uw nummer uw datum
AAN de voorzitter van de commissie Burgers en Samenleving
ons nummer onze datum verzonden inlichtingen bij sector/afdeling doorkiesnr.
2010/UIT/15971 3 juni 2010
bijlage(n) betreffende
4 commissie-informatiebrief inzake Beantwoording vragen
F. Leenders BS/Welzijn 0475 - 388 387
Geachte voorzitter, Naar aanleiding van de vergadering van uw commissie op 27 mei jl. wil ik u langs deze weg nader informeren met betrekking tot de notitie “Een ander perspectief op het welzijnswerk”, de notitie “‘Mensen maken de wijk, herijking wijkgericht werken’ en de “Beleidsregel (sociaal cultureel) welzijnswerk 2011”. Allereerst wil ik opmerken dat ik uw inbreng tijdens de eerder genoemde vergadering erg op prijs heb gesteld. Mede door de constructieve inbreng van uw commissie is het mogelijk geweest om de kwaliteit van de notitie “Een hernieuwd perspectief op het welzijnswerk” en de hierbij behorende beleidsregel verder te verbeteren. Gelet op de veelvoud aan vragen is besloten dat ter voorbereiding op de extra geplande commissievergadering van 8 juni 2010 de door de leden van uw commissie gestelde vragen schriftelijk worden beantwoord. Bij deze doe ik u deze schriftelijke beantwoording toekomen. Als bijlage treft u respectievelijk de volgende stukken aan: - een verslag van de behandeling van de agendapunten 13, 14 en 15 tijdens de vergadering van uw commissie op donderdag 27 mei 2010 jongstleden; - een notitie waarin thematisch wordt ingegaan op de eerder genoemde vragen; - een memo van de afdeling Juridische Zaken en Eigendommen; - de, op basis van de door uw commissie gestelde vragen, aangepaste beleidsregel (Sociaal cultureel) welzijnswerk 2011; - voorbeelduitwerking binnen een Wmo-prestatieveld op basis van de TRILL-systematiek. Ik heb ervoor gekozen om een schriftelijk vergaderverslag te laten opstellen van de betreffende agendapunten om hiermee de verschillende commissieleden de gelegenheid te bieden om de eigen bijdrage en die van anderen nogmaals door te nemen. Beantwoording van vragen vindt plaats aan de hand van de aanvullende notitie, waarin uw commissie gegroepeerd per thema inhoudelijk wordt geïnformeerd. Aan het eind van deze notitie vindt u vervolgens de verschillende aanpassingen naar aanleiding van de behandeling hiervan door uw commissie aan de eerder genoemde beleidsstukken.
In de bijgevoegde memo van de afdeling Juridische Zaken en Eigendommen wordt nader ingegaan op de rechtspositie van het personeel van de huidige welzijnsorganisatie. Als laatste heb ik een voorbeeld bijgevoegd van de wijze waarop een welzijnsorganisatie een Wmoprestatieveld op basis van de TRILL-systematiek zou kunnen uitwerken binnen een subsidieaanvraag. Ik vertrouw erop u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd. Ik verzoek u de brief door te leiden naar de leden van de commissie.
Hoogachtend,
De wethouder van maatschappelijke zorg,
Wim Kemp
Stadhuis | Markt 31 6041 EM | Postbus 900 6040 AX Roermond | T 0475 359 999 | F 0475 388 359 | Rabobank 1272.86.179
[1]
Op verzoek uitgewerkt gedeelte van de vergadering van de raadscommissie Burgers en Samenleving op donderdag 27 mei 2010. Voorzitter: mevrouw E.M. Thissen-Heynen. Gecombineerde behandeling van de agendapunten 13, 14 en 15. Mevrouw Heijnen: Ik heb een groot aantal vragen te stellen. Hoe wordt de bedrijfsvoering gevoerd bij het uitvoeren van welzijnswerk? Gezegd wordt dat daaraan meer aandacht zal worden besteed, maar mij is nog steeds niet duidelijk hoe dat precies gedaan wordt. Hoe wordt welzijnswerk verricht als er geen, of geen goede, aanbiedingen vanuit de markt komen? Ik kan mij voorstellen dat, wanneer een groep vanuit de markt naderhand vanwege het niet goed uitvoeren geen subsidie toegekend krijgt, het voor andere aanbieders ook niet direct erg aantrekkelijk is om iets aan te bieden. Ze lopen namelijk het risico om achteraf geen subsidie toegekend te krijgen en ik vraag me af hoe met dat risico wordt omgegaan. Aangegeven wordt dat maximaal één aanbieder per wijk zal worden ingezet. De kans bestaat dat de aanbieder niet voldaan heeft aan de eisen na een jaar subsidie toegekend te hebben gekregen en dus wordt gekozen voor een andere aanbieder. Komt dit ten goede van de wijken, of acht men de kans niet zo groot dat het mis gaat? Als je per wijk een andere aanbieder hebt, is het ook een nadeel dat je weer meer werk hebt om samenhang te brengen met andere organisaties en de wijkaanbieders zelf. Voordeel is wel dat je meer betrokken kunt zijn bij de bewoners. Mijn vraag is daarom of de gemeente zich niet meer werk op de hals haalt met veel verschillende aanbieders. Met veel verschillende aanbieders is het volgens mij ook moeilijker om er meer samenhang in te brengen, terwijl samenhang toch een heel belangrijk begrip is in dit stuk. Mijn vraag is: hoe wordt dat gegarandeerd? Voorts heb ik een vraag over de verschillende wijkprofielen. Moet dat wel zo uitgebreid? Ik heb vaak het idee dat de aandacht maar op een paar mensen moet worden gevestigd als het in een wijk niet goed gaat. Is het dan wel zinvol de hele wijk in kaart te brengen, met al het werk van dien? Er worden verschillende profielen vastgesteld. Het duurt naar ik meen tot 2014 voordat alle wijken een profiel hebben. Wat wordt er van tevoren gedaan met de wijken die nog geen profiel hebben? Wat voor doelen worden daarbij gesteld, of doet men in die tijd nog niets met de wijk? Mevrouw Smitsmans-Burhenne: Ik zal een paar algemene opmerkingen maken, want deze behandeling is toch bedoeld om onze mening te toetsen. Vooraf wil ik opmerken dat ik het erg lastig heb gevonden om de samenhang tussen deze stukken te zien. Ik zou het erg fijn hebben gevonden als u dat wat nader had toegelicht, en wat eerder dan afgelopen dinsdag in de brief, die wat mij betreft wel wat uitgebreider en degelijker had mogen zijn. Als je de stukken echter afzonderlijk leest, is een compliment op zijn plaats; in die zin zijn ze wel helder van opbouw. Welzijnswerk per wijk. Wat mij niet helemaal duidelijk wordt, is wat nu wel of niet onder het welzijnswerk valt. Diverse keren wordt gesteld dat het veelomvattend is, dat er veel overlap is en dat er een grijs gebied is. Het lijkt wel alsof u zelf niet helemaal helder hebt wat er precies onder valt. Eigenlijk zou ik dat wel eens wat specifieker in kaart gebracht willen hebben. U maakt een splitsing tussen clientgericht en sociaal-cultureel werk en dat cliëntgerichte deel komt eigenlijk niet terug. U laat er kinderopvang onder vallen en dat lijkt me toch wel iets om ook aandacht aan te besteden. Het idee om integraal en wijkgericht te werken spreekt ons in principe aan. Tegelijkertijd vragen wij ons af of sommige problemen niet wijkoverstijgend zijn en of u dan niet op postzegeltjes bezig bent, terwijl het zich op een hele briefkaart moet afspelen. Hoe denkt u daarmee om te gaan? Laten we in
[2]
dit verband de jongeren maar weer eens noemen, want dat is een mooi voorbeeld dat zich verplaatst naar alle uithoeken, over alle grenzen heen. Ergens schrijft u dat u een outputgerichte subsidierelatie wilt. Volgens mij zouden we eigenlijk moeten streven naar outcome, zoals dat tegenwoordig heet: niet zozeer de meetbare effecten, maar meer de maatschappelijke effecten, die heel moeilijk meetbaar zijn, maar wel heel essentieel zijn voor het goed functioneren van onze gemeente en de samenleving. Voorts deelt u mede dat u wilt uitgaan van welzijnswerk dat aansluit bij de initiatieven van de bewoners. Dat is geweldig. Er zijn echter heel veel bewoners die geen initiatieven hebben en wat doen we daarmee? Laten we die achter de geraniums zitten? Nee, natuurlijk niet! U hebt twee leidende principes in het kader van de Wmo: meedoen en vangnet. Daarin kan ik me vinden. Teleurstellend is dan echter dat u ‘meedoen’ het primaire leidende principe noemt en het vangnet het secundaire. Dat is nou jammer, maar dat gaat u vast aanpassen denk ik! Verder gaat u probleemgericht werken. Hoe gaat het dan echter met al die eenzame ouderen die stil binnen zitten en geen overlast veroorzaken? Daar maak ik me zorgen om. Wat betreft de marktwerking en het wel of niet in huis halen van het welzijnswerk binnen de gemeentelijke organisatie, onderschrijf ik uw bevindingen. Ik vind ook dat het feitelijk niet binnen een gemeentelijke organisatie zou moeten zijn, maar u stelt erbij dat uitbesteden van het werk betere kwaliteit oplevert en onze ervaring in de afgelopen jaren is dat dat niet zo is. Uw conclusie klopt dus niet helemaal. Als het uitgangspunt is dat de kwaliteit verbeterd moet worden, zou het misschien juist wel naar binnen moeten worden gehaald. Ik snap uw redenering wel, en ik onderschrijf uw conclusie ook, maar de opbouw is niet helemaal zoals het hoort. Met betrekking tot de subsidiëring maakt u gewag van één aanbesteding per jaar, en dat lijkt me niet juist, maar misschien lees ik het niet goed. Wat ik nog erger vind, althans een probleem kan opleveren, is dat u stelt dat bij de overstap naar een andere aanbieder die aanbieder misschien het personeel mee moet overnemen. Als ik als organisatie een aanbesteding doe, heb ik mijn eigen organisatie en personeel en daar wil ik het mee doen. Dat vind ik wel een hele lastige. Als het personeel het werk niet goed uitvoert en u daarom naar een andere aanbieder gaat, en die aanbieder moet het personeel mee overnemen, wat verbetert dat dan aan de kwaliteit? Volgens mij hebt u hiermee zelf een probleem gecreëerd. Mevrouw Beeren-Adriaans: De twee voorgaande dames hebben al heel wat gras voor mijn voeten weggemaaid. Ik heb nog een vraag over de Donderberg, die op stapel staat. Worden dan de aangrenzende wijken ook meteen meegenomen? Donderberg en Hoogvonderen worden vaak in één adem genoemd. Bij de deelprojecten kom ik eigenlijk maar weinig tegen over de opvang van jonge meiden, om ervoor te zorgen dat ze niet in handen van loverboys vallen. Het Moedercentrum zou zelfstandig moeten worden, maar ik denk dat daarbij vaak nog hulp nodig zal zijn, want er zijn dikwijls nog binnenbrandjes te blussen onder de dames. Hoe gaat u daarmee om? De heer Coenen: Tijdens de informatieve bijeenkomst die we onlangs hebben gehad, heb ik, vind ik zelf, al een aantal slimme opmerkingen gemaakt. Dezelfde elementen voor de discussie komen continu terug, ook in andere jaren, met output en outcome e.d. Als ik er een beetje een bedrijfsorganisatorische blik op werp, stel ik vast dat het welzijnswerk een specifieke sector is. Wie doet het het beste en op welke manier doe je dat? Er worden wat richtlijnen gegeven, en door MO-geroep wordt daar iets over gezegd, marktwerking ja of nee, maar ik ben nog niet goed tegengekomen hoe daarover gedacht wordt. Misschien moet ik er nog een keer extra voor lezen, en dat komt zeker nog aan bod. Maar of je altijd via een bepaald wijkprofiel, erg globaal, aan de slag kunt, vraag ik me af, en er zijn er meer die
[3]
