281
Bijlagen
R. Geelen, Dementiezorg in de praktijk – deel 1, DOI 10.1007/978-90-368-0846-0, © 2015 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
282
Bijlagen
Bijlage 1: ‘Dit ben ik!’ – vragen om je cliënt beter te leren kennen Een basisbehoefte van ieder mens is om herkend en erkend te worden. Niet als object van zorg, maar als een persoon aan wie als zodanig wordt tegemoetgekomen. Om de benadering individueel af te stemmen, zul je de cliënt moeten leren kennen. Een heteroanamnese (een door een familielid gegeven levensbeschrijving) geeft een beeld van haar leven, met alle ups en downs en lotgevallen. En vaak ook een idee van hoe zij met bepaalde zaken omging en waarin ze kwetsbaar was. Vaak komen van hieruit ook suggesties en aanknopingspunten naar voren voor de dagelijkse omgang. Bedenk daarbij wel dat we niet samenvallen met ons verleden, zodat de omgang in het hier en nu daarvan niet zomaar af te leiden is. Je wilt in elk geval weten op wat voor benadering zij prijs stelt, waarover ze graag praat, waarom zij moet lachen en waarvan ze niet genoeg kan krijgen. Een ander punt is wat zij liever niet meemaakt in de dagelijkse omgang en wat je probeert haar te besparen. zz Als het mezelf zou overkomen
Onderzoek wijst uit dat de kleine meevallers en strubbelingen overdag het welbevinden hier en nu grotendeels bepalen; dit geldt sterker als je van een ander afhankelijk bent en opgenomen. Het zijn de kleine dingen die het doen. Wie weet kom je op jouw oude dag zelf in een instelling. Wat zou je dan juist wel en wat absoluut niet willen? Als je hierover met collega’s praat, valt op dat je ieders kernboodschap hierin met een of enkele zinnen kunt vangen. Die is van persoon tot persoon wel steeds anders. 55 ‘Ze moeten me absoluut netjes en met respect benaderen, dus niet met de voornaam naar me roepen.’ 55 ‘Ik wil écht zo nu en dan buiten zijn.’ 55 ‘Ze mogen me niet langer dan echt nodig in mijn blootje laten liggen.’ 55 ‘Ik vind het belangrijk dat ik er proper uitzie, elke dag een douche krijg en netjes in de kleren zit.’ 55 ‘Dat ze me regelmatig even liefdevol knuffelen.’ 55 ‘Dat ze niet zomaar aan me zitten, daar heb ik zo’n hekel aan!’ 55 ‘Dat ik nooit, maar dan ook nooit gehaast word bij wat ik ook doe.’ 55 ‘Dat ik niet de hele dag van alles moet, maar ook eens lekker kan wegdromen.’ 55 ‘Dat mensen niet op me vitten of me commanderen.’ 55 ‘Dat ik zo nu en dan een gesprek heb over dat wat me interesseert.’ Zoveel mensen, zoveel omgangswensen. zz Dit ben ik!
Negen gespreksonderwerpen om gerichter met de ander om te gaan. Instructie vooraf Deze lijst geeft na invulling een indruk van aandachtspunten van de aard en gewenste omgang. Het heeft zin om de vragen met de persoon zelf door te nemen en (eventueel daarna) met diens familie. Je kunt één lijst gebruiken om te noteren wat verschillende
283
Bijlagen
betrokkenen aangeven (bijvoorbeeld de persoon zelf, een familie- of personeelslid). Gebruik dan voor elke informatieverstrekker een andere inktkleur, zodat helder blijft wat van wie afkomstig is. De lijst vraagt eerst naar meer algemene, concrete en voor de meesten wat minder persoonlijke informatie. Daarna komen de meer abstracte, persoonlijke of intieme onderdelen aan bod. Als je er goede redenen voor hebt (de persoon begint bijvoorbeeld spontaan te praten over een onderwerp uit een andere vraag), wijk je van de volgorde af. Als de persoon zelf of de familie schroom of verzet heeft om je vragen te beantwoorden, maak je pas op de plaats. Soms is het moment of de situatie ongeschikt; dan kun je het later opnieuw proberen. Misschien is er dan een betere ingang. Soms blijven bepaalde punten onduidelijk; dat is dan niet anders. Vragenlijst ‘Dit ben ik!’ Naam cliënt:
Afdeling:
Informatie gegeven door:
□ De persoon zelf
in blauw, datum afname:
□ Een familielid, namelijk:
in groen, datum afname:
□ Andere betrokkene, namelijk:
in zwart, datum afname:
□ Personeelslid, namelijk:
in rood, datum afname:
55 Leefomgeving. Wat was kenmerkend voor de omgeving waarin hij of zij leefde
55
55
55 55
55
(hoe behuisd, was hij/zij een binnen- of buitenmens)? Waar was hij of zij meestal? Wat werd als prettig ervaren in de leefomgeving, wat als belastend? Bezigheden. Welke levensstijl had deze persoon, welke rollen heeft hij/zij vervuld (werk en daarbuiten)? Wat voor bezigheden ondernam hij/zij vroeger (scholing, werk, gezin en vrije tijd), wat kan en wat wil hij/zij nu nog? Wanneer en met wie vonden deze bezigheden plaats? (alleen, met anderen, buitenshuis of binnen, tijd van de dag, enzovoort). Was hij/zij een gezelschapsmens of juist meer op zichzelf? Gewoontes. Welke gewoontes en vaste patronen hield de persoon aan (zoals bij de verzorging, maaltijden, in bezigheden, rondom het slapen)? Hoe was het dagritme vroeger, en hoe is het nu? Gespreksonderwerpen. Waarover praat hij/zij graag, waarover juist niet? (Denk bijvoorbeeld aan stokpaardjes, hobby’s, levensgebeurtenissen, anekdotes, taboes.) Gesprekken en contacten. Sprak hij/zij vroeger over wat in hem/haar omging? Deed hij/zij dat vooral onder bepaalde omstandigheden? (Alleen bij bepaalde personen, bij één-op-ééncontact, ’s avonds, alleen als het erg tegenzat?) Waarover en in welke omstandigheden praat hij of zij nu? Manier van omgaan. Hoe ging de persoon zelf om met anderen, hoe is dat nu (denk ook aan verschillen in contact leggen binnen het gezin en daarbuiten)? Op welke omgang stelde hij/zij vroeger prijs, hoe is dat nu? Hoe wilde hij/zij worden aangesproken? Hoe verliep bij hem/haar het beslissen en overleggen over belangrijke levenskwesties: rechttoe rechtaan of via een omweg?
284
Bijlagen
55 Kleine ergernissen en steunpunten. Wat vond hij of zij vroeger heel plezierig, wat vervelend (situaties, voorvallen, omstandigheden, ervaringen)? Welke kwaliteiten had en heeft zij of hij? Wat gaf hem/haar een goed humeur? Om wat moest hij/zij lachen? Had en heeft hij/zij typerende grapjes? Waarop of waarover is hij/zij trots? 55 Omgang met uitdaging en tegenslag. Wat gaf vroeger steun (en wat nu), hoe ging hij/zij zelf om met tegenslagen? Wie waren belangrijke steunfiguren? Wie zijn dat nu? 55 Normen en waarden, zingeving. Waar draait het leven om en wat is werkelijk belangrijk voor hem/haar (denk ook aan cultuur, etnische bijzonderheden, milieu, spirituele kennis, levensbeschouwing, normen en waarden, levensprincipes, levensmotto)? Hoe dacht en denkt zij/hij over gezondheid, ziekte en dood, over medische behandeling en reanimatie? Zijn er uitgesproken meningen over onderwerpen als relaties, huwelijk, werk, geld, solidariteit, rijkdom/armoede, etiquette, persoonlijke verzorging, eten en drinken? Hoe is de terugblik op het leven? 55 Intimiteit en seksualiteit. Wat kan en wil de persoon melden over de omgang met het eigen lichaam, intimiteit, lichamelijk contact en aangeraakt worden, relaties? Zijn er schaamte en schuldgevoelens? Welke aandachtspunten zijn bij de verzorging van belang?
zz Aandachtspunten bij de vragenlijst ‘Dit ben ik!’
