Gedeputeerde Staten Directie Groen, Water en Miieu Afdeling Vergunningen Contact
provincie H Q j ^ L A N D
ZUID
Postadres ProvirKiehuts Postbus 9 0 6 0 2
2509 LP Den Haag T 070 - 441 66 11 www.zuid-holland.nl Burgemeester en Wethouders van Gorincfiem Datum
t.a.v. de heer
1 9 FEB. 2008
Postbus 108 4200 AC GORINCHEM
Ons kenmeik
PZH-2008-93155 UwkerYTierk Bijlagen
BESLUIT van Gedeputeerde Staten van ^id-Holland van
- 6 FEB. ZO^e
ALGEMEEN Onderwerp aanvraag Op 21 septemt>er 2007 het>t)en wij een aanvraag ontvangen van Burgemeester en Wethouders van Gorinchem voor een revisievergunning op grond van de Wet milieut)eheer. De vergunning wordt aangevraagd voor een periode van tien jaar. Het t>etreft een inricfiting aan de Boezem 3 te Gorinchem voor de opslag van de volgende afvalstoffen: ast>est; autobanden; dakbedekking; gasflessen; -
gips;
-
grof composteert>aar tuinafval; grofvuil;
Bezoekadres
-
Zuid-Hollandplejn 1
hout A;
-
houtB;
2596 AW Den Haag
-
hout C; kca;
Tram 9 en boa 65 stoppen bij tiet
kunststof gemengd en kunststof verpakkingsafval;
provincietiuis. Vanaf
fen'o- en non-ferrometalen;
station Den Haag CS is
oud papier en karton;
\yet tien minuten k>pen.
puin;
De parkeemjimte voor
restafval;
ajto's is tMpeikt.
Afdeling vergunt^ ngen is ISO-9001(^CErniRCEEHD PZH-2008-93155
textiel; veegvuil;
/^
' ^
Ons kenmerk
PZH-200e-93155
P^V";^ HOLLAND ZUID
-
zwerfvuil en vuil uit prullenttakken;
-
verpakkingsglas; elektrische en elektronische apparatuur.
Tevens heeft de aanvraag betrekking op: de opslag van vier gasflessen; de opslag van 1.500 liter afgewerkte olie in een bovengrondse, inpandige tank; de opslag van reservewielen/banden; -
de opslag van 4 * 209 liter olie; de opslag van 600 liter motorolie en 500 liter hydrauliscf>e olie in vaten; de opslag van 100 liter koelvk>eistof/antivries in vaten van 60 liter;
-
de opslag van vet, verfmiddelen (35 kg), bestrijdingsmiddelen {400 kg) en 250 ton strooi- en wegenzout; de opslag v£ui nat strooi- en wegenzout in een betonnen tank; herstelwerkzaamheden aan eigen werk- en voertuigen;
-
wasactiviteiten op de wasplaats; de ttewerking van autotianden uit het eigen wagenpark.
Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) behorende bij de Wet milieubeheer (Wm), valt de inricfiting onder meer onder de categorieën 28.4.a.1 en 28.4.a.5 urt het Ivb. Wij zijn op grorxl hiervan bevoegd gezag. Locatie t>edriff De inrichting t}evindt zich op een bedrijventerrein. Het t}edri|f ligt aan de Boezem 3 te Gorinchem, kadastraal bekend gemeente Gorinchem, sectie H, nummer 482 (ged.). De afstand tot de dicfitstbijzijnde woning is 140 m. Verqunninqensituatie De volgende vergunningen en/of meldingen ^jn eerder aan het bedrijf verieend: Wet milieubeheervergunning van 23 oktober 1997 met kenmerk DWM/146222; melding van 5 januari 2001 met kenmerk DGWM/2000/12563; ambtshalve wijziging van 4 april 2003 met kennrork DGWM/2003/4891. De aangevraagde vergunning vervangt de vorengenoemde vergunning{en)/melding(en). Deze vervÉillen op het moment dat de vergunning onherroepelijk wordt. Procedure Voor de behandeling van de aanvraag is de procedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecfit van toepassing. Als adviseurs ^jn bij de procedure betrokken: Burgemeester en Wethouders van Gorinchem; het waterschap Rivierenland;
2/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
"™^j|^^ HOLLAND
Op 15 novemljer 2007 hebben wij van de aanvrager aanvullende gegevens ontvangen met betrekking tot transporien in de avond en de nacht. De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo-) vergunningplichting. Uit informatie van de wateri«valiteitsl)eheerder blijkt dat er voor de aangevraagde activiterten geen nieuwe Wvo-vergunning nodig is. Coördinatie van de Wmvergunning met de Wvo-vergunning is In dit geval dus niet aan de orde. Om te voldoen aan Hoofdstuk 13 van de Wm en Afdeling 3.4 van de Avifb hebt>en de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit ter inzage gelegen van 17 december 2007 tot en met 28 januari 2008. BELEIDSOVERWEGINGEN Algemeen toetsingskader Het uitgangspunt van de Wm is de bescherming van het milieu. Met als gevolg dat de aangevraagde vergunning alleen kan worden verieend, als nadelige gevolgen worden voorkomen of voldoende worden t)eperkt. De nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen of worden beperkt door het opnemen van voorschriften in de vergunning. Voor zover de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkonr>en schrijven wij de milieut)eschermende voorzieningen voor die de grootst mogelijke bescherming bieden. Dit doen wij niet als dit redelijkerwijs niet kan worden gevraagd. Als richtlijn voor welke voorzieningen redelijkerwijs de grootst mogelijke bescherming bieden, hanteren wij de Beste Beschikbare Technieken (de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten). Bij de bepaling van de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) nemen wij de documenten die worden genoemd in de Regeling aanwijzing BBT-documenten als uitgangspunt. Bij vergunningveriening in het kader van de Wet milieubeheer wegen wij zoveel mogelijk de verschillende milieugevolgen tegen elkaar af (integrale afweging). Dit doen wij om een zo hoog mogelijk milieurendement te krijgen. In elk geval worden de milieugevolgen getoetst op het gebied van bodem, lucfit, geluid, exteme veiligheid, afvalwater, energiegebruik, water en grondstoffen, afvalstoffen en verkeer en vervoer. Bij deze toetsing worden ook toekomstige ontwikkelingen van de omgeving betrokken. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen en andere beleidskaders. Ook houden wij rekening met de voor de aangevraagde activiteiten geldende richtlijnen. L^delijk Afval beheerplan Op grond van artikel 8.10 van de Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de t>escherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip 'beschenning van het milieu' is de zorg voor het doelmatig t)eheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden vei^aan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hlervein moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheerplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, hiema aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd.
3/44
Ons kenmerk
PZH-2006-93155
P'^^"j'^iJ H O L L A N D
Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wm-vergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, fiet Beleidskader. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de vooriteursvolgorde voor afvaltwheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is o p g e n o m ^ en die sannen te vatten is als: het stimuleren van preventie van afv£ilstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het pronxrten van afvalscheiding aan de bron en nascf>eiding vem afvatstitxT>en; door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalherget>ruik (nuttige toep^ïsing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die nioet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand, beperkt; het optimaal benutten van de er>ergie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brarxlstof). In de toelicfiting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf 'Algemene bepalingen bij vergunningveriening' aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag t)ij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, t>ewaren en tte- en verwerken van afvalstoffen rekening moet txxjden met een aantal algemene bepalingen Ëiangaande het LAP. Daamaast t>evat deel 2 de LAP-sectorplannen waarin het t)eleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de T o e l k ^ n g bij de sectorplannen' zijn de eilgemene t)epalingen bij vergunningveriening opgenohDen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk 'Afbakening sectorplan' aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatje van het t>eleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en t » - en verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van fiet LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenonr^n geldt het eilgemeen t}eleid uit deel 1 Beleidskader. Een (belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeff de meest laagwaardige wijze van be- en venwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verteend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderiijke bewerkingsstappen een vergunning worden verieend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of venwerkingshsindellngen doorioopt die tot de minimumstandaard behoren.
