De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 17 juni 2014 Beste natuurliefhebber/-‐ster, Het was een mooie dag, meestal zonnig en soms bewolkt. Er stond wel een stevige wind, maar al met al was het een dag waarop je met plezier buiten bent en er was weer heel wat te zien. Dit is weer een selectie uit de op de gevoelige plaat vastgelegde onderwerpen.
De gewone rode bladloper is een zweefvlieg met een lengte van 12 – 13 mm. Het is een erg mooie vlieg met een prachtig goudkleurig borststuk dat het meest opvalt bij de vrouwtjes. De mannetjes zijn een fractie kleiner en donkerder. Deze zweefvlieg wordt vooral aangetroffen tijdens een zonnebad op een blad. Ook speuren ze de bladeren af naar voedsel waarbij ze zenuwachtig over het bladoppervlak heen en weer lopen. Ze leven van pollenkorrels die via verstuiving op de bladeren terecht komen. Het is een algemeen voorkomende soort.
Deze groene tot geelgroene wants met 2 zwarte punten op het halsschild is de Calocoris norvegicus. Deze wants is 6 tot 9 millimeter lang en komt van juni tot september algemeen voor in vochtige terreinen, hooilanden, e.d.
Rupsen, in dit geval van het groot koolwitje, zijn regelmatig het slachtoffer van parasieten. Sluipwespen bijvoorbeeld, leggen eitjes in de rups. De larven eten de rups van binnenuit op, maar laten hem leven zodat hij blijft eten. Op een filmpje van National Geographic is dit prachtig te zien. Als je het filmpje nog eens wilt zien, of nog niet gezien hebt, klik dan op de volgende link en daar vind je naast meer informatie ook het zeer interessante filmpje: http://www.natuurbericht.nl/?id=5144
Dit insect was voor mij nieuw. Het blijkt een blokhoofdwesp te zijn. Ik had er nog nooit van gehoord, maar in ons land blijken 11 soorten voor te komen. Vrouwtjes knagen met hun grote kaken nestholten in vermolmd hout en die bevoorraden ze vooral met zweefvliegen. Het is een solitaire wesp maar ze hebben soms een gemeenschappelijke ingang. Mannetjes bereiken een lengte van 8 tot 12 mm, vrouwtjes worden langer: 10 tot 15mm.
De gewone oeverlibel is een vrij grote libel. Het mannetje heeft een bruin borststuk en een blauw achterlijf. Jonge mannetjes lijken qua kleuren meer op de vrouwtjes, die geel met zwart gekleurd zijn. Ze worden 45 tot 50 mm groot met een spanwijdte van 70 tot 80 mm. Deze libel is te zien van juni tot half augustus vooral bij stilstaande en zwakstromende wateren. Het is een algemene soort. De voortplanting begint in de lucht, het paringswiel eindigt zittend op een kaal stukje grond, en dat duurt een kwartiertje. Het vrouwtje zet de eieren af door met haar achterlijf op de waterspiegel te slaan, terwijl mannetje haar rondvliegend bewaakt. De eieren komen na een week of zes uit. De larven leven op de bodem van het water in de modder en tussen plantenresten. Meestal in ondiep, snel opwarmend water. De levenscyclus duurt twee tot drie jaar, een groot deel daarvan vindt plaats in het water.
Goudwespen doen hun naam eer aan, ze behoren tot de mooiste insecten van Nederland wat betreft kleur. Het zijn als larve parasitair levende insecten. Goudwespen volgen met belangstelling de activiteiten van plooivleugelwespen. Wanneer een plooivleugelwesp een ei gelegd heeft, zal de goudwesp in hetzelfde nest ook een ei leggen. De larve van de goudwesp eet de larve van de plooivleugelwesp en de voedselvoorraad op. Ze worden hierdoor ook wel koekoekswespen genoemd. In Nederland komen 13 geslachten goudwespen voor.
Deze “uil” kwam ik tijdens de excursie al tegen, maar (veel) later op de dag kreeg ik hem gelukkig beter voor de lens. De koperuil komt in heel Nederland voor. Onder andere in veengebieden, braakliggende terreinen, wegbermen, slootkanten, bosranden, tuinen en parken. Er zijn 2 generaties per jaar. De vlinder vliegt van mei tot begin juli en van eind juli tot eind september. De rups leeft van september tot mei (overwintert), en in juni-‐ juli op allerlei lage planten, zoals brandnetel, dovenetel en weegbree. Hij verpopt in een spinsel onder tegen een blad van de voedselplant. Van de vlinder van de koperuil bestaan in Nederland twee vormen; eentje met een doorlopende bruine middenband op de voorvleugels en eentje met een onderbroken bruine middenband.