55 Kies een geschikt moment (Is ze ervoor in de stemming? Heb je voldoende tijd?). Zorg voor een geschikte plaats om te praten (rust en vertrouwelijkheid). 55 Soms kun je een onderwerp terloops ter sprake brengen of erop doorgaan als de persoon er zelf over begint. 55 Soms verloopt het gesprek makkelijker als je met hem of haar wandelt of iets anders doet (bijvoorbeeld de afwas). Bij sommige mensen is een langere aanloop gewenst voor je vragen stelt, anderen hebben het liever recht voor zijn raap (‘Ik wil u iets persoonlijks vragen, voor het geval het een keer lichamelijk niet goed gaat met u. Hoe kijkt u aan tegen…?’). 55 Voorkom dat je snel achter elkaar vragen stelt; dit komt vlug over als een verhoor. Laat je interesse merken in wat de ander vertelt. 55 Stem af op de spreektaal van de ander, pas je hieraan aan, maar forceer het niet. 55 Probeer tijdens het gesprek langdurig schrijven te voorkomen; noteer een en ander in steekwoorden en werk dit kort na het gesprek uit. 55 Tussendoor iets over jezelf vertellen kan prima zijn, maar overdrijf hierin niet en plaats je eigen ervaringen niet op de voorgrond. 55 Meestal kun je beter niet alle onderwerpen van de lijst in één gesprek aanroeren. Doseer het gesprek. Er hoeft ook niet voortdurend gepraat te worden; er mogen best stiltes zijn. Je hoeft het onderwerp ook niet helemaal uit te diepen: kom er een andere keer op terug en praat er dan verder over. 55 Vragen staat vrij, maar niet antwoorden ook. Als er weerstand is om over iets te praten, dring je niet verder aan. 55 Als je wordt gevraagd om bepaalde zaken niet verder te vertellen, dan moet je dat ook niet doen (schrijf het dan ook niet op). Gaat het om informatie die (voor de
Bijlagen
285
omgang) wel heel belangrijk is, dan kun je er later op terugkomen en uitleggen waarom je vindt dat teamleden daarover beter op de hoogte kunnen zijn. Maar de persoon houdt zeggenschap: als hij niet wil dat het wordt doorverteld, gebeurt het ook niet. 55 Mensen kunnen terloops dingen zeggen of doen waarmee ze onthullen wat voor hen belangrijk is. Voorbeelden zijn spontane opmerkingen als: ‘Ik hou niet van drukte, heb ik nooit gehad ook, moet je dat bazige mens nu zien.’ ‘Dit vind ik plezierig, zo met je handen bezig zijn.’ Dergelijke opmerkingen kunnen aanleiding zijn om hierover door te praten. Soms moet je het ijzer smeden als het heet is. 55 Hou ook de lichaamstaal in de gaten. Als een tafelgenoot luidruchtig eet en zij zich daarvan afwendt en inwendig moppert, is dat óók informatief. 55 Familieleden en/of de persoon zelf kunnen verschillen in hoe zij vragen beantwoorden. Laat die visies dan naast elkaar staan. Als het gaat om wensen in de zorg en bejegening, dan geeft de mening hier en nu van de persoon zelf de doorslag. 55 Ga er niet van uit dat je als een detective alle feiten moet achterhalen. Soms werkt het net als bij een poes, die juist bij je komt liggen als je daar niet op aandringt. 55 Probeer je bewust te zijn van je eigen normen en waarden: wat is jou met de paplepel ingegoten en wat vindt jezelf belangrijk? Bij grote verschillen in ‘nest’ kan het moeilijker worden de ander te begrijpen en tegemoet te komen. Vul de lijst ook voor jezelf eens in; wat valt je dan op? 55 Leer van jezelf. Neem (met toestemming) eens een gesprek op en luister dit terug. Misschien sta je er dan van versteld wat je laat liggen en hoe je aan sommige belangrijke meldingen voorbijgaat. Die lacunes kun je in een volgend gesprek zien op te vullen. Vraag ook een goede collega eens je band te beluisteren en met tips en kritiek te komen. Vraag hoe zij dergelijke gesprekken aanpakken. Vergeet niet de band binnen redelijke tijd (na twee weken bijvoorbeeld) te wissen.
Bijlage 2: Observatieformulier groepsinteractie Waarom wil je een beter zicht op het verloop van de groepscontacten? Misschien wil je weten wie welk aandeel in het groepsproces heeft, zodat je daarop kunt inspelen. Of overweeg je de grootte of samenstelling van de groep te veranderen of een bepaald persoon aan te melden voor een andere activiteit. Mogelijk heb je ideeën over wie welke plek in de groep inneemt en wil je daarnaar gericht kijken. Er kan ook behoefte zijn aan informatie over het sociaal gedrag van deze persoon in verschillende situaties bij verschillende begeleiders. In hoeverre gedraagt zij zich bij vereniging A gelijk of anders dan bij vereniging B? Vooral als er bij die verenigingen verschillende begeleiders zijn, is een meer objectieve gedragsbeschrijving handig. Elke begeleider gedraagt zich immers anders en zal ook anders oordelen over de inbreng van iemand.
286
Bijlagen
zz Interactieprocesanalyse
Een invalshoek om naar groepsprocessen te kijken is de interactieprocesanalyse (IPA). Deze werd al in 1950 gepresenteerd door prof. Freed Bales (1916-2004). Pas later werd erkend dat zijn ideeën meer weerklank verdienden dan ze aanvankelijk kregen. Een voorbeeld van onbekend, maar wel bemind dus. Een van zijn opvattingen was dat de bedoelingen die we toeschrijven aan mensen, verbonden zijn met voor onszelf belangrijke waarden, en dat die vervolgens ons gedrag in relaties, groepen en organisaties bepalen. Wat we menen te zien, is niet altijd wat er feitelijk gebeurt in contact met de ander. Vandaar het belang om ons oordeel zo nu en dan ook objectief te toetsen. Volgens Bales moeten mensen die samen iets ondernemen, twee processen op elkaar afstemmen: 55 zaken die te maken hebben met de manier waarop de taken in de groep moeten worden aangepakt: de taakgerichte of instrumentele processen; 55 zaken die te maken hebben met de manier waarop de groepsleden met elkaar willen omgaan: de sociaal-emotionele of expressieve processen. Deze processen zijn de basis van het IPA-observatiesysteem en het observatieformulier groepsinteractie is hierop gebaseerd. zz Turven maar!
Een Engelse spreuk luidt: The proof of the pudding is in the eating, ofwel: in het gebruik leer je de waarde van iets kennen. Elke observatie blijft natuurlijk een momentopname; elke activiteit kan weer anders verlopen. Uit de patronen kunnen niet zomaar oorzaken afgeleid worden. Je zult daarvoor verschillende geobserveerde situaties moeten vergelijken. Bijvoorbeeld: hoe gaat het in de groep als deze persoon er een keer niet bij is? Hoe gedraagt hij zich als degene die hij niet mag afwezig is? En hoe is zijn gedrag in een andere groep cliënten met een ander niveau of andere aard? Door per situatie op gedragingen te turven, krijg je een idee van de antwoorden. Bron: Geelen R. & Ponjee, M. (2002). Groepsgedrag. Samen sterk? In: M. Allewijn e.a. (red.), Leidraad Psychogeriatrie A7 (pp. 27-41). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Observatieformulier groepsinteractie Situatie/groep/vereniging: Datum: 55 Cliënt 1: 55 Cliënt 2: 55 Cliënt 3: 55 Cliënt 4: 55 Cliënt 5: 55 Cliënt 6: 55 Cliënt 7:
287
Bijlagen
KENMERKEN GROEPSINTERACTIE 1
2
3
4
5
6
TAAKGERICHT Richting vragen voor de taak Vraagt informatie aan groepslid Vraagt begeleider info/mening Overige Richting geven voor de taak Geeft informatie Geeft ordening/verheldering Geeft mening/doet voorstellen Overige SOCIAAL GERICHT Sociaal-bevorderend Toont zich vriendelijk/ontspannen Luistert Instemmen/aanmoedigen/ complimenteren Gaat in op wat ander zegt Maakt grapjes Overige Sociaal-remmend Niet betrokken/trekt zich terug Reacties niet passend bij situatie Onvriendelijk/gespannen Domineren/overstemmen/afwijzen Fysiek agressief gedrag Overige
TERUGBLIK / RESULTATEN / VERONDERSTELLINGEN
Bijlage 3: Vragen om het probleemgedrag te verkennen zz Beschrijving
Hoe ziet het gedrag eruit? Beschrijf het eens nauwkeurig van begin tot eind. Is het op medebewoners, personeel of dingen gericht?
7
288
Bijlagen
zz Geschiedenis
Sinds wanneer speelt het? Hoe is het opgekomen? zz Invloeden bij ontstaan
Speelden tijdens het ontstaan van het gedrag andere zaken een rol (lichamelijk, psychisch, sociaal, in de woonomgeving)? zz Wanneer, hoe vaak en hoe lang?
Hoe vaak doet het zich voor? Op welke dagen of dagdelen, tijden en met welke duur? zz Ontlokkers, omstandigheden
Lijken er ‘triggers’ voor te zijn? Of anders gesteld: zijn er provocerende omstandigheden? Wat deed hij of zij voorafgaand aan het incident? En anderen? In welke omstandigheden speelt het? Wie is er bij als het zich voordoet? zz Niet als…
Waar en wanneer doet het gedrag zich NIET voor? Bij wie heeft het zich (nog) niet voorgedaan? zz Minder als…
Waardoor neemt het af? Stopt het gedrag ‘spontaan’ of door iets of iemand anders? zz Meer wanneer…
Wanneer en mogelijk waardoor neemt het probleemgedrag toe? zz Gevolgen
Wat zijn de gevolgen van het gedrag? Voor wie is wat ervan een probleem? Welke gevoelens roept het op bij anderen? Hoe is erop gereageerd, met welk effect? Wat zijn de afspraken voor de omgang ermee? Bij gedrag dat al langer bestaat: waarom wordt het nu als een probleem gezien? zz Zelfrapportage, beleving en doel
Wat zegt de persoon zelf over de situatie? Wat zijn naar zijn/haar zeggen diens beweegredenen? Hoe is de stemming? Zijn er psychiatrische problemen, waaronder depressiviteit, verdriet, (faal)angst en achterdocht, psychotische problemen of spanningen? Denk je dat hij of zij iets duidelijk wil maken met het gedrag? Zo ja, wat? zz Sterke kanten, positieve kenmerken, interesses
Wanneer is en was deze persoon op haar/zijn best? Wat zijn de mogelijkheden van hem of haar en hoe kunnen deze aangewend worden? Wat trekt deze persoon, wat boeit hem of haar? Wordt dit ook aangeboden?
