De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, maandag 24 november 2014 Beste natuurliefhebber/-‐ster, Ook deze keer heb ik voor de maandag gekozen om een paar uurtjes rond te kijken op de tuinen. Het was een zonnige, maar frisse dag. Helaas ging de zon in de loop van de middag een tijd schuil achter de wolken. Er was ook nu niet echt veel te zien. Zelfs het aantal groene stinkwantsen viel tegen. Ik zag er slechts twee, maar die heb ik zo langzamerhand voorlopig ook wel genoeg gezien.
Volgens mij is het al wel een half jaar geleden dat ik een paar keer een geparasiteerd lieveheersbeestje tegenkwam. Maar het blijkt niet alleen in het voorjaar / het begin van de zomer voor te komen. Het parasitaire sluipwespje Dinocampus Coccinellae parasiteert op verschillende lieveheersbeestjes, maar voornamelijk op het gewone zevenstippelige lieveheersbeestje. Ze wordt aangetrokken door de geur en legt haar eitje in het lieveheersbeestje. Het eitje ontwikkelt zich in 5-‐7 dagen tot larve. De larve scheidt bepaalde chemische stoffen af waardoor er cellen in het lieveheersbeestje veranderen en de larve gaan voeden. Het is dus niet zo dat de kever van binnenuit helemaal wordt aangevreten, hoewel dat in het laatste stadium wel eens gebeurt. De wespenlarve doorloopt vier fasen met vervellingen in 18-‐27 dagen. Daarna bijt hij de zenuwen van de pootjes van de kever door en verlaat het lichaam. Hij maakt een cocon tussen de pootjes van het lieveheersbeestje, dat gewoon blijft leven. In de cocon kan het larfje zich transformeren tot volwassen wesp. Intussen wordt het larfje beschermd door het lieveheersbeestje, dat vijanden afschrikt door zijn kleur en door het 'refelexbloeden', de gele stof die bij de pootjes wordt afgescheiden ruikt sterk en is licht giftig. Na een paar dagen ontwikkelt zich de larve en kleurt de cocon donkerder. Na 7-‐9 dagen komt het wespje uit de cocon. De wespjes zijn bijna allemaal vrouwtjes, ze hebben geen partner nodig (partenogenese). Binnen een uur zijn ze in staat eitjes te leggen. Eén wesp kan 100 eitjes leggen en er zijn 2 generaties per jaar. En het verhaal begint opnieuw……..
Het gewoon meniezwammetje is een zogenaamde zwakteparasiet die op hout groeit. Deze schimmel uit de grote groep van de kernzwammen tast bomen aan op plekken waar verwondingen of andere zwakteverschijnselen optreden. De zwam komt voor in een zich seksueel voortplantende vorm en in een aseksuele vorm. Eerst manifesteert het zich in de vorm van lichtroze vlekjes op hout. Er worden talloze ongeslachtelijke sporen gevormd. Deze heten conidia. Het tweede stadium bestaat uit donkerrode wratjes, die de sporenzakjes dragen. De seksuele vorm van het gewoon meniezwammetje is maximaal 1,5 mm breed. Het is een bolletje, vermiljoenrood van kleur, dat aan de bovenkant voorzien is van een klein wratje waardoor de één voor één rijpende sporen worden weggeschoten. De aseksuele vorm (foto) is wat groter, tot 2 mm breed en lichtroze gekleurd. Beide vormen worden vaak bij elkaar aangetroffen. Het is een zeer algemene zwamsoort die het gehele jaar voorkomt, maar de sporenzakjes komen alleen voor in de herfst.
Deze merel bleek totaal niet schuw, ik kon haar op een afstand van minder dan twee meter fotograferen. Ze scharrelde ook rustig in mijn nabijheid rond op zoek naar voedsel. Bij de merel is het vooral het mannetje dat opvalt door het zwarte verenkleed en de oranje-‐gele snavel. Bij nadere bestudering valt ook de oranje-‐gele cirkel rondom het oog op. Het vrouwtje is weliswaar net zo gebouwd als het mannetje, maar heeft een minder opvallend, bruin verenkleed. Jonge vogels lijken op een volwassen vrouwtje, maar hebben nog lichtgekleurde veertoppen. De merel wordt ondanks het zwarte of bruine verenkleed door veel mensen herkend. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat de vogel erg talrijk is (meer dan 1.000.000 broedparen) en met de zang veelvuldig de aandacht trekt. Het voedsel van de merel bestaat onder andere uit insecten, vruchten, wormen en slakken. Door de grote diversiteit in het voedsel dat gegeten wordt, maar ook doordat de vogel drie of vier nesten per jaar grootbrengt is de merel tegenwoordig de meest voorkomende vogel van Nederland. De merel heeft zich uitstekend aangepast aan de mens; enkele eeuwen geleden was de merel nog een schuwe vogel die alleen in het bos voorkwam.
