Brussel, 20 december 2011 (09.01) (OR. en)
B PU
18838/11
LIMITE
C
Interinstitutioneel dossier: 2011/0092 (CS)
LI
seil UE
RAAD VA DE EUROPESE UIE
FISC 174 EER 417 EV 994 OTA van: aan: Betreft:
het aantredende Deense voorzitterschap de Groep belastingvraagstukken - indirecte belasting (energieheffing) Voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit - Nota van het voorzitterschap
Voor de delegaties gaat in bijlage een nota van het aantredende voorzitterschap over de belasting van energieproducten en elektriciteit, die de Groep belastingvraagstukken op 17 januari 2012 zal bespreken.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
1
LIMITE L
ota van het voorzitterschap
Belasting van energieproducten en elektriciteit
Tijdens het Hongaarse en het Poolse voorzitterschap is een eerste lezing afgesloten van het Commissievoorstel voor een herziening van de richtlijn inzake energiebelasting (REB). Om verdere vorderingen in de onderhandelingen te maken is het Deense voorzitterschap van oordeel dat de problemen met de huidige richtlijn moeten worden verduidelijkt. Een gemeenschappelijk inzicht in die problemen zou de basis kunnen vormen voor een algemeen compromis, dat tegemoet komt aan de bezwaren van sommige lidstaten tegen het voorstel en het algemene doel van de herziene richtlijn niet voorbijschiet, namelijk op een kostenefficiënte en gerichte wijze de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU, die herhaaldelijk door de Europese Raad zijn vastgesteld, te ondersteunen.
Afgezien daarvan kan de belasting van energie niet los worden gezien van andere problemen die in verband met de financiële crisis de kop hebben opgestoken. De hervorming van de energiebelasting kan daarom ook een belangrijke rol spelen bij de begrotingsconsolidatie; tegelijk moet de bedrijfswereld in staat worden gesteld om zich binnen een redelijke termijn aan een hogere belasting aan te passen, zodat de sector de druk van de hogere energiebelasting kan verminderen door in nieuwe energiebesparende uitrusting te investeren of de energie efficiënter te gebruiken. De geleidelijke invoering van een hogere belasting zal een prijssignaal vormen voor de toekomstige energieprijzen, hetgeen belangrijk is voor de bedrijfswereld bij investeringsbeslissingen. Energiebelasting kan voorts een onderdeel zijn van een meer algemene belastinghervorming, met een verschuiving van de belasting van arbeid naar energie of van ondernemingsbelasting naar energiebelasting, waarbij de algemene belastingdruk gelijk blijft. De inkomsten zouden ook kunnen worden hergebruikt ten behoeve van ondernemingen of huishoudens, bijvoorbeeld door energiebesparende investeringen te ondersteunen.
Het voorzitterschap is voornemens om samen met de lidstaten te bepalen hoe de werkzaamheden betreffende de voorgestelde REB kunnen worden voortgezet zonder bovenstaande doelstellingen uit het oog te verliezen.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
2
LIMITE L
Problemen met de huidige REB
De huidige REB is in de plaats gekomen van de richtlijn minerale oliën, die beperkt was tot producten van minerale oliën en waarin op verschillende niveaus minimumtarieven per volumeeenheden waren vastgesteld (bijvoorbeeld per liter of kilogram). Met de huidige REB werd het toepassingsgebied uitgebreid tot elektriciteit en andere energieproducten dan minerale oliën, met name kolen en aardgas. Voor de nieuwe energieproducten werden de minimumtarieven vastgesteld op basis van de energie-inhoud in GJ, en golden dezelfde tarieven. Elektriciteit werd belast volgens de hoeveelheid MWh, tegen nagenoeg hetzelfde tarief als dat voor kolen en aardgas. De lidstaten konden hun nationale belastingniveaus in andere eenheden uitdrukken, mits de omgerekende tarieven niet onder de minimumtarieven lagen. De tarieven voor verwarmingsbrandstoffen waren per GJ in het algemeen hoger dan de tarieven voor kolen en aardgas, omdat die in grote mate waren overgenomen uit de richtlijn minerale oliën. Omdat met de huidige bepalingen biobrandstoffen tegen hetzelfde tarief worden belast als gelijkwaardige fossiele brandstoffen, worden biobrandstoffen op grond van hun energie-inhoud in vergelijking met andere brandstoffen meer belast; er werd van uitgegaan dat de vrijstellingsoptie in artikel 16 van de REB voor de lidstaten voldoende was. De toepasbaarheid van artikel 16 hangt evenwel af van de mogelijkheid om voor biobrandstoffen overheidssteun te verlenen.
