De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, 18 en 20 maart 2014 Beste natuurliefhebber/-‐ster, Het was dinsdag een groot deel van de dag bewolkt en nogal fris en dat was ook duidelijk te merken aan wat er op de tuinen aan beestjes aanwezig was. Misschien is het beter om te spreken van wat er niet aanwezig was. Op weg naar De Wiershoeck zagen we in het bekende drassige weiland naast het Krimstermolenpad dit keer geen Grutto, maar wel een tiental tureluurs. Onze eersten van dit jaar. Toen ik in de loop van de middag weer naar huis fietste zat er tussen de tureluurs een drietal grutto’s. Tijdens de excursie zagen we één vlinder, een kleine vos. Dat was tegelijk de enige vlinder die ik die dag heb gezien. Vorige week zag ik tot twee keer toe een paartje kleine vossen, ze zaten vlak achter elkaar en omdat ik zoiets ook al eerder had gezien in de Heemtuin te Muntendam vroeg ik me af of dit misschien onderdeel van het baltsgedrag was. Ik informeerde bij de Vlinderstichting en dit was het antwoord: “Inderdaad, goed gezien, onderdeel van baltsen. Het mannetje probeert het maar het vrouwtje moet er wel klaar voor zijn. Even ruiken, aftasten, betikken met de poten en zo.” De intense rode kleur van een door de zon beschenen rode anemoon valt onmiddellijk op tussen het groen. Anemonen zijn overblijvende, kruidachtige planten uit de ranonkelfamilie. Ze komen voornamelijk voor in noordelijke gematigde gebieden. Ze hebben gelobde bladeren en grote bloemen met duidelijke kelkbladeren. De lange bloemsteel draagt één of meerdere witte, rode, blauwe, paarse of zelden gele bloemen. De meeste anemonen bloeien in het voorjaar, meestal van mei tot juni. Rode bloemen schijnen het meest voor te komen. Er zijn ongeveer 120 soorten anemonen, waarvan er drie in Nederland en België in het wild voorkomen: blauwe anemoon, bosanemoon en gele anemoon. De bovenste foto van de anemoon maakte ik even na half een. Om drie uur maakte ik nog een rondje door het labyrint van de kinderwerktuin en tot mijn verbazing was de bloem al weer gesloten.
De gewone bloemwants is wat “grootte” betreft geen opvallend beestje, hij is zo’n 3,5 à 4,5 cm lang. Deze wants komt, vrijwel het gehele jaar rond, verspreid over heel Europa voor en is in ons land algemeen op zonnige plaatsen, langs bosranden en in tuinen. Hij is vooral te vinden op bomen, struiken en bloemen. De gewone bloemwants is een graag geziene gast in de tuin, omdat hij zich voornamelijk voedt met bladluizen. De voorvleugel is glimmend transparant met oranjebruin en een opvallende zwarte stip in het midden. Op de achtervleugel bevindt zich aan de vleugelpunt een zandlopervormige kenmerkende zwarte vlek. Het pronotum is zwart. Het pronotum is bij insecten het rugschild van het eerste thoraxsegment. Het is bij veel insecten, zoals wantsen, kevers, kakkerlakken en oorwormen flink ontwikkeld en goed zichtbaar. Het wordt veelal ook als “halsschild” aangeduid.
Op de helleborus (nieskruid) zag ik deze honingbij met een forse klomp stuifmeel. Aan de linker achterpoot had deze dame (het is een werkster) ook zo’n mooie verzameling pollen. De drie iets donkerder gekleurde bolletjes op de bloem zijn geen pollen maar is bijenpoep.
Deze bij had meer belangstelling voor het speenkruid.
Dit is zeer waarschijnlijk een vrouwtje van de rosse metselbij. Metselbijen danken hun naam aan de wijze van nestbouw. Als bouwmateriaal gebruikt de metselbij leem dat met speeksel en water week wordt gemaakt en in de vorm van 2 mm grote kogeltjes naar het nest wordt gedragen. Daar wordt het dan als een soort cement verwerkt. Vrouwtjes van deze soort bouwen hun nesten in langwerpige holle ruimten zoals open voegen, gaten in kozijnen, onder dakpannen, verlaten keverholletjes en boomstronken. In deze ruimten beginnen ze achteraan met een kleine ruimte die ze vullen met stuifmeel en nectar waarin vervolgens het eitje wordt gelegd. Daarna metselen ze deze ruimte dicht waarna het volgende eitje wordt gelegd op dezelfde manier. Zo metselen en bouwen ze door tot de hele ruimte is gevuld. De eitjes die zijn gelegd komen na enkele dagen uit en na enkele verpoppingen (voor de winter) komen de nieuwe metselbijen uit. Deze metselbijen blijven echter in hun nest tot na de winter. De rosse metselbij is de meest voorkomende metselbij in ons land. De bij is 0,8 tot 1,2 cm lang en komt net als de meeste metselbijen voor van maart t/m juni begin juli. Hierna zal je deze bijensoort niet meer aantreffen.
Omdat ik niet tevreden was met de oogst van dinsdag en omdat donderdag het weer een stuk aantrekkelijker was, stapte ik “zonder maar toch goed gemutst” weer op de fiets, in de hoop dat ik dit keer meer succes zou hebben. Maar helaas stond er een stevige wind en dan weet je van tevoren dat het lastig wordt. Maar je weet maar nooit…..