4/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
•"^^^"^^ HOLLAND
Toetsina van de aangevraagde afvalactiviteiten In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in t>eginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag v ^ i afvalstoffen voorafgaand aan venvijdering gezien als storien indien de tijdsduur van één jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. De gemeente Gorinchem heeft eiangevraagd om de aangevoerde afvsüstoffen uitsluitend op te slaan. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximumtermijn in de aanvraag opgenomen. Voor het uitsluitend opslaan van de hiervoren vermelde afvalstoffen kan vergunning worden verieend omdat deze afvalstromen niet inzamelvergunningsplichtig zijn. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal één jaar Is en de termijn V£in opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaeü drie jaar is. In de aanvreiag is voor autobanden, afkomstig uit het eigen wagenpark de volgende be-/verwerkingsmethode beschreven: De versleten autobanden worden op de inricfiting van een nieuw profiel voorzien en opnieuw onder de voertuigen aangebracht. Het t>eleid voor autobanden is neergelegd in sectorplan 11: Autoafvat. De minimumstandaard voor autobanden is nuttige toepassing van de banden. Bij het voorzien van de banden van een nieuw profiel is er sprake van hergebruik van de banden. Hiermee wordt het materiaal opnieuw nuttig toegepast. De in de aanvraag voor autobanden beschreven be-/verwerkingsmethode voldoet hiemnee aan de minimumstandaard. Ten aanzien van gasontiadingslampen wordt in sectorplan 8 voorgeschreven dat gebruik dient te worden gemaakt v€in specifiek voor gasontiadingslampen bedoelde opslagmiddelen om breuk tijdens opslag en transport te voorkomen. A&V-beleid en AO/IC In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie- en verwerkingst)eleid (A&V-beleid) en een adequate administratieve organisatie en inteme controle (AO/IC) dient te beschikken om de risico's op een onjuiste verwerking van afvalstoffen te verminderen. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en ventfert
5/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
«"J^j^jJ HOLLAND
Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-t)eleid en de AO/IC gevoegd. Daarin is, get>aseerd op de minimumvragenlijst, per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie, registratie, verwerking en adminisb^e plaats zal vinden en fioe de adminisbratieve organisatie Is ingericfit. Het beschreven A&V-beleid en de AO/IC voldoen aan de randvoonwaarden. Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijaging is vereist. Overige overweoinoen met betrekking tot afvalbeheer De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaariijke afv£Üstoffen. Voor een effectieve handhaving van tiet afvalbeheer is het van bel€Uig om naast de meldingsverplicfitingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (artikel 8.14 van de Wm). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van onder andere de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval)stoffen opgenomen. Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvah/erforanding) slechte worden verieend voor een termijn van ten hoogste tien jaar (artikel 8.17 van de Wm, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verieend voor een periode vantienjaar. Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiterten in overeenstemming zijn met het geldende afvaltseheerplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer v£in afvalstoffen. DEELCONCLUSIE De a^igevraagde activfteiten acfiten wij in overeenstemming met het beleid zoals dat is vastgelegd in tiet beschreven toeteingskader. MILIEUASPECTEN De aar>gevraagde activiterten hebben invloed op milieuaspecten. Alleen de milieuaspecten die relevant zijn, zijn hieronder toeschreven. AFVALWATER Op de lozing van afvalwater op een opent>aar riool is de 'Insti\ictieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer' van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwetliteit van het te lozen t}edrijfsafvalwat^. De aangevraagde activiterten zijn tevens Wvo-vergunningsplichtig. Op grond van de instiuctieregeling moet, indien een Wvo-vergunning is vereist of £ügemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur.
6/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P™'^"^"^ HOLLAND
Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwéüiteit vcin het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de venverking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze t>eschikking opgenomen. Ten toehoeve van een effectieve handhaving zijn in deze tjeschikklng de vorengenoemde voorschriften aangevuld met een aantal voorschriften met betrekking tot de aanwezigheid van een controleput en, ter bescherming van het openbaar riool, parameters die bepalend zijn voor de corrosieve eigenschappen van het afvalwater. De in de aeinvreiag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater v o l d o e . Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorttoming en t>eperi(ing van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptat>el lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunt>aar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de 'Instructieregeling lozJngsvoorschriften milieutoeheer' opgenomen. BODEM Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nedertandse Richtiijn Bodemtoescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het Ministerie van VROM heeft de NRB in overieg met vergunningverieners, onderzoeksinstellingen en toedrijfsleven opgesteld. Deze richtiijn is ontwikkeld om vergunningsvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingsstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodemttescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet toehandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. De potenti'eel bodemtjedreigende activiterten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiterten plaats: 1.
de opslag van dakbedekking;
2.
de opslag van gips;
3.
de opslag van grofvuil;
4.
de opslag van C-hout;
5.
de opslag van puin;
6.
de opslag van restafval;
7.
de opslag van kca/kga;
8.
de opslag van veegslib en veegvuil;
9.
werkzaamheden in de werkplaats inclusief herstelwerkzaamheden aan moton/oertijigen en machines;
7/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P'^^"j'^^ HOLLAND
10. opslag van brandstoffen dien en accu's; 11. opslag van gevaartijke stoffen (inclusief bestrijdingsmiddelen); 12. gebnjik van een wasplaats; 13. het afvoeren van afvalwater afkomstig van vloeistoWlchte vloeren via de toedrijfsriolering; 14. opslag van droog strooi- en wegenzout; 15. opslag van nat strooizout. De in de azinvraaq opgenomen maatregelen en voorzieningen ter toeschermlnq van de toodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om txxlemverontreiniging te voorkomen. Activiteiten 1 tot en met 6 Deze activiteiten vinden plaate in containers op een niet-gekeurde vtoeistofdichte vloer. Op basis van tabel 3.1 uit de NRB wordt bij de opslag van stortgoed eindemissiescore 1 bereikt door een vloeistofdicfite opveingvoorziening, inclusief een verkleiring van vloeistofdichtheid (PBV/VW), aandactit voor hemelwater, inspectie conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 en incidentenm€inagement in de vorm vein €ilgemene zorg. Daam€ieist vinden wij opslag in een vloeistofdicfite container op een vloeistofkerende vloer voldoende met aandacht voor hemelwater en (nrerkapping/afdekking. )n de voorschriften zal voor de opslag van deze afvalstoffen eindennissiescore 1 worden voorgeschreven. Activiteit 7 De opslag van kca vindt plaats in een opslagvoorziening die voldoet aan de eisen van de richtiijn CPR 15-1, toehoudens een hekweri(. Voor de opslag is de 'Leidraad bij de interpretatie van de CPR 15-1 ten behoeve van overheidsdepots voor de opslag van klein gevaariijk afval' voorgeschreven. Het voorschrift met toetrekking tot tiet tiekwerk is niet van toepassing, indien de opslag voldoet aan deze leidraad, wordt tevens eindemissiescore 1 toereikt. Activiteit 6 De opslag van veegvuil en veegslib vindt plaate in conteüners, die geplaatst zijn op een nietgekeurde vloeistofdichte vloer. Deze vloer watert af naar een slibgoot, die asingesloten is op de bedrijfsriolering. Op basis van tatoel 3.1 uit de NRB wordt bij de opslag van stortgoed eindemissiescore 1 bereikt door een vloeistofdichte opvangvoorziening, inclusief een verklaring van vloei stofdichtheid (PBV/VW), aeindacht voor hemelwater en overttapping/afdekking, inspectie conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 en incidentenmanagement in de vorm van algemene zorg. Daamsiast vinden wij opslag in een vloeistofdichte container op een vloeistofkerende vloer voldoende. In de voorschriften zal voor de opslag van deze afvalstoffen eindemissiescore 1 worden voorgeschreven.