Indien de minimumtarieven worden uitgedrukt op basis van de CO2-inhoud, blijkt dat brandstoffen met een hoge koolstofinhoud bevoordeeld worden ten opzichte van brandstoffen met een lagere CO2-inhoud. Omdat thans als motorbrandstof gebruikte biobrandstoffen belast worden volgens het beginsel gelijkwaardige brandstof, worden biobrandstoffen hoger belast dan fossiele motorbrandstoffen. Brandstoffen die zouden moeten worden bevorderd, worden aldus benadeeld en brandstoffen waarvan het gebruik om milieuredenen zou moeten worden beperkt, worden bevoordeeld ten nadele van milieuvriendelijker brandstoffen.
De inconsistentie van de huidige minimumtarieven wordt aangetoond in de volgende tabel.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
3
LIMITE L
Tabel voor typische brandstoffen
Huidige minimumtarieven Gasolie Kolen Aardgas Benzine Ethanol Diesel Biodiesel
EUR 21 /1000 l EUR 0,15 /GJ EUR 0,15 /GJ EUR 359 /1000 l EUR 359 /1000 l EUR 330 /1000 l EUR 330 /1000 l
Huidige minimumtarieven volgens CO2-inhoud EUR 8,1 /t CO2 EUR 1,58 /t CO2 EUR 2,7 /t CO2 EUR 158 /t CO2 EUR 126 /t CO2 -
Huidige minimumtarieven volgens GJ-inhoud EUR 0,59 /GJ EUR 0,15 /GJ EUR 0,15 /GJ EUR 10,9 /GJ EUR 17 /GJ EUR 9,4 /GJ EUR 11,7 /GJ
Het prijssignaal van de minimumtarieven is niet correct gerelateerd aan de strijd tegen de klimaatverandering, biedt geen ondersteuning voor energiebesparingen en is geen stimulans voor biobrandstoffen. De tariefstructuur creëert prikkels die haaks staan op de energie- en klimaatdoelstellingen die de EU met CO2-uitstootreductie, een lager energieverbruik en een groter aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik beoogt.
Op het ogenblik dat de REB is aangenomen, is ook de EU-emissiehandelsregeling (EU ETS) aangenomen, en is duidelijk geworden dat de ETS en de energiebelasting elkaar zouden overlappen. Derhalve werd bij de aanneming van de REB in de notulen van de Raad de volgende verklaring opgenomen: "De Raad zegt toe zich, op basis van een voorstel van de Commissie, welwillend te buigen over belastingmaatregelen ter begeleiding van de toekomstige toepassing van een communautaire regeling voor de handel in emissierechten, met name ter voorkoming van dubbele heffing" (doc. 8084/03 ADD 1).
