IFRS LEIDT VOORALSNOG TOT BETERE RENTABILITEIT Prof. Dr. Auke de Bos RA 1.
Inleiding
IFRS heeft de afgelopen tijd veel professionals bezig gehouden. Met grote spanning werd uitgezien naar de eerste IFRS-cijfers. Vragen die hierbij speelden waren: gaat het de ondernemingen wel lukken om de cijfers op tijd klaar te krijgen? Wat gebeurt er met de ratio’s van de ondernemingen? En hoe reageert de beurs op deze nieuwe cijfers? In de jaarrekening 2004 geeft een kleine meerderheid van de beursondernemingen reeds informatie over de invloed van IFRS, echter deze informatie is bij de meeste 1
ondernemingen summier (Den Ouden, 2005) . Bij de eerste kwartaalcijfers kwam al meer informatie vrij en bij de publicatie van de halfjaarcijfers over 2005 worden de effecten van IFRS duidelijk zichtbaar. In dit artikel zal allereerst ingegaan worden op hoe de eerste toepassing van IFRS in zijn werk gaat (paragraaf 2). Vervolgens zullen de effecten van IFRS op het eigen vermogen, resultaat en de rentabiliteit van een tiental ondernemingen worden besproken (paragraaf 3). Dit onderzoek is verricht door de heer A.J. van der Meer en mevrouw L. van der Straaten, beiden werkzaam bij PKF Wallast. In paragraaf 4 worden de belangrijkste balansposten en winst- en verliesrekeningposten besproken die tot verschillen leiden. Ter afsluiting volgen enkele concluderende opmerkingen (paragraaf 5). 2.
Eerste toepassing IFRS
In de standaard IFRS 1 “First time adoption of International Financial Reporting Standards” wordt aangegeven hoe een onderneming IFRS moet toepassen in haar eerste IFRS-jaarrekening. De openingsbalans volgens IFRS moet worden opgesteld voor de vroegst gepresenteerde periode, lees 1 januari 2004. De openingsbalans hoeft niet in de eerste jaarrekening te worden opgenomen. Wel moet er een aansluitingsoverzicht worden gepresenteerd waarin de veranderingen in het eigen vermogen en het resultaat worden getoond. Heel wat ondernemingen hebben ervoor gekozen om deze openingsbalans wel te publiceren. Overigens moeten in de jaarrekening 2005 wel de vergelijkende cijfers over 2004 worden opgenomen, welke zijn bepaald volgens IFRS. Het opstellen van de openingsbalans houdt in dat:
-
wordt vastgesteld welke activa en passiva in de balans moeten worden opgenomen. Het kan zijn dat er bepaalde zaken bestaan die onder de voorheen toegepaste GAAP niet tot het opnemen van een actief of passief leiden, terwijl dat onder IFRS wel zo is (bijvoorbeeld bepaalde immateriële vaste activa). Het omgekeerde is ook mogelijk, er moet daarom tevens worden vastgesteld welke activa en passiva niet aan de criteria van opname volgens IFRS voldoen, zodat deze niet in de openingsbalans worden opgenomen;
-
wordt vastgesteld of de classificatie die is gebruikt voor bepaalde items onder IFRS dezelfde is als onder de vorige toegepaste regels. Indien dit niet het geval is dan moet het item naar de juiste classificatie volgens IFRS worden opgenomen (bijvoorbeeld verantwoording van preferente aandelen als vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen); en
-
wordt nagegaan of de waardering van de opgenomen activa en passiva conform de voorschriften van IFRS is.
