3. Het ondernemerschap
200
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
3.1. De zelfstandigen 3.1.1. Het aantal zelfstandigen Op 31 december 2010 werden 877.864 actieve zelfstandigen geteld, een toename met 2,3 % of 19.955 personen ten opzichte van 2009. Op tien jaar tijd steeg het aantal zelfstandigen met 128.965 of 17,2 %. Elk jaar steeg het aantal zelfstandigen met een gering percentage, in 2007 met maximaal 3,3 %. Tabel 3.1. Aantal verzekeringsplichtigen, zelfstandigen en helpers (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 Zelfstandigen (a) Help(st)ers (b)
2003
748.899 46.024
2005
753.826 102.829
2009
774.536 92.732
857.909 76.733
2010
2010-2000
877.864 74.721
+128.965 +28.69
Wijziging 2010/2000 (in %) +17,2 +62,4
(a) Zelfstandigen = hoofdberoep + bijberoep + actief na pensioen(leeftijd). (b) Helpers staan zelfstandigen bij in de uitoefening van hun beroep of springen voor hen in. Bron: RSVZ.
Het aantal helpers steeg de voorbije tien jaar met 28.697 of 62,4 %. In 2003 deed zich een spectaculaire stijging van het aantal helpers voor: ze werd veroorzaakt door de verplichte aansluiting van de meewerkende echtgenoten in dat jaar. Er werden toen immers meer dan 130.000 partners (vooral vrouwen) ambtshalve aangesloten. Op 31 december 2010 bleven daarvan nog 38.120 actieven over. Tabel 3.2. Zelfstandigen, naar aard van de activiteit (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 Hoofdberoep Bijberoep Actief na pensioen(leeftijd) Totaal
Aandeel 2000 (%)
2003
545.077 142.950
72, 19,
60.842
8
748.899
100
542.944 154.503 56.379 753.826
2005
2009
2010
550.743 165.741
595.011 198.427
604.980 205.084
68,9 23,4
+59.903 +62.134
2010/ 2000 (in %) +11 +43,5
58.052
64.471
67.800
7,7
+6.958
+11,4
774.536
857.909
877.864
+128.965
+17,2
Aandeel 2010 (%)
100
20102000
Bron: RSVZ.
De overgrote meerderheid actieve zelfstandigen, 68,9 % of 604.980, is zelfstandige in hoofdberoep. Ten opzichte van 2000 steeg het aantal zelfstandigen in hoofdberoep in 2010 met 59.903 eenheden of 11 %. Vanaf 2005 nam het aantal zelfstandigen in hoofdberoep, met een gemiddelde stijging van 1,8 %, jaarlijks iets sterker toe dan de voorgaande jaren. Deze gegevens tonen aan dat het aantal zelfstandigen in hoofdberoep over de beschouwde periode min of meer stabiel bleef maar hun aandeel in het totaal verminderde van 72,8 % naar 68,9 %. 23,4 % of 205.084 van de zelfstandigen oefenden hun activiteit uit in bijberoep. Over de beschouwde periode groeide deze groep sterk aan, met 62.134 eenheden of 43,5 %.
201
7,7% of 67.800 zelfstandigen bleven actief na hun pensioenleeftijd. Het aantal actieven na pensioenleeftijd steeg in vergelijking met 2000 in 2010 met 6.958 personen of 11,4 %. In deze groep had de geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen mogelijkerwijs een invloed op de gegevens. In 2010, ten opzichte van 2009, steeg hun aantal met 5,2 % of 3.329 personen, wat het hoogste percentage is sinds 2000. Tabel 3.3. Zelfstandigen in hoofd- en in bijberoep, naar juridische aard (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 Hoofdberoep Natuurlijke personen Bestuurders van vennootschappen Totaal hoofdberoep Bijberoep Natuurlijke personen Bestuurders van vennootschappen Totaal bijberoep
2005
2009
2010
2010-2000
Wijziging 2010/2000 in %
411.459 133.618 545.077
377.325 173.418 550.743
395.513 199.498 595.011
393.448 211.532 604.980
-18.011 +77.914 +59.903
-4,4 +58,3 +11
112.144 30.806 142.950
127.516 38.225 165.741
153.144 45.283 198.427
158.152 46.932 205.084
+46.008 +16.126 +62.134
+41 +52,3 +43,5
Bron: RSVZ.
202
Zoals blijkt uit tabel 3.3 waren de bestuurders van vennootschappen verantwoordelijk voor de stijging met 59.903 eenheden (11 %) van de zelfstandigen in hoofdberoep. Over de beschouwde periode steeg het aantal bestuurders met 77.914 eenheden of met 58,3 %. Waarschijnlijk opteerden ook iets minder hoofdberoepers dan vroeger voor de uitbating van hun zaak als natuurlijk persoon en/of iets meer natuurlijke personen in hoofdberoep zetten hun zaak stop. Het aantal natuurlijke personen in hoofdberoep nam de voorbije tien jaar af met 18.011 eenheden of 4,4 %. In 2010 daalde hun aantal opnieuw met 0,5 % of 2.065 eenheden ten opzichte van 2009. Zowel de categorie natuurlijke personen als de categorie bestuurders van vennootschappen van de zelfstandigen in bijberoep steeg jaarlijks. In het totaal steeg hun aantal respectievelijk met 46.008 (41 %) en 16.126 (52,3 %) ten opzichte van 2000.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Grafiek 3.1. Zelfstandigen, mannen en vrouwen (in eenheden)
Bron: RSVZ.
Ongeveer 7 op 10 zelfstandigen zijn mannen. Vanaf 2004 steeg het aantal mannen opnieuw. Hun aantal was in 2010 ten opzichte van 2000 toegenomen met 69.466 of 13,1 %. In 2010 bleef het aantal mannen echter stabiel. Maar vooral het aantal vrouwen dat zelfstandige wordt, was in opmars. Het aantal vrouwen dat opteerde voor het zelfstandigenstatuut ging er jaar na jaar op vooruit. Vergeleken met 2000 steeg hun aantal in 2010 met 59.499 of 27,4 %, wat meer dan het dubbele is dan bij de mannen. Tabel 3.4. Zelfstandigen per bedrijfstak (in eenheden, tenzij anders vermeld) Bedrijfstak Landbouw Visserij Nijverheid en ambachten (productie) Handel Vrije en intellectuele beroepen Diensten Diversen Totaal
Wijziging 2010/2000 in % -8,7 -36
Aandeel 2000 (%)
2005
2009
2010
Aandeel 2010 (%)
69.156 966
9,2 0,1
63.949 1.214
63.391 670
63.155 618
7,2 0,1
-6.001 -348
151.200
20,2
152.999
172.472
185.196
21,1
+33.996
+22,5
308.286
41,2
310.213
314.698
316.055
36
+7.769
+2,5
151.740
20,3
175.043
220.026
233.174
26,6
+81.434
+53,7
65.076 2.475 748.899
8,7 0,3 100
68.307 2.811 774.536
77.146 9.506 857.909
71.602 8.064 877.864
8,2 0,9 100
+6.526 +5.589 +128.965
+10 +225,8 +17,2
2000
2010-2000
Bron: RSVZ.
De indeling van het aantal aangesloten zelfstandigen naar activiteitsector gebeurt op basis van de RSVZ-beroepencodificatie. Enkel de activiteit waaraan de zelfstandige het grootste deel van zijn tijd besteedt, wordt in de statistieken opgenomen. Van de 877.864 zelfstandigen
203
in 2010 werd het grootste aantal zelfstandigen, 316.055 of 36 %, teruggevonden in de handel. Op de tweede plaats kwamen de vrije en intellectuele beroepen met 233.174 eenheden of 26,6 % en op de derde plaats de nijverheid en ambachten met 185.196 of 21,1 % zelfstandigen. In vergelijking met 2000 daalde het aantal zelfstandigen actief in de landbouw en visserij in 2010 respectievelijk met 8,7 % (6.001 eenheden) en 36 % (348 eenheden). Daartegenover nam het aantal zelfstandigen in een vrij beroep jaarlijks toe over de beschouwde periode, in totaal met 53,7 % of 81.434 personen. De vrije beroepen namen meer dan 60 % van de totale toename van het aantal zelfstandigen op tien jaar tijd voor hun rekening. Ook het aantal zelfstandigen in de nijverheids- en ambachtsector en in de dienstensector groeide op tien jaar tijd respectievelijk met 22,5 % (33.996) en met een kleine 10 % (6.526). Het aantal zelfstandigen in de handel steeg niet in dezelfde mate. Het aandeel van de handel verminderde over de beschouwde periode van 41,2 % tot 36 %. Tabel 3.5. Zelfstandigen per leeftijdsklasse (in eenheden, tenzij anders vermeld)
204
<18 18/-22 22/-25 25/-30 30/-35 35/-40 40/-45 45/-50 50/-55 55/-60 60/-65 65/-70 70 en + Totaal
2000
Aandeel 2000 (%)
2005
2009
2010
5 4.397 16.035 61.521 92.823 113.269 112.086 100.090 88.216 62.848 41.544 22.377 30.198 745.409
0 0,6 2,2 8,3 12,5 15,2 15 13,4 11,8 8,4 5,6 3 4,1 100
5 4.368 15.426 57.178 85.434 108.757 119.912 110.997 93.183 78.002 48.558 22.112 29.655 773.587
0 6.208 19.749 63.044 90.268 114.203 126.403 126.734 106.679 84.085 61.943 25.041 32.590 856.947
1 5.813 19.557 63.138 92.007 112.516 128.006 129.643 111.174 87.423 65.238 26.727 34.111 875.354
Aandeel 2010 (%)
2010-2000
0 0,7 2,2 7,2 10,5 12,9 14,6 14,8 12,7 10 7,5 3,1 3,9 100
-4 +1.416 +3.522 +1.617 -816 -753 +15.920 +29.553 +22.958 +24.575 +23.694 +4.350 +3.913 +129.945
Wijziging 2010/2000 in % -80 +32,2 +22 +2,6 -0,9 -0,7 +14,2 +29,5 +26 +39,1 +57 +19,4 +13 +17,4
Bron: RSVZ.
Ten opzichte van 2000 lag het aantal zelfstandigen in 2010 in de leeftijdscategorieën van 1825 en ouder dan 40 sterk hoger. In vergelijking met 10 jaar geleden waren er wat meer jongeren die als zelfstandige startten maar in 2010 t.o.v. 2009 daalde het aantal jonge zelfstandigen in de leeftijdscategorie van 18-25 echter. Daartegenover merken we vooral op dat de zelfstandigenpopulatie verouderde: slechts 1 op 3 zelfstandigen was jonger dan 40 jaar. Eveneens bleven er meer zelfstandigen actief na pensioenleeftijd. De geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen heeft mogelijkerwijs een invloed gehad op het aantal zelfstandigen na pensioenleeftijd.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Tabel 3.6. Zelfstandigen per gewest (in eenheden, tenzij anders vermeld) Gewest
2000
Vlaanderen Wallonië Brussel Buitenland of onvolledig adres Totaal
453.371 224.752 65.526 5.250 748.899
Aandeel 2000 (%) 60,5 30 8,7 0,7 100
2003
2005
2009
2010
459.582 222.051 66.362
472.900 225.788 69.588
526.178 243.016 80.427
538.817 247.581 82.504
5.831
6.260
8.288
753.826
774.536
857.909
Aandeel 2010 (%)
20102000
Wijziging 2010/2000 in % +18,8 +10,2 +25,9
61,4 28,2 9,4
+85.446 +22.829 +16.978
8.962
1
+3.712
+70,7
877.864
100
+128.965
+17,2
Bron: RSVZ.
