De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 12 mei 2015 Beste natuurliefhebber/-‐ster, Een groot deel van de dag was het redelijk aangenaam weer. In de loop van de middag werd het bewolkt en heeft het heel kort een beetje gespetterd. Later op de middag werd het grijzer en de kans dat het zou gaan regenen werd steeds groter. Dus was het tijd om naar huis te gaan. Maar mijn dag was toen al geslaagd. Op zowel speenkruid als paardenbloemen zag ik kleine bruine kevertjes. Het zijn waarschijnlijk de beruchte frambozenkevers. De frambozenkever is de meest voorkomende en bekendste schadeverwekker bij frambozen, bramen en wilde roosachtigen. De kever is circa 3,5 tot 5 mm lang en lichtbruin van kleur. De Frambozenkever overwintert als volwassen kever in de grond. Soms overwinteren ze als larve, vooral in de buurt van de wortels van de bramenstruik. Wanneer de grondtemperatuur de 14°C heeft bereikt en de dagtemperatuur rondom de 20°C schommelt verlaten de kevers hun winterverblijf. Ze bezoeken dan diverse bloeiende planten waaronder ook appel-‐, pruimen-‐, kersen-‐, en aardbeienbloesems. Ze consumeren dan voornamelijk het stuifmeel. Later gaan ze naar de frambozen en bramen en vreten uit de nog gesloten bloemknoppen de bloesems op en doen zich te goed aan jonge blaadjes. De witte larven (ca.7-‐9 mm lengte) bevinden zich in en op de vruchten van de frambozen en bramen. Er ontstaan op de rijpe bessen ingedroogde bruine delen, doordat de larven ervan eten. Ze eten eerst vanaf de buitenzijde, maar later richten ze zich op de kern van de vrucht. Linksboven een veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje met de kenmerkende ‘M-‐vormige’ tekening op de kop. Hij is aan de maaltijd. Rechtsboven een zevenstippelig lieveheersbeestje. De veertien stippen van het veertienstippelig lieveheersbeestje (zowel links-‐ als rechtsonder) zijn bijna altijd met elkaar verbonden en uitgesproken hoekig. Omdat ook de basiskleur sterk variabel is, soms wittig, soms vaal geel en soms heldergeel, is dit dus een behoorlijk variabel beestje. Met een lengte van 4 tot 6 mm is het een redelijk grote soort. Soms zijn de zwarte stippen zo groot, dat het dier zwart met gele stippen lijkt, en dan in de buurt komt van de zeldzame veertienvlek en de algemene tienvlek. Daarnaast is ook het iets kleinere citroenlieveheersbeestje vergelijkbaar. Het veertienstippelig lieveheersbeestje kan wel twee jaar oud worden en overwintert in de strooisellaag.
Meidoorn is een geslacht uit de rozenfamilie. Het geslacht wordt ook wel haagdoorn of steendoorn genoemd. Het zijn struiken die van nature in Europa, Noord-‐Amerika, Azië en Noord-‐Afrika voorkomen. Sommige soorten komen ook als boom voor. De meidoorn werd vanwege de doornen op de takken veel gebruikt in hagen als afscheiding voor het vee. Op sommige plaatsen zoals in het gebied de Maasheggen in Nederlands Limburg is dat nog goed te zien. Het hout is hard en fijn van structuur. Het geslacht omvat honderden soorten, daarvan komen in de Benelux drie soorten inheems voor. Dit zijn de eenstijlige meidoorn, de tweestijlige meidoorn en de koraalmeidoorn. Dit zijn bloemetjes van de eenstijlige meidoorn. De bloemen zijn 0,8-‐1,5 cm breed. De komvormige kroonblaadjes overlappen elkaar gedeeltelijk. Er zijn meeldraden met paarse helmknoppen. Er is maar één stijl, vandaar de naam. De eenstijlige meidoorn komt bijna overal in Europa zeer algemeen voor. De soort staat bekend als hegplant en als struik, soms als kleine boom. De eenstijlige meidoorn kan 10 m hoog worden.
Op de bekende plek, even buiten het labyrint, is de blauwe muntgoudhaan al weer goed vertegenwoordigd. Dit haantje keek me vanonder het blad vertederend aan. De zon scheen mooi op het blauwe lijf en ik zette hem/haar (?) op de foto. Daarna draaide ik het blad voorzichtig om zodat ik ook de bovenkant van het haantje kon fotograferen. Toen zag ik dat het een vrouwtje was en dat ze bezig was met het afzetten van eitjes.
