste alinea onder a) en tweede alinea Artikel 14, lid 1, eerste alinea en artikel 14, lid 2, tweede alinea, laatste zin Artikel 14, lid 1 Artikel 14, lid 1, eerste alinea en artikel 14, lid 2, tweede alinea, eerste zin Artikel 14, lid 1, tweede zin Artikel 14, lid 3 Artikel 14, lid 4 Artikel 14, lid 2, onder b) Artikel 22, lid 3, eerste en tweede alinea Artikel 15, lid 1 Artikel 14, lid 2, onder c) ▌ ▌ Artikel 15, leden 2 tot en met 7
150
Artikel 14, lid 1 Artikel 14, lid 2 Artikel 15, lid 1, a) tot en met d) Artikel 15, lid 2, eerste alinea Artikel 15, lid 2, tweede alinea Artikel 15, lid 3
Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18, lid 1, a) tot en met d) en Artikel 18, lid 2, eerste alinea Artikel 18, lid 1, onder e) en lid 3 Artikel 18, lid 2, tweede alinea Artikel 18, lid 4
151
Artikel 16 --Artikel 17 Artikel 18, lid 1 Artikel 18, lid 2, onder a) Artikel 18, lid 2, onder b) en c) Artikel 18, lid 3 ---
Artikel 6, lid 1 Artikel 6, leden 2 en 3 Artikel 19 Artikel 20, leden 1 en 2 Artikel 20, lid 4 Artikel 20, lid 7
Artikel 20, lid 11 Artikel 20, leden 3, 5, 6, 8, 9 en 10 Artikel 19, lid 1 Artikel 21, lid 1 Artikel 19, lid 1 bis, eerste Artikel 21, lid 3, eerste alinea alinea Artikel 19, lid 1 bis, Artikel 21, lid 3, tweede tweede alinea alinea Artikel 19, lid 2, eerste Artikel 21, lid 4 alinea Artikel 19, lid 2, tweede Artikel 21, lid 6 alinea Artikel 19, lid 3 Artikel 21, lid 7 --Artikel 21, lid 5 Artikel 19, lid 4 Artikel 21, lid 2 Artikel 20, lid 1, eerste Artikel 22, lid 1 alinea Artikel 20, lid 1, tweede Artikel 22, lid 2 alinea Artikel 20, lid 2 --Artikel 13, lid 4, tweede en Artikel 22, lid 3 derde zin --Artikel 23
152
--Artikel 21, lid 1 Artikel 21, lid 2 Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 ----Bijlage I, inleiding, punten 1-5 Bijlage I, inleiding, punten 6-7 Bijlage I, deel 1 Bijlage I, deel 1, aantekeningen 1 tot en met 6 Bijlage I, deel 1, aantekening 7 --Bijlage I, deel 2 Bijlage I, deel 2, aantekeningen, punt 1 Bijlage I, deel 2, aantekeningen, punt 2
Artikel 24 Artikel 25 Artikel 21, lid 5 Artikel 27
Artikel 32 Artikel 31 Artikel 33 Artikel 34 Artikelen 26 tot en met 30 Bijlage I, inleiding Bijlage I, aantekeningen bij bijlage I, aantekeningen 14 --Bijlage I, deel 2 Bijlage I, aantekeningen bij bijlage I, aantekeningen 1318 Bijlage I, aantekeningen bij Bijlage 1, aantekening 20 Bijlage I, aantekeningen bij Bijlage 1, aantekening 7 Bijlage I, deel 1 Bijlage I, aantekeningen bij bijlage I, aantekeningen 1 en 5-6 Bijlage I, aantekeningen bij bijlage I, aantekeningen 810
153
Bijlage I, deel 2, aantekeningen, punt 3 Bijlage I, deel 2, aantekeningen, punt 4 --Bijlage II, I-III Bijlage II, IV, A --Bijlage II, IV, B --Bijlage II, IV, C
Bijlage I, aantekeningen bij bijlage I, aantekeningen 1112 Bijlage I, aantekeningen bij bijlage I, aantekening n4 ▌ Bijlage II, punten 1-3 Bijlage II, punt 4, A Bijlage II, punt 4, A, eerste, tweede en derde streepje Bijlage II, punt 4, B Bijlage II, punt 4, C Bijlage II, punt 4, D
154
Bijlage II, V, D Bijlage III, inleidende alinea en punten a)-b) Bijlage III, punt c), onderdelen (i)-(iv) --Bijlage III, punt c), onderdelen (v)-(vii) Bijlage IV Bijlage V, punt 1 Bijlage V, punt 2 Bijlage V, punten 3 - 5 Bijlage V, punt 6 Bijlage V, punten 7-8 --Bijlage V, punten 9 - 10
Bijlage V, punt 11
--Bijlage VI, I Bijlage VI, II ---
Bijlage II, punt 5 (d) Bijlage III, inleidende alinea's enBijlage III (a) Artikel 8, lid 1 en 5 Bijlage III (b), punten (i)(iv) ▌ Bijlage III (b), punten (v)(vii) Bijlage IV Bijlage V, deel 1, punt 1 --Bijlage V, deel 1, punten 2-4 Bijlage V, deel 2, punt 1 Bijlage V, deel 1, punt 5 Bijlage V, I, punt 6 Bijlage V, deel 2, punten 2-3 Bijlage V, I, punt 7 Bijlage V, deel 2, punt 4 Bijlage VI, I Bijlage VI, deel 2
Bijlage VII
155
BIJLAGE Verklaring van de Commissie
VERKLARING OVER DE UITSLUITING VAN DE CATEGORIE 'ACUUT TOXISCH 3 DERMAAL' (SEVESO BIJLAGE I, DEEL 1) De Commissie erkent dat het bereikte compromis over dit voorstel een verbetering betekent van de bescherming van de menselijke gezondheid en veiligheid en van het milieu in vergelijking met het beschermingsniveau dat wordt geboden door de huidige Seveso II-richtlijn (Richtlijn 96/82/EG). De Commissie is voornemens verder onderzoek uit te voeren naar de waarschijnlijkheid, de risico's en de mogelijke gevolgen van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen, ingedeeld in de categorie 'acuut toxisch 3 dermaal', zijn betrokken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen om ook deze categorie op te nemen in het toepassingsgebied van de richtlijn.
156
P7_TA-PROV(2012)0255 Voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik (COM(2011)0353 – C7-0169/2011 – 2011/0156(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0353), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0169/2011), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het met redenen omkleed advies dat door de Italiaanse senaat werd ingediend in het kader van het protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, waarin wordt verklaard dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet overeenstemt met het subsidiariteitsbeginsel, – gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 26 oktober 20111, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0059/2012), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Amendement 1
1
PB C 24 van 28.1.2012, blz. 119.
157
Voorstel voor een verordening Titel Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(2) Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert aan de gezondheid en het welzijn van de burgers en aan hun sociale en economische belangen.
(2) De veiligheid van voedsel, vooral als het bestemd is voor kwetsbare groepen als zuigelingen, peuters of personen met bijzondere ziekten, is een wezenlijke voorwaarde voor het vrije verkeer van deze personen en voor de behoorlijke werking van de interne markt.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (2 bis) In deze context, gelet op het feit dat de wetgeving van de Unie op dit gebied is opgesteld om ervoor te zorgen dat een levensmiddel niet in de handel gebracht wordt als het gevaarlijk is, moeten stoffen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de bevolkingsgroepen in kwestie, worden uitgesloten van opname in de samenstelling van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen.
158
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(3) Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen stelt algemene voorschriften vast inzake de samenstelling en de bereiding van levensmiddelen die bestemd zijn om te voldoen aan de bijzondere voedingsvereisten van de personen voor wie zij zijn bestemd. De meeste bepalingen van die richtlijn dateren uit 1977 en moeten daarom worden herzien.
(3) Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen stelt algemene voorschriften vast inzake de samenstelling en de bereiding van levensmiddelen die bestemd zijn om te voldoen aan de bijzondere voedingsvereisten van de personen voor wie zij zijn bestemd. De meeste bepalingen van die richtlijn dateren uit 1977 en komen niet meer tegemoet aan de moeilijkheden die de consumenten ondervinden als ze met kennis van zaken een keuze willen maken tussen dieetlevensmiddelen, verrijkte levensmiddelen, levensmiddelen met claims en levensmiddelen voor gewone consumptie. De noodzaak van een ingrijpende herziening van Richtlijn 2009/39/EG vloeit ook voort uit de wisselwerking tussen de genoemde wetgeving en recentelijk aangenomen Unierecht, zoals Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen1, Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen2, Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen3 en Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten4. _______________________________ 1
159
PB L 83 van 12.07.2002, blz. 51.
2
PB L 404 van 30.12.2006, blz.9.
3
PB L 404 van 30.12.2006, blz.26.
4
PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 6 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (6 bis) Volgens de resolutie van de Raad van 18 juni 19921 moet de Unie bijdragen tot de toepassing van verantwoorde verkooppraktijken voor vervangingsmiddelen voor moedermelk in derde landen door in de Gemeenschap gevestigde fabrikanten . _______________ 1
PB C 172 van 8.7.1992, blz. 1.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 7 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(7) Richtlijn 2009/39/EG bepaalt dat bijzondere bepalingen kunnen worden vastgesteld voor de volgende twee specifieke categorieën levensmiddelen die onder de definitie van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen vallen: "voeding die is afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars" en "voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici)". Wat voeding die is afgestemd op grote spierinspanning betreft, kon geen overeenstemming worden bereikt over de ontwikkeling van bijzondere bepalingen omdat de standpunten van de lidstaten en de belanghebbenden over de werkingssfeer van de bijzondere wetgeving, het aantal op te nemen subcategorieën van levensmiddelen, de
(7) Richtlijn 2009/39/EG bepaalt dat bijzondere bepalingen kunnen worden vastgesteld voor de volgende twee specifieke categorieën levensmiddelen die onder de definitie van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen vallen: "voeding die is afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars" en "voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici)". Wat voeding die is afgestemd op grote spierinspanning betreft, kon geen overeenstemming worden bereikt over de ontwikkeling van bijzondere bepalingen omdat de standpunten van de lidstaten en de belanghebbenden over de werkingssfeer van de bijzondere wetgeving sterk uiteenliepen. Niettemin moet het door de Commissie in Richtlijn
160
criteria voor de vaststelling van de samenstellingsvoorschriften en het mogelijke effect op de innovatie bij de productontwikkeling, sterk uiteenliepen. Ten aanzien van de bijzondere bepalingen voor voeding voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord (diabetici), concludeert een verslag1 van de Commissie dat de wetenschappelijke basis voor de vaststelling van bijzondere samenstellingsvoorschriften ontbreekt.
2009/39/EG aangegane engagement blijven gelden om de voedingsbehoeften te erkennen van sporters, met de ondersteuning van de wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid over claims betreffende actieve personen en het verslag van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding van 28 februari 2001 over de samenstelling en specificering van voeding die is afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars. Daarom moet de Commissie uiterlijk op 1 juli 2015 beoordelen of de algemene voedingswetgeving in dit opzicht moet worden aangepast.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (7 bis) In een verslag van de Commissie van 26 juni 2008 over voedingsmiddelen voor personen bij wie de glucosestofwisseling is verstoord, wordt geconcludeerd dat de wetenschappelijke basis voor de vaststelling van bijzondere samenstellingsvoorschriften ontbreekt. Deze verordening is dus niet het geschikte rechtskader voor deze categorie voedingsmiddelen. Volgens de Commissie is het belangrijk dat bij diabetici wordt gekeken naar de hoeveelheid opgenomen voedsel en het model ervan. Deze conclusie is geenszins in tegenspraak met de invoering in de hele Unie van een strategie die voorziet in een alomvattende aanpak voor diabetes (type 1 en type 2), die meer dan 32 miljoen burgers van de Unie treft. Deze cijfers, die tegen 2030 waarschijnlijk met 16 procent zullen stijgen, vooral door de zwaarlijvigheidsepidemie en de vergrijzing van de Europese bevolking, rechtvaardigen bijgevolg dat er op het niveau van de Unie continu aandacht aan
161
wordt besteed, ook als het gaat om onderzoek en ontwikkeling. Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (11 bis) Daarom moet een einde worden gemaakt aan de verschillen in interpretatie en de moeilijkheden die de lidstaten en de exploitanten bij het combineren van verschillende wetsteksten op het gebied van levensmiddelen ondervinden, door het regelgevingskader te vereenvoudigen. Zo kan ervoor worden gezorgd dat soortgelijke producten in de hele Unie op dezelfde wijze worden behandeld en kunnen er meer gelijke concurrentievoorwaarden voor alle exploitanten op de interne markt, vooral kleine en middelgrote ondernemingen, worden gewaarborgd.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 14 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(14) Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden zijn algemene beginselen en definities voor de levensmiddelenwetgeving van de Unie vastgesteld om te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en het doeltreffend functioneren van de interne markt. Zij stelt de beginselen van risicoanalyses voor levensmiddelen vast alsook de structuren en mechanismen voor
(14) Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden zijn algemene beginselen en definities voor de levensmiddelenwetgeving van de Unie vastgesteld om te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en de belangen van de consument en tegelijk het doeltreffend functioneren van de interne markt te garanderen. In Verordening (EG) nr.
162
de wetenschappelijke en technische evaluaties die door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) worden uitgevoerd. Daarom moeten bepaalde in die verordening vastgestelde definities ook gelden in de context van deze verordening. Bovendien moet de EFSA voor de uitvoering van deze verordening worden geraadpleegd over alle aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid.
178/2002 zijn de beginselen van risicoanalyses voor levensmiddelen vastgesteld, is bepaald dat overeenkomstig het voorzorgsbeginsel voorlopige risicobeheersmaatregelen kunnen worden genomen is en is voorzien in de structuren en mechanismen voor de wetenschappelijke en technische evaluaties die door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) worden uitgevoerd. Daarom moeten bepaalde in die verordening vastgestelde definities ook gelden in de context van deze verordening. Bovendien moet de EFSA voor de uitvoering van deze verordening worden geraadpleegd over alle aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 14 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (14 bis) Wanneer er zich terstond of op de lange termijn een risico voordoet voor het leven of de gezondheid, maar er nog wegenschappelijke onzekerheid heerst, moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te waarborgen, rekening houdend met de cumulatieve toxische effecten en de bijzondere fysieke gevoeligheden van de in deze verordening genoemde bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 15 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(15) Een beperkt aantal categorieën levensmiddelen vormt de enige voedingsbron van bepaalde groepen van de bevolking of vertegenwoordigt een
(15) Een beperkt aantal categorieën levensmiddelen vormt de enige voedingsbron van bepaalde groepen van de bevolking of vertegenwoordigt een
163
gedeeltelijke voedingsbron; dergelijke categorieën levensmiddelen zijn van vitaal belang om bepaalde gezondheidstoestanden te beheersen en/of van essentieel belang voor het behoud van de beoogde geschiktheid van de voeding voor bepaalde welomschreven kwetsbare groepen van de bevolking. Die categorieën levensmiddelen omvatten volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding, voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets LCD) en levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD). Uit de ervaring is gebleken dat de bepalingen van Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie op bevredigende wijze zorgen voor het vrije verkeer van dergelijke levensmiddelen en een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid garanderen. VLCD-producten vallen momenteel niet onder Richtlijn 1996/8/EG van de Commissie, maar alleen onder Richtlijn 2009/39/EG. Daarom moet deze verordening betrekking hebben op de algemene samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters, voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets - LCD) en levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD), rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en
gedeeltelijke voedingsbron; dergelijke categorieën levensmiddelen zijn van vitaal belang om bepaalde gezondheidstoestanden te beheersen en/of van essentieel belang voor het behoud van de beoogde geschiktheid van de voeding voor bepaalde welomschreven kwetsbare groepen van de bevolking. Die categorieën levensmiddelen omvatten volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik. Uit de ervaring is gebleken dat de bepalingen van Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie op bevredigende wijze zorgen voor het vrije verkeer van dergelijke levensmiddelen en een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid garanderen. Daarom moet deze verordening betrekking hebben op de algemene samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters en voeding voor medisch gebruik, rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie.
164
Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie. Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 16 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(16) Om te zorgen voor rechtszekerheid moeten de in Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie vastgestelde definities in deze verordening worden overgenomen. De definities van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik moeten echter regelmatig worden aangepast, zo nodig rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau.
(16) Om te zorgen voor rechtszekerheid moeten de in Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie, Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie, Verordening (EG) nr. 41/2009 van de Commissie en Richtlijn 96/8/EG van de Commissie vastgestelde definities in deze verordening worden overgenomen. De definities van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding, voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets LCD) en levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD) moeten echter regelmatig worden aangepast, zo nodig rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 16 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (16 bis) Volgens aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie moeten zuigelingen met een laag geboortegewicht worden gevoed met hun moeders eigen melk. Zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen hebben evenwel vaak bijzondere voedingsbehoeften waarin met
165
de eigen melk van de moeder of met standaardzuigelingenvoeding niet kan worden voorzien. Voeding voor deze zuigelingen moet voldoen aan de regels die gelden voor voeding voor medisch gebruik, wanneer deze voedingssoort wordt gekozen als meest passende voeding, rekening houdend met de specifieke medische situatie van de zuigeling. Voeding bestemd voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen moet in elk geval voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 2006/141/EG. Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 17 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(17) Het is belangrijk dat de ingrediënten die bij de vervaardiging van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen worden gebruikt, voldoen aan de voedingsbehoeften van en geschikt zijn voor de personen voor wie zij zijn bestemd, en dat de geschiktheid uit voedingsoogpunt ervan is vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens. Die geschiktheid moet worden aangetoond met een systematisch onderzoek van de beschikbare wetenschappelijke gegevens.
(17) Het is belangrijk dat de ingrediënten die bij de vervaardiging van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen worden gebruikt, voldoen aan de voedingsbehoeften van en geschikt zijn voor de personen voor wie zij zijn bestemd, en dat de geschiktheid uit voedingsoogpunt ervan is vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens. Die geschiktheid moet worden aangetoond met een systematisch en onafhankelijk onderzoek van de beschikbare wetenschappelijke gegevens.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 17 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (17 bis) Het is belangrijk dat bestrijdingsmiddelen waarvoor maximumgehalten aan residuen zijn toegestaan op grond van Richtlijn 2006/141/EG en Richtlijn 2006/125/EG en die niet voldoen aan de
166
veiligheidsvereisten van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen1, op de markt worden verboden en niet worden gebruikt bij de vervaardiging van levensmiddelen die onder deze verordening vallen. ______________________ 1
PB L 309 van 24.11.09, blz. 1.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 17 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (17 ter) De in de desbetreffende wetgeving van de Unie, met name Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong1, vastgestelde maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen moet toegepast worden zonder afbreuk te doen aan de specifieke bepalingen in deze verordening en in de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig deze verordening zijn aangenomen. ______________ 1
PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 17 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (17 quater) Gezien de kwetsbaarheid van zuigelingen en peuters moeten niettemin strenge beperkingen voor bestrijdingsmiddelenresiduen worden
167
voorgeschreven voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en voor levensmiddelen voor zuigelingen en peuters. Specifieke maximumwaarden voor residuen in deze producten zijn vastgesteld in Richtlijn 2006/141/EG en Richtlijn 2006/125/EG. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan bestrijdingsmiddelen die stoffen bevatten die ingedeeld zijn als bijzonder schadelijk voor de menselijke gezondheid. Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 17 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (17 quinquies) Levensmiddelenbedrijven en exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de zin van Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten gedurende alle fasen van de voedselproductieketen waarborgen dat de voeding die onder deze verordening valt, voldoet aan de vereisten van de levensmiddelenwetgeving in het algemeen en van deze verordening in het bijzonder.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 18 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(18) Bij Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame zijn algemene etiketteringsvoorschriften vastgesteld. Die algemene etiketteringsvoorschriften moeten in de regel gelden voor de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen. Deze verordening moet
(18) Bij Verordening (EG) nr. 1169/2011 zijn algemene etiketteringsvoorschriften vastgesteld. Die algemene etiketteringsvoorschriften moeten in de regel gelden voor de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen. Deze verordening moet echter zo nodig ook voorzien in voorschriften ter aanvulling of afwijking van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1169/2011 om aan de specifieke doelstellingen van deze verordening te
168
echter zo nodig ook voorzien in voorschriften ter aanvulling of afwijking van de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EG om aan de specifieke doelstellingen van deze verordening te voldoen.
voldoen.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 19 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(19) Deze verordening moet de criteria verstrekken voor de vaststelling van de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik, rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie. Om de in deze verordening vastgestelde definities van volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik aan te passen, rekening houdend met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau, om de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften ten aanzien van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen, waaronder etiketteringsvoorschriften ter aanvulling of afwijking van de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EG, vast te stellen en om voedings- en gezondheidsclaims toe te staan, moet de bevoegdheid tot vaststelling van handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie
(19) Deze verordening moet de criteria verstrekken voor de vaststelling van de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding, voeding voor medisch gebruik, levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie en levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten, rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie en Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie. Om de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften ten aanzien van de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen vast te stellen moet de bevoegdheid tot vaststelling van handelingen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden overgedragen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt en deskundigen raadpleegt. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.
169
tijdens de voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt en deskundigen raadpleegt. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend. Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 19 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (19 bis) De Commissie moet na raadpleging van de Autoriteit de status verduidelijken van melk voor kinderen tussen 12 en 36 maanden, die momenteel geregeld wordt door diverse rechtshandelingen van de Unie, bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 1924/2006, Verordening (EG) nr. 1925/2006 en Richtlijn 2009/39/EG, en bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen met een beoordeling van de vraag of bijkomende wetgevingsmaatregelen vereist zijn, uiterlijk 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Indien nodig moet het verslag vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 20 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(20) Het is dienstig dat onder inachtneming van bepaalde in deze verordening vastgestelde criteria een EU-lijst van vitaminen, mineralen, aminozuren en andere stoffen die mogen worden toegevoegd aan volledige zuigelingenvoeding,
(20) Het is dienstig dat onder inachtneming van bepaalde in deze verordening vastgestelde criteria een EU-lijst van vitaminen, mineralen en andere stoffen die mogen worden toegevoegd aan volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte
170
levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik evenals aan levensmiddelen voor gebruik in caloriearme en zeer caloriearme diëten wordt opgesteld en bijgewerkt. Bij de goedkeuring van de lijst moet rekening worden gehouden met de specifieke voedingsgewoonten van de bevolkingsgroepen in kwestie en met de lijsten in Richtlijn 2006/141/EG en Richtlijn 2006/125/EG, alsmede met de lijst in Verordening (EG) nr. 953/2009 van de Commissie van 13 oktober 2009 inzake stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden aan voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen worden toegevoegd1, die niet van toepassing is op vloeibare of vaste voeding voor zuigelingen en peuters, en de lijst moet bovengenoemde lijsten vervangen. Gezien het feit dat de vaststelling en bijwerking van de lijst een maatregel van algemene strekking is om bepaalde nietessentiële elementen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moeten de bevoegdheden om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in dit verband aan de Commissie worden gedelegeerd. De Commissie moet onmiddellijk van toepassing zijnde gedelegeerde handelingen tot bijwerking van de EU-lijst vaststellen, wanneer in naar behoren gerechtvaardigde gevallen in verband met de volksgezondheid, dwingende urgente redenen dat vereisen. _________________
opvolgzuigelingenvoeding, bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding en voeding voor medisch gebruik wordt opgesteld en bijgewerkt. Gezien het feit dat de vaststelling van de lijst de toepassing van de in deze verordening vastgestelde criteria vereist, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden daartoe worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. De Commissie moet onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen tot bijwerking van de EU-lijst vaststellen, wanneer in naar behoren gerechtvaardigde gevallen in verband met de volksgezondheid, dwingende urgente redenen dat vereisen.
1
PB L 269 van 14.10.09, blz. 9.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 21 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(21) Overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe
(21) Overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe
171
gezondheidsrisico's (SCENIHR) over de risicobeoordeling van producten van nanotechnologieën van 19 januari 2009 bestaat er onvoldoende informatie over de risico's in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen en zijn de bestaande testmethoden mogelijk ontoereikend om alle kwesties in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen te behandelen. Daarom moeten technisch vervaardigde nanomaterialen niet worden opgenomen in de EU-lijst voor de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen, tenzij door de EFSA een evaluatie wordt uitgevoerd.
gezondheidsrisico's (SCENIHR) over de risicobeoordeling van producten van nanotechnologieën van 19 januari 2009 bestaat er onvoldoende informatie over de risico's in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen en zijn de bestaande testmethoden mogelijk ontoereikend om alle kwesties in verband met technisch vervaardigde nanomaterialen te behandelen. Rekening houdend met dit wetenschappelijk advies en gelet op de bijzondere gevoeligheid van de kwetsbare groepen waarvoor de levensmiddelen waarop deze verordening betrekking heeft, bestemd zijn, moeten technisch vervaardigde nanomaterialen niet worden opgenomen in de EU-lijst voor de onder deze verordening vallende categorieën levensmiddelen, zolang de veiligheid, op grond van adequate en toereikende testmethoden, de voedingswaarde en de geschiktheid van de levensmiddelen voor de personen voor wie zij bestemd zijn, niet door de EFSA zijn aangetoond.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 22 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(22) Voor de doeltreffendheid en de vereenvoudiging van de wetgeving is het dienstig dat op middellange termijn de vraag wordt bekeken of het wenselijk is dat de werkingssfeer van de EU-lijst wordt uitgebreid tot andere categorieën levensmiddelen die onder andere bijzondere wetgeving van de Unie vallen.
