De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 6 mei 2014 Beste natuurliefhebber/-‐ster, Het was eerst afwisselend zonnig en bewolkt, later nam de bewolking toen en (in overeenstemming met de weersverwachting) regende het een paar keer. Bovendien stond er een stevige bries.
Pachyprotasis rapae is een vliesvleugelig insect uit de familie van de bladwespen. Het is een slanke zwarte bladwesp met een lichte tekening op scutellum (schildje), thorax (borststuk) en kop. De larven zijn 's nachts actief en voeden zich met verschillende soorten planten, bijvoorbeeld helmkruidfamilie. De wesp is 7 -‐ 10 mm lang in vliegt in de periode mei-‐juli.
De groene schildpadkever of distelschildpadtor is een keversoort uit de familie bladhaantjes. Hij is maximaal 10 mm lang. In rust zijn de sprieten en de poten verborgen onder het halsschild en de dekschilden. Deze soort komt vooral voor op lipbloemigen. Het vrouwtje legt de eitjes in groepjes van 8 tot 15 op de bladeren. Deze eitjes zijn door een secreet beschermd (secreet = afscheidingsproduct van klieren). De larve heeft dezelfde kleur als de kever en is voorzien van doornige uitsteeksels. Ze verpopt zich op een blad. Na een week komt de kever uit. Het schildpadtorretje overwintert als volwassen insect.
De bloedcicade is een ongeveer 1 cm groot insect. Hij is glanzend zwart gekleurd, met rode vlekken op de vleugels. Ze hebben kleine antennen, maar deze zijn nauwelijks zichtbaar. Van mei tot juli is hij in Nederland het talrijkst. Je kunt hem dan voornamelijk vinden in bosachtige gebieden. Ze zitten meestal op gras, planten of struiken. Het voedsel van de bloedcicade bestaat uit plantensappen. De larven, die bleek van kleur zijn, komen aan het einde van de zomer uit. Deze larven leven circa 10 tot 15 cm onder de grond in een schuimnest bij de wortels van planten.
Ook de smalle randwants is dit jaar vroeg aanwezig. Normaliter is deze wants actief vanaf juni tot in oktober en hij is 11 tot 14 mm groot. Het is een smalle, bruine wants met kleine donkere stippen. Het halsschild bezit opvallende spitse punten aan de zijkanten.
Balts van het oranjetipje. Veel vlinders overwinteren als volwassen vlinder of als pop. Ze komen in het begin van de lente tevoorschijn, waarna de mannetjes en vrouwtjes elkaar opzoeken voor het produceren van nageslacht. In tropische streken is er geen sprake van een echte winter en gaat de ontwikkeling van vlinders het hele jaar door. Omdat de omstandigheden constanter zijn, kunnen de rupsen meerdere jaren leven, en ook de pop komt pas na meerdere jaren uit, waardoor de soorten veel groter worden. Soms produceren vrouwtjes, verborgen in de begroeiing, met hun achterlijf geurstoffen (feromonen) die de mannetjes aanlokken. Elke vlindersoort heeft zijn specifieke geur. Sommige mannetjes, zoals de nachtpauwoog, zijn in staat de geur van een soortgenote op kilometers afstand te ruiken. Bij andere soorten gaat het mannetje ergens zitten waar het vrouwtje hem niet kán missen. Hebben man en vrouw elkaar gevonden, dan zijn er baltsvluchten nodig om het vrouwtje over te halen te paren. De paring duurt lang, van 1 tot meerdere uren. In de tijd zijn hun achterlijven met elkaar verbonden. Vliegen is dan geen eenvoudige zaak, dus tijdens de paring lopen de vlinders gevaar. Een enkele keer kun je opgeschrikte parende vlinders, nog met elkaar verbonden, zien vliegen.
Op de rimpelroos kwam ik weer een kleine wespenbok tegen.
De blauwe anemoon is uitgebloeid, de bloemblaadjes verwelken en vallen af. Als de bloem uitgebloeid is dan zie je dat het middengedeelte eerst nog een tijdje dicht is, maar daarna verandert het in een grote prop wit zaadpluis.
De bessenbandzwever heeft een wespachtig achterlijf met drie gele banden, waarvan de eerste onderbroken is. Lengte van 9 – 13 mm. De soort vliegt van april tot november. Het vrouwtje heeft gele dijen. De larven voeden zich met bladluizen.
Ranunculus is de botanische naam van een groot geslacht van ongeveer 400 soorten planten in de familie Ranunculaceae. Het bevat onder andere de boterbloemen en de waterranonkels. Boterbloemen zijn meestal overblijvende, kruidachtig planten met helder gele of soms witte bloemen. Er zijn een aantal eenjarige of tweejarige soorten, en enkele hebben oranje of rode bloemen. Alle Ranunculus soorten zijn giftig voor vee, maar hun onaangename smaak zorgt dat het vee ze vanzelf laat staan. Enkele soorten worden in tuinen gehouden, waar cultivars gekweekt worden vanwege hun grote, helder gekleurde bloemen.