Ik kwam nog een ander iets kleiner haantje tegen. Op het blad waarop het haantje zat zag ik ook een groepje lichtgele eitjes. Zo te zien zijn de eitjes (in ieder geval een aantal ervan) al uitgekomen. De donkere plekjes zouden wel eens poepjes van de larven kunnen zijn. Ik weet niet welk haantje het is. Al een paar keer eerder zag ik redelijk kleine zwarte bijen met een rood achterlijf. Het blijken bloedbijen te zijn. Het zijn parasitair levende bijen die vanaf april tot in oktober te zien zijn. Vaak hebben ze een zwarte kleur met een opvallend, deels (bloed)roodgekleurd achterlijf. Deze bijen parasiteren vooral op groefbijen van het geslacht Lasioglossum. Net als alle andere parasitair levende bijen hebben bloedbijen geen verzamelapparaten (grote, dichtbehaarde borstels of iets dergelijks) voor het vervoer van stuifmeel. Het zijn overwegend 'kale' bijen. De bevruchte vrouwtjes overwinteren als imago, de mannetjes vliegen pas laat in het 'bloedbijen-‐seizoen'. Zeven van de 19 soorten bloedbijen staan op de Rode Lijst. Deze koningin hoornaar heeft ongeveer 10 minuten voor mij geposeerd. Een hoornaar wordt gemiddeld 30 mm lang. Een koningin kan wel 40 mm groot worden. Ondanks de indrukwekkende lichaamsgrootte en het luide gezoem is de hoornaar beduidend minder agressief dan de ‘limonadewespen’. Het aantal hoornaars binnen een kolonie is relatief klein, meestal enkele honderden exemplaren per nest, maar nooit meer dan 1000 exemplaren. Hoornaars overleven de winter niet, ze leven net als andere wespensoorten slechts één seizoen. Alleen de koningin die aan het eind van het seizoen werd geboren, overwintert om het volgende jaar een nieuw nest te maken. Zij komt rond eind april tevoorschijn uit haar winterslaap. De koningin is in het voorgaande jaar bevrucht door een mannetje en kan dus eitjes afzetten, ze zet het eerste eitje af rond medio mei. De eitjes komen eind mei uit, de larven worden verzorgd door de koningin. Omstreeks eind juni verschijnen de eerste werksters die vervolgens alle taken van de koningin overnemen, behalve het leggen van de eieren.
Eind augustus begint de koningin met het afzetten van eitjes waaruit geen onvruchtbare werksters meer kruipen, maar vruchtbare mannetjes en jonge koninginnen. De mannetjes worden hierbij het eerst geboren en door de werksters opgekweekt, pas later verschijnen de jonge koninginnen. De koninginnen zullen later uitvliegen en paren met de mannetjes. Hierdoor worden de nieuwe koninginnen bevrucht. Ze zetten nog geen eitjes af maar slaan het sperma op in hun lichaam. De mannetjes sterven kort na de paring. De jonge koninginnen vliegen uit en verspreiden zich en zoeken vervolgens een schuilplaats om te overwinteren. Ondertussen worden de ‘oude’ koninginnen steeds meer genegeerd door de werksters en uiteindelijk sterven zij. De laatste werksters houden het uit tot eind oktober of begin november, een nachtvorst is vaak fataal voor de laatste werksters van de kolonie. In de lente verlaat de jonge koningin haar schuilplaats en begint de cyclus opnieuw. Deze zweefvlieg zag ik nog niet eerder. Het is de enkele-‐ bandzweefvlieg en het is een algemene zweefvlieg van rond de 11 mm die van april tot juni in ons land voorkomt. Op afstand lijkt de vlieg enigszins goud gekleurd te zijn vanwege de glanzende haren over heel zijn lichaam. Net als vele andere vliegen zijn het mannetje (links) en vrouwtje (rechts) te onderscheiden door te kijken of de ogen vast of los van elkaar zijn. Bij veel soorten zweefvliegen zijn de mannetjes van de vrouwtjes te onderscheiden doordat de ogen van de mannetjes elkaar bovenop de kop raken, terwijl bij de vrouwtjes deze juist van elkaar gescheiden zijn. Dit is geen heel harde regel, want er zijn ook soorten waarbij bij zowel de mannetjes als de vrouwtjes de ogen gescheiden zijn, maar ook in dat geval blijven de ogen van de vrouwtjes verder uit elkaar staan vergeleken met die van de mannetjes van dezelfde soort. De enkele-‐bandzweefvlieg heeft geen standaard tekening op zijn achterlijf. Dit kan verschillen met 1 vlekachtige zwarte lijn of 2. Daarnaast is het achterste gedeelte van het achterlijf helemaal zwart. De voorste en middelste poten zijn geheel geel. De achterste poten zijn voor de helft zwart gekleurd.