Een paar weken geleden zag ik een vrouwtje rozenbladwesp eitjes afzetten op een rozenstruik in de Vlindertuin op De Wiershoeck. De uit deze eitjes gekomen larven zijn al aardig gegroeid (rechts). Op een andere roos zag ik een aantal nog kleine en minder kleurrijke soortgenoten (links).
Ook nu weer kwam ik een muurwesp tegen. Muurwespen zijn sluipwespen die rupsen van nachtvlinders vangen, en deze vervolgens samen met een ei inmetselen in o.a. gaten in muren.
Dazen zijn de beruchte roofvliegen die bij warm, zwoel weer gemeen kunnen steken. De volwassen wijfjes zijn erg bloeddorstig en zuigen bloed bij grote zoogdieren zoals koeien, paarden en ook bij mensen. Ze hebben eiwitrijk voedsel nodig voor de ontwikkeling van de eieren in het achterlijf. De mannetjes eten nectar. Wereldwijd zijn er 3500 soorten, in ons land zijn 38 verschillende soorten geïnventariseerd. De meeste dazen zijn grijs of bruin van kleur. Ze zijn minimaal zes millimeter, en hebben vaak vlekkerige vleugels en een licht gestreept achterlijf. Binnen dezelfde soort kan het uiterlijk tussen mannetje en vrouwtje behoorlijk verschillen. Dazen hebben grote facetogen die bijna de hele kop beslaan. Veel dazen hebben werkelijk prachtige metaalkleurige ogen. Ze zijn vaak metaalgroen met rechte of golvende banden of met een kleurig vlekkenpatroon. Bij de mannetjes raken de ogen elkaar in het midden; bij de vrouwtjes zijn de ogen iets van elkaar gescheiden. Het lijkt alsof dit mannetje regendaas egaal gekleurde ogen heeft, maar als ik hem van opzij had kunnen fotograferen dan hadden we waarschijnlijk meer kleur gezien. De eieren worden in hoopjes van enkele honderden tot duizend eitjes afgezet. Afhankelijk van de klimatologische omstandigheden komen de eitjes na enkele dagen of pas na enkele weken uit.
Zo te zien betrapte ik deze gewone sluipwesp bij het ei-‐afzetten. Wereldwijd zijn er ongeveer 22.000 soorten gewone sluipwespen. Deze slankgebouwde insecten hebben een zeer dunne “wespentaille”. De vrouwtjes hebben een lange legboor. De lichaamslengte varieert van 0,3 tot 4,2 cm. Sluipwespen zijn een vrij bekende groep omdat ze parasiteren op andere insecten, waaronder enkele schadelijke soorten.
Mijten zijn kleine tot zeer kleine spinachtigen, meestal niet groter dan een millimeter. Anders dan bij spinnen is hun lichaam niet duidelijk verdeeld in een kop en achterlijf. Er zijn heel veel soorten mijten en vele zijn gespecialiseerd op één ander dier, bijv. een bepaald insect. Sommige insecten vinden wij schadelijk, maar we vergeten dikwijls dat dit prooidieren zijn van bijv. veel andere insecten, spinnen en vogels. Mijten zijn niet per definitie schadelijk voor hun “gastheren”. Sommige mijten leven als commensaal, dat wil zeggen: ze eten mee waar de gastheer van eet.
Ook deze kleine wapenvlieg, de Oplodontha viridula, is sinds een paar weken weer aanwezig op de tuinen. Deze vlieg foerageert op bloemen. De larven van de “viridula” leven in water. Volgens sommigen heten ze “wapenvliegen” vanwege de mooie kleurrijke tekening, die doet denken aan wapenschilden. Anderen zeggen dat de bij veel wapenvliegen voorkomende stekels op het scutellum de aanleiding tot de naam zijn. Niet alle wapenvliegen hebben echter deze stekels. Het scutellum of schildje is een onderdeel van het borststuk van een insect.
Bijen met een buikschuier verzamelen het stuifmeel aan de onderkant van het achterlijf. Op de buikzijde van het achterlijf zitten rijen naar achter wijzende stevige haren (borstels), waarmee de pollen van de meeldraden worden geschept. Tot deze groep horen de metselbijen, behangersbijen, klokjesbijen, wolbijen en de tronkenbijen. Veel soorten in deze groep maken gebruik van zgn. bijenhotels, kunstmatig aangeboden nestmateriaal. De bij op de foto is waarschijnlijk een bladsnijder. Bladsnijders knippen mooie ronde stukken van blaadjes en daar behangen ze hun nest mee. Groetjes, Luit