De opdeling van de zelfstandigen per gewest gebeurt overeenkomstig het officiële (domicilie) of het opgegeven adres van de zelfstandigen. Dit stemt niet noodzakelijk overeen met de plaats waar de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend. Vlaanderen telde, met 61,4 %, het hoogste aantal zelfstandigen. Het aantal zelfstandigen gevestigd in Vlaanderen steeg jaarlijks tot 538.817 in 2010. Dit komt neer op een toename met 85.446 personen of 18,8 % ten opzichte van 2000. Het relatieve aandeel van Vlaanderen groeide van 60,5 % in 2000 naar 61,4 % in 2010. Het Waals Gewest kende tot in 2003 een jaarlijkse lichte achteruitgang waarna het aantal zelfstandigen klom tot 247.581 in 2010. Ten opzichte van 2000 steeg het aantal zelfstandigen met domicilie in het Waals Gewest met 22.829 of met 10,2 %, wat minder is dan de totale toename met 17,2 % voor alle gewesten. Het aantal zelfstandigen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steeg over de beschouwde periode het sterkst met 16.978 eenheden of 25,9 %. 8.962 zelfstandigen die hier in België verzekeringsplichtig zijn hebben hun domicilieadres buiten België of een onvolledig adres.
3.1.2. Het aantal startende en stoppende zelfstandigen In 2003 werd de daling van het aantal starters omgezet in een stijging. In 2010 werden 78.376 starters opgetekend. Dit is 53,2 % meer dan in 2000. Uit tabel 3.7 valt verder af te leiden dat het vooral de zelfstandigen in bijberoep zijn die met +76,8 % een sterke stijging optekenden. Vanaf 2005 steeg het aantal stopzettingen opnieuw. In 2010 stopten 34.766 zelfstandigen hun activiteit. Dit is 19,2 % meer dan in 2000. Vanaf 2006 bedroeg het aantal starters meer dan het dubbele van het aantal stopzettingen.
205
Grafiek 3.2. Startende en stoppende zelfstandigen (in eenheden)
Bron: RSVZ.
206
Tabel 3.7. Startende zelfstandigen naar aard van de activiteit (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 34.148 15.887
Hoofdberoep Bijberoep
2010 48.874 28.086
Wijziging 2010/2000 in % +43,1 +76,8
Bron: RSVZ.
Tabel 3.8. Startende zelfstandigen per leeftijdsklasse (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 <18 18/-22 22/-25 25/-30 30/-35 35/-40 40/-45 45/-50 50/-55 55/-60 60/-65 65/-70 70 en + Totaal
Bron: RSVZ.
2 2.359 5.609 10.898 9.483 7.979 5.556 3.838 2.419 1.420 909 519 125 51.116
Aandeel 2000 (%) 0 4,6 11 21,3 18,6 15,6 10,9 7,5 4,7 2,8 1,8 1 0,2 100
2005 5 2.657 6.319 12.430 10.885 9.732 7.443 5.037 3.127 1.810 898 380 175 60.898
2009
2010
0 3.419 7.406 12.735 11.934 10.708 8.733 6.358 3.761 2.203 1.266 625 260 69.408
2 3.614 7.940 14.710 13.772 11.869 9.880 7.079 4.494 2.519 1.444 708 279 78.310
Aandeel 2010 (%) 0 4,6 10,1 18,8 17,6 15,2 12,6 9 5,7 3,2 1,8 0,9 0,4 100
2010-2000 +0 +1.255 +2.331 +3.812 +4.289 +3.890 +4.324 +3.241 +2.075 +1.099 +535 +189 +154 +27.194
Wijziging 2010/2000 in % +0 +53,2 +41,6 +35 +45,2 +48,8 +77,8 +84,4 +85,8 +77,4 +58,9 +36,4 +123,2 +53,2
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Het grootste aantal startende zelfstandigen situeerde zich in 2000 en 2010 in de leeftijdscategorie van 25 tot 40 jaar. De voorbije tien jaar steeg hun aantal echter sterk in de leeftijdsgroep ouder dan 40 jaar, terwijl de leeftijdscategorie jonger dan 40 in relatieve termen erop achteruitging, behalve de leeftijdscategorie van 18 tot 22 jaar waar het aantal startende zelfstandigen stabiel bleef. Tabel 3.9. Startende zelfstandigen in Vlaanderen per leeftijdsklasse (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 <18 18/-22 22/-25 25/-30 30/-35 35/-40 40/-45 45/-50 50/-55 55/-60 60/-65 65/-70 70 en + Totaal
2 1.556 3.378 6.386 5.866 5.072 3.545 2.374 1.430 914 646 376 78 31.623
Aandeel 2000 (%) 0 4,9 10,7 20,2 18,5 16 11,2 7,5 4,5 2,9 2 1,2 0,2 100
2010 2 2.283 4.740 8.406 7.833 6.690 5.748 4.192 2.633 1.482 863 468 196 45.536
Aandeel 2010 (%) 0 5 10,4 18,5 17,2 14,7 12,6 9,2 5,8 3,3 1,9 1 0,4 100
Wijziging 2010/2000 in % +0 +46,7 +40,3 +31,6 +33,5 +31,9 +62,1 +76,6 +84,1 +62,1 +33,6 +24,5 +151,3 +44
Bron: RSVZ.
Vlaanderen telde 45.536 starters, het hoogste aantal van de drie gewesten. Vlaanderen kende met +44 % of 13.913 daarentegen de zwakste aangroei van het aantal beginnende zelfstandigen. Verder wordt in Vlaanderen dezelfde tendens waargenomen als bij het totaal aantal startende zelfstandigen. Tabel 3.10. Startende zelfstandigen in Wallonië per leeftijdsklasse (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 <18 18/-22 22/-25 25/-30 30/-35 35/-40 40/-45 45/-50 50/-55 55/-60 60/-65 65/-70 70 en + Totaal
0 599 1.627 2.996 2.311 1.974 1.395 1.032 704 347 210 121 44 13.360
Aandeel 2000 (%) 0 4,5 12,2 22,4 17,3 14,8 10,4 7,7 5,3 2,6 1,6 0,9 0,3 100
2010 0 761 2.114 3.716 3.491 3.228 2.595 1.901 1.251 684 419 182 62 20.404
Aandeel 2010 (%) 0 3,7 10,4 18,2 17,1 15,8 12,7 9,3 6,1 3,4 2,1 0,9 0,3 100
Wijziging 2010/2000 in % +0 +27 +29,9 +24 +51,1 +63,5 +86 +84,2 +77,7 +97,1 +99,5 +50,4 +40,9 +52,7
Bron: RSVZ.
Wallonië was goed voor 20.404 starters. De voorbije tien jaar steeg het aantal startende zelfstandigen in Wallonië met 52,7 % of 7.044. In tegenstelling tot Vlaanderen en Brussel waar het relatieve aandeel van de starters van 18-22 jaar stand hield, nam het relatieve aandeel in
207
Wallonië af. Daarentegen nam het relatieve aandeel van de starters van 35-40 jaar toe van 14,8 % in 2000 tot 15,8 % in 2010. Tabel 3.11. Startende zelfstandigen in Brussel per leeftijdsklasse (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2000 <18 18/-22 22/-25 25/-30 30/-35 35/-40 40/-45 45/-50 50/-55 55/-60 60/-65 65/-70 70 en + Totaal
0 193 561 1.432 1.219 861 537 373 235 130 70 26 5 5.642
Aandeel 2000 (%) 0 3,4 9,9 25,4 21,6 15,3 9,5 6,6 4,2 2,3 1,2 0,5 0,1 100
2010 0 511 998 2.381 2.212 1.743 1.318 829 505 283 119 79 20 10.998
Aandeel 2010 (%) 0 4,6 9,1 21,6 20,1 15,8 12 7,5 4,6 2,6 1,1 0,7 0,2 100
Wijziging 2010/2000 in % +0 +164,8 +77,9 +66,3 +81,5 +102,4 +145,4 +122,3 +114,9 +117,7 +70 +203,8 +300 +94,9
Bron: RSVZ.
208
Brussel telde met 10.998 het minste aantal startende zelfstandigen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest deed zich wel, met +94,9 % op tien jaar tijd, de sterkste stijging van het aantal startende zelfstandigen voor. De gegevens voor Brussel lagen ver boven het gemiddelde van de drie gewesten (zie tabel 3.8). Verder wordt, ten opzichte van 2000, bij de startende zelfstandigen per gewest dezelfde tendens waargenomen als in de totale populatie, nl. een sterke toename van de leeftijdsgroep ouder dan 40 jaar. In Brussel groeide het aantal startende zelfstandigen in de leeftijdscategorie van 18-22 jaar en 35-40 jaar de voorbije tien jaar eveneens sterk .
3.2. De ondernemingen 3.2.1. De btw-plichtige ondernemingen - demografische bewegingen De gegevens in dit onderdeel komen van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 120 van de FOD Economie die maandelijkse cijfers produceert over het demografische verloop van de btw-plichtige ondernemingen. De Kruispuntbank van Ondernemingen levert de grondstof voor deze gegevens121. Deze statistiek telt echter alleen de btw-plichtige ondernemers en bedrijven met een woonplaats of maatschappelijke zetel in België. De btwplichtigen zonder een maatschappelijk adres in België zijn niet opgenomen, tenzij in de kolom “andere” van tabel 3.17.
120
http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/
121
http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/KBO/
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Oprichtingen en stopzettingen In 2011 verzwakte de jaartoename van oprichtingen van btw-plichtige bedrijven naar 4,2 %, na een groei met 10,1 % in 2010. In de gegevens worden naast de nieuwe onderwerpingen ook de wederonderwerpingen van btw-plichtige ondernemingen geteld omdat ruim 75 % ervan meer dan een jaar inactief was op het moment van wederonderwerping en ongeveer 11 % van het totaal aantal uitmaken. De grootste groei met 6 % deed zich in 2011 voor in het Waals Gewest dat daarmee zijn aandeel in de oprichtingen optrok met 0,5 procentpunt naar 28,5 % in 2011. Tabel 3.12. Oprichtingen van ondernemingen per gewest (in eenheden, tenzij anders vermeld)
Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest België
2007
2008
2009
2010
2011
40.669 20.030
40.164 19.371
37.949 18.290
41.412 19.946
42.791 21.140
Wijziging 2010/2009 in % 9,1 9,1
Wijziging 2011/2010 in % 3,3 6,0
9.691
8.990
8.424
9.810
10.250
16,5
4,5
70.390
68.525
64.663
71.168
74.181
10,1
4,2
Aandeel 2011 in % 57,7 28,5 13,8 100
Bron: FOD Economie.