1
Artikel gepubliceerd in Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, januari/februari 2005
1
De hoofdregel is dat IFRS met terugwerkende kracht wordt toegepast, de zogenaamde retrospectieve toepassing. Er zijn echter enkele uitzonderingen, zoals bijvoorbeeld de verwerking van goodwill en personeelsbeloningen. IFRS 1 vereist toepassing van de standaarden die van kracht zijn op jaareinde van het jaar waarin de onderneming de eerste IFRS-jaarrekening opstelt. Dit betekent de van kracht zijnde IFRS op 31 december 2005. Resumerend kan gesteld worden dat IFRS verplicht is voor de Nederlandse beursondernemingen over het jaar 2005. Dit betekent een eerste toepassing per 1 januari 2004. Bij eerste toepassing van IFRS moeten de gevolgen van eerste toepassing direct in het eigen vermogen per 1 januari 2004 worden verwerkt. Volgens de standaard moet een aansluiting worden gegeven tussen het eigen vermogen per 1 januari 2004 én per 31 december 2004 volgens de voorheen toegepaste GAAP en IFRS. Daarnaast moet een aansluiting gegeven worden tussen het resultaat over het jaar 2004 volgens de voorheen toegepaste GAAP en volgens IFRS. 3.
Effecten op vermogen, resultaat en rentabiliteit
Voor dit artikel is het gevolg van toepassing van IFRS op het vermogen, resultaat en de rentabiliteit van een tiental ondernemingen bekeken. In dit onderzoek zijn willekeurig tien ondernemingen die genoteerd zijn op de AEX betrokken. Financiële instellingen en instellingen die voorheen rapporteerden anders dan NL GAAP, zijn buiten beschouwing gelaten. Voor dit onderzoek is de informatie onderzocht, die de onderneming verschaft heeft over de eerste toepassing van IFRS. Deze informatie is met name terug te vinden in de jaarrekening over 2004 en de eerste tussentijds berichtgeving over 2005 (kwartaal- of halfjaarbericht 2005). Een aantal ondernemingen heeft een afzonderlijk bericht uitgebracht omtrent de eerste toepassing van IFRS. In onderstaande tabel is het vermogen per ultimo boekjaar 2004 en het resultaat over 2004 volgens NL GAAP en IFRS van de in dit onderzoek betrokken ondernemingen weergegeven. Daarbij is gekeken naar de invloed van IFRS op de rentabiliteit van de ondernemingen (= netto resultaat gedeeld door eigen vermogen). Eigen vermogen (x € 1 mln)
NL GAAP
IFRS
Resultaat
Invloed
Ahold
4.666
3.963
NL GAAP
-703
-436
Rentabiliteit
IFRS
Invloed
NL GAAP
IFRS
Invloed
886 +1.322
-9%
22%
+31%
Akzo Nobel
3.036
2.638
-398
856
945
+89
28%
36%
+8%
Buhrmann*
1.436
1.093
-343
80
83
+3
6%
8%
+2%
DSM
4.812
5.039
+227
262
300
+38
5%
6%
+1%
KPN
6.821
6.266
-555
1.558
1.757
+199
23%
28%
+5%
-469
-398
+71
145
110
-35
-31%
-28%
+3%
Vedior
608
850
+242
-151
116
+4
-25%
14%
+39%
Versatel
571
572
+1
-26
-25
-1
-5%
-4%
+1%
3.957
3.334
-623
163
246
+83
4%
7%
+3%
775
764
-11
135
311
+176
17%
41%
+24%
Numico*
VNU Wolters Kluwer
* Dit betreft het eigen vermogen per 1 januari 2004, het eigen vermogen van de overige fondsen is per ultimo boekjaar 2004
Als gevolg van de toepassing van IFRS neemt het eigen vermogen ten opzichte van de voorheen toegepaste GAAP bij de meeste in dit onderzoek betrokken ondernemingen, aanzienlijk af. Met name
2
laten Ahold, Akzo Nobel, Buhrmann, KPN en VNU een daling van het eigen vermogen zien. Het resultaat over het boekjaar 2004 van deze ondernemingen laat daarentegen, in vergelijking met NL GAAP, een verbetering zien. Het eigen vermogen van DSM, Numico, Vedior en Versatel is als gevolg van de invoering van IFRS toegenomen. Naast een verbetering van het eigen vermogen is bij DSM en Vedior ook een verbetering van het resultaat waarneembaar. Het resultaat over het boekjaar 2004 van Numico en Versatel is als gevolg van de invoering van IFRS gedaald. Bij de meeste ondernemingen heeft IFRS een positieve bijdrage geleverd aan het resultaat over het boekjaar 2004. De invloed van IFRS op de rentabiliteit van de onderneming is bij alle in dit onderzoek betrokken ondernemingen positief. Zo nam de rentabiliteit over 2004 bij Ahold toe van -9% onder NL GAAP tot +22% onder IFRS, de rentabiliteit van Vedior nam toe van -25% onder NL GAAP tot +14% onder IFRS en de rentabiliteit van Wolters Kluwer nam toe van 17% onder NL GAAP tot 41% onder IFRS. Niet één fonds heeft een verslechtering van de rentabiliteit laten zien. De rentabiliteit van DSM en Versatel veranderde als gevolg van IFRS nauwelijks. In de volgende paragraaf worden de belangrijkste verschillen van IFRS ten opzichte van NL GAAP nader besproken. 4.