(22) Voor de vereenvoudiging van de wetgeving en een krachtige ondersteuning van innovatie is het dienstig dat op middellange termijn de vraag wordt bekeken of het wenselijk is dat de werkingssfeer van de EU-lijst wordt uitgebreid tot andere categorieën levensmiddelen die onder andere bijzondere wetgeving van de Unie vallen. Tot een uitbreiding in deze zin moet worden besloten door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure, op basis van een evaluatie door de Autoriteit.
Amendement 90
172
Voorstel voor een verordening Overweging 26 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(26) Momenteel mogen de vermeldingen "glutenvrij" of "met zeer laag glutengehalte" uit hoofde van Verordening (EG) nr. 41/2009 van de Commissie betreffende de samenstelling en de etikettering van levensmiddelen die geschikt zijn voor personen met een glutenintolerantie voor zowel voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen en als levensmiddelen voor normale consumptie worden gebruikt. Deze vermeldingen kunnen worden beschouwd als voedingsclaims, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1924/2006. Met het oog op vereenvoudiging moeten die vermeldingen alleen door Verordening (EG) nr. 1924/2006 worden geregeld en aan de voorschriften daarvan voldoen. De technische aanpassingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor de opneming van de voedingsclaims "glutenvrij" en "met zeer laag glutengehalte" en de bijbehorende gebruiksvoorwaarden daarvan, als geregeld krachtens Verordening (EG) nr. 41/2009, moeten worden voltooid voordat deze verordening van toepassing wordt.
(26) Momenteel mogen de vermeldingen "glutenvrij" en "met zeer laag glutengehalte" uit hoofde van Verordening (EG) nr. 41/2009 van de Commissie betreffende de samenstelling en de etikettering van levensmiddelen die geschikt zijn voor personen met een glutenintolerantie voor zowel voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen als voor levensmiddelen voor normale consumptie worden gebruikt. Deze vermeldingen dienen alleen door onderhavige verordening te worden geregeld en dienen aan de hierin opgenomen voorschriften te voldoen. Verordening (EG) nr. 41/2009 dient derhalve te worden ingetrokken.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 26 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (26 bis) Op dit moment vallen de vermeldingen "lactosevrij" en "met zeer laag lactosegehalte" niet onder de wetgeving van de Unie. Toch zijn deze vermeldingen belangrijk voor personen met een lactose-intolerantie. De Commissie moet daarom de status ervan
173
binnen de algemene levensmiddelenwetgeving verduidelijken. Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 27 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(27) "Maaltijdvervangende producten voor gewichtsbeheersing" en "de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing" worden beschouwd als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen waarvoor de krachtens Richtlijn 96/8/EG vastgestelde bijzondere voorschriften gelden. Er zijn echter meer en meer voor de algemene bevolking bestemde levensmiddelen op de markt verschenen met soortgelijke vermeldingen die worden gepresenteerd als gezondheidsclaims voor gewichtsbeheersing. Om elke mogelijke verwarring tussen in de handel gebrachte levensmiddelen voor gewichtsbeheersing weg te nemen en ter wille van de rechtszekerheid en de samenhang van de wetgeving van de Unie moeten dergelijke vermeldingen alleen worden geregeld bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 en moeten zij aan de voorschriften daarvan voldoen. De technische aanpassingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor de opneming van de gezondheidsclaims die verwijzen naar de beheersing van het lichaamsgewicht voor levensmiddelen die als "de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing" en als "maaltijdvervangende producten voor gewichtsbeheersing" worden gepresenteerd en de bijbehorende gebruiksvoorwaarden, als geregeld krachtens Richtlijn 96/8/EG, moeten worden voltooid voordat deze verordening van toepassing wordt.
(27) "Maaltijdvervangende producten voor gewichtsbeheersing" en "de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing" worden momenteel beschouwd als voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen waarvoor de krachtens Richtlijn 96/8/EG vastgestelde bijzondere voorschriften gelden, terwijl levensmiddelen voor zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD) alleen bij Richtlijn 2009/39/EG worden gereguleerd. Er zijn echter meer en meer voor de algemene bevolking bestemde levensmiddelen op de markt verschenen met soortgelijke vermeldingen die worden gepresenteerd als gezondheidsclaims voor gewichtsbeheersing.
De sterke verspreiding van algemene claims voorziene levensmiddelen en het risico van afwijkend voedingsgedrag ten
174
gevolge van bepaalde ongecontroleerde diëten zetten de Autoriteit er regelmatig toe aan om op grond van Verordening (EG) nr. 1924/2006 verzoeken met betrekking tot het gebruik van gezondheidsclaims voor maaltijdvervangende producten aan een wetenschappelijke beoordeling te onderwerpen. In haar beoordeling onderzoekt EFSA echter niet de onschadelijkheid van de samenstellingscriteria die worden voorgesteld door de ondernemer die om het gebruik van een claim of om de toepassing van bepaalde etiketteringsmodaliteiten verzoekt. Daarom zijn in deze verordening specifieke bepalingen nodig over levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets LCD) en levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD). Deze bepalingen zijn een belangrijk instrument voor de veiligheid van het voedsel en de gezondheid van mensen die willen afvallen. Om elke mogelijke verwarring tussen in de handel gebrachte levensmiddelen voor gewichtsbeheersing weg te nemen en ter wille van de rechtszekerheid en de samenhang van de wetgeving van de Unie, alsmede ter bescherming van de meest kwetsbare groepen, moeten dergelijke vermeldingen op levensmiddelen voor de algemene bevolking alleen worden geregeld bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 en moeten zij aan de voorschriften daarvan voldoen, met uitzondering van levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets - LCD) en levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD), die aan deze verordening moeten voldoen. De technische aanpassingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1924/2006 voor de opneming van de gezondheidsclaims die verwijzen naar de beheersing van het lichaamsgewicht voor levensmiddelen die
175
als "de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing" en als "maaltijdvervangende producten voor gewichtsbeheersing" worden gepresenteerd en de bijbehorende gebruiksvoorwaarden, als geregeld krachtens Richtlijn 96/8/EG, moeten worden voltooid voordat deze verordening van toepassing wordt. Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 27 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (27 bis) Om een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen moeten op het niveau van de lidstaten adequate procedures worden vastgesteld voor controles zowel op het gebied van gezondheid als wat de samenstelling betreft, zowel vóór als na het in de handel brengen.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 27 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (27 bis) Ingevolge Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn1 moeten de lidstaten inspecties uitvoeren met betrekking tot de naleving door ondernemingen van deze verordening en van de overeenkomstig deze verordening aangenomen gedelegeerde handelingen, waarbij zij een op het risico gebaseerde benadering volgen. ________________________
176
1
PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 29 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(29) Er zijn toereikende overgangsmaatregelen nodig om de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in staat te stellen zich aan de voorschriften van deze verordening aan te passen,
(29) De Commissie moet toereikende maatregelen nemen om te zorgen voor rechtszekerheid tussen de inwerkingtreding en de toepassing van deze verordening en zij moet de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de steun en actuele informatie verstrekken die nodig is om hen in staat te stellen zich aan de voorschriften van deze verordening aan te passen.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 29 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (29 bis) Om de toegang te vergemakkelijken van kmo's tot de markt, waarvan bepaalde sectoren, zoals babyvoeding en voeding voor medisch gebruik, gedomineerd lijken te worden door een klein aantal grote ondernemingen, moet de Commissie in nauwe samenwerking met de betrokken belanghebbenden, door middel van gedelegeerde handelingen, richtsnoeren vaststellen om de ondernemingen en in het bijzonder kmo's te helpen om te voldoen aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften en zo de concurrentiekracht en innovatie bevorderen.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Overweging 29 ter (nieuw)
177
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (29 ter) Om de toegang tot de markt te vergemakkelijken voor operatoren, met name kmo's, die levensmiddelen in de handel willen brengen die het resultaat zijn van wetenschappelijke en technologische innovatie, moet de Commissie in nauwe samenwerking met de betrokken belanghebbenden richtsnoeren vaststellen voor de procedure om de bedoelde levensmiddelen tijdelijk in de handel te brengen.
Amendement 91 Voorstel voor een verordening Overweging 29 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (29 quater) De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om door middel van gedelegeerde handelingen goedkeuring te verlenen voor het tijdelijk in de handel brengen van levensmiddelen die het resultaat zijn van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, om op die manier reeds de vruchten te kunnen plukken van het onderzoek in de bedrijfstak, in afwachting van de aanpassing van de gedelegeerde handeling met betrekking tot de desbetreffende categorie levensmiddelen. Om de gezondheid van de consumenten te beschermen kan echter slechts toestemming voor het in de handel brengen worden verleend na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 1 – inleidende formule Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Deze verordening stelt samenstellings-
1. Deze verordening vult de
178
en informatievoorschriften vast voor de volgende categorieën levensmiddelen:
levensmiddelenwetgeving van de Unie aan en stelt samenstellings- en informatievoorschriften vast voor de volgende categorieën levensmiddelen:
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 1 – letter c Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
c) voeding voor medisch gebruik.
c) voeding voor medisch gebruik, met inbegrip van voeding voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 1 – letter c bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement c bis) levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie.
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 1 – letter c ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement c ter) levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets LCD) en zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD).
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. Deze verordening stelt de voorschriften vast voor de opstelling en bijwerking van een EU-lijst van vitaminen, mineralen en andere stoffen die mogen worden
2. Deze verordening stelt de voorschriften vast voor de opstelling en bijwerking van een gedifferentieerde EU-lijst van vitaminen, mineralen en andere stoffen die
179
toegevoegd aan de in lid 1 bedoelde categorieën levensmiddelen.
met het oog op een specifiek voedingsdoel mogen worden toegevoegd aan de in lid 1 bedoelde categorieën levensmiddelen.
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 2 bis. De in deze verordening vastgestelde voorschriften hebben voorrang op andere tegenstrijdige voorschriften van de wetgeving van de Unie die op levensmiddelen van toepassing is.
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement a) de definities van "levensmiddel", "detailhandel" en "in de handel brengen", als vastgesteld in artikel 2 en artikel 3, punt 7 en 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002;
a) de definities van "levensmiddel" en "in de handel brengen", als vastgesteld in artikel 2 en artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002;
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
b) de definities van "etikettering" en "voorverpakt levensmiddel" in artikel 1, lid 3, onder a) en b), van Richtlijn 2000/13/EG;
b) de definities van "voorverpakt levensmiddel" en "etikettering" als vastgesteld in artikel 2, lid 2, onder e) en j), van Verordening (EU) nr. 1169/2011;
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter d bis (nieuw)
180
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement (d bis) de definitie van "technisch vervaardigd nanomateriaal", als vastgesteld in artikel 2, lid 2, punt t, van Verordening (EU) nr. 1169/2011.
Amendement 92 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter h Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
h) "voeding voor medisch gebruik": levensmiddelen die zijn bestemd om door patiënten als dieetvoeding onder medisch toezicht te worden gebruikt. Zij zijn bestemd voor de voeding, uitsluitend of gedeeltelijk, van patiënten wier vermogen om gewone levensmiddelen of bepaalde nutriënten daarin in te nemen, te verteren, te absorberen, te metaboliseren of uit te scheiden beperkt, aangetast of verstoord is, of die andere medisch bepaalde behoeften aan nutriënten hebben, voor de behandeling waarvan niet alleen met wijziging van het normale voedingspatroon kan worden volstaan.
h) "voeding voor medisch gebruik": speciaal bewerkte of samengestelde levensmiddelen die bestemd zijn om door patiënten als dieetvoeding onder medisch toezicht te worden gebruikt. Zij zijn bestemd voor de voeding, uitsluitend of gedeeltelijk, van patiënten wier vermogen om gewone levensmiddelen of bepaalde nutriënten daarin of metabolieten in te nemen, te verteren, te absorberen, te metaboliseren of uit te scheiden beperkt, aangetast of verstoord is, of die andere medisch bepaalde behoeften aan nutriënten hebben, voor de behandeling waarvan niet alleen met wijziging van het normale voedingspatroon kan worden volstaan. Voeding voor medisch gebruik omvat ook voeding voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen, die ook moet voldoen aan Richtlijn 2006/141/EG.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter h bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement h bis) "voeding bestemd voor zuigelingen met een laag geboortegewicht en te vroeg geboren zuigelingen": voeding die speciaal is ontwikkeld om te beantwoorden aan de medisch bepaalde behoeften aan nutriënten van zuigelingen
181
die te vroeg of met een laag geboortegewicht zijn geboren. Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter h ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement h ter) "levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie": voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen die speciaal worden geproduceerd, bereid of verwerkt om te voldoen aan de speciale voedingsbehoeften van personen met een glutenintolerantie;
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter h quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement h quater) "gluten": een eiwitfractie van tarwe, rogge, gerst, haver of hun kruisingen en afgeleide producten daarvan die niet oplosbaar is in water en een 0,5 M natriumchlorideoplossing.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – letter h quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement h quinquies) "levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets - LCD)" en "levensmiddelen voor gebruik in zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD)": speciaal samengestelde levensmiddelen die, als zij worden gebruikt volgens de aanwijzingen van de fabrikant, de totale dagelijkse voeding vervangen. VLCD-producten bevatten tussen 400 en
182
800 kilocalorieën per dag. LCD-producten bevatten tussen 800 en 1200 kilocalorieën per dag. Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Voeding voor medisch gebruik in de zin van alinea, 1, onder h), valt onder een van de volgende drie categorieën: i) qua voedingswaarde volledige levensmiddelen met een gestandaardiseerde samenstelling die, wanneer zij volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt, voor de personen voor wie zij bestemd zijn, de enige voedingsbron kunnen vormen; ii) qua voedingswaarde volledige levensmiddelen met een aan een specifieke ziekte, aandoening of kwaal aangepaste samenstelling die, wanneer zij volgens de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt, voor de personen voor wie zij bestemd zijn, de enige voedingsbron kunnen vormen; iii) qua voedingswaarde onvolledige voedingsmiddelen met een gestandaardiseerde of aan een specifieke ziekte, aandoening of kwaal aangepaste samenstelling die ongeschikt zijn om als enige voedingsbron te dienen.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De Commissie wordt gemachtigd in voorkomend geval overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de definities van "volledige zuigelingenvoeding",
Schrappen
183
"vervolgzuigelingenvoeding", "bewerkte levensmiddelen op basis van granen" en "babyvoeding" en "voeding voor medisch gebruik" aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de relevante ontwikkelingen op internationaal niveau. Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen in de handel worden gebracht als zij aan deze verordening voldoen.
1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen in de handel worden gebracht als zij aan deze verordening en aan de EUlevensmiddelenwetgeving voldoen. 2. Levensmiddelen die in de Unie worden ingevoerd om in de handel te worden gebracht, moeten voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving van de Unie. Levensmiddelen die uit de Unie worden uitgevoerd of heruitgevoerd om in derde landen in de handel te worden gebracht, moeten voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving van de Unie, tenzij wegens bijzondere omstandigheden in het land van invoer, bijvoorbeeld in verband met weersomstandigheden of hoogteverschillen, een andere samenstelling of verpakking gerechtvaardigd is. 3. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen op de markt worden gebracht in de vorm van voorverpakte levensmiddelen. 4. De lidstaten mogen het in de handel brengen van levensmiddelen die aan deze verordening voldoen, niet beperken of verbieden om redenen die verband houden met de samenstelling, vervaardiging, presentatie of etikettering ervan.
184
Amendement 50 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 3 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 1 bis. Om mogelijk te maken dat in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen die het resultaat zijn van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, snel op de markt worden gebracht, kan de Commissie na raadpleging van de Autoriteit gedelegeerde handelingen vaststellen overeenkomstig artikel 15 om voor een periode van twee jaar toestemming te verlenen voor het op de markt brengen van in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen die niet beantwoorden aan de regels voor samenstelling die zijn vastgesteld in deze verordening en in de overeenkomstig deze verordening aangenomen gedelegeerde verordeningen voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 4 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 4
Schrappen
Voorverpakte levensmiddelen De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen mogen alleen op de detailmarkt worden toegelaten in de vorm van voorverpakte levensmiddelen. Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 5 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 5
Schrappen
185
Vrij verkeer van goederen De lidstaten mogen het in de handel brengen van levensmiddelen die aan deze verordening voldoen, niet beperken of verbieden om redenen die verband houden met de samenstelling, de vervaardiging, de presentatie of de etikettering daarvan. Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 6 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 6 bis Voorzorgsbeginsel Wanneer na een beoordeling van de beschikbare wetenschappelijke informatie er gegronde redenen zijn voor bezorgdheid over mogelijke nadelige effecten, maar er nog steeds wetenschappelijke onzekerheid bestaat, kunnen voorlopige risicobeheersmaatregelen worden genomen die nodig zijn om een hoog niveau van bescherming te waarborgen voor de kwetsbare bevolkingsgroepen waarvoor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen zijn bedoeld.
Amendement 54 Voorstel voor een verordening Artikel 6 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 6 ter Controle De nationale bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat een adequaat toezichtssysteem wordt ingesteld om te garanderen dat de marktspelers deze verordening en de toepasselijke gezondheidsvoorschriften naleven.
186
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De in deze verordening vastgestelde voorschriften hebben voorrang op andere tegenstrijdige voorschriften van de wetgeving van de Unie die op levensmiddelen van toepassing is.
Schrappen
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 8 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 8 bis Levensmiddelen voor gewone consumptie Bij de etikettering en presentatie van en de reclame voor levensmiddelen voor gewone consumptie is het gebruik verboden van: a) de uitdrukking "bijzondere voeding", al dan niet gecombineerd met andere woorden, om deze levensmiddelen te omschrijven; b) elke andere aanduiding of wijze van presenteren die de indruk kan wekken dat de levensmiddelen behoren tot een van de categorieën in artikel 1, lid 1.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen zijn zodanig samengesteld dat zij voldoen aan de voedingsbehoeften en geschikt zijn voor de personen voor wie zij zijn bestemd, overeenkomstig algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens.
1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen zijn zodanig samengesteld dat zij voldoen aan de voedingsbehoeften en geschikt zijn voor de personen voor wie zij zijn bestemd, overeenkomstig algemeen aanvaarde, door vakgenoten getoetste en
187
op onafhankelijke wijze beoordeelde wetenschappelijke gegevens en een medisch advies. Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De etikettering en presentatie van en de reclame voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen verstrekken passende informatie aan de consument en mogen niet misleidend zijn.
3. De etikettering en presentatie van en de reclame voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen zijn juist, duidelijk en gemakkelijk te begrijpen voor de consument en zij zijn niet misleidend. Er mag aan de producten in kwestie niet de eigenschap mee worden toegeschreven dat menselijke ziekten ermee kunnen worden voorkomen, behandeld of genezen, noch een toespeling op deze eigenschappen mee worden gemaakt.
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 3 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 3 bis. De etikettering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mag geen afbeeldingen van zuigelingen bevatten, noch andere afbeeldingen of tekst waardoor het gebruik van het product kan worden geïdealiseerd. Grafische afbeeldingen om ervoor te zorgen dat het product gemakkelijk kan worden geïdentificeerd en om bereidingsmethoden te illustreren zijn evenwel toegestaan. Richtlijn 2006/141/EG wordt dienovereenkomstig gewijzigd.
Amendement 60
188
Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 4 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
4. De verspreiding van nuttige informatie of aanbevelingen in verband met de in artikel 1, lid 1, bedoelde categorieën levensmiddelen mag uitsluitend plaatsvinden door personen met de nodige kwalificaties op het gebied van geneeskunde, voeding en geneesmiddelen of door andere beroepsbeoefenaren die verantwoordelijk zijn voor de gezondheidszorg voor moeders en kinderen.
4. De verspreiding van nuttige informatie of aanbevelingen in verband met de in artikel 1, lid 1, onder a), b), c) en c bis), bedoelde categorieën levensmiddelen mag uitsluitend plaatsvinden door personen met de nodige kwalificaties op het gebied van geneeskunde, voeding en geneesmiddelen. Bijkomende informatie die door beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg aan de eindgebruiker wordt verstrekt, heeft een louter wetenschappelijk en feitelijk karakter en omvat geen reclame.
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 4 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 4 bis. Om efficiënt overheidstoezicht mogelijk te maken stellen exploitanten van een levensmiddelenbedrijf de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar zij de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen in de handel brengen, daarvan in kennis door haar een model van het voor het product gebruikte etiket te doen toekomen.
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 4 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 4 ter. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in landbouwproducten die voor de productie van de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen bestemd zijn, wordt zoveel mogelijk beperkt, onverminderd Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 2006/141/EG.
189
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 4 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 4 quater. Specifieke voorschriften over de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen waarbij wordt voorzien in gebruiksbeperkingen voor of een verbod op bepaalde bestrijdingsmiddelen, worden regelmatig bijgewerkt, met bijzondere aandacht voor bestrijdingsmiddelen met werkzame stoffen, beschermstoffen of synergistische middelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels1 zijn ingedeeld als mutagene stof van categorie 1A of 1B, kankerverwekkende stof van categorie 1A of 1B of giftig voor de voortplanting categorie 1A of 1B, bestrijdingsmiddelen die worden beschouwd als stof met hormoonontregelende eigenschappen die schadelijk kunnen zijn voor de mens, of werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als "stof die in aanmerking komt om te worden vervangen"overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. ______________ 1
PB L 353 van 31.12.08, blz. 1.
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 – inleidende formule Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement 2. Behoudens de algemene voorschriften van de artikelen 7 en 9 en de specifieke voorschriften van de artikelen 10 bis en 10 ter en rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en
2. Behoudens de algemene voorschriften van de artikelen 7 en 9 en rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Richtlijn 1999/21/EG en de technische en
190
wetenschappelijke vooruitgang, wordt de Commissie gemachtigd om uiterlijk op [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde verordeningen vast te stellen onder inachtneming van het volgende:
Richtlijn 1999/21/EG en de technische en wetenschappelijke vooruitgang, in het bijzonder de resultaten van risicobeoordelingen en het voorzorgsbeginsel als bedoeld in artikel 6 bis, wordt de Commissie gemachtigd om uiterlijk op [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen vast te stellen onder inachtneming van het volgende:
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 – letter c Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
c) de bijzondere voorschriften inzake de etikettering en presentatie van en de reclame voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen, inclusief de vergunning voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims;
c) de bijzondere voorschriften inzake de etikettering en presentatie van en de reclame voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen; deze voorschriften omvatten de specifieke regels op dit gebied die al voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen gelden;
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 – letter c bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement c bis) de voorschriften inzake de informatie die moet worden vermeld op de aanbevelingen die zijn bestemd voor een passend gebruik van de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen.
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 – letter f bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement f bis) verplicht toezicht na het in de handel brengen om te controleren of aan
191
de specifieke voorschriften wordt voldaan. Amendement 69 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 3 – alinea 1 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. Behoudens de voorschriften van de artikelen 7 en 9 en rekening houdend met de relevante technische en wetenschappelijke vooruitgang werkt de Commissie de in lid 2 bedoelde gedelegeerde verordeningen bij overeenkomstig artikel 15.
3. Behoudens de algemene voorschriften van de artikelen 7 en 9 en de specifieke voorschriften van de artikelen 10 bis en 10 ter en rekening houdend met de relevante technische en wetenschappelijke vooruitgang, in het bijzonder de resultaten van nieuwe risicobeoordelingen en het voorzorgsbeginsel als bedoeld in artikel 6 bis, werkt de Commissie de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen bij overeenkomstig artikel 15.