zich dat afvragen. Kun je het blijven beperken tot een wijk en wat is die wijk? Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de CBS-indeling, die zegt dat de Donderberg uit twee delen bestaat. In mijn optiek bestaat ze soms uit vier delen: kastelen-, componisten-, sterren- en planetenbuurt, of hoe ze tegenwoordig ook mogen heten. Wat zijn de weg-ebeffecten? Jongeren vooral zijn nogal geneigd om vandaag hier en morgen daar goede of minder goede dingen te doen. Worden die gevolgd? Ik zie een aantal aantrekkelijke initiatieven die op dit moment zijn opgestart, maar ik mis er ook nog een aantal, zoals bijvoorbeeld dat je meer aan de burgers zelf zou moeten overlaten. Als ze het niet zelf kunnen organiseren – dat zegt mevrouw Smitsmans ook –, zul je ze daar op een of andere manier in moeten emanciperen, begeleiden. Als ik dit zo lees, komt het nogal technisch over. Als het gaat om kwalitatieve effecten, is het heel moeilijk aan te geven hoe je dat doet en met hoeveel mensen je dat doet. Wat mij de laatste tijd meer aanspreekt is bottom up in plaats van altijd top down. Begin daar waar je kansen ziet en waar soms ook problemen zijn. Hoe wordt daar straks op ingeschreven? Zullen we straks bij aanbesteding, zo die er mocht komen, van andere instellingen zien hoe zij dat anders en beter doen? Ik weet bijvoorbeeld van een Volkmeer dat die veel meer vanuit bewonersparticipatie denken. Ga je dat versnipperen, hoe zit het dan met die samenhang en die coördinatie? Je kunt het voor jezelf technisch wel goed versnipperd hebben, maar daarmee kom je op hetzelfde punt waar bij de zorg- en de veiligheidsketen het probleem zit: hoe werken die instellingen en mensen samen en wie bewaakt dat? Waarom is ons dat eerst niet gelukt en waarom gaat ons dat straks wel lukken? Ik heb heel veel goede dingen gelezen in de stukken, maar een aantal dingen moet ik nog op me af laten komen; dat zeg ik heel eerlijk. Mevrouw Straus: Toen ik deze stukken voor het eerst tot mij nam, nog niet zo heel lang geleden, vroeg ik me af wat voor doolhof hier gecreëerd was en hoe ik de weg naar het einde van de doolhof zou kunnen vinden, waar uiteindelijk het ultieme doel van effectief sociaal-cultureel welzijnswerk is. Ik moet zeggen dat ik nog steeds zoekende ben en het einde nog niet heb gevonden. Nu kan dat ook nog niet, want het is allemaal nog in ontwikkeling, het is de eerste opzet, en daarover wil ik verder ook geen oordeel vellen, maar ik wil u in ieder geval wel wat dingen meegeven waarmee u wellicht uw voordeel kunt doen als u hiermee verder gaat. Wat ik ook ervoer, is een beetje een Aha-Erlebnis bij dit dossier. Ik heb hier ooit eerder gezeten en toen hadden we te maken met de kwestie van het CMAD, ook een hoofdpijndossier. Nu hebben we te maken met de kwestie Wel.kom, wederom een hoofdpijndossier. Wat ik in het hele voortraject heb gemist, voordat we deze enorme richting in gaan zetten op basis van wijkgericht werken, is een goede analyse van wat nu eigenlijk mis is gegaan in het verleden en aan wie dat heeft gelegen. Heeft dat aan ons gelegen, aan de partij bij wie we het werk hebben ingekocht, of zijn er andere factoren in het spel geweest? Dat weet ik eigenlijk niet. We gingen een bepaalde weg, toen zijn we een andere weg gaan rijden met productfinanciering. Voorheen deden we het helemaal anders. We hebben het zelfs in eigen hand gehad in de gemeente, nog vóór mijn tijd. Daar wil ik overigens zeker niet naar terug. Nu kiezen we voor de vierde route: de wijkgerichte aanpak. Maar wie zegt ons dat dat de juiste weg is? Dat mis ik een beetje in deze aanpak. Het is een prachtig stuk, met name dat met de wijkprofielen, het is super-gedetailleerd en ik vind het ook leuk te lezen wat er in mijn eigen wijk zoal aan de gang is; soms herken ik dat ook, soms ook wat minder, maar goed. Bij de wijkgerichte aanpak heb ik eigenlijk twee vragen te stellen. Eén is een beetje procesgerelateerd van aard, als ik dat vage woord mag gebruiken. In 2014 zullen we van alle wijken die we gedefinieerd hebben het eerste profiel klaar hebben. Dat betekent dat we bij de huidige profielen die klaar zijn weer opnieuw kunnen beginnen, want een wijkprofiel is niet iets dat je voor de eeuwigheid vast stelt. Een
[4]
wijkprofiel is iets dat gemaakt is door mensen en ik weet niet hoe het met u is, maar ik doe iedere dag iets anders. Elke dag gebeurt er iets en daar moet ik op reageren. Een wijk kan zich enorm ontwikkelen en in een periode van vier jaar tijd kan het heel anders zijn. Als ik dan zie dat er te weinig capaciteit is om dat te doen, maak ik mij zorgen over het feit dat we dit als uitgangspunt voor beleid voor de toekomst kiezen, terwijl we nu al weten dat het een heidens karwei is om het voor elkaar te krijgen en dat het iets is dat we structureel zullen moeten doen. Het is geen eenmalige opgave: als deze vierde weg, zoals ik het maar even noem, de ultieme weg blijkt te zijn, heeft het een structureel karakter en is het een activiteit die we gewoon in huis moeten hebben. Ik weet niet of daarover is nagedacht, maar dat hoor ik graag van u. Een ander punt is wellicht meer een politiek punt over wijkgericht werken. In het verleden hebben we ons met name gefocust op de kanswijken, probleemwijken of whatever it may be, nu gaan we álle wijken in kaart brengen. Vanwege de aanpak die we kiezen, worden daardoor onbewust verwachtingen gecreëerd. Als we een wijkprofiel gaan maken, zullen we in elke wijk iets tegenkomen: een groep ouderen, die wellicht toch een beetje verdrietig achter de geraniums zit, een groep jongeren die al dan niet over die wijk zwerven. Kortom, in iedere wijk zit wel iets. En dan is het de vraag of je bij die inwoners van die wijk, die wellicht ook hebben meegewerkt aan het opstellen van het wijkprofiel, de verwachting wekt dat er ook iets gebeurt met dat profiel. Kunnen we ons dat in de huidige tijd permitteren? Met mevrouw Smitsmans ben ik het eens dat het onderscheid tussen cliëntgericht werken en sociaalcultureel werk wel erg vaag is. Ik begrijp wel wat ermee bedoeld wordt, maar cliëntgericht werken betekent voor mij dat de mens centraal staat, en dat zou eigenlijk bij al die facetten het geval moeten zijn. Maar als je die definitie gebruikt, ben daarin dan ook helder en consistent, en dat is niet zo. In dezelfde notitie wordt een onderscheid gemaakt tussen individuele aanpak en groepsgerichte aanpak, met name bij achterstanden en uitval van kwetsbare groepen, maar die worden vervolgens ook allemaal weer door elkaar heen gebruikt. Er is een bijlage waarin de kerntaken beschreven zijn en op sommige gebieden is een overlap te zien en ook taken die volgens mij überhaupt niet onder deze definitie thuishoren. Ik kan u de nummers van die artikelen geven, maar daarmee zal ik de rest van de commissie niet vermoeien. Door anderen is ook al gezegd dat het feit dat gekozen wordt voor de wijkgerichte aanpak en voor deze vierde weg betekent dat een regierol wordt genomen voor de gemeente. Op zichzelf is dat een mooie, moderne kreet, maar wat houdt dat nu precies in? Wat verstaan wij onder een regierol en wat mogen de partners in het proces verwachten van die regierol van de gemeente en wat moeten zij er zelf aan bijdragen? Voor mij is dat onduidelijk. Er zijn ook een aantal punten die hierin naar mijn mening onvoldoende uitgewerkt zijn. Zo staat ergens in het stuk dat de regierol effect heeft op de werking van het gemeentelijk apparaat, omdat in multidisciplinaire samenhang dingen moeten worden gedaan. Dat wordt nauwelijks toegelicht. Hoe gaat men dat vorm geven in dit gebouw en is het al opgelijnd om het ook te kunnen toepassen? Interessant is dat ergens gesproken wordt over de (nog) heersende opvatting over de regisserende overheid. Wat wordt met dit ‘nog’ bedoeld? Het impliceert dat alweer een nieuw concept in aantocht is, een vijfde weg wellicht. Een andere opmerking luidt dat de regierol inhoudt dat de overheid zich in het geheel niet met bedrijfsvoering mag bemoeien. Dat ligt er echter maar net aan welke afspraak daarover wordt gemaakt. Uiteindelijk gaat het om de overeenkomst tussen de overheid als opdrachtgever en de partij als opdrachtnemer. In die overeenkomst kun je afspreken wat je wilt. Je hoeft helemaal niet af te spreken dat de overheid zich niet met de bedrijfsvoering mag bezighouden. Als je, gelet op de situatie die we
[5]
hebben gehad met Wel.kom, inzage wilt hebben in bepaalde onderdelen van de bedrijfsvoering, kun je daar afspraken over maken. Belangrijk is wel dat je het er met z’n tweeën over eens bent. Enigszins in contradictie met die regierol wordt gesteld dat de aansturing van het wijkgericht werken vanuit de gemeente zal moeten gebeuren. Aansturing is voor mij iets anders dan regie. Wellicht kunt u daar ook nog wat mee doen. Regierol betekent dat je verschillende actoren in principe aan het werk zet om samen iets goeds te doen. Dat is moeilijk als je meerdere partners hebt, maar het is wel de essentie van een regiestructuur. Aan de andere kant wordt gesteld dat eigenlijk maar één subsidiepartij gekozen wordt en dat vind ik ook een beetje in tegenstelling tot elkaar staan, want je zegt aan de ene kant: regie, meerdere partners, en dan toch één, terwijl ook gesproken wordt over een pluriforme aanpak en diverse programma’s en projecten. Je kunt dat niet allemaal bij één partij onderbrengen als je het goed wilt doen. Verder wordt ook nog gesproken over de uitvoerende regierol voor de welzijnsinstelling, en dan raak ik het spoor bijster. Ondanks het feit dat welzijnswerk zeker een aparte tak van sport is – dat ben ik met de heer Coenen eens –, vind ik niet dat je daarmee geen zakelijke afspraken mag maken. Het is tenslotte een partij die een behoorlijke som geld krijgt voor de activiteiten die zij doet en daarvoor mag je ook iets terug eisen. In de beleidsregels die wij hebben gekregen ontbreken de specifieke resultaten voor 2011. Verwezen wordt wel naar een aantal notities, maar in een van die notities staat dat er een specifieke doelstelling voor 2011 moet zijn en die vind ik niet 1 op 1 terug. De rolverdeling tussen de gemeente en de subsidiepartij is wat mij betreft onvoldoende duidelijk in de beleidsregel. De verwachtingen van de gemeente jegens de subsidiepartij zijn wat mij betreft ook niet helder. Er worden wel een aantal dingen gesteld, maar daar kun je wel heel veel onder verstaan. In een van de notities staat dat wij samen willen optrekken met de partij met wie we dit samen gaan doen, met name omdat dit nog in een leerfase zit. Dat samen optrekken zie ik ook niet terugkomen in de beleidsregel. Misschien hoort het er niet in, maar wat mij betreft zou het er wel in moeten. In de beleidsregel ontbreekt ook een jaarlijkse evaluatie. Verder staan er een aantal vragen in die helemaal niet zakelijk zijn. In de criteria 13 en 14 bijvoorbeeld wordt gevraagd naar de kostenopbouw en dat vind ik bijna onzakelijke criteria. Ik wil graag de jaarrekening hebben en weten hoe de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers in elkaar zitten, maar niet precies hoe de kostenmargestructuur van elk product is opgebouwd. Het lijkt me niet zo zakelijk om dat te vragen. Cruciaal bij welzijnswerk is de kwaliteit van de dienstverlening. Dienstverlening heeft te maken met mensen en als je ergens niet tevreden over bent, heeft dat heel vaak te maken met het feit dat er geen klik is tussen de betrokken welzijnswerker en het publiek waarmee hij dat samen doet. Als je mensen wilt overnemen, zit je dus nog steeds met hetzelfde probleem. Je kunt echter ook aan de voorkant proberen jouw visie op kwaliteit duidelijk te maken en je kunt de welzijnspartij ook vragen duidelijk te maken wat haar visie op dat werk is. Het is iets totaal anders als zij zeggen dat zij de professionals zijn en dat de mensen maar moeten doen wat zij zeggen – dat zullen ze wel niet zeggen, maar dat klinkt dan wel door in hun boodschap – ten opzichte van bijvoorbeeld de mededeling dat zij altijd cliëntgericht werken en met hen in gesprek gaan. Het zijn van die kleine dingen: zeggen dat alle mensen gesprekspartner voor je zijn en dat je altijd eerst luistert voordat je oordeelt, maar die kunnen in een gedragscode van een instelling staan en in de visie op het werk. Daarnaar wordt echter niet gevraagd. Gevraagd wordt alleen naar de opleidingscriteria van de medewerker. Iemand kan wel een HBO-opleiding hebben afgerond, maar dat betekent nog niet dat hij goed werk doet. Ik heb liever een wat minder geschoolde, maar hopelijk wel gecertificeerde, goede medewerker dan iemand die de opleiding heeft afgerond, maar er alleen brandhout van maakt. Ik hoop dat u er iets aan heeft.