Na een daling van het aantal stopzettingen van bedrijven in 2010 ten opzichte van het voorgaande jaar met 1,7 % op landelijk niveau steeg het in 2011 met 0,7 % (tabel 3.13.). Alleen het Waals Gewest kende een kleine vermindering met 0,4 % terwijl de toename met 2,6 % het grootste was in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gevolgd door het Vlaams Gewest met 0,9 %. De sterke toename van schrappingen van btw-plichtigen in 2009 werd voornamelijk veroorzaakt door de financiële crisis die later gevolgd werd door een economische terugval en een sterk afnemend consumentenvertrouwen in de tweede helft van 2011. Daarnaast bestaat er een amalgaam van mogelijke oorzaken, zoals de grote toename van het aantal nieuwe bedrijven gedurende dit decennium, de effecten van de financiële en economische crisis op de bereidheid tot kredietverlening van de banken aan startende en bestaande bedrijven en actieve zelfstandige ondernemers. Tabel 3.13. Stopzettingen van ondernemingen per gewest (in eenheden, tenzij anders vermeld)
Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest België
2007
2008
2009
2010
2011
Wijziging 2010/2009 in %
30.358
29.851
31.998
31.510
31.784
-1,5
0,9
55,9
17.008
16.728
18.232
17.616
17.550
-3,4
-0,4
30,8
6.727
6.628
7.244
7.379
7.574
1,9
2,6
13,3
54.093
53.207
57.474
56.505
56.908
-1,7
0,7
Bron: FOD Economie.
Wijziging 2011/2010 in %
Aandeel 2011 in %
100
209
De dekkingsgraad (tabel 3.14) plaatst de oprichtingen in verhouding tot de stopzettingen en is daarmee een maatstaf voor de dynamiek van verandering in het aantal bedrijven. Voor elke 100 verdwenen btw-plichtige bedrijven in 2011 traden er in België 130 toe. Vanuit een dalwaarde van 1,13 voor het land en van 1 voor Wallonië in 2009 klom deze het tweede jaar op rij in 2011 naar respectievelijk 1,3 voor België en 1,2 voor Wallonië. Met een dekkingsgraad van 1,2 in 2011 bleef Wallonië sinds 2007 achter op Vlaanderen en Brussel die 1,35 haalden in 2011. Tabel 3.14. Dekkingsgraad per gewest (oprichtingen in verhouding tot stopzettingen) Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest België
2007 1,34 1,18
2008 1,35 1,16
2009 1,19 1
2010 1,31 1,13
2011 1,35 1,2
1,44
1,36
1,16
1,33
1,35
1,3
1,29
1,13
1,26
1,3
Bron: FOD Economie.
Aantal actieve ondernemingen
210
Na een stijging van het aantal btw-plichtige bedrijven in België met 14.905 eenheden of 2 % in 2010, groeide dit in 2011 ten opzichte van 2010 aan met 17.449 of 2,3 % tot 786.208. De relatieve groei in 2011 ten opzichte van 2007 was het sterkste in Vlaanderen en Brussel en lag in Wallonië met 5,2 % aan de lage kant. Zowat 61,6 % van deze bedrijven was gevestigd in het Vlaams Gewest, 27,6 % in het Waals Gewest en 10,8 % in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze verhoudingen zijn terug te vinden in tabel 3.15 en bleven stabiel in de tijd. Tabel 3.15. Actieve ondernemingen per gewest (in eenheden, tenzij anders vermeld)
Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest België
Wijziging 2011/2010 in %
Wijziging 2011/2007 in %
Aandeel 2011 in %
2007
2008
2009
2010
2011
446.027
456.658
462.687
472.851
483.959
2,3
8,5
61,6
206.536
209.705
210.396
213.301
217.372
1,9
5,2
27,6
78.189
80.056
80.771
82.607
84.877
2,7
8,6
10,8
730.752
746.419
753.854
768.759
786.208
2,3
7,6
100
Bron: FOD Economie.
Aantal bedrijven sectoraal en regionaal verdeeld Op het einde van het tweede kwartaal van 2011 bedroeg het aantal Belgische btw-plichtige bedrijven 786.335, een netto-aangroei van 15.837 eenheden ten opzichte van het tweede kwartaal van 2010. Uit tabel 3.17 die naast een sectorale ook een regionale verdeling weergeeft, blijkt dat 11.216 van deze in België btw-plichtige bedrijven geen vestigingseenheid in ons land hebben, over een adres beschikt in het buitenland of waarvan het adres in België niet bekend is. Op enkele na betreft het op basis van het personeelsbestand allemaal kleine ondernemingen omdat ze geen of een zeer kleine tewerkstelling in België hebben.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Tabel 3.16. Ondernemingen per sector en grootteklasse (2011, in eenheden) Nace2008 A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U Totaal Aandeel (%)
0 47.214 197 29.253 462 897 79.961 123.841 14.294 36.876 32.615 9.097 16.094 104.178 37.304 194 7.361 6.414 22.429 40.447 118 3 609.249 77,5
Tweede kwartaal 2011 1-9 10 - 49 50+ 3.361 486 42 65 38 9 11.324 4.443 1.584 38 20 19 401 177 60 22.936 3.853 521 44.129 7.527 990 4.878 1.975 477 17.707 2.358 145 3.504 860 240 2.501 382 174 2.838 215 38 11.909 1.606 389 6.829 1.287 426 28 60 441 460 170 67 702 328 444 2.361 425 74 7.974 649 73 64 2 0 3 0 0 144.012 26.861 6.213 18,3
3,4
0,8
Totaal 51.103 309 46.604 539 1535 107.271 176.487 21.624 57.086 37.219 12.154 19.185 118.082 45.846 723 8.058 7.888 25.289 49.143 184 6 786.335
Tweede kwartaal 2011 min tweede kwartaal 2010 0 1-9 10 - 49 50+ Totaal 371 -1.942 293 31 -1.247 7 -7 0 -3 -3 1.123 -1.352 -20 -16 -265 85 -16 6 -1 74 115 -20 -1 4 98 5.734 -3.327 408 32 2.847 3.495 -5.109 614 51 -949 789 -771 35 27 80 5.351 -5.310 668 31 740 3.593 -535 65 4 3.127 1.209 -134 54 3 1.132 867 -324 37 4 584 5.533 -1.356 161 53 4.391 2.755 -1.027 124 21 1.873 54 -16 1 28 67 662 -53 9 22 640 686 -15 31 61 763 1.290 -530 32 8 800 1.910 -850 25 -8 1.077 11 -5 2 0 8 0 3 0 0 3 35.640 -22.697 2.542 352 15.837
100
Bron: FOD Economie.
Louter op basis van het tewerkstellingscriterium - minder dan 50 werknemers - behoorden 780.122 btw-plichtige bedrijven of 99,2 % van het totaal tot de groep van kleine en middelgrote ondernemingen. In het tweede kwartaal van 2011 verdwenen ten opzichte van het tweede kwartaal van 2010 zowat 22.697 bedrijven met 1 tot 9 werknemers. Een jaar eerder bedroeg de daling in deze grootteklasse slechts 3.458 bedrijven. Daartegenover stond een positief verloop in de bovenliggende grootteklassen waar het aantal bedrijven met 10 tot 49 werknemers met 2.542 en met meer dan 50 werknemers met 352 toenam; toenames die groter zijn dan de terugval van een jaar eerder. In sectorale termen daalde het nettoaantal btw-plichtige bedrijven het sterkste in de landbouw en visserij (A), de handel (G) en de industrie (C). In de tabellen 3.17 en 3.18 wordt naast de verdeling per sector en ondernemingsgrootte bijkomend een regionale dimensie toegevoegd. Vlaanderen beschikte met 61,6 % van de kmo’s en 61,2 % van de grote ondernemingen over een gelijk aandeel in elk van beide ondernemingsgroepen (tabel 3.17). Wallonië en Brussel vertonen een variatie voor elk van beide aandelen: het Waalse aandeel in de kmo’s bedroeg 27,7 % tegenover slechts 21,7 % in de grote bedrijven. Brussel daarentegen telde slechts 10,7 % van de kmo’s tegenover 17,1 % van de grote ondernemingen.
211
Tabel 3.17. Ondernemingen naar sector, gewest en grootteklasse (2011,in eenheden) Sectie van Nace
Kmo Vl.G.
W.G.
A 32.244 18.288 B 110 170 C 28.851 12.450 D 331 121 E 865 500 F 65.233 29.989 G 103.706 48.622 H 13.668 4.489 I 33.651 16.284 J 21.018 9.384 K 8.849 1.705 L 11.757 4.278 M 70.489 28.807 N 26.742 12.397 O 140 84 P 4.947 2.129 Q 4.490 2.208 R 15.872 6.820 S 30.288 14.190 T 68 96 U 0 2 Alle 473.319 213.013 sectoren
212
Alle sectoren
61,6
27,7
GO
BHG
België
Vl.G.
W.G.
Kmo+GO
BHG
228 13 3.220 54 85 9.559 18.026 2.699 6.441 6.327 1.345 2.938 17.637 5.742 52 854 702 2.351 4.281 20 4
50.760 293 44.521 506 1.450 104.781 170.354 20.856 56.376 36.729 11.899 18.973 116.933 44.881 276 7.930 7.400 25.043 48.759 184 6
38 1 1.131 8 32 343 607 343 68 134 58 11 197 244 245 38 236 31 37 0 0
4 6 368 4 23 132 185 97 19 33 15 12 54 63 139 14 145 21 13 0 0
0 2 84 7 5 46 198 37 58 73 100 15 137 119 57 15 63 21 23 0 0
82.578
768.910
3.802
1.347
1.060
10,7
100
61,2
21,7
17,1
België
Vl.G.
42 32.282 9 111 1.583 29.982 19 339 60 897 521 65.576 990 104.313 477 14.011 145 33.719 240 21.152 173 8.907 38 11.768 388 70.686 426 26.986 441 385 67 4.985 444 4.726 73 15.903 73 30.325 0 68 0 0
W.G.
BHG
18.292 176 12.818 125 523 30.121 48.807 4.586 16.303 9.417 1.720 4.290 28.861 12.460 223 2.143 2.353 6.841 14.203 96 2
228 15 3.304 61 90 9.605 18.224 2.736 6.499 6.400 1.445 2.953 17.774 5.861 109 869 765 2.372 4.304 20 4
6.209 477.121 214.360
100
60,7
27,3
Andere
Totaal
301 7 500 14 25 1.969 5.143 291 565 250 82 174 761 539 6 61 44 173 311 0 0
51.103 309 46.604 539 1.535 107.271 176.487 21.624 57.086 37.219 12.154 19.185 118.082 45.846 723 8.058 7.888 25.289 49.143 184 6
83.638 11.216
786.335
10,6
1,4
100
(*) Vl.G. = Vlaams Gewest, W.G. = Waals Gewest, BHG = Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bron: FOD Economie.