Bijlagen
289
zz Gewoontes
Hoe zijn de leefgewoontes en voorkeuren in dagritme en leefstijl? Hoe verhoudt zich dat tot het leven hier en nu? Hoe ging de persoon vroeger om met spanning? zz Middelengebruik
Hoe is het gesteld met alcohol, drugs, medicijnen, roken, koffiegebruik, zelfmedicatie en gebruik van andere middelen? zz Lichamelijke knelpunten en moeilijkheden in functioneren
Zijn er andere knelpunten die mogelijk doorspelen in het gedrag hier en nu? Denk bijvoorbeeld aan een lichamelijke kwaal of ziekte, verlies in zelfstandigheid of iets anders? Een lichamelijk onderzoek kan de volgende onderwerpen beslaan: 55 zintuiglijke problemen (denk ook aan de instelling en werking van het gehoorapparaat, de scherpte van de bril); 55 hersenproblemen, cerebrale verwardheid (delier); niet meer herkennen van voorwerpen en vertrouwde personen, apraxie, afasie, geheugen- en begripsverlies; 55 verminderde conditie, vermoeidheid; 55 ziektes, bijvoorbeeld griep, bloedarmoede, ontregelde suiker, allergieën; 55 pijn, jeuk, verhoogde spierspanning; 55 slaap-waakpatroon; 55 maag-darmproblemen (zoals maagzweer, obstipatie, incontinentie); 55 ademhalingsproblemen (zoals astma/COPD, pneumonie); 55 bijzonderheden rond de bloedsomloop (hartritmestoornissen, verlaagde bloeddruk, gevoeligheid voor omgevingstemperatuur); 55 hormonale problemen (bijvoorbeeld ontregelde schildklier), stoornissen in de elektrolyten-, vocht- en voedingsbalans (bijvoorbeeld dehydratie) of urinewegproblemen (bijvoorbeeld infectie); 55 gevoeligheid voor bepaalde voedingsmiddelen (denk ook aan alcohol, cafeïne). Bron: Geelen, R. (2010). Agressief gedrag bij dementie. Amsterdam: Elsevier Gezondheidszorg.
Bijlage 4: Gedragsobservatielijst Bij een incident met agressie speelt vaak veel tegelijk. Voor de begeleiding en bij het voorkómen van incidenten helpt het wanneer je beter zicht krijgt op wat zich precies afspeelt en wat de omstandigheden eromheen zijn. Wat gaat bijvoorbeeld aan het probleemgedrag vooraf en zet het mogelijk in gang? Wat volgt erop, houdt het mogelijk in stand of zorgt voor extra moeilijkheden? In welke situaties speelt het, wat doe je en wat levert dat op? Door kort na elk incident steeds een rij van deze lijst in te vullen, krijg je na verloop van tijd zicht op mogelijke patronen rondom het probleemgedrag. De lijst kan je ook helpen gerichter te observeren wat zich bij en rondom incidenten afspeelt. Bij het knelpunt
290
Bijlagen
betrokken hulpverleners, zoals een gedragskundige, krijgen via de ingevulde formulieren aanvullende informatie over wat zich afspeelt, en kunnen er zo gerichter op inspelen. Naam cliënt:
Datum van invullen:
Geboortedatum:
Locatie / afdeling:
Dagdeel
Stemming *
Beschrijving gedrag
Wat ging eraan vooraf
Situatie ter plekke
Wat heb je gedaan?
Waargenomen effecten op bewoner en groep
Tijd:
Ingevuld door:
Tijd:
Ingevuld door:
Tijd:
Ingevuld door:
Tijd:
Ingevuld door:
*= Kort typeren, bijvoorbeeld met: 1. Boss, 2. Bang, 3. Bedroefd, 4. Apathisch, 5. Kalm, 6. Opgewekt, 7. Onduidelijk
Bijlagen
291
Bijlage 5: Registratieformulier Agitatie & Agressie REGISTRATIEFORMULIER AGITATIE & AGRESSIE Datum: ...................................................................................................................................................
Betreft mw./dhr. ......................................................................................................................................
Instructie Op de lijst hieronder geef je een beoordeling van de agitatie en agressief gedrag van de cliënt over het afgelopen uur. De agitatie kun je aangeven met een rapportcijfer van 0 tot en met 10. Daarbij betekent 0: ‘geheel afwezig’ ofwel volledig ontspannen, 5: matig onrustig/geladen, 6: behoorlijk geladen, tot uiteindelijk 10: extreem geagiteerd (staat op het punt te ontploffen). Daarna geef je de mate aan waarin er sprake was van verbaal en/of non-verbaal agressief gedrag. Voorbeelden zijn: Bij verbale agressie: 0 = er is geen verbaal agressief gedrag (de persoon is stil of spreekt kalm) 1 = licht verbaal agressief gedrag (mopperen, in zichzelf schelden, kribbig reageren) 2 = ernstige verbale agressie (uitschelden, met woorden bedreigen)
Bij nonverbale agressie: 0 = geen non-verbaal agressief gedrag (bijvoorbeeld zitten en rustig rondlijken, tv-kijken). 1 = lichte non-verbale agressie (licht duwtje, dreigende blik, een onbelangrijk kleinood kapot maken). 2 = ernstige fysieke agressie (bijvoorbeeld krabben, slaan of trappen, aan de haren trekken).
292
Bijlagen
Spanning
Verbale agressie
Nonverbale agressie
geef een rapportcijfer van 0 (geheel ontspannen) tot en met 10 (extreem geladen)
0 = niet 1 = lichte mate 2 = ernstige mate
0 = niet 1 = lichte mate 2 = ernstige mate
07.00 08.00 09.00 10.00 11.00 12.00 13.00 14.00 15.00 16.00 17.00 18.00 19.00 20.00 21.00 22.00 23.00 24.00 Nacht Eventuele verdere opmerkingen:
293
Bijlagen
Bijlage 6: Registratie frequentie roepgedrag zz Roepen
Dit formulier helpt zicht te krijgen op het vóórkomen van herhalend vragen. Zo kan na verloop van enkele weken het effect van de gemaakte afspraken worden gevolgd. Ook kleine veranderingen in roepgedrag kunnen bij het consequent invullen van de lijst worden achterhaald; dit is belangrijke informatie. Bedoeling is dat je na elk uur invult in hoeverre er bij de betreffende persoon sprake was van herhaald vragen of roepen, en dat bij het betreffende uur invult. Stel bijvoorbeeld dat van 8.00 tot 9.00 uur vaak sprake was van vragen/roepen. Dan geef je dit als volgt aan: Niet
Soms
09.00
Vaak
Voortdurend
X
Gebruik per dag een nieuw vel. Registratieformulier roepgedrag Naam cliënt: Datum: Invuller 1: Invuller 2: In hoeverre was er het afgelopen uur sprake van roepgedrag? A.u.b. het juiste vakje aankruisen. Niet 07.00 08.00 09.00 10.00 11.00 12.00 13.00 14.00 15.00 16.00 17.00 18.00 19.00 20.00 21.00 22.00
Soms
Vaak
Voortdurend
294
Bijlagen
Bijlage 7: Een protocol voor besluitvorming in bijzondere situaties In knelpunten rondom zorg en behandeling voor mensen met dementie is het soms moeilijk om een besluit te nemen. Dat kan vanwege verschillende redenen het geval zijn. Misschien lukt het de persoon niet om de eigen wens duidelijk aan te geven. Of spelen uiteenlopende, moeilijke of niet vergelijkbare voor- en nadelen mee in de keuzemogelijkheden. Er kunnen sterke en verschillende emoties zijn. Mogelijk zijn er bij de betrokkenen meningsverschillen over wat de doorslag geeft of zou moeten geven bij het afwegen van beslissingen. Dit protocol richt zich op de besluitvorming op multidisciplinair niveau en is erop gericht om besluiten zorgvuldig en inzichtelijk te nemen, waarbij zo goed mogelijk recht wordt gedaan aan de autonomie van het individu en diens belangen. >>Bij dit protocol staat niet de beslissing centraal, maar het streven om het beslissen zelf zo zorgvuldig mogelijk te laten verlopen. Dit is ook het vertrekpunt voor de deelnemers. zz Randvoorwaarden en verantwoordelijkheden kDeelnemers
Alle leden zijn aanwezig die direct betrokken zijn bij het zorgplan en daarvoor verantwoordelijk zijn (zorgcoördinator, eerstverantwoordelijke verzorgende (hierna EVV’r genoemd), activiteitenbegeleider, arts en psycholoog). Naast de EVV’r kunnen ook overige teamleden aanwezig zijn. Er worden afspraken gemaakt over wie degenen informeert die niet aanwezig zijn, maar die wel op de hoogte van de besluiten dienen te zijn. Punt van overleg vooraf is of de vertegenwoordiger van de bewoner ofwel contactpersoon zorg bij het overleg aanwezig is. Minimaal wordt zij of hij vooraf gevraagd naar meningen en suggesties. kVoorzitterschap
Voor het nemen van besluiten in bijzondere situaties is de aanwezigheid van een voorzitter gewenst. De bij de besluitvorming betrokken partijen benoemen een voorzitter. Wanneer het haalbaar lijkt om binnen de eigen kring een besluit te nemen, wordt de voorzitter gekozen uit het multidisciplinaire team. Met redenen kan een voorzitter van buiten het multidisciplinaire team worden gekozen. De voorzitter is verantwoordelijk voor een helder verloop van het overleg. De voorzitter kan vóór en na het overleg een collega consulteren over de te bespreken situatie. De voorzitter is verantwoordelijk voor de verslaglegging. kTijd
Het is raadzaam geruime tijd in te plannen voor het overleg (richttijd is 1,5 uur, afhankelijk van de situatie kan hiervan worden afgeweken). kRuimte
Laat het overleg in een stoorvrije ruimte plaatsvinden, zoals een vergaderkamer. In de overlegruimte zijn mogelijkheden om ingebrachte gegevens voor ieder overzichtelijk te presenteren (bijvoorbeeld met flip-over of whiteboard).
