De Wiershoeck-‐Kinderwerktuin, dinsdag 11 november 2014 Beste natuurliefhebber/-‐ster, Wat een verschil met een week geleden. Toen was het grijs en koud en viel er niets te beleven op de tuinen. Maar nu was het zonnig en dat zorgde voor een paar leuke verrassingen.
Eerst nog een plaatje van de vorige week. Dit waren de enige toonbare foto’s die ik toen maakte. Een rustende aardhommelkoningin die schijnbaar niet zo lang geleden nog aardig heeft zitten te wroeten in een bloem.
Ik begon dit keer mijn verkenning door de tuinen weer bij de heg (bij de houtwerkplaats) die volop werd beschenen door de zon. In de boom ernaast zat, op een afstand van ongeveer vier meter, een roodborst te “tikken”. Het is geen geschikt onderwerp voor een macrolens, maar je probeert wel eens wat. Ook een winterkoning scharrelde daar regelmatig rond en op een andere plek zag ik ook nog een goudhaantje. Een roodborstje heeft een lengte van ongeveer 14 cm, weegt 19,5 gram en leeft enkele jaren. Het vrouwtje legt 5-‐7 witte eieren met roest-‐bruine vlekken, ze kan in de periode april-‐juni 2 keer broeden. De jongen verlaten na 14 dagen het nest en zijn na een jaar geslachtsrijp. Gedurende het vliegen klopt het hart van de roodborst meer dan acht maal zo snel als dat van een mens!
In de heg kom ik regelmatig groene stinkwantsen tegen. Dat was nu ook het geval. Ik zag zowel groene groene stinkwantsen als bruine groene stinkwantsen (winterkleed) en een groene stinkwants die nog niet volledig was verkleurd.
Deze snuitkeverwants zat op een blad met vogelpoep en misschien zat hij daar ook wel toen dat uit de lucht kwam vallen, want het lijkt erop dat hij daarbij een paar spetters heeft opgelopen. De snuitkeverwants is een schildwants (het lichaam is op de rug bezien enigszins schildvormig), maar gedraagt zich als een roofwants. De lichaamslengte van schildwantsen varieert van 0,5 tot 2,5 cm. De snuitkeverwants leeft van dierlijk voedsel, merendeels snuitkevers, maar ook wel andere insecten. Opvallend aan het uiterlijk is de rij dubbele stippen op het achterlijf (schild), de uitstekende punten van het halsschild en de kleur van de antennes. De kleur van de wants is enigszins variabel, van licht geelbruin tot vrij donker.
De afgelopen weken heb ik geen libel meer gezien, maar enkele soorten komen nog regelmatig voor in november. De winterjuffers zijn nu nog in rust, maar de houtpantserjuffer, de bruinrode heidelibel, de steenrode heidelibel en ook de paardenbijter vliegen nog rond. Maar zo laat in het jaar zoeken ze door de zon beschenen kale plekken op om op te warmen. Dat deed ook dit vrouwtje bruinrode heidelibel. De bruinrode heidelibel kan gemakkelijk verward worden met de steenrode heidelibel, en kan het best geïdentificeerd worden door de andere soort uit te sluiten op basis van kleine verschillen: gele strepen op de zwarte poten, nauwelijks geel op de vleugels, zwart op de zijkant van het achterlijf is niet doorlopend, etc. Bij vrouwtjes bruinrode heidelibel steekt de legboor minder ver uit dan bij de steenrode heidelibel. Bij / In het labyrint op de Kinderwerktuin staan drie meloenboompjes (Chimonanthus praecox). Het is een bladverliezende heester die 3 m hoog kan worden en die gewoonlijk bloeit vanaf begin januari tot maart. Maar ze staan nu al in bloei, dat is dus wel erg “praecox”. De bloemen van Chimonanthus praecox zijn één van de verrassingen in de winterbloeiende plantenwereld, de bleekgele bloemen hebben een aangename, meloenachtige geur. Daarom wordt hij in het Engels ook Wintersweet genoemd. Het is een bergheester en inheems in China. Daarom is hij ook goed opgewassen tegen ons klimaat. Hij werd in 1766 in Europa ingevoerd. Het woord Chimonanthus is afgeleid van de Griekse woorden chéima (winter) en anthos (bloem). Het Latijnse woord praecox betekent vroegtijdig.
Ik zag op door de zon beschenen boomstammen en boombladeren opvallend veel vliegen. Het waren vooral dambordvliegen, maar tussen de tientallen dambordvliegen zat ook een schorsvlieg.
De dambordvlieg of grauwe vleesvlieg is een tweevleugelig insect dat in Europa en Afrika algemeen voorkomt. De lengte is ongeveer 13 tot 15 millimeter, kleinere exemplaren komen ook voor, de kleur is grijszwart. Op het borststuk zitten enkele lichtere lengtestrepen, op het achterlijf is een patroon van afwisselende lichte vlekken zichtbaar, waaraan de naam dambordvlieg te danken is. Het borststuk is erg breed evenals de uiteinden van de poten. De ogen zijn groot, rond en rood / roodbruin gekleurd. In tegenstelling tot de meeste vliegen is de soort eierlevendbarend, er worden wel eitjes geproduceerd, maar deze komen in het vrouwtje al uit. Dit heeft als voordeel dat de larven meteen kunnen beginnen met eten. De larven worden afgezet op aas of vers vlees van open wonden waarin ze zich verder ontwikkelen. Lange tijd werd gedacht dat ze vlees of aas als voedsel hadden, vandaar de naam vleesvlieg, maar de larven jagen op andere, aas-‐etende larven en zijn dus carnivoor. De larven gaan na 5 tot 10 dagen ondergronds waarna ze verpoppen tot vlieg. Ze hebben dan nog 5 tot 7 dagen te leven. De volwassen vlieg leeft van nectar en bezoekt bloemen maar zuigt ook aan uitwerpselen.