Tabel 3.18 geeft voor elke combinatie op basis van deze drie dimensies het aandeel van elke deelgroep weer in het totaal aantal btw-plichtige bedrijven. Afgeleid kan worden dat van alle in België btw-plichtige bedrijven: • 21,66 % kmo’s zijn in de groot- en detailhandel en reparatie van auto’s en motorfietsen (G) waarvan 13,19 % in Vlaanderen en 6,18 % in Wallonië zijn gevestigd; • 8,96 % zijn Vlaamse kmo’s in de sector vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (M) en • 13,33 % zijn kmo’s in de bouwnijverheid (F). Dezelfde tabel brengt een aantal opvallende inzichten die zich louter beperken tot het aantal btw-plichtige kmo’s. In deze beperkte beschrijving van de realiteit kan worden vastgesteld dat de sectoren G, F en M relatief gezien het sterkste vertegenwoordigd waren in elk van de drie gewesten. In Vlaanderen stonden ze voor 50,6 %, in Wallonië voor 50,4 % en in Brussel voor 54,8 % van de aanwezige bedrijven. Louter federaal gewogen en ontdaan van de relatieve regionale gewichten vertegenwoordigden in deze groep de Vlaamse bedrijven 30,5 %, de Waalse 13,7 % en de Brusselse 5,8 % van het totaal aantal btw-plichtige bedrijven in België. Het belang van elk van deze drie sectoren verschilde voor elk van de gewesten. De twee
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
meest dominant aanwezige ondernemingsgroepen in Brussel waren M en G, samen goed voor 43,2 %, in Vlaanderen G en M met 36,8 % en in Wallonië G en F met 36,9 %. Tabel 3.18. Ondernemingen per sector, grootteklasse en gewest (2011, in %) Sectie Nace A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U Alle sectoren
Kmo
4,1 0,01 3,67 0,04 0,11 8,3 13,19 1,74 4,28 2,67 1,13 1,5 8,96 3,4 0,02 0,63 0,57 2,02 3,85 0,01 0
2,33 0,02 1,58 0,02 0,06 3,81 6,18 0,57 2,07 1,19 0,22 0,54 3,66 1,58 0,01 0,27 0,28 0,87 1,8 0,01 0
0,03 0 0,41 0,01 0,01 1,22 2,29 0,34 0,82 0,8 0,17 0,37 2,24 0,73 0,01 0,11 0,09 0,3 0,54 0 0
6,46 0,04 5,66 0,06 0,18 13,33 21,66 2,65 7,17 4,67 1,51 2,41 14,87 5,71 0,04 1,01 0,94 3,18 6,2 0,02 0
Vl.G (%). 6,8 0 6,1 0,1 0,2 13,8 21,9 2,9 7,1 4,4 1,9 2,5 14,9 5,6 0 1 0,9 3,4 6,4 0 0
60,19
27,09
10,5
97,78
100
Vl.G.
W.G.
BHG
België
W.G. (%) 8,6 0,1 5,8 0,1 0,2 14,1 22,8 2,1 7,6 4,4 0,8 2 13,5 5,8 0 1 1 3,2 6,7 0 0
GO BHG (%) 0,3 0 3,9 0,1 0,1 11,6 21,8 3,3 7,8 7,7 1,6 3,6 21,4 7 0,1 1 0,9 2,8 5,2 0 0
100
100
Kmo+GO
0,01 0 0,2 0 0,01 0,07 0,13 0,06 0,02 0,03 0,02 0 0,05 0,05 0,06 0,01 0,06 0,01 0,01 0 0
4,11 0,01 3,81 0,04 0,11 8,34 13,27 1,78 4,29 2,69 1,13 1,5 8,99 3,43 0,05 0,63 0,6 2,02 3,86 0,01 0
2,33 0,02 1,63 0,02 0,07 3,83 6,21 0,58 2,07 1,2 0,22 0,55 3,67 1,58 0,03 0,27 0,3 0,87 1,81 0,01 0
0,03 0 0,42 0,01 0,01 1,22 2,32 0,35 0,83 0,81 0,18 0,38 2,26 0,75 0,01 0,11 0,1 0,3 0,55 0 0
Andere 0,04 0 0,06 0 0 0,25 0,65 0,04 0,07 0,03 0,01 0,02 0,1 0,07 0 0,01 0,01 0,02 0,04 0 0
0,79
60,68
27,26
10,64
1,43
België
Vl.G.
W.G.
BHG
Totaal 6,5 0,04 5,93 0,07 0,2 13,64 22,44 2,75 7,26 4,73 1,55 2,44 15,02 5,83 0,09 1,02 1 3,22 6,25 0,02 0 100
(*) Vl.G. = Vlaams Gewest, W.G. = Waals Gewest, BHG = Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bron: FOD Economie.
Maandelijkse verloop van oprichtingen en stopzettingen In het verloop van oprichtingen en stopzettingen van ondernemingen op maandbasis komt informatie vrij die de relatie met en de gevoeligheid van deze gebeurtenissen voor het conjunctuurverloop in beeld brengt.
213
Grafiek 3.3. Oprichtingen en stopzettingen op maandbasis (in eenheden, voortschrijdend driemaandsgemiddelde)
214
Bron: FOD Economie.
Om de fluctuaties in de maandcijfers van oprichtingen en de stopzettingen te elimineren wordt gebruik gemaakt van de methode der voortschrijdende gemiddelden. In dit geval wordt gekozen voor een voortschrijdend driemaandsgemiddelde waarbij de gemiddelde waarde wordt toegewezen aan de laatste maand. Grafiek 3.3 brengt een cyclusverloop in beeld voor de oprichtingen en stopzettingen van bedrijven over een periode van zestig maanden van februari 2007 tot december 2011. Het driemaandsgemiddelde van de oprichtingen piekte bij het begin van het jaar maar verschoof in 2010 naar maart. De dalwaarden die in de zomermaanden van 2011 optraden, lagen hoger in vergelijking met voorgaande jaren. Voor alle maanden van 2011 wordt in vergelijking met dezelfde maanden sinds 2007 de hoogste oprichtingswaarden waargenomen. Sedert 2007 werden er nooit meer btw-plichtige bedrijven opgericht dan in 2011. Het driemaandsgemiddelde voor de stopzettingen kende een gelijkaardig cyclisch verloop zoals de oprichtingen met top- en dalwaarden op dezelfde momenten, behalve voor 2010, waarin de dalwaarde naar later in het jaar schoof. Ten opzichte van 2010 nam het aantal stopzettingen in 2011 toe tot onder het piekpeil van 2009 (zie tabel 3.13). De spreiding tussen het minimum- en maximumpeil op jaarbasis over de beschouwde jaren nam toe met 1.000 eenheden en ging van ongeveer 1.770 in 2007 naar 2.780 in 2011.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Vanaf het uitbreken van de financiële crisis en de erop volgende economische ongerustheid trad duidelijk turbulentie op in de verhouding tussen oprichtingen en stopzettingen: de oprichtingen van een bedrijf stegen opnieuw in 2011 samen met de stopzettingen die op maandbasis grotere verschillen vertoonden en dat op ongelijke momenten. Grafiek 3.4. Oprichtingen en stopzettingen op maandbasis ( in eenheden, regionaal verdeeld)
215
Bron: FOD Economie.
Het maandelijkse verloop in grafiek 3.3 wordt in grafiek 3.4 verdeeld over de drie gewesten. Opvallend hierin is dat Wallonië in de eerste maanden van 2009, 2010 en 2011 te maken kreeg met een destructief fenomeen met meer stopzettingen van btw-plichtige bedrijven dan oprichtingen. Het longitudinaal verloop schommelde veel sterker in Vlaanderen dan in Wallonië en Brussel.
3.2.2. Oprichtingsgraad, stopzettingsgraad en turbulentie De oprichtingsgraad, stopzettingsgraad en turbulentie zijn indicatoren waarbij voor een bepaalde periode de variabelen - oprichtingen, stopzettingen en de som van beide - in de teller worden gezet bovenop het gemiddelde van het aantal actieve ondernemingen in het begin en op het einde van de bepaalde periode en voor een te bepalen geografisch niveau. Voor de oprichtingsgraad worden zowel de nieuwe onderwerpingen als de wederonderwerpingen van ondernemingen aan de btw-plicht opgenomen. De turbulentie is de som van de instroom en uitstroom van ondernemingen en is aldus een weerspiegelingvan de economische activiteit.
Grafiek 3.5. Turbulentie per arrondissement 2011 verdeeld over oprichtings- en stopzettingsgraad (in %)
216
Bron: FOD Economie.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Deze indicatoren maken het mogelijk om binnen een geografisch kader de diversiteit in beeld te brengen voor verschillende demografische gebeurtenissen die zich op het vlak van btwonderwerpingsplicht kunnen voordoen. Een deel van het waargenomen verloop heeft een louter administratieve oorsprong en beantwoordt niet noodzakelijk aan de economische realiteit. Bijvoorbeeld, de omvorming van een onderneming van een natuurlijke persoon naar een vennootschap gaat gepaard met een schrapping als natuurlijke persoon en de oprichting van de rechtspersoon waarin het bedrijf wordt ondergebracht. Deze twee administratieve gebeurtenissen hebben geen impact op de economische realiteit. Grafiek 3.5 geeft de turbulentie per arrondissement weer, die het quotiënt is van het geheel van btw-plichtige onderwerpingen, wederonderwerpingen en schrappingen gedeeld door het gemiddelde aantal btw-plichtigen tussen begin en einde 2011. De turbulentie wordt daarbij verdeeld over de oprichtings- en stopzettingsgraad. Bovenaan in de lijst van de grootste turbulentiewaarden komen voornamelijk Waalse arrondissementen voor. Samen met de arrondissementen Brussel-Hoofdstad en Antwerpen lagen deze boven het gemiddelde voor België (16,86 %). De turbulentie op arrondissementeel vlak varieerde binnen een bandbreedte van 10,57 punten: van de maximumwaarde van 21,61 % voor Aarlen naar het minimum van 11,04 % voor Tielt. De oprichtingsgraad varieerde binnen het grenzenpaar 6,42 en 12,24 % met een bandbreedte van 5,82 procentpunt en de stopzettingsgraad binnen het grenzenpaar 4,62 en 10,35 % met een bandbreedte van 5,73 procentpunt. Cartografische voorstelling Voor elk van de indicatoren wordt een cartografische voorstelling gemaakt. De oprichtingsgraad wordt groen, de stopzettingsgraad rood en de turbulentie blauw ingekleurd. De kleurintensiteit varieert en gaat over zes klassen - van wit voor de laagste klasse naar de donkerste tint voor de hoogste klasse - volgens een default-methode waarbij de variatie binnen elke klasse kleiner is dan deze tussen de klassen onderling. De kaart geeft bijkomende visuele informatie over de spreiding of concentratie van de waarde voor de indicatoren over de verschillende arrondissementen. De hoogste oprichtingsgraad deed zich voor in arrondissementen met grote steden als Brussel, Luik en Charleroi en op de as van Samber en Maas (kaart 3.1). In Vlaanderen werd de hoogste oprichtingsgraad in de provincies Antwerpen en Limburg vastgesteld. Opmerkelijk was de hoge oprichtingsgraad van 11,94 % voor Aarlen. De witte tot lichte groenwaarden kleuren de gebieden met de laagste oprichtingsgraden en werden aangetroffen in West- en Oost-Vlaanderen en de Ardennen.
217
Kaart 3.1. Oprichtingsgraad per arrondissement (2011)
218
Bron: FOD Economie.