De oranje druppelzwam komt voor in dicht opeen gepakte groepen, op sterk vermolmd naaldhout, maar soms ook op loofhout. Ook op bewerkt hout, zoals tuinmeubels, afsluitingen enz. treft met de oranje druppelzwam aan. Hij komt algemeen voor en is het hele jaar aanwezig. Het is slijmerig en/of gelatineus, geel tot oranjegeel of tot zelfs oranjerood van kleur. Het vruchtlichaam van de oranje druppelzwam is druppel-‐ of kussenvormig tot vlak bekervormig, met een doorsnede van 2 tot 5 mm.
De paarse korstzwam, purperkorstzwam of loodglansschimmel lijkt (soms) op een elfenbankje, maar is paars en aan de rand wit gekleurd. De randen zijn golvend en wit donzig behaard. De onderzijde is glad, donkerbruin of bruin-‐violet tot bruin. De paddenstoel wordt in de herfst gevormd bij een hoge relatieve luchtvochtigheid met veel regen, mist of dauw en een temperatuur van 10 ºC. Hieruit ontstaan de basidiosporen, die bij infectie via wonden loodglans veroorzaken. Zo genoemd omdat de bladeren een loodachtige kleur krijgen als de schimmel de boom heeft aangetast. De purperkorstzwam wordt gevonden als saprofyt op dood hout van allerlei loofbomen en als parasiet op levende bomen en struiken uit de rozenfamilie. Het veroorzaakt op vruchtbomen loodglansziekte, onder andere bij de pruim en kers. De purperkorstzwam komt het gehele jaar voor en is een algemene verschijning. De paarse korstzwam wordt gebruikt voor de bestrijding van de Amerikaanse vogelkers. Op de afgezaagde stobben worden de sporen van de schimmel gesmeerd en zodra de schimmel de wortels bereikt heeft gaat de boom dood.
Er werd gewerkt aan het opruimen van de verspreid liggende stukken van de omgezaagde populier. Tussen de op elkaar liggende stukken hout zaten o.a. honderden pissebedden, enkele regenwormen, een duizendpoot en tientallen larven van de zwartkopvuurkever (met dank aan de Nederlandse Entomologische Vereniging). Wereldwijd zijn er ongeveer 100 soorten vuurkevers, maar die komen vooral voor in (sub-‐)tropische gebieden. Bij ons komen alleen de zwartkopvuurkever en de roodkopvuurkever voor. Het enige verschil tussen deze twee soorten is de kleur van de kop. Het zijn met een lengte van 15 tot 20 mm vrij forse kevers. De roodkopvuurkever komt in ons land meer voor dan de zwartkopvuurkever, maar dit is ongetwijfeld een larve van de zwartkopvuurkever. In mei zag ik een paar zwartkopvuurkevers op enkele meters afstand van het hout waarop ik nu de larven zag. De volwassen kever komt voor in de periode mei-‐juni en voedt zich met o.a. nectar en sap van bloemen. De larven ontwikkelen zich in 2 tot 3 jaar onder boombast en in het hout van wegrottende bomen, waar ze jagen op de larven van andere kevers, zoals boktorren, prachtkevers en letterzetters. De larven worden ongeveer 3,5 cm groot. Daarna vindt de verpopping plaats, dat duurt ongeveer een maand en dan komt de kever tevoorschijn. De kevers leven maar een paar weken. De mannetjes sterven na het paren, de vrouwtjes nadat ze eitjes gelegd hebben onder rotte boomschors. Er staan nog maar weinig bloemen op de tuinen die er nog min of meer fris uitzien. Elk jaar verbaas ik me weer over de lange bloeitijd van enkele soorten rozen. Deze roos is al wel over de top, maar fleurt de omgeving toch nog een beetje op.
Ook de strobloemen blijven lang mooi van kleur, maar inmiddels is dat ook allemaal vergane glorie. Net als de bloemen van de zinnia (foto).
Welke vlieg het is weet ik niet, maar ik vond de mooie schaduw reden genoeg om hem/haar te fotograferen.
Dit minuscule zwammetje ontdekte ik op de kopse kant van een losliggend stuk boomschors. De afzonderlijke bolletjes zijn ongeveer een millimeter groot. Ik heb geen idee welk zwammetje het is, maar het is een slijmzwam. Slijmzwammen komen veel voor, maar zijn meestal onopvallend. De slijmzwam op de foto is vermoedelijk in een overgangsstadium, van het slijmstadium naar het sporenstadium. Door middel van de sporen (hele kleine “zaadjes”) planten slijmzwammen zich voort.
Slijmzwammen werden in het verleden ingedeeld bij de fungi (schimmels of zwammen). Sinds het mogelijk is om met behulp van DNA de verwantschappen tussen organismen te onderzoeken, is duidelijk geworden dat slijmzwammen en fungi geen directe gemeenschappelijke voorouder hebben. Een belangrijk verschil tussen slijmzwammen en fungi is de celwand: de celwanden van fungi bestaan uit chitine, die van slijmzwammen niet. Groetjes, Luit