Amendement 70 Voorstel voor een verordening Artikel 10 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 10 bis Levensmiddelen voor personen met een glutenintolerantie Naast de voorschriften van artikel 9 mogen levensmiddelen die bedoeld zijn voor personen met een glutenintolerantie die geheel of gedeeltelijk bestaan uit één of meer ingrediënten die vervaardigd zijn uit tarwe, rogge, gerst, haver of kruisingen daarvan die speciaal bewerkt zijn om het gluten te verminderen, mogen geen glutengehalte hebben dat meer bedraagt dan 100 mg/kg in het levensmiddel zoals het aan de eindconsument wordt verkocht. Op de aan de eindconsument verkochte levensmiddelen die bedoeld zijn voor personen met een glutenintolerantie waarvan het glutengehalte niet meer bedraagt dan 100 mg/kg, mag de
192
vermelding "met zeer laag glutengehalte" worden aangebracht. Op de aan de eindconsument verkochte levensmiddelen die bedoeld zijn voor personen met een glutenintolerantie waarvan het glutengehalte niet meer bedraagt dan 20 mg/kg, mag de vermelding "glutenvrij" worden aangebracht. Levensmiddelen die bedoeld zijn voor personen met een glutenintolerantie, voldoen ook aan de volgende criteria: – zij bevatten ongeveer dezelfde hoeveelheid vitamines en minerale zouten als de levensmiddelen die zij vervangen, – zij worden bereid met bijzondere zorg, onder naleving van de goede productiepraktijken (good manufacturing practice, GMP) om verontreiniging met gluten te voorkomen, – als de termen "met zeer laag glutengehalte" of "glutenvrij" worden gebruikt, staan die dicht bij de benaming waaronder het product wordt verkocht. Amendement 71 Voorstel voor een verordening Artikel 10 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 10 ter Levensmiddelen voor gebruik in caloriearme diëten (Low Calorie Diets LCD) en zeer caloriearme diëten (Very Low Calorie Diets - VLCD) 1. LCD- en VLCD-producten voldoen aan de samenstellingsvoorschriften in de bijlage bij deze verordening. 2. Alle afzonderlijke bestanddelen waaruit de LCD- en VLCD-producten zijn samengesteld, bevinden zich bij de verkoop in één verpakking. 3. De LCD- en VLCD-producten worden
193
onder de volgende benaming verkocht: a) voor VLCD-producten: "Volledige voedingsvervanging voor gebruik in zeer caloriearme diëten"; b) voor LCD-producten: "Volledige voedingsvervanging voor gebruik in caloriearme diëten". 4. Op de etikettering van de LCD- en VLCD-producten worden, afgezien van de in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1169/2011 voorgeschreven gegevens, nog de volgende verplichte bijzonderheden vermeld: a) de in kJ en kcal uitgedrukte energieinhoud en het in numerieke vorm uitgedrukte gehalte aan eiwitten, koolhydraten en vetten per aangegeven hoeveelheid van het voor consumptie aangeboden gebruiksklare product; b) de in numerieke vorm uitgedrukte gemiddelde hoeveelheid van ieder mineraal en iedere vitamine waarvoor verplichte voorschriften in punt 5 van de bijlage bij deze verordening worden gegeven, per aangegeven hoeveelheid van het voor consumptie aangeboden gebruiksklare product; c) indien nodig aanwijzingen voor de juiste bereiding en een verklaring dat het belangrijk is deze aanwijzingen te volgen; d) indien een product bij gebruik volgens de aanwijzingen van de fabrikant tot inname van een dagelijkse hoeveelheid polyolen van meer dan 20 g leidt, de vermelding dat het voedingsmiddel een laxerende werking kan hebben; e) de vermelding dat het belangrijk is dagelijks voldoende vloeistof tot zich te nemen; f) de vermelding dat het product voldoende hoeveelheden van alle essentiële nutriënten voor één dag bevat; g) de vermelding dat het product niet langer dan drie weken mag worden
194
gebruikt zonder medisch advies. 5. Op de etikettering van de LCD- en VLCD-producten in kwestie en bij de presentatie ervan de reclame ervoor mag geen melding worden gemaakt van de snelheid of de mate van gewichtsverlies die door het gebruik ervan kan worden gerealiseerd. Amendement 72 Voorstel voor een verordening Artikel 10 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 10 quater Toegang tot de interne markt voor kmo's In nauwe samenwerking met alle belanghebbenden en de Autoriteit stelt de Commissie stelt gepaste richtsnoeren vast en biedt zij technische ondersteuning om bedrijven, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, in staat te stellen te voldoen aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften en te helpen bij de voorbereiding en indiening van een aanvraag voor een wetenschappelijke beoordeling. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtsnoeren aan te nemen.
Amendement 87 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – leden 1 en 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 11
Artikel 11
EU-lijst van toegelaten stoffen
Vaststelling van een lijst van toegelaten stoffen 1. Rekening houdend met Richtlijn 2006/141/EG, Richtlijn 2006/125/EG en Verordening (EG) nr. 953/2009 wordt de Commissie gemachtigd uiterlijk [twee jaar
195
na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening] gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 teneinde in bijlage -1 een lijst op te nemen van vitaminen, mineralen en andere stoffen die aan elke categorie van de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen kunnen worden toegevoegd. 1. Vitaminen, mineralen, aminozuren en andere stoffen mogen aan de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen worden toegevoegd, mits dergelijke stoffen aan de volgende voorwaarden voldoen:
2. Vitaminen, mineralen, aminozuren en andere stoffen mogen aan de in artikel 1, lid 1, bedoelde levensmiddelen worden toegevoegd, mits dergelijke stoffen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) zij vormen op grond van het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal geen veiligheidsprobleem voor de gezondheid van de consument; en
a) zij vormen op grond van het algemeen erkende en middels collegiale toetsing beoordeelde, beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal geen veiligheidsprobleem voor de gezondheid van de consument;
b) zij zijn beschikbaar voor gebruik door het menselijke lichaam.
b) zij zijn beschikbaar voor gebruik door het menselijke lichaam;
2. Uiterlijk op [2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie door middel van uitvoeringsverordeningen een EU-lijst op van toegelaten stoffen die voldoen aan de voorwaarden van lid 1 en zij werkt deze lijst daarna bij. In de EU-lijst wordt een specificatie van de stof verstrekt en worden zo nodig ook de gebruiksvoorwaarden en de van toepassing zijnde zuiverheidscriteria aangegeven. Die uitvoeringsverordeningen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren gerechtvaardigde, uiterst urgente redenen in verband met optredende gezondheidsrisico's stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast tot bijwerking van de EU-lijst overeenkomstig artikel 14, lid 3.
b bis) zij zijn geschikt voor het nutritioneel gebruik waarvoor zij bedoeld zijn; b ter) zij hebben, op basis van het algemeen erkende wetenschappelijke bewijsmateriaal, een nutritioneel of fysiologisch effect. 2 bis. Voor de in lid 2 bedoelde stoffen die uit technisch vervaardigde nanomaterialen bestaan, zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing: a) er is aangetoond dat aan de voorwaarde in lid 2, onder a) is voldaan, aan de hand van adequate testmethoden; en b) de voedingswaarde en geschiktheid ervan voor de personen voor wie zij bestemd zijn, is aangetoond.
(De vervanging van de term “EU-lijst” door “bijlage -1” geldt voor de hele tekst. Bij aanneming van dit amendement moet deze wijziging in de gehele tekst worden doorgevoerd.) (Lid 1 van de tekst van de Commissie is lid 2 geworden en lid 2 van de tekst van de
196
Commissie is lid 1 geworden, met wijzigingen.)
Amendement 88 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – leden 3, 4 en 5 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 11 bis Bijwerking van de lijst van toegelaten stoffen 1. Een nieuwe stof kan in Bijlage -1 worden opgenomen op initiatief van de Commissie of na ontvangst van een aanvraag daartoe. Er kunnen aanvragen worden ingediend door een lidstaat of een belanghebbende partij, die ook verscheidene belanghebbende partijen kan vertegenwoordigen ("de aanvrager").
3. Een stof kan in de in lid 2 bedoelde EUlijst worden opgenomen op initiatief van de Commissie of na ontvangst van een aanvraag daartoe. Er kunnen aanvragen worden ingediend door een lidstaat of een belanghebbende partij, die ook verscheidene belanghebbende partijen kan vertegenwoordigen (hierna "de aanvrager" genoemd). De aanvragen worden overeenkomstig lid 4 bij de Commissie ingediend.
1 bis. De aanvrager dient daartoe overeenkomstig lid 2 een aanvraag in bij de Commissie. De Commissie bevestigt de ontvangst ervan binnen 14 dagen na ontvangst. 4. De aanvraag omvat:
2. De aanvraag omvat:
a) de naam en het adres van de aanvrager;
a) de naam en het adres van de aanvrager;
b) de naam en een duidelijke beschrijving van de stof; c) de samenstelling van de stof; d) het voorgestelde gebruik van de stof en de voorwaarden daarvan; e) een systematisch onderzoek van de wetenschappelijke gegevens en passende studies die zijn verricht volgens algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen over de opzet en de uitvoering van dergelijke studies;
b) de naam en een duidelijke beschrijving van de stof c) de samenstelling van de stof; d) het voorgestelde gebruik van de stof en de voorwaarden daarvan; e) een systematisch onderzoek van de wetenschappelijke gegevens en passende collegiaal getoetste studies die zijn verricht volgens algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen over de opzet en de uitvoering van dergelijke studies;
f) wetenschappelijk bewijsmateriaal over de hoeveelheid van de stof die de gezondheid van de personen waarvoor hij is bestemd niet in gevaar brengt en de geschiktheid van de stof voor het beoogde
f) wetenschappelijk bewijsmateriaal over de hoeveelheid van de stof die de gezondheid van de personen waarvoor hij is bestemd niet in gevaar brengt en de geschiktheid van de stof voor het beoogde
197
gebruik;
gebruik;
g) wetenschappelijk bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de stof beschikbaar is voor gebruik door het menselijke lichaam; h) een samenvatting van de inhoud van de aanvraag.
g) wetenschappelijk bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de stof beschikbaar is voor gebruik door het menselijke lichaam en een voedingskundig of fysiologisch effect heeft; h) een samenvatting van de inhoud van de aanvraag.
5. Wanneer een stof reeds in de EU-lijst is opgenomen en er een significante verandering in de productiemethoden plaatsvindt of de deeltjesgrootte wordt gewijzigd, bijvoorbeeld via de nanotechnologie, wordt de door deze nieuwe methoden bereide stof als een andere stof beschouwd en wordt de EUlijst dienovereenkomstig gewijzigd voordat de stof in de Unie in de handel kan worden gebracht.
3. Wanneer een stof reeds in Bijlage -1 is opgenomen en er een significante verandering in de productiemethoden plaatsvindt of de deeltjesgrootte wordt gewijzigd, bijvoorbeeld door middel van nanotechnologie, wordt de door deze nieuwe methoden of door een wijziging van de deeltjesgrootte bereide stof beschouwd als een andere stof die niet in Bijlage -1 opgenomen is en waarvoor een aparte aanvraag vereist is. 4. Als een stof uit Bijlage -1 niet meer voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 11, lid 2 en 2 bis, besluit de Commissie deze stof uit Bijlage -1 te schrappen. 5. In Bijlage -1 wordt opgenomen: – een specificatie van de stof – zo nodig de gebruiksvoorwaarden en – zo nodig de van toepassing zijnde zuiverheidscriteria. 6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om Bijlage -1 bij te werken. Wanneer bij optredende gezondheidsrisico's dwingende urgente redenen dat vereisen, is de in artikel 16 vastgestelde procedure van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Amendement 75 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2 – letter v bis (nieuw)
198
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement v bis) wetenschappelijke gegevens die verkregen zijn door dierproeven om de veiligheid van de stof te beoordelen.
Amendement 76 Voorstel voor een verordening Artikel 13 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Algemene vertrouwelijkheidsclausule
Algemene vertrouwelijkheids- en transparantieclausule
De Commissie, de EFSA en de lidstaten nemen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 de nodige maatregelen om een passende mate van vertrouwelijkheid van door hen ingevolge deze verordening ontvangen informatie te waarborgen, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van mens en dier of van het milieu.
De Commissie, de EFSA en de lidstaten garanderen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001, een zo ruim mogelijke toegang tot de documenten en in het bijzonder staan zij de burger bij en informeren deze over de manieren om een aanvraag in te dienen voor toegang tot de documenten. Zij nemen tevens de nodige maatregelen om een passende mate van vertrouwelijkheid van door hen ingevolge deze verordening ontvangen informatie te waarborgen, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van mens en dier of van het milieu.
Amendement 77 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De in artikel 2, lid 3, en artikel 10 van deze verordening bedoelde delegatie van bevoegdheden wordt met ingang van (*)[(*) datum van inwerkingtreding van de basiswetgevingshandeling of een andere door de wetgever vastgestelde datum] voor onbepaalde tijd verleend.
2. De in artikel 3, lid 1 bis, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 10 quater, artikel 11, lid 3, en artikel 11 bis, lid 6, van deze verordening bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor een periode van vijf jaar volgend op ... [datum van inwerkingtreding van deze verordening] verleend. De Commissie stelt uiterlijk
199
negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van elke termijn tegen die verlenging verzet. Amendement 78 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De in artikel 2, lid 3, en artikel 10 van deze verordening bedoelde delegatie van bevoegdheden kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3. De in artikel 3, lid 1 bis, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 10 quater, artikel 11, lid 3, en artikel 11 bis, lid 6, van deze verordening bedoelde delegatie van bevoegdheden kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 79 Voorstel voor een verordening Artikel 15 – lid 5 Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Een krachtens artikel 2, lid 3, en artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees
5. Een krachtens artikel 3, lid 1 bis, artikel 10, leden 2 en 3, artikel 10 quater, artikel 11, lid 3, en artikel 11 bis, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar
200
Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.
heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.
Amendement 80 Voorstel voor een verordening Artikel 16 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 16 bis Levensmiddelen voor personen met een lactose-intolerantie Uiterlijk ... [1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie een verslag in, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, bij het Europees Parlement en de Raad om de status van de vermeldingen "lactosevrij" en "met zeer laag lactosegehalte" op etiketten te verduidelijken.
Amendement 81 Voorstel voor een verordening Artikel 16 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Artikel 16 ter Voor peuters bestemde melkprodukten Uiterlijk ... [1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie na raadpleging van de Autoriteit bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de behoefte aan bijzondere bepalingen over de samenstelling en etikettering van melk voor peuters tussen één en drie jaar. In dit verslag wordt gekeken naar de voedingsbehoeften, het
201
consumptiepatroon, de nutritionele inname en de niveaus van blootstelling aan verontreinigingen en bestrijdingsmiddelen van deze peuters. In het verslag komt ook de vraag aan bod of de melk in kwestie nutritionele voordelen heeft ten opzichte van normale voeding voor een kind dat borstvoeding krijgt. Op basis van de conclusies van dit verslag gaat de Commissie over tot een van de twee volgende maatregelen: a) zij besluit dat er geen speciale bepalingen voor de samenstelling en etikettering van voor peuters bestemde melk nodig zijn; of b) zij dient indien nodig overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure, op basis van artikel 114 van het VWEU, de nodige passende wetgevingsvoorstellen in. Vóór de opstelling van bovengenoemd Commissieverslag blijft melk voor peuters tussen één en drie jaar vallen in het toepassingsgebied van de desbetreffende wetgeving van de Unie, met name Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening(EG) nr. 1925/2006 en Verordening (EG) nr. 1924/2006. Amendement 89 Voorstel voor een verordening Bijlage -1 (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Bijlage -1 Lijst van toegelaten stoffen
Amendement 82 Voorstel voor een verordening Bijlage (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement Bijlage
202
Samenstellingsvoorschriften voor LCDen VLCD-producten Deze voorschriften hebben betrekking op gebruiksklare, als zodanig verkochte of volgens de volgens de aanwijzingen van de fabrikant gereconstitueerde LCD- en VLCD-producten. 1. Energie 1.1. De energie-inhoud van een VLCDproduct bedraagt minstens 1680 kJ (400 kcal) en hoogstens 3360 kJ (800 kcal) per volledig dagrantsoen. 1.2. De energie-inhoud van een LCDproduct bedraagt minstens 3360 kJ (800 kcal) en hoogstens 5040 kJ (1200 kcal) per volledig dagrantsoen. 2. Eiwitten 2.1. Het in LCD- en VLCD-producten aanwezige eiwit bevat minstens 25 % en hoogstens 50 % van de totale energieinhoud van het product. In elk geval bedraagt de hoeveelheid eiwit van deze producten niet meer dan 125 g. 2.2. In punt 2.1 wordt een eiwit bedoeld waarvan de chemische index gelijk is aan die van het referentie-eiwit van de FAO/WHO (1985) in tabel 2. Als de chemische index lager is dan 100 % van het referentie-eiwit, worden de minimumeiwitgehaltes dienovereenkomstig verhoogd. De chemische index van het eiwit is in ieder geval minstens gelijk aan 80 % van die van het referentie-eiwit. 2.3. Onder "chemische index" wordt verstaan de laagste van de verhoudingen tussen de hoeveelheid van ieder essentieel aminozuur die het proefeiwit bevat, en de hoeveelheid van ieder daarmee corresponderend aminozuur in het referentie-eiwit. 2.4. In ieder geval mogen aminozuren alleen dan worden toegevoegd, indien daarmee de voedingswaarde van het eiwit wordt verhoogd en dan nog uitsluitend in
203
de voor dat doel benodigde verhoudingen. 3. Vetten 3.1. De aan vet ontleende energie bedraagt ten hoogste 30 % van de totale energie-inhoud van het product. 3.2. De hoeveelheid linolzuur (in de vorm van glyceriden) bedraagt minstens 4,5 g. 4. Voedingsvezel Het voedingsvezelgehalte van LCD- en VLCD-producten bedraagt minstens 10 g en hoogstens 30 g per dagrantsoen. 5. Vitaminen en mineralen LCD- en VLCD-producten leveren voor de hele dagelijkse voeding minstens: 100 % van de in tabel 1 aangegeven hoeveelheden vitaminen en mineralen. TABEL 1 Vitamine A
(µg RE) 700
Vitamine D
(µg)
Vitamine E
(mg-TE) 10
Vitamine C
(mg)
45
Thiamine
(mg)
1,1
Riboflavine
(mg)
1,6
Niacine
(mg-NE) 18
Vitamine B6
(mg)
1,5
Folaat
(µg)
200
Vitamine B12
(µg)
1,4
Biotine
(µg)
15
Pantotheenzuur
(mg)
3
Calcium
(mg)
700
Fosfor
(mg)
550
Kalium
(mg)
3 10 0
IJer
(mg)
16
204
5
Zink
(mg)
9,5
Koper
(mg)
1,1
Jood (jodium)
(µg)
130
Seleen (selenium)
(µg)
55
Natrium
(mg)
575
Mgnesium
(mg)
150
Mangaan
(mg)
1
Tabel 2 PATROON VAN DE VEREISTE AMINOZUREN (1) g/100 g eiwit Cystine + methionine
1,7
Histidine
1,6
Isoleucine
1,3
Leucine
1,9
Lysine
1,6
Fenylalanine 1,9 + tyrosine Threonine
0,9
Tryptofaan
0,5
Valine
1,3
(1) Wereldgezondheidsorganisatie. Energy and protein requirements. Report of a Joint FAO/WHO/UNU Meeting. Genève: Wereldgezondheidsorganisatie 1985. (WHO Technical Report Series, 724).
205
P7_TA-PROV(2012)0256 Openbare raadplegingen en de beschikbaarheid ervan in alle EU-talen Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over openbare raadplegingen en de beschikbaarheid ervan in alle EU-talen (2012/2676(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 8 oktober 2010 over slimme regelgeving in de Europese Unie (COM (2010) 543), waarin aangekondigd werd dat de Commissie haar raadplegingsbeleid wilde evalueren in 2011, – gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld "Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – "Samen werk maken van een nieuwe groei" (COM(2011)0206), – gezien de Verklaring van Krakau die aangenomen werd op het Forum voor de interne markt van 3 - 4 oktober 2011, – gezien de schriftelijke vraag aan de Commissie van 14 maart 2011 getiteld "Communicatiestrategie van de Commissie — Talen van de publieke raadplegingen" (E 002327/2011), – gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld 2013 uit te roepen tot het Europees jaar van de burger om de voordelen en de rechten van het EU-burgerschap meer bekendheid bij de mensen te geven en hun actieve deelname aan de beleidsvorming van de Unie te stimuleren; B. overwegende dat gehandicapte mensen meer moeilijkheden ondervinden omdat zij behoefte hebben aan toegankelijke kanalen om communicatie te faciliteren; C. overwegende dat publieke betrokkenheid een fundamenteel onderdeel uitmaakt van democratisch bestuur, overwegende dat goed vormgegeven en gecommuniceerde openbare raadplegingen behoren tot de belangrijkste instrumenten om het transparantiebeleid van de EU te concretiseren, en overwegende dat hun potentieel om de communicatie- en informatiekloof tussen burgers en de EU te overbruggen tot nu toe niet volledig benut is; 1. dringt er bij de Commissie op aan om de communicatie met de burger actief aan te gaan door de bestaande communicatiekanalen ten volle te benutten om het publiek op de hoogte te brengen van raadplegingen en deze doelgericht uit te voeren in samenwerking met NGO's en andere belanghebbenden; 2. dringt er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat het recht van iedere burger om zich tot de EU-instellingen te richten in elke officiële EU-taal volledig geëerbiedigd en ten uitvoer gelegd wordt door ervoor te zorgen dat openbare raadplegingen toegankelijk zijn in alle officiële EU-talen, dat alle raadplegingen evenwaardig zijn en dat er geen discriminatie op basis van taal plaatsvindt m.b.t. raadplegingen;
206
3. vraagt de Commissie om ervoor te zorgen dat alle raadplegingen begrijpelijk zijn voor gewone burgers en uitgevoerd worden gedurende een tijdsbestek dat ruim genoeg is om een zo groot mogelijke deelname te waarborgen; 4. dringt er bij de Commissie op aan om het recht van gehandicapte mensen op raadpleging door middel van toegankelijke kanalen te waarborgen; 5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.
207
P7_TA-PROV(2012)0257 Situatie in Tibet Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de mensenrechtensituatie in Tibet (2012/2685(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over China en Tibet, en met name zijn resoluties van 27 oktober 20111 en 25 november 20102, – gezien zijn eerdere resolutie van 7 april 2011 over het verhinderen van de verkiezingen voor de Tibetaanse regering in ballingschap in Nepal3, – gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, – gezien artikel 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China, dat alle burgers het recht op godsdienstvrijheid garandeert, – gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten en de vrijheid van identiteit, cultuur, godsdienst en vereniging fundamentele beginselen van de EU en haar buitenlands beleid zijn; B. overwegende dat de EU de kwestie van de rechten van de Tibetaanse minderheid aan de orde heeft gesteld tijdens de 31e ronde van de mensenrechtendialoog EU-China, die op 29 mei 2012 in Brussel is gehouden; overwegende dat de mensenrechtendialoog EU-China geen betekenisvolle verbeteringen in de mensenrechtensituatie van de Tibetanen heeft opgeleverd; C. overwegende dat de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama de regering van de Volksrepubliek China hebben benaderd om een vreedzame en wederzijds voordelige oplossing voor de kwestie-Tibet te vinden; overwegende dat de gesprekken tussen beide zijden geen concrete resultaten hebben opgeleverd en momenteel stilliggen; D. overwegende dat de autoriteiten van de Volksrepubliek China bij hun optreden tegen de protesten in Tibet in 2008 onevenredig veel geweld hebben gebruikt en sindsdien restrictieve veiligheidsmaatregelen hanteren die de vrijheid van meningsuiting, vereniging en godsdienst beperken; E. overwegende dat bij de protesten in 2008 wellicht meer dan 200 slachtoffers zijn gevallen en dat het aantal aanhoudingen tussen 4 434 en meer dan 6 500 bedroeg, terwijl er eind 2010 in Tibet 831 bekende politieke gevangenen waren, van wie er 360 door een rechter waren veroordeeld en er 12 een levenslange gevangenisstraf uitzaten; 1 2 3
Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0474. PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 118. Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0158.