De hevig rood ingekleurde arrondissementen met de grootste intensiteit van stopzettingen van btw-plichtige bedrijven lokaliseren zich volgens kaart 3.2 hoofdzakelijk in Brussel en in Wallonië. Vooral de as in het stroomgebied van Samber en Maas, Bergen, en de zuidelijk gelegen arrondissementen in de provincie Luxemburg in het grensgebied met het Groothertogdom en Frankrijk hadden af te rekenen met een hoge stopzettingsratio. De laagste stopzettingsscores werden waargenomen in Vlaanderen met weinig variatie tussen zijn arrondissementen. Het arrondissement Oostende had in 2011 de hoogste stopzettingsgraad van Vlaanderen, terwijl de meeste West-Vlaamse arrondissementen, net zoals het Limburgse Maaseik en Tongeren, meer stabiliteit vertoonden.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Kaart 3.2. Stopzettingsgraad per arrondissement (2011)
219
Bron: FOD Economie.
In de blauw ingekleurde kaart 3.3 valt de hoge turbulentie op in menige arrondissementen van de provincies Henegouwen en Luik, in Brussel en het zuidelijk gelegen Aarlen en Virton. Dit zijn gebieden met zowel een hoge stopzettings- als oprichtingsgraad. In 2011 waren in Vlaanderen Antwerpen en Hasselt de meest turbulente arrondissementen, vooral omwille van de hoge oprichtingsraad van nieuwe ondernemingen. In West-Vlaanderen viel de kleinste in- en uitstroom van btw-plichtige ondernemingen waar te nemen en deze provincie bleef in 2011 de meest turbulentievrije omgeving voor bedrijven, hierin gevolgd door enkele Ardeense arrondissementen zoals Bastenaken, Philippeville en Verviers.
Kaart 3.3. Turbulentie per arrondissement (2011)
220
Bron: FOD Economie.
De gemiddelde turbulentie voor het land klimt met 0,09 procentpunt naar 16,86 % in 2011 en dit ging in zijn samenstellende delen gepaard met een toename van de gemiddelde oprichtingsgraad met 0,19 procentpunt tot 9,54 % en een daling van de stopzettingsgraad met 0,1 procentpunt tot 7,32 %. De grootste turbulentie deed zich voor in de arrondissementen langs Samber en Maas, Brussel en in de zuidelijke punt van het land.
3.3. Werkgevers en tewerkstelling in de kmo Het verloop van de tewerkstelling en het aantal werkgevers in de privésector wordt geanalyseerd op basis van de gecentraliseerde statistieken van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). De effectieve vraag naar arbeid wordt gemeten door het begrip arbeidsplaats te gebruiken. Eén arbeidsplaats kan ingevuld worden door meerdere werknemers en één werknemer kan meerdere arbeidsplaatsen invullen.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Om het kmo-aspect beter te belichten, wordt een dimensie bedrijfsgrootte toegevoegd. Een kleine onderneming (KO) heeft minder dan 10 werknemers in dienst, een middelgrote (MO) telt maximaal 49 werknemers en samen vormen beide categorieën de kmo’s. De grote ondernemingen (GO) stellen 50 of meer werknemers tewerk. Een af- of toename van het aantal werkgevers in een bepaalde groottecategorie kan het gevolg zijn van een faillissement, een stopzetting, een overgang of een terugval naar een andere groottecategorie.
3.3.1. Werkgevers naar ondernemingsgrootte In 2011 telde de privésector 222.127 werkgevers. 184.402 (83%) runden een KO, 30.725 (13,8 %) leidden een MO en 7.000 (3,2 %) stonden aan het hoofd van een GO. Deze procentuele verdeling naar ondernemingsgrootte wordt reeds sinds 2000 vastgesteld. Vanaf 2000 nam de nettogroei van het aantal werkgevers (208.171) gestadig toe. In 2004 verkleinde de jaarlijkse vastgestelde toename van het aantal werkgevers en dit tot en met 2006. In 2007 werd deze tendens doorbroken en kwamen er zo’n 3.000 werkgevers bij, 2.268 bij de KO, 588 bij de MO en 162 bij de GO. In 2009 nam, door de impact van de in 2008 ontstane financiële crisis en de daarop volgende economische crisis, het aantal werkgevers voor het eerst sinds 2000 in alle ondernemingsgroottes af en daalde tot 220.454. In 2011 werd de in 2010 ingezette positieve beweging verdergezet en nam het aantal werkgevers opnieuw toe. De in 2011 geregistreerde toename was met een groei van 0,6 % en 1.270 bijkomende werkgevers zowat drie maal zo groot als in 2010, toch blijft ze nog onder het niveau van 2008.
221
Grafiek 3.6. Werkgevers per grootteklasse (2001 tot 2011, wijziging van het aantal, t/t-1)
222
Bron: RSZ, berekeningen FOD Economie.
Na een vermindering van het aantal werkgevers van een KO in 2001 liet de KO tot en met 2008 positieve cijfers optekenen. Deze positieve trend was eerder wispelturig, het ene jaar was de aangroei ofwel kleiner ofwel groter dan het voorgaande jaar. Vanaf 2002 stonden de KO, logischerwijze, steeds in voor de grootste groei van het aantal werkgevers. De aangroei van het aantal werkgevers bij de MO was steeds kleiner dan bij de KO maar groter dan de GO. In 2003 daalde het aantal werkgevers van de MO (-256). In 2009 was dit opnieuw het geval en de impact was zelfs groter (-345). Opvallend in dat jaar was dat van de drie ondernemingsgrootten de MO het zwaarste in de klappen deelden terwijl zij de voorbije jaren niet de grootste bijdragen leverden. De voorbije jaren was de aangroei van het aantal werkgevers bij de GO in verhouding met de KO en MO eerder beperkt. De negatieve impact van de crisis in 2009 was voor hen dan ook beperkt. In 2011 zetten ook de werkgevers in de GO de positieve tendens van 2010 voort en nemen in aantal toe (+122). Sectoraal verloop van het aantal werkgevers Tabel 3.19 laat het aantal werkgevers naar sector en bedrijfsgrootte in 2009, 2010 en 2011 zien. Op deze wijze kan worden ingeschat op welke wijze de verschillende sectoren en ondernemingsgrootten reageerden op de financiële en economische crisis.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
In 2011 waren 76,5 % van de werkgevers (met een aandeel van elk meer dan 5 %) actief in één van de volgende zeven sectoren: groot- en kleinhandel (G: 55.822), de bouw (F: 28.874), de horeca (I: 22.452), de vrije beroepen (M: 17.826), de industrie (C: 17.686), overige diensten (S: 15.161) en menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (Q: 12.034). In 2011 waren de verhoudingen tussen verschillende sectoren quasi gelijk aan deze in 2010. In 2011 hadden de sectoren van de vrije beroepen en de industrie elk een aandeel van 8 %. Rekening houdend met de dalende tendens van het aandeel van de industriesector in het totaal van de werkgevers steekt de sector van de vrije beroepen deze van de industrie volgend jaar waarschijnlijk voorbij. De meeste werkgevers van de GO waren in 2011 terug te vinden in een zestal sectoren (C, Q, G, N, F en H). Samen waren zij goed voor 79,7 % van het totaal. Naar aandeel gemeten was de industriesector (C) met 22,6 % nog steeds de grootste sector alhoewel zijn aandeel in vergelijking met vorig jaar met een half procentpunt zakte. Eenzelfde daling overkwam de handel (G) die zijn aandeel zag krimpen van 14,6 % in 2010 naar 14,1 % in 2011. De sector van de menselijke gezondheidszorg en menselijke dienstverlening (Q) en deze van de administratieve ondersteunende diensten (N) zagen hun aandeel elk 4 procentpunten stijgen tot 19,1 % en 9,7 %. De bouw (F) en vervoer en opslag (H) stabiliseerden rond een aandeel van 7,5 % en 6,7 %. Tabel 3.19. Werkgevers per sector en bedrijfsgrootte (in eenheden) 2009 A. 3.887 B. 69 C. 12.159 D. 26 E. 393 F. 23.536 G. 47.951 H. 5.467 I. 19.895 J. 3.724 K. 7.286 L. 3.503 M. 15.482 N. 10.809 O. 185 P. 839 Q. 8.216 R. 3.994 S. 13.677 T. 2.364 U. 123 Totaal 183.585
KO 2010 3.875 71 11.850 41 409 23.897 47.467 5.415 20.036 3.727 7.318 6.735 15.626 7.821 208 896 8.189 3.985 13.740 2.358 89 183.753
2011 4.281 64 11.595 44 423 24.405 47.353 5.372 19.907 3.775 7.255 6.764 15.752 7.613 227 995 8.355 3.971 13.752 2.393 106 184.402
2009 444 44 4.665 12 173 3.735 7.317 2.047 2.272 858 599 228 1.660 1.196 50 221 2.794 579 1.189 2 4 30.089
MO 2010 456 45 4.561 15 176 3.828 7.287 2.006 2.377 843 568 232 1.668 1.667 48 220 2.391 608 1.224 1 5 30.226
2011 519 43 4.508 17 175 3.943 7.482 1.985 2.388 858 571 240 1.728 1.801 45 234 2.344 618 1.220 1 5 30.725
2009 32 11 1.633 13 36 513 966 465 155 241 178 34 336 378 78 15 1.458 75 163 0 0 6.780
GO 2010 2011 2009 35 43 4.363 10 9 124 1.587 1.583 18.457 13 14 51 36 35 602 513 526 27.784 1.002 987 56.234 464 467 7.979 156 157 22.322 228 227 4.823 184 189 8.063 38 35 3.765 333 346 17.478 638 681 12.383 79 80 313 20 23 1.075 1.287 1.335 12.468 73 74 4.648 182 189 15.029 0 0 2.366 0 0 127 6.878 7.000 220.454
Totaal 2010 4.366 126 17.998 69 621 28.238 55.756 7.885 22.569 4.798 8.070 7.005 17.627 10.126 335 1.136 11.867 4.666 15.146 2.359 94 220.857
2011 4.843 116 17.686 75 633 28.874 55.822 7.824 22.452 4.860 8.015 7.039 17.826 10.095 352 1.252 12.034 4.663 15.161 2.394 111 222.127
Bron: RSZ, berekeningen FOD Economie.
Bij de MO concentreerde het grootste aantal werkgevers zich rond een achttal sectoren (G,C, F, I, Q, H, N, M), samen goed voor 85,3 % van de werkgevers. De topsector was hier de handelssector met ongeveer 24,4 %. Nadat de sector van de menselijke gezondheidszorg (Q) in 2009 zijn aandeel zag krimpen van 9,3 % naar 7,9 % in 2010, kon ook in 2011 deze negatieve
223
trend niet omgebogen worden en daalde het aandeel van deze sector tot 7,6 %. In omgekeerde zin bleef het aandeel van de sector administratieve en ondersteunende diensten (N) toenemen. Waar het 4 % bedroeg in 2009, steeg het in 2010 naar 5,5 % om in 2011 op 5,9 % te eindigen. Bij de KO stonden zes sectoren (G, F, I, M, S, C) in voor 72 % van het aantal werkgevers. De grootste sector was de groot- en kleinhandel (G; 25,7 %), gevolgd door de bouw (F; 13,2 %) en de horeca (I; 10,8 %). Binnen de KO bleven de verhoudingen tussen de verschillende sectoren vrij stabiel. Aantal werkgevers per sector en naar bedrijfsgrootte Het gros (86,4 %) van de 1.270 nieuwe werkgevers was terug te vinden in de secundaire (F tot en met L) en de tertiaire sector (M tot en met U). In de secundaire sector kwamen er netto 565 nieuwe werkgevers bij, in de tertiaire sector 532. De primaire sector (A tot en met E) was met 13,6 % goed voor 173 bijkomende werkgevers. Opvallend in de primaire sector was de sector van de landbouw, bosbouw en visserij (A) waar in totaal 477 werkgevers bijkwamen (KO: +406; MO: +63; GO: +8). De sectoren B (winning delfstoffen) en C (industrie) kenden beide een verlies, voor alle ondernemingsgrootten, aan werkgevers. In de industrie was het verlies het grootste bij de KO (-255). Bij de MO (-53) en GO (-4) was de afname beperkter.