8/44
Ons kenmerk
P2H-2008-93155
P'^^"^'^^ HOLLAND
Activiteit 9 Werkzaamheden in de werkplaats inclusief herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen en machines. De reparatiewerkzaamheden in de werkplaats vinden plaats op een vloeistofdichte, olietoestendige vloer. Uit de aanvraag blijkt dat de diverse producten in producttoestendige opvangtoakken geplaatst zijn. Op basis van tatoel 5.3 van de NRB wordt eindemissiescore 1 behaald als de werkplaate een vloeistofkerende vloer heeft en er lekbakken geplaatst zijn, er aandacht is voor opslag en apparatuur, visueel toezicht en incidentenmanagement in de vorm van faciliteiten en personeel. Wij schrijven het gebruik van lek/opvangtoakken in de vergunning voor. Hiermee achten wij de maatregelen voldoende. Activiteit 10 Opslag van brandstoffen en oliën, accu's. De opslag van olieproducten, accu's en andere gevaariijke stoffen alsmede de bij de werkzaamheden vrijkomende gevaeirtijke afvalstoffen vindt plaate in ruimtes voorzien VÊUI niet-gekeurde vloeistofdichte vloeren. Onder de diverse producten zijn producttoestendige opvangbekken geplaatst. Op toasis van tatoel 5.3 van de NRB wordt eindemissiescore 1 toehaeild als de werkpletats een vtoeistofkerende vloer heeft en er lekbakken geplaatst zijn, er aandacht is voor opslag en apparatuur, visueel toezicht en incidentenmanagement in de vorm van faciliteiten en personeel. Wij schrijven het gebruik van lektoakken in de vergunning voor. Hiermee achten wij de maatregelen voldoende. Activitert 11 Opslag V£in toestrijdingsmiddelen De opslag van bestrijdingsmiddelen vindt plaats in een eigen opslagruimte voorden van een vloeistofkerende verharding. Op basis van tatoel 3.3: Op- en overslag in emballage vaste en visceuse stoften, wordt eindemissiescore gehaald als de toestrijdingsmiddelen verpakt zijn in speciale verpakking op een kerende ondergrond. Op de inrichting is dat het geval. Hiermee achten wij de maatregelen voldoende. Activiteit 12 De wasplaats is voorzien van een niet-gekeurde vloeistofdichte, oliebestendige vloer, die afwatert op een slibgoot. Op 1 januari 2008 treedt het Besluit algemene regels voor inricfitingen milieutoeheer in werking. Hierin zijn de activiteiten op een wasplaats geregeld, inclusief de te treffen bodembeschermende voorzieningen. Het besluit heeft een rechtstreekse werking. In deze vergunning zijn hiervoor dan ook geen voorschriften nodig. Activiteit 13 Het afvoeren van afvalwater afkomstig van vloeistofdichte vloeren via de bedrijferiolering. Op basis vEin tatoel 5.1 urt de NRB kan eindemissiescore 1 alleen bereikt worden bij de aanleg van nieuwe rioleringen of door uitvoeren van risicobeperkend bodemonderzoek. De NRB acht dit vooralsnog niet redelijk.
«M
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
"'^^"j'^jJHOLLAND
Op basis van de NRB-systematiek wordt emissiescore 2 gerealiseerd door bij bestaande ondergrondse riolering rioolinspectie uit te voeren en door zorg te dragen voor een adequaat incidentenmanagement waarvan in ieder geval de aanwezigheid van oprui mfaciliteiten en getraind personeel onderdeel uitmaakt. In de voorschriften is dit opgenomen. Hiermee acfrten wij de maatregelen voldoende. Activiteit 14 De opslag v€in wegenzout vindt plaate in een afgedekte opslag, In de vorm van een lektoakc(xistructie. Het zout is afgeschermd tegen hemelwater. Op basis van tatoel 3.1 v£ui de NRB wordt bij de opslag van droog stortgoed eindemissiescore 1 bereikt door een vloeistofkerende vloer, aandactit voor hemelwater, visueel toezicht en incidentenmeinagement in de vorm van faciliteiten en personeel. Wij achten de aangevraagde maafregelen voldoende. De stalling vgm zoutstrooiers vindt plaats in loodsen, die voorden zijn van niet-gekeurde vloeistofdicfite vloeren. Activiteit 15 De opslag van nat strooi- of wegenzout vindt plaats in een betonnen opslagtank die geschikt is voor opslag van nat zout. De binnenzijde is voorzien v£in een tien jaar gegarandeerde vloeistofdichte binnenbekleding. Op basis van tatoel 1.2 van de NRB wordt toij de opslag in een bovengrondse tank met bodemplaat eindemissiescore 1 bereikt door een vloeistofkerende vloer, visueel toezicfit en incidentenmanagement in de vorm van faciliteiten en personeel. Wij achten de aangevraagde maatregelen voldoende. De stalling van zoutstrooiers vindt plaate in loodsen, die voorzien zijn van niet-gekeurde vloeistofdichte vloeren. Beoordeling en conclusie Voor de opslag van afvalstoffen wordt geen verwaarioosbaar bodemrisico aangevraagd, dit is wel noodzakelijk. Voor de overige bodembedreigende activiteiten wordt wel een venivaarioosbasu' risico aaingevraagd. De gemeente z£il daarom binnen een door ons gestelde termijn alsnog voor de toetreffende locaties een verwaarioostociar toodemrislco dienen te realiseren. Bovendien dienen alle vloeistofdichte vloeren vergezeld te gaan van een PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening. Ter plaatse van de opslag van dakbedekking, de opslag van gips, de opslag van grofvuil, de opslag van C-hout, de opslag van puin, de opslag van restafval, de opslag van kca/kga, de opslag van veegslib en veegvuil alsmede ter plaatse van de wasplaate dient de vloeistofdicfite vloer gekeurd te worden op vloeistofdichtheid. Dit dient binnen zes maanden na het in weri
10/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
P'^'^"j'^ÏJ H O L L A N D
Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatiebodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de toetreffende activtteit(en) en een vergelijktoaar eindsituatietoodemonderzoek na het toeèindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatieonderzoek moet tenminste duidelijkheid verstrekken over de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de lokale grondwaterstroming; de wijze waarop de toetreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, toemonsterd en geanalyseerd; -
de bodemkwaliteit ter plaatse vein bemonsteringslocaties.
De door middel van nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiterten bodembelasting heeft plaatsgevonden erVof bodemherstel nodig is. Voor de inricfiting is zoals in de aanvraag staat vermeld een bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw milieu. Verkennend toodemonderzoek, Ari<else Onderweg te Gorinchem. Maart 1995, kenmerif R3367169.H02). Dit bodemonderzoek geeft ons geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en toeschouwen wij daarom als nulsituatieonderzoek. Na beëindiging van de betreffende activTteit(en) dient de eindsituatiebodemkwaliteit te worden onderzocfit om vast te stelten of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodemtoelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.16, sub c van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. GELUID Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt voorEü toepaald door de vracfitwagentoewegingen op tiet tenein. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsniveaus in de omgeving zijn in kaart gebracht in een akoestisch rapport van DHV, kenmerk MD-BO20071141, versie 1.1, d.d. 2 augustus 2007. Dit rapport is urtgetoreid met de aanvulling met kennoertï MD-BO20071594, d.d. 5 november 2007. Beide documenten samen worden hiema in het akoestisch rapport genoemd. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruikmaakt van de volledige capaciteit. Beoordeeld worden de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in weri
11/44
Ons kenmerk
PZH-2006-93155
TuiD*^^^^*^^ In het kader vein de toeoordeling of de Inrichting niet op ontoelaattoare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruikgemaakt vein de 'Handreiking indusbielawaai en vergunningvertening, oktober 1998'. De gemeente Gorinchem heeft geen beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld. Wij toetsen daeutom het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. Wij karakteriseren de woonomgeving als een landelijke woonomgeving. De inricfiting veroorzaakt bij de dichtetbijzijnde woning aan het Merwedekanaal 86 gedurende de dag-, avond- en nachtperiode langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus van 38,33 en 30 dB(A). Aan de voor deze omgeving geldende ricfitwaarden van 40,35 en 30 dB(A) wordt voldaan. Wij hebtoen aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op toeoordelingspunten. Hierin zijn ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning geluidsniveaus van 40, 35 en 30 dB(A) toegelaten omdat een stiBngere norm geen milieubelang dient. Maximaal geluidsniveau fL^mm^ Volgens de Heindreiking industrielaweiai en vergunningverlening moet gestreefd worden naai het voorkomen vein maximale geluidsniveaus die meer dein 10 dB boven fiet eianwezige equiveüente niveau uititomen. De grenswaeirden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70,65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Bij de woning aan het Merwedekanaal 66 treedt op de toegane grond een maxlmeial geluidsniveau vem 53 dB(A) op in de dagperiode. In de avonden nachtperiode treedt ter hoogte van de eerste verdieping een maximaal niveau van 56 dB(A) op. De streefwaarden worden overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter voldaan. De maximale geluidsniveaus hetoben wij in een voorschrift vastgelegd. In de genoemde Handreiking zijn alle richt- en grenswaarden gedefinieerd in stappen van 5 dB. Wij sluiten bij deze systematiek aan door in plaats vein de in het eikoestrsche rapport veistgestelde meiximeile niveaus het eerstvolgende hogere vijftal in het voorschrift op te nemen. Incfirecte hinder Het geluid van het verkeer van en naeir de inrichting over de openbare weg is toeoordeeld volgens de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegveri<eer van en naar de inrichting; beoordeling in fiet kader van de vergunningveriening op toasis van de Wet milieutoeheer', d.d. 29 febnjari 1996. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het veriteer van en naar de inrichting bij de woningen langs dit traject niet meer bedraagt dan 43,37 en 34 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Aan de vooriceursgrenswaarden wordt voldaan. Regelmatige afwilking van de representatieve bedrijfssituatie Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die ^ecfite een toeperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningveriening ruimere grenswaarden worden gesteld. De gemeente Gorinchem vreiagt vergunning voor een regelmatige afwijking van de representatieve toedrijfssrtuatie; een situatie die zich minimaal twaalfmaal per jaar met enige regelmaat voordoet. Het betreft hiertij activiterten die vertoefd hebbeh met de gladheidsbestrijding en de ondersteuning van de hulpdienst. Deze activiteiten worden verder aangeduid als activfteiten In het algemene belang en kunnen gedurende het gehele etmaal optreden.
