De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 28 juli 2015 Beste natuurliefhebber/-‐ster, De verwachte (korte) regenbuien vielen inderdaad en ik kwam daardoor “niet geheel droog” aan bij De Wiershoeck. Ook de excursie begon onderdak en tijdens de excursie moesten we ook nog even schuilen, maar daarna klaarde het op en werd het heel aangenaam weer. Helaas stond er ook nu weer een stevige wind. Tijdens de excursie en erna zag ik niet alleen maar “oude bekenden” maar ook weer een paar nieuwe insecten.
Dit is waarschijnlijk de graafwesp Ectemnius continuus, een algemeen voorkomende soort. Het geslacht Ectemnius wordt tegenwoordig in het Nederlands aangeduid als blokhoofdwespen. Vroeger werd de naam vliegendoders ook wel gebruikt. Het zijn redelijk grote wespen met de typische kleuren zwart en geel. Alle blokhoofdwespen graven hun nestje in dood, vermolmd hout en niet in de grond. De meeste soorten wonen in de gematigde klimaatzones en bij ons komen 11 soorten voor. Van alle soorten is Ectemnius continuus in vrijwel geheel Europa de gewoonste soort. Mannetjes bereiken een lengte van 8 tot 12 mm, vrouwtjes worden langer: 10 tot 15 mm. De kaken zijn voorzien van extra tanden aan de binnenkant om prooien goed vast te kunnen houden.
Op ooghoogte fladderend langs klimop of hulst in de tuin is het boomblauwtje met geen andere soort te verwarren. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje waterig lichtblauw met smalle zwarte randen en bij het vrouwtje (foto) lichtblauw met brede tot zeer brede zwarte randen. De onderkant van de vleugels is zilvergrijs met kleine zwarte stippen. Het boomblauwtje vliegt van eind maart-‐begin juni en half juni-‐begin oktober in twee of drie, elkaar overlappende generaties. Hij leeft in de winter als pop.
Bij de Duitse wesp (foto) zijn op de clypeus dikwijls 3 losse vlekken te zien: 1 in het midden en 2 eronder naast elkaar. Soms is er toch nog verwarring mogelijk, want de eerste (hoogste) vlek is soms gesteeld (dikwijls bij werksters) en zit dan vast aan de zwarte band tussen de antennen. Soms is er maar 1 vlek (de middelste) aanwezig. De clypeus is een deel van de kop van een insect of sommige andere geleedpotigen als spinnen. Het betreft het deel in het midden van het 'gezicht' van een insect. Bij mannetjes is er bij zowel gewone als Duitse wespen dikwijls een rommellige vlekkentekening op de clypeus, waaraan geen zeker kenmerk kan worden ontleend. Voor een uitgebreide beschrijving van de verschillen: http://www.ahw.me/wespen.html
Dit lijkt op de bloem van de bolderik, maar de kelkbladen van de bolderik zijn puntig en langer dan de kroonbladen. Bovendien, zo kwam ik te weten via een medewerkster van de zaadleverancier, ontbreken op de gefotografeerde bloem de voor de bolderik kenmerkende strepen in de bloemblaadjes. Op basis van deze ene foto kon men helaas de plant niet op naam brengen. Jammer, maar het bloemetje is er niet minder mooi om.
Het groot langlijfje is een zweefvlieg. Ze zijn klein, zwart-‐geel gestreept en de soorten lijken sprekend op elkaar met name door hun lange achterlijf. Alleen het mannetje (foto) van deze soort laat zich wat makkelijker herkennen, omdat zijn achterlijf wat langer is dan zijn vleugels en op een latje lijkt. En daarom heet hij ook groot langlijfje, een bijna overal zeer algemene soort. Het groot langlijfje heeft gele poten, doorzichtige vleugels en wordt 8 – 11 mm lang. De zweefvliegen zijn te zien van mei tot september. Zij leven van stuifmeel en nectar. Na de paring legt het wijfje 150 tot ruim 300 eitjes. De larven overwinteren en verpoppen in het vroege voorjaar.
Onlangs liet ik een foto zien van een jonge breedsprietwants. Afgelopen dinsdag zag ik minstens een dozijn volwassen exemplaren. Toen ik de wants rechts fotografeerde verscheen er plotseling een vliegje met al net zulke vreemde sprieten.
De namen 'klein' en 'groot' koolwitje zijn verwarrend. Want wanneer is een vlinder nu klein of groot? Gelukkig zijn er andere kenmerken waar je op kan letten, zodat je toch weet welk koolwitje je ziet. Bekijk, als het lukt, de bovenkant van de vlinder, als de vlinder met de vleugels open zit. Het verschil zit hem namelijk in de hoeveelheid zwart op de vleugelpunt, en de manier waarop dat verdeeld is. Het klein koolwitje heeft een kleine zwarte vleugelpunt. Deze zwarte vlek is recht afgesneden, alsof er een liniaal langs is gelegd. Dit moet je ook weer niet al te letterlijk nemen. Het groot koolwitje (rechts) heeft een uitgebreide en grote zwarte vleugelpunt, veel groter dan bij het klein koolwitje (links). Vaak kan je het dikke zwart al zien als de vlinder vliegt. Je kan heel eenvoudig het verschil tussen het mannetje en het vrouwtje zien. Het vrouwtje heeft op de bovenkant van haar vleugel altijd twee zwarte stippen en het mannetje heeft één zwarte stip of helemaal geen. Het verschil in tekening is het duidelijkst bij verse vlinders, bij oudere vlinders zijn de kenmerken vaak vervaagd (afgesleten).