224
In de secundaire sector groeide het aantal werkgevers het sterkste in de bouw (+636). De aangroei van het aantal werkgevers bij de KO (+508) kan spectaculair genoemd worden. Bij de MO en GO kwamen er respectievelijk 115 en 13 werkgevers bij. Zowel in de handel (G) als in de horeca (I) verloren de KO werkgevers (G: -114 en I: -129). In de horeca was de aangroei van het aantal werkgevers bij de MO (+11) en GO (+1) te klein om een negatief verloop te vermijden. In de handel was de aangroei bij de MO (+195) voldoende om toch met een batig saldo van 66 werkgevers te eindigen. Opvallend was ook het verlies van werkgevers in de sector K (financiële activiteiten) dat op het conto van de KO (-63) kwam (MO: +3; GO: +5). In tertiaire sector tenslotte kende de sector van de vrije beroepen (M) de grootste aangroei van het aantal werkgevers: +199 (KO: +126; MO: +60; GO: +13). Een andere sector waar veel werkgevers bijkwamen was deze van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (Q): +167. Niettemin daalde in deze sector het aantal werkgevers bij de MO (47). Dit werd gecompenseerd door een aangroei bij de KO (+166) en de GO (+48). Negatieve uitschieter was de sector N, overige diensten, waar de KO met een verlies van 208 werkgevers een negatief eindresultaat veroorzaakten voor deze sector (MO: +134; GO: +43).
3.3.2. Algemeen verloop van de tewerkstelling In 2011 zette de arbeidsmarkt de relance die zich het voorgaande jaar aftekende door en nam het aantal arbeidsplaatsen in de privésector toe tot 2.757.983,een stijging met 2,1 % of van 58.029 arbeidsplaatsen in vergelijking met 2010.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Voor de tweede maal op rij sinds 2009 nam het aantal arbeidsplaatsen toe (+58.029). De toename in 2011 was bijna dubbel zo groot als in 2010 (+31.909). De grootste stijging was, met uitzondering van 2009, sinds 2002 opnieuw terug te vinden bij de GO. In vergelijking met vorig jaar hernamen de kmo zich. Waar er in 2010 bij de kmo 3.037 arbeidsplaatsen (2.225 bij de KO en 812 bij de MO) bijkwamen, waren zij in 2011 goed voor een toename van 11.296 arbeidsplaatsen (759 bij de KO en 10.537 bij de MO). Opvallend was, in vergelijking met 2010, de sterke prestatie van de MO en het zwakke resultaat bij de KO. Sinds 2000 kwamen er zo’n 391.799 arbeidsplaatsen bij, in hoofdzaak bij de GO (293.510 of 74,9 % van de totale aangroei) gevolgd door de MO (60.145 of 15,4 %) en KO (38.144 of 9,7 %). Tabel 3.20. Aantal nieuwe arbeidsplaatsen, opgesplitst naar bedrijfsgrootte (in eenheden, wijziging in eenheden en in % t/t-1)
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Aantal 446.092 491.320 453.261 453.100 458.406 465.818 468.762 475.722 480.500 481.252 483.477 484.236
KO ∆ 45.228 -38.059 -161 5.306 7.412 2.944 6.960 4.778 752 2.225 759
∆ (%) 10,1 -7,7 0,0 1,2 1,6 0,6 1,5 1,0 0,2 0,5 0,2
Aantal 566.945 569.480 579.046 575.145 584.027 592.873 599.232 612.578 623.796 615.741 616.553 627.090
MO ∆ 2.535 9.566 -3.901 8.882 8.846 6.359 13.346 11.218 -8.055 812 10.537
∆ (%) 0,4 1,7 -0,7 1,5 1,5 1,1 2,2 1,8 -1,3 0,1 1,7
Aantal 1.353.147 1.373.557 1.389.439 1.409.828 1.432.402 1.468.337 1.497.607 1.541.124 1.597.175 1.571.052 1.599.924 1.646.657
GO ∆ 20.410 15.882 20.389 22.574 35.935 29.270 43.517 56.051 -26.123 28.872 46.733
∆ (%) 1,5 1,2 1,5 1,6 2,5 2,0 2,9 3,6 -1,6 1,8 2,9
Aantal 2.366.184 2.434.357 2.421.746 2.438.073 2.474.835 2.527.028 2.565.601 2.629.424 2.701.471 2.668.045 2.699.954 2.757.983
Totaal ∆ 68.173 -12.611 16.327 36.762 52.193 38.573 63.823 72.047 -33.426 31.909 58.029
∆ (%) 2,9 -0,5 0,7 1,5 2,1 1,5 2,5 2,7 -1,2 1,2 2,1
Bron: RSZ, berekeningen FOD Economie.
Het grootste aantal arbeidsplaatsen was terug te vinden bij de GO. Met 1.646.657 arbeidsplaatsen namen zij 59,7 % van het totaal voor hun rekening. De KO stonden in voor 484.236 (17,6%) en de MO voor 627.090 (22,7 %) arbeidsplaatsen. Sectoraal verloop van de tewerkstelling Tabel 3.21 visualiseert de tewerkstelling naar sector en bedrijfsgrootte in 2009, 2010 en 2011. Op deze wijze kan worden vastgesteld en berekend hoe elke sector reageert en evolueert. Grafiek 3.7 toont de variatie van het aantal arbeidsplaatsen in 2010 en 2011 voor een aantal sectoren. Net als in de voorgaande jaren bleef in 2011 de industriesector (C) met 504.902 arbeidsplaatsen en een aandeel van 18,3 %, de grootste werkverschaffer in de privésector. Hij wordt gevolgd door de handel (G) (17,8 %) die ondanks een tewerkstellingstoename zijn aandeel, zij het lichtjes, zag dalen. Na een terugval in 2010 in vergelijking met 2009, stabiliseerde het aandeel van de sector van de menselijke gezondheidszorg (Q) (14,5 %). De vierde grootste sector, deze van de administratieve en ondersteunende diensten (N), bleef net als de voorgaande jaren meer arbeidsplaatsen tellen en haalde 12,2 %; na een aandeel van 9,4 % in 2009 en 11,6 % in 2010. De bouwnijverheid (F) bleef net als de twee voorgaande jaren de vijfde grootste sector met 216.005 arbeidsplaatsen en een aandeel van 7,8 %.
225
Tabel 3.21. Arbeidsplaatsen naar sector en bedrijfsgrootte (in eenheden)
A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K. L. M. N. O. P. Q. R. S. T. U. Totaal
KO MO GO Totaal 2009 2010 2011 2009 2010 2011 2009 2010 2011 2009 2010 2011 8.845 8.615 9.960 8.255 8.398 9.579 2.940 3.000 3.893 20.040 20.013 23.432 303 273 269 843 879 878 1.895 1.833 1.832 3.041 2.985 2.979 40.637 39.885 38.708 102.593 99.974 98.944 381.117 365.933 367.250 524.347 505.792 504.902 73 120 130 304 389 470 17.016 17.481 17.409 17.393 17.990 18.009 1.360 1.399 1.511 3.591 3.580 3.691 7.457 7.499 7.594 12.408 12.478 12.796 65.484 65.920 66.226 75.075 75.395 77.004 70.871 71.314 72.775 211.430 212.629 216.005 127.701 127.510 127.007 142.848 142.075 146.221 211.656 216.237 218.314 482.205 485.822 491.542 17.371 17.366 17.316 44.530 43.681 43.254 68.627 68.326 70.292 130.528 129.373 130.862 52.792 53.090 53.110 39.417 41.340 42.129 27.319 27.692 28.101 119.528 122.122 123.340 9.957 10.122 10.161 18.345 17.910 18.386 47.018 42.892 43.257 75.320 70.924 71.804 17.997 18.092 18.214 12.319 12.113 12.160 100.107 97.944 98.054 130.423 128.149 128.428 7.191 11.189 11.434 4.813 4.894 5.155 2.486 2.763 2.542 14.490 18.846 19.131 38.630 39.210 39.183 32.702 32.531 33.190 59.901 60.765 62.713 131.233 132.506 135.086 23.397 20.857 20.473 24.898 37.114 40.578 202.014 254.678 276.763 250.309 312.649 337.814 535 609 647 1.171 1.138 1.051 17.611 17.801 17.957 19.317 19.548 19.655 2.522 2.734 2.912 4.022 4.057 4.367 2.339 3.032 3.389 8.883 9.823 10.668 19.892 19.508 19.609 67.019 56.824 55.369 324.051 311.130 323.903 410.962 387.462 398.881 9.981 10.082 10.124 10.804 11.262 11.730 8.277 8.261 8.470 29.062 29.605 30.324 33.180 33.492 33.789 22.106 22.910 22.841 18.350 21.343 22.149 73.636 77.745 78.779 3.195 3.218 3.240 20 10 10 0 0 0 3.215 3.228 3.250 209 186 213 66 79 83 0 0 0 275 265 296 481.252 483.477 484.236 615.741 616.553 627.090 1.571.052 1.599.924 1.646.657 2.668.045 2.699.954 2.757.983
Bron: RSZ, berekening FOD Economie.