208
F. overwegende dat, naar verluidt, de autoriteiten van de Volksrepubliek China in Tibetaanse gevangenissen gebruik maken van folterpraktijken, zoals slagen, het gebruik van stroomstootwapens, langdurige eenzame opsluiting, verhongering en andere gelijkaardige maatregelen, om bekentenissen af te dwingen; G. overwegende dat er sinds 2009 38 Tibetanen, waaronder voornamelijk monniken en nonnen, zichzelf in brand zouden hebben gestoken als protest tegen de restrictieve Chinese maatregelen in Tibet en ter ondersteuning van de terugkeer van de Dalai Lama en het recht op godsdienstvrijheid in de prefectuur van Aba/Ngaba (provincie Sechouan) en andere delen van de Tibetaanse hoogvlakte; H. overwegende dat de huidige gezondheidstoestand en de verblijfplaats van een aantal slachtoffers van zelfverbranding, met name Chimey Palden, Tenpa Darjey, Jamyang Palden, Lobsang Gyatso, Sona Rabyang, Dawa Tsering, Kelsang Wangchuck, Lobsang Kelsang, Lobsang Kunchok en Tapey, nog steeds onbekend of onduidelijk zijn; I. overwegende dat Gedhun Choekyi Nyiman, de elfde Panchen Lama, door de autoriteiten van de Volksrepubliek China is aangehouden, en niet gezien is sinds 14 mei 1995; J. overwegende dat de Tibetaanse identiteit, taal, cultuur en godsdienst, die getuigen van een historisch rijke beschaving, worden bedreigd door de hervestiging van de Han-Chinezen op het historische grondgebied van Tibet en de vernietiging van de traditionele nomadische levenswijze van de Tibetanen; K. overwegende dat de EU momenteel werkt aan de vaststelling van het mandaat en de benoeming van de Speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten; L. overwegende dat de voorgaande oproepen van het Europees Parlement aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid om de situatie in Tibet te bespreken met haar Chinese tegenhangers niet de verwachte resultaten hebben opgeleverd; 1. herhaalt dat het strategische partnerschap tussen de EU en de Volksrepubliek China moet berusten op gedeelde beginselen en waarden; 2. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de EU meer en intensievere inspanningen te leveren om de mensenrechtensituatie van de Tibetanen aan de orde te stellen in de mensenrechtendialoog EU-China; 3. betreurt in dit verband de weigering van de Chinese autoriteiten om de dialoog tweemaal per jaar te houden, evenals hun standpunt inzake de randvoorwaarden en de frequentie van de bijeenkomsten, met name ten aanzien van de versterking van het onderdeel "maatschappelijk middenveld" en het betrekken van dat maatschappelijke middenveld bij de dialoog; dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie op aan alles in het werk te stellen om de mensenrechtendialoog doeltreffender en sterker resultaatgericht te maken; 4. heeft waardering voor de zeer belangrijke en succesvolle democratisering van het bestuur van de Tibetanen in ballingschap door Zijne Heiligheid de Dalai Lama en de recente overdracht door hem van zijn politieke bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan de
209
democratisch verkozen Kalon Tripa van het centrale Tibetaanse bestuur, wat in overeenstemming is met het verlangen van het Tibetaanse volk; 5. prijst het besluit van het nieuwe democratisch verkozen Tibetaanse politieke leiderschap om te blijven opteren voor de middenwegbenadering van Zijne Heiligheid de Dalai Lama, die gericht is op echte autonomie voor de Tibetanen binnen de Volksrepubliek China en binnen het kader van de Chinese grondwet; 6. onderschrijft de beginselen die zijn vastgelegd in het in 2008 door de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama aan hun Chinese gesprekspartners voorgestelde Memorandum betreffende daadwerkelijke autonomie voor het Tibetaanse volk, en die de basis vormen voor een realistische en duurzame politieke oplossing van de kwestie-Tibet; 7. verwerpt het door de regering van de Volksrepubliek China aangevoerde argument dat contacten van regeringen met Zijne Heiligheid de Dalai Lama en leden van het verkozen Tibetaanse leiderschap en blijken van steun van regeringen voor een vreedzame oplossing van de kwestie-Tibet door middel van dialoog en onderhandelingen in strijd zijn met het "één-China-beleid"; 8. verzoekt de autoriteiten van de Volksrepubliek China betekenisvolle autonomie toe te kennen aan het historische grondgebied van Tibet; 9. spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat de regering van de Volksrepubliek China sinds januari 2010 niet bereid is tot voortzetting van de dialoog met de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama, en moedigt de Chinese autoriteiten aan een betekenisvolle discussie aan te gaan met de vertegenwoordigers van het centrale Tibetaanse bestuur over de toekomst van Tibet; 10. staat erop dat de autoriteiten van de Volksrepubliek China de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst van de Tibetanen eerbiedigen; 11. dringt er bij de autoriteiten van de Volksrepubliek China op aan een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de protesten van 2008 en de nasleep daarvan toe te staan, en verzoekt om de vrijlating van de politieke gevangenen; 12. veroordeelt elke vorm van marteling van personen die in hechtenis zitten, en verzoekt de autoriteiten van de Volksrepubliek China onafhankelijke internationale inspecties van de gevangenissen en detentiecentra in Tibet toe te staan; 13. veroordeelt opnieuw het feit dat de Chinese autoriteiten met harde hand blijven optreden tegen Tibetaanse kloosters, en verzoekt de Chinese regering de vrijheid van godsdienst te waarborgen, zowel voor het Tibetaanse volk als voor al haar burgers; 14. eist dat de Chinese autoriteiten het lot en de verblijfplaats van alle slachtoffers van zelfverbranding in Tibet bekendmaken; 15. herhaalt zijn verzoek aan de Chinese autoriteiten het lot en de verblijfplaats van Chedun Choekyi Nyima, de elfde Panchen Lama, bekend te maken; 16. verzoekt de Chinese autoriteiten de taalvrijheid en de culturele, godsdienstige en andere fundamentele vrijheden van de Tibetanen te eerbiedigen en af te zien van een
210
vestigingsbeleid in de historische gebieden van Tibet dat Han-Chinezen bevoordeelt en de Tibetanen benadeelt, en Tibetaanse nomaden niet langer te dwingen hun traditionele levenswijze op te geven; 17. verzoekt de Chinese autoriteiten alle beperkingen op te heffen en aan onafhankelijke media, journalisten en mensenrechtenwaarnemers onbelemmerde toegang en bewegingsvrijheid in heel Tibet te verlenen; 18. verzoekt de Speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten na zijn benoeming regelmatig verslag uit te brengen over de mensenrechtensituatie in de Volksrepubliek China, en met name in Tibet; 19. dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op aan een speciale coördinator te benoemen met een mandaat om regelmatig over Tibet verslag uit te brengen, teneinde de eerbiediging van de mensenrechten van het Tibetaanse volk te verbeteren, met inbegrip van het recht om de eigen identiteit en de religieuze, culturele en taalkundige uitingen hiervan te bewaren en te ontwikkelen, een constructieve dialoog en onderhandelingen tussen de regering van de Volksrepubliek China en de gezanten van Zijne Heiligheid de Dalai Lama te ondersteunen, en hulp te bieden aan Tibetaanse vluchtelingen, met name in Nepal en India; 20. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de EU de mensenrechtensituatie in Tibet bij elke ontmoeting met de vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China aan de orde te stellen; 21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Tibetaanse regering in ballingschap, het Tibetaanse parlement in ballingschap en Zijne Heiligheid de Dalai Lama.
211
P7_TA-PROV(2012)0258 Toekomst van de "Single Market Act" Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de "Toekomst van de Single Market Act" (2012/2663(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011, getiteld "Akte voor de interne markt - Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – "Samen werk maken van nieuwe groei""(COM(2011)0206), – gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld "Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen: 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen" (COM(2010)0608), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 februari 2012 getiteld "De interne markt laten renderen, jaarlijkse governance-controle 2011" (SWD(2012)0025), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 16 augustus 2011 getiteld "De interne markt door de ogen van de mensen: een kort overzicht van de twintig grootste zorgen van burgers en ondernemingen" (SEC(2011)1003), – gezien de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 10 december 2010, – gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers1, – gezien zijn resolutie van 6 april 2011 inzake een interne markt voor ondernemingen en groei2, – gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over een interne markt voor Europeanen3, – gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over governance en partnerschap op de interne markt4, – gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over het resultaat van het forum voor de interne markt, gehouden in Krakau (Polen) op 3 en 4 oktober 2011, en de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2011, – gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Europese interne markt de burgers van Europa enorme voordelen heeft gebracht, terwijl zij Europese bedrijven, en met name kleine en middelgrote ondernemingen (KMO´s), nieuwe mogelijkheden heeft geboden; 1 2 3 4
Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0186. Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0146. Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0145. Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0144.
212
B. overwegende dat de interne markt een belangrijke stimulans is voor economische groei en werkgelegenheid in de Europese Unie; overwegende dat Europeanen het potentieel van de interne markt op veel terreinen nog niet volledig hebben benut en dat er nieuwe prikkels nodig zijn om met name effectieve arbeidsmobiliteit binnen Europa te waarborgen, in combinatie met adequate sociale cohesie, alsook om grensoverschrijdende verkopen en aankopen te faciliteren; C. overwegende dat de interne markt niet los mag worden gezien van andere horizontale beleidsterreinen, met name de gezondheidszorg, sociale bescherming, consumentenbescherming, arbeidsrecht, het milieu, duurzame ontwikkeling en extern beleid; overwegende dat de concrete tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie een alomvattende benadering vergt om de interne markt te verdiepen; D. overwegende dat de huidige economische neergang en de terugkeer van een protectionistische instelling bij de lidstaten een bedreiging vormen voor sommige van de meest zichtbare verworvenheden van het Europese integratieproces, hetgeen betekent dat de oorspronkelijk in de dienstenrichtlijn vastgelegde doelstellingen wel degelijk moeten worden verwezenlijkt, terwijl moet worden voorkomen dat de traditionele economische sectoren daarvan schade ondervinden; overwegende dat de interne markt nu meer dan ooit nodig is als een middel om de Europese economie nieuw leven in te blazen door een concreet antwoord te bieden op de huidige langdurige crisis, alsook om de levensvatbaarheid van het Europese project op de lange termijn veilig te stellen; E. overwegende dat de lidstaten en de EU-instellingen overeenstemming zouden moeten bereiken over een bindend tijdschema en de concrete maatregelen die nodig zijn om de wetgeving met betrekking tot de interne markt te handhaven en teneinde alle resterende ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, diensten en werknemers weg te nemen; F. overwegende dat de lidstaten en de EU-instellingen zich zouden moeten richten op de vaststelling en snelle tenuitvoerlegging van de belangrijkste wetgeving met betrekking tot groei, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid en vermindering van de bureaucratie; I. Inleiding 1. benadrukt dat de versterking van de interne markt en versteviging van de fundamenten ervan door middel van de juiste economische beleidsaansturing tot de kern van de Europese agenda voor groei zouden moeten behoren, en dringt erop aan de interne markt met de grootst mogelijke vastberadenheid en spoed te voltooien, daarbij terdege rekening houdend met de economische, sociale en milieugerelateerde dimensies; 2. onderstreept de strategische relevantie van de Single Market Act, alsook van de vaststelling van de "twaalf hefbomen" voor duurzame, slimme en inclusieve groei, als een belangrijke bijdrage aan de versterking van de interne markt op alomvattende en evenwichtige wijze; benadrukt dat de Single Market Act het resultaat is van een uitgebreid interinstitutioneel raadplegingsproces met deelname van belanghebbenden; 3. is van mening dat absolute prioriteit moet worden gegeven aan de vaststelling van de 12 kernmaatregelen van de Single Market Act, met name van de maatregelen die zullen bijdragen aan de voltooiing van de digitale interne markt, indien mogelijk, voor het einde
213
van 2012; dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de kernmaatregelen en te streven naar spoedige omzetting, ruim vóór het aflopen van de hiervoor geldende termijn; 4. is van mening dat het met de Single Market Act bewerkstelligde momentum moet worden vastgehouden en stelt in dit verband voor van de Single Market Act een doorlopend programma te maken dat jaarlijks moet worden geactualiseerd en geëvalueerd; verwelkomt het voornemen van de Commissie om de Single Market Act verder te verdiepen door vóór het einde van 2012 de balans op te maken van de met de Single Market Act geboekte vorderingen, teneinde groei te vereenvoudigen en het bestuur met betrekking tot de interne markt te verbeteren; wijst er nogmaals op dat de Single Market Act ook een antwoord moet vormen op de sociaaleconomische problemen in de EU en moet streven naar een markt die in dienst staat van de burgers; 5. is van mening dat de volgende stappen voor prioritaire maatregelen grotendeels moeten zijn gebaseerd op de groeistimulerende "twaalf hefbomen" van de Single Market Act, teneinde gerichte politieke aandacht te bewerkstelligen, te zorgen voor consensus met betrekking tot een evenwichtige weg voorwaarts, en de Single Market Act te verdiepen en te moderniseren, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de voordelen ervan voor consumenten en bedrijven; is van mening dat de Single Market Act tevens zorg moet dragen voor het behoud van de sociale zekerheid en het waarborgen van eerlijke arbeidsomstandigheden; 6. verzoekt de Commissie om vóór de lente van 2013 met relevante en gedetailleerde voorstellen te komen; II. Governance van de interne markt 7. herhaalt dat sterk leiderschap van de Europese instellingen en politieke zeggenschap van de lidstaten noodzakelijk zijn voor het herstel van de geloofwaardigheid van - en het vertrouwen in - de interne markt; 8. onderstreept dat de gebrekkige en late omzetting, en de ondeugdelijke tenuitvoerlegging en handhaving van de regelgeving, een belemmering vormen voor burgers en bedrijven om ten volle te profiteren van de door de interne markt geboden voordelen; 9. wijst er nogmaals op dat de omzettingsachterstand bij internemarktrichtlijnen zowel bij de nog niet omgezette als bij de incorrect omgezette wetgeving vóór het eind van 2012 tot 0,5% moet worden teruggebracht; 10. onderstreept dat er behoefte is aan betere en minder EU-wetgeving; verzoekt de Commissie derhalve, waar nodig en vooral wanneer een beoordelingsmarge niet vereist is bij de uitvoering van EU-wetgeving, bij wijze van rechtsinstrument ter regulering van de interne markt de voorkeur te geven aan verordeningen in plaats van richtlijnen, en wel omdat verordeningen in termen van efficiëntie en doelmatigheid duidelijke voordelen bieden en ze voor burgers en bedrijven een gelijk speelveld creëren met meer mogelijkheden voor particuliere handhaving; 11. dringt er in dit verband bij de Commissie op aan schendingen met betrekking tot de interne markt snel en krachtig te vervolgen;
214
12. vraagt de Commissie te overwegen innoverende mechanismen zoals de in de dienstenrichtlijn vastgelegde wederzijdse beoordelingsprocedure uit te breiden naar nieuwe terreinen, teneinde een betere toepassing van de EU-wetgeving te bewerkstelligen; 13. is van oordeel dat concordantietabellen de transparantie bij het proces om de toepassing van de EU-wetgeving te waarborgen, vergroten; 14. roept de EU en de lidstaten op zich ertoe te verplichten de administratieve lasten vóór 2015 met nog eens 25% te verlagen en hun overheidsinstellingen te moderniseren; 15. verzoekt de Commissie een "proportionaliteitstoets" te ontwikkelen, teneinde disproportionele EU-wetgeving op te sporen en dergelijke wetgeving in te trekken; 16. verwelkomt de "Governance check-up" van 2011 waarin voor de eerste keer een geïntegreerde visie wordt gegeven op de verschillende instrumenten die worden gebruikt in de "governance-cyclus van de interne markt", met inbegrip van het scorebord van de interne markt, het SOLVIT-jaarverslag en de website "Uw Europa"; bevestigt nogmaals met klem zijn standpunt aangaande het belang van één-loketdiensten (one-stop shops); prijst de Commissie voor haar werk aan de portaalsite "Uw Europa" en dringt aan op voltooiing van de ontwikkeling van dit innovatieve instrument, dat een belangrijke aanvulling vormt op het netwerk van één-loketdiensten, door één toegangspoort te bieden naar alle informatie en ondersteuningsdiensten die burgers en bedrijven nodig hebben om gebruik te kunnen maken van hun rechten met betrekking tot de interne markt; 17. moedigt de Commissie aan om onverwijld een actieplan vast te stellen voor verdere versterking en intensivering van de rol van SOLVIT, de Uw Europa Wegwijzerdienst en de Europese consumentencentra, naast andere bijstandsdiensten, teneinde deze diensten zichtbaarder te maken voor burgers en bedrijven; 18. onderstreept dat het van belang is de belanghebbenden intensiever en eerder te betrekken bij het uitstippelen, vaststellen, uitvoeren en bewaken van de maatregelen ter bevordering van de groei en de rechten van de burgers op de interne markt; benadrukt voorts dat de dialoog met sociale partners, nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld een essentieel onderdeel vormt van het herstel van vertrouwen in de interne markt, en derhalve tot de kern van de vernieuwde interne markt moet behoren; 19. dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan burgers nauwer te betrekken bij de ontwikkeling van de interne markt, met name door duidelijkere informatie te verstrekken die hen in staat stelt toe te zien op de handhaving van de regels van de interne markt, door de dialoog en communicatie met burgers te bevorderen teneinde een beter inzicht te krijgen in hun verwachtingen, en door ervoor te zorgen dat burgers en bedrijven hun rechten kunnen uitoefenen en hun verplichtingen kunnen vervullen; 20. herhaalt dat het noodzakelijk is voortdurend toe te zien op de tenuitvoerlegging van de Single Market Act op het hoogste politieke niveau; verwelkomt de betrokkenheid van de Europese Raad bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de Single Market Act; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de wetgeving met betrekking tot de interne markt via stelselmatiger en onafhankelijk toezicht naar behoren wordt uitgevoerd en omgezet, teneinde in de gehele Unie gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen; wijst erop dat de transpositie kan worden verbeterd door nauw met de lidstaten samen te werken bij het identificeren van problemen die zij tegenkomen bij de transpositie van wetgeving,
215
bv. wanneer deze in strijd is met nationale wetgeving, zodat de Commissie de lidstaten kan bijstaan; 21. verzoekt de Commissie toe te zien op de voltooiing van de interne markt in het kader van de jaarlijkse cyclus van het Europees Semester, en daarbij rekening te houden met de jaarlijkse "Governance Check-up" van de Single Market Act en de verslagleggingsmechanismen van het scorebord; is van mening dat in het kader van het jaarlijkse toezicht moet worden beoordeeld in welke mate consumenten en bedrijven baat hebben bij de interne markt, terwijl daarnaast moet worden gemeld welke obstakels de functionering van de interne markt belemmeren; 22. verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een op het concept van een concurrentiebestendige Europese sociale markteconomie voortbouwend en op het Europees Semester, de Single Market Act en de EU-strategie voor 2020 en de relevante bestaande besluiten gebaseerd specifiek groei-initiatief, dat onder andere moet worden gefinancierd door middel van de structuurfondsen, van projectobligaties en van het kaderprogramma voor onderzoek; pleit ervoor dat het groei-initiatief politiek wordt ondersteund door de Europese Raad en het Europees Parlement na raadpleging van de nationale parlementen, en dat dit proces moet resulteren in afzonderlijke landspecifieke aanbevelingen waarbij rekening wordt gehouden met de stand van zaken voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de interne markt; III. De volgende stappen naar groei 23. acht het van belang dat bedrijfstakken die een rechtstreeks effect hebben op het dagelijks leven van burgers en op de behoeften van consumenten centraal staan in het beleid en de wetgeving van de interne markt; 24. herinnert eraan dat een doeltreffende geschillenregeling belangrijk is om ervoor te zorgen dat de consumenten hun rechten kunnen doen gelden; benadrukt dat de burger beter moet worden voorgelicht over deze verhaalmechanismen en instrumenten om geschillen te beslechten en op te lossen, ten einde de geschillenbeslechting bij grensoverschrijdende aankopen van goederen en diensten voor de consument te vergemakkelijken; 25. roept alle lidstaten van de EU op zorg te dragen voor de volledige tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn, onder meer door gebruikersvriendelijke en alomvattende één-loketdiensten op te zetten en een vervolg te geven aan het wederzijdse evaluatieproces en de prestatiecontroles; is van mening dat de lidstaten moeten overwegen deze te integreren met de één-loketdiensten overeenkomstig het zogeheten Goederenpakket; 26. dringt er bij de Commissie op aan het in artikel 59 van de richtlijn betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties vastgelegde transparantiemechanisme te benutten om vast te stellen op welke terreinen lidstaten de toegang tot beroepen op disproportionele wijze blokkeren; 27. wijst met klem op de cruciale rol van overheidsopdrachten bij de bevordering van innovatie en concurrentiekracht, en dringt er in dit verband op aan het momentum op dit gebied vast te houden; dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de lokale autoriteiten op aan de nieuwe wetgeving met betrekking tot openbare aanbestedingen op een strategische manier ten uitvoer te leggen teneinde te waarborgen dat publiek geld dat wordt geïnvesteerd in werken, diensten en voorraden duurzame groei, werkgelegenheid en sociale cohesie
216
genereert; 28. onderstreept de noodzaak om nog niet-bestede EU-middelen met spoed te gebruiken voor maatregelen om de hoge jeugdwerkloosheid doeltreffend te bestrijden; dringt er bij de lidstaten en de EU-instellingen op aan om snel overeenstemming te bereiken over bindende doelstellingen en maatregelen met betrekking tot de mobiliteit van jongeren ("Jeugd in beweging"), alsook om het initiatief "Kansen voor jongeren" met spoed ten uitvoer te leggen; 29. benadrukt dat de Unie in het huidige digitale tijdperk en met het oog op de verdere ontwikkeling van de interne markt optimaal gebruik moet maken van het potentieel en de mogelijkheden die internet, de elektronische handel en de verbreiding van ICT - onder KMO's en overheidsinstellingen - bieden, zodat deze mogelijkheden ter beschikking van alle EU-burgers worden gesteld; benadrukt dat bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën rekening moet worden gehouden met de noodzaak alle burgers, consumenten en KMO’s te beschermen; 30. verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de digitale interne markt als prioriteit te beschouwen, zodat de consument volledige toegang krijgt tot een concurrerender aanbod van goederen en diensten; dringt aan op verdere actie van de lidstaten in coördinatie met de Commissie om de hindernissen weg te nemen die burgers de toegang tot online diensten beletten; 31. dringt aan op een ambitieuze consumentenagenda, die wetgevings- en beleidsmaatregelen omvat en die erop is gericht de mondigheid van zowel gemiddelde als kwetsbare consumenten zo groot mogelijk te maken; 32. benadrukt de rol van de detailhandel als drijfveer voor groei en werkgelegenheid, alsook als een belangrijke bouwsteen van de interne markt; verwelkomt de geplande aanneming van het alomvattende actieplan van de Commissie voor de detailhandel, waarin een strategie uiteen wordt gezet voor een efficiëntere en eerlijkere detailhandelsmarkt in Europa, waarbij wordt voortgebouwd op positieve verworvenheden en wordt ingesprongen op openstaande uitdagingen, en is daarnaast ingenomen met de mededeling van de Commissie waarin nationale maatregelen betreffende contractuele betrekkingen worden geëvalueerd; herinnert eraan dat het actieplan en de resultaten van de dialoog met de betrokken partijen inzake "business-to-business"-praktijken, worden gepresenteerd tijdens de eerste Ronde Tafel voor de detailhandelsmarkt, die eind 2012 moet plaatsvinden; 33. is van mening dat de externe dimensie van de interne markt moet worden versterkt, met name door de samenwerking op het gebied van internationale standaardisering te intensiveren, en dat ernaar moet worden gestreefd synergieën tussen het interne en externe beleid van de Unie waar mogelijk tot stand te brengen; 34. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim II te bevorderen, waarbij de inzet van SESAR een belangrijke rol zal spelen, en vraagt de Commissie om vóór 2013 een voorstel in te dienen voor de voltooiing van een gemeenschappelijk Europees luchtruim door het aantal functionele luchtruimblokken te beperken; 35. benadrukt dat het van belang is om infrastructuur te ontwikkelen voor grote netwerkindustrieën en publieke diensten - onder meer op het gebied van energie,
217
vervoersdiensten zoals de trans-Europese spoorwegnetwerken, en elektronische communicatie, zoals toegang tot breedband in de gehele EU - als stimulans voor concurrentiekracht, groei en werkgelegenheid; onderstreept dat er een interne Europese energiemarkt tot stand moet worden gebracht teneinde de afhankelijkheid van de EU op energiegebied te verminderen, de energie-efficiëntie van de EU te vergroten en de betaalbaarheid te verbeteren; 36. dringt er bij de Commissie op aan om uiterlijk op 31 december 2012 een voorstel in te dienen voor een richtlijn met voorschriften betreffende de relatie tussen infrastructuurbeheer en exploitatie van vervoersdiensten, alsmede een voorstel voor de openstelling van de binnenlandse markten voor het passagiersvervoer over het spoor dat geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de spoorwegdiensten en de openbare-dienstverplichtingen eerbiedigt; 37. benadrukt dat het noodzakelijk is de rol van KMO´s op de interne markt te bevorderen door betere krediet- en financieringsmogelijkheden te waarborgen en door de "Small Business Act" volledig ten uitvoer te leggen; 38. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen om de raamvoorwaarden voor de industrie en voor KMO´s te verbeteren, met name door steun te verlenen aan de maatregelen van de Europese Investeringsbank om de toegang tot financiering te bevorderen, alsook om onderzoek en innovatie te stimuleren door belangrijke EUprogramma´s voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie aanzienlijk te verhogen en door beter gebruik te maken van niet-bestede EU-middelen voor groeistimulerende projecten; 39. herinnert aan zijn verzoek met betrekking tot de 14e vennootschapsrechtrichtlijn betreffende de grensoverschrijdende overdracht van vennootschapszetels, en wijst erop dat een dergelijke richtlijn de mobiliteit van ondernemingen in Europa aanzienlijk zou vereenvoudigen; verzoekt de Commissie voorts om met wetgevingsvoorstellen te komen die voortbouwen op het Groenboek over corporate governance, en deze voorstellen op te nemen in het werkprogramma voor 2013; 40. betreurt de intrekking van de voorgestelde verordening betreffende het statuut voor Europese onderlinge maatschappijen, en verzoekt de Commissie een nieuw voorstel in te dienen; dringt er bij de Commissie op aan haar werkzaamheden met betrekking tot de 9e vennootschapsrechtrichtlijn inzake groepen vennootschappen te hervatten, teneinde te voorzien in een wetgevingskader voor deze gebruikelijke vorm van ondernemersorganisaties, en aldus een reeks gemeenschappelijke voorschriften te creëren met betrekking tot, onder meer, de bescherming van begunstigden en belanghebbenden, en grotere transparantie in de juridische en eigendomsstructuur; 41. verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen ter verbetering van de financiële instrumenten die beschikbaar zijn om de duurzame groei te bevorderen, zoals projectobligaties voor investeringen op de lange termijn, en om met een mededeling te komen betreffende de bijdrage van concurrentiebeleid aan innovatie en groei, waarbij, indien nodig, bestaande regels worden herzien; 42. verzoekt de Commissie met spoed voorstellen in te dienen ter verbetering van de bescherming van investeerders en particuliere cliënten op het gebied van financiële diensten, onder meer met betrekking tot pakketproducten voor retailbeleggingen, instellingen voor collectieve belegging in effecten, en verzekeringsbemiddelings- en verzekeringsgarantieregelingen;
218
43. onderstreept dat een robuuste infrastructuur van de financiële markten belangrijk is voor de ondersteuning van de interne markt, en dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om, met het oog op een dergelijke infrastructuur, met vroegtijdige voorstellen betreffende crisismechanismen te komen; benadrukt voorts het belang van een spoedige follow-up van het strategiedocument van de Commissie betreffende de toekomst van de btw; 44. onderstreept het belang van de strijd tegen belastingontduiking en belastingontwijking op nationaal en Europees niveau en verzoekt de Commissie en de lidstaten om het fiscaal beleid adequaat te coördineren teneinde distorsies in de werking van de interne markt tegen te gaan, te zorgen voor een gelijk speelveld voor bedrijven en burgers en gezonde overheidsfinanciën te garanderen; 45. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een scorebord in het leven te roepen waarop de belemmeringen worden aangegeven waar werknemers in de Unie tegenaan lopen wanneer zij gebruik willen maken van hun recht op vrij verkeer, alsook hoe deze belemmeringen in de lidstaten kunnen worden weggenomen, en dat wordt gebruikt om te beoordelen of de problemen op grondige en doeltreffende wijze zijn aangepakt, niet in het minst door het fenomeen van sociale dumping tegen het licht te houden; dringt er bij de Commissie op aan een actieplan te presenteren voor het wegnemen van de resterende belemmeringen waar burgers van de Unie mee geconfronteerd worden wanneer zij gebruik willen maken van hun recht om in een andere lidstaat te wonen of te werken; 46. is van mening dat Europese burgers het potentieel van de interne markt op veel terreinen nog niet optimaal hebben benut, onder meer op het gebied van vrij verkeer van personen en werknemers, en dat er belangrijke prikkels nodig zijn om met name effectieve arbeidsmobiliteit binnen Europa te bevorderen, onder meer door de overdraagbaarheid van sociale zekerheidsvoorzieningen en pensioenrechten te waarborgen; 47. verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in naleving van Verordening nr. 883/2004 en artikel 153 VWEU, studies uit te voeren om de continuïteit van de socialezekerheidsbescherming van mobiele burgers in de EU en een gelijke behandeling met de inwoners van het betreffende land te waarborgen, waarbij zij eveneens een facultatief, vrijwillig en overdraagbaar socialezekerheidsstelsel op Europees niveau dienen te overwegen dat een aanvulling vormt op het algemene stelsel, om een nauwere samenwerking op het gebied van sociaal beleid tot stand te brengen; 48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
219
P7_TA-PROV(2012)0259 Toekomst van het Europees vennootschapsrecht Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht (2012/2669(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de openbare raadpleging over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht die de Commissie op 20 februari 2012 heeft gelanceerd1, – gezien de conferentie "European Company Law: the way forward" die de Commissie op 16 en 17 mei heeft gehouden2, – gezien het verslag van de reflectiegroep over de toekomst van het Europees vennootschapsrecht van 5 april 20113, – gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld "Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – Samen werk maken van een nieuwe groei" (COM(2011)0206), – gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld "Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682), – gezien de mededeling van de Commissie van 10 juli 2007 over een vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen" (COM(2007)0394), – gezien de mededeling van de Commissie van 21 mei 2003 getiteld "Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan" (COM(2003)0284), – gezien zijn resolutie van 21 april 2004 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie – Een actieplan4, – gezien zijn resolutie van 4 juli 2006 over recente ontwikkelingen en vooruitzichten op het gebied van het vennootschapsrecht5, – gezien zijn resolutie van 25 oktober 2007 over de Europese besloten vennootschap en de veertiende richtlijn vennootschapsrecht inzake verplaatsing van de maatschappelijke zetel6,
1 2 3 4 5 6
http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/company_law_en.htm http://ec.europa.eu/internal_market/company/modern/index_en.htm#conference http://ec.europa.eu/internal_market/company/modern/index_en.htm PB C 104E van 30.4.2004, blz. 714. PB C 303E van 13.12.2006, blz. 114. PB C 263E van 16.10.2008, blz. 671.