De huidige richtlijn is onvoldoende toegerust om met quotaprijzen of belastingen dubbele regulering te vermijden of gelijke behandeling in en buiten de EU ETS-sector te garanderen. Artikel 17 houdt in dat belasting kan worden gedifferentieerd naargelang het gebruik van brandstoffen die onder regelingen met verhandelbare vergunningen vallen, maar is volgens de interpretatie van de Commissie in verscheidene zaken betreffende overheidshulp, niet van toepassing op de EU ETS. Derhalve lijkt er behoefte te zijn aan een preciezere formulering om te verduidelijken hoe de differentiëring tussen de twee sectoren zodanig kan worden doorgevoerd dat dubbele regulering of het ontbreken van regulering kan worden vermeden.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
4
LIMITE L
Biobrandstoffen kunnen volgens artikel 16 van de REB van belastingen worden vrijgesteld of onder een verlaagd tarief worden gebracht. Maar conform artikel 16, lid 6, is de belastingverlaging niet meer van toepassing vanaf de datum waarop de lidstaten op grond van het Gemeenschapsrecht gedwongen worden tot nakoming van juridisch bindende verplichtingen om een minimumaandeel biobrandstoffen in de handel te brengen. Die bindende verplichting is voor 2020 ingevoerd bij artikel 7 bis van de richtlijn brandstofkwaliteit (Richtlijn 98/70/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2009/30/EG), en bij artikel 3 van de richtlijn hernieuwbare energiebronnen (Richtlijn 2009/28/EG); vanaf die datum is het dus niet meer mogelijk de belasting met betrekking tot voor voortbeweging gebruikte biobrandstoffen te verlagen. Aangezien belastingverlaging voor biobrandstoffen als overheidssteun wordt beschouwd, volgt uit de regelgeving betreffende overheidssteun dat geen overheidssteun mag worden verstrekt aan bedrijven van een sector die door een verplichte norm op EU-niveau wordt gereguleerd 1. In artikel 7 bis van de richtlijn brandstofkwaliteit is deze norm vastgelegd in de verplichting voor de operatoren om vóór 2020 aan emissiereducties te voldoen en in artikel 3 van de richtlijn hernieuwbare energiebronnen zijn voor de lidstaten de streefcijfers vastgesteld inzake het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen.
Sinds de aanneming van de REB en de EU ETS zijn met de aanneming in 2009 van het pakket maatregelen op klimaat- en energiegebied, meer concrete en ambitieuzere streefcijfers overeengekomen. De behoefte aan een herziening van de REB, die niet is opgezet om aan deze nieuwe streefcijfers te voldoen, is daarmee nog sterker geworden.
Problemen met de huidige REB
1.
De structuur van de minimumtarieven creëert prikkels die in strijd zijn met de ambitieuze energie- en klimaatdoelstellingen die de EU met een lager energieverbruik en minder CO2-uitstoot beoogt, en met het doel om het aandeel hernieuwbare energiebronnen, waaronder biobrandstoffen, in het totale energieverbruik te vergroten.
2.
Het huidige artikel 17 is onvoldoende toegerust om dubbele regulering, zowel door de EU ETS als door de energiebelasting, te vermijden en kan met quotaprijzen of belastingen niet garanderen dat brandstoffen in en buiten de EU ETS-sector gelijk worden behandeld.
1
Zie document 5862/08 ADD 4 van de Raad met het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie bij het pakket uitvoeringsmaatregelen voor de EU-doelstellingen inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020 (bijlage bij de effectbeoordeling). De desbetreffende bladzijde gaat als bijlage bij dit document.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
5
LIMITE L
3.
De huidige bepalingen van de REB voorzien niet in een eerlijke behandeling van biobrandstoffen op basis van hun eigen kenmerken (lagere CO2- uitstoot en lagere netto calorische waarde). Bovendien zal de interactie tussen de regels inzake overheidssteun, de richtlijn brandstofkwaliteit en de richtlijn hernieuwbare brandstoffen enerzijds, en de belastingverlaging voor biobrandstoffen, die is bedoeld in artikel 16, lid 6, van de REB anderzijds, het onmogelijk maken om vanaf 2020 een belastingvrijstelling toe te passen op biobrandstoffen die worden gebruikt voor voortbeweging.
In dat verband zij erop gewezen dat de Europese Raad in maart 2008 heeft verzocht om de energiebelasting beter af te stemmen op de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU (punt 27 in document 7652/1/08 REV 1 CONCL 1).
Bezwaren van de lidstaten tegen het voorstel van de Commissie
Nu de eerste lezing van het voorstel tot herziening van de REB achter de rug is, zijn de meeste lidstaten bezig met de analyse van het voorstel, teneinde hun standpunt te bepalen. Een aantal lidstaten heeft evenwel bij kernpunten van het voorstel vraagtekens geplaatst en bezwaren geuit.