De bladeren van de gele morgenster zijn grasachtig, ze zijn onbehaard. Het bloemhoofdje van de gele morgenster sluit zich tegen de middag. De bloemsteel onder de hoofdjes is iets verdikt. De hoofdjes zijn alleenstaand en bloeien van mei tot juni. De enige bloemen die de plant draagt zijn gele lintbloemen. De gele morgenster komt voor langs wegen en in het weiland, op matig voedselrijke, grazige grond. In Nederland is de plant vrij algemeen, alleen in Drenthe is ze zeldzaam.
In het labyrint kwam ik drie leliehaantjes tegen. Dit exemplaar werkte bereidwillig mee aan de fotosessie, de andere twee hadden het daarvoor veel te druk. Het leliehaantje is een knalrood, vraatzuchtig kevertje van 1 – 1,5 cm groot en is nauw verwant aan de gevreesde coloradokever. Het leliehaantje is vrijwel de hele lente en zomer te zien, van april tot augustus, en leeft zowel als kever en als larve op diverse soorten lelies. Vooral de larven, die minder opvallend maar des te vraatzuchtiger zijn, kunnen grote schade veroorzaken aan de plant, met name de bladeren ervan. Kevers zijn meer bezig met voortplanten dan met eten en vallen bovendien goed op zodat ze makkelijk te vangen zijn. Vogels mijden de volwassen kever omdat deze vies smaakt. De larve heeft een oranje, made-‐achtig uiterlijk en een zwarte kop. De camouflage van de larve is ongebruikelijk: de eigen slijmerige ontlasting wordt op de bovenzijde van het lichaam uitgesmeerd. Hierdoor lijken ze sprekend op een hoopje vogelpoep, dat door geen enkel dier gegeten wordt.
De mooie goudsbloem is een laagblijvend siergewas in tuinen. Er bestaan twee soorten goudbloemen: de gekweekte dubbele soort en de wilde soort. Zij lijken op elkaar en bezitten ongeveer dezelfde geneeskrachtige gaven. De gekweekte soort heeft alleen veel meer bloemblaad-‐jes. Nog steeds worden de bloemen op het platteland gebruikt als barometer. Als de bloemen na 07.00 uur dicht blijven, voorspellen ze regen. Als ze tussen 06.00 en 07.00 uur open zijn, belooft het een zonnige dag te worden. Bij het opgaan van de zon gaat ook de goudsbloem open. De wilde variëteit van de goudsbloem bloeit van juni tot september. De gecultiveerde soort bloeit vanaf april tot november, tot de nachtvorstperiode invalt. In de oorlog was het een verboden bloem, omdat de kleur zo fel oranje is.
Haften of eendagsvliegen zijn ranke insecten met een teer lichaam, twee paar vleugels, grote ogen, korte borstelachtige antennes en lange staartdraden. Haften (eendagsvliegen) zijn hemimetabool (kennen dus geen larve-‐ en popstadium; het onvolwassen dier is een nimf, net zoals bij bijvoorbeeld libellen of sprinkhanen); ze leven het overgrote deel van hun bestaan als nimfen in het water. De volwassen dieren hebben gedegenereerde monddelen, kunnen niet eten. Ze leven slechts enkele uren tot enkele dagen, afhankelijk van de soort, het volwassen stadium wordt uitsluitend gebruikt om tot paring te komen. De dieren komen vaak massaal uit waardoor de kans op bevruchting wordt vergroot. Ze zijn dan in grote zwermen van talloze exemplaren te zien. Het zijn de mannetjes die zwermen vormen. De vrouwtjes zoeken een zwerm op, paren met een mannetje en zetten korte tijd later al de eitjes af op het water. Dit zou een grijze zandbij kunnen zijn. Het vrouwtje van de grijze zandbij wordt 13 tot 15 millimeter lang. Het mannetje is kleiner en wordt 10 mm. De bij is zwart met een egaal lichtgrijze, donzige beharing over het gehele borststuk en kop. Het achterlijf is kaal en zwartglanzend. Het mannetje, dat duidelijk kleiner is dan het vrouwtje, lijkt een wit snorretje te hebben. De bij op de foto is zwart (blauwzwart), heeft grijze beharing (maar niet op het gehele borststuk en zo te zien wel op het eerste segment van het achterlijf) en lijkt een wit snorretje te hebben. Suggesties zijn uiteraard weer welkom.
Op een roos zag ik drie rozenbladwespen. Later in het jaar zullen we ongetwijfeld weer de mooie larven van deze wespen kunnen zien. De rozenbladwesp heeft geen taille. De bladwesp zaagt een gaatje in een roos en legt daarin eitjes. Als de larven uitkomen, beginnen ze van de roos te eten. De schade valt meestal wel mee omdat de larve veel natuurlijke vijanden heeft. De larven verschijnen in juli-‐augustus. Ook nu heb ik weer geprobeerd de gefotografeerde onderwerpen op naam te brengen. Maar het is niet uitgesloten dat mijn determinatie af en toe niet juist is. Groetjes, Luit