Een kleurrijk plaatje van de pyjamawants.
De weidewants of weideschaduwwants (Lygus pratensis) is een wants uit de familie blindwantsen. De naam weidewants wordt voor wel meer soorten uit de familie gebruikt, maar deze soort is bekender. De wants wordt ongeveer 3 tot 6 millimeter lang en de kleur varieert sterk; zowel groene, bruine als rode exemplaren komen voor, ook de tekening kan sterk uiteenlopen. Toch is de soort zeer eenvoudig te herkennen aan het scutellum; het driehoekige schildje op het midden van de rug. De weidewants heeft hier een lichte hartvormige vlek die vrijwel altijd sterk afsteekt. Het lichaam is ovaal van vorm en vrij plat, de vliegvleugels steken aan de achterzijde duidelijk uit. De ogen, poten en de sprieterige tasters zijn meestal rood van kleur. Op basis van bovenstaande beschrijving zouden de wants links en de wants rechtsboven tot dezelfde familie behoren. De wants rechtsboven is veel kleiner en ronder van vorm. Ik ben hem nog niet eerder tegengekomen. De eitjes van de smalle randwants zijn intussen ook uitgekomen en ik zag minstens vijf nimfen (jongen) in verschillende stadia. Ze hebben opvallend lange en stevige antennes.
De weidevlekoog kom ik regelmatig tegen, maar de vlieg met de gestreepte ogen zag ik nog niet eerder. Ik heb geen idee welke soort het is. Het is geen daas, want dazen hebben antennes die uit drie segmenten bestaan en die ontbreken bij deze vlieg.
Is dit een bijenwolf? Ik heb zo mijn twijfels. Maar wat is het dan wel? De bijenwolf is een middelgrote graafwesp met opvallend grote kop. Achterlijf vooral geel met zwarte, naar achter driehoekig verbrede dwarsbanden aan de voorrand van de tergieten. Een tergiet of rugplaat is een deel van het exoskelet van insecten. Het is één van de twee bedekkende chitineplaten op een segment van het achterlichaam, en wel die aan de rugkant. De corresponderende buikplaat heet sterniet. Op de voorkant van de kop boven het gele (geelwitte) kopschild zit een karakteristiek geelwit figuur in de vorm van een kroontje met 2 of 3 spitse punten. De grote kop is duidelijk ingesnoerd en de antennes zijn plat en breed. Het bijenwolfvrouwtje leeft een maand en kan daarin zo'n 5 tot 8 broednesten verwerken. Gezien de relatief geringe aantallen bijen die de bijenwolf vangt is de individuele bijenwolf niet echt levensbedreigend voor geheel een bijenvolk.
Knoopwespen worden vooral gekenmerkt door de karakteristieke bouw van hun achterlijf; elk segment is aan de voor-‐ en achterkant trapsgewijs versmald, zodat het achterlijf op regelmatige afstanden ingesnoerd lijkt. Ook nu weer heeft de wesp de vleugels opgericht, dat doen knoopwespen bij verstoring. Op basis van deze criteria zou dit dus een knoopwesp kunnen zijn.
De tekst onder de vorige foto had hier ook kunnen staan. Maar het achterlijf van deze wesp is duidelijk anders getekend en anders van vorm.
Ik heb de koppen van de drie bovenstaande wespen “verzameld” en daar nog een exemplaar aan toegevoegd (linksonder). Deze laatste lijkt op de “knoopwesp” rechtsboven, maar de kaken zijn duidelijk anders en hij/zij heeft de vleugels niet opgericht. Ik heb het al wel vaker genoemd: “Determineren is een hele kunst.” Ik ben er niet bedreven in en zie af en toe door de bomen het bos niet meer. Maar het fotograferen van insecten blijft een boeiende hobby.
Ik kwam dit keer een opvallend aantal “nieuwe” insecten tegen. Deze twee wespen heb ik nog niet eerder gezien en ook nu weer heb ik geen idee welke soorten het zijn. Suggesties zijn zoals altijd zeer welkom.
De zebrarups is het groeistadium van de sint-‐jacobsvlinder, de naam dankt de rups aan de typische strepen op het lijf. De sint-‐jacobsvlinder heeft als leefgebied zandgrond, waar zijn waardplanten, het jakobskruiskruid en enkele andere kruiskruidsoorten voorkomen. De giftige bestanddelen van het jakobskruiskruid maken de rups oneetbaar, die daardoor beschermd wordt. De rups raakt het gif dat hij met zijn maaltijden van het jakobskruiskruid binnenkrijgt niet kwijt, in tegendeel het wordt geconcentreerd en doorgegeven aan de vlinder die daardoor eveneens oneetbaar wordt. Dit zie je wel vaker bij felgekleurde insecten. Groetjes, Luit