226
Bij de GO concentreerde 78 % van de tewerkstelling zich in vijf sectoren. De afkalving van de tewerkstelling in de industrie zette zich ook in 2011 verder (22,3 %; 22,9 % in 2010 en 24,3 % in 2009) ondanks dat er bij de GO toch zo’n 1.317 arbeidsplaatsen bijkwamen. Iets wat negatief gecompenseerd werd bij de kmo waar er zo’n 2.207 arbeidsplaatsen verloren gingen (KO: -1.177; MO: -1.030). Nadat in 2010 het aandeel van de sector menselijke gezondheidszorg (Q) met een aandeel van 19,4 % onder het niveau van 2009 (20,6 %) zakte, hernam de sector zich lichtjes (19,7 %). Het aandeel van de sector van de administratieve diensten (N) bleef na zijn spectaculaire toename in 2010 ook in 2011 verder toenemen tot 16,8 % (2009: 12,9 %, 2010: 15,9 %). Ook in 2011was het de sector met de grootste toename van het aantal arbeidsplaatsen. In 2011 kwamen er bij de GO in deze sector niet minder dan 22.085 arbeidsplaatsen bij. De handelssector (G) consolideerde met 13,3 % zijn aandeel in de tewerkstelling bij de GO. Met een aandeel van 6,0 % bewoog de sector van de financiële activiteiten rond het aandeel van 2010. Bij de MO was de tewerkstelling, net als in 2010, verspreid over een achttal sectoren met elk een aandeel groter dan 5 %: de handel (G), de industrie (C), de bouw (F), de menselijke gezondheidszorg (Q), vervoer en opslag (H), de horeca (I), de administratieve diensten (N) en de vrije beroepen (M). Een aantal sectoren zoals de handel, de bouw, de horeca en de vrije beroepen consolideerden hun aandeel. De industrie, de menselijke gezondheidszorg en vervoer en opslag verloren echter lichtjes terrein of lieten een dalende tendens optekenen. De sector van de administratieve diensten die in 2010 een aandeel van 6 % bereikte (2009: 4 %), ziet zijn aandeel stijgen tot 6,5 %.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Bij de KO concentreerde de tewerkstelling zich rond een zestal sectoren met elk een stabiel aandeel: de handel (G 127.007), de bouw (F), de horeca (I), de industrie (C), de vrije beroepen (M) en de overige diensten (S). Net als bij de MO kenden ook bij de KO heel wat sectoren een stabiel aandeel in de loop van de jaren. De industriesector zag, en dit reeds gedurende enkele jaren, zijn aandeel verder krimpen en ook de handelssector kende een kleine negatieve trend. Arbeidsplaatsen per sector en bedrijfsgrootte Grafiek 3.7 geeft visueel de toe- en afname weer van het aantal arbeidsplaatsen in een aantal belangrijke sectoren. De behandelde periode werd beperkt tot 2010 en 2011. In 2011 nam de tewerkstelling in de primaire sector (sectoren A tot en met E) toe met netto 2.860 arbeidsplaatsen. Dit is het gevolg van de sterke groei van zowel de KO, MO en GO in de land- en bosbouw en visserijsector (A) waar er samen 3.419 arbeidsplaatsen bijkwamen (2010: -27 arbeidsplaatsen). De industriesector wist in vergelijking met vorig jaar, waarin 18.555 arbeidsplaatsen verloren gingen, in 2011 de verliezen te beperken tot 890 arbeidsplaatsen. In de secundaire sector (F tot L) was de bijdrage van de KO in de tewerkstelling zeer beperkt. Van de 13.247 nieuwe arbeidsplaatsen waren er slechts 179 (1,4 %) afkomstig van de KO. De rest werd bijna gelijk verdeeld tussen de MO (6.901 - 52,1 %) en de GO (6.167 - 46,6 %). In zowel de bouw als de handel zijn het de MO die de grootste groei van arbeidsplaatsen kenden. De KO verloren in de handelssector zelfs arbeidsplaatsen (-503). De tertiaire sector (M tot U) genereerde in 2011 netto 41.922 arbeidsplaatsen. Het leeuwendeel kwam tot stand in de GO (+38.334 of 91,4 %). De bijdrage van de kmo beperkte zich tot 3.588 arbeidsplaatsen (KO: +294; MO: +3.294). De sectoren N (administratieve en ondersteunende diensten) en Q (menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening) kenden allebei bij de GO een spectaculaire aangroei van het aantal arbeidsplaatsen: N +22.085 en Q +12.773.
227
Grafiek 3.7. Arbeidsplaatsen per sector en naar bedrijfsgrootte (wijziging 2011-2010, in eenheden)
228
Bron: RSZ, berekeningen FOD Economie.
In de Belgische economie wordt de dienstensector steeds belangrijker. De nettoaangroei van het aantal arbeidsplaatsen was in 2011 het grootste in de tertiaire sector die de dienstgerichte sectoren groepeert: +41.922. De primaire en de secundaire sectoren volgden met een toename van 2.860 en 13.247 arbeidsplaatsen op ruime afstand. Gemiddelde aangroei van het aantal werkgevers en arbeidsplaatsen Wanneer voor het totaal aantal werkgevers en arbeidsplaatsen van 2000 tot en met 2011 het algemene verloop of de trend wordt berekend, blijkt dat er per jaar een gemiddelde aangroei was met ongeveer 1.421 werkgevers en 35.817 arbeidsplaatsen. De categorie van de GO groeide per jaar met gemiddeld 27.375 arbeidsplaatsen en 115 werkgevers en bij de MO kwamen er per jaar gemiddeld 5.865 arbeidsplaatsen en 283 werkgevers bij. De KO stonden in voor de grootste gemiddelde toename van het aantal werkgevers met 1.025 maar ook de kleinste stijging van het aantal arbeidsplaatsen met 2.576. Tabel 3.22 geeft per ondernemingscategorie een overzicht van de gemiddelde groei van het aantal werkgevers en arbeidsplaatsen.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Tabel 3.22. Werkgevers en arbeidsplaatsen (gemiddelde jaargroei in eenheden tussen 2000 en 2011 ) Werkgevers Arbeidsplaatsen
Algemeen 1.421 35.817
KO 1.025 2.576
MO 283 5.865
GO 115 27.375
Bron: RSZ, berekeningen FOD Economie.
3.4. De toegevoegde waarde van de kmo De meest gangbare macro-economische maatstaf voor welvaart is de toegevoegde waarde (TW). De toegevoegde waarde van een economische activiteit of sector is het verschil tussen de productiewaarde en de aankoop van voor de productie benodigde goederen en diensten. Ze wordt gebruikt voor de vergoeding van de overige kosten, waarvan de personeelskosten, de afschrijvingen en de rentelasten deel uitmaken. Het saldo, het exploitatieoverschot waartoe de winst behoort, maakt er ook deel van uit. De gehele toegevoegde waarde is dus feitelijk niet alleen de vergoeding voor de primaire productiefactoren arbeid en kapitaal maar ook voor het ondernemerschap. Voor de berekening van de toegevoegde waarde van de kmo’s en hun aandeel in de economie worden enkele hypotheses aangehouden. Als basishypothese geldt dat de ondernemingen met een volledig jaarrekeningschema worden beschouwd als grote ondernemingen terwijl de ondernemingen met een verkort jaarrekeningschema en zonder jaarrekening en de natuurlijke personen/zelfstandigen als kmo worden aanzien. In de sector van de huishoudens, zoals opgenomen in de nationale rekeningen, worden alle eenheden als kmo beschouwd. Tabel 3.23. Toegevoegde waarde naar sector en bedrijfsgrootte (2009, in miljoen euro, tenzij anders vermeld) A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T Totaal
Kmo 1.927 51 6.187 201 275 11.184 13.466 3.051 3.727 2.309 1.984 2.202 18.779 4.068 0 566 9.571 1.502 3.231 522 84.802
GO 117 260 34.510 6.506 2.051 6.565 24.404 15.616 1.261 10.821 16.665 1.875 8.190 8.389 23.135 20.701 13.438 500 448 0 195.452
Bron: NBB, berekeningen FOD Economie.
Totale TW 2.044 311 40.697 6.707 2.326 17.750 37.871 18.667 4.988 13.129 18.649 4.077 26.969 12.458 23.135 21.267 23.009 2.002 3.679 522 280.254
Kmo (%) 94,3 16,3 15,2 3,0 11,8 63,0 35,6 16,3 74,7 17,6 10,6 54,0 69,6 32,7 0,0 2,7 41,6 75,0 87,8 100,0 30,3
GO (%) 5,7 83,7 84,8 97,0 88,2 37,0 64,4 83,7 25,3 82,4 89,4 46,0 30,4 67,3 100,0 97,3 58,4 25,0 12,2 0,0 69,7
Sectoraandeel (%) 0,7 0,1 14,5 2,4 0,8 6,3 13,5 6,7 1,8 4,7 6,7 1,5 9,6 4,4 8,3 7,6 8,2 0,7 1,3 0,2 100
229
Van de toegevoegde waarde in de Belgische economie werd 30,3 % aangeleverd door kleine en middelgrote ondernemingen (grafiek 3.8). De industrie (C) met 40,697 miljard euro, de groot- en detailhandel (G) met 37,8 miljard euro en de vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (M) met 26,9 miljard euro produceerden elk meer dan 25 miljard euro (gegevens in volume). Gedrieën staan ze voor 37,6 % van de toegevoegde waarde. Daarnaast was er het overheidsbeslag in de economie met openbaar bestuur en defensie: verplichte sociale verzekeringen (O) en onderwijs (P), die samen 43,4 miljard euro of 15,9 % van de toegevoegde waarde realiseerden. De meest kmo-intensieve activiteitsectoren waarin het relatieve belang van kmo’s het grootste was, waren in afnemende volgorde: landbouw, bosbouw en visserij (A) met 94,3 % van de gecreëerde waarde, horeca (I) met 74,7 %, vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (M) met 69,6 %, de bouwsector (F) met 63 % en exploitatie van en handel in onroerend goed (L) waar de kmo’s 54 % van de toegevoegde waarde aanleverden. Sector- en kmo-aandelen in 2009 Grafiek 3.8 rangschikt de sectoren in afnemend belang van hun procentueel aandeel in de economie. Het kmo-aandeel is het procentpuntgedeelte van het sectoraandeel dat wordt opgenomen door de kmo’s en is ingeschaald op dezelfde basis. Grafiek 3.8. Sector- en kmo-aandelen in de toegevoegde waarde (2009, %)
230
Bron: NBB, berekeningen FOD Economie.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
De vijf sectoren waarin de kmo’s de grootste absolute volumes realiseerden zijn: vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (M), de groot- en detailhandel (G), de bouw (F), de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (Q) en ten laatste de industrie (C). De ondernemingen in deze vijf sectoren leverden samen in 2009 zowat 21,13 % van de totale toegevoegde waarde van de Belgische economie.
3.5. Faillissementen De gegevens over de faillissementen zijn afkomstig van de handelsrechtbanken en worden door de FOD Economie verwerkt en aangevuld met data uit het ondernemingsregister DBRIS zoals o.a. de plaats, de activiteit, de omvang en de rechtsvorm van de onderneming. Elk van deze aspecten wordt vervolgens geanalyseerd evenals de relatie tussen de faillissementen en het aantal actieve ondernemingen om het verloop ervan ten opzichte van de rest van de economie beter te begrijpen.
3.5.1. Algemeen verloop van de faillissementen Met 10.224 failliet verklaarde ondernemingen werd 2011 gekenmerkt door een beduidende toename van deze variabele (+6,8 %). Tegenover 2007, dat een schakeljaar was in de onderzochte tijdreeks, nam het aantal faillissementen in 2011 toe met 33,2 %, of 2.546 bedrijven die failliet werden verklaard (zie grafiek 3.9). De vertraagde groei van de wereldeconomie speelde hier zonder twijfel een rol. De gevolgen van de financiële crisis van 2008 en van de huidige schuldencrisis wegen nog steeds zwaar op het Belgische bedrijfsleven. Om de werkelijke economische toestand juist in te schatten, worden de statistieken over de faillissementen getoetst aan het aantal actieve bedrijven. Een hoger aantal faillissementen kan immers het mechanische gevolg zijn van een algemene aangroei van het aantal ondernemingen. Grafiek 3.9 geeft deze twee variabelen weer. Ook al stegen over de laatste vijf jaar het aantal actieve ondernemingen regelmatig (+7,58 %), dan was deze groei veel minder opmerkelijk dan de toename van de faillissementen (+33,2 %) over dezelfde periode.
231
Grafiek 3.9. Actieve ondernemingen en faillissementen (in eenheden)
232
Bron: FOD Economie.