220
– gezien zijn resolutie van 10 maart 2009 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende grensoverschrijdende overplaatsingen van zetels van vennootschappen1, – gezien zijn resolutie van 23 november 2010 over de civielrechtelijke, handelsrechtelijke, familierechtelijke en internationaal-privaatrechtelijke aspecten van het actieplan tot uitvoering van het programma van Stockholm2, – gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een 14e richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van zetels van vennootschappen3, – gezien de parlementaire vraag van 7 mei 2012 aan de Commissie over de toekomst van het Europees vennootschapsrecht (O-000110/2012 – B7-0117/2012), – gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2,van zijn Reglement, A. overwegende dat het regelgevingskader van de EU inzake vennootschapsrecht en corporate governance moet worden aangepast aan de toenemende trend onder Europese vennootschappen om binnen de EU grensoverschrijdend te opereren, alsook aan de voortgaande integratie van Europese markten; B. overwegende dat de algemene doelstelling erin bestaat bedrijven in Europa in staat te stellen efficiënter te concurreren en meer succes te boeken in een uitermate concurrerend mondiaal klimaat, waarbij de belangen van schuldeisers, aandeelhouders, leden en werknemers op passende wijze worden beschermd; C. overwegende dat een gebruikersvriendelijk regelgevingskader ondernemingen, en met name kmo's, moet aanmoedigen de kansen te grijpen die de interne markt biedt; D. overwegende dat elk toekomstig initiatief verenigbaar moet zijn met nationale stelsels inzake corporate governance en nationale regelgeving inzake betrokkenheid van werknemers, waarbij moet worden gestreefd naar meer flexibiliteit en vrije keuze betreffende de vennootschapsvorm, de interne verdeling van bevoegdheden en duurzame bedrijfsstrategieën; E. overwegende dat er onontgonnen potentieel schuilt in vennootschapsrechtsvormen op Europees niveau, dat verder moet worden verkend, ontwikkeld en bevorderd; F. overwegende dat grensoverschrijdende mobiliteit voor ondernemingen moet worden vergemakkelijkt; G. overwegende dat de financiële crisis heeft aangetoond dat er behoefte is aan een duidelijker kader voor corporate governance dat veel meer gericht is op de participatie van belanghebbenden; 1. is ingenomen met de recente openbare raadpleging van de Commissie over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht, die moet helpen vorm geven aan toekomstige initiatieven om het bedrijfsklimaat te vereenvoudigen, onnodige administratieve rompslomp te 1 2 3
PB C 87E van 1.4.2010, blz 5. PB C 99E van 3.4.2012, blz. 19. Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0019.
221
reduceren en ondernemingen in staat te stellen efficiënt te opereren op de interne markt, waarbij de belangen van schuldeisers, aandeelhouders, leden en werknemers op passende wijze worden beschermd; 2. is van mening dat EU-vennootschapsvormen die de bestaande vormen uit nationale regelgeving aanvullen een aanzienlijk potentieel hebben en verder moeten worden ontwikkeld en bevorderd; dringt er, om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kmo's, bij de Commissie op aan verdere inspanningen te leveren om het statuut van de Europese besloten vennootschap (EBV)1 goed te keuren, waarbij ten volle rekening kan worden gehouden met de belangen van alle belanghebbenden, teneinde de impasse in de Raad te doorbreken; 3. is ingenomen met het feit dat de Commissie onderzoek doet naar de Europese onderlinge maatschappijen, zoals aangekondigd in haar bovengenoemd initiatief voor sociaal ondernemerschap2, en verzoekt haar met klem spoedig een nieuw voorstel voor een statuut in te dienen; 4. is van mening dat mogelijke hervormingen van de tweede richtlijn vennootschapsrecht3 gericht moeten zijn op verdere vereenvoudiging in plaats van op de invoering van een alternatief stelsel voor de vorming en instandhouding van kapitaal; 5. is ingenomen met de herziening van de jaarrekeningenrichtlijnen en stelt voor dat de Commissie verder de mogelijkheden verkent om Europese normen voor jaarrekeningen te ontwikkelen, met name ten aanzien van de specifieke behoeften van kmo's, waarbij rekening wordt gehouden met de traditionele ideeën op het gebied van duurzaamheid, langetermijnplanning, familiebezit en andere traditionele aspecten van kmo's; 6. is van mening dat grondig moet worden nagedacht over de hervatting van de werkzaamheden betreffende de vijfde richtlijn vennootschapsrecht, met name ten aanzien van de structuur en de werking van naamloze vennootschappen; 7. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen tot vaststelling van maatregelen om grensoverschrijdende mobiliteit voor vennootschappen binnen de EU te vergemakkelijken (14e richtlijn vennootschapsrecht betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van zetels van vennootschappen); 8. herinnert eraan dat de Commissie zich er in de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie toe heeft verbonden om, binnen drie maanden na de goedkeuring van de desbetreffende resolutie in de plenaire vergadering, verslag uit te brengen over de concrete follow-up van elk verzoek tot indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 225 van het VWEU; betreurt dat deze toezegging niet is nageleefd ten aanzien van de resolutie van het Parlement met aanbevelingen betreffende een 14e richtlijn inzake het vennootschapsrecht; verzoekt de Commissie de kaderovereenkomst te eerbiedigen door in de toekomst gedetailleerdere follow-upverslagen op te stellen; 9. stelt voor dat de Commissie haar werkzaamheden ten aanzien van de negende richtlijn vennootschapsrecht betreffende groepen van vennootschappen hervat teneinde een 1 2 3
COM(2008)0396. COM(2011)0682, blz. 10. PB L 26 van 31.1.1977, blz. 1.
222
regelgevingskader voor deze gebruikelijke vennootschapsvorm in te stellen; is van mening dat er geen behoefte is aan een volledig geharmoniseerd Europees vennootschapsrecht inzake groepen, maar wel aan een aantal gemeenschappelijke regels betreffende onder meer de bescherming van filialen en belanghebbenden en meer transparantie over de rechtsvorm en de aandeelhoudersstructuur; 10. herinnert eraan dat de wetgeving volgens de agenda van de Commissie voor slimmere wetgeving duidelijker en toegankelijker moet zijn; is van mening dat de Commissie het EUvennootschapsrecht moet codificeren om te voorzien in gebruikersvriendelijke regels en de samenhang van de EU-wetgeving te waarborgen; erkent de verdiensten van één enkel instrument inzake EU-vennootschapsrecht, maar is van mening dat, als eerste stap, de richtlijnen inzake vennootschapsrecht gegroepeerd moeten worden; stelt voor deze in categorieën te groeperen, bijvoorbeeld oprichting en werking (eerste en tweede richtlijn, jaarrekeningenrichtlijn en auditrichtlijn), mobiliteit (derde1, zesde2, tiende3, elfde4 en dertiende5 richtlijn en de toekomstige veertiende richtlijn), en vennootschapsvormen naar EU-recht (SE, SCE, EESV); benadrukt dat dit codificatieproject er uiteraard niet toe mag leiden dat de noodzakelijke hervormingswerkzaamheden komen stil te liggen; 11. is van mening dat collisiekwesties ook op het gebied van vennootschapsrecht moeten worden aangepakt en dat een academisch voorstel terzake6 als uitgangspunt kan dienen voor verdere werkzaamheden ten aanzien van collisieregels inzake grensoverschrijdende activiteiten van vennootschappen; 12. dringt er bij de Commissie op aan een actieplan voor na de raadpleging op te stellen, dat de initiatieven op de korte, middellange en lange termijn schetst om het regelgevingskader voor het EU-vennootschapsrecht te verbeteren; is van mening dat de kortetermijninitiatieven gericht moeten zijn op de veertiende richtlijn vennootschapsrecht en op maatregelen om het EU-kader voor corporate governance te verbeteren, terwijl de middellangetermijninitiatieven bijvoorbeeld de negende richtlijn vennootschapsrecht moeten aanpakken en de langetermijninitiatieven de codificatie van het EUvennootschapsrecht; 13. benadrukt dat het verwacht dat de kortetermijninitiatieven formeel worden opgenomen in het wetgevings- en werkprogramma voor 2013, en dat streefdata worden vastgesteld voor de initiatieven op de middellange en lange termijn; 14. herhaalt zijn eerdere verzoeken aan de Commissie om de problemen bij de uitvoering van de bestaande regelgeving te analyseren zodat bij de opstelling van nieuwe wetgevingsvoorstellen met deze bevindingen rekening kan worden gehouden; 15. herhaalt dat elk wetgevingsvoorstel van de Commissie gebaseerd moet zijn op een 1 2 3 4 5 6
PB L 295 van 20.10.1978, blz. 36. PB L 378 van 31.12.1982, blz. 47. PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1. PB L 395 van 30.12.1989, blz. 36. PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12. H.-J. Sonnenberger (ed.), Vorschläge und Berichte zur Reform des europäischen und deutschen internationalen Gesellschaftsrechts – Vorgelegt im Auftrag der zweiten Kommission des Deutschen Rates für Internationales Privatrecht, Spezialkommission Internationales Gesellschaftsrecht, Mohr Siebeck, Tübingen, 2007.
223
impactbeoordeling die rekening houdt met de belangen van alle belanghebbenden, met inbegrip van beleggers, eigenaars, schuldeisers en werknemers, en volledig in overeenstemming moet zijn met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel; 16. verzoekt de Commissie het Parlement uitvoerig te informeren over de resultaten van de raadpleging over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht, en gedetailleerd de besluiten toe te lichten die zij naar aanleiding van de resultaten van deze raadpleging zal nemen; 17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en de parlementen en de regeringen van de lidstaten.
224
P7_TA-PROV(2012)0260 Op weg naar een banenrijk herstel Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over "Op weg naar een banenrijk herstel" (2012/2647(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Naar een banenrijk herstel" (COM(2012)0173), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Kwaliteitskader voor stages" (SWD(2012)0099), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 over de benutting van het werkgelegenheidspotentieel van de persoonlijke en huishoudelijke dienstverlening (SWD(2012)0095), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Hervorming van Eures om de doelstellingen van Europa 2020 te bereiken" (SWD(2012)0100), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Uitvoering van het initiatief Kansen voor de jeugd - eerste genomen stappen" (SWD(2012)0098), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 over trends en uitdagingen op de arbeidsmarkt (SWD(2012)0090), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Open, dynamische en inclusieve arbeidsmarkten" (SWD(2012)0097), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "De benutting van het werkgelegenheidspotentieel van ICT's" (SWD(2012)0096), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 over een actieplan voor de gezondheidswerkers in de EU (SWD(2012)0093), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "De benutting van het werkgelegenheidspotentieel van groene groei" (SWD(2012)0092), – gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid" (COM(2010)0682) en gezien zijn resolutie hierover van 26 oktober 20111, – gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de
1
Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0466.
225
arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling1, – gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over atypische arbeidsovereenkomsten, verzekerde beroepstrajecten, flexizekerheid en nieuwe vormen van sociale dialoog2, – gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie3, – gezien de conclusies van de Raad van 6 december 2010 over "Werkgelegenheidsbeleid voor een concurrerende, koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en groene economie", – gezien de studie van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) van 2010 over vaardigheden voor groene banen, – gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over de bevordering van de mobiliteit van werknemers in de Europese Unie4, – gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), – gezien de mededeling van de Commissie van 12 januari 2011 getiteld "Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis" (COM(2011)0011) en het daarbij gevoegde ontwerp voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid, – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 april 2011 getiteld "Vooruitgang bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke Europese doelstellingen inzake onderwijs en opleiding" (SEC(2011)0526), – gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie5, – gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting6, – gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat het werkloosheidspercentage ten gevolge van aanhoudende structurele zwakten en de economische crisis is gestegen van 9,5% in 2010 tot 10,2% in 2012, hetgeen neerkomt op een totaal verlies van 6 miljoen banen sedert 2008; B. overwegende dat de uitdaging ten aanzien van de werkgelegenheid, de sociale inclusie en de strijd tegen armoede toeneemt, in combinatie met een verscherping van de verschillen tussen lidstaten en regio's;
1 2 3 4 5 6
PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29. PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 39. PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 6. Aangenomen teksten: P7_TA(2011)0455. Aangenomen teksten: P7_TA(2011)0263. Aangenomen teksten: P7_TA(2011)0495.