Belangrijkste verschillen als gevolg van IFRS
In onderstaande tabellen zijn de belangrijkste verschillen van IFRS met betrekking tot het vermogen en het resultaat weergegeven. Allereerst zal ingegaan worden op de effecten op het vermogen per ultimo 2004. De reden hiervoor is dat, in tegenstelling tot 1 januari 2004, per ultimo 2004 tevens de invloed van de door de Europese Unie ‘ge-endorsed’ IAS 32 en IAS 39 is verwerkt. Voor Buhrmann en Numico is de invloed op het eigen vermogen per ultimo 2004 slechts gedeeltelijk beschikbaar, voor deze fondsen is het eigen vermogen per 1 januari 2004 opgenomen. Tevens wordt ingegaan op de effecten op het resultaat over het boekjaar 2004. De invloed van IFRS op het eigen vermogen
(x € 1 mln)
Eigen
Goodwill
Personeels-
vermogen
(IFRS 3)
beloningen instrumenten
NL GAAP
(IAS 19)
Financiële (IAS 32/39)
Winst-
Overige
Eigen
belastingen
(per saldo)
vermogen
(IAS 12)
IFRS
Ahold
4.666
128
-84
-799
-34
86
3.963
Akzo Nobel
3.036
-26
-433
12
33
16
2.638
Buhrmann*
1.436
-
59
-424
51
-29
1.093
DSM
4.812
19
199
7
-
2
5.039
KPN
6.821
254
-755
-216
303
-141
6.266
-469
-
-23
59
-
35
-398
Vedior
608
248
-1
-
-
-5
850
Versatel
571
1
-
-
-
-
572
3.957
65
-24
-120
-434
-110
3.334
775
155
11
18
-196
1
764
Numico*
VNU Wolters Kluwer
* Dit betreft het eigen vermogen per 1 januari 2004, het eigen vermogen van de overige fondsen is per ultimo boekjaar 2004
3
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invloed van de volgende standaarden aanzienlijk is: IFRS 3 ‘Bedrijfscombinaties’, IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’, IAS 32 ‘Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie’, IAS 39 ‘Financiële instrumenten: opname en waardering’ en IAS 12 ‘Winstbelastingen’. De bedragen in de kolom ‘Overige’ betreffen voornamelijk de invloed op voorzieningen (IAS 37), op aandelen gebaseerde betalingen (IFRS 2), vaste activa aangehouden voor verkoop (IFRS 5) en overige aanpassingen met een beperkte invloed. De invloed van IFRS op de resultaten Resultaat Op
Goodwill
Personeels-
Financiële
NL GAAP aandelen
(IFRS 3)
beloningen
instrumenten belasting
(IAS 19)
(IAS 32/39)
gebaseerde
Winst-
Overige
Resultaat
(per saldo)
IFRS
(IAS 12)
betalingen
(x € 1 mln)
(IFRS 2) Ahold
-436
-18
155
52
433
-109
809
886
Akzo Nobel
856
-3
44
95
-
-43
-4
945
Buhrmann*
80
-
45
7
-
-20
-29
83
DSM
262
-6
-
77
-
-
-33
300
KPN
1.558
-22
254
81
-
-30
-84
1.757
145
-4
-
-
-27
-
-4
110
-151
-
276
-4
-
-
-5
116
Versatel
-26
-
1
-
-
-
-
-25
VNU
163
-23
247
-8
-
18
-151
246
Wolters Kluwer
135
-3
155
-1
-
25
-
311
Numico* Vedior
De IFRS-standaarden met het meest omvangrijke effect op het resultaat over het boekjaar 2004 zijn IFRS 3 ‘Bedrijfscombinaties’, IAS 10 ‘Personeelsbeloningen’ en IAS 39 ‘Financiële instrumenten: opname en waardering’. De invloed van de winstbelastingen (IAS 12) is voornamelijk een resultante van de overige IFRS-mutaties. De IFRS-aanpassingen leiden in principe niet direct tot een aanpassing van de fiscale waardering, waardoor de verschillen tussen fiscale en commerciële waardering toenemen. Het effect van IFRS 3 wordt voornamelijk veroorzaakt doordat goodwill, in tegenstelling tot NL GAAP, niet langer meer wordt afgeschreven. In plaats daarvan wordt jaarlijks getoetst