12/44
Onskenriteik
PZH-2008-93155
''^'""^HOLLAND ZUID
Hierdoor zeil een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden in de dagperiode en een geluidsproductie optreden in de avond- en nachtperiode. Volgens het eikoestisch rapport veroorzaken de activiteiten in het algemene belang langtijdgemiddelde toeoordelingsniveaus van 30, 36 en 33 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Gezien deze lage geluidsniveaus en het sporadisch optreden van de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie kunnen wij deze toestaan. Wij hebtoen aem de vergunning geen voorschriften vertoonden waarin grenswaarden zijn gesteld voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus vanwege de activiteiten in het algemene belang. Wij willen deze activiteiten niet belemmeren. Conclusies Ten eieinzien van de geluldstoelasting, meiximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften vertoonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij een woning van derden aan Menwedekanaal 86. Vanwege de grote afstand van de geluidsgevoelige toestemmingen tot de inricfiting en vanwege de invloed van andere geluidsbronnen, kan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau dat de inrichting in andere windricfitingen veroorzaakt niet bij geluidsgevoelige bestemmingen worden gemeten. Daarom zijn, behalve de genoemde grenswaarde bij de woning, controlewaarden vastgelegd op controlepunten gelegen in de neibijheid van de inricfiting. Op deze punten kan in het kader vem het door het toevoegd gezag uit te oefenen toezicht op de naleving worden gemeten. De niveaus op de controlepunten zijn hoger gekozen dan het niveau bij de woning omdat de controlepunten dicfiter bij de inrichting liggen. Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afetand tot de dichtstbijziinde trillinggevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen. LUCHT Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht Wij beoordelen de emissies naar de lucht volgens de systematiek van de Nederiandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR). Deze richtiijn, die de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemlssles. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Op de inrichting vinden emissies plaats van fijn en grof stof en van stikstofoxiden. De emissie vein fijn stof en van stikstofoxiden wordt getoetst aan het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Voor beperiting van de emissie van grof stof zijn, ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken.
13/44
Ons kenmeik
PZH-200&-93165 P™'^"j|^^HOLLAND
Als er ondanks de getitoffen maatregelen urt de NeR toch stofversprekiing plaatsvindt, dan mag zich op 2 m of meer vanaf de toron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waeirin eils stelregel wordt gehemteerd dat geen direct bij de toron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebtoen het begrip 'direct toij de bron' uitgedrukt in een afstand van 2 m om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waameembeire stofvorming over een afstand vem 2 m of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. Wet luchtitwaliteit Op 15 novemtoer 2007 is de gewijzigde Wet milieutoeheer in werking getreden (Stb. 2007,414) waarin eisen zijn gesteld met betrekking tot luchti<waliteit. Het toegevoegde onderdeel lucfitkwaliteitseisen staat bekend als de Wet luchtkwaliteit'. Gelijktijdig met de "Wet luchtkwaliteit' is fiet Besluit niet in betekenende mate bijdragen ^uchtkwaliteitseisen) (Stb. 2007, 440) in werking getreden en de regelingen 'Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Stcrt. 2007, 220), 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteit)' (Stcrt. 2007,218) en 'Projectealdering luchti<waliteit 2007' (Stcrt. 2007,218). In de Wet lucfitkweiliteit' worden onder andere grenswaarden gesteld ten aanzien van fijn stof (PMio). stikstofdioxide, stikstofoxklen, koolmonoxide, zwaveldioxide, toenzeen en lood. Tevens wordenricfitwaardengesteld ten eianzen vem ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. Gezien de activiteiten die plaatevinden binnen de inrichting zijn alleen de emissies vem fijn stof en stikstofdioxide relevant. Achtergrondconcentratie fijn stof en stikstofoxide De achtergrondconcentratie fijn stof ter plaatse van de inrichting is voor het jaar 2008 geprognosticeerd op 23,2 |ig/m^. Inclusief zeezoutconectie (gemeente Gorinchem: 4 (ig/m^) en is berekend met CAR H-model (versie 6.1.1). De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse van de inrichting is voor het jaar 2008 geprognosticeerd op 25 pg/m^ en is berekend met het CAR ll-model (versie 6.1.1). Toetsing activiteiten t)innen de inrichting aan de grenswaarden voor fijri stof en stikstofdioxide De bijdrage fijn stof aan de achtergrondconcentratie, berekend met het CAR ll-model (versie 6.1.1), is marginaal (< 1 ^g/m^) en uitsluitend afl^omstig van de vervoersbewegingen binnen de inrichting en de aan- en afvoertoewegingen. Deze zal niet leiden tot overschrijding van de grenswaarde van 40 pg/m^. De bijdrage stikstofdioxide aan de acfitergrondconcenftBtie, berekend met het CAR ll-model (versie 6.1.1), is 4 pg/m^ en uiteluitend afkomstig van de vervoerstoewegingen binnen de inrichting door aankomende en vertrekkende voertuigen. Deze zal niet leiden tot overschrijding van de grenswaarde van 40 pg/m^Veriieersaantrekkende waking Met behulp van het CAR ll-model (versie 6.1.1) is de bijdrage toepaald van fijn stof en stikstofdioxide door de verkeersaantrekkende werking. De bijdrage fijn stof is marginaal (< 1 pg/m^ en de bijdrage stikstofdioxide is 4 \i^xx^.
14/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
'ZüID^^^^^^
Conclusie Uit vorenstaande volgt dat de bijdrage fijn stof en stikstofdioxide eian de acfitergrondconcentratie niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden. Hiermee wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit'. GEUR Landeliik beleid Uitgangspunt vem het geurioeleid is het voorkomen van geurhinder. Primeiir dient te worden bepaald of de emissies van een activiteit of van een bedrijf geurhinder (kunnen) veroorzaken. Indien geen geurhinder voorkomt, of wordt verwacfit, worden geen (aanvullende) maatregelen in de vergunning opgenomen. Indien wel geurhinder voorkomt (of bij nog te realiseren activiteiten redelijkerwijs verwacht kan worden) worden de Beste Beschikbare Technieken toegepast. Uiteindelijk wordt door ons fiet toeschermingsniveau bepaald, hetgeen in vergunningen word vastgelegd door middel van de bijbehorende maatregelen (middelvoorschriften). De inrichting is gelegen op een toedrijventerrein. Uit de aanvraag volgt dat de dichtstbijzijnde woning op een afstand van circa 140 m van de inrichtingsgrens ligt. Veegvuil wordt opgeslagen in een container, de hoeveelheid bedraagt maximaal 14 m^. De aanvraag betreft 532 ton. Het veegvuil wordt minimaal eens per twee weken afgevoerd. De hoeveelheid grof composteerbaar tuinafval is 784 ton per jaar en maximaal 84 m^ op enig moment. Het tuinafval wordt vier keer per week afgevoerd. Gezien de beperkte opslaghoeveelheld, de ftequente afvoer en de afstand tot de woningen van derden verwachten wij dat geen geurhinder zal optreden. EXTERNE VEILIGHEID Algemeen kader Het exteme veiligheidstoeleid in Nederiand is gericht op het verminderen en beheersen vem risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hiertoij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaariijke stoffen. Bij de gemeenteweri Gorinchem worden geen grotere hoeveelheden gevaariijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaartijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect exteme veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant. In de vergunning wordt ten aaneen van onder andere de opslag van eille geveieiriijke stoffen venwezen naar de Publicatiereeks Gevaartijke Stoffen (PGS). Bij toepassing van deze richtlijnen wordt de veiligheid bij het omgaan met gevaariijke stoffen zo goed mogelijk gewaarborgd. Daarom wordt in de vergunning naar deze richtiijnen verwezen. Gevaariijke afvctlstoffen worden geaccepteerd en opgeslagen in een kca-depot, dat voldoet aan de CPR 15-1, behoudens een hekwerk.