In Nederland zal je de gewone oorworm het meest zien. De tangvormig uitsteeksels aan het achterlijf zijn bij het mannetje wat krommer gebogen dan bij het vrouwtje. Wanneer een oorworm opgepakt wordt, wordt het achterlijf naar boven gebogen en probeert het dier met de geopende tangen te knijpen. De tang wordt gebruikt als verdedigingswapen. De tangen helpen ook bij het beetpakken van kleine insecten en het ontvouwen van de achtervleugels. Verder spelen ze een rol bij de paring. Velen weten niet dat oorwormen kunnen vliegen. De achtervleugels zijn zeer ingenieus gebouwd en kunnen als een waaier opengevouwen worden onder de korte voorvleugel (dekschilden) vandaan. De vleugels zijn kort, ze bedekken een klein gedeelte van de bovenzijde van het insect. De vleugels zijn zeer dun en half cirkelvormig. Oorwormen zijn alleseters. Ze zijn vooral ‘s nachts actief. Overdag verbergen ze zich graag in kieren en spleten, openingen in vruchten en zaaddozen.
In het labyrint kwam ik weer eens een kaneelwants tegen. Deze soort overwintert als imago, rond mei verschijnen de nimfen en in september is de volgende generatie te zien. De kaneelwants is een zogenaamde glasvleugelwants. Leden van deze familie hebben een klein doorzichtig (glasachtig) venstertje in de harde gedeelten van de voorvleugels. Althans de meeste glasvleugelwantsen. Want de kaneelwants is net weer een uitzondering. De venstertjes zijn zwart en ondoorzichtig... (geblindeerd).
Dit is mijn eerste woeste sluipvlieg van dit jaar. Het is een vertegenwoordiger van de meer dan 300 soorten sluipvliegen in Nederland. Deze soort hoort tot een groep van sterk ‘bedoornde’ vliegen. De achterkant van de kop is behaard en geelrood van kleur. Dit geldt ook voor het achterlijf dat in het midden een brede, zwarte lengtestreep heeft. De vlieg wordt 9 – 16 mm lang. De woeste sluipvlieg komt (van april tot oktober) voor op vochtige, open plekken in bossen, bij bosranden en op oeverplanten. Het is één van de algemeenst voorkomende sluipvliegsoorten in de Benelux. Het vrouwtje legt de eitjes bij of op rupsen van diverse dag-‐ en nachtvlinders. De uitgekomen larven boren zich dan in de rups naar binnen en eten deze van binnenuit leeg.
Ook dit keer kwam ik verschillende soorten vrouwtjes zandbijen tegen met stuifmeel aan de achterpoten. Ik denk tenminste dat het zandbijen zijn. Het zijn duidelijk ‘pootverzamelaars’ en dat zijn (solitaire) bijen die ondergronds nestelen. Alle zandbijen graven hun nesten in de bodem. Vrouwtjes zandbijen hebben lange haren aan hun achterpoten, waartussen ze stuifmeel verzamelen en het op die manier naar het nest brengen. Op de look-‐zonder-‐look was een kleine zandbij (links) druk bezig met het verzamelen van stuifmeel. De zandbijen rechts lijken sterk op elkaar, maar de beharing op het borststuk is verschillend van kleur.
Op de leuning van de ‘Ger van Dam-‐brug’ (de verbinding tussen De Wiershoeck en de Kinderwerktuin) zat ook een zandbij. Het zou dezelfde soort kunnen zijn als die op de vorige foto rechtsonder. Maar bij deze zandbij lijkt het borststuk minder dicht behaard. Solitaire bijen zijn zeer goede stuifmeelverzamelaars. Volgens de manier waarop bijen stuifmeel naar hun nestgelegenheid dragen, kunnen we ze als volgt onderverdelen: 1. Kropverzamelaars: dit is de meest primitieve vorm. De nectar wordt samen met het stuifmeel verzameld en ingeslikt en zo vervoerd naar het nest. Door de kleine maaginhoud, wordt er telkens maar een zeer kleine hoeveelheid vervoerd. Daardoor ontstonden tijdens de evolutie andere bijensoorten met een verfijnd systeem: 2. Buikverzamelaars: alle bladsnijdersbijen zijn buikverzamelaars. De sterke beharing onder hun buik laat toe er heel wat stuifmeel in te verzamelen. Dit apparaat noemen we een buikschuier. Aangekomen in het nest, gaan zij deze uitkammen met de achterpoten en het stuifmeel opslaan; 3. Poot-‐ of beenverzamelaars: dit zijn bijen waarvan de achterste poten uitgerust zijn met een sterke beharing waarin het stuifmeel verzameld wordt. De pluimvoetbij is daarvan het meest opvallende voorbeeld; 4. Korfverzamelaars: de meest efficiënte vervoerwijze. De achterpoten zijn uitgerust met een korfje waarin het stuifmeel vervoerd wordt. De honingbij en de hommel zijn uitgerust met dit systeem. Groetjes, Luit