[6]
De heer Daamen: Na dit uitvoerige exposé, waarin hele mooie woorden werden gesproken, ga ik natuurlijk niet in herhalingen vervallen. Een paar vragen en opmerkingen wil ik echter nog wel naar voren brengen. Moet ik aannemen dat de commissie-informatiebrief de oplegnotitie was die wij kregen? Persoonlijk vind ik dat in een oplegnotitie de samenhang tussen deze zaken wat duidelijker naar voren moet komen dan in de commissie-informatiebrief, want die had ik zelf ook wel kunnen schrijven. Als je een hernieuwd perspectief op welzijnswerk brengt, is de uitkomst ervan dat je er nieuwe beleidsregels aan vast hangt en dat je dan terechtkomt in de wijk, bij de mensen voor wie het allemaal doen, en dan kom je vanzelf bij die wijkprofielen terecht. Ik vind dit een zwaar stuk, wel begrijpelijk, maar niet eenvoudig om overal de juiste conclusies of zaken aan te verbinden. Dat heb ik dan ook niet gedaan, omdat ik las dat het een conceptnotitie was. Na die conceptnotitie verwacht ik een uitvoeringsnotitie, die dan ook in deze commissie terugkomt. De heer Coenen: Wat zou u ervan vinden om voor een wijk, bijvoorbeeld Kitskensberg, een soort scenario te laten zien? Ik ben het voor 95%, misschien zelfs wel voor 99%, eens met de noemenswaardige dingen die mevrouw Straus naar voren heeft gebracht, maar door de technische manier waarop een en ander is beschreven wordt het er niet echt leesbaarder op, terwijl wij er bijvoorbeeld aan de hand van de vragen over de school zó allerlei zaken bij zouden kunnen halen. Werkt daar bijvoorbeeld de Stichting Swalmen-Roer samen als het gaat om de verschillende nationaliteiten die continu anders in die wijk terechtkomen? De heer Daamen: Wat wil u mij nu eigenlijk vragen? De heer Coenen: Vindt u niet dat het goed zou zijn een bepaalde wijk als voorbeeld aan te halen? Dat maakt het veel praktischer. De voorzitter: We zijn nu beleidsnotities aan het behandelen en we moeten het college wel laten weten of wij het eens zijn met de richting die wordt ingestoken. De heer Coenen: Maar aangezien die niet al te duidelijk is, geef ik deze voorzet. De heer Daamen: De wethouder en de mensen die eraan werken kunnen dit meenemen. Vanuit mijn perspectief zou ik dat geen slechte zaak vinden, mede gezien het feit dat alle wijken pas in 2014 een profiel zullen hebben, om nog maar niet te spreken over de veranderingen die nodig zijn omdat we in een dynamische samenleving wonen. Over de samenhang en de co-productie is al heel veel gezegd. Ik hoop dat, als we eenmaal een wijkprofiel hebben samengesteld, daaruit ook een adequate aanpak zal voortvloeien en dat voorkomen wordt dat iets in de ene wijk goed werkt en dat de problemen zich dan verplaatsen naar een andere wijk. U zult het mij niet euvel duiden dat ik nu de vraag stel waarom in de leefbarometer onvoldoende gegevens waren voor de kern Swalmen. Volgens mij zijn we al sinds 2 januari 2007 heringedeeld en we hebben dus drie jaar de tijd gehad om dat snel in te halen. Verder mis ik in het profiel voor Swalmen het onderdeeltje verkeersveiligheid. Er loopt nog altijd een rijksweg, binnenkort een gemeentelijke wege, midden door het dorp die bij calamiteiten gebruikt gaat worden. Ik vind dat dat een blijvend thema moet blijven bij de wijk Swalmen en dat het in het wijkprofiel moet worden opgenomen. Mevrouw Claessen-Schrijnemaekers: In eerste instantie wil ik het allereerst hebben over de notitie inzake het hernieuwde perspectief op het welzijnswerk. Wat het CDA betreft, is dit een hele goede notitie, zij het dat ze wel wat compacter zou mogen zijn. Een aantal dingen ben ik wel drie keer tegen-
[7]
gekomen. Als jullie de omvang tot 1/3de hadden beperkt, was het veel duidelijker en ook veel leesbaarder geweest. Het is nu nodeloos ingewikkeld. Er komt een wijkgerichte aanpak en er worden wijkprofielen gemaakt, maar alle wijken zijn anders en wij zijn een beetje bang dat de wijken met de minste overlast ook het minst in de aandacht komen. In de binnenstad wonen mensen heel rustig, op zichzelf, en doen niemand kwaad, maar het risico dat zij ondergesneeuwd worden vind ik levensgroot. De notities hebben de Wmo-nota’s die tot nu toe zijn besproken als referentiekader. Het referentiekader van de Wmo is leidend. Wat mij heel goed doet, is dat uit het stuk een vernieuwde aanpak door de gemeente blijkt. Eerder was het productgericht, nu zal de gemeente regisseren, per wijk nagaan wat de noden zijn, die faciliteren, en per prestatieveld. Volgens mij zit daarin veel meer structuur dan in de vorige aanpak. De gemeente regisseert en faciliteert en de uitvoering wordt gelegd bij welzijnsorganisaties, maar niet zo maar in het wilde weg. Er worden uitvoeringsovereenkomsten gemaakt, veel partijen worden betrokken bij de input die gebracht moet worden, met name ook de burgers, en er zullen naar ik begrepen heb bijeenkomsten worden belegd. Een ketenaanpak is natuurlijk ontzettend goed. Als daarbij een resultaatgerichte aanpak wordt voorgestaan, is dat alleen maar heel goed. Gerefereerd wordt dat er bijzondere aandacht moet zijn voor de kwetsbare groepen of mensen in een achtergestelde positie. Niet alle groepen worden echter meegenomen, en daarbij refereer ik met name aan mensen met een psychische problematiek, mensen met een verstandelijke beperking en mensen in armoede. Ook die groepen zullen benoemd moeten worden, vooral om ze niet te vergeten. Ontzettend belangrijk zijn naar de mening van het CDA de referentiekaders, de drie hoofdgebieden. Het bevorderen van de sociale cohesie is ook in het Wmo-traject steeds benadrukt: mensen moeten allemaal meedoen en kansen krijgen. In de praktijk wil ik het overigens nog wel zien, want er moeten hele goede plannen gemaakt worden. Als dat niet goed in elkaar steekt, lopen we de kans dat het verwatert. Het bevorderen van maatschappelijke participatie en integratie is een gigantische klus. Ga er maar eens aan staan in een wijk. Mensen weten heel vaak niet wat er allemaal aan de hand is en er zijn er ook die nooit ergens naartoe gaan. We zullen heel zwaar moeten inzetten om al die mensen te bereiken en daarvoor zal een hele goede planning moeten worden opgezet. Interessant vind ik het resultaatgericht werken binnen de wijken, met programmasubsidies op wijkniveau, afgebakende stukken die afgewerkt moeten worden. Daarmee zal heel flexibel en efficiënt moeten worden omgegaan. Over het leidende principe van de Wmo ‘iedereen doet mee’ heb ik het zojuist al gehad. Het is echt iets waarnaar we zullen moeten streven, maar ik denk dat het heel moeilijk gaat worden. Verder is het bevorderen van de zelfredzaamheid en de zelfwerkzaamheid van belang. Dat daarvoor maatwerk wordt geleverd is natuurlijk hartstikke goed. Mevrouw Straus heb ik zojuist horen zeggen dat ze de beleidsregel niet erg duidelijk vindt. Ik ben het met haar eens dat deze regel nog wat aangepast kan worden en dat een aantal dingen die zij heeft genoemd daarin ook meegenomen kunnen worden, met name de kwaliteit. Mevrouw Faber-Doornebosch: Als laatste in de rij loop je natuurlijk het risico in herhalingen te vervallen, maar ik zal proberen dat niet te doen. Allereerst wil ik opmerken dat ook onze fractie de samenhang tussen de drie stukken wat onduidelijk vond. Het heeft echt veel moeite gekost om het grote geheel daarin te onderscheiden. Misschien heeft het ook iets te maken met de gespreide manier waarop de stukken zijn aangeleverd. Over de datum bestond ook nog wat onduidelijkheid. Op basis van de beleidsregel die nu voorligt zouden subsidieaanvragers de tijd hebben tot 5 juli 2010 om een subsidieaanvrage in te dienen. In de commissie-
[8]
informatiebrief die wij later hebben ontvangen staat een andere datum, namelijk 10 juli 2010. Hoe dit ook zij, feit blijft dat dit een hele korte termijn is voor eventuele andere organisaties om nog een aanvrage in te dienen. Inhoudelijk kunnen wij ons vinden in het idee van wijkgericht denken. Het opstellen van de wijkprofielen met de bewoners en organisaties die direct bij de wijk betrokken zijn is goed voor de betrokkenheid van de bewoners bij hun wijk. Terecht is eerder de vraag gesteld: wat nu als inwoners niet zo betrokken zijn bij hun wijk? Dat is ook iets dat ons opviel. Feit is wel dat het erg lang duurt voordat van alle 13 wijken profielen en/of wijkplannen zijn gemaakt. Onze vraag is dan ook: wat is het overgangsbeleid zo lang nog niet al die wijkprofielen bekend zijn? Wat doen we in de tussentijd met die wijk? Na een bepaalde periode zal zo’n profiel ook weer aangepast moeten worden. Hoe gaat dat? Verder zijn sommige problemen niet wijkgebonden. Hoe wordt daarnaar gekeken en hoe gaan we daarmee om? Het was ook mij opgevallen dat voor Swalmen een groot aantal gegevens ontbraken. Wat is de reden daarvoor? Heeft het met tijd te maken? Swalmen hoort inmiddels al een tijdje bij Roermond en ik voel me al echt Roermondenaar, maar ook nog steeds Swalmenaar overigens! In de conceptnotitie wordt voorgesteld het welzijnswerk zoveel mogelijk onder te brengen bij één aanbieder. Ik kan dat niet zo goed rijmen met wat een aantal bladzijden later wordt gesteld, namelijk dat het juist de bedoeling is dat meerdere organisaties voorstellen kunnen doen om subsidie aan te vragen. Graag wat duidelijkheid daarover. Daarnaast is het de vraag hoe reëel het is dat ook andere organisaties op het gebied van welzijn daadwerkelijk de kans krijgen om een subsidieaanvrage in te dienen. De PvdA-fractie vindt het erg belangrijk dat er ook voor kleinere aanbieders mogelijkheden zijn. Is die constructie inpasbaar in uw beleid? Een probleem van heel andere orde is de overgang van personeel. Ik vind het van belang daarop nog eventjes terug te komen, omdat het iets is wat kan gaan spelen. De voorzitter: Het woord is thans aan de wethouder. De heer Puper: Mevrouw de voorzitter, voordat u de wethouder het woord geeft, moet mij het volgende van het hart. Door de fracties is zo uitvoerig en gedetailleerd op de stukken ingegaan, dat het mijns inziens voor de portefeuillehouder bijna ondoenlijk is daarop nu een reactie te geven. Mijn vraag luidt daarom: dienen wij, gelet op de datum waarop partijen moeten inschrijven, dit traject vanavond af te ronden? Zo niet, dan verdient het wellicht aanbeveling alles wat gezegd is eerst eens op papier te zetten, om vervolgens een commissievergadering uit te schrijven waarin daarop gereageerd kan worden. De voorzitter: Ik leg de wethouder eerst de vraag voor welke termijnen hier in acht moeten worden genomen. Wethouder Kemp: Er is inderdaad veel over de tafel gegaan, wat ik overigens heel prettig en positief vond, en het lijkt ook mij ondoenlijk om daarop nu adequaat te reageren, want iedere opmerking verdient een serieuze behandeling. Ik kijk nu ook even naar een praktisch punt: het kenbaar maken van de beleidsregels welzijnswerk, waarvoor mevrouw Straus een aantal suggesties heeft gedaan, die ik heel nadrukkelijk onder de loep wil nemen, maar daarmee zit ik wel onder tijdsdruk. Terug tellend vanaf 1 januari 2011, zal de organisatie de gelegenheid moeten krijgen zich te organiseren, met een uitvoeringsovereenkomst in het najaar en een beoordeling die plaatsvindt op basis van ingediende aanvragen. Vóór de zomervakantie zal de publicatie moeten hebben plaatsgevonden en zullen de aanbieders ingeschreven moeten hebben, zodat dat wij vervolgens kunnen overgaan tot beoordeling. Qua tijd zit ik dus in een klem. De datum van 10 juli – want dat is het inmiddels geworden – zou wel-