1.
Sommige lidstaten zijn om verschillende redenen bezorgd over of tegen de invoering van een verplichte CO2-component in de energiebelasting. Sommige vinden de CO2-component een ingewikkelde nieuwe belasting. Andere zijn beducht voor het hogere belastingniveau dat door de CO2-component zal ontstaan. Verder zijn ook vraagtekens geplaatst bij de reikwijdte van de CO2-belasting buiten de ETS-sector (artikel 2, lid 4, en artikelen 5 en 15), omdat er slechts een paar uitzonderingen zijn, zoals huishoudens. Tot slot wordt meer flexibiliteit gevraagd voor de verplichte vrijstelling van de CO2-belasting in de ETS-sector.
2.
Een groot aantal lidstaten is tegen het voorstel om voor een bepaald gebruik in de nationale belasting dezelfde energie- en CO2-tarieven toe te passen indien zij tarieven boven het minimumbelastingsniveau hanteren. Voor de meeste lidstaten is het bijzonder problematisch dat het belastingniveau per liter hoger zal liggen voor diesel dan voor benzine.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
6
LIMITE L
Mogelijke punten voor de verdere besprekingen en mogelijke compromiselementen
Volgens het Deense voorzitterschap zijn de hierboven geschetste bezwaren tot op grote hoogte van politieke aard, maar hebben sommige ermee samenhangende punten een eerder technisch karakter. Het Deense voorzitterschap vindt dat er met het oog op een analyse van de voor- en nadelen van het voorstel dieper op de bezwaren moet worden ingegaan, zodat er op een stevige grondslag een politiek besluit kan worden genomen.
1.
De structuur in de minimumtarieven
Met de voorgestelde splitsing bij de belasting van energieproducten in een energie- en een CO2-component met uniforme tarieven per GJ en per t CO2 wordt beoogd een logischere structuur aan te brengen in de minimumtarieven, die op kostenefficiëntere wijze dan de huidige aan het verwezenlijken van de energie- en de klimaatdoelstellingen van de EU moeten bijdragen.
De energiebelastingtarieven voor alle brandstoffen voor verwarming en voor niet voor de weg bestemde voertuigen worden vastgesteld op hetzelfde niveau als voor kolen en aardgas, en aangezien het voor de consumenten op de energie-inhoud in de brandstoffen aankomt en niet op het volume, zal een belasting op basis van de energie-inhoud met hetzelfde tarief per GJ zorgen voor neutraliteit bij de keuze van de consument tussen verschillende brandstoffen. De lidstaten zouden echter de mogelijkheid behouden om hun belastingtarieven in volume- of gewichtseenheden uit te drukken.
Voor motorbrandstoffen wordt een hoger minimumbelastingtarief per GJ vastgesteld. De minimumtarieven voor diesel en andere motorbrandstoffen stijgen tot 2018 geleidelijk tot het niveau van benzine. Dat zal ertoe leiden dat het minimumtarief per liter diesel in 2018 hoger zal zijn dan dat voor benzine.
Het belastingniveau voor de CO2-component wordt op het verwachte quotumprijsniveau vastgesteld. Dat zal garant staan voor gelijke behandeling in en buiten de ETS-sector, alsmede voor een kostenefficiënte CO2 -vermindering. Voorts lijkt het voor de hand te liggen om, evenals in het quotumstelsel, voor alle CO2-emissies buiten de ETS-sector een uniform tarief te laten gelden.
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
7
LIMITE L
Wat het omzetten van de belastingtarieven voor energie en CO2 in traditionele nationale eenheden betreft, moet volgens het Deense voorzitterschap worden bezien of de omzettingsfactoren in de richtlijn moeten worden vastgesteld dan wel of het aan de lidstaten kan worden overgelaten om overeenkomstig artikel 12 van de richtlijn REB nationale omzettingsfactoren toe te passen. In de huidige richtlijn zijn er voor kolen en aardgas nationale omzettingsfactoren toegepast. Een vereiste voor het gebruik van nationale omzettingsfactoren zou kunnen zijn dat zij moeten worden vastgesteld door geaccrediteerde laboratoria.