Bijlagen
295
kBesluiten in consensus
De aanwezigen streven naar consensus in hun besluit. Iedere aanwezige voegt zich naar de werkwijze van dit protocol, denkt actief mee en luistert naar wat op tafel komt. Het is niet verstandig zaken direct op de spits te drijven, evenmin om te starten vanuit eigen emotionele drijfveren of levensbeschouwelijke principes. Een besluit dat zorgvuldig volgens het protocol is genomen, naar beste kennen en kunnen van dat moment, is ethisch juist. Of het besluit goed uitvalt, zal de tijd leren. Van een (achteraf bezien) juist besluit plukken we als team samen de vruchten; bij een verkeerd uitpakkend besluit zijn de beslissers elkaar tot steun en bezien zij hoe zo goed mogelijk verder te gaan. Als er geen consensusbesluit mogelijk is, meldt de voorzitter dit aan de daarvoor verantwoordelijk leidinggevende. zz Verslag/communicatie
De voorzitter (of de door hem/haar daarvoor aangewezen persoon) maakt een verslag van de gegevensverzameling en besluitvorming, kortom van alle fasen daarvan. Het is aan te bevelen dat het conceptverslag eerst wordt gelezen en aangevuld door een of twee aanwezigen, alvorens er een definitieve versie van wordt gemaakt. Van het besprokene wordt notitie gemaakt in het zorgplan; het verslag van de besluitvorming wordt in het zorgdossier bewaard. Verantwoordelijk voor de communicatie met de bewoner en de vertegenwoordiger is formeel de verpleeghuisarts, maar in minder zwaarwegende besluiten kan dit gemandateerd worden. zz Wie kan en wie mag beslissen?
Bij het verzamelen van gegevens wordt allereerst beoordeeld wie over dit probleem mag (of moet) beslissen. Als volgorde van beslissingsbevoegdheid geldt: 1. De bewoner beslist als deze ten aanzien van dit onderwerp of knelpunt in staat is de eigen belangen te behartigen (de bewoner beslist op grond van diens huidige autonomie). 2. De vertegenwoordiger beslist voor en vanuit de bewoner. Als 1 en 2 geen duidelijkheid bieden over de te volgen weg (of de keuzes vallen buiten het mogelijke binnen de professionele standaard van goed hulpverlenerschap), dan beslissen de professionals. Iedere deelnemer is verantwoordelijk voor de eigen inhoudelijke inbreng. De voorzitter is verantwoordelijk voor het verloop van het overleg. De leidinggevenden van de deelnemers worden kort na het overleg op de hoogte gesteld van het besluit en dragen medeverantwoordelijkheid hiervoor. Vóór het protocol in gang wordt gezet, dient alle moeite te zijn gedaan om van de bewoner te achterhalen wat diens wens en wil is in het onderhavige onderwerp (evenals de vertegenwoordiger van de bewoner). Als de bewoner dit zelf duidelijk kan aangeven en diens wens verenigbaar is met goed hulpverlenerschap, zal deze keuze worden gevolgd (en hoeft dit protocol niet in werking te worden gezet). Bewoner, vertegenwoordiger en multidisciplinair team kiezen uit mogelijkheden die voortkomen uit de professionele standaard van de disciplines en de organisatie. De
296
Bijlagen
hulpverlener kan niet worden gedwongen om tegen diens professionele standaard in te handelen (eis van ‘goed hulpverlenerschap’). >>Voor 1 (en 2) is absoluut nodig dat de bewoner (diens vertegenwoordiger) voldoende en op de juiste manier geïnformeerd is over het onderhavige knelpunt. Is voldoende duidelijk wat de bewoner wil en waarom (vanuit welke motieven) hij/zij dit wil? Op welke gebieden uit hij/zij zich ambivalent? Waarin zit die ambivalentie? zz Stappenplan bij de besluitvorming
(Tevens leidraad voor de voorzitter bij de bespreking en het verslag.) De mening van de bewoner over de te bespreken kwestie moet duidelijk zijn (dat geldt ook voor diens wilsbeschikking daarover), evenals die van de belangenbehartiger en overige familie, en wel vóór het doorlopen van het protocol. Hetzelfde geldt voor andere gegevens. In het algemeen geldt: hoe beter de deelnemers geïnformeerd zijn over de bewoner en het knelpunt, des te beter de besluitvorming kan verlopen. zz Gegevens
Feiten worden verzameld die waarschijnlijk, direct of indirect, samenhangen met de vraagstelling. Het gaat daarbij om het psychisch en sociaal functioneren, de zingeving en het lichamelijk functioneren. >>We kijken niet per definitie neutraal naar het betreffende knelpunt, maar zien deze natuurlijk altijd door de eigen bril, met eigen verwachtingen, interpretaties, overtuigingen, emoties, verwachtingen en betrokkenheid (hieronder aangeduid als belangen). Het is daarom zaak dat ieder onderscheid maakt tussen gegevens en interpretaties. Een gegeven is een feit, geen interpretatie. Pas een zogenoemde cameracontrole toe: wat valt er precies waar te nemen? Wat wordt hier (door personeel en andere betrokkenen) aan toegevoegd, wat wordt geïnterpreteerd? Welke andere verklaringen zijn denkbaar? Een valkuil is gevoelens voor feiten aan te nemen: ‘Ik heb er geen goed gevoel over, dus is het niet goed.’ Om te beginnen zal dan, op grond van duidelijke argumenten, moeten worden doorgepraat over waar dat minder goede gevoel vandaan komt. zz Probleemformulering
Probeer op grond van de gegevens het centrale probleem te beschrijven. Overweeg hierbij: 55 Wat kan in deze situatie een rol spelen en de beslissing beïnvloeden? 55 Welke andere belangen kunnen in deze situatie meespelen; van de bewoner, diens vertegenwoordiger, andere familieleden of betrokkenen (waaronder ook de bewonersgroep) en van zorg- en hulpverleners? Het gaat hierbij om zowel de eigen belangen als de professionele belangen van alle partijen. 55 De ethische normen en waarden in deze situatie bij elk van de betrokkenen worden daarbij onder de loep genomen.
297
Bijlagen
>>Ga niet uit van je eigen levensbeschouwelijke argumenten of overtuigingen. Drijf zaken niet op de spits; het is juist van belang dat verschillende visies en overtuigingen kunnen worden uitgespit. Het is belangrijk goed naar elkaar te luisteren en zo zuiver mogelijk te argumenteren. Ga bij de verschillende betrokkenen (bewoner, familie, personeel, andere bewoners) na waar in deze situatie bij deze persoon de morele kernpunten en belangentegenstellingen zitten. Hierbij is onderscheid te maken tussen onder meer: 55 55 55 55
eigenbelang in de zin van egoïsme; eigenbelang in de positieve zin van psychische en lichamelijke gezondheid; belang van de ander of anderen (altruïsme); algemeen belang.