[9]
licht kunnen worden opgerekt met één of twee weken, maar dan is de vakantieperiode al aangebroken en de welzijnsorganisaties zullen hun werk dan af moeten hebben. Daarom zou ik 17 juli als uiterste deadline willen aanhouden. Als hierover nog een feedback moet plaatsvinden in de commissie, zal dat volgende week georganiseerd moeten worden. Wat mij betreft kan dat, maar het zou eventueel ook via een schriftelijke ronde kunnen worden afgedaan. De heer Smeets: Uit een mailtje van de heer Vervuurt heb ik begrepen dat we nog een oplegnotitie zullen ontvangen, waarin de samenhang zal worden aangegeven tussen de drie stukken die we nu hebben besproken. Zou die oplegnotitie ook bij de beantwoording kunnen worden gevoegd, zodat we een wat beter beeld krijgen? De voorzitter: Die oplegnotitie is in feite de commissie-informatiebrief geworden; daarover hebben we het eerder al even gehad. De heer Smeets: Het mailtje wekte de indruk dat het een wat ambitieuzer stuk zou zijn. De voorzitter: Die indruk is inderdaad gewekt, maar uiteindelijk is het geworden wat het geworden is. Wethouder Kemp: De suggestie van de heer Smeets is, begrijp ik, de beantwoording van deze vragen te vervatten in een notitie, waarin ook de samenhang tussen de stukken wat wordt verduidelijkt. Ik wil dat wel proberen. De heer Coenen: Er zijn verschillende soorten vragen en opmerkingen naar voren gebracht, maar ik heb naar mijn idee een wezenlijke bijdrage gepoogd te leveren om die samenhang te laten zien, door aan de hand van een praktijkvoorbeeld – best practice wordt dat soms genoemd – aan te geven hoe die samenhang eruit zou kunnen zien. Is dat mogelijk? Wij zijn al heel veel jaren regievoerder, maar er zijn al heel veel welzijnsorganisaties die in andere plaatsen dit werk wel naar tevredenheid doen. Dat moet te vertalen zijn. Wethouder Kemp: Dat is ook te vertalen, maar dat kunnen we niet in een week allemaal op een rij hebben. U hebt als suggestie Kitskensberg meegegeven, ik geef als suggestie de Donderberg mee. Ik wil de commissie graag binnen een week in een notitie bedienen met een antwoord op de vragen en opmerkingen. Mijn vraag is of daarmee dan kan worden volstaan, of dat het daarna ook nog in de commissie moet worden afgekaart. Mevrouw Smitsmans-Burhenne: Ik heb begrepen dat ons werd gevraagd vanavond onze mening te geven over dit conceptstuk en niet om iets vast te stellen. Wat is nu de status? De voorzitter: Dat klopt, maar de commissie is wel gevraagd of zij het eens is met de richting die door het college wordt aangegeven, en dat is een heel bepalende richting voor het welzijnswerk. Daarover zijn naar mijn idee hele structurele opmerkingen gemaakt en de vraag is nu of we daarover nog een keer bijeen moeten komen nadat de vragen en opmerkingen zijn beantwoord. Mevrouw Smitsmans-Burhenne: Mij is de status nog niet helemaal duidelijk. We slaan nu duidelijk een andere richting in met het welzijnswerk en volgens mij is het aan de raad om de kaders te stellen. Daarom luidt mijn vraag concreet: is de uitvoering hiervan aan het college, of hebben we hier te maken met een kader en zou het dus een raadsvoorstel moeten worden? De voorzitter: Het is des college, zo staat het in de stukken.
[10]
Wethouder Kemp: De raad kan natuurlijk alles aan zich houden, maar hiervan moeten we vaststellen dat het uitvoeringsgericht is. Het is echter een ‘zwaar’ stuk, vandaar dat het uit en terna ook eerder met u is besproken. De heer Jacobs: Het is volgens mij zowel kaderstellend als uitvoerend, want een hernieuwd perspectief op het welzijnswerk is kaderstellend. De voorzitter: Er zijn nu twee mogelijkheden: of u stemt ermee in dat alle opmerkingen en vragen worden beantwoord in een notitie, of we komen daarna nog een keer bij elkaar om het af te tikken. De heer Huurdeman (?): Kan dat niet in de volgende commissievergadering in juni? Wethouder Kemp: Gelet op de termijnen waarmee we te maken hebben, is het zaak dat de gegevens van de welzijnsinstellingen vóór de zomervakantie binnen zijn. Als we hiermee wachten tot de commissievergadering van 23 juni, kunnen we pas op z’n vroegst op 30 juni iets doen… De heer Coenen: In januari of februari is al vastgesteld dat we hier te maken hebben met een systeembreuk. U hebt allerlei pogingen gedaan om ons op de hoogte te stellen van de manier waarop dat er uitziet. Gelet op de juridische termijnen, moet hiermee met de hoogste urgentie aan de slag worden gegaan. Daarin zal de raad op de een of andere manier moeten meegaan, want daar kunnen we niet aan ontkomen. Parallel daaraan kunt u een reactie geven op de vragen en opmerkingen die naar voren zijn gebracht en in die notitie ook aangeven hoe het er richting 2011 anders uit kan gaan zien. Wethouder Kemp: Over de beleidsregels zijn door mevrouw Straus opmerkingen gemaakt waarover ik heel goed wil nadenken. De voorzitter: Misschien is het een alternatief om eerst die beleidsregel eruit te pikken en ons schriftelijk te laten weten welke van de suggesties van mevrouw Straus u wel of niet wenst over te nemen, waarna ook wij daarvoor schriftelijk fiat kunnen geven. De rest zou dan de volgende keer behandeld kunnen worden. De heer Dahmen: Door een aantal commissieleden is aangegeven dat het heel moeilijk is de samenhang tussen de stukken te ontdekken, wat wellicht te maken heeft met de manier waarop ze zijn aangeboden en met de wijze waarop er vorm en inhoud aan is gegeven. Ik denk dat ik ook namens René kan zeggen dat wij blij zijn met de opmerkingen en suggesties die daarover naar voren zijn gebracht, omdat daaruit blijkt hoe we met z’n allen met deze materie bezig zijn. Anderzijds spreekt het college u en ons ook aan op de uitvoering van een en ander. Het vorig jaar is aangegeven dat de huidige subsidierelatie met Wel.kom per 1 januari 2011 zal worden beëindigd en dat is ook juridisch op correcte wijze afgedaan. Wat dat betreft staat het ons vrij per 1 januari 2011 een andere situatie aan te gaan. De vraag is nu of wij het in dit andere perspectief op het welzijnswerk zelf gaan aanbesteden, of dat wij door middel van een beleidsregel het subsidieplafond kenbaar maken, zoals we dat bijvoorbeeld ook met het Verdeelbesluit doen, op basis waarvan iemand in aanmerking kan komen voor subsidie, en waarover dan een besluit kan worden genomen. Het is nogal een omvangrijke subsidie, waarmee uit mijn hoofd gezegd een bedrag van € 2,5 miljoen is gemoeid. Als het een andere partij wordt, kunt u zich voorstellen dat het een aardverschuiving betekent. In de afgelopen jaren hebben wij gebruik makend van bestaande accommodaties en van het personeel het welzijnswerk in Roermond laten uitvoeren. Als een andere partij dat gaat doen, zal er heel veel geregeld moeten worden. Jurisprudentie toont aan dat mens werk volgt, om het simpel te zeggen. Als de firma Jansen per 1 januari 2011 het
[11]
welzijnswerk in Roermond gaat uitvoeren, zal de huidige welzijnsorganisatie zeggen: fijn dat jullie die opdracht, c.q. de subsidie, hebben gekregen van de gemeente Roermond, en hier heb je mijn personeel. De heer Coenen: Ik heb dat op rijksniveau meegemaakt bij Loyalis. Het is inderdaad waar wat u zegt. Mevrouw Straus: Maar dat geldt toch alleen in het geval die mensen anders ontslag zouden krijgen? De heer Dahmen: Er bestaat jurisprudentie over. Een welzijnsorganisatie in Amsterdam, Baarsjes, kreeg de opdracht van de gemeente Amsterdam en rekende zich rijk, maar vervolgens werd ze drie maanden later failliet verklaard omdat ze er geen rekening mee had gehouden dat ze het personeel van de vorige welzijnsorganisatie moest overnemen. We hebben het drie keer laten uitzoeken. Ik zou heel blij zijn als het was zoals u zei…. Mevrouw Straus: Ik wil niet zeggen dat ik in deze materie deskundig ben, maar de regel ‘mens volgt werk’ ken ik wel uit andere situaties en die gold in het geval van reorganisaties waar mensen anders ontslag zouden krijgen. Als er dan een overnemende partij is, gaat men inderdaad mee met het werk, maar hier is sprake van een andere situatie, omdat je gewoon een opdrachtgever inhuurt. De heer Dahmen: Er is geen sprake van inhuren, er is een subsidierelatie. Op het moment dat wij de subsidie verlenen, eindigt het werk van de desbetreffende persoon bij de andere instelling en wordt hij ontslagen. Als u op basis van de antwoorden die wij zullen proberen te geven toch tot een andere keuze zou komen, heeft dat direct gevolgen voor de beleidsregel en zeker voor de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven. Reagerend op uw voorstel, voorzitter, moet ik dan ook zeggen dat wij de beleidsregel er niet uit kunnen tillen, omdat daarin wellicht nog wijzigingen zouden moeten worden aangebracht als tot een andere keuze wordt besloten. De heer Puper: Ik kan me voorstellen dat het ondoenlijk is vanavond een reactie te geven op alle vragen en antwoorden. Dat was de reden voor mijn eerdere opmerking. Daarom vraag ik heel praktisch hoeveel tijd u nodig denkt te hebben om hierop een reactie te formuleren. Roep vervolgens van iedere partij een vertegenwoordiger bijeen, zodat er eventueel nog over gediscussieerd kan worden. Zo komt u niet in een tijdsklem te zitten, terwijl we wel fatsoenlijk antwoord krijgen op de structurele opmerkingen die in deze discussie door alle partijen gemaakt zijn. Mevrouw Smitsmans-Burhenne: Ik heb hier moeite mee, omdat ik me steeds meer realiseer dat het hier om iets heel wezenlijks gaat dat wel degelijk kaderstellend is. We zijn er al ‘tig’ jaar niet in geslaagd dit fatsoenlijk neer te zetten en ik voel er niet veel voor om nu kort door de bocht, gedwongen door de tijdsdruk, beleid vast te stellen voor de komende jaren. Dan nemen we onszelf als raad toch niet serieus? Wethouder Kemp: Het beleid is al op vele momenten vastgesteld. Alleen voor de manier waarop het beleid ten uitvoer wordt gebracht hebben we voorheen een andere systematiek gebruikt. Nu gaat dat veranderen en dat is een kwestie van uitvoering en dus des college. De kadernota’s zijn eerder vertaald in productvragen, daarover is offerte aangevraagd en Wel.kom is de opdracht verleend. Nu gaan we een andere werkwijze toepassen, namelijk die van een subsidierelatie. Dat is uitvoerend. Het vergt alleen een principiële keuze of we het ‘zus’ of ‘zo’ doen. Wij zijn in staat volgende week donderdag onze reactie klaar te hebben en wat mij betreft kunnen we op die dag ook bij elkaar komen.