226
C. overwegende dat volgens ramingen van de Commissie de perspectieven voor 2012 nog ongunstiger zijn, waarin een stagnatie van het BBP van de EU in 2012 en recessie in diverse lidstaten zijn voorspeld; D. overwegende dat 17,6 miljoen nieuwe banen moeten worden gecreëerd om te voldoen aan het streefcijfer van de EU 2020-strategie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei, waarin erop wordt aangedrongen dat 75% van de werknemers tussen 20 en 64 jaar tegen 2020 een baan hebben; E. overwegende dat arbeidsonzekerheid vooral een menselijke tragedie voor de werknemers en hun gezinnen vormt en een teloorgang van de productiecapaciteit met zich meebrengt, aangezien vaardigheden verloren dreigen te gaan ten gevolge van het buitensporige aantal keren dat werknemers van baan veranderen en de lange periodes van werkloosheid en inactiviteit; F. overwegende dat de werkloosheid buitengewoon hoog is onder jongeren, ten dele doordat het aanbod aan vaardigheden slecht aansluit op de vraag, maar vaak ook in weerwil van hun opleidingsniveau; G. overwegende dat de op begrotingsconsolidatie gerichte bezuinigingsmaatregelen in een aantal lidstaten hebben bijgedragen tot een grote stijging van de werkloosheid; H. overwegende dat de financiële crisis heeft geleid tot een grote stijging van de werkloosheid en dat de economie in vele lidstaten er niet in slaagt om tot een toereikende groei te komen waarmee dit probleem kan worden aangepakt; I. overwegende dat een hoog werkgelegenheidspeil tevens noodzakelijk is voor de begrotingsconsolidatie en het economisch herstel zowel door het niveau van de binnenlandse consumptie te handhaven als door meer mensen een bijdrage te laten leveren aan het financieren van de welvaartstaat; J. overwegende dat de hervormingen van het arbeidsrecht in vele lidstaten niet hebben geleid tot meer kwalitatieve banen, maar veeleer een tweedeling op de arbeidsmarkt in de hand hebben gewerkt waarbij toenemende aantallen werknemers - vaak de kwetsbaarste groepen werknemers, zoals vrouwen, jonge werknemers en migranten - onder permanent onzekere omstandigheden en voor slechte lonen werken; K. overwegende dat de verplichtingen in de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten vaak niet volstaan om te voldoen aan de streefcijfers op EU-niveau, zoals vastgesteld in de EU 2020-strategie; L. overwegende dat in de jaarlijkse groeianalyse van de EU voor 2012 wordt aangedrongen op doortastende actie om het creëren van banen op te voeren en te zorgen voor een herstel dat meer banen genereert, en overwegende dat deze boodschap nog eens nadrukkelijk werd herhaald tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in maart 2012; M. overwegende dat de beleidsmakers zowel op nationaal als EU-niveau ervoor moeten zorgen dat aan de werknemers het juiste onderwijs en passende opleidingsfaciliteiten worden aangeboden, opdat deze hun vaardigheden kunnen afstemmen op de veranderende economische structuren en werkgelegenheidspatronen;
227
N. overwegende dat een van de doelstellingen van de EU 2020-strategie gericht is op het bevorderen van een sociale, hulpbronnenefficiënte, duurzame en concurrerende economie; O. overwegende dat de tekorten aan gekwalificeerde, arbeidsspecifieke vaardigheden reeds worden aangetroffen op gebieden die van cruciaal belang zijn voor de innovatie en overwegende dat naar verwachting tegen 2020 ten minste 40% van de werkgelegenheid voorhanden zal zijn in hooggekwalificeerde, niet-manuele banen; P. overwegende dat volgens recente statistieken één op de vier werkgevers in Europa te kennen geeft moeilijkheden te ondervinden bij het bezetten van arbeidsplaatsen waarbij ambachtslieden, technici en ingenieurs het moeilijkst te vinden zijn; Q. overwegende dat investeringen in onderzoek, innovatie, onderwijs en opleiding, die van vitaal belang zijn voor de economische groei en het creëren van banen, in de EU nog steeds lager liggen dan bij haar economische partners en concurrenten in de rest van de wereld; 1. is verheugd over de voorstellen van de Commissie ter aanvulling van de werkgelegenheidsprioriteiten van de jaarlijkse groeianalyse met richtsnoeren voor het beleid op middellange termijn die zijn gericht op het verwezenlijken van de in de EU 2020-strategie vastgelegde streefcijfers; is verheugd over het brede spectrum dat in het werkgelegenheidspakket aan bod komt en juicht de reeds lang gevraagde verlegging van de beleidskoers naar het creëren van banen toe; dringt aan op de nodige investeringen in het banen- en groeipotentieel in de groene economie, de sector van de volksgezondheid en de sociale dienstverlening en ICT, met inbegrip van investeringen in vaardigheden, opleiding en hogere lonen; 2. betreurt het feit dat de meeste lidstaten, ondanks hun politieke toezegging tijdens de Europese Raad in het voorjaar van 2012 en de richtsnoeren in de mededeling van de Commissie, geen nationaal banenplan als onderdeel van hun nationale hervormingsprogramma 2012 hebben ingediend, waarin allesomvattende maatregelen worden uiteengezet voor het creëren van banen, groene werkgelegenheid, de band tussen beleid en financiële instrumenten, hervormingen van de arbeidsmarkt en een duidelijk tijdschema voor de uitvoering van de meerjarige hervormingsagenda in de komende twaalf maanden; 3. wijst erop dat het arbeidsmarktbeleid geen compensatie kan vormen voor een falend macroeconomisch beleid en doet een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat in alle voorstellen voor het creëren van banen de vier doelstellingen van de agenda voor waardig werk van de IAO worden opgenomen, te weten het creëren van werkgelegenheid, het waarborgen van de rechten op het werk, het verruimen van de sociale bescherming en het bevorderen van de sociale dialoog; 4. is verheugd over het initiatief van de Commissie inzake een monitoringsysteem voor de arbeidsmarkt en een individueel traceringssysteem voor landen die niet aan de landspecifieke aanbevelingen voldoen; dringt er bij de Commissie op aan om in dit systeem toezicht op te nemen om bij te dragen aan het halen van de EU 2020-doelstelling inzake armoede en sociale inclusie in dit systeem; 5. dringt er bij de staatshoofden en regeringsleiders van de EU op aan zichzelf vóór eind 2012 te verbinden tot een investeringspakket; is van oordeel dat een dergelijk pakket Europa uit de crisis zou kunnen helpen, indien hierin concrete verplichtingen op nationaal en Europees
228
niveau worden opgenomen ten aanzien van investeringen met het oog op het creëren van duurzame groei en banen in sleutelsectoren zoals de efficiëntie en het beheer van hulpbronnen, hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie en recycling/hergebruik; wijst op de richtlijn betreffende energie-efficiëntie als een concreet voorbeeld van Europese wetgeving waarmee tot 2 miljoen nieuwe banen kunnen worden gecreëerd; 6. is verheugd over het voorstel om de belastingwig op arbeid op een budgettair neutrale wijze te verkleinen; wijst erop dat de gemiddelde belastingwig tussen wat het een werkgever kost om een werknemer in dienst te nemen en wat de werknemer daadwerkelijk aan loon ontvangt, in de EU vaak meer dan 40% bedraagt; is van mening dat het verleggen van de fiscale lasten bedrijven die van deze ontheffingen/verminderingen profiteren, in staat kan stellen om nieuwe banen te creëren of de lonen te verhogen; 7. is het met de Commissie eens dat ambitieuzere doelen voor hernieuwbare energie voor investeringen zorgen en zo voor werkgelegenheid in kennisintensieve technologie voor energie-opwekking; dringt er bij de lidstaten op aan zich in de richting van een economisch model te bewegen dat gebaseerd is op het beginsel van een efficiënt hulpbronnengebruik; wijst op de bevinding van de Commissie dat ieder procentpunt vermindering in het hulpbronnengebruik tot 100 000 à 200 000 nieuwe banen kan leiden; 8. ondersteunt het idee dat het ondernemerschap, het starten van bedrijven en zelfstandige arbeid kunnen worden bevorderd als een middel voor het creëren van meer banden, te meer daar de KMO en microbedrijven meer dan twee derde van de banen in de particuliere sector van de EU voor hun rekeningen nemen, en verzoekt de Commissie en de lidstaten hun investeringen op deze gebieden te verhogen, met name via overheidsopdrachten en toegang tot financiering; 9. is verheugd over de investeringen in het sociale ondernemerschap, die een goede optie bieden om tegemoet te komen aan de sociale behoeften waaraan niet door collectieve goederen en overheidsdiensten wordt voldaan; 10. doet een beroep op de Commissie om het ‘kleinbedrijf-vriendelijke’-principe te hanteren en de tenuitvoerlegging van passende verminderingen nauwlettend te controleren om ervoor te zorgen dat de KMO niet te lijden hebben onder een buitensporige administratieve last of belemmeringen van de vrijhandel op de interne markt, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de arbeidswetgeving en de sociale regelgeving op alle niveaus naar behoren worden nageleefd; 11. dringt er bij de lidstaten op aan om onverwijld alle beperkingen van de vrije toegang van werknemers uit Bulgarije en Roemenië tot de arbeidsmarkt weg te nemen; wijst op de weerslag van deze beperkingen op zwartwerk en gepleegde misbruiken; 12. verzoekt de lidstaten om hun strijd tegen informeel en zwartwerk evenals "gedwongen zelfstandig werk" te intensiveren door te zorgen voor toereikende middelen voor de arbeidsinspectie, door het starten van voorlichtingscampagnes over de risico's en nadelen van illegaal werk, het combineren van een intensievere en betere handhaving van de bestaande arbeidswetgeving en arbeidsnormen ter bestrijding van zwartwerk, de algemene toepassing van het beginsel van gelijke behandeling, een grotere rol voor de EU bij het bevorderen van meer en betere samenwerking en coördinatie tussen de nationale sociale en arbeidsinspecties, gecombineerd met preventieve maatregelen, controles, passende sancties en nauw toezicht op de geboekte vooruitgang ter zake;
229
13. is ingenomen met de openbare raadpleging over werkgelegenheid in de sociale zorg en de gezondheidszorg; is van mening dat deze sectoren een belangrijke rol kunnen vervullen bij het behalen van de EU 2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid en sociale inclusie; verzoekt de Commissie om in alle toekomstige beleidsvoorstellen rekening te houden met het IAO-Verdrag en een aanbeveling over huishoudelijk personeel voor te leggen om de bestaande arbeidomstandigheden in deze sectoren te verbeteren; 14. deelt het standpunt van de Commissie dat de fondsen van het cohesiebeleid, het ELFPO en het EMFF belangrijke investeringsbronnen zijn om de duurzame groei en het creëren van banen te stimuleren; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor het efficiënt en optimaal gebruik van deze fondsen en de microfinancieringsfaciliteit voor investeringen in onderwijs, opleiding, zelfstandig werk, arbeidsmobiliteit en productiviteit; 15. dringt aan op een sneller en gemakkelijker verloop van de aanvraag- en goedkeuringsprocedures voor financieringsprogramma's van de EU ten behoeve van groei en innovatie; 16. is verheugd over het Commissievoorstel waarin wordt onderstreept dat het vaststellen van minimumlonen op nationaal niveau kan helpen om de armoede onder werkenden en de sociale dumping te bestrijden en om de algemene vraag te stimuleren; is van oordeel dat bij elk voorstel van dien aard de nationale praktijken inzake collectieve arbeidsovereenkomsten in aanmerking moeten worden genomen en gerespecteerd; 17. is ervan overtuigd dat de arbeidsbeschermingswetgeving moet worden aangepast om bedrijven te stimuleren nieuwe banen te creëren, om de mobiliteit en het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkten te helpen vergroten en tegelijkertijd ertoe bij te dragen de segmentering van de arbeidsmarkt in de gehele EU te verhelpen; 18. verzoekt de Commissie om de echte oorzaken van de segmentering van de arbeidsmarkt aan te pakken, zoals de ongelijkheid tussen de geslachten en het ontbreken van beleid ter ondersteuning van het evenwicht tussen werk en privéleven; 19. stemt ermee in dat de interne flexibiliteit van de arbeidstijdorganisatie in tijden van economische krimping ertoe kan bijdragen de werkgelegenheid te handhaven en de aanpassingskosten te verlagen, hoewel hiermee het beleid ten behoeve van de groei niet kan worden vervangen; onderstreept echter dat maatregelen op de sociale omstandigheden moeten worden afgestemd, met de sociale partners moeten worden besproken en met de belangen van zowel werkgevers als werknemers moeten stroken; 20. is het met de Commissie eens dat alle soorten contractuele regelingen werknemers toegang moeten geven tot een reeks kernrechten waaronder pensioenrechten, sociale bescherming en toegang tot een leven lang leren; 21. is verheugd over het initiatief van de Commissie om het EU-vaardigheidspanorama te lanceren waarmee de transparantie en toegang voor werkzoekenden zal worden verbeterd en de mobiliteit van werknemers zal worden vergroot; 22. is ingenomen met het recente wetgevingsinitiatief van de Commissie inzake beroepskwalificaties; acht het van cruciaal belang om de wederzijdse erkenning van diploma's en beroepskwalificaties te versterken en een mechanisme voor grotere wederzijdse erkenning van bekwaamheden en vaardigheden te ontwikkelen;
230
23. verzoekt de Commissie om uiterlijk eind 2012 met een Europees vaardigheidspaspoort te komen om te zorgen voor gelijkheid en niet-discriminatie ten aanzien van de middelen waarmee en plaats waar vaardigheden zijn verworven, alsmede om te zorgen voor meer efficiëntie bij het afstemmen van de vraag naar en het aanbod van vaardigheden en om de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers te bevorderen; 24. is verheugd over het werkdocument van de diensten van de Commissie over een kwaliteitskader voor stages en kijkt uit naar de resultaten van de studie over het overzicht van de stageregelingen in de lidstaten, en verzoekt de Commissie om voor te stellen dat stages altijd vergezeld gaan van een kwalificatieproces; verzoekt de Commissie om onverwijld een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages in te dienen, alsmede een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een jeugdgarantieregeling, en om minimumnormen vast te stellen ter ondersteuning van het aanbieden en aannemen van stages van goede kwaliteit; 25. wijst erop dat de werkgelegenheidssituatie van jongeren sterk afhangt van de algemene economische situatie; onderstreept het belang van steun en richtsnoeren voor en de begeleiding van jongeren bij hun overstap van het onderwijs naar het beroepsleven; doet een beroep op de Commissie om eventuele toekomstige beleidsvoorstellen op dit gebied af te stemmen op de initiatieven "Jeugd in beweging" en "Kansen voor de jeugd"; vraagt de lidstaten te beginnen met de uitwisseling van optimale praktijken voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid; 26. verzoekt de lidstaten, de Commissie en de Raad om in nauwe samenwerking met de sociale partners iedere gelegenheid aan te grijpen om ervoor te zorgen dat elke jonge EU-burger na een maximumperiode van vier maanden werkloosheid, met een baan of opleiding kan beginnen door de Europese jeugdgarantie ten uitvoer te leggen; is van oordeel dat de lidstaten de Europese jeugdgarantie wettelijk afdwingbaar moeten maken met het oog op de daadwerkelijke verbetering van de situatie van jongeren die noch aan het werk zijn noch met onderwijs of een opleiding bezig zijn, en om geleidelijk het probleem van de jeugdwerkloosheid in de EU op te lossen; onderstreept dat de jeugdgarantie speciale financiële ondersteuning van de EU vergt, vooral in de lidstaten met de hoogste jeugdwerkloosheidspercentages; 27. verzoekt de Commissie om de lidstaten in hun strijd tegen de werkloosheid en jeugdwerkloosheid te steunen middels niet-bestede middelen uit de structuurfondsen; 28. sluit zich aan bij de oproep van de Commissie aan de lidstaten om hun gebruik van Eures te vergroten; onderstreept de sleutelrol van Eures voor de werking van de interne markt via adviezen aan werknemers en werkzoekenden over hun rechten in andere lidstaten; dringt erop aan het Europees Parlement volledig te betrekken bij de hervorming van de structuur en het beheer van het Eures-netwerk; 29. is verheugd over de initiatieven van de Commissie inzake het terugdringen van de benadeling van vrouwen op de arbeidsmarkt en hun integratie op deze markt door te zorgen voor gelijke beloning en passende kinderopvang, en door opheffing van alle vormen van discriminatie en negatieve belasting-/uitkeringsprikkels die de arbeidsparticipatie van vrouwen ontmoedigen; roept de lidstaten op om op deze gebieden verdere actie te ondernemen; 30. dringt er bij de Commissie op aan om de werkzaamheden inzake de richtlijn betreffende de
231
meeneembaarheid van pensioenen te bespoedigen, aangezien de rechtsonzekerheid inzake socialezekerheidsregelingen en pensioenrechten tot de belangrijkste belemmeringen van het vrij verkeer van werknemers behoren; 31. doet een beroep op de lidstaten om groeivriendelijk beleid vast te stellen en te handhaven, met inbegrip van het bij voorrang uittrekken van middelen voor onderwijs, een leven lang leren, onderzoek en innovatie, ondanks de bezuinigingsmaatregelen die nodig zijn ten gevolge van de economische crisis en de noodzaak om de overheidsschuld, vooral binnen de eurozone, terug te dringen; 32. verzoekt de Commissie om de billijke mobiliteit te versterken en elke vorm van misbruik van gedetacheerde werknemers, zowel in de gastlanden als in de landen van herkomst, te bestrijden; 33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
232
P7_TA-PROV(2012)0261 Genitale verminking van vrouwen Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het uitbannen van genitale verminking van vrouwen (2012/2684(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de verslagen in het kader van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het bijbehorende Facultatief Protocol, en gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, – gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU1, –
gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 5 december 2011 over het uitbannen van genitale verminking van vrouwen,
– gezien de conclusies van de Raad EPSCO van 8 maart 2010 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Europese Unie, met daarin de oproep om de strijd tegen genitale verminking op internationaal niveau aan te pakken, – gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 12 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, – gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen, op 8 december 2008 door de Raad Algemene Zaken aangenomen, – gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen2, – gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU3, – gezien artikel 110, lid 2 en lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat genitale verminking van vrouwen een onherstelbaar misbruik is, waarbij de geslachtsdelen van vrouwen om niet-medische redenen worden veranderd of beschadigd, met onomkeerbare gevolgen, en waarvan nu reeds 140 miljoen vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn en waarvan nog eens drie miljoen meisjes per jaar het slachtoffer dreigen te worden; B. overwegende dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie in Europa 500.000 vrouwen 1 2 3
PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 52. Aangenomen teksten, P6_TA(2011)0127. Aangenomen teksten, P6_TA(2012)0126.
233
leven die het slachtoffer zijn van genitale verminking en dat 180.000 meisjes gevaar lopen daarvan eveneens slachtoffer te worden; overwegende dat volgens deskundigen deze cijfers een onderschatting zijn en geen rekening houden met migranten van de tweede generatie en migranten zonder papieren; C. overwegende dat iedere vorm van genitale verminking van vrouwen een schadelijke traditionele praktijk is die niet kan worden beschouwd als een godsdienstig voorschrift, maar een daad van geweld is tegen vrouwen en meisjes die een schending van hun grondrechten inhoudt, met name het recht op persoonlijke veiligheid en integriteit, lichamelijke en geestelijke gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid, en bovendien bij minderjarige meisjes ook nog eens een vorm van kindermisbruik inhoudt; overwegende dat de eerbiediging van culturele tradities of initiatieriten geen rechtvaardigingsgrond kunnen vormen voor dergelijke schendingen; D. overwegende dat genitale verminking van vrouwen op zich een schending van mensenrechten inhoudt en geen wetenschappelijk onderbouwde voordelen voor de gezondheid oplevert, maar veeleer leidt tot ernstige en onherstelbare schade op korte en lange termijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de vrouwen en meisjes die een dergelijke ingreep ondergaan en een ernstige aanslag vormt op hun persoon en hun integriteit, en in sommige gevallen zelfs tot de dood kan leiden; overwegende dat het gebruik van primitieve instrumenten en een gebrek aan hygiëne kunnen leiden tot bijkomende schadelijke gevolgen, zoals pijn bij seksuele betrekkingen en bij de bevalling, onherstelbare beschadiging van organen, het optreden van complicaties zoals bloedingen, shock, infecties, besmetting met het aidsvirus, tetanus, goedaardige tumoren of ernstige complicaties bij zwangerschap en bevalling; E. overwegende dat genitale verminking van vrouwen een weerspiegeling is van onevenwichtige machtsverhoudingen en een vorm van geweld tegen vrouwen vormt, net als andere ernstige vormen van gendergerelateerd geweld, en overwegende dat het absoluut noodzakelijk is om de strijd tegen genitale verminking van vrouwen onderdeel te laten uitmaken van een algemene en samenhangende aanpak van gendergerelateerd geweld en geweld tegen vrouwen; 1. is ingenomen met het besluit dat de Commissie inzake de Positie van de Vrouw tijdens haar 56e vergadering op 8 maart 2012 heeft genomen, dat de kwestie genitale verminking van vrouwen tijdens de 67e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan de orde gesteld moet worden; 2. verzoekt de Algemene Vergadering van de VN tijdens haar 67e zitting een resolutie aan te nemen inzake de wereldwijde uitbanning van genitale verminking van vrouwen – in antwoord op het verzoek van de top van de Afrikaanse Unie van 2 juli 2011 – door middel van harmonisatie van door de leden te nemen maatregelen en het uitvaardigen van aanbevelingen en richtsnoeren voor de ontwikkeling en versterking van regionale en internationale juridische instrumenten en nationale wetgeving; 3. merkt op dat genitale verminking van vrouwen, aangezien het meestal wordt uitgevoerd op meisjes in hun kindertijd tot de leeftijd van 15 jaar, een schending vormt van de rechten van het kind; herhaalt dat alle 27 EU-lidstaten zich hebben verbonden tot het beschermen van de kinderrechten in het kader van het VN-verdrag inzake de rechten van het kind; 4. verzoekt de lidstaten door te gaan met het ratificeren van internationale instrumenten en
234
deze ten uitvoer te leggen door een algemene regelgeving die alle vormen van genitale verminking verbiedt en voorziet in doeltreffende sancties tegen de personen die deze praktijk uitvoeren; merkt op dat de wetgeving ook moet voorzien in een volledig gamma van preventie- en beschermingsmaatregelen, onder meer mechanismen om de rechtshandhaving te coördineren, te controleren en te evalueren, alsook in betere voorwaarden waaronder vrouwen en meisjes aangifte kunnen doen van gevallen van genitale verminking van vrouwen; 5. verzoekt de internationale gemeenschap, de relevante VN-organisaties en het maatschappelijk middenveld door middel van het toewijzen van de nodige financiële middelen actief steun te verlenen aan doelgerichte, innoverende programma's, en beste praktijken te verspreiden die beantwoorden aan de behoeften en prioriteiten van meisjes in kwetsbare situaties, voor wie het moeilijk is om toegang te krijgen tot diensten en programma's, zoals meisjes die het slachtoffer zijn van genitale verminking; 6. verzoekt de secretaris-generaal van de VN ervoor te zorgen dat alle relevante organisaties en organen van de VN, met name het Kinderfonds van de VN, het Bevolkingsfonds van de VN, de Wereldgezondheidsorganisatie, de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (UNESCO), de VN-entiteit voor gendergelijkheid en zelfbeschikking van vrouwen, het Ontwikkelingsfonds van de VN voor vrouwen, het Ontwikkelingsprogramma van de VN en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, waar nodig en overeenkomstig nationale prioriteiten, individueel en collectief, de bescherming en bevordering van het recht van meisjes om niet het slachtoffer te worden van genitale verminking in hun landenprogramma's integreren, teneinde hun inspanningen op dit gebied nog verder op te voeren; 7. benadrukt dat steun moet worden verleend aan vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met name vrouwenorganisaties, die zich binnen hun gemeenschappen inzetten om een einde te maken aan geweld tegen vrouwen, waaronder genitale verminking van vrouwen; 8. dringt er bij de Commissie op aan om er via het genderactieplan 2010 voor te zorgen dat maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld en ter bevordering van de zelfbeschikking van vrouwen in het ontwikkelingsbeleid en alle ontwikkelingsprogramma's van de EU centraal worden gesteld; benadrukt het belang van bewustmaking, mobilisering van gemeenschappen, onderwijs en opleiding en onderstreept dat nationale, regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld van partnerlanden daarbij moeten worden betrokken; merkt op dat de inspanningen voor het uitbannen van attitudes en schadelijke praktijken die negatieve gevolgen hebben voor meisjes, alleen succes zullen hebben wanneer alle voornaamste actoren, onder meer de religieuze en gemeenschapsleiders en de personen die rechtstreeks met meisjes werken, met inbegrip van ouders, families en gemeenschappen daar volledig bij betrokken worden; 9. dringt er bij de Commissie op aan in het kader van een alomvattende strategie voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen bijzondere aandacht te besteden aan genitale verminking van vrouwen en zich in te zetten voor gemeenschappelijke actie tegen genitale verminking van vrouwen; 10. dringt er bij de Commissie op aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes tot prioriteit te verheffen en doelgerichte en innovatieve programma's in zowel de EU als derde landen te steunen door middel van het toewijzen van de benodigde financiële middelen;
235
11. dringt er bij de lidstaten op aan krachtdadig op te treden om deze illegale praktijk te bestrijden; 12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de VN en de lidstaten.
236
P7_TA-PROV(2012)0262 Ondeugdelijke siliconen implantaten van het Franse bedrijf PIP Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP (2012/2621(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien artikel 184 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de conclusies van de Raad over de innovatie in de sector medische hulpmiddelen1, – gezien Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen2, – gezien Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen3, – gezien Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek4, – gezien Richtlijn 2000/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 tot wijziging, voor wat medische hulpmiddelen betreft die stabiele derivaten van menselijk bloed of menselijk plasma bevatten, van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad5, – gezien het advies van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's (WCNG) inzake de veiligheid van door het bedrijf Poly Implant Prothèse (PIP) vervaardigde siliconenproducten, gepubliceerd op 1 februari 20126, – gezien de conclusies van de Gezondheidsconferentie op hoog niveau over het thema innovatie in de medische technologie op 22 maart 2011 in Brussel7, – gezien zijn resolutie van 13 juni 2001 over de ontvankelijk verklaarde verzoekschriften betreffende siliconenimplantaten (verzoekschriften nrs. 470/1998 en 771/1998)8, – gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over "Op weg naar een samenhangende Europese aanpak van collectieve verhaalmechanismen"9,
1 2 3 4 5 6 7 8 9
PB C 202 van 8.7.2011, blz. 7. PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1. PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17. PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1. PB L 313 van 13.12.2000, blz. 22. http://ec.europa.eu/health/scientific_committees/emerging/docs/scenihr_o_034.pdf. http://ec.europa.eu/consumers/sectors/medical-devices/files/exploratory_process/ hlc_en.pdf. PB C 53 E van 28.2.2002, blz. 231. Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0021.
237
– gezien Richtlijn 2007/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen, Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen en Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden,1 – gezien de vraag aan de Commissie van 18 april 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP (O-000101/2012 – B7-0118/2012), – gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2,van zijn Reglement, A. overwegende dat naar aanleiding van de bevindingen van de Franse gezondheidsautoriteiten onderzoek is ingesteld naar het frauduleus gebruik door een Frans bedrijf (Poly Implant Prothèse) van materiaal van slechte kwaliteit (industriële silicone) in plaats van het materiaal dat het in de voor de conformiteitsbeoordeling ingediende documenten had aangegeven (goedgekeurde medische silicone); B. overwegende dat er noch klinische noch epidemiologische gegevens over de mogelijke risico's van PIP-borstimplantaten voorhanden zijn; C. overwegende dat 10 tot 15% van de implantaten van de derde generatie binnen 10 jaar na de implantatie scheuren; D. overwegende dat de door de Franse autoriteiten uitgevoerde producttesten op een specimen van PIP siliconen borstimplantaten hebben uitgewezen dat de door PIP vervaardigde kapsels zwakke plekken vertonen die bij andere in de handel verkrijgbare implantaten niet voorkomen; E. overwegende dat in het rapport van het WCNG, in opdracht van de Commissie begin januari 2012, wordt gesteld dat er enige bezorgdheid bestaat over mogelijke ontstekingen als gevolg van gescheurde of lekkende PIP siliconen implantaten; F. overwegende dat door het ontbreken van EU-brede registratie van borstimplantaten onbekend is hoeveel vrouwen in totaal implantaten hebben gekregen; overwegende evenwel dat volgens schattingen op basis van de beschikbare gegevens van de Europese Commissie wereldwijd ongeveer 400 000 PIP siliconen borstimplantaten zijn verkocht; overwegende dat veel vrouwen in het Verenigd Koninkrijk (40.000), Frankrijk (30.000), Spanje (10.000), Duitsland (7.500) en Portugal (2.000), PIP siliconen borstimplantaten hebben gekregen; G. overwegende dat de patiënt moet weten dat implantaten niet blijvend zijn en mogelijk vervangen of verwijderd moeten worden; overwegende dat de patiënt ook moet worden geïnformeerd over de kwaliteit van het implantaat en de potentiële risico’s van het implantaat; H. overwegende dat de omzetting van Europese regelgeving betreffende medische hulpmiddelen in nationale regelgeving deze fraude in de gezondheidszorg niet heeft voorkomen, hetgeen wereldwijd ernstige negatieve gevolgen voor de volksgezondheid heeft gehad en zal blijven hebben;
1
PB L 247 van 21.9.2007, blz. 21.