Het feit dat de uniforme CO2-component kan worden omgezet in eenheden die in de nationale energiebelastingswetgeving reeds worden toegepast en welbekend zijn, doet de vraag rijzen of de CO2-component nu als een nieuwe belasting moet worden beschouwd, dan wel of zij louter moet worden gezien als een andere manier om de totale belastingtarieven voor energieproducten te berekenen.
Daarnaast bepaalt artikel 4, lid 3, van het voorstel dat de lidstaten dezelfde energie- en CO2-tarieven voor alle voor een bepaald doel gebruikte energieproducten toepassen indien zij tarieven boven het minimumbelastingniveau hanteren. Voor motorbrandstoffen geldt de aanpassing vanaf 2023.
Aangezien een meerderheid van de lidstaten problemen heeft met artikel 4, lid 3, zou het voor het Deense voorzitterschap te overwegen vallen het onderliggende beginsel opnieuw te bezien, dat wil zeggen het te handhaven voor de CO2-component, maar de lidstaten het niveau van de energiecomponent voor verschillende brandstoffen boven de door de Commissie voorgestelde minimumtarieven te laten bepalen. De lidstaten zouden de tarieven voor benzine en voor diesel uitgedrukt per GJ echter niet verder mogen laten uiteenlopen.
Vraag aan de lidstaten: Zou een herformulering van artikel 4, lid 3, in de hierboven beschreven zin, waarbij de lidstaten voldoende flexibiliteit zouden krijgen, soelaas kunnen bieden?
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
8
LIMITE L
2.
De interactie tussen quota en belastingen
Zoals hierboven vermeld, regelt artikel 17 de fiscale behandeling van brandstoffen die binnen het quotum vallen niet naar behoren, aangezien de mogelijkheid om verlaagde tarieven toe te passen voor brandstoffen die door emissiehandelsregelingen worden bestreken, niet voor de EU ETS geldt.
A.
De CO2-component Door in de belasting van energieproducten een CO2-component in te voeren op een niveau dat vergelijkbaar is met de verwachte quotumprijs, zal de dubbele regulering met quota en belastingen gemakkelijker gehanteerd kunnen worden. Ook zal daardoor een gelijke behandeling van de in de EU ETS-sector en de daarbuiten gebruikte brandstoffen worden gegarandeerd. De verplichte vrijstelling van de CO2-belastingcomponent zal maken dat voor het totale verbruik van binnen de quota vallende brandstoffen uitsluitend de quotumprijs zal worden berekend. Het verbruik van alle andere conventionele brandstoffen zal aan de CO2-belastingcomponent worden onderworpen en zodoende bijdragen aan lagere CO2-emissies buiten de ETS-sector overeenkomstig de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU. De CO2-belastingcomponent is een kostenefficiënt economisch instrument dat, evenals de EU ETS, veel nauwer met milieubescherming samenhangt dan de huidige energiebelasting. Daardoor kan een bepaalde CO2 -vermindering worden bereikt voor een lagere sociaal-economische kostprijs dan bij een uniforme verhoging van de huidige energiebelasting.
Vragen aan de lidstaten: Werkt een CO2-belastingcomponent waarvan onder de EU ETS vallende brandstoffen zijn vrijgesteld, een oplossing voor het probleem van de dubbele regulering met quota en belastingen in de hand? Indien de CO2-component in bepaalde subsectoren buiten de ETS-sector problemen oplevert, welke oplossingen moeten daar dan voor worden overwogen?
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
9
LIMITE L
B.