15/44
Ons kenmerk
PZH-2006-93155 P™"'""'HOLLAND ZUID
(Interne bedritfsnoodolan In de nieuwe Artxowetgeving (1 januari 2007) is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van eirtikel 2.5c vem het Artootoesluit is een toedrijf verplicht een noodplan te hebtoen. Op toasis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht onder andere hulpverteningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artik^ 2.0c \rein de Artooregeling is geregeld wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar toijlage II van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfenoodplem geen voorschriften aem deze vergunning vertxonden. INPASSING IN DE OMGEVING EN VISUELE HINDER De inrichting bevindt ^ d i op een Industrieterrein. Er is geen sprake vem visuele hinder. Er worden geen lemdschappelijke of ecologische waarden geschaad. ENERGIE Het bedrijf getoruikt een beperkte hoeveelheid energie. De fioeveelheden zijn zodanig klein dat het bedrijf als niet energie relevant wordt aangemerkt. Dit is in overeenstemming met het landelijke beleid zoeüs vastgelegd in de circulaire energie In de milieuvergunning. Bedrijven met een jaariijks energieverbnjik kleiner dan 25.000 m^ aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 IWh elektriciteit (circa € 15.000,00) worden daartoij als niet energie relevant bestempeld. DEELCONCLUSIE 2 De aanwezige voorzieningen en de te nemen maatregelen zijn zodanig dat de gevolgen voor het milieu tot een minimum zijn toeperkt. GROENE WETTEN Habitatrichfliln (HR) De HR heeft tot doel bij te dragen aan het waartoorgen van de biologische diversiteit door toet in stand houden van de natuuriijke habitatten en de wilde fiora enfeunaop het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de HR). Derichtiijnkent een tweeledig toeschermingsregime: gebiedsbescherming; soortentoescherming. De inrichting is niet gelegen in of nabij een Habitatrichtiijngebied. Het dichtstbijzijnde HR-gebied Zuider Lingedijk-Diefdijk Zuid is gelegen op een afstand van ruim 5 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het HR-gebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de HR is niet noodzakelijk.
16/44
Ons kenmerk
PZH-2006-93155
"•^'^"j^^ HOLLAND
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurtoeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelricfitiijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijfieid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningsplicht ingevolge de Natijurtoeschermingswet. Flora- en flaurawet De Rora- en faunawet heeft betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Rora- en faunawet is een vertood opgenomen tot het beschadigen, doden, vemielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vemielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en mstplaatsen van toeschemriende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningsplicfitige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Hora- en faunawet eiangevraagd moet worden. Als fiet geiat om minder kwetstoare dier- of plemtensoorten geldt op v(X)rhand een vrijstelling vem deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel eils eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet benodigd. ADVIEZEN EN ZIENSWIJZE Adviezen en zienswijze Naar aanleiding van de aanvraag en het ontwerptoeslurt zijn geen adviezen urtgetoracht en geen zienswijzen ingebracht. EINDCONCLUSIE Eindconclusie Gelet op vorenstaande overwegingen bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. Aan de vergunning zijn voorschriften vertxonden die bescherming bieden tegen de nadelige gevolgen voor het milieu.
17/44
Ons kenmeik
PZH-2006-93155
'"^^"j'^iJ HOLLAND
BESLUIT Besluit Gelet op het voorgaande en de wettelijke bepalingen van de Wm en de Awb hebtoen wij toeskoten: aan Burgemeester en Wethouders van Gorinchem een revisievergunning te verienen voor de opslag van de volgende afveilstoffen: asbest; autotoanden; daktoedekking; gasflessen; -
g'ps; grof composteertoaar tuinafval; grofvuil; hout A;
-
houtB; houtC; kga; kunststof gemengd, kunststof verpakkingsafval; feno- en non-ferrometalen; oud papier en karton; puin; restafval; teoctiel; veegvuil; zwerfvuil en vuil uit prullenbakken; verpakkingsglas; elektriscfie en elektronische apparatuur.
Tevens wordt vergunning verteend voor: de opslag van vier gasflessen; de opslag van 1.500 liter afgewerkte olie in een toovengrondse, inpemdige tank; de opslag van reservewielen/toanden; de opslag van 4 * 209 liter olie; de opslag van 600 l'rter motorolie, 500 liter hydraulische olie in vaten; de opslag van 100 liter koelvloeistof/antivries in vaten van 60 liter; de opslag van vet, verfmiddelen (35 kg), bestiijdingsmiddelen (400 kg) en 250 ton strooi- en wegenzout; de opslag van nat strooi- en wegenzout in een betonnen tank; herstelwerkzaamheden aem eigen werk- en voertuigen; wasactiviteiten op de wasplaats; de bewerking van autobanden uit het eigen wagenpark. Deze vergunning voor tien jaar te verienen.
ta/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P'r't'i: HOLLAND ZUID
De aemvreiag en alle daarbij overgelegde stukken geheel onderdeel te laten uitmaken van deze vergunning, tenzij de aan de vergunning veriranden voorschriften anders toepalen; Dat met toepassing van artikel 8.16, sub c van de Wm de voorschriften 3.4.1 en 3.4.2 van kracht blijven nadat deze vergunning haar gelding heeft verioren, of zoveel eerder als aan de gestelde voorschriften is voldaan. Aem dit bestuit de hiema vermelde voorschriften te verbinden.
19/44
Ons kenmeik
PZH-2006-93155
P':^'""'HOLLAND ZUID
INHOUDSOPGAVE 1.0
ACCEPTATIE EN REGISTRATIE Acceptatie algemeen
21
1.2
Acceptatie
21
1.3
Registi-atie
22
Bedrijfsvoering
23
1.4 2.0
AFVALWATER
2.1
Algemeen, Wvo-vergunningsplicfitig
2.2 3.0
Cortrole BODEM
24 24 24 25
3.1
Doelvoorschriften
25
3.2
Voorzieningen
25
3.3
Bedrijferioleringen
25
3.4
Beheermaatregelen
25
Onderzoeken
26
3.5 4.0
BRANDVEIUGHEID
4.1
5.0
Blusmiddelen algemeen
PGS 15: OPSLAG VERPAKTE GEVAARUJKE STOFFEN
5.1
Kemvoorschriften
5.2
Voorzieningen
26 26
27 27 28
6.0
GELUID EN TRILLINGEN
28
7.0
LUCHT
29
7.1
Buikopslag en oppervlaktebronnen
29
8.0
GEUR
30
9.0
AFVALBRENGSTATION
30
9.1
Opslag asbest
30
9.2
Opslag van klein gevaariijk afval (kca-depot)
31
9.3
Opslag van als afval aangeboden accu's
31
9.4
Opslag van ats afval aangeboden elektrische en elekb^onische apparatuur
31
9.5
Opslag van gasontiadingslampen
31
9.6
Opslag van zand, wegenzout en toesti^atingsmateriaal
10.0 ALGEMEEN
32 32
10.1
Gedragsvoorschriften
32
10.2
Registratie en onderzoeken
34
10.3
Afvalstoffen van derden
11.0 WERKPLAATS VOOR MOTORVOERTUIGEN/LANDBOUWWERKTUIGEN
20/44
21
1.1
34 34
11.1
Constructie
34
11.2
Ventilatie
34
11.3
Gedragsregels
35
12.0 OPSLAG IN BOVENGRONDSE TANKS ONDER ATMOSFERISCHE DRUK
36
BULAGE
37
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
'ZÏÏTD^^^^^^
VOORSCHRIFTEN 1.0
ACCEPTATIE EN REGISTRATIE
i.1
Acceptatie algemeen
1.1.1 In de inrichting dient voor bezoekers op duidelijke wijze te zijn aangegeven op welke plaatsen en tijden de afveilstoffen kunnen worden afgegeven. 1.1.2 Het kga/kga mag alteen worden geaccepteerd door de daartoe aangewezen en geïnstiueerde personen. 1.1.3 Indien blijkt dat een partij onverhoopt afvalstoffen bevat, waarvan de acceptatie aan vergunninghouder niet is vergund dienen maati'egelen genomen te worden om herhaling te voorkomen. De betreffende afvalstoffen dienen op een milieuhygiënisch verantwoorde manier te worden afgevoerd. ^J2
Acceptatie
1.2.1 In de inricfiting mogen maximaal 8.000 ton afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afveilstoffen worden opgeslagen dem 876 m^, exclusief kga. Daeimeieist mogen op enig moment maxlmeial 26 stuks gasflessen en maximaal 80 stuks autobanden op de inrichting zijn opgeslagen. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaeinde tatoel. Acttvitsit
Euralcodes
Veegvuil
opslag
20 03 03
14 m^
nverfvuil en pmllert>akken
opslag
20 03 99
28 m^
SetonJikelIJke benaming
Max. opslag 0n m ' of In ton)
afvalstof
1.2.2 De vergunninghouder dient te allen tijde te handelen confonn het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en de AO/IC inclusief (voor zover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen. 1.2.3 Alvorens wijzigingen van de procedure voor acceptatie, registratie of controle, worden toegepast dienen zij (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten te worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: de reden tot wijziging; de aard van de wijziging; de gevolgen van de wijziging voor andere onderdeten van het A&V-beleid en de AO/IC; de datum weieirop vergunninghouder de wijziging wil invoeren.