238
I. overwegende dat deze medische fraude een disfunctioneren op Europees en nationaal niveau aan het licht heeft gebracht, met name wat betreft het gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten en de internationale gemeenschap met betrekking tot informatieuitwisseling en melding van negatieve effecten alsook het gebrek aan traceerbaarheid van grondstoffen die voor medische hulpmiddelen worden gebruikt; J. overwegende dat het geval van de PIP-implantaten en het geval van de heupprotheses hebben aangetoond dat het huidige systeem voor de certificering van de conformiteit met essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, evenals de controles van de aangemelde instanties en het toezicht hierop door de nationale bevoegde autoriteiten als vastgelegd in Richtlijn 2007/47/EG betreffende medische hulpmiddelen, tekortschieten; K. overwegende dat de wens om patiënten snel toegang te geven tot nieuwe medische hulpmiddelen nooit ten koste mag gaan van de veiligheid van de patiënt; L. overwegende dat Richtlijn 2007/47/EG betreffende medische hulpmiddelen in 2012 zal worden herzien; overwegende dat het van essentieel belang is dat lering wordt getrokken uit het frauduleuze in de handel brengen van PIP-implantaten en dat het toezicht, de veiligheidscontroles en de eisen voor het op de markt brengen op nationaal en Europees niveau worden aangescherpt; M. overwegende dat uit de beschikbare gegevens is gebleken dat talrijke PIP-implantaten van niet-medische siliconen zijn gemaakt en dat dit soort silicone bestanddelen bevat die het kapsel van het implantaat aantasten en in het lichaamsweefsel terechtkomen; 1. merkt op dat sommige lidstaten patiënten hebben geadviseerd hun chirurg te raadplegen of hun PIP-borstimplantaten uit voorzorg te laten verwijderen; 2. wijst er echter op dat de lidstaten niet dezelfde lijn volgen en sommige hun burgers tegenstrijdige adviezen hebben gegeven over wat zij moeten doen, hetgeen tot verwarring heeft geleid onder patiënten; 3. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan binnen het bestaande rechtskader nauwer samen te werken, vooral op het gebied van markttoezicht, vigilantie en inspectie, en controles te verscherpen ten einde de veiligheid van patiënten, en met name van patiënten die blootgesteld worden aan medische hulpmiddelen waaraan grote risico's verbonden zijn, beter te kunnen waarborgen; 4. onderstreept dat de lidstaten na het uitvoeren van een beoordeling de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte moeten stellen van de maatregelen die zij hebben genomen of overwegen te nemen om herhaling van zulke voorvallen zoveel mogelijk te voorkomen; 5. verzoekt de Commissie een adequaat juridisch kader te ontwikkelen om de veiligheid van borstimplantaten en van medische technologie in het algemeen te garanderen; 6. dringt aan op de invoering en tenuitvoerlegging van essentiële en doelgerichte concrete maatregelen, in het kader van de huidige regelgeving, betreffende medische hulpmiddelen, met name om: –
de controles op reeds op de markt verkrijgbare medische hulpmiddelen aan te scherpen,
239
ook door middel van steekproeven; –
ervoor te zorgen dat alle aangemelde instanties in het kader van de conformiteitsbeoordeling gebruikmaken van al hun bevoegdheden om onaangekondigd en frequent (ten minste een maal per jaar) inspecties te verrichten in de gehele toevoerketen en bij bepaalde leveranciers, met name van medische hulpmiddelen met de grootste risico’s en van hulpmiddelen waarover gebruikersrapporten een toenemend aantal incidenten melden;
–
de criteria voor erkenning en beoordeling van aangemelde instanties aan te scherpen met name wat betreft de aangetoonde deskundigheid van voltijdspersoneel, het gebruik van contractanten, en de transparantie van hun werkwijze en taken - en een Europawijd kwalificatiebeheer voor aangemelde instanties, hun personeel, auditors en deskundigen op te zetten;
–
het markttoezicht en de informatie-uitwisseling tussen nationale autoriteiten over negatieve effecten en terugtrekking van de markt van hulpmiddelen te verbeteren ten einde een betere traceerbaarheid van medische hulpmiddelen en een betere follow-up van maatregelen ter controle van het op de markt brengen van deze hulpmiddelen te waarborgen;
–
het toezicht door de nationale autoriteiten op aangemelde instanties te verbeteren en consistentie tussen de lidstaten te waarborgen;
–
innovatie in medische technologie te stimuleren, daar innovatie van essentieel belang is om medische uitdagingen van nu en de toekomst aan te gaan;
–
producenten van medische hulpmiddelen te verplichten de bevoegde nationale autoriteiten onmiddellijk in kennis te stellen van een verbod, beperking of een lopende gerechtelijke procedure in een of meer lidstaten;
–
de werking van het vigilantiesysteem voor medische hulpmiddelen te verbeteren door bijvoorbeeld patiënten, patiëntenorganisaties en werkers in de zorg te helpen en actief aan te moedigen voorvallen en schadelijke effecten aan de bevoegde autoriteiten te melden, zonder gehinderd te worden door buitensporig bureaucratische procedures, door de aangemelde instanties stelselmatig toegang te verstrekken tot de meldingen van voorvallen alsook door een gecentraliseerde procedure voor de verzameling en behandeling van meldingen van voorvallen en voor het terugtrekken van de markt op te zetten;
–
instrumenten in te voeren die met inachtneming van de regelgeving inzake gegevensbescherming de traceerbaarheid van medische hulpmiddelen alsook het langetermijntoezicht op de veiligheid en effecten ervan waarborgen, zoals uniforme productidentificatiesystemen, implantatenregisters en een beknopt overzicht van de productkenmerken van elk medisch hulpmiddel;
–
meldingen van negatieve effecten door patiëntenverenigingen en werkers in de zorg aan de nationale autoriteiten te faciliteren;
–
één enkele Europese databank op te zetten waarin alle informatie wordt verzameld over de medische hulpmiddelen die op de markt beschikbaar zijn, over de registratie van
240
economische transacties, vigilantie en toezicht op de markt, klinisch onderzoek, aangemelde instanties en afgegeven CE-certificaten; 7. verzoekt de Commissie over te stappen op een stelsel van vergunningen voor bepaalde categorieën medische hulpmiddelen vóórdat zij op de markt komen, dat ten minste de medische hulpmiddelen van klasse IIb en III omvat; 8. dringt aan op de invoering van een paspoort - voor zover dit niet al op nationaal niveau bestaat - voor patiënten met een implantaat, waarin de unieke productcode van het implantaat, de kenmerken en mogelijke negatieve effecten ervan zijn vermeld, alsook een waarschuwing betreffende de potentiële gezondheidsrisico's en postoperatieve nazorgmaatregelen; merkt op dat dit paspoort door de chirurg en de patiënt moet worden ondertekend en als bewijs geldt voor instemming met de operatie; 9. beveelt aan dat ziekenhuizen een elektronische versie van dit paspoort bewaren voor toekomstig gebruik, waarbij wordt opgemerkt dat deze elektronische versie op verzoek van de patiënt gemakkelijk naar een nieuwe zorgfaciliteit worden verstuurd, in hetzelfde of in een ander land; 10. verzoekt de lidstaten het publiek bewuster te maken van de potentiële risico's van cosmetische chirurgie en de reclame voor cosmetische chirurgie beter te reguleren ten einde ervoor te zorgen dat de patiënten zich ten volle bewust zijn van de risico's en de voordelen ervan; merkt op dat vrouwen erop moeten worden gewezen dat borstimplantaten na verloop van bepaalde tijd, die varieert van persoon tot persoon, moeten worden vervangen, zodat zij de risico’s beter kunnen afwegen; 11. onderkent het feit dat patiënten met een borstimplantaat ook naderhand informatie, advies en medisch toezicht en begeleiding alsook controleonderzoeken naar intra- of extracapsulaire breuken nodig kunnen hebben; 12. onderstreept dat de testprocedures en -normen voor borstimplantaten moeten worden verfijnd om het inzicht te vergroten in de wisselwerking tussen het materiaal van het kapsel, de gelvulling en de omringende lichaamsvloeistoffen, en in de materiaalmoeheid en scheurbestendigheid van het kapsel en het implantaat als geheel; merkt op dat er meer stimulansen nodig zijn voor onderzoek naar niet-destructieve meetmethodes voor implantaten; 13. beveelt met klem aan dat de gegevens betreffende borstimplantaatoperaties in de EU in een verplicht in elke lidstaat bij te houden nationaal borstimplantatieregister worden opgeslagen; onderstreept dat een verplicht register alle klinieken tot registratie zou verplichten, maar dat aan de patiënt de keuze moet worden overgelaten zijn persoonlijke gegevens al dan niet te laten vermelden; beveelt aan dat deze nationale registers onderling worden gekoppeld en de uitwisseling van informatie waar nodig mogelijk maken, bijvoorbeeld wanneer er belangrijke defecten in implantaten worden vastgesteld; 14. beveelt nadrukkelijk de herziening van de richtlijn medische hulpmiddelen aan met het oog op de invoering van een capaciteit voor de opsporing van fraude en beperking van het fraudegevaar tot het minimum, waarbij de aandacht met name wordt gericht op bepalingen inzake het markttoezicht, de vigilantie en de werking en taken van de aangemelde instanties, om een herhaling van de PIP-zaak te voorkomen;
241
15. roept de Commissie op te overwegen om een doeltreffend traceersysteem in te voeren voor medische hulpmiddelen die als implantaten worden gebruikt, met name voor de gevaarlijkste medische hulpmiddelen zoals die van klasse III; 16. verzoekt de Commissie bij de komende herziening van de regelgeving betreffende medische hulpmiddelen het volgende in aanmerking te nemen: de noodzaak van een verzoek om toestemming voor het op de markt brengen medische hulpmiddelen waaraan risico's zijn verbonden dat voldoet aan of vergelijkbaar is met de eisen voor geneesmiddelen; de uitvoering van verplichte, onaangekondigde inspecties; de noodzaak van een betere traceerbaarheid van geïmplanteerde medische hulpmiddelen; de noodzaak van een betere coördinatie tussen de lidstaten bij melding van en waarschuwing voor ernstige neveneffecten van of schade door medische hulpmiddelen; scherpere controle op de aangemelde instanties; en extra testen met steekproeven van reeds op de markt verkrijgbare producten; 17. roept de Commissie en de lidstaten op bij de komende herziening van de wetgeving inzake medische hulpmiddelen tevens de noodzaak te overwegen om adequate testen uit te voeren op proefpersonen tijdens klinisch onderzoek, met name voor implanteerbare medische hulpmiddelen, alvorens deze op de markt worden gebracht; 18. dringt er bij de lidstaten op aan ten minste een maal per jaar grondige en frequente onaangekondigde inspecties uit te voeren van medische hulpmiddelen waaraan de grootste risico's verbonden zijn en van hulpmiddelen waarover gebruikersrapporten een toenemend aantal incidenten melden; 19. dringt er bij de lidstaten op aan sancties toe te passen in geval van niet-naleving; 20. is van oordeel dat dit fraudegeval eens te meer aantoont dat een systeem voor collectief verhaal moet worden ingevoerd om consumenten en patiënten te helpen schadevergoeding te verkrijgen, zoals in bovengenoemde resolutie van 2 februari 2012 wordt onderstreept; 21. verzoekt de lidstaten de meldingen van voorvallen en andere regulerende gegevens onder te brengen in de centrale databank in de zin van de Richtlijn betreffende medische hulpmiddelen, ten einde een doeltreffendere vigilantie en gezondheidsbescherming mogelijk te maken; 22. dringt er bij de Commissie op aan een adequate toxicologische beoordelingen van alle medische hulpmiddelen voor te schrijven, en een geleidelijke stopzetting voor te stellen van het gebruik van stoffen die kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (categorie 1A of 1B) zijn, tenzij er geen vervangende stoffen beschikbaar zijn; 23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de parlementen van de lidstaten.
242
P7_TA-PROV(2012)0263 Mensenrechten en veiligheidssituatie in de Sahel-regio Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de mensenrechten en de veiligheidssituatie in het Sahelgebied (2012/2680(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie inzake Mali/de Sahel van 23 april 20121, – gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie inzake de Sahel van 23 maart 20122 waarbij de Raad zijn goedkeuring hecht aan het crisisbeheersingsconcept voor een civiele GVDB-missie op het gebied van advies, bijstand en opleiding in de Sahel, – gezien het EDEO-rapport met als titel "Strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel: voortgangsverslag over de uitvoering, maart 2012" ("Strategy for Security and Development in the Sahel: Implementation Progress Report, March 2012"), – gezien het verslag van de VN-missie voor de evaluatie van de impact van de Libische crisis op het Sahelgebied, een document van de VN-Veiligheidsraad van 20123, en de verklaringen van de VN-Veiligheidsraad over Mali van 22 maart4, 26 maart5, 4 april6 en 9 april7 2012, – gezien de conclusies van de Raad inzake een strategie van de Europese Unie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel van 21 maart 2011 (3076e vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken), – gezien de resoluties van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 18 mei 2011 over "De democratische opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten: consequenties voor de ACS-landen, Europa en de wereld"8 en van 23 november 2011 over "De Arabische lente en de gevolgen ervan voor buurlanden ten zuiden van de Sahara"9, – gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 1 december 2011 waarbij de hoge vertegenwoordiger wordt aangemoedigd het voorbereidende werk voort te zetten voor een GVDB-engagement voor de versterking van de regionale veiligheidscapaciteit in het Sahelgebied, in nauwe samenwerking met de Afrikaanse Unie, – gezien de conclusies van de Raad over Libië van 21 maart, 23 mei en 18 juli 2011 en 23 maart 2012, 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Document nr. 9009/12. Document nr. 8067/12. S/2012/42. SC/10590. SC/10592. SC/10600. SC/10603. PB C 327 van 10.11.2011, blz. 38. PB C 145 van 23.5.2012, blz. 34.
243
– gezien het definitieve verslag van de Raad van de Europese Unie over het initiatief voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel van 1 oktober 20101, – gezien de bijkomende relevante bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de artikelen 3, 6, 21 en 39, en van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name de artikelen 205, 208, 214 en 222, – gezien de partnerschapsovereenkomst ACS-EU (Overeenkomst van Cotonou), met name de artikelen 1, 8, 25 en 28, – gezien het tijdens de Afrika-Europese Unie-top van 29-30 november 2010 in Tripoli goedgekeurde Afrika-EU-Partnerschap inzake vrede en veiligheid, met name de initiatieven 2, 7 en 8 van het actieplan 2011-2013, – gezien het protocol van de Conventie van de Afrikaanse Unie voor de preventie en de bestrijding van terrorisme, die op 8 juli 2004 in Addis Abeba is goedgekeurd door de 3e gewone vergadering van de Conferentie van de Afrikaanse Unie, – gezien de toespraak van Ban Ki-moon tot het parlement van Luxemburg van 17 april 2012, tijdens welke hij de internationale gemeenschap verzocht om te reageren op het uitdijende conflict en de toenemende onrust in het Sahelgebied, dat te lijden heeft onder ernstige droogte en waar het aantal ontheemden toeneemt en de voedsel- en brandstofprijzen stijgen, – gezien de noodkreet die op 5 juni aan de internationale gemeenschap is gericht door de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Economic Community of West African States, ECOWAS) na de eerste vergadering op hoog niveau hiervan, die plaatshad in Lomé, Togo, met als doel de kwestie aan te pakken van de continuïteit van de voedselvoorziening in de regio, met name in Senegal, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger en Tsjaad, – gezien het strategiedocument over de voorbereiding op een voedsel- en nutritionele crisis in de Sahel en de buurlanden ervan ("Preparation for a food and nutrition crisis in the Sahel and neighbouring countries"), dat gezamenlijk is opgesteld en in februari 2012 is bijgewerkt door Action Against Hunger, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), het Bureau van de Verenigde Naties voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (OCHA), het Kinderfonds van de Verenigde Naties (Unicef) en het Wereldvoedselprogramma (WFP) en op grond waarvan een strategie is opgestart om beter te reageren op het risico van een nieuwe voedsel- en nutritionele crisis in de Sahel in 2012 namens de werkgroep continuïteit van de regionale voedselvoorziening en voeding van de IASC, – gezien de oproep van diverse VN-organen – Unicef, UNHCR en de WHO – van 10 april 2012 om extra geld ter beschikking te stellen voor de miljoenen mensen in het Sahelgebied die te maken hebben met een onzekere voedselsituatie, – gezien het verzoek van Unicef om 26 miljoen USD, waarmee deze organisatie tot het eind van het jaar kan voorzien in de gezondheids- en voedselbehoeften van de kinderen in Mali, – gezien zijn eerdere resoluties over West-Afrika, en met name de resolutie over Mali van 1
Document nr. 14361/10.
244
20 april 20121, – gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over "De politieke gevolgen van het conflict in Libië voor de naburige ACS- en EU-landen" (101.157/fin) die is goedgekeurd op 30 mei 2012 in Horsens, Denemarken, – gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de combinatie in het Sahelgebied van droogte, overstromingen, bodemaantasting, slechte oogsten, hoge voedselprijzen, ontheemding, een vluchtelingencrisis, chronische armoede, slechte governance en, als gevolg van conflicten, een verslechterende situatie op het gebied van veiligheid en mensenrechten, miljoenen mensen in het hele gebied treft; B. overwegende dat mensen die getroffen zijn door de politieke crisis en de voedselcrisis, leven in uiterst armoedige omstandigheden, zodat niet in hun fundamentele menselijke behoeften is voorzien en de sociale spanningen toenemen; overwegende dat de meerderheid van deze mensen vrouwen zijn, die het zonder enige bescherming moeten stellen en daardoor een bijzonder kwetsbare groep vormen; C. overwegende dat de lidstaten van de ECOWAS een daling van de graanproductie in 2012 tegenover het voorgaande jaar hebben opgetekend met 9%, terwijl de graanproductie in de Sahel is gedaald met 26% en Tsjaad en Gambia te maken hebben met een daling met 50%; D. overwegende dat volgens de VN 18 miljoen mensen door de crisis als gevolg van de droogte en de conflicten in het Sahelgebied van West-Afrika zijn getroffen en dat in 2011 meer dan 200 000 kinderen in het gebied zijn gestorven aan ondervoeding, terwijl momenteel nog een miljoen kinderen het risico van ernstige acute ondervoeding loopt; E. overwegende dat een broze staat, slechte governance en corruptie in de Sahellanden, samen met economische onderontwikkeling en de hieruit voortvloeiende chronische armoede, van deze landen een perfecte plek maken voor terroristische groepen, drugs- en mensenhandelaar en groepen die zich bezighouden met piraterij, wapenhandel, het witwassen van geld, illegale immigratie en netwerken van georganiseerde misdaad, hetgeen samen de regio destabiliseert, met ook negatieve gevolgen voor de naburige regio's; F. overwegende dat de regio te maken krijgt met een alarmerende aanhaling van de banden tussen drugshandelaars in Latijns-Amerika en in landen in West- en Centraal-Afrika en overwegende dat deze laatste regio nu een essentiële doorgangszone is voor drugstransporten naar Europa, dat goed is voor meer dan 25% van de mondiale cocaïneconsumptie; het feit onderstrepende dat dit verschijnsel een krachtiger engagement van de Europese Unie nodig maakt; G. overwegende dat de conflicten in Libië en Mali, met honderdduizenden ontheemden die migreren naar Burkina Faso, Niger en Mauritanië, negatieve gevolgen hebben voor de veiligheidssituatie in de regio, die leidt onder acute problemen met betrekking tot de continuïteit van de voedselvoorziening, waterschaarste, toenemende criminaliteit en grote instabiliteit;
1
Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0141.
245
H. overwegende dat het conflict in Libië in het gebied van de Sahel en de Sahara heeft geleid tot de verspreiding van enorme hoeveelheden wapens en een plotse instroom van zware wapens, die in de handen van de diverse terroristische en criminele groepen en drugshandelaars die deze regio teisteren, een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid en de stabiliteit van de gehele subregio; I. overwegende dat de oud-strijders die uit Libië naar Niger, Tsjaad, Mali en Mauritanië terugkeren met grote hoeveelheden wapens en munitie, potentiële rekruten zijn voor rebellenbewegingen en groepen die banden hebben met Al-Qaida in de islamitische Maghreb (AQIM) en criminele bendes en bijdragen tot de destabilisatie van de regio als geheel; J. overwegende dat de in de regio gepraktiseerde islam een traditie heeft van verdraagzaamheid, solidariteit en eerbied voor de menselijke persoon; K. overwegende dat het ontbreken van sociaaleconomische ontwikkeling van betekenis, de oneerlijke verdeling van de middelen, het hoge jeugdwerkloosheidscijfer, de chronische armoede, het ontbreken van werkzekerheid en de sociale uitzichtloosheid een belangrijke rol spelen voor de rekrutering van jongeren door terroristische groepen; L. overwegende dat de opkomst van rebellengroepen als Boko Haram in Tsjaad en in Nigeria een gevaar is voor de stabiliteit van het Sahelgebied als geheel; M. overwegende dat deze evolutie, in combinatie met de heropleving van het irredentisme bij de Toearegs in landen als Mali en Niger de stabiliteit en de territoriale integriteit van de landen in het gebied van de Sahel en de Sahara, met name Mauritanië en Burkina Faso, in gevaar brengt; N. overwegende dat er openlijke banden bestaan tussen de terroristische groepen in het gebied van de Sahel en de Sahara en drugs-, wapen-, sigaretten- en mensensmokkelaars; overwegende dat diverse Europeanen zijn ontvoerd en gegijzeld, met name de laatste jaren; O. overwegende dat het terrorisme in de Sahel o.a. moet worden bestreden door middel van een actief beleid van ontwikkeling, sociale rechtvaardigheid, versterking van de rechtstaat en integratie; overwegende dat de lokale bevolking economische perspectieven moeten worden geboden die buiten de criminele economie liggen; P. overwegende dat de Sahelboog een scharniergebied is tussen Afrika ten zuiden van de Sahara en Europa en dat de situatie in de strook van de Sahel en de Sahara bijgevolg bijzonder belangrijk is voor de veiligheid, zowel voor Afrika als voor Europa; Q. overwegende dat alle internationale, regionale en nationale spelers bij de zaak moeten worden betrokken om de strijd tegen het terrorisme op te voeren en de veiligheid in de regio te verbeteren, inclusief via een gestructureerde dialoog; R. overwegende dat in de EU-strategie Mauritanië, Mali en Niger worden aangewezen als kernlanden in het Sahelgebied en wordt gesteld dat het gebrek aan regeringscapaciteit en systemische armoede elkaar wederzijds versterkende dynamieken zijn; S. overwegende dat de onveiligheid ernstige gevolgen heeft voor de economie van de regio, met name de mijnsector en het toerisme, voor de ontwikkeling van de regio en op het gebied
246
van banenschepping; overwegende dat de verslechtering van de veiligheidssituatie heeft geleid tot de stopzetting van de lopende ontwikkelingsprojecten in diverse landen van de subregio, met als gevolg dat talrijke jongeren in de werkloosheid zijn gestort en dat de terroristische en criminele groepen van de fragilisering van deze jongeren dreigen te profiteren; 1. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de verslechtering van de veiligheidssituatie in het Sahelgebied en verzoekt de EU om nauw met de autoriteiten en parlementen van de landen in de regio, de civiele maatschappij en de regionale en internationale organen, inclusief de Afrikaanse Unie en de ECOWAS, samen te werken met het oog op een algemene aanpak van de onderliggende politieke, economische, sociale en ecologische oorzaken van de armoede, ondersteuning van de economische ontwikkeling, goede governance en een betere toegang tot belangrijke infrastructuur en basisdiensten voor de lokale bevolking en ondersteuning van de consolidatie van de staatsinstellingen, justitie, politie en douane, om de veiligheid en de rechtsstaat in de regio te verbeteren; 2. veroordeelt ondubbelzinnig elke machtsgreep met geweld en elke daad van terrorisme, plundering van ziekenhuizen, scholen, hulpagentschappen en regeringsgebouwen, alle vormen van wrede en onmenselijke straffen in samenhang met de toepassing van de sharia en alle oorlogsmisdaden, ontvoeringen en ernstige schendingen van de mensenrechten, wandaden tegen de bevolking van Mali, in het bijzonder de door de rebellen gecontroleerde gebieden in het noorden en verzoekt de Malinese autoriteiten en de bevrijdingsbeweging van de Toearegs een vreedzame en duurzame oplossing te vinden via een constructieve dialoog; 3. veroordeelt met name de wreedheden tegen de burgerbevolking, die met name gericht zijn tegen vrouwen en kinderen, en veroordeelt in het bijzonder het beroep op ontvoering en verkrachting als oorlogswapen; 4. dringt bij de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger aan op een snellere uitvoering van de diverse onderdelen van de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel; steunt het engagement van de Raad om bij te dragen tot de totstandbrenging van een vreedzame, stabiele regio, die op voedselgebied zelfbedruipend is; 5. herinnert eraan dat veiligheid en ontwikkeling nauw met elkaar verbonden zijn, zodat een verbetering van de veiligheidssituatie niet los te koppelen is van economische groei en een vermindering van de armoede in de regio; verzoekt de EU bijgevolg instrumenten in te stellen om de veiligheid in de regio te verbeteren, met focus in het bijzonder op capaciteitsopbouw in de landen in kwestie, alsmede op de bevordering en intensivering van een algemene dialoog tussen de belangrijkste regionale spelers; 6. verzoekt de Commissie en de EDEO om bij de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel (met focus op vier actieterreinen, namelijk ontwikkeling, goede governance en interne geschillenbeslechting; politiek en diplomatiek optreden; veiligheid en rechtsstaat; en bestrijding van gewelddadig extremisme en radicalisering) bij wijze van hoofdprincipe veiligheid te koppelen aan de behoeften op het gebied van ontwikkeling, in het bijzonder de continuïteit van de voedselvoorziening; 7. is tevreden met het programma voor terrorismebestrijding in de Sahel, het West-Afrikaanse informatiesysteem, het project voor vrede en veiligheid van de ECOWAS en het actieplan voor drugs en misdaad van de ECOWAS, die ten uitvoer worden gelegd in het kader van de
247
EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel, alsmede regionale initiatieven als die van het Afrikaans Centrum voor studie en onderzoek inzake terrorisme (African Centre for Study and Research on Terrorism, ACSRT) met betrekking tot de capaciteit van een nationaal rechtssysteem om op terrorisme te reageren; 8. is van mening dat de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel wel positieve resultaten oplevert, maar dat het risico van fragmentatie moet worden aangepakt en de synchronisatie moet worden verbeterd van de acties die de EU onderneemt in het kader van verschillende instrumenten waarmee kwesties in verband met de Sahel worden aangepakt; 9. verzoekt de Raad van de Europese Unie en de EU-lidstaten alle beschikbare middelen in te zetten om de veiligheid en de ontwikkeling van het gebied van de Sahel en de Sahara te bevorderen, in samenwerking met de landen van de regio, de Verenigde Naties en de andere internationale partners; 10. is tevreden met het pakket van de West-Afrikaanse Gemeenschap van 80 miljoen USD dat is toegezegd als reactie op de noodtoestand in het Sahelgebied en de verhoging van de humanitaire hulp van de EU voor het Sahelgebied van 45 miljoen EUR tot meer dan 120 miljoen EUR sinds begin 2012 en dringt er bij alle partijen op aan ervoor te zorgen dat deze hulp ten goede komt van wie er behoefte aan heeft; verzoekt tegelijk de internationale gemeenschap de nodige financiële inspanningen te leveren om de voedselcrisis en het gebrek aan veiligheid in de regio aan te pakken; 11. merkt op dat het Sahelgebied een van de regio's is die het meest getroffen zijn door de klimaatverandering en de daling van de biodiversiteit, verschijnselen die grote gevolgen hebben voor de landbouw, de landbouwers en de leefomstandigheden van de plaatselijke bevolking en die de armoede en de ongelijkheid nog doen toenemen; is tevreden met het optreden van de FAO, in samenwerking met het Permanent Interstatencomité voor de strijd tegen de droogte in de Sahel (Comité permanent inter-états de lutte contre la sécheresse dans le Sahel, CILSS) en met het Systeem voor vroegtijdige waarschuwing tegen hongersnood (Famine Early Warning Systems Network, FEWSNET), het WFP en de regeringen; 12. dringt er bij de EU op aan om bij de coördinatie met andere donoren sterk leiderschap te tonen en snel op te treden om te voorkomen dat de crisis in het Sahelgebied een ramp wordt, nu de humanitaire situatie in de regio naar verwachting op zijn minst kritiek zal blijven tot de belangrijkste oogst komend najaar; 13. is ervan overtuigd dat het op middellange en lange termijn onontbeerlijk is dat de internationale gemeenschap bij haar acties focust op capaciteitsopbouw om ervoor te zorgen dat de mensen het hoofd kunnen bieden aan toekomstige droogtes en andere schokken, teneinde de afhankelijkheid van noodhulp te verminderen, en op een verbetering van de strategieën om te reageren op honger en strijdt tegen structurele kwetsbaarheden, om het probleem op efficiëntere wijze aan te pakken; 14. dringt er bij de EU en de internationale gemeenschap op aan bij hun activiteiten te focussen op de bescherming van de bestaansmiddelen van de kwetsbaarste gezinnen, de verbetering van de weerbaarheid van de nomadische en de halfnomadische veehouders en de landbouwer, de ondersteuning van het beheer/de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld water, bomen en grond, de verstrekking van geïntegreerde nutritionele noodhulp aan de kwetsbaarste gezinnen, en in het bijzonder aan vrouwen, een
248
versterking van de vermindering van het rampenrisico en het beheer van het rampenrisico op lokaal, nationaal en regionaal niveau en ondersteuning van de coördinatie en versterking van het informatiebeheer en de systemen voor vroegtijdige waarschuwing op het gebied van de continuïteit van de voedselvoorziening; 15. is van mening dat er dringend behoefte is aan steun voor initiatieven die erop gericht zijn om de dialoog te intensiveren en het vermogen van de plaatselijke gemeenschappen te vergroten om aan de lokroep van terrorisme en de rekrutering van jongeren door terroristen en andere criminele groepen te weerstaan en ertegenin te gaan, bijvoorbeeld door steun voor banen voor jongeren en voor opleiding; 16. spoort de landen in het gebied van de Sahel en de Sahara, de nieuwe Libische autoriteiten en de bevoegde multilaterale agentschappen ertoe aan alle nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de verspreiding van wapens in de regio, door adequate mechanismen in te stellen om de nationale grenzen in de hele regio te controleren en te beveiligen, inclusief mechanismen om een einde te maken aan de overdracht van handvuurwapens en lichte wapens, programma's uit te voeren voor de inzameling en vernietiging van handvuurwapens en lichte wapens en maatregelen in te stellen voor informatie-uitwisseling en gezamenlijke veiligheidsoperaties in de regio; 17. is tevreden met de oprichting in 2010 van het gezamenlijke operationele stafcomité (Comité d'état-major opérationnel conjoint, CEMOC) door Algerije, Mali, Mauritanië en Niger om de strijd tegen terrorisme, georganiseerde misdaad en drugshandel in het gebied van de Sahel en de Sahara te coördineren; 18. verzoekt de internationale gemeenschap in het algemeen en de EU in het bijzonder om intensiever met de landen in het gebied van de Sahel en de Sahara en met de ECOWAS samen te werken in het kader van de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad in de subregio, met name door meer middelen ter beschikking te stellen van de CEMOC; 19. vraagt dat alle maatregelen die worden genomen in het kader van de strijd tegen het terrorisme, stroken met de internationale verdragen en protocollen op het gebied van de mensenrechten; 20. benadrukt het feit dat efficiënte maatregelen nodig zijn om de financieringsbronnen van terroristen en hun medestanders droog te leggen en wenst dat de landen in de regio de maatregelen nemen die worden voorgestaan door het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (Office des Nations unies contre la drogue et le crime, ONUDC): hervorming van de strafrechtsstelsels, wetten tegen corruptie, verbetering van de controle op de handel in handvuurwapens, bevriezing van de bankrekeningen van verdachten; 21. herinnert aan en veroordeelt de ontvoering op 24 en 25 november 2011 van twee Franse staatsburgers, een Zweed, een Nederlander en een Zuid-Afrikaan met een Brits paspoort, naast de moord op een Duits staatsburger die zich tegen de ontvoerders verzette; merkt op dat het aantal gijzelaars uit de EU in het Sahelgebied hiermee op twaalf komt, omdat Al-Qaida in de islamitische Maghreb nog steeds twee Spaanse staatsburgers en een Italiaans staatsburger vasthoudt die zijn ontvoerd in oktober 2011 in het westen van Algerije, vier Franse staatsburgers die zijn ontvoerd in september 2010 in Niger en een Zwitserse missionaris die is ontvoerd op 15 april in Timboektoe;
249
22. hoopt dat een missie in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), waarom door de regering van Mali officieel wordt verzocht, de landen in de subregio zal helpen hun grenzen doeltreffender te controleren en met name de wapen-, drugs- en mensenhandel te bestrijden; 23. looft het optreden van de ECOWAS, de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties en de buurlanden om Mali te helpen bij een snel herstel van de grondwettelijke orde en concrete stappen te ondernemen ter bescherming van de soevereiniteit, de eenheid en de territoriale integriteit van Mali; neemt kennis van de uitkomst van de conferentie die op 14 en 15 april 2012 in Ouagadougou is gehouden onder auspiciën van de Burkinese president Blaise Compaoré, de door de ECOWAS benoemde bemiddelaar, en hoopt dat het tijdpad en de modaliteiten van de overgang spoedig nader zullen worden uitgewerkt; 24. verzoekt de EU en haar lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van vrouwen en meisjes in het Sahelgebied en alle maatregelen te nemen die nodig zijn om hen te beschermen tegen elke vorm van geweld en schendingen van hun mensenrechten; 25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretarissen-generaal van de VN en de AU, de ECOWAS en de EU-lidstaten.