of er aanwijzingen zijn voor bijzondere of duurzame waardeverminderingen. Een bijzonder waardeverminderingsverlies moet worden opgenomen wanneer de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid, waartoe de goodwill behoort, lager is dan de boekwaarde. Een bijzondere waardevermindering wordt ten laste van het resultaat gebracht. Onder NL GAAP werd goodwill nog geactiveerd, waarna deze vervolgens stelselmatig over de economische levensduur werd afgeschreven. IAS 19 stelt als eis dat exploitatie- en financieringskosten van toegezegde pensioen- en andere nonactiviteitsregelingen afzonderlijk worden opgenomen in de jaarrekening. De in het verleden aan de medewerkers gedane toezeggingen voor pensioenaanspraken worden onder IAS 19 vaak als een toegezegd-pensioenregeling geclassificeerd. Onder IFRS wordt dan het saldo van de contante waarde van de toegekende pensioenaanspraken en de beleggingen als verplichting dan wel als vordering op de balans van de onderneming opgenomen. De berekening van de aanspraken geschiedt op basis van
4
actuariële veronderstellingen, aannames ten aanzien van verwachte diensttijd per medewerker en aannames ten aanzien van verwachte loon- en salarisstijgingen. De waardering van de beleggingen geschiedt tegen reële waarde. Op basis van deze methode worden ook de jaarlijkse pensioenaanspraken als last in de winst- en verliesrekening opgenomen. Bij Akzo Nobel bedraagt de, naar IFRS-rekenregels, berekende verplichting inzake uitgestelde personeelsbeloningen € 1.342 mln, hetgeen, na aftrek van de onder de voorheen toegepaste GAAP gevormde voorziening, heeft geresulteerd in een IFRS-aanpassing van € 433 mln. Bij DSM daarentegen, leidt toepassing van IAS 19 tot een verhoging van het eigen vermogen met € 199 mln. Het saldo van de uitstaande beleggingen gerelateerd aan de pensioenverplichting, overtreft bij DSM het totaal van de pensioenverplichting. Onder IAS 19 moeten ook overige (lange termijn) personeelsbeloningen, zoals jubileumuitkeringen, uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid, winstdelingsregelingen en bonussen als verplichting worden opgenomen. Deze vorm van beloning moet volgens IAS 19 worden gewaardeerd tegen de contante waarde van de bruto verplichting, verminderd met de reële waarde van eventuele fondsbeleggingen, van waaruit deze verplichtingen direct worden afgewikkeld. Akzo Nobel heeft als gevolg van deze standaard een verplichting opgenomen van € 8 mln, welke onder de voorheen toegepaste GAAP niet was opgenomen. Volgens IAS 32 moeten cumulatief preferente financieringsaandelen worden aangemerkt als vreemd vermogen. Als gevolg hiervan heeft een herrubricering plaatsgevonden van eigen vermogen naar vreemd vermogen. Bij Ahold bedraagt deze herrubricering € 666 mln, bij Buhrmann bedraagt deze herrubricering € 457 mln. Daarnaast moeten onder IFRS financiële instrumenten op de balans worden opgenomen, die onder de voorheen toegepaste GAAP niet waren opgenomen. Zo heeft bijvoorbeeld Ahold een put-optie opgenomen als verplichting voor een bedrag van € 466 mln. Daarnaast bestaat de invloed van IAS 39 uit een gewijzigde waardering van financiële instrumenten. Deze waardering vindt onder IFRS plaats tegen de geamortiseerde kostprijs of