Overleg en weeg samen af welke belangen bij deze bewoner in deze situatie het zwaarst moeten wegen, ofwel: wat is goed of slecht voor zijn menselijk welzijn? Denk hierbij ook aan principes als weldoen, kwaad vermijden, respect voor de autonomie van de bewoner en rechtvaardigheid. Kan geformuleerd worden waarom dit belang bij deze persoon en situatie het zwaarst moet wegen? zz Doel
Belangrijke vragen zijn hierbij: wat wil de persoon zelf? Wat willen de betrokkenen? Is het overeengekomen doel haalbaar ofwel reëel? Past het doel bij de hiervoor geformuleerde belangen, probleemformulering en de verzamelde gegevens? zz Acties
De feiten, het geformuleerde probleem en de doelen zijn vertrekpunt voor de vraag wat de mogelijkheden zijn om aan het geformuleerde probleem iets te doen (acties zijn passend bij de gegevens, probleemformulering en doelstelling). Soms kan het besluit tot actie wachten. Er kunnen overwegingen zijn om nog niet tot actie over te gaan, bijvoorbeeld bij onduidelijkheid over de risico’s ervan, ontbrekende belangrijke gegevens, nog aanwezige onduidelijkheid ten aanzien van het probleem of verschillende visies ten aanzien van na te streven doelen. Dan wordt een vervolgafspraak gemaakt om met elkaar verder te praten. Als een besluit tot actie niet kan wachten, probeer dan een voorlopig besluit te nemen op basis van het hiervoor beschreven stappenplan en kom zo spoedig mogelijk opnieuw bijeen om dezelfde fasen te doorlopen. Gebruik de tussentijd om te overleggen en ideeën te toetsen bij collega’s. >>Besef dat een genomen besluit altijd een hier-en-nu-karakter heeft: het is de beste beslissing ten aanzien van deze persoon in deze situatie, rekening houdend met wat daarover hier en nu bekend is. De situatie (of informatie daarover) kan later veranderen, waardoor een andere keuze dan beter lijkt. Het besluit is altijd voorlopig; vooraf kan worden afgesproken op welke datum en bij welke nieuwe feiten wordt geëvalueerd en zo nodig opnieuw worden overlegd.
298
Bijlagen
zz Vastleggen van de besluitvorming, inclusief evaluatie
Leg alle bovengenoemde stappen zo nauwkeurig mogelijk vast (met van elk de besproken inhoud en overwegingen, afspraken) en beschrijf het besluit. Vermeld de consensus, en als dat niet kan: door wie of waarom niet (van dit laatste vindt melding plaats bij de eindverantwoordelijke). Evaluatie hoort bij de procedure. Spreek af wanneer het besluit wordt geëvalueerd. Bij belangrijke nieuwe feiten ten aanzien van het geformuleerde probleem wordt het protocol opnieuw doorlopen.
Bijlage 8: Motiveren tot activiteit Bij het uitnodigen tot activiteit wil je achterhalen of er gerichte bezwaren zijn voor deelname, zodat je daarop kan inspelen. Mensen zeggen meer dan eens dat ze ‘geen zin’ hebben of te moe zijn, terwijl de werkelijke reden anders ligt. Het motivatiemodel van Atkinson laat zien dat de motivatie toeneemt als de persoon verwacht dat de onderneming voor hem haalbaar is (‘Dit kan ik’) en een positieve uitkomst van belang wordt gevonden (‘Dit levert iets op wat belangrijk is voor mij’). De motivatie vermindert als de kosten toenemen (‘Wat vraagt dit van me?’). Kosten kunnen financieel, lichamelijk, sociaal en psychologisch zijn. Bij dit model is motivatie niet iets wat alleen ‘in de persoon zit’, maar speelt ook mee wat voor de persoon van belang is, hoe hij zaken opvat en waarover je dus met hem of haar kunt overleggen. Apathie is niet altijd op te heffen en de persoon is niet altijd tot een activiteit te bewegen, maar we gaan er vanuit dat er speelruimte is.
Motivatiemodel van Atkinson Dit model is ontwikkeld en getoetst bij spelsituaties. Zo konden proefpersonen bij sjoelen, dart en vergelijkbare spellen de risico-winstverhouding bepalen, bijvoorbeeld door uit sjoelbakken van verschillende lengte te kiezen. De motivatie (M) stijgt bij een grotere overtuiging zelf te slagen in de activiteit (I), wanneer een uitgevoerde activiteit naar verwachting meer waarde oplevert (II) en wanneer de ingeschatte (ervaren) kosten (III) van de activiteit laag zijn. Anders gesteld: als de teller (I x II) maximaal is en de noemer (III) minimaal. We beschrijven ieder onderdeel van het model met voorbeelden en suggesties. Motivatiemodel Motivatie = inschatting succesvolle deelname (I) x waarde (II) / kosten (III) ofwel: M = I (inschatting geslaagde deelname) x II (waarde) / III (kosten) 55 M: motivatie, bepaald door een veelheid aan factoren. 55 I: perceptie ofwel de (subjectieve) inschatting van de mogelijkheid om de activiteit goed te kunnen uitvoeren. 55 II: waarde die de activiteit voor hem- of haarzelf kan opleveren. 55 III: kosten die zij of hij door de activiteit meent te maken. 55 x: maal; /: gedeeld door.
Bijlagen
299
zz I Ben ik in staat om deze activiteit uit te voeren? (waargenomen kans op succesvolle uitvoering)
We zijn minder of niet geneigd aan iets te beginnen als we ons er niet toe in staat achten. Bij een depressie of apathie kan het persoonlijk oordeel over de eigen mogelijkheden minder zijn. Hij of zij meent de activiteit niet te kunnen volbrengen. Daarmee kan rekening worden gehouden door de benadering individueel af te stemmen, zoals niet te veel en niet van alles tegelijk te verlangen. Het wel of niet behalen van succes heeft veel te maken met hoe hoog de lat is gelegd. Is het van belang actief te zijn en een eigen bijdrage te leveren of is het erbij zijn al prima? In plaats van te vragen om deelname, kan een activiteit ook nabij zijn zitplaats plaatsvinden, zodat hij er al iets van meekrijgt. Het is goed reëel te zijn in doelen. Wellicht werken kleine, haalbare bezigheden beter. Hierbij kan ingespeeld worden op zaken die de persoon nu al onderneemt of vroeger deed. Passende doelen hoeven niet per se in de actieve sfeer te liggen. Het levert ook winst op als iemand zich beter kan ontspannen, gezonder eet en drinkt, gericht kan luisteren naar wat een ander vertelt of op een andere manier de apathie wordt doorbroken. Lees hierna meer over andere suggesties. kDoor en met wie?
De persoon met dementie maakt een (vaak niet bewuste) afweging of zij zich bij deze begeleider hier en nu wil of durft in te spannen. Voel ik me bij deze persoon vertrouwd? Bij de uitnodiging maakt de ander hierin snel en slordig een afweging op grond van eerste indrukken. Wat heeft zij of hij aan en hoe praat zij? Is dit mijn dialect of niet? Kijkt zij me aan en lijkt ze op haar gemak? Hoe raakt ze me aan (en wat wil ik zelf)? Neemt ze de tijd? Bevalt deze persoon mij? Lijkt ze mij te kennen? Praat zij over de dingen die me aanspreken? Wat schiet ik ermee op om met deze meneer of mevrouw in zee te gaan? Een goed begin is de halve acceptatie van je activiteit. Het is goed gericht na te vragen of de persoon bij bepaalde teamleden vaker instemt (en zo ja, waarin dat verschil kan zitten). kDoseer; in de beperking toont zich de meester
Stel het programma zo op dat de kans toeneemt op succes. Maak met de persoon een indeling van de dagen van de week, met daarin ook enkele activiteiten. Elke dag even iets doen, kan een goede start zijn. Een kortere duur van de activiteit kan worden afgesproken, zonder daarover luchtig of geringschattend te doen. ‘Dit is vooruitgang, want eerder kwam u hier niet aan toe. Al ziet u het misschien anders: het getuigt van wilskracht als u dit probeert.’ Soms is de persoon vooral in beslag genomen door zaken die hij/zij als minder plezierig ervaart. Dan kun je helpen met selecteren; wat moet echt gebeuren deze week? Wat is te schrappen of te delegeren? Daarna kunnen desgewenst plezierige (of minder belastende) activiteiten in het programma worden opgenomen. Soms, bijvoorbeeld bij overbelasting, een ernstige depressie of na een zwaar verlies, is het beter pas op de plaats maken. En te zorgen voor meer rust. ‘Passieve’ activiteiten kunnen dan een insteek zijn, zoals luisteren naar een gesproken boek, naar jou luisteren terwijl je over je dagelijkse ervaringen vertelt, een massage, in bad gaan, een zonnebad.