250
P7_TA-PROV(2012)0264 Gevallen van straffeloosheid op de Filippijnen Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de gevallen van straffeloosheid op de Filipijnen (2012/2681(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het aanvullende protocol daarbij, dat de Filipijnen hebben ondertekend, – gezien het landenstrategiedocument 2007-2013 van de Europese Commissie voor de Filipijnen, – gezien de in oktober 2009 ondertekende financieringsovereenkomst voor het programma voor justitiële ondersteuning EU-Filipijnen om de gerechtelijke procedures tegen de plegers van buitengerechtelijke executies te versnellen, en het nieuwe programma "Recht voor iedereen", – gezien de recente ratificatie door de Filipijnen van het Statuut van Rome van het ICC en van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OP/CAT), – gezien het rapport van de VN-werkgroep voor de universele periodieke toetsing (UPR) over de Filipijnen van 31 mei 2012, – gezien de verklaring van VV/HV Catherine Ashton van 24 april 2012, – gezien zijn eerdere resoluties over de Filipijnen, met name die van 21 januari 20101, – gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Esmail Amil Enog, werknemer van de familie Ampatuan te Maguindanao, sinds maart 2012 werd vermist na voor de rechter te hebben verklaard dat hij leden van de gewapende militie naar de plaats heeft gereden waar 57 personen zijn gedood in 2009; overwegende dat zijn in stukken gehakte lichaam op 31 mei 2012 is gevonden en sporen van marteling vertoont; B. overwegende dat bij een ongekende actie de meest vooraanstaande leden van de familie Ampatuan, die worden verdacht van het organiseren van de massamoord te Maguindanao, zijn gearresteerd na de gebeurtenissen van 23 november 2009, en dat de tegoeden en bankrekeningen van 28 clanleden en hun medewerkers zijn bevroren; C. overwegende dat de rechtszaak tegen de personen die worden verdacht van het uitvoeren van de massamoord te Maguindanao op 8 september 2010 in Manilla is begonnen; overwegende dat Andal Ampatuan en een aantal van zijn zoons terechtstaan voor de 1
PB C 305 E van 11.11.2010, blz. 11.
251
massamoord terwijl ongeveer 100 andere verdachten nog vrij rondlopen; D. overwegende dat Esmail Enog de derde getuige is die sinds het begin van de rechtszaak in 2010 is vermoord en dat familieleden van andere getuigen ook hebben verklaard te zijn aangevallen, bedreigd en lastiggevallen of dat pogingen zijn gedaan hen om te kopen; E. overwegende dat de brute moord op Esmail Enog duidelijk aantoont dat het klimaat van straffeloosheid dat de massamoord te Maguindanao mogelijk maakte nog steeds in het land heerst; F. overwegende dat volgens berichten in de internationale media in 2012 vier journalisten zijn gedood en dat mensenrechtenorganisaties de Filipijnen beschouwen als een gevaarlijk land voor de media; G. overwegende dat het aantal buitengerechtelijke moorden en gedwongen verdwijningen aanzienlijk is gedaald sinds het aantreden van president Aquino; overwegende dat de regering echter nog altijd onvoldoende in staat is de wijdverbreide straffeloosheid van plegers van dergelijke misdaden te bestrijden en het politiek gemotiveerde geweld in het land aan te pakken; H. overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties van de vele honderden gevallen van buitengerechtelijke moorden in de laatste tien jaar slechts zeven zaken waarbij 11 verdachten betrokken waren succesvol zijn afgerond, en dat sinds het aantreden van president Aquino geen enkele zaak is afgerond; I. overwegende dat de regering na de massamoord te Maguindanao een onafhankelijke commissie voor de aanpak van particuliere legers heeft opgericht om particuliere milities te ontmantelen, maar dat dit nog geen concrete resultaten heeft opgeleverd; J. overwegende dat volgens het rapport van mei 2011 van de onafhankelijke commissie voor de aanpak van particuliere legers er minstens 72 particuliere gewapende groepen in het land zijn; K. overwegende dat bij de recentste UPR over de Filipijnen de aanbevelingen van 2008 zijn herhaald, te weten: een einde maken aan de straffeloosheid van buitengerechtelijke moorden, gedwongen verdwijningen en marteling, en de verantwoordelijken berechten; meer inspanningen verrichten om gevallen van marteling, buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen volledig uit te bannen; een einde maken aan de straffeloosheid door de daders te berechten; en voldoende bescherming waarborgen van journalisten en mensenrechtenactivisten; L. overwegende dat de wet inzake gedwongen en onvrijwillige verdwijningen in juni 2011 door de Filipijnse senaat is goedgekeurd en in mei 2012 door het Huis van afgevaardigden; 1. veroordeelt met kracht de moord op de derde getuige van de massamoord te Maguindanao en de moord op vier journalisten, en spreekt zijn medeleven uit met de families van de overledenen; 2. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat en de trage veroordeling van schendingen van de mensenrechten in het land en roept op tot een onmiddellijk en onafhankelijk onderzoek naar de recente moorden;
252
3. roept de regering van de Filipijnen op verdere maatregelen te nemen om een einde te maken aan de straffeloosheid van buitengerechtelijke moorden, gedwongen verdwijningen en marteling en de verantwoordelijken te berechten, waaronder de daders van de massamoord te Maguindanao die nog steeds vrij rondlopen; roept daarnaast op tot vrijlating van alle verdwenen personen die nog gevangen zitten en tot het verschaffen van opheldering inzake alle andere onopgeloste zaken; 4. verwelkomt de inbeschuldigingstelling van 196 mensen in verband met de massamoord te Maguindanao, maar betreurt het feit dat tot nu toe in het proces geen werkelijke vooruitgang is geboekt; 5. dringt er bij de regering van de Filipijnen op aan het Internationale Verdrag voor de bescherming van een ieder tegen gedwongen verdwijning te ratificeren en de wet inzake gedwongen en onvrijwillige verdwijningen in werking te doen treden; 6. roept de regering van de Filipijnen op te zorgen voor een adequate bescherming van mensenrechtenactivisten, vakbondsleden en journalisten, aanvallen van journalisten op doeltreffende wijze te onderzoeken en te berechten en krachtige wetgeving in het binnenlands recht op te nemen om dergelijke handelingen te verbieden en hiertegen strafrechtelijke sancties in te voeren; 7. dringt er bij de autoriteiten van het land op aan om onder leiding van de mensenrechtencommissie een gespecialiseerd programma op te zetten voor de bescherming van getuigen en slachtoffers, met inbegrip van de bescherming van de families van slachtoffers, in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen, met name indien de daders naar wordt aangenomen soldaten, politiemensen of overheidsambtenaren zijn; 8. spreekt zijn bezorgdheid uit over het blijvende wijdverspreide gebruik van marteling en slechte behandeling van verdachten in voorlopige hechtenis, en dringt er bij de Filipijnse autoriteiten op aan hun inspanningen voor een krachtige aanpak van schendingen van de nationale antiterrorismewet van 2009 op te voeren; 9. dringt er bij de regering op aan de paramilitaire troepen (ook van troepen onder militair gezag) en de lokale milities onmiddellijk te verbieden en te ontbinden, en de gewapende civiele eenheden, in het bijzonder de Civilian Armed Forces Geographical Units en de Civilian Volunteer Organisations, onder volledig gezag van het leger en de politie te brengen; 10. roept de regering op tot het nemen van concrete stappen om de aanbevelingen aan de Filipijnen in de recente UPR uit te voeren; dringt er bij de regering op aan om uitvoeringsbevel 546 onverwijld te herroepen, teneinde particuliere legers uit te bannen; 11. verwelkomt de recente ratificatie door de Filipijnen van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof op 30 augustus 2011 en van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (OPCAT) op 17 april 2012; 12. verwelkomt de belangrijke stappen die de regering van de Filipijnen heeft genomen in haar streven naar het voorkomen van moorden en het berechten van de daders, alsmede de oprichting van een nieuwe task force van speciaal hiervoor aangestelde aanklagers voor de aanpak van buitengerechtelijke moorden en gedwongen verdwijningen;
253
13. verwelkomt de succesvolle uitvoering van het programma EPJUST en het nieuwe programma van de EU en de Filipijnen voor justitiële ondersteuning "Recht voor iedereen", dat spoedig zal worden gestart en in het kader waarvan 10 miljoen EUR in de periode 20122015 zal worden besteed aan het bevorderen van een gelijkwaardige toegang tot het recht en een doeltreffende handhaving voor alle burgers in het algemeen, en met name voor arme en achtergestelde personen, in het bijzonder vrouwen, kinderen, minderheden en inheemse volken, alsmede mensenrechten- en sociale activisten; 14. roept de regering van de Filipijnen op een bezoek van de speciale rapporteur van de VN mogelijk te maken voor het doen van onderzoek naar de mensenrechtensituatie in het land; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president en de regering van de Filipijnen, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten van de ASEAN.
254
P7_TA-PROV(2012)0265 Situatie van etnische minderheden in Iran Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de situatie van de etnische minderheden in Iran (2012/2682(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Iran, in het bijzonder die over de mensenrechten, – gezien resolutie nr. 16/9 van de VN-Mensenrechtenraad, waarbij een mandaat wordt ingesteld voor een speciaal rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran, – gezien de rapporten van de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Iran van 23 september 2011 en 6 maart 2012 over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran, – gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, van 30 mei 2012 over de uitvoering van de doodstraf in Iran, – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) en het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, die alle door Iran zijn ondertekend, – gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de huidige mensenrechtensituatie in Iran wordt gekenmerkt door een permanent patroon van systematische schending van de grondrechten; overwegende dat de minderheden in Iran nog steeds gediscrimineerd en gepest worden op grond van hun etnische of religieuze achtergrond; overwegende dat minderheidsgroeperingen de jongste maanden de straat zijn opgegaan voor hun rechten, waarbij talloze betogers zijn opgesloten; B. overwegende dat zes leden van de Arabische Ahwazi-minderheid in Iran terechtstaan nadat zij zonder enige aanklacht gedurende bijna een jaar gevangen zijn gehouden op grond van hun activiteiten in naam van de Ahwazi-minderheid; overwegende dat gewettigde vrees bestaat dat zij geen rechtvaardig vonnis krijgen en het slachtoffer dreigen te worden van foltering of andere vormen van mishandeling; C. overwegende dat bijvoorbeeld een Iraans-Koerdische gevangene, Mohammad Mehdi Zalieh op 5 juni 2012 in de gevangenis van Rajaee Shahr is gestorven tengevolge van slechte medische verzorging door het gevangenisbestuur; D. overwegende dat eerlijke behandeling van de etnische minderheden formeel in de Grondwet van de Islamitische Republiek Iran is verankerd; overwegende echter dat in de praktijk leden van etnische minderheden als Azeri's, Arabieren, Koerden en Baluchi's geconfronteerd worden met een brede waaier aan schendingen van de mensenrechten, onder meer inbreuken op hun recht op vergadering, vereniging en meninguiting;
255
E. overwegende dat er een wijdverbreide sociale en economische discriminatie bestaat tegen leden van minderheidsgroepen, met onder meer inbeslagneming van grond en eigendommen, ontzegging van de toegang tot werk, alsook beperking van de sociale, culturele en taalrechten, in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten; F. overwegende dat discriminatie van etnische minderheden een aanzienlijke impact heeft op het onderwijs, aangezien de scholen in de gebieden waar minderheden wonen vaak in slechte staat verkeren en dat schooluitval en analfabetisme in deze streken doorgaans hoger zijn dan het landelijke gemiddelde, wat ertoe bijdraagt dat nationale en etnische minderheden ondervertegenwoordigd zijn op hoge regeringsposten; G. overwegende dat niet-Perzische vrouwen dubbel gediscrimineerd worden, enerzijds, als lid van gemarginaliseerde gemeenschappen en, anderzijds, als vrouw in Iran, waar hun rechten duidelijk door de wet worden beknot; H. overwegende dat het aantal terechtstellingen in Iran, onder meer van jongeren, de jongste jaren dramatisch is toegenomen; overwegende dat de doodstraf regelmatig wordt uitgevoerd in zaken waar de gewettigde procesrechten van de beklaagden met voeten zijn getreden en voor misdrijven die niet onder de categorie van "zeer ernstige misdaden" vallen, in de zin van de internationale normen; 1. is ten zeerste bezorgd over de gestaag verslechterende situatie van de mensenrechten in Iran, in het bijzonder van leden van etnische en religieuze minderheden, als gevolg van systematische discriminatie op economisch, sociaal en cultureel gebied; 2. roept de Iraanse autoriteiten ertoe op een eind te maken aan alle vormen van discriminatie tegen leden van al dan niet officieel erkende etnische en religieuze minderheden; dringt erop aan dat alle leden van minderheidsgroepen alle rechten waarin door de Iraanse grondwet en het internationale recht is voorzien, mogen uitoefenen, met inbegrip van de waarborgen die zijn verankerd in het Internationaal Verdrag inzake de civiele en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten, die Iran heeft ondertekend; 3. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de gearresteerde leden van de Arabische Ahwazi-minderheid – Mohammad Ali Amouri, Rahman Asakereh, Hashem Sha'bani Amouri, Hadi Rashidi, Sayed Jaber Alboshoka en Sayed Mokhtar Alboshoka – worden berecht in overeenstemming met de internationale normen inzake eerlijk procesvoering, worden beschermd tegen foltering en andere vormen van mishandeling en niet ter dood worden veroordeeld; 4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle activisten die momenteel gevangen zitten wegens hun vreedzame acties voor de rechten van minderheden, vrij te laten; 5. verzoekt de Iraanse autoriteiten het recht van de etnische minderheden om privé en in het openbaar hun eigen talen te gebruiken te respecteren en in het bijzonder te zorgen voor onderwijs in de minderheidstalen, overeenkomstig de Grondwet van de Islamitische Republiek Iran; 6. verzoekt de onafhankelijke expert van de VN voor minderheidskwesties en de Speciale
256
Rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van racisme, vreemdelingenhaat en daarmee gepaard gaande onverdraagzaamheid om toestemming te vragen voor een bezoek aan Iran om verslag uit te brengen over de situatie van de mensenrechten, en meer bepaald de benarde toestand van de minderheden in het land; 7. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan de religieuze vrijheid te waarborgen in overeenstemming met de Iraanse Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake de civiele en politieke rechten, en in de praktijk een eind te maken aan de discriminatie en de pesterijen tegen religieuze minderheden zoals niet-sjiitische moslims, Assyriërs en andere christelijke groeperingen, de systematische vervolging van de Baha'i-minderheid en de toepassing van de doodstraf op bekeerlingen; 8. verzoekt de Commissie in nauw overleg met het Europees Parlement effectief gebruik te maken van het nieuwe Instrument voor democratie en mensenrechten om de democratie te ondersteunen en de naleving van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van de leden van de minderheden in Iran, af te dwingen; 9. veroordeelt krachtig de toepassing van de doodstraf in Iran en verzoekt de Iraanse autoriteiten om overeenkomstig resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de VN een moratorium af te kondigen op terechtstellingen, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf; dringt er bij de regering op aan de executie van jongeren te verbieden en alle doodstraffen voor jongeren om te zetten; 10. bekrachtigt nogmaals zijn bereidheid om met Iran op alle niveaus van gedachte te wisselen over de mensenrechten op basis van de universele waarden die in het Handvest en de Verdragen van de VN zijn verankerd; 11. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan een duidelijk signaal te geven dat zij daadwerkelijk bereid zijn met de internationale gemeenschap samen te werken om de mensenrechtensituatie in hun land te verbeteren; dringt erop aan dat zij de banden aanhalen met de VN-Mensenrechtenraad en de VN-instrumenten voor de mensenrechten; 12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, alsook het bureau van de Opperste Leider en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.
257
P7_TA-PROV(2012)0266 Europese voorlichtingsweek over hartstilstand Verklaring van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het instellen van een Europese voorlichtingsweek over hartstilstand Het Europees Parlement, –
gezien artikel 123 van zijn Reglement,
A. overwegende dat in Europa jaarlijks circa 400.000 mensen buiten het ziekenhuis door een plotselinge hartstilstand worden getroffen en een overlevingskans van minder dan 10% hebben; B. overwegende dat het overleven van vele, schijnbaar gezonde slachtoffers afhangt van cardiopulmonaire resuscitatie (CPR) door omstanders en van snelle defibrillatie, en dat een ingrijpen binnen 3 à 4 minuten de overlevingskans tot meer dan 50% kan verhogen; C. overwegende dat in Europa programma's voor automatische externe defibrillatoren (AED) slechts ten dele ten uitvoer worden gelegd; 1.
verzoekt de Commissie en de Raad te zorgen voor: – de goedkeuring van gemeenschappelijke programma's voor het installeren van AED's in
openbare gelegenheden en voor het opleiden van leken in alle lidstaten;
– de aanpassing van de wetgeving om CPR en defibrillatie door niet-medisch geschoolden
te vergemakkelijken;
– het systematisch verzamelen van gegevens voor feedback en kwaliteitsbeheer in elk
programma;
2.
doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om een Europese voorlichtingsweek over hartstilstand in het leven te roepen ter verbetering van de bewustwording en de educatie van het publiek, de artsen en de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;
3.
verzoekt de Commissie om de lidstaten te ondersteunen bij de goedkeuring en uitvoering van nationale strategieën inzake gelijke toegang tot kwalitatief hoogstaande CPR;
4.
doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om in de gehele EU geharmoniseerde wetgeving uit te vaardigen om ervoor te zorgen dat eerstehulpverleners die niet medisch geschoold zijn en vrijwillig bijstand bij acute hartproblemen verlenen, niet aansprakelijk kunnen worden gesteld;
258
5. verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars1, te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de parlementen van de lidstaten.
1
De lijst van ondertekenaars is gepubliceerd in Bijlage 1 bij de notulen van 14 juni 2012 (P7_PVPROV(2012)06-14(ANN1)).
259