21/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
" ' ^ ^ " j ' ^ ^ HOLLAND
1.2.4 Indien bij de contixole van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, dienen deze afvalstoffen door vergunninghouder te worden afgevoerd naar een inricfiting die beschikt over de vereiste vergunning (en). Deze handelwijze dient in het acceptatiereglement van het A&V-beleid en AO/IC te zijn vastgelegd. 1^
Registratie
1.3.1 In de inricfiting moet een registi'atiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle aangevoerde (afval)stoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de toe- of venwerking van afvalstoffen worden gebruikt het volgende moet worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b.
de aangevoerde hoeveelheid (kg);
c.
de naam en het adres van de locatie van heri
d.
de naam en het adres van de ontdoener;
e.
de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen;
f.
de Euralcode (indien van toepassing);
g.
het afvalstroomnummer (indien van toepassing).
In afwijking van het gestelde in dit voorschrift hoeven de naam en het adres van de locatie van fierkomst en van de ontdoener niet in het registratiesysteem te worden opgenomen Indien er spiBke is van route-inzameling zoals bedoeld in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaartijke afvalstoffen. 1.3.2 In de Inrichting moet eveneens een registi'atiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle afgevoerde (eifval)stoffen die bij de toe- of verwerking zijn ontstaem het volgende moet worden vermeld: a.
de datum van afvoer;
b.
de afgevoerde hoeveelheid (kg);
c.
de afvoertoestemming;
d.
de naam en het adres van de afnemen
e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; f.
de Euralcode (indien van toepassing);
g.
het afveilstroomnummer (indien van toepassing).
1.3.3 In afwijking van het gestelde in voorschriff 1.3.1 hoeven in het registratiesysteem van alle door peirticulieren zetf aemgevoerde huishoudelijke afveüstoffen en van alle aangevoerde toedrijfeafvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kg per afgifte uitsluitend de volgende gegevens per Euralcode te worden vermeld: a. de datum van aanvoer;
22/44
b.
de aangevoerde totale hoeveelheid per dag (kg);
c.
de ^bruikelijke benaming van de afvalstoffen.
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
"'^"^"j'^^ HOLLAND
1.3.4 Er dient een sluitend verband te bestaan tussen de (afval) stoffenregistratie als toedoeld in dit hoofdstuk en definanciëleadministratie. 1.3.5 Binnen één maemd na ieder kalenderttwarteieil dient ter afstuiting van dit kalenderkwartaal een inventarisatie plaate te vinden van de in de inrichting op de laatste dag van het kwartel aanwezige voorraad afvalstoffen en deiaruit ontstane stoffen. Deze gegevens dienen in een reipportage te worden vastgelegd. Op verzoek dient deze rapportage aansluitend te worden verzonden aan Gedeputeerde Staten. In de rapportage dient het volgende te worden geregistreerd: a. een omschrijving vem de aard en de setmenstelling van de opgeslagen (afval)stoffen; b. de opgeslagen hoeveelheid (omgerekend naar kg) per soort (afval)stof; c. de datum, waarop de inventarisatie is uitgevoerd. Verschillen tussen deze fysieke voorreiad en de administratieve voorraad (op basis van geregisti-eerde gegevens) dienen in deze rapportage te worden verklaard. 1.3.6 Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende ten minste vijf jaar op de inrichting te worden bewaard en aan de da^oe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven. 1A
Bedrijfsvoering
1.4.1 De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervem mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. 1.4.2 De ingezamelde en binnen de inricfiting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, toewaard en gescheiden worden afgevoerd. 1.4.3 In de inrichting moet nabij het inzamelpunt van (vloeibaar) gevaariijk afval, voor de aard van de ingezamelde stoffen geschikt materiaal aanwezig zijn om gemorste en gelekte stoffen te neutraliseren, indien nodig te absorberen en op te nemen. Gemorste gevaariijke afvalstoffen moeten zonodig worden geneutraliseerd. De opgenomen gemorste (vloei)stof moet worden opgeslagen in daarvoor toestemde, voor de aard van de stof geschikte, gesloten emballage.
23/44
Ons kenmeik
P2H-2008-93155
'"^'^"j'^ijHOLLAND
1.4.4 Indien de afzet van de opgeslagen afv^stoffen stagneert, geeft de vergunningfoouder dit onverwijld schriftetijk te kennen aan fiet bevoegd gezag. Deze mededeling toevat tenminste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachtetijdsduur,alsmede de maati'egelen die worden genomen om de stagnatie op te heffen, respectievelijk in de toekomst te voortkomen.
2.0
AFVALWATER
2.1
Algemeen, Wvo-vergunnlngspllchtig
2.1.1 Bedrijfsafveilwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of tooeveetheid ervein: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd vem een opentoeiar riool of de bij een zodanig openbaeir riool behorende apparatijur; b. de verwerking niet wordt toetemmerd van slib, verwijderd uit een openbeieir riod. 2.1.2 Alle te lozen bedrijfsafvalweiterstromen moeten aem de volgende eisen voldoen: a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, toepaald volgens NEN 6414 (1988); b. de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt In pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN 6411 (1981); c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/t bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997) of NEN 6654 (1992). 2.1.3 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen >«roorzeiken; b. stoffen die stankoveriast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaeir riool of van de daaraan vertoonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen. 2.2
Controle
2.2.1 De totale hoeveelheid afvalwater dient, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te allen tijde toemonstering vem het afveilwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed toereikbaar en toegemkelijk zijn.
24/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
p'^^j'^iJ
HOLLAND
3.0
BODEM
3.1
Doelvoorschriften
3.1.1 Het bodemrisico van; de opslag van daktoedekking; de opslag van gips; -
de opslag van grofvuil; de opslag van C-hout; de opslag van puin; de opslag van restafval; de opslag van kca/kga; de opslag van droog en nat wegenzout; de opslag van olieproducten, accu's en andere gevaariijke producten ten toehoeve van de weri
moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan eindemissiescore 1 zoals gedefinieerd in de NRB. 32
Voorzieningen
3.2.1 Voor inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen dient een geldige PBV-Vert
Bedrijfsrloleringen
3.3.1 Binnen drie maanden na het in werking treden van deze vergunning en vervolgens elke vier jaar dient de bedrijferiolering tussen de vloeistofdichte vloeren en de olie-slibafscheiders aan de hemd van NEN 3399/NEN 3398 te worden geïnspecteerd op lekdichtheid. Bij aflteur dient binnen drie maanden voldaan te worden aan de eis van lekdichtheid als genoemd in de NEN3399/ NEN 3398. 3^
Beheermaatregelen
3.4.1 Binnen drie maanden na het in weridng treden van deze vergunning dient door vergunninghouder een plan met toeheermaatregelen voor de bodemtoeschermende voorzieningen eiem het bevoegd gezag te worden toegezonden. In dit plan dient tenminste het volgende te zijn uitgewerid: a. welke voorzieningen geïnspecteerd en onderhouden worden; b.
25/44
de inspectie- en onderhoudsffequentie;
Ons kenmerk
PZH-2006-93155
TuiD^^^^*^^^ c.
de wijze van Inspectie (visueel, monstememing, metingen et cetera);
d.
waaruit het onderhoud toestaat;
e.
de gerealiseerde maatregelen om bodemincidenten tijdig te kunnen signeileren;
f.
hoe eventuele verspreiding van bodemverontreinigende stoffen wordt beperkt;
g.
hoe de resultaten van inspectie en ondertioud en de evaluatie van toodemincidenten worden gerapporteerd en geregisti^eerd;
h. de verantwoordelijke functioneiris voor inspectie, onderhoud en de afhandeling vem toodemincidenten. 3.4.2 Vergunninghouder dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimen ongeacfit de zwaarte vem de getroffen voorzieningen (good housekeeping). 3b5
Onderzoeken
3.5.1 Bij toeëindiging van een toodembedreigende activiteit dient ter vaststelting van de kwaliteit van de bodem een toodembelastingonderzoek neiar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek dient alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, te zijn overgelegd aem het bevoegd gezag. De resultaten van het onderzoek dienen uiteriijk drie maeinden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd. 3.5.2 Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die toij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inricfiting waar toodembedreigende activiterten hebtoen plaatsgevonden. Monstememing moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monstememing en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter pleiatse vem de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet loet eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit fiebtoen als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herheillngsonderzoek.