300
Bijlagen
kGeef controle, bied duidelijkheid bij overnemen
Goede afspraken rondom de begeleiding zijn van belang. Mogelijk helpt het als hij weet dat je hem tegemoetkomt als een activiteit te lang duurt of om een andere reden te belastend wordt. Je kunt hem vragen wat hij wil, en wat absoluut niet. Betrekken bij wat je doet en daarvoor toestemming vragen. Zelf keuzes voorleggen, en alleen als het niet anders kan vóór hem beslissen en deze keuze uit te leggen. Overleg vooraf met de persoon zelf hoe je zult reageren bij weigeren of het vooruitschuiven van deelname. Zo weet hij waar hij aan toe is en kun je daarop terugvallen (‘U heeft geen zin? Oké, maar het spijt me, ik heb met u afgesproken dat…’). kStem af op mogelijkheden
Je kunt navragen wanneer hij zich het minst ‘slecht’ voelt. Soms is er een dagschommeling en voelt de cliënt zich bijvoorbeeld ’s ochtends op zijn minst. Door gebruik te maken van de betere momenten en dan uit te nodigen, zijn de succeskansen mogelijk beter. Dementie vraagt vaak aanpassingen in de communicatie. Zoals (en soms steeds weer) vooraf goede uitleg geven, kort en duidelijk, en indien nodig het vertelde herhalen. Als de ander niet begrijpt wat je verlangt en wat er moet gebeuren, bevordert dit de motivatie natuurlijk niet. Soms kun je beginnen met een klein, simpel en direct verzoek (‘Kom maar even omhoog’), waarbij dus het verder weg liggend doel nog niet wordt genoemd. De aandacht wordt gericht op de eerste kleine stap, daarna de volgende en zo verder. zz II Als ik de activiteit uitvoer, wat levert mij dit dan op? (waarde)
Bij de waarde van de activiteit gaat het niet om de inschatting van de begeleider, maar die van de persoon zelf: ‘Wat levert deze activiteit voor mij op?’ Deskundigen op het gebied van motivatie sommen de meest uiteenlopende drijfveren op voor menselijk gedrag. Drie basisonderwerpen komen daarbij vaak terug (the big three’, namelijk het verlangen om prestaties te leveren (achievement), macht en invloed uitoefenen (power) en ergens bij te horen (affiliation). Deze drie hebben een biologische basis en worden gezien als aangeboren. Mensen verschillen in wat bij hen de overhand heeft, en het is zinnig na te gaan hoe dit voor deze persoon ligt. Bij degene die vooral zelf de regie wil voeren en zich wil profileren, leg je er niet de nadruk op dat de bezigheid zo gezellig is. De vraag is van belang waarop iemand zich betrokken voelt, wat hij graag wil doen (of voorkomen) en wat zijn stokpaardjes zijn. Voor de één is dat zo zelfstandig mogelijk zijn, voor de ander de prettige sfeer, weer een ander wil voor zichzelf of naar anderen bewijzen dat zijn ‘grijze massa’ nog goed werkt. Voor de één ligt de waarde van een bezigheid in het hier en nu (‘hier heb ik nu zin in’), voor een ander soms in het verleden (‘dit heb ik altijd graag gedaan’). Bij apathie en depressie kan de waarde van elke activiteit verminderd zijn. Hierna volgen aandachtspunten en mogelijkheden rondom de waarde van deelname aan de activiteit. kBelang niet aanpraten, wel bepraten
Probeer de waarde van deelname liever niet in algemene zin aan te praten. Zoals in: ‘Het is toch goed als mensen bezig zijn met…’ Het gaat immers om het belang voor deze persoon, als individu. Een betere insteek is dan: ‘U vertelde me laatst dat u vroeger zo graag… en
Bijlagen
301
daarom heb ik geregeld dat we dat nu kunnen gaan doen.’ Als de individuele waarde er niet is, kan dit óók gewoon worden benoemd: ‘Ik besef dat u er weinig heil in ziet, maar vind het toch belangrijk dat u…’ Soms kun je daarbij jezelf als waarde aangeven: ‘U zou mij echt een plezier doen als…’ Ook kun je al redenerend een aanzet geven: ‘U gelooft dat bezigheid er niet in zit voor u… welnu laten we even kijken. Wat heeft u zoal de afgelopen weken ondernomen… O, u bent nergens aan toegekomen…? En hoe voelde u zich de afgelopen week…? Juist… niet opperbest… dus alleen zitten, niet om u beter te gaan voelen… dan lijkt me er weinig op tegen te bezien of iets ondernemen op lange termijn uw stemming wat verbetert.’ ‘U denkt dat die bezigheid niets is voor u? Maar wanneer bent u er dan voor het laatst geweest? Een jaar geleden? Nou dan mag u er wel weer eens poolshoogte nemen, niet?’ Deelname kan als experiment worden voorgesteld. ‘U meent dat actiever zijn er niet in zit voor u? Er is één manier om uw ongelijk te bewijzen en dat is dat u vanaf nu regelmatig zaken onderneemt.’ Een andere manier is alternatieven aan te bieden (‘Wilt u een kwartier of een half uur meedoen met…?’ ‘Wilt u… of… doen?’ Hierbij is het van belang de indruk van dwang en straf te mijden (dus niet chanteren zoals: ‘Als u nu niet, dan…’). kDoelen persoonlijk afstemmen
In plaats van nadruk te leggen op de prestatie, kan een andere maatstaf worden genomen, zoals op de wilskracht die werd opgebracht door erbij te blijven, de tijd die hij/zij ermee bezig was, het effect op de gezondheid of stemming of het belang voor anderen van deelname. ‘Uw vrouw zal het prettig vinden als ze hoort dat u…’ ‘U bent heel kalm, dat heeft een gunstige invloed op de groep.’ Praat tijdens de bezigheid geen vrolijke stemming aan (‘Ziet u nu wel dat het leuk is om…’). Verwacht niet dat de activiteit prettig wordt gevonden of dat hij zich daar direct beter onder voelt. Laat merken dat je de deelname op zich al waardeert. Loop na een geslaagde deelname niet meteen vooruit op plannen voor morgen of overmorgen. Is de persoon van zichzelf gemotiveerd voor deze bezigheid en wil hij of zij daarin verder komen, dan kan feedback over hoe hij het doet in vergelijking met anderen ook aanslaan. kWaardes van vroeger
Als iemand niet kan bedenken wat hij hier en nu prettig vindt om te doen, kunnen mogelijkheden van vroeger worden nagegaan. Zijn er vanuit de levensloop, vroegere interesses en betrokkenheden aanknopingspunten voor activiteit? Dan kan dat nu als startpunt worden genomen. Allengs kunnen zo geschiktere mogelijkheden duidelijker worden. Al doende leert men. kAanknopingspunten hier en nu
Je kunt gebruikmaken van observaties en indrukken van alledag. Het heeft betekenis als je terugkomt op iets wat hij eerder vertelde (‘Wat ik zeg is blijkbaar de moeite waard om te onthouden.’) of opmerkt wat de cliënt uit zichzelf doet. ‘Prima dat u zichzelf iets te drinken pakt, wilt u er een koekje bij?’ Met dit soort initiatieven zeg je ook dat je de persoon ziet staan, belangrijk vindt.
302
Bijlagen
Een andere mogelijkheid is om aan gewoontes hier en nu (de nog laagfrequente) activiteiten te koppelen. Bijvoorbeeld door (via een omweg) steeds één sigaret per keer te laten halen (‘Uw rookwaar ligt voortaan op het kantoor van de afdeling hiernaast.’). Of door samen een stuk om te lopen voor de middagdut. kIn de week leggen: priming
Als mensen eerst tv-beelden zien van met plezier lopende wandelaars zullen ze later eerder ingaan op uitnodigingen daartoe. Ook al waren ze zich niet zo bewust van die eerdere beelden. Dit effect heet priming en kun je op uiteenlopende manieren praktisch uitwerken. Je kunt de voorheen geweigerde activiteit in zijn gezichtsveld laten plaatsvinden, zodat hij er al iets van meekrijgt en later mogelijk eerder deelneemt. Een andere insteek is eerst de kandidaten uitnodigen die enthousiast zullen reageren. kIllusie van alternatieven
Soms wil de persoon vooral zelf meebeslissen. Maar bij een open vraag als ‘Wilt u mee naar de ontmoetingsruimte?’ is ook een ‘nee’ mogelijk en dan kun je moeilijk verder aandringen. Een andere weg is de illusie van alternatieven. ‘Wilt u vandaag kort oefenen of liever wat langer?’ ‘Zullen we nu beginnen of over een kwartier?’ ‘Wilt u buiten lopen of liever binnen?’ De keuze om te blijven zitten wordt zo minder waarschijnlijk. zz III Wat vraagt deze activiteit van mij? (kosten)
Het gaat hier om ongewenste en uiteenlopende gevolgen van de activiteit. De kosten kunnen fysiek zijn (zoals pijn, koude, warmte, duizeligheid, zweten), psychisch (faalangst, onzekerheid, vermoeidheid), sociaal (schaamte, gezichtsverlies) of ruimtelijk (zitplaats verliezen bij opstaan, angst voor vallen door glanzende vloeren, onzekerheid over de weg terugvinden). Weigeren van activiteit heeft bij ouderen meer dan bij jongeren te maken met kosten en onduidelijkheden daarover. kNiet verzwijgen
Probeer de neiging te weerstaan om de kosten te verzwijgen of geringschattend af te doen. ‘Daar zetten we ons gewoon overheen, hoor!’ Je verliest zo het contact en de belasting wordt eerder overschat. Over de kosten heen praten (‘Maar het is toch leuk om dit te doen?) of moraliseren (‘U moet het toch belangrijk vinden dat u weer kunt…’), zijn geen aanrader; daarmee verlies je de relatie. Reëel aangeven wat verlangd wordt, met daarbij de opmerking dat dit om bepaalde redenen misschien moeilijk op te brengen is, lijkt beter. Soms kun je vooraf mogelijke kosten achterhalen en elimineren. Denk daarbij aan pijnstilling vooraf bij iemand met artrose, zorgen voor een goede behaaglijke omgeving, voorkomen dat de ander zich onzeker voelt of angstig is te vallen of te falen. kCompenseer met positieve ervaringen
Ga na of aan deelname iets te koppelen is wat prettig wordt gevonden. Na een doe-activiteit kan een ontspanningsoefening, aromatherapie, koffie met versnapering of rookpauze worden aangeboden. Maar dit werkt niet bij iedereen en bij sommige mensen kun je er beter niet expliciet over zijn. Het is mogelijk dat het bieden van privileges aan mensen die
Bijlagen
303
al gemotiveerd zijn voor een bepaalde activiteit, tot gevolg heeft dat later met de aandacht en beloning ook hun eigen motivatie wegvalt. Door de beloning komen mensen langzaamaan tot de conclusie dat ze de betreffende bezigheid niet doen omdat ze het willen of leuk vinden, maar omdat zij er iets voor krijgen; dit heet ook wel het corrumperingseffect. kNiet overvragen bij stemmingsprobleem
Let erop of activiteiten verenigbaar zijn met de apathie en de eventuele depressieve stemming hier en nu. Een drukke en jolige sfeer (carnaval, feestmiddag) kan kwellend uitwerken. Kijk hoe je de bewoner tegemoet kunt komen: onder welke omstandigheden is de activiteit wel acceptabel? Voor iemand die angstig is in sociaal verkeer en bijzonder bang voor afwijzing, is een groepsgesprek met pittige deelnemers niet de eerste keus. zz Tot slot: al doende leer je de persoon en diens mogelijkheden kennen
Al doende kan duidelijk worden dat deelname voor deze persoon er nu gewoon niet in zit vanwege pertinent weigeren en/of dat het hem alleen maar belast. Dat het vooral kosten met zich meebrengt, zoals spanning, angst of onrust. Of dat welke bezigheid dan ook geen succeskans heeft of hoe dan ook niets van waarde voor de persoon kan opleveren. Dan is het beter de passiviteit te accepteren, na overleg met de persoon en betrokkenen. Het is makkelijker hiermee vrede te hebben als je er werk van hebt gemaakt en de effecten van uiteenlopende bezigheden kon observeren. Bronnen: Atkinson, J.W. (1964). An introduction to motivation. Toronto: Van Nostrand Company; Geelen R. & P. Soons (1996). Rehabilitation: an ‘everyday’ motivation model. Journal of Patient Education and Counseling, 28, 69-77.