De schorsvlieg is een gemakkelijk te herkennen soort. Hij is glimmend zwart met een paar opvallend oranje onderdelen. Zijn 'gezicht' is oranje en ook de vleugelbases is oranje en dat maakt hem tot een onmiskenbare soort. Het is met een lengte van 9-‐13 millimeter ook best een redelijk grote vlieg. De volwassen schorsvliegen zijn er van mei tot november. In de zomer worden ze maar zelden gezien. In het najaar echter zie je ze veel op schuttingen, bomen, muren en schuren. De dagen zijn kort en soms al erg koud en de dieren zoeken een mooi plekje om eens lekker op te warmen. Volwassen schorsvliegen leven hoofdzakelijk van nectar uit bloemen. Ze zijn veel te zien op de laatbloeiende klimop. De larven ontwikkelen zich in paarden-‐ en rundermest en eten daar niet zo zeer de mest, maar de daarin levende, andere soorten vliegenlarven. Vaak legt het vrouwtje per mesthoop maar 1 of enkele eieren, mogelijk omdat haar nakomelingen dan niet met elkaar hoeven te concurreren om voedsel. De larven doden veel andere medemestbewoners om de volwassen staat te bereiken. De roodwangbromvlieg wordt ongeveer 10 tot 11 millimeter lang en komt van maart tot november overal algemeen voor, ook in woningen, waar hij door zijn luid gebrom onmiddellijk de aandacht trekt. Het is een blauwige vlieg met roodbruine ogen en met wisselende weerschijnvlekken op achterlijf. Deze bromvlieg legt tot 600 witte eitjes op allerlei aas, bedorven vlees en rotte vis, waarmee de larven zich na het uitkomen voeden. De vlieg is een kosmopoliet en komt dus (bijna) over de hele wereld voor. De blauwe bromvlieg lijkt sterk op de roodwangbromvlieg, maar die heeft “gouden” haren onder de kop en achter de kop / de ogen en is minder algemeen dan de roodwangbromvlieg.
Peren zijn nauw verwant aan appels. De boom bloeit -‐ afhankelijk van het ras -‐ gemiddeld van half april tot begin mei. Een peer groeit uit een bevruchte bloem, meestal eerst met de dikke kant naar boven, maar door het toenemende gewicht van de vrucht “kantelt” deze geleidelijk naar onderen, tot de overblijfselen van het bloemetje aan de onderkant zijn beland. Het bekende gezegde "Met de gebakken peren blijven zitten" duidt op een situatie waarin men gebukt gaat onder de negatieve gevolgen van een eerdere gebeurtenis. Volgens Van Dale woordenboek uit 1999 voert deze zegswijze terug op de situatie dat er heerlijk is gekookt (gebakken peren waren in vroeger eeuwen een delicatesse), maar de verwachte gasten zijn de afspraak vergeten.
Ik had er op gehoopt, lange tijd zag het er naar uit dat het vergeefse hoop was, maar tegen half drie ontdekte ik op de boerenkool toch nog een vlinder. De gehakkelde aurelia zat eerst met opgevouwen vleugels, maar benutte even later de warmte van de zon door zijn vleugels te spreiden (om niet lang daarna weg te vliegen). De gehakkelde aurelia vliegt in twee generaties, de eerste van midden juni tot eind augustus en de tweede van eind augustus tot eind mei van het volgend jaar. De soort overwintert als rups en als vlinder. De gehakkelde aurelia komt op warme dagen aan het eind van de winter soms uit zijn winterrust. In het voorjaar is hij vaak te vinden op bloeiende wilgen, waar hij op zoek is naar nectar.
Zomaar een plaatje van een bloem (volgens mij een cosmea) in tegenlicht.
Veel planten vormen zaden die pas na enige tijd gaan kiemen, deze zaden hebben een zogenaamde kiemrust. Wanneer er geen kiemrust is kan het zaad al gaan kiemen als het nog aan de plant vastzit. Dit wordt bij granen schot genoemd. Grassen, waarbij dit verschijnsel vrijwel altijd optreedt, heten levendbarend of vivipaar. Of een plant de zwaartekracht wel of niet nodig heeft voor zijn ontwikkeling is in april 2004 door astronaut André Kuipers op zijn vlucht in de ruimte aan zaadjes van raketsla onderzocht. Op 26 april 2004 is bekend geworden dat de kiemplantjes alle kanten opgroeiden, ze hebben dus de zwaartekracht nodig voor het bepalen van de groeirichting.
Ook dit keer zag ik enkele rustende aardhommelkoninginnen. Deze hommel met een prachtige “bontkraag” was schijnbaar in diepe slaap. Groetjes, Luit