[12]
De voorzitter: De vraag is nu of we dan als commissie bij elkaar komen, of dat we, zoals de heer Puper voorstelde, één vertegenwoordiger per fractie afvaardigen, met het mandaat om een ‘go’ of ‘no go ‘te geven. De heer Puper: Dat heb ik voorgesteld voor het geval het ondoenlijk zou zijn de commissie op die termijn bij elkaar te krijgen, maar ook ik heb liever dat de commissie hiervoor bijeenkomt. De voorzitter: Is het misschien een alternatief om de commissie op 8 juni bijeen te laten komen? Mevrouw Smitsmans-Burhenne: En stel dat dan blijkt dat wij ons daarin niet kunnen vinden, wat dan? De voorzitter: Dan is er een probleem. Wethouder Kemp: Er zijn suggesties gedaan om de stukken te verbeteren en geschikt te maken om tot besluitvorming te leiden en ten uitvoer te brengen. Wij zullen laten zien op welke wijze wij die suggesties hebben verwerkt en dan uw instemming vragen om door te gaan. Het is echter een bevoegdheid van het college en u geeft ons een richting mee. Daarom willen wij u ook heel graag in tweede termijn horen, na verwerking van de gegevens. De voorzitter: Kunnen we afspreken dat we op 8 juni om 19.00 uur bijeenkomen? De heer Jacobs: Ik kan me de woorden van mevrouw Smitsmans wel een beetje voorstellen, want ik heb er ook wel wat twijfels bij. Aan de andere kant hebben wij deze richting in het verleden in de commissie al heel vaak besproken en die is ook overgenomen, zodat er beslist draagvlak is voor deze situatie. Laten we op 8 juni na afloop nog eens nagaan of we als raad niet toch nog aan zet zijn – al is dat misschien niet voor 2011, maar dat is dan maar zo –, om in gezamenlijkheid te bevestigen, of niet, dat wij die andere werkwijze voorstaan. We moeten vooral doorgaan, want we zijn op de goede weg, maar laten we ook nog eens kritisch kijken of het niet toch een stuk is dat we dan misschien niet voor 2011, maar voor 2012, definitief in de raad moeten bekrachtigen. De voorzitter: De wethouder heeft toegezegd dat de notitie donderdag 3 juni klaar kan zijn, zodat wij de tijd hebben om ons erop te beraden. Mevrouw Straus: Stelt de wethouder er nog prijs op om onze input op papier te krijgen? Wethouder Kemp: Als dat voorhanden is, maak ik er heel graag gebruik van! Mevrouw Smitsmans-Burhenne: Het spijt me, maar ik heb het niet op papier, maar het is wel opgenomen in ieder geval. De heer Coenen: Gelet op de efficiency die ik als eenmansfractie heb te betrachten, doe ik alles wat ik hier vertel met een bepaalde opzet. U hebt de geluidsbanden. De essentie zal wel duidelijk zijn, denk ik. De voorzitter: Het was een hele klus, maar volgens mij wel een heel waardevol debat.
Notitie Aan CC Van Sector/afdeling Tel. Datum Betreft
De leden van de commissie BS Wethouder Wim Kemp BS/Welzijn (0475) - 388 381 3 juni 2010 Beantwoording vragen
In de vergadering van de commissie BS van 27 mei 2010 zijn er vragen gesteld met betrekking tot de notitie “Een ander perspectief op het welzijnswerk”, de notitie “‘Mensen maken de wijk, herijking wijkgericht werken’ en de “Beleidsregel (sociaal cultureel) welzijnswerk 2011”. Gelet op de veelvoud aan vragen is besloten dat ter voorbereiding op de extra geplande commissievergadering van 8 juni 2010 de door de leden van uw commissie gestelde vragen schriftelijk worden beantwoord. In deze beantwoording is er voor gekozen om de gestelde vragen te bundelen en themagewijs te behandelen. 1.
De relatie tussen de herijking wijkgericht werken en een ander perspectief op het welzijnswerk.
In beide eerder genoemde notities heeft de Wmo centraal gestaan. Het kernbegrip- en daarmee hoofddoel- van de Wmo is meedoen in een zorgzame en zelfredzame samenleving. Elke burger moet kunnen meedoen aan de samenleving. Dat betekent zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen wonen en zo lang mogelijk kunnen deelnemen aan het sociaal maatschappelijk verkeer. Roermond zoekt de balans tussen enerzijds de vitale actieve deelname van burgers aan de samenleving en anderzijds de ondersteuning van de gemeente aan de nog steeds groeiende groep kwetsbaren voor wie meedoen niet op eigen kracht, ook niet met ondersteuning van de directe omgeving, lukt. Met de komst van de Wmo is de gemeente primair verantwoordelijk geworden voor de ondersteuning van alle burgers gericht op het versterken van hun eigen regievoering. De vernieuwing vanuit de WMO vloeit voort uit de nadrukkelijk focus op de civil society. Gemeenten bieden daar waar nodig ondersteuning en creëren mogelijkheden voor de burger om wat van hen wordt verwacht ook waar te maken. De civil society richt zich op het geheel van sociale en maatschappelijke verbanden. Met andere woorden, we maken gebruik van de kracht van alle beschikbare partners om deze civil society te realiseren. Ook de kerntaak van het welzijnswerk dient gericht te zijn op het versterken van de regievoering van mensen over hun leven. Bovenstaande betekent ook voor het welzijnswerk dat dit uitgaat van de kracht van de burgers. Daar waar burgers (nog) niet in staat zijn om het initiatief te nemen, zullen zij hierin worden ondersteund. Het sociaal-cultureel werk is hierin toegankelijk voor iedereen en schenkt bijzondere aandacht aan kwetsbare groepen en/of groepen in een achtergestelde positie.
Het nieuwe perspectief op het welzijnswerk is met name daarop gericht de uitvoering te verbinden met ondersteunen van individuele bewoners en het ondersteunen van structuren in de wijk, de buurt, de kern (verenigingsleven, sociale cohesie, accommodaties, activiteiten, ontmoetingsmogelijkheden). De herijking levert via de op te stellen wijkprofielen een instrument (wijkagenda, wijkplan,wijkontwikkelingsplan) om adequate invulling te geven aan de uitvoering van het welzijnswerk. 2.
De toegevoegde waarde van de wijkprofielen
Om nog beter inzichtelijk te maken wat nodig is voor het ondersteunen van burgers, waarbij tevens maximaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijke inbreng van de partners wordt voorgesteld om per wijk een wijkprofiel op te stellen: een gezamenlijke analyse van de wijk. Op basis van deze wijkprofielen wordt samen met de partners waaronder bewoners een wijkagenda opgesteld waarin de gezamenlijke doelstellingen en de daaruit voortvloeiende inzet van de partners wordt beschreven Aan de hand van deze wijkprofielen zal ook duidelijk worden of en zo ja in welke mate er een inzet wordt verwacht van de gemeente en de verschillende samenwerkingspartners waaronder het welzijnswerk en bewoners. Deze inzet zal qua complexiteit en intensiteit per wijk verschillend zijn. Om een integraal beeld te krijgen van de leefbaarheid van een wijk is het noodzakelijk dit te doen op basis van een aantal minimaal noodzakelijke indicatoren. Er is gekozen voor de indeling die het Ministerie van VROM al enige tijd gebruikt bij de wijkenaanpak met de toevoeging van welzijn en zorg. Dit laatste is mede op verzoek gebeurd van het cliëntenplatform van de Wmo. Verder is van belang dat de wijkprofielen samen met de bewoners worden gemaakt. De titel van de notitie is niet voor niets: “Mensen maken de wijk. Herijking wijkgericht werken”. Dit sluit ook aan bij het nieuwe coalitieakkoord, waarin om een grotere betrokkenheid van de burgers bij hun directe leefomgeving wordt gevraagd. De informatie binnen de wijkprofielen bestaat op dit moment ondermeer uit de gegevens van de zogenaamde Leefbarometer van het Ministerie VROM. Op dit moment is er nog onvoldoende informatie beschikbaar op sommige onderdelen (bijvoorbeeld Swalmen). Het Ministerie van VROM gaat deze informatie toevoegen. Volgens de aangegeven planning duurt het tot 2014 voordat alle wijkprofielen zijn opgesteld. Zoals gezegd kunnen we aan de hand van deze wijkprofielen nog beter dan voorheen maatwerk leveren. Dit betekent niet dat we tot die tijd “vleugellam” zijn. Aan de hand van de in de diverse beleids- en uitvoeringsnota’s beschikbare informatie en de daaruit voortvloeiende doelstellingen zijn wij in staat om de vraagstelling richting onze maatschappelijke partners op te stellen. Deze vraagstelling is nog niet wijkspecifiek, deze finetuning vindt plaats aan de hand van de genoemde wijkprofielen. Dit neemt niet weg dat sommige problematiek en de daarbij behorende aanpak wijkoverstijgend is. In dit geval zal er wijkoverstijgend worden samengewerkt, bijvoorbeeld op het gebied van jeugd- en jongerenwerk. Echter, juist doordat er wijkgericht wordt gewerkt is het makkelijker om een goed beeld te vormen van de verschillende trends en signalen waardoor eventuele wijkoverstijgende trends en ontwikkelingen in een vroegtijdig stadium kunnen worden onderkend. Dat doet zich op dit moment ook al voor. We zien in de praktijk regelmatig dat bijvoorbeeld jongerenproblematiek zich verplaatst naar andere wijken, inclusief het centrum van de stad. Het wijkgericht werken speelt hier ook op in, dit geldt ook voor het welzijnswerk.