305
Register
R. Geelen, Dementiezorg in de praktijk – deel 1, DOI 10.1007/978-90-368-0846-0, © 2015 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
306
A
Register
aanklampen 46, 78, 81–83, 94, 123 achievement 300 achterdocht 4, 16, 17, 20, 22, 23, 215, 231, 232, 288 activering 117, 156 activiteit 9, 34, 48, 54, 58, 67–69, 81, 95, 109, 110, 112, 115, 117, 131, 154–156, 164, 171, 172, 185, 187, 207, 220, 243, 251, 264, 275, 277, 285, 286, 298–303 ademhalingsoefening 173, 223 afdelingscultuur affiliation 300 afleiden 8, 58, 142, 154, 156, 193 afleiding 6, 9, 49, 57, 78, 83, 84, 94, 95, 115, 118, 125, 129–131, 157, 169, 172, 174, 182, 185, 187, 188, 197, 199, 200, 208, 264, 272, 274 agitatie 109, 173, 194, 275 agressie 27–33, 35–39, 149, 289 alcohol 32, 39, 46, 53, 64, 84, 91, 92, 109, 110, 124, 126, 141, 152, 170, 208, 209, 221, 226, 271, 289 alzheimer 28 Alzheimer –– ziekte van 4, 66, 69, 94, 166, 215 alzheimerdementie 5, 6, 261 angst 15, 16, 22, 29, 32, 36, 46–60, 77, 78, 81, 84, 85, 90, 91, 93, 95, 97, 105, 107, 108, 115, 128, 141, 156, 163, 165, 171, 172, 186, 189, 194, 199, 204, 208, 210, 218, 221, 225, 233, 236, 253, 256, 258, 262, 275, 278, 288, 302, 303 antibioticum 99, 235 anticholinerg 94 anticiperend rouwen 209 antidepressivum 53, 69, 118, 194, 224 anti-epilepticum 150 antigeluid 184 Antigrippine 218 antipsychoticum 95 apathie 63, 65–67, 69, 91, 99, 106, 164, 165, 169, 170, 197, 299, 300, 303 appel-roepen 182, 186 aromatherapie 34, 115, 302 assertief 27, 37, 113 astma 32, 53, 124, 219, 289 Atkinson 298 audiologisch centrum 237, 239 automatiseren 245
B
babytaal 6, 17, 140, 261 bejegening 52, 54, 106, 117, 142, 250, 285 benzodiazepine 150 benzodiazopine 94 beroerte 40, 66, 91, 93, 146, 152, 157, 189, 247 bewonersberaad 64 bloeddruk 24, 32, 44, 47, 53, 92, 109, 179, 289 boeddhisme 246 bright light 95, 116, 117
C
catastrofaal 46 cerumen 239 Charles Bonnet 165 chatterbox noise making 181 chirurgie 92 chronische slapeloosheid 216 claimen 74, 78 cognitieve therapie 59, 117, 211 comateus 90 compliment 5, 107, 112 confrontatie 47, 50, 52, 59, 105, 174, 196, 199, 200, 208, 210, 231 contractuur 264 COPD 32, 124, 289 corrigeren 22, 114, 143, 149, 155, 167, 210 corrumperingseffect 303 corticosteroïde 92 crowding 126 CT-scan 94, 248 cultuurverschil 202
D
dagbesteding 34, 54, 64, 79, 83, 98, 117, 128, 164, 172, 187, 191, 237 dagprogramma 98, 150, 272, 274 decibel 233 decibel. dB 233 decorum 139 decubitus 219 dehydratie 32, 92, 289 delier 32, 88–91, 94, 96, 104, 219, 289 delirant 98, 165, 168, 169 delirium 88
dementie 6–8, 19, 28, 31, 33, 38, 44, 47–50, 54, 57, 59, 60, 64–66, 69, 75, 78, 83, 91, 92, 94, 98, 99, 103–105, 108, 116–118, 123, 125, 129, 130, 134, 135, 142, 143, 149, 150, 152, 163–165, 168, 178, 180–182, 185, 186, 192, 203, 208, 216, 220–222, 224, 226, 230, 237, 240, 243, 245, 249, 257, 258, 261, 263, 264, 269, 270, 274, 276, 277, 294, 299 depressie 23, 40, 63, 64, 77, 81, 85, 102–104, 106–115, 117, 124, 150, 151, 156, 157, 165, 189, 202, 208, 215, 218, 219, 221, 224, 231, 247, 253, 275, 278, 299, 300 depressief 104, 107, 115 depressieve 303 deprivatie 34 desoriëntatie 91, 94, 141, 164 destructief 173 destructief gedrag 26 dieetpil 151 digoxine 92 dipje 113 discipline 40, 98, 295 disciplines diureticum 221 doodswens 103, 209 doorslaapstoornis 216 drankprobleem 105 drug 32 drugs 64, 66, 91, 92, 109, 110, 141, 289 dubbeltaak 6, 245, 251 duizeligheid 50, 53, 199, 235, 260, 302 dwalen 216, 269, 273–275, 278 dwanghandeling 51 dwangmatig 149 dwangmatig gedrag 209, 231 dysthymie 110
E
earscratcher 239 ECT 118 eenpersoonskamer 52, 78, 92, 225 eenzaam 81, 123–125, 128, 209 eenzaamheid 34, 53, 77, 78, 81, 93, 123–128, 131, 172, 199, 204, 207 elektroconvulsietherapie 118 elektrolytenstoornis 92 EMDR 49, 59 empathie
307
Register
epilepsie 85, 92, 189 exposure 59, 210
F
flexibel 29, 125, 191 flooding 59 fobie 47, 48, 50 fobieklacht 202 Freed Bales 286 frontaalkwabdementie 66, 141, 150, 152 frustratie 29, 32, 35, 36, 40, 65, 81, 84, 147, 152, 236, 263 frustratieagressie 37
G
geborgenheid 141 gedachte 17, 18, 20, 22, 30, 31, 40, 46, 49, 51, 55, 59, 64, 65, 76, 84, 98, 103, 104, 106, 111, 117, 137, 163, 164, 171, 175, 182, 189, 192, 198, 199, 203, 206, 210, 217, 246, 270 gedachten gedeprimeerd 171, 185, 201 gedragsadvies 211 gedragsmodel 112 gedragsobservatielijst 190 gedragstherapie 85, 117, 193 gehoorapparaat 239 gehoorshallucinatie 162 geluid 32, 33, 54, 95, 164, 179, 184, 192, 217, 218, 220, 231–234, 238–240, 260 genegenheid 134 geriatrische afdeling 94 gespreksonderwerp 5, 171, 282 geur 33, 54, 200, 258 gevoel 8, 9, 15, 37, 46, 48, 49, 59, 63, 65, 76, 78, 104, 106, 115, 118, 128, 139, 148, 171, 172, 192, 198, 206, 211, 218, 263, 275, 288, 296 gevoelens 153, 205, 221 gewenst gedrag 18, 54, 56, 84, 140, 142, 155, 169, 183, 186, 191, 236 gewoonte 5, 8, 33, 56, 67, 68, 78, 82, 96, 117, 125, 129, 140, 156, 169, 186, 187, 190, 191, 217, 220, 222, 236, 248, 250, 251, 257, 258, 261, 274, 283, 302 gewoontes 187 grens 36, 37, 52, 72, 79, 84, 113, 115, 135, 136
grenzen 113 grimas 164 groepsinteractie 127, 190, 285, 286
J
H
K
hallucinatie 24, 90, 97, 161, 164, 165, 172, 174 handmassage 115, 116, 238, 264, 265 hartklachten 109 hartklopping 50, 53, 199 hartprobleem 49, 109 herbeleving 49 herbelevingen 221 herhalend geluid 181 hersenontsteking 92 heteroanamnese 282 hoortoestel 231, 234, 236–240 horen 18, 126, 162, 165, 185, 230, 232, 235, 238, 259 huilen 4, 46, 90, 104, 129, 146, 151, 157, 179, 187, 202, 257 Huntington –– ziekte van 109, 247 hyperseksueel 143, 144 hyperventileren 47, 50 hypothalamus 215
I