de reële waarde. Derivaten worden daarbij ook gewaardeerd tegen de reële waarde. Voor derivaten die worden gebruikt om onderliggende valuta- en renterisico’s van leningen af te dekken, wordt hedge accounting toegepast. Hierbij worden de als gevolg van de hedge compenserende effecten van veranderingen in de reële waarde en de onderliggende (afgedekte) posities, opgenomen in de winst- en verliesrekening. Onder NL GAAP vond waardering van financiële instrumenten veelal nog plaats tegen nominale waarde. De invloed van IFRS 2 ‘Op aandelen gebaseerde betalingen’ op de resultaten is veroorzaakt doordat volgens IFRS 2 de reële waarde van personeelsopties en vergelijkbare instrumenten, moeten worden verantwoord als kosten. Deze kosten worden opgenomen in de winst- en verliesrekening over de periode van toekenning van de opties. Bij VNU resulteert deze standaard in een resultaat dat € 23 mln lager ligt dan bij de voorheen toegepaste GAAP. De verschillen die veroorzaakt worden door de invoering van IAS 12 worden voornamelijk veroorzaakt doordat uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen opgenomen worden tegen de nominale waarde, terwijl deze onder NL GAAP werden opgenomen tegen de contante waarde. Ook bestaat deze aanpassing uit het cumulatieve effect van de winstbelastingen als gevolg van de IFRS-aanpassingen. De invloed op het resultaat bij Ahold onder de post ‘Overige’ bestaat voornamelijk uit het afwijkende resultaat als gevolg van IFRS 5 ‘Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde
5
bedrijfsactiviteiten’. Volgens deze standaard wordt vaste activa geclassificeerd als aangehouden voor verkoop niet meer afgeschreven. Dit resulteert in lagere afschrijvingslasten tot het moment van feitelijke verkoop. Op het moment van feitelijke verkoop ontstaat er vervolgens een lager resultaat bij verkoop. Deze verwerking wijkt af van NL GAAP. 5.
Concluderende opmerkingen
De overgang naar IFRS heeft geleid tot extra werk voor de ondernemingen. Extra werk door enerzijds de onbekendheid met de IFRS-standaarden en anderzijds door de complexiteit van bepaalde standaarden. Nu de eerste IFRS-cijfers zijn verschenen, wordt duidelijk wat het effect van IFRS is op het vermogen en resultaat. Met name de standaard IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’ en IAS 39 ‘Financiële Instrumenten’ hebben bij de meeste ondernemingen geleid tot een aanzienlijke aanpassing van zowel vermogen als resultaat. Ook het onder IFRS niet meer stelselmatig kunnen afschrijven van goodwill, heeft bij de meeste ondernemingen geleid tot een ander resultaat. Daarnaast heeft de classificatie van preferente financieringsaandelen als verplichting in plaats van eigen vermogen, geleid tot andere balansverhoudingen. Opmerkelijk is dat de effecten op de rentabiliteit van de in dit onderzoek betrokken ondernemingen in alle gevallen positief is. De regels voor eerste toepassing van IFRS en haar vrijstellingen zouden wel eens invloed kunnen hebben op deze positieve tendens. Door goodwill bijvoorbeeld niet met terugwerkende kracht te activeren kunnen toekomstige afschrijvingen worden voorkomen. In hoeverre IFRS zoals verwacht gaat leiden tot grote fluctuaties in het resultaat zal de toekomst moeten uitwijzen.
6