Deze bij op / in de paardenbloem is aanzienlijk In Europa komen ca. 10 soorten pluimmuggen kleiner dan de honingbij. voor, ongeveer de helft daarvan ook in Ik heb geen idee welke soort het is. Nederland. Logischerwijs is dit dus één van die ongeveer vijf soorten. De verschillende soorten pluimmuggen komen bij verschillende wateren voor, zowel licht stromend als stilstaand en zowel helder als licht vervuild.
Op het bekende stukje beukenhaag zaten meerdere groene stinkwantsen zich op te warmen in de zon. Van links naar rechts: een groene stinkwants in winterkleed, een “terugkleurend” exemplaar en een “normale” groene stinkwants.
Een tijdje geleden zag ik nog diverse blauwe muntgoudhaantjes op enkele verdroogde planten, maar de afgelopen weken waren ze niet meer opvallend aanwezig. Een enkele keer kwam ik nog een haantje tegen. Maar het mooie weer heeft ze nu weer naar buiten / boven gelokt. Vanzelfsprekend zijn, net als bij andere insectengroepen, de meeste haantjes in het voorjaar en de zomer te vinden. Toch zijn er ook verassende winterwaarnemingen van goudhaantjes. Een aantal soorten overwintert als volwassen kever, in plaats van als ei, larf of pop. De kevers verschuilen zich dan vaak in de bodem. Als je dan het strooisel wegveegt of een stuk hout optilt kan je opeens de glanzende diertjes zien. De soorten moertje (of tweekleurig goudhaantje), paarse goudhaan en blauwe muntgoudhaan kunnen zo gevonden worden. De dovenetelwants (Tritomegas bicolor) is een 5 tot 7 millimeter lange wants uit de familie aardwantsen. Het lichaam is erg rond en vrij bol, de kleur is zwart met aan weerszijden van de rug twee witte streep-‐ achtige vlekken. Vanwege het ronde, glanzende lichaam doet de wants denken aan een kever. Onder de voorvleugels zitten de vleugels die er aan de achterzijde iets uitsteken. Hiermee kan gevlogen worden, zelfs vanuit stilstand. De dovenetelwants is een nuttige soort die andere insectenlarven eet. Het is zowel in Europa als in Nederland een algemene wants. Ook in Noord Afrika en Centraal Azië. De volwassen wants overwintert. Vanaf mei worden de eitjes afgezet. De dovenetelwants is te vinden in de kruidlaag. De belangrijkste host-‐planten zijn witte dovenetel en stinkende ballote.
Dit goudhaantje ben ik niet zo lang geleden ook al eens tegengekomen. Na wat zoekwerk kwam ik er achter dat het een grasgoudhaantje (Oulema melanopus) moest zijn. Maar hij blijkt een dubbelganger te hebben, de Oulema duftschmidi. Het zijn bescheiden kevertjes, ze zijn 5-‐6 mm lang. Gewoonlijk verschijnen de eerste volwassen kevertjes in april. Ze hebben als kevertje overwintert in de cocon die ze voor het verpoppen hebben gemaakt. Beide soorten doen zich te goed aan verschillende grassen, waaronder gekweekte varianten zoals tarwe, gerst, haver en rijst. Ze kunnen hele oogsten compleet om zeep helpen. Bestrijding met pesticiden bleek niet erg effectief. Bestrijding met natuurlijke vijanden wel! Zeker vier soorten sluipwespen worden gekweekt om de kevers te bestrijden. Zelfs lieveheersbeestjes worden ingezet; zij en hun larven eten vooral de jonge larven van Oulema melanopus en Oulema duftschmidi. Beide soorten komen overvloedig voor in Europa, Midden-‐ en Noord-‐Azië, Noord-‐Amerika en Noordelijk Afrika.
Er waren weer opvallend veel huisjesslakken op de tuinen. Er zaten tientallen op de stekelige takken van de rimpelroos, maar deze huisjesslak houdt schijnbaar toch meer van een minder prikkelende ondergrond.
In het Nederlandse landschap zijn veel Essen aan te treffen. Opvallend zijn de dikke knoppen van de Es. Ze zijn matzwart en staan kruisgewijs aan de takken: telkens twee tegenover elkaar en de volgende twee ten opzichte daarvan een kwartslag gedraaid. Onder de knoppen zijn heel goed de bladlittekens te zien waar het blad van vorig jaar heeft gezeten. De gewone es komt laat in blad (juni). Voor die tijd, in april, bloeit de es met roodachtige bloemen die in toefjes bij elkaar staan. Deze boom bloeit dus vóórdat hij in blad komt. Na de bloei vormt de es vleugelnootjes, die tijdens de winter in trossen aan de boom blijven hangen, de zogenaamde “essensleutels”. De 3-‐4 centimeter lange zaden, die weer aan 2 centimeter lange steeltjes hangen, veranderen van lichtgroen naar geelachtig en bruin. Er kunnen soms meer dan honderdduizend vruchten aan een boom hangen, vaak tot de volgende herfst. Groetjes, Luit