Verplichte vrijstelling voor de CO2-component De verplichte vrijstelling stuit op bezwaren van sommige lidstaten, die een CO2-belasting bovenop de quotumprijs zouden willen heffen om aan de sector een sterker prijssignaal af te geven dan wordt verkregen via de EU ETS, waar de prijs in de loop van de tijd volatiel is geweest. Om die reden acht het Deense voorzitterschap het dienstig te overwegen de verplichte vrijstelling, voor door de EU ETS bestreken brandstoffen facultatief te maken, hetzij door een landspecifieke vrijstelling, hetzij door een toevoeging aan de verplichte vrijstelling van artikel 14, op grond waarvan de lidstaten de reikwijdte van de vrijstelling voor de door de ETS bestreken brandstoffen kunnen beperken.
Vragen aan de lidstaten: Zou een landspecifieke facultatieve vrijstelling een oplossing kunnen zijn om het dossier vooruit te helpen? Of zou een alternatieve oplossing erin kunnen bestaan dat de lidstaten de reikwijdte van de verplichte vrijstelling voor de door de ETS bestreken brandstoffen kunnen beperken? Zou een facultatieve vrijstelling specifieke problemen veroorzaken?
C.
Problemen in verband met koolstoflekkage in de niet-ETS-sector
In het EU ETS-systeem bestaan er en zullen er gedurende een langere periode vrije quota bestaan. De Commissie heeft voorgesteld die vrije quota in het belastingstelsel te weerspiegelen in de vorm van een belastingkrediet dat beperkt is tot brandstofverbruik in installaties binnen sectoren of subsectoren die worden geacht aan een aanzienlijk risico op koolstoflekkage te zijn blootgesteld. De lidstaten achtten het berekenen van dat belastingkrediet nogal gecompliceerd.
Vragen aan de lidstaten: Lopen bedrijven in de niet-ETS-sector een vergelijkbaar risico op koolstoflekkage als in de ETSsector? Zo ja, achten de lidstaten een bijzondere belastingverlichting gerechtvaardigd? Hoe moeten - administratief eenvoudige - bepalingen ter zake er uit komen te zien? Moet een belastingverlichting op in andere wetgeving vastgestelde definities stoelen of moeten er andere definities worden toegepast, zoals de definitie voor energie-intensieve bedrijven in artikel 17?
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
10
LIMITE L
3.
Biobrandstoffen
In het Commissievoorstel zijn de inherente voordelen van biobrandstoffen, namelijk dat zij CO2-neutraal zijn en een lagere energie-inhoud hebben dan de conventionele brandstoffen, gevrijwaard en impliceert de lagere belasting op biobrandstoffen per liter niet langer staatssteun overeenkomstig artikel 16 van de huidige richtlijn REB.
Artikel 16 van de huidige richtlijn REB bepaalt dat de lidstaten vrijstellingen of verlaagde belastingtarieven voor biobrandstoffen kunnen toepassen. De toepassing van die bepaling is echter onderworpen aan goedkeuring van staatssteun. De Commissie heeft voorgesteld de bepaling vanaf 2023 af te schaffen. Om de staatssteunproblemen in verband met de toepassing van artikel 16 in toom te houden, zou kunnen worden overwogen om in bijlage A specifieke lagere minimumtarieven in te voeren voor de energiebelasting op ethanol/ETBE en op biodiesel (Famae) en andere biostuwstoffen die aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van de richtlijn hernieuwbare energiebronnen voldoen. Artikel 16 van de huidige REB lijkt echter ook van toepassing op andere biobrandstoffen dan stuwstoffen, zoals biogas en bio-olie (pyrolyse-oliebrandstof), en ook voor dergelijke producten zou een belastingverlichting dienstig kunnen blijken, voor zover zij niet met conventionele brandstoffen kunnen concurreren. Wordt artikel 5 zo gewijzigd dat er ook gedifferentieerde tarieven kunnen worden toegepast voor biobrandstoffen die voor andere doeleinden dan als stuwstof worden gebruikt, dan zou er een lager energiebelastingtarief, tot het minimum van 0,15 euro/GJ, kunnen worden toegepast voor biobrandstoffen die voor andere doeleinden dan als stuwstof worden gebruikt. Op die manier zouden de staatssteunproblemen in samenhang met artikel 16 grotendeels worden opgelost indien de minimumtarieven in acht worden genomen. Artikel 16 zou dan kunnen komen te vervallen.