De faillissementsgraad is terug te vinden in grafiek 3.10, berekend als de verhouding van het aantal faillissementen in jaar t tot het aantal actieve ondernemingen in jaar t-1. Deze ratio vertoonde een aanhoudende groei over de laatste vier jaar. De faillissementsgraad nam sinds de daling in 2007 met 23 % toe, om in 2011 een hoogtepunt (1,33 %) te bereiken. Dit is de hoogste score in het laatste decennium. De stijging van het aantal actieve ondernemingen kon bijgevolg de toename van de faillissementen maar in heel beperkte mate opvangen.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Grafiek 3.10. Faillissementsgraad
Bron: FOD Economie.
233
3.5.2.Faillissementen per gewest Met een gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) van 5,3 % sinds 2007 en een terugval van het aantal faillissementen in 2011 met 0,2 %, bevond het Vlaams Gewest zich duidelijk onder het nationale gemiddelde dat voor dezelfde ratio’s tijdens deze periode uitkwam op respectievelijk +7,42 % en +6,83 %. Tabel 3.24. Faillissementen per gewest (in eenheden, tenzij anders vermeld)
Vl.G. BHG W.G. België
2001
2005
2006
2007
2008
2009
2010
3.694 1.253 2.147
4.154 1.388 2.336
3.893 1.501 2.222
3.992 1.485 2.201
4.273 1.813 2.390
4.983 1.788 2.649
4.918 1.915 2.737
7.094
7.878
7.616
7.678
8.476
9.420
9.570
4.908 2.348 2.968
Aan deel 2001 (%) 52 18 30
Aan deel 2011 (%) 48 23 29
10.224
100
100
2011
Δ 2011/ 2010 (%)
GJG 2007 tot 2011 (%)
-0,20 22,61 8,44
5,30 12,14 7,76
6,83
7,42
(*) GJG = gemiddelde jaarlijkse groei, (*) Vl.G. = Vlaams Gewest, W.G. = Waals Gewest, BHG = Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bron: FOD Economie.
Het Waals Gewest daarentegen volgde de nationale trend zowel voor het gemiddelde van de laatste vier jaar (+7,76 %) als voor 2011 (+8,44 %).
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest onderscheidde zich met de sterkste toename tijdens de twee onderzochte perioden, met een gemiddelde jaarlijkse groei van 12,14 % en een toename met 22,6 % in 2011 tegenover het jaar voordien. In de verdeling van de faillissementen per gewest over het decennium, verminderde het aandeel voor Vlaanderen met vier punten en voor het Waals Gewest met meer dan één punt. Het aandeel voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steeg met 5 punten, van 18 naar 23 %.
3.5.2. Faillissementen per bedrijfstak Faillissementen concentreerden zich sterk in bepaalde sectoren. Uit tabel 3.25 blijkt dat de drie volgende sectoren in 2011 instonden voor 62,31 % van alle faillissementen (gerangschikt in dalende orde): handel en reparatie van auto’s en motorfietsen (G), verschaffen van accommodatie en maaltijden (I) en ten slotte bouwnijverheid (F). Twee van deze drie sectoren (F,I) vertoonden over de laatste vier jaar een gemiddelde jaarlijkse groei die hoger lag dan het Belgische gemiddelde (+7,42 %), met respectievelijk +11,33 % en +8,14 %. Sector G scoort met +4,7 % iets lager.
234
Over het algemeen vertoonden in alle dienstensectoren (L tot S) de faillissementen een gemiddelde jaarlijkse groei (GJG) die veel hoger ligt – vaak met twee cijfers – dan het nationale gemiddelde. Hierbij moeten in het bijzonder de vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (M) en de administratieve en ondersteunende diensten (N) worden aangehaald, waarvan het relatieve gezamenlijke gewicht in de faillissementen in de Belgische economie steeg van 10,32 % in 2007 naar bijna 13 % in 2011. Tot slot zijn de sectoren landbouw, bosbouw en visserij (A) en de productie en distributie van water (E), met dalingen van respectievelijk 3,17% en 11,43 %, de enige bedrijfstakken waarin de faillissementen in deze periode terugliepen, na de aanzienlijke toenames in 2009.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Tabel 3.25.Faillissementen per bedrijfstak (in eenheden, tenzij anders vermeld) NACE-BEL Activiteit 2008 A. B. C.
Landbouw, bosbouw en visserij Winning van delfstoffen Industrie Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en D. gekoelde lucht Distributie van water; afval- en E. afvalwaterbeheer en sanering F. Bouwnijverheid Handel, reparatie van auto’s en G. motorfietsen H. Vervoer en opslag Verschaffen van accommodatie I. en maaltijden J. Informatie en communicatie Financiële activiteiten en K. verzekeringen Exploitaite van en handel in L. onroerende goederen Vrije beroepen en wetenschappelijke en M. technische activiteiten Administratieve en N. ondersteunende diensten O. Openbaar bestuur P. Onderwijs Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke Q. dienstverlening Kunst, amusement en R. recreatie S. Overige diensten Huishoudens als werkgever, niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door huishoudens T. voor eigen gebruik Extraterritoriale organisaties U. en lichamen Onbekende economische activiteit Totaal
0,78 0,02 5,51
Δ 2011/2010 (%) -14,89 -33,33 4,07
GJG 2007 tot 2011 (%) -3,17 / 8,25
3
0,03
0,00
0
21
8
0,08
-61,90
-11,43
1442
1560
1693
16,56
8,53
11,33
2456
2603
2649
2691
26,32
1,59
4,70
379
458
502
517
528
5,16
2,13
8,64
1453
1592
1798
1788
1987
19,43
11,13
8,14
284
302
349
341
379
3,71
11,14
7,48
113
118
141
146
156
1,53
6,85
8,40
159
187
201
218
245
2,40
12,39
11,41
427
482
526
649
646
6,32
-0,46
10,91
366
365
420
529
682
6,67
28,92
16,84
0 24
1 22
0 13
0 23
0 24
0,00 0,23
0,00 4,35
0 0
33
42
47
43
66
0,65
53,49
18,92
86
101
125
123
154
1,51
25,20
15,68
168
209
230
262
317
3,10
20,99
17,20
1
0
0
2
0
0,00
-100,00
-100
0
0
1
0
0
0,00
0,00
0
327
327
337
58
0
0,00
-100,00
-100
7678
8476
9420
9570
10224
100,00
6,83
7,42
2007
2008
2009
2010
2011
91 0 410
99 2 449
113 1 544
94 3 541
80 2 563
3
2
3
3
13
13
24
1102
1249
2239
Aandeel 2011 (%)
(*) GJG = gemiddelde jaarlijkse groei. Bron: FOD Economie
3.5.3. Faillissementsgraad in de belangrijkste bedrijfstakken De rangschikking van de bedrijfstakken op basis van de faillissementsgraad geeft een klassement dat licht verschilt van dat in tabel 3.25 en maakte het mogelijk de onderprestatie van sommige sectoren, die soms minder zichtbaar is, in het licht te stellen.
235
Grafiek 3.11. Faillissementsgraad in de belangrijkste bedrijfstakken (2011)
236
Bron: FOD Economie.
De drie sectoren met veel faillissementen (G,I,F) in absolute termen, zijn zeker nog altijd aanwezig in grafiek 3.11 maar in een verschillende rangorde. De horecasector (I) werd met 3,48 % veruit het sterkste getroffen, gevolgd door de sector vervoer en opslag (H) die met een faillissementsgraad van 2,44 % de tweede plaats innam in deze relatieve rangschikking en hoog uitkwam boven de handelssector (G).
3.5.4. Faillissementen en omvang van de ondernemingen Uit tabel 3.26 blijkt dat de meeste ondernemingen in faling uit klassen met een beperktere omvang afkomstig waren. De ondernemingen met minder dan 10 werknemers vertegenwoordigden samen 95,3 % van het totale aantal faillissementen. Bovendien telden de ondernemingen met minder dan 5 werknemers, met een relatief aandeel van meer dan 90 %, het hoogste aantal faillissementen.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Tabel 3.26. Faillissementen volgens de omvang van de ondernemingen (in eenheden, tenzij anders vermeld) 2007 0 - 4 werknemers 5 - 9 werknemers 10 - 19 werknemers 20 - 49 werknemers 50 - 99 werknemers 100 + Totaal
2008
6.879 461 201 109 16 12 7.678
7.738 416 206 83 21 12 8.476
2009 8.682 424 184 101 23 6 9.420
2010 8.545 579 269 138 32 7 9.570
2011 9.214 535 287 151 25 12 10.224
Aandeel 2011 (%) 90,1 5,2 2,8 1,5 0,2 0,1 100,0
Δ 2011/2010 (%) 7,83 -7,60 6,69 9,42 -21,88 71,43 6,83
GJG 2007 tot 2011 (%) 7,58 3,79 9,31 8,49 11,80 0,00 7,42
(*) GJG = gemiddelde jaarlijkse groei. Bron: FOD Economie.
De gemiddelde jaarlijkse groei over de laatste vier jaar lag enkel bij de ondernemingen met 5 tot 9 werknemers (+3,79 %) beduidend onder het Belgische jaarlijkse gemiddelde (+7,42 %). Op kortere termijn onderscheidden de categorieën van 5 tot 9 en van 50 tot 99 werknemers zich door opmerkelijke dalingen van respectievelijk 7,60 % en 21,88 % voor 2011. Grafiek 3.12. Faillissementsgraad bij de ondernemingen met minder dan 100 werknemers (2011)
237
Bron: FOD Economie.
De faillissementsgraad berekend volgens ondernemingsgrootte, wijst op een grotere concentratie van faillissementen in relatieve termen bij de ondernemingen met 5 tot 20 werknemers.
Grafiek 3.12 toont aan dat de groep ondernemingen met minder dan vijf werknemers, die 90,1 % van het aantal faillissementen voor zijn rekening nam (tabel 3.26), met een fallissementsgraad van 1,28 % een gunstigere plaats innam.
3.5.5. Faillissementen volgens de rechtsvorm van de ondernemingen Uit tabel 3.27 blijkt een zekere robuustheid van het zelfstandige ondernemerschap uitgeoefend als natuurlijke persoon vóór faillissement. De gemiddelde jaarlijkse groei sinds 2007 beliep slechts 2,82 %, tegen 7,42 % voor alle ondernemingen. Tabel 3.27. Faillissementen volgens de rechtsvorm (in eenheden, tenzij anders vermeld)
1.675
1.677
1.915
1.833
1.872
2,13
GJG 2007 tot 2011 (%) 2,82
180
153
145
396
473
19,44
27,32
949
1.001
1.049
992
895
-9,78
-1,45
4.468
5.228
5.850
5.915
6.481
9,57
9,74
370 36 7.678
379 38 8.476
422 39 9.420
327 107 9.570
385 118 10.224
17,74 10,28 6,83
1,00 34,55 7,42
2007 Natuurlijke persoon Vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap Naamloze vennootschap of commanditaire vennootschap op aandelen Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Coöperative vennootschap Andere Totaal
238
2008
2009
2010
2011
Δ 2011/ 2010 (%)
(*) GJG = gemiddelde jaarlijkse groei. Bron: FOD Economie
Voor de vennootschappen onder firma of de commanditaire vennootschappen daarentegen werd voor dezelfde periode een gemiddelde jaarlijkse stijging van 27,32 % opgetekend. Deze toename deed zich vooral de laatste twee jaar voor: na een daling tot 145 faillissementen in 2009 steeg het aantal faillissementen voor deze vennootschapsvorm tot maar liefst 473 in 2011.