-2-
3.
Een ander perspectief op het welzijnswerk beschrijft de situatie per 1 januari 2011. Wat hebben we ten aanzien van het welzijnswerk in Roermond nu geleerd van het verleden?
Het welzijnswerk in Roermond kent een “rijke“ historie. In de afgelopen jaren is de keuze gemaakt om het welzijnswerk te concentreren bij één instelling en hebben we de keuze gemaakt om het welzijnswerk “op afstand” te zetten. De keuze werd gemaakt voor een op output gerichte relatie met gesubsidieerde instellingen. Terugkijkend naar de afgelopen 10 jaar komen we samengevat tot de volgende leermomenten: - Er bestaan verschillende interpretaties van de consequenties van het “op afstand zetten” (outputrelatie regierol/directierol); - De gemeente is voortdurend op zoek naar de juiste verhouding tussen de gemeente als opdrachtgever en de gemeente als samenwerkingspartner (rollen en verantwoordelijkheden); - De zoektocht naar de wijze van formuleren van de beoogde resultaten en de daarbij behorende (prestatie) indicatoren (begrippenkader / systematiek) heeft (nog) niet het beoogde resultaat opgeleverd. Bovenstaande toont aan dat de focus van de gemeente vooral gericht was op de vorm en dat deze de discussie betreffende de inhoud beïnvloede. De ogenschijnlijke ontevredenheid over de uitvoering van het welzijnswerk die in de afgelopen jaren regelmatig werd geuit werd gevoed door de verschillende interpretaties over bovengenoemde punten. Aan de hand van de thans voorliggende notitie wordt getracht om de gevraagde helderheid te verschaffen m.b.t. de vorm en inhoud van de relatie tussen de gemeente en de welzijnsinstelling. . 4. Wat zijn de belangrijkste veranderingen op basis waarvan we in 2011 “meer grip ” krijgen op het welzijnswerk? Sturing op het welzijnswerk is mogelijk als wordt voldaan aan een aantal voorwaarden: - een koppeling tussen beleid en uitvoering; - een balans tussen efficiency, effectiviteit en kwaliteit; - voldoende flexibiliteit om te anticiperen op actuele ontwikkelingen; - inbreng van bewoners en maatschappelijk middenveld. Verbetering in 2011 vindt plaats aan de hand van : - het beter benutten van bestaande sturingsinstrumenten; - het equiperen van beleidsmedewerkers; - een betere samenhang en afstemming (Wmo); - een resultaatgerichte/ wijkgerichte aanpak op basis van gezamenlijke programma’s (wijkprofielen); - beter inzicht in de aard en omvang van de activiteiten en de bereikte resultaten; - flexibiliteit.
-3-
5.
De rechtspositie van het personeel van de huidige welzijnsorganisatie.
Binnen een memo van de afdeling Juridische Zaken en Eigendommen zal nader worden ingegaan op de personele consequenties wanneer delen van het (sociaal culturele) welzijnswerk per 2011 door een andere aanbieder dan de huidige aanbieder Stichting Wel.kom zullen worden uitgevoerd. Deze memo is als aparte bijlage bij de commissieinformatiebrief met nummer 2010/UIT/15971 gevoegd. 6.
Wat verstaan we nu concreet onder de regierol van de gemeente?
Het lokaal sociaal beleid is een beleid dat verschillende beleidsterreinen raakt. Daarnaast is er sprake van een grote verscheidenheid aan organisaties (waaronder de welzijnsorganisatie) die elk op een specifiek onderdeel van dit beleid actief zijn. Daarin past een bepaalde wijze van sturing die met deze omstandigheden rekening houdt. Als tegelijkertijd de ambities hoog zijn, dan stelt dit des te meer eisen aan de wijze waarop door de gemeente wordt gestuurd/geregisseerd. Dit betekent dat van de gemeente mag worden verwacht dat zij in staat is om de samenhang aan te brengen tussen verschillende beleidsdoelen, zowel inhoudelijk als qua uitvoering. Regievoeren in deze betekent concreet dat wij per wijk de gevraagde samenhang qua inhoud en qua uitvoering zullen initiëren. De gemeente voert regie met als uiteindelijke doel het zo goed mogelijk laten functioneren van netwerken en samenwerkingsverbanden. Regievoeren betekent in deze ook dat wij ons, aan de hand van de gekozen instrumenten, door de welzijnsinstelling, structureel zullen laten informeren over de voortgang van het welzijnswerk en de daarbij behaalde resultaten. De gemeente is verantwoordelijk voor het realiseren van het zo efficiënt mogelijk uitvoeren van het welzijnswerk dat daarbij aansluit binnen de verschillende gemeentelijke beleidsdoelen. M.b.t. het welzijnswerk is, naast de regievoering als subsidieverlener, voor 2011 vooral ingestoken op de samenwerking tussen gemeente en welzijnsorganisatie. Vanuit de visie dat alleen in een partnership-relatie op een effectieve en efficiënte manier uitvoering gegeven kan worden aan het beleid van de gemeente, wordt in 2011 de samenwerking tussen welzijnsorganisatie en gemeente nadrukkelijk centraal gesteld in de “Beleidsregel (sociaal cultureel) welzijnswerk 2011”. 7.
Waarom is de subsidierelatie gebaseerd op output ?
Met betrekking tot de subsidierelatie is er in het verleden wel eens gesproken dat deze niet gebaseerd zou moeten zijn op de output(resultaat) maar op de outcome (effect). Een subsidierelatie gericht op outcome zou indiceren dat het mogelijk zou zijn om de directe invloed die de welzijnsorganisatie heeft op een maatschappelijk effect meetbaar te maken In de praktijk blijkt dit niet mogelijk te zijn. Een subsidierelatie gericht op outcome zou indiceren dat het mogelijk is dat de enkele inzet van de welzijnsorganisatie leidt tot het gewenste maatschappelijke effect. Maatschappelijke effecten (zeker binnen een wijkgerichte aanpak) zijn echter het resultaat van de werkzaamheden van tal van partners en diverse andere ontwikkelingen. De prestaties van de welzijnsorganisatie en het uit deze prestaties voortvloeiende resultaat is echter wél meetbaar. Dit kan gebeuren aan de hand van outputindicatoren over te leveren prestaties en te behalen resultaten binnen een op output gerichte subsidierelatie. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn: 15 cursussen aangeboden (prestatieindicator = 1 cursus) en 13 mensen zijn geslaagd voor hun diploma (resultaat). 8.
Wat zijn de risico’s bij de thans voorgestelde werkwijze ?
Binnen iedere subsidierelatie ligt het initiatief om in aanmerking te komen voor subsidie bij de subsidieaanvrager, in dit geval de welzijnsorganisatie. De gemeente Roermond biedt (op grond van
-4-
de Algemene Subsidieverordening in principe vóór 1 mei) tijdig de gelegenheid om subsidieaanvragen in te dienen. Vooraf is nog niets te zeggen hoeveel welzijnsorganisaties daadwerkelijk het initiatief zullen nemen om een subsidieaanvraag in te dienen. Het is op dit moment nog niet duidelijk welke welzijnsorganisatie vanaf 2011 het welzijnswerk binnen de gemeente Roermond zal gaan uitvoeren. Dit betekent ook dat er nog geen duidelijkheid bestaat over de kwaliteit van hetgeen wordt aangeboden. Kort samengevat: - De tijd begint te dringen; - Subsidieplafond geeft het financiële kader weer. Het is nog onduidelijk of binnen dit budget de gewenste inzet van het welzijnswerk en uitvoering van de activiteiten plaats kan vinden; - Onzekerheid m.b.t. het aantal en kwaliteit van de aanvragers; - Is er voldoende kennis van de gebruikte tools en hulpmiddelen om de geëiste kwaliteit te kunnen testen, te toetsen of te controleren (bijvoorbeeld: zijn subsidieaanvragers voldoende in staat om het door de gemeente Roermond binnen de beleidsregel gevraagde kwaliteitsmanagement systeem te operationaliseren?); - Het “managen van verwachtingen”. Dit bestaat onder andere uit het maken van duidelijke en uitvoerbare afspraken tussen de verschillende betrokken partijen. Gelet op het beschreven ontwikkeltraject is er voor gekozen om 2011 te zien als een overgangsjaar (mede gelet op de op stapel staande bezuinigingen). Op dit moment hebben er reeds verschillende gesprekken plaatsgevonden met mogelijke aanbieders van welzijnswerk binnen de gemeente Roermond per 2011. Een aantal van deze aanbieders heeft aangegeven dat zij voornemens is om een subsidieaanvraag bij de gemeente Roermond te gaan indienen. Wanneer deze voornemens niet leiden tot geschikte subsidieaanvragen zal er op dat moment een andere oplossing moeten worden gevonden voor wat betreft de uitvoering van het welzijnswerk. Indien dit scenario zich voordoet, zal uw commissie daarover t.z.t. geïnformeerd worden. Binnen de beleidsregels zijn kwaliteitscriteria geformuleerd waaraan de subsidieaanvragers zullen moeten voldoen. 9.
Kiezen we nu voor één of voor meerdere aanbieders?
In de notitie “Een ander perspectief op het welzijnswerk” is de mogelijkheid opgenomen het welzijnswerk aan te bieden aan meerdere welzijnsorganisaties. Echter, de constatering van een aantal commissieleden dat het aanbrengen van samenhang tussen meerdere aanbieders lastiger wordt wanneer er sprake is van meerdere welzijnsorganisaties is terecht. De concrete uitwerking voor het realiseren van welzijnswerk 2011 is te vinden in de “Beleidsregel (sociaal cultureel) welzijnswerk 2011” en het bijgevoegde beleidskader waarbinnen de uitvoering moet plaatsvinden. In eerste aanleg is gekeken naar een beleidsregel en subsidiekader dat door meerdere aanbieders uitgevoerd zou kunnen worden. Na een inhoudelijke analyse is gebleken dat: - het vanwege de afstemming en efficiency onwenselijk is om meerdere welzijnsorganisaties gelijktijdig de uitvoering van een of meerdere onderdelen te laten uitvoeren. - het vanwege de integraliteit en samenhang tussen de verschillende onderdelen onwenselijk is om meerdere welzijnsorganisaties afzonderlijke onderdelen te laten uitvoeren. In de beleidsregel is opgenomen: één welzijnsorganisatie voor het uitvoeren van het gehele welzijnswerk, waarbij taken die op zich zelfstaand door andere kunnen worden uitgevoerd uit de beleidsregel geschrapt zijn. Deze laatstgenoemde taken zijn bijvoorbeeld het beheren en exploiteren van gebouwen.