immuunsysteem 109 impulsief 81, 148 incontinentie 32, 81, 91, 124, 128, 219, 247, 289 infarct 249 infectie 93, 109, 139, 141, 151, 189, 197, 219 initiatief 8, 46, 63, 79, 114, 129, 131, 165 inprenting 91 instituutsdenken 65 intensive care 92, 98 interactief roepen 182, 186 interactieprocesanalyse 286 internettherapie 110 intiem 109, 134, 136, 138, 140, 142, 143, 262 intimiteit 54, 123, 128, 135, 136, 138, 139, 141, 197, 284 IPA 286 isolatie 8, 15, 17, 82, 109, 114, 141, 161, 166, 187, 231, 235
A–M
jetlag 151
kanker 91, 109 kno-arts 235, 237, 239 koortsdelirium 89 Korsakov –– syndroom van 66 kortetermijngeheugen 91, 164 kwik 92
L
labiliteit 157 LASA 58 lavendel 33, 54 lethargie 90 levensloop 5, 156, 301 leverfunctiestoornis 92 licht 5, 19, 33, 54, 67, 68, 89, 95, 97, 105, 116, 117, 218–221, 237, 247, 260, 264, 273, 279 licht. 46 lijdensdruk 52, 64, 68, 91, 104, 107, 108, 110, 119, 125 logopedist 230 longprobleem 109 lopendebandsysteem 258
M
malaise 103 manie 150, 152, 156, 165, 218, 219, 221 maskering 234 medicijn 7, 17, 18, 24, 32, 40, 41, 46, 53, 56, 59, 64, 66, 68, 78, 85, 91–94, 109, 111, 117–119, 124, 141, 143, 144, 151, 154, 157, 165, 166, 168, 174, 183, 194, 200, 208, 209, 218, 219, 235, 238, 249, 251, 252, 271, 289 medicijnen 152 Ménière –– ziekte van 235 metabolische verstoring 92 middenoorontsteking 235
308
Register
mijden 15, 39, 44, 46, 48–51, 54, 73, 81, 82, 84, 106, 114, 129, 169, 183, 199, 217, 220, 232, 248, 251, 261, 301 minderwaardigheid 46, 63, 105, 106, 165, 209 minderwaardigheidsgevoel 103, 231 motivatie 59, 63, 165, 252, 298, 300, 303 multidisciplinair 143, 294, 295 multiple sclerose 109 muziektherapie 115 mythe 125
N
neerslachtig 102 negatief symptoom 164 neurolepticum 94, 144, 150, 224 nicotinezuur 92 noise buster 184 nucleus suprachiasmaticus 215 nystagmus 91
O
observatieformulier 127, 190, 286 obsessief-compulsief gedrag 51, 59 omgevingsgeluid 181, 184, 240 onafhankelijk 21, 56, 82, 84, 171, 236 onafhankelijk gedrag 169, 186 ongewenst 84, 135, 138, 140–142, 163 ongewenst gedrag 28, 142, 143, 169 ongewenst geluid 179, 181, 184, 185 ontkennen 22, 162, 209 ontlasting 33, 47, 189, 190 ontremd 94, 147, 149, 153–155, 193 ontremming 139, 141, 146–148, 150, 152, 194 ontspanningsoefening 24, 55, 192, 219, 250, 274, 302 onttrekkingsdelier 93, 94 oorsmeer 235, 239 Oost-Indisch doof 232 opiaat 92 opmonteren 202 opvatting 17, 29, 51, 55, 64, 65, 67, 75, 76, 80, 98, 106, 125, 136, 163, 167, 190, 201, 217, 234, 245, 249, 257, 270
opvattingen ouderdomsslechthorendheid 231
P
paniekaanval 50, 53 paniekstoornis 50 Parkinson –– ziekte van 66, 95, 109, 247, 248 Parkinson, ziekte van 166 passiviteit 115 passiviteiten van het dagelijks leven, PDL 264 PDL 264 pepmiddel 151 pijn 20, 28, 32, 38, 40, 49, 50, 58, 77, 81, 85, 93, 103, 111, 113, 115, 152, 166, 184, 189, 199, 203, 207, 210, 259–261, 264, 271, 302 positief symptoom 164 power 300 priming 302 privilege 302 privileges probleemgedrag 6, 17, 18, 23, 28, 29, 32–34, 41, 66, 67, 76, 80, 83, 85, 125, 152, 155, 169, 179, 183, 186, 187, 209, 287–289 progressive lowered stress threshold model 32 proprioceptie 164 protocol 271, 276, 277, 294–296 psychiatrisch 66, 160 psychiatrisch probleem 219 psycho-educatie 210 psychose 91, 92 psychotrauma 221
R
registratieformulier 183, 190, 193 remslaap 215 respect 17, 136, 137, 140, 282, 297 response-cost 193 reuma 109, 219 roepen 5, 72, 74, 91, 111, 136, 178–181, 185–187, 189–191, 258, 277, 293 roepen. 46 roepgedrag 6, 56, 123, 178, 180, 181, 183, 186, 187, 189–191, 193, 236, 247, 293 rollenspel 83, 143 rouw 64, 104, 200, 204, 208, 209, 221 rouwritueel 197
ruimte 17, 19, 23, 31–33, 36, 55–57, 68, 75, 80, 113, 116, 126, 128, 140, 157, 168–171, 174, 184–186, 193, 205, 222, 236, 259, 260, 273 ruis 19, 32, 33, 35, 54, 96, 153, 154, 170, 181, 220, 221, 232, 234–237, 240, 247, 251, 260, 270
S
schildklier 32, 53, 289 schizofrenie 66, 161, 164, 174 schuld 30, 37, 63, 103, 105, 115, 138, 165, 172, 206, 210, 271 schuldgevoel 136, 199 simulated presence therapy 130, 274 slaapapneu 224 slaapkalender 224 slaapmiddel 218, 223 slapeloosheid 151, 215, 216, 218 slechthorend 230, 234 smart 31, 198, 199, 208 snoezelen 34, 118 somber 63, 102, 226 SOS 277 specialist 94, 248 stagnerende rouw 197, 204 stalken 135 sterfdag 200 stigmatiseren stimuluscontrole 193 stress 8, 33, 51, 93, 95, 106, 156, 169, 182, 191, 199, 201, 251, 256, 259 stuporeus 90 subcorticaal 247 suggestieve vraag 6 suïcide 108 suïcidegedachte 104, 108 suikerziekte 49, 53, 81, 92 sundowning 94, 189 sympathisch zenuwstelsel 44 systeemziekte 161 systematische desensitisatie 59
T
taalaanpassing 6 tactloos 148 territorium 140 thermo-ondergoed 184, 273 time-out 193 Trauerarbeit 200 trigger 37, 151, 270
309
Register
U
uitlokker 81, 157, 279 unmet need 33
V
valkuil 6, 18, 65, 138, 151, 202, 245, 296 veelzijdige partijdigheid 37 veiligheidssignaal 57 verdoofd 49, 198, 209 verlichting 19, 68, 95, 168, 170, 219–221, 236, 260, 272 verlies 38, 57, 64, 68, 76, 77, 92, 102, 104, 112, 115, 124, 139, 168, 200, 202, 206, 208, 209, 289, 299, 302 verlieservaring 108, 206, 210 vertraging 209, 244, 247, 248, 252 verwardheid 32, 35, 90, 96–99, 187, 189, 249, 289 verweertechniek 38, 40 verwerking 49, 197 verzet 6, 29, 256–259, 261 VIB 34 vicieuze cirkel 115 videobrief 9, 56, 130, 274 video-interactiebegeleiding 34, 84 visuele hallucinatie 162 voedselsupplement 139 vóórkomen 28, 47, 64, 75, 91, 104, 125, 149, 164, 180, 216, 234, 257, 270, 293 voorspelbaar 20, 23, 85, 191
W
waan 24, 98, 147, 163–165, 172 waanidee 91 waanstoornis 165 waarderen 138, 154, 172, 183 waardigheid 151, 154 warmtebad 184 wassen zonder water 262 weglopen 127, 257, 267, 270, 275, 277 werkklimaat 136 werkroutine 64, 80, 98, 249 werkroutines William Worden 199 Wort Salat 164
Z
Zeitgebers 221 zelfhulp 110 zelfonderzoek 76 ziektemodel 111, 112 zintuiglijk 20, 237, 260, 262
M–Z