Vragen aan de lidstaten: Moeten er nog verdere belastingverlagingen voor biobrandstoffen komen naast de logische verlaging tengevolge van de CO2-neutraliteit en de lagere energie-inhoud van biobrandstoffen? Zijn de lidstaten het ermee eens om verlichting van de energiebelastingscomponent facultatief te maken door specifieke minimumtarieven voor als stuwstof gebruikte biobrandstoffen in te voeren of door een belastingdifferentiatie tot aan het minimum toe te staan voor bio-energie die voor andere doeleinden wordt gebruikt?
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
11
LIMITE L
Overgangstermijnen
Een aanzienlijke verhoging van het belastingniveau voor energieproducten in de niet-ETS-sector kan problemen in verband met het internationale concurrentievermogen veroorzaken, met name als de belastingverhoging zomaar plotseling wordt ingevoerd. Een geleidelijke verhoging van de belasting gedurende een redelijke tijdsspanne zou de sector beter in de gelegenheid kunnen stellen tot het plannen van de vereiste aanpassing.
Vraag aan de lidstaten: De Commissie stelt een geleidelijke invoering gedurende een betrekkelijk lange periode voor. Is die periode lang genoeg?
____________________
18838/11
rts/PAU/fb DG G I
12
LIMITE L
BIJLAGE
UITTREKSEL UIT DOC. 5862/08 ADD 4
6.8
State aid implications of the introduction of binding targets for the use of renewable energy
It is important to assess what scope will remain for State aids for renewable energy after the adoption of a renewable energy Directive that sets binding targets for (a) a 20% overall share of renewable energy and (b) a 10% share of renewable energy in transport in 2020. According to the environmental State aid guidelines, aid should not be allowed for the fulfilment of "mandatory environmental requirements" laid down in Community law.
The binding targets for the share of renewable energy in total energy consumption will not, however, trigger a prohibition of State aid on this basis, because these targets do not constitute mandatory environmental requirements in the sense of the guidelines.
Article 16(6) of the energy taxation Directive (Directive 2003/96/EC) states, "Should Member States be required by Community law to comply with legally binding obligations to place on their markets a minimum proportion of the products referred to in paragraph 1 [bioenergy products], paragraphs 1 to 5 [authorising tax exemptions] shall cease to apply as from the date when such obligations become binding on the Member States."
Because the renewable energy used in transport consists almost exclusively of biofuels, the binding targets for renewable energy in transport in the Directive will trigger this prohibition in 2020. Despite this, it will continue to be possible even in 2020 for Member States to give:
-
aid for biofuels that does not take the form of tax exemptions;
-
tax exemptions for the use of biofuels outside the transport sector;
18838/11
gys/PAU/fb DG G I
13
LIMITE L
-
tax exemptions for the use of biomass in heating or electricity (because the binding target for the share of renewable energy in total energy consumption can be fulfilled with many energy sources, only some of which fall – as bioenergy – within the list of products in article 16(1): the targets do not therefore impose a legally binding obligation to place a minimum proportion of these bioenergy products on the market.)
-
place 'biofuel' or 'renewable energy' obligations on fuel suppliers,
The requirements in article 7a of the Commission's proposal to revise the fuel quality Directive (Directive 98/70/EC) will constitute mandatory environmental requirements in the sense of the environmental State aid guidelines. They will therefore trigger a prohibition on State aid for the means by which fuel suppliers can meet the obligation – including biofuels and other alternative fuels (except those that do not reduce greenhouse gas emissions) – up to the point at which the obligation laid down by the Directive has been complied with. . The option of placing renewable energy obligations on fuel suppliers will, however, remain available. Biofuel obligations are already in widespread use among Member States, and appear to be effective; this change in the range of permissible types of support scheme will not therefore prevent the 10% biofuel target being achieved.
__________________
18838/11
gys/PAU/fb DG G I
14
LIMITE L