-5-
10
Tot slot: tekstuele aanpassingen
De notie “Een ander perspectief op het welzijnswerk” richt zich op het sociaal cultureel werk ( is er voor iedereen). De passage m.b.t. het cliëntgericht welzijnswerk (pag 2) leidt klaarblijkelijk tot verwarring. Voorgesteld wordt om deze passage te verwijderen. De suggestie om in de beleidsregel een jaarlijkse evaluatie en klanttevredenheidsonderzoek op te nemen wordt overgenomen. Tevens zal de beleidsregel voor wat betreft de passage m.b.t. het kwaliteitsmanagement worden aangescherpt ten aanzien van de aspecten houding en gedrag. Tenslotte zal in de beleidsregel een passage worden opgenomen aangaande de financiële en organisatorische kwaliteit/stabiliteit van de organisatie.
-6-
Memo Aan Van Sector/afdeling Tel. Datum Betreft
Frank Leenders Marja Massen BMO/Juridische Zaken en Eigendommen (0475) - 359 572 1 juni 2010 Wel.kom
Per email van 31 mei 2010 is gevraagd te bekijken of er mogelijkheden zijn te voorkomen dat Wel.kom –medewerkers die momenteel onvoldoende functioneren/presteren in 2011 bij welke organisatie dan ook terugkeren in hun oude werkzaamheden. Zoals bekend zijn er met betrekking tot de overgang van personeel reeds een tweetal adviezen uitgebracht. Het betreft het advies van mr. J. van den Heuvel van Meulenkamp advocaten d.d. 2 maart 2010 en het advies van mr. J. Verheyden van Verheyden cs advocaten bv. Uit beide adviezen kan in ieder geval de conclusie worden getrokken dat indien er sprake is van het verleggen van de subsidietitel naar een andere entiteit, de op dat moment in dienst zijnde werknemers, die zijn verbonden aan de gesubsidieerde activiteit, mee overgaan naar de nieuwe entiteit. In het advies van mr. Van den Heuvel wordt hierin nog een nuancering aangebracht in die zin dat een rol kan spelen de vraag of er enig contact is geweest tussen de oude en de nieuwe Stichting en eveneens of de nieuwe Stichting gebruik maakt van activa, zoals bijvoorbeeld een gebouw of materieel. Het is dan verdedigbaar dat er geen sprake is van de overgang van een onderneming en dus het personeel niet mee over gaat. Daarnaast geeft mr. Van den Heuvel echter aan dat dit niet te snel mag worden aangenomen, omdat de Europese richtlijn tot doel heeft de rechten van werknemers in dit soort situaties te beschermen. Zoals reeds is aangegeven in de beide adviezen wordt het juridisch kader gevormd door de Europese Richtlijn nr. 77/187 van 14 februari 1977, die hoofdzakelijk is geïmplementeerd in de artikelen 7:662666 BW, artikel 7:670 lid 8 BW, artikel 14a Wet CAO en artikel 2a Wet AVV. De hoofdregel is dat personen een arbeidsovereenkomst (in de zin van Titel 10 van Boek 7 BW) moeten hebben bij de vervreemder wiens onderneming (in casu de Stichting Wel.kom) overgaat. Ook bv werknemers wiens arbeidsovereenkomsten al zijn opgezegd maar waarvan de opzegtermijn nog loopt, gaan over en zijn dus voor de resterende duur van de opzegtermijn in dienst van de verkrijger (de nieuwe te subsidiëren Stichting). Artikel 7:663 BW bepaalt dat bij een overgang van onderneming de rechten en verplichtingen die op dat moment bij de vervreemder bestonden ten aanzien van de werknemers, overgaan op de verkrijger. Alle bestaande arbeidsovereenkomsten en arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers gaan automatisch en ongewijzigd mee over. Er hoeft daarom geen nieuwe arbeidsovereenkomst te worden gesloten. De automatische overgang houdt onder meer in dat de bepalingen uit de arbeidsovereenkomst blijven gelden.
Arbeidsvoorwaarden die overgaan zijn: functies, salaris, arbeidsduur, standplaats, anciënniteit, VUTregelingen. Gedurende één jaar na de overgang van onderneming blijft de vervreemder, naast de verkrijger, aansprakelijk voor verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ontstaan vóór de overgang. De regel dat alle rechten en verplichtingen van de werknemer vanzelf mee over gaan, is van dwingend recht. Dat betekent dat eigen afspraken over het al dan niet handhaven van arbeidsovereenkomsten of arbeidsvoorwaarden nietig zijn. Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat het al dan niet functioneren geen rol speelt op het moment van overname. Wat in de nieuwe Stichting na de overname blijkt ten aanzien van het functioneren is een probleem van deze Stichting. Hiervoor dienen zij zelf maatregelen te treffen. Verder ben ik van mening dat de gemeente Roermond als subsidiegever niet in een positie verkeert c.q. niet bevoegd is een dergelijke eis te koppelen aan de nieuwe subsidierelatie.
-2-
BELEIDSREGEL SUBSIDIEVERLENING BEHORENDE BIJ DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE ROERMOND 2008 BESLUIT COLLEGE d.d. 25 mei 2010
Onderwerp:
(Sociaal cultureel) Welzijnswerk 2011
Beleid: Het coalitieakkoord van de gemeente Roermond. De jaarlijks door de Raad vastgestelde begroting van de gemeente Roermond. Notitie ‘Een hernieuwd perspectief op het welzijnswerk’. Doelstelling: Uitvoering geven aan het bij deze beleidsregel gevoegde subsidiekader (Sociaal cultureel) Welzijnswerk. Dit subsidiekader maakt onderdeel uit van deze beleidsregel. Subsidiegrondslag Ter uitvoering van een beschikking tot verlening van een budgetsubsidie zal er op basis van artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Roermond 2008 een uitvoeringsovereenkomst (Sociaal cultureel) Welzijnswerk 2011 worden afgesloten waaraan meetbare activiteiten en/of prestaties worden gekoppeld. Subsidiecriteria 1. De subsidieaanvraag bevat per Wmo prestatieveld, zoals die zijn opgenomen binnen het subsidiekader (Sociaal cultureel) Welzijnswerk, een activiteitenaanbod waarbij de verschillende onderdelen onderbouwd zijn beschreven en de samenhang tussen de verschillende onderdelen wordt aangetoond. 2. De activiteiten binnen het onder punt 1 genoemde activiteitenaanbod vallen binnen het domein sociaal werk dat is geformuleerd als het “door in samenhang vervullen van specifieke functies via een open aanbod en werkwijze, op actieve wijze ondersteuning bieden aan mensen – individueel en/of groepsgewijs – bij het gestalte geven aan de inrichting van hun sociaal en maatschappelijk leven, alsmede hun emancipatie”. 3. Het onder punt 1 genoemde activiteitenaanbod is beschreven aan de hand van de TRILLsystematiek en het hierbij behorende TRILL-dienstenboek. 4. Binnen het onder punt 1 genoemde activiteitenaanbod is aan de hand van een stappenplan onderbouwd beschreven op welke wijze de burgers en de verschillende wijk- en ketenpartners bij de verdere implementatie en uitvoering van de in het aanbod genoemde activiteiten worden betrokken. 5. Binnen het onder punt 1 genoemd activiteitenaanbod zijn per prestatieveld resultaatindicatoren beschreven. 6. Binnen het onder punt 1 genoemd activiteitenaanbod zijn op het niveau van de verschillende onderdelen van het desbetreffende prestatieveld prestatieindicatoren beschreven. 7. Binnen het onder punt 1 genoemde activiteitenaanbod zijn op basis van de 10 WMO-uitgangspunten zoals die zijn opgenomen binnen het subsidiekader (Sociaal cultureel) Welzijnswerk, per uitgangspunt resultaatindicatoren beschreven. 8. De onderbouwing voor de keuze van de onder punt 5, 6 en 7 genoemde indicatoren wordt per indicator aangegeven. 9. De organisatie moet beschikken over een goed functionerend kwaliteitsmanagement systeem waarin onder andere de primaire processen zijn beschreven. Hierbij zal ook uitdrukkelijk aandacht worden geschonken aan de aspecten houding en gedrag.
BELEIDSREGEL SUBSIDIEVERLENING BEHORENDE BIJ DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE ROERMOND 2008 10. De beschrijving van de primaire processen maakt onderdeel uit van de subsidieaanvraag. De subsidieaanvrager moet binnen de subsidieaanvraag aantonen dat de organisatie de benodigde organisatorische kwaliteit en stabiliteit bezit om de verschillende in de subsidieaanvraag genoemde activiteiten te kunnen uitvoeren. 11. De subsidieaanvraag bevat een concreet voorstel voor de wijze waarop de subsidieaanvrager gedurende het subsidiejaar met de gemeente Roermond en haar partners een proactieve bijdrage wil gaan leveren op het gebied van beleidsontwikkeling. 12. De subsidieaanvraag bevat een onderbouwde beschrijving van de samenhang tussen de verschillende prestatievelden. 13. Personen die namens de subsidieaanvrager activiteiten uitvoeren of daaraan leiding geven dienen voldoende gekwalificeerd te zijn, conform de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening en het hierbij behorende Functieboek Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, om hun functie verantwoord te kunnen uitoefenen. Daartoe zal de subsidieaanvrager aan de hand van de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening en het hierbij behorende Functieboek Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, binnen de subsidieaanvraag aantoonbaar moeten maken dat deze personen vakbekwaam zijn. Hieruit moet tevens blijken dat de organisatie de beschikking heeft over eigen personeelsleden die o.a. voor de gemeente Roermond ingezet kunnen worden. 14. De subsidieaanvraag bevat een begroting, waarin de subsidieaanvrager de kosten inzichtelijk maakt per prestatieveld en binnen het desbetreffende prestatieveld op het niveau van de verschillende onderdelen zoals deze zijn opgenomen binnen het subsidiekader (Sociaal cultureel) Welzijnswerk. 15. Binnen de in te dienen begroting maakt de subsidieaanvrager duidelijk op welke wijze de loon- en prijskosten zijn opgebouwd. Hierbij dient voor wat betreft de prijskosten te worden uitgegaan van de prijsmutatie van het BBP Bruto Binnenlandse Product (verder te noemen pBBP) zoals dit is vastgesteld van het Centraal Planbureau. 16. Voor het uitvoeren van de in de subsidieaanvraag opgenomen activiteiten dient de subsidieaanvrager de sociaal maatschappelijke accommodaties gelegen in de desbetreffende wijken te gebruiken. 17. De subsidieaanvraag bevat een onderbouwde beschrijving van de wijze waarop de subsidieaanvrager de in de subsidieaanvraag genoemde activiteiten zal gaan evalueren. Een klanttevredenheidsonderzoek maakt een onderdeel uit van deze evaluatie. 18. Een subsidieaanvraag moet bij het college van B&W van de gemeente Roermond worden ingediend vóór 20 juli 2010. Soort subsidie:
Budgetsubsidie.
Subsidiemethode: Het definitieve subsidieplafond voor het jaar 2011 wordt vastgesteld door de raad in november 2010. Vooralsnog kan er een bedrag ter hoogte van € 2.543.093,-- als indicatie voor het subsidieplafond voor het jaar 2011 worden aangehouden. 1. De subsidieaanvraag moet voldoen aan alle onder de subsidiecriteria genoemde voorwaarden. 2. Om de samenhang tussen de verschillende specifieke onderdelen van het (Sociaal cultureel) Welzijnswerk te bevorderen zal er slechts één subsidieaanvraag per jaar binnen deze beleidsregel worden gehonoreerd. Wanneer er sprake is van meerdere subsidieaanvragen zal het college van B&W inhoudelijk beoordelen en bepalen welke aanvraag het meest passend is en daarom voor subsidie in aanmerking komt. 3. Wanneer er sprake is van meerdere subsidieaanvragen met gelijke geschiktheid, zal er subsidie worden verstrekt aan de aanvrager die de minste subsidie vraagt.
2
BELEIDSREGEL SUBSIDIEVERLENING BEHORENDE BIJ DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE ROERMOND 2008 N.b. Wanneer er (delen van) het (Sociaal cultureel) Welzijnswerk op enig moment d.m.v. subsidie worden overgedragen aan een nieuwe organisatie kan de situatie ontstaan dat deze organisatie de (juridische) verplichting heeft om het personeel van de ‘oude’ organisatie over te nemen ten behoeve van het uitvoeren van de met de uitvoeringsovereenkomst gepaard gaande werkzaamheden.
3
SUBSIDIEKADER (SOCIAAL CULTUREEL) WELZIJNSWERK 2011 Maatschappelijk effect: Meedoen in een zorgzame en zelfredzame Roermondse samenleving.
Doelstelling: Sociale cohesie/leefbaarheid
Doelstelling: Participatie
Doelstelling: Vangnet/achterstanden
Het verbeteren van de sociale cohesie en leefbaarheid binnen de stad én de afzonderlijke wijken van Roermond.
Iedere burger is in staat mee te doen in de samenleving en zet zich naar eigen kunnen in voor de samenleving.
Het bestrijden van achterstanden en het voorkomen van uitval van kwetsbare groepen.
Het welzijnswerk levert een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het Roermondse beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door bij het uitvoeren van de opdracht de volgende uitgangspunten centraal te stellen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
het stimuleren zelfredzaamheid, zelfregie, zelforganisatie en eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk; een wijkgerichte aanpak door de uitvoering van het welzijnswerk zo dicht mogelijk bij de leefsituatie van de burger vorm te geven; het breed en actief uitdragen van het gedachtegoed van de Wmo in alle contacten in- en extern; burgers met beperkingen moeten zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving te kunnen laten wonen; het stimuleren van burgerinitiatieven (in de wijk), waarbij burgers zich inzetten t.b.v. hun eigen sociale netwerk, andere burgers en hun eigen woonomgeving . het ondersteunen van sociale netwerken, verenigingen, vrijwilligersorganisaties en maatschappelijke organisaties bij het ontplooien van activiteiten in de wijk; het pro-actief betrekken van burgers, sociale netwerken, verenigingen, vrijwilligersorganisaties, informele maatschappelijke organisaties bij het ontwikkelen en uitvoeren van (nieuwe) taken en activiteiten. 8. het uitbreiding van (informele) ondersteunende diensten en ontmoetingsmogelijkheden in de wijk; 9. het pro-actief deelnemen aan relevante samenwerkingsverbanden van ketenpartners én actief doorgeleiden van signalen naar ketenpartners; 10. een partnershipgerichte houding ten opzichte van de gemeente Roermond, die als regievoerder behoefte heeft aan het gezamenlijk ontwikkelen en bijstellen van beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning.
Prestatieveld 1: Bevorderen sociale cohesie en leefbaarheid
Prestatieveld 2: preventief jeugdbeleid
Prestatieveld 3: informatie, advies en cliëntondersteuning
1.
1.
Informatie en advies
1. Opbouwwerk: a: algemeen b: jeugd- en jongerenwerk
2.
Opvoed- en opgroeiondersteuning
2.
Veiligheid
3.
Signalering
3.
Integratie a: begeleiding statushouders b: taalcoaches
4.
Toeleiding naar hulpaanbod
5.
Coördinatie van de zorg
Prestatieveld 4: ondersteunen vrijwilligers en mantelzorgers
Prestatieveld 5: deelname maatschappelijk verkeer
1.
1. a.
Wmo-loket Vrijwilligerswerkondersteuning a: stimuleren vrijwilligerswerk b. ondersteunen van vrijwilligers c. matchen vraag en aanbod vrijwilligers 2.
b. c.
Maatschappelijke stage
d.
Zelfstandig wonen in de wijk Proactieve informatievoorziening senioren Voorkoming eenzaamheid senioren Klussen- en andere welzijnsdiensten en mogelijkheden voor ontmoeting voor mensen met beperkingen Multifunctioneel ouderencentrum
1
1.a Ondersteun (burger)initiatieven die gericht zijn op het ontstaan van (interetnische) contacten en het vergroten van de leefbaarheid binnen de wijk. 1.b Biedt, voor- en door jongeren, binnen de wijken Roermondse Veld, Donderberg en de Kemp Kitskensberg Heide een samenhangend toegankelijk, structureel en incidenteel aanbod aan vrijetijdsbesteding bijvoorbeeld door middel van ‘chillen’ en sporten) dat aansluit bij de behoefte en de mogelijkheden van jongeren in deze wijken, ongeacht inkomen en beperking. Hierbij is gerichte incidentele inzet buiten de eerder genoemde wijken mogelijk. 2. Voorkom en bestrijd overlast van jongeren, conform de lopende afspraken tussen de verschillende partners, door middel van een multidisciplinaire aanpak binnen de wijken het Roermondse Veld, de Donderberg, Swalmen en de Kemp- Kitskensberg/Heide en daarnaast daar waar nodig in de rest van de gemeente Roermond. 3. a Maak asielgerechtigden en pardonners wegwijs in de Roermonds en Nederlandse maatschappij en leidt ze toe naar maatschappelijke voorzieningen. 3.b Verbeter de kwaliteit van inburgering door voor inburgeraars begeleiding te organiseren in de vorm van het project taalcoaches en door de koppeling te leggen met innovatietraject wijkgerichte inburgering. Hierbij dienen achterstanden te worden bestreden en is duurzame participatie het einddoel.
1. Draag, conform het programma van eisen CJG bij aan de invulling van informatie en advies aan jongeren/hun ouders. 2a. Voer in de wijk op basis van de vraag bewezen effectieve opvoedingsondersteuning uit vanuit een eenduidige opvoedvisie (CJG). 2b. Biedt, met name binnen het Roermondse Veld, Donderberg en de Kemp Kitskensberg Heide, een gericht bewezen effectief cursusaanbod, waaronder Opstap en Opstapje, aan met als doel om taal- en ontwikkelingsachterstanden van allochtone kinderen en jongeren ten opzichte in te lopen zodat zij hun schoolcarrière kunnen afronden op een individueel passend onderwijsniveau. 2.c Biedt een vraaggericht bewezen effectief opvoedingsondersteuningsaanbod aan gericht op ouder en/of kind in samenwerking met de jeugdgezondheidszorg, basisscholen en peuterspeelzalen met als doel het onderkennen en bestrijden van achterstanden en stagnaties in de ontwikkeling bij kinderen tot 12 jaar. 2.d. Organiseer bewezen effectieve trainingen die tot doel hebben de weerbaarheid en zelfredzaamheid van jongeren te verbeteren. 3.en 4a Signaleer problemen/ risico’s bij jeugdigen tot 23 jaar vroegtijdig. Borg dit intern, leidt casuïstiek indien nodig door naar de hulpverlening dan wel de aanwezige zorgstructuur en maak hierbij gebruik van instrumenten zoals de verwijsindex NML en de lokaal geldende samenwerkingsafspraken.
1. Maak het aantal en de aard van de geboden cliëntcontacten voor de gemeente Roermond inzichtelijk, incl. de acties die op basis van dit cliëntcontact worden ondernomen. Hiertoe dient een minimaal cliëntvolgsysteem te worden ingericht, waarbinnen het loket in ieder geval de mogelijkheid krijgt om over te gaan tot een (“warme”) doorverwijzing en de controle van het feit dat de cliënt niet wederom tussen wal en schip raakt (geen inhoudelijke evaluatie, echter wel volgen of cliënt zorgopvolging ontvangt)
1.a Stimuleer vrijwilligerswerk o.a. door middel van het uitvoeren van waarderingsactiviteiten en activiteiten op het gebied van werving. Heb hierbij nadrukkelijk aandacht voor doelgroepen die op dit moment niet of onvoldoende als vrijwilliger vertegenwoordigd zijn.
Maak het aantal en de aard van de geboden cliëntcontacten voor de gemeente Roermond inzichtelijk, incl. de acties die op basis van dit cliëntcontact worden ondernomen. Hiertoe dient een minimaal cliëntvolgsysteem te worden ingericht, waarbinnen het loket in ieder geval de mogelijkheid krijgt om over te gaan tot een (“warme”) doorverwijzing en de controle van het feit dat de cliënt niet wederom tussen wal en schip raakt (geen inhoudelijke evaluatie, echter wel volgen of cliënt zorgopvolging ontvangt)
1.c Breng vraag en aanbod bij elkaar waarbij de behoefte van de (nieuwe) vrijwilliger leidend is.
Om de dienstverlening voor cliënten te verbeteren: komen tot samenwerkingsafspraken met signalerende partijen (toeleiding naar) en uitvoerende partijen (zorgopvolging door op verwijzing van loket). Denk bijv. aan steunpunt mantelzorg. Zorg dat doelgroepen burgers (met specifieke vragen dan wel knelpunten in het bereiken van het loket) naar evenredigheid gebruik maken van het WMOloket. (denk hierbij bijv. aan allochtone burgers)
1.b Biedt ondersteuning op maat aan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties (o.a. verenigingen en organisaties), mn t.a.v. het behouden van vrijwilligers.
Biedt de activiteiten onder 1a, b en c in samenhang met elkaar aan. 2. Biedt proactief een aanbod van activiteiten om vraag en aanbod (van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties) bij elkaar te brengen. Onder proactief wordt verstaan een actieve houding om vraag en aanbod op te sporen, niet enkel op het terrein van vacatures, ook op het terrein van inhoudelijke of praktische vragen en mogelijk aanbod. Het beheren van een vacaturebank wordt hierin dus niet als voldoende beschouwd. Cruciaal hierin wordt ook de samenwerking met derden gezien. De vrijwilligerscentrale fungeert als een spil in het web tussen vraag en aanbod (ook of juist van derden), de coördinerende rol is van belang.
1. a Informeer alle (vitale) ouderen proactief over (preventieve) manieren waarop zij zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en functioneren, gezonde leefstijl en begeleidt ze naar de hiervoor noodzakelijke ondersteuningsinstrumenten. 1.b Voorkomen en signaleer eenzaamheid en depressie vroegtijdig bij de doelgroep ouderen en senioren door middel van het testen van senioren op eenzaamheid en depressie door middel van een gevalideerd meetinstrument. Verwijs indien nodig door. 1c. Organiseer klussen- en welzijnsdiensten voor ouderen die hiertoe zelf niet meer in staat zijn, rekening houdend met een voor deze doelgroep ‘acceptabel’ prijsniveau. 1d. Ondersteun en begeleid vrijwilligers in het multifunctioneel ouderencentrum en zorg voor een gevarieerd aanbod van activiteiten dat zich zowel op de kwetsbare alsook op de vitale doelgroep ouderen richt.
3. Coördineer het project maatschappelijke stage conform het projectplan maatschappelijke stage en biedt zelf stageplaatsen aan.
2
3.en 4a Signaleer problemen/ risico’s bij jeugdigen tot 23 jaar vroegtijdig. Borg dit intern, leidt casuïstiek indien nodig door naar de hulpverlening dan wel de aanwezige zorgstructuur en maak hierbij gebruik van instrumenten zoals de verwijsindex NML en de lokaal geldende samenwerkingsafspraken. 4b. Coach en begeleid jongeren (12-23), al dan niet met complexe problematiek (geen zorgmijders), die begeleiding nodig hebben bij het organiseren van hulp. 5. Volg bij multiprobleem jongeren en gezinnen die zelf geen overzicht hebben over de hulpverlening de lokale afspraken in het kader van coördinatie van de zorg en bedt deze intern in.
3
!
#
$ %&
"
% '
& (&
"
•
* "
• • •
! " •
# $
+,-./# + ,
-
.
/
% % %
"
# 00
&
•
$ '( )
•
$ '( )
• • • &