4.0
BRANDVEIUGHEID
4.1
Blusmiddelen algemeen
4.1.1 Blusmiddelen moeten voor eenieder duidelijk zichtisaar en gemakkelijk toereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud vertieren. 4.1.2 In de buitenlucht aanwezige brandblusmiddelen moeten doelmatig tegen weersinvloeden zijn beschermd.
26/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
'"2^"j^Ï5 HOLLAND
4.1.3 De in de aeinvraag en in de deiarbij overgelegde stukken aangegeven blusmiddelen moeten aanwezig zijn. 4.1.4 Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Slanghaspels moeten voldoen aan NEN-EN 671 deel 1. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 en ISO 11602-2 plaatsvinden. Het onderhoud van slanghaspels moet overeenkomstig NEN-EN 671 deel 3 plaatsvinden. Ondertioud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slemgheispels worden voorzien van een latoel of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien vem een zegel. 4.1.5 Van elke laatste uitgevoerde controle moet een aantekening worden g e m a ^ op een bij elk toestel ter inzage aanwezige registratie. 4.1.6 Het terrein en het wegenstelsel moeten zodanig zijn ingericfit en de toegankelijkheid moet zodanig zijn toewaakt, dat elk deel vem de inricfiting te allen tijde vanuit ten minste twee ricfitingen is te toereiken. 4.1.7 Binnen de inricfiting moet een overzicfitelijke en actuele plattegrond eiemwezig zijn. Op deze plattegrond moet tenminste zijn aemgegeven: a.
alle getoouwen en de risicorelevarrte installaties met hun functies;
b.
alle opslagen van stoffen die risicovolle situaties kunnen veroorzeiken met vermelding van de aard van de stof overeenkomstig de ADR/WMS classificatie-indeling en de maximale hoeveelheden.
5.0
PGS 15: OPSLAG VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN
5b1
Kemvoorschriften
5.1.1 De binnen de inrichting aanwezige verpakte gevaariijke stoffen dienen te worden opgeslagen overeenkomstig de hoofdstukken 1, 3.1 (behoudens voorschrift 3.1.6), 3.3, 3.4, 3.5, 3.7, 3.9, 3.11 tot en met 3.15, 3.23 van de PGS 15. 5.1.2 Binnen de inrichting dient voor wat betreft vakbekwaamheid en de aanwezigheid van een joumaal te worden voldaan aan de eisen uit de hoofdstukken 3.17 en 3.18 van de PGS 15. 5.1.3 Binnen de inrichting dient een intern noodplan aanwezig te zijn welke voldoet aan de eisen uit hoofdstijk 3.19 van de PGS 15.
27/44
Ons kenmerk
PZH-2006-93155 provincie j j Q j ^ j ^ j ^ p
ZUID
5.1.4 Tijdens het aemmaken van bestiijdingsmiddelen moeten gemorste droge bestrijdingsmiddelen onmiddellijk droog opgenomen worden en gemorste vloeibare bestrijdingsmiddelen direct geïmmoblliseerd en in een spedaal daartoe toestemd vat gebracht. Daartoe moeten voldoende materialen en atosortoerende middelen voor onmiddellijk gebruik aanwezig zijn. 5.1.5 Ten gevolge van het opslaan en aanmaken van toestrijdingsmiddelen mogen geen bestrijdingsmiddelen terecfit kunnen komen in de toodem of het openbaar riool. De binnen de inricfiting aanwezige gasflessen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de hoofdstukken 1,6 en 10 van de PGS 15. Voorzieningen
5.2
5.2.1 Een bremdveiligheidsopslagkast dient te voldoen aem de eisen uit hoofdstuk 3.10 vem de PGS 15 en te worden opgesteld, ingericfit en gebruikt overeenkomstig bijlage 4 van de PGS 15.
6.0
GELUID EN TRILUNGEN
6.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het toeoordelen vem de meetresultaten moeten plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 6.1.2 Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inricfiting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activfteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande toeoordelingspunten niet meer toedragen dem: Beoordelingspunt
Beoordefingshoogte
Lang^dgemiddekJe beotwd^ingsniveau {Utxr)
pnm]
[indB(A)I D^
Awmd
Nadot
Mmo7M.m.. -/-
07-00-19.00 mr
I9.0&-23.00uur
1,5 5
40
-/-
-/-
35
30
Op 50 m - zuid
S
51
40
35
Op 75 m west
5
49
40
35
Op 50 m noord
5
44
40
35
Op 50 m oost
5
50
40
35
Woning Merwedekanaal 86
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in bijlage 2.5 van het akoestisch rapport van DHV, kenmerk MD-BO20071141, versie 1.1, d.d. 2 augustus 2007.
20/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
"•^^j^^iJ H O L L A N D
6.1.3 Het meiximale geluidsniveau L.Amax v^roorzaeikt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzeiamheden of activiteiten, eüsmede door het tremsportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaemde beoorddjngspunten niet meer bedragen dan: ^ Beoordeivtg^unt
Maxanafe göutósniveau {Lfvti^)
BKJO^eür^shoc^
{m dB(A)]
{inm] DSQ
Avond
Nacht
07.00-t&^auf
19-0(^23.00 uur
23.00-07J3Ö*ftiC
55
-/-
-/-
Merwedekanaal 86
5
-/-
60
60
Op 50 m - zuid
5
60
50
45
Op 75 m west
5
55
50
45
Op 50 m noord
5
65
65
65
Op 50 m oost
5
60
55
55
1,5
Woning
De ligging van de toeoordelingspunten is eiangegeven In bijlage 2.5 van het akoestisch rapport van DHV, kenmertt MD-BO20071141, versie 1.1, d.d. 2 augustus 2007. 6.1.4 De vorenstaande geluidsvoorschriften gelden niet voor activiteiten die verband hebtoen met de gladheidsbestrijding en de assistentie van de hulpdienst.
7.0
LUCHT
7,1
Buikopslag en oppervlaktebronnen
7.1.1 De opslag en overslag van (afval)stoffen binnen de inrichting moeten zodemig pleiatsvinden, dat geen stoftiinder naar de omgeving kan optreden. 7.1.2 Het berijdbare gedeelte van het terrein moet ter voorkoming van stof tijdig vochtig worden gehouden, worden geveegd of gezogen in een zodanige frequentie dat verspreiding van stof of ander fijnkonelig materiaal buiten de inrichting wordt voorltomen. 7.1.3 Indien bij het lossen, laden, transporteren en opslaem van (afveil)stoffen, ondanks alle maatregelen op een afetand van 2 m van de bron visueel waarneembare stofverspreiding plaatsvindt, moeten de weritzaamheden die de oorzaak hien/an zijn, terstond worden gestaakt.
2^44
Ons kenmerk PZH-2008-93155
P'^^'^^ HOLLAND
8.0
GEUR
8.1.1 De vergunninghouder tireft alle m a a b ^ e l e n of voorzieningen ter voorkoming van geuroveriast en ter beperking van geurwaameming buiten de inrichting, die redelijkenmjs mogelijk zijn. 8.1.2 Bulten de Inrichting mag geen geur afkomstig van de Inricfiting waameembaar zijn. 8.1.3 Stankverspreidende stoffen moeten op doelmatige wijze worden afgedekt en binnen 24 uur uit de inrichting worden afgevoerd. Voor de toepeiling van deze termijn tolijven zondagen en algemeen erkende landelijke feestdagen buiten toescfoouwing. 8.1.4 Indien het aant£ü klachten daartoe aanleiding geeft, dient vergunninghouder op verzoek van het bevoegd gezag een onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroveriast te voorkomen. 8.1.5 Groenafval mag niet langer dan twee weken in de inricfiting word^i opgeslagen, tenzij het alleen houtacfitige materialen toetreft. 8.1.6 Slito- en veegafval mogen niet langer dem twee weken in de inrichting worden opgeslagen. 8.1.7 Gft-afval mag niet langer dan één week In de inrichting worden opgeslagen.
9.0
AFVALBRENGSTATION
9.1
Opslag asbest
9.1.1 Astoest(houdend) afval moet worden aangevoerd in gesloten, niet-luchtdooriatend kunststof verpakkingsmateriaal van voldoende sterkte, en aansluitend worden opgeslagen in een daeirvoor geschikte afgesloten container. Het verpakkingsmateriaal en de conteiiner moeten voorzien zijn van de aanduidingen voorgeschreven op grond van het Productenbesluit Astoest (Stb. 2005, nr. 6). 9.1.2 Transportfaciliteiten en handelingen met asbest(houdend) afval moeten zodanig zijn dat beschadiging van het verpakkingsmateriaal uitgesloten is.
3(V44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P'^'^"j*^|j H O L L A N D
9.1.3 De corttainer met asbesthoudend afval moet afgesloten zijn door middel van een slot of geplaatst zijn op een voor onbevoegden ontoegankelijke opslagplaats. 9.1.4 De afgesloten container of opslagplaats zoals bedoeld in de voorschriften waarin asbest en astoesthoudend afval is opgeslagen, moet op duidelijke wijze van onderstaande aanduidingen zijn voorzien: 'ASBESTHOUDEND AFVAL' 'BIJ ONDESKUNDIGE HANDEUNG KAN EEN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE STOF VRIJKOMEN' 'ZAKKEN EN CONTAINER GESLOTEN HOUDEN'. 9^2
Opslag van klein gevaarlijk afval (kca-depot)
9.2.1 Alle handelingen met kca/kga dienen te geschieden conform de hoofdstukken 4 , 5 en 9, toefioudens voorschrift 9.1.7, van de Leidraad bij de interpretatie van de ricfitiijn Opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 15-1) ten behoeve van overheidsdepots voor klein chemisch afval. 9.2.2 Het in ontvemgst genomen kca/kga moet nog dezelfde dag worden gesorteerd en opgeslagen conform het gestelde in het vorige voorschrift. 93
Opslag van als afval aangeboden accu's
9.3.1 Accu's moeten rechtstandig worden opgeslagen in een speciaal hiervoor bestemde vloeistofdicfite bak die toestand is tegen de inwerking van accuzuur. Deze bak dient tegen weersinvloeden te zijn beschermd. 9^
Opsltig van als afval aangeboden elektrische en elektronische apparatuur
9.4.1 De opslag van elektrische en elektronische appeiratuur dient plaats te vinden op een vloeistofkerende voorziening onder een overkapping die de opgeslagen apparatuur tegen neerslag beschermt. 93
Opslag van gasontiadingslampen
9.5.1 Om breuk te voorkomen, dient opslag van gasontiadingslampen plaats te vinden in specifiek daarvoor toedeelde opslagmiddelen.
31/44
Ons kenmeik
PZH-2008-g3155
TuiD^°^^^^
9u6
Opslag van zand, wegenzout en bestratingsmateriaal
9.6.1 Zand en toestratingsmateriaal moeten worden opgeslagen in opslagvakken die tenminste aan drie zijden keerwanden hetotoen. 9.6.2 De opslagplaate en eventueel aanwezige keerwanden vem (vast/droog) wegenzout moeten bestand zijn tegen de inwerking van fiet opgeslagen zout. Het in de opslagplaate aanwezige zout moet tegen inregenen beschermd zijn door een overitapping of een afdekzeil. 9.6.3 Gemorst (vast/droog) zout dient onmiddellijk te worden verzameld en verplaatst naar de daartoe ingerichte opslagplaats. 9.6.4 De stijffieid en sterkte van de \ank waarin nat zout wordt opgeslagen moet voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van zettingen, eventuele verzakking van de steunpunten eils gevolg van overdruk bij vulling of overvulling, te voorkomen, tenwijl de dicfittieid onder alle omstandigfieden moet zijn verzekerd. 9.6.5 Bij fiet vullen van, of het aftappen uit een tank moet morsen worden voorkomen. 9.6.6 Tenzij in een andere oplossing is voorzien (bijvoorbeeld een vulafsluiter aem het einde van de slang waarmee het opslagvat wordt gevuld) moet rond de vulpunten een vloeistofdichte en producttoestendige lekbak zijn aangebracht met een oppervlak van ten minste 0,25 m^ en een opnamecapaciteit die tenminste de inhoud van de vulslang kem toevatten. 9.6.7 De tank, leidingen, appendages en doseervaten moeten blijvend vloeistofdicht zijn en bestand tegen de daemn opgeslagen en/of daeirin te tremsporteren vloeistof.
10.0
ALGEMEEN
IOLI
Gedragsvoorschrlften
10.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 10.1.2 De inrichting mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Binnen de openingstijden mogen emderen dan het personeel van de inrichting uiteluitend onder toe^cfit in de inricfiting aanwezig zijn.
32/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
P-^^'j*^^ HOLLAND
10.1.3 De inricfiting mag uitsluitend geopend ajn van maandag tot en met zaterdag van 07.30 uur tot 18.00 uur. 10.1.4 Op zondagen en algemeen erkende, landelijke feestdagen mogen er alleen tussen 07.30 uur en 12.00 uur op het terrein van de inrichting werkzaamheden plaatsvinden. Op de overige dagen mogen er alleen tussen 07.00 uur en 19.00 uur op het terrein weritzaamheden plaatsvinden. Werkzaamheden in vertoand met maximeieil vier afvaftremsporten in de avond en in de nacht en in vertoand met gladheidsbestiijding mogen ook touiten deze tijdstippen op de inricfiting plaatsvinden. 10.1.5 Alle binnen de inrichting aanwezige machines, insteillaties en voorzieningen moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.
10.1.6 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding vem insecten, knaagdieren en emder ongedierte plaatsvinden. 10.1.7 Tijdens het in toedrijf zijn van de Inrichting moet personeel aanwezig zijn dat voor controle- en registratiewerkzaeimheden is geïnstrueerd. 10.1.8 a. Vóór het einde van de vergunnrngstermijn dient de inricfiting te zijn ontmanteld en dienen alle aanwezige (afval)stoffen, materialen en installaties te zijn afgevoerd naar een daartoe bevoegde verwerkingsinrichting. De vergunninghouder dient zes maanden voor het einde van de vergunningstermijn een plan ter goedkeuring over te leggen aan het hoofd van de regio, waarin beschreven steat op welke wijze en op welke termijn de opgeslagen (afval)stoffen, materialen en installaties zullen worden verwijderd, aan wie ze zullen worden afgegeven en hoe de ontmanteling van de inricfiting zal pleiatsvinden. b.
Het onder a van dit voorschrift gestelde is niet van toepassing indien minimaal zes maanden voor het einde van de vergunningstermijn een ontvankelijke aanvreiag voor revisie van de vergunning is ingediend.
10.1.9 De in artikel 8.20, lid 2 van de Wm bedoelde veranderingen moeten binnen één maand na de datum van wijziging van vergunninghouder door de nieuwe vergunninghouder schriftelijk worden bevestigd. Deze schriftelijke bevestiging moet zijn gericht eian het hoofd van de regio en plaatsvinden door middel van overiegging van een uittreksel van de Kamer van Koophandel. 10.1.10 Indien zich wijzigingen voordoen in de in de aanvraag aangegeven volmacht om namens de gemeente op te treden, moet dit binnen veertien dagen na de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
33/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
' 7 ' , ' ^ ' ^ HOLLAND ZUID
10.1.11 Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de bron van de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden geregistreerd. 10.1.12 Indien uit de inhoud van keurings- en inspectierapporten t^ijkt dat gevaeu' voor veronb'einiging dreigt, moet direct het toevoegd gezag daarvan in kennis worden gesteld. 10.2
Registratie en onderzoden
10.2.1 In de inricfiting moet een centraal registi'atiesysteem aanwezig zijn waeirin informatie omtrent ondertioud, metingen, keuringen, controles en gegevens vem relevante milieuonderzoeken worden bijgehouden. De documenten in dit registratiesysteem moeten ten minste vijf jaeir in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor daartoe toevoegde ambtenaren. 10.3
Afvalstoffen van derden
10.3.1 De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van advalstoffen maximaal drie jaar toedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
11.0
WERKPLAATS VOOR MOTORVOERTUI GEN/LAN DBOUWWERKTUI GEN
11.1
Constructie
11.1.1 Oliën, vetten of water mogen niet van de vloer van een ruimte waar herstelwerkzaeimheden worden uitgevoerd naar buiten worden geschrotxj of gespoten. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. 11.2
Ventilatie
11.2.1 Een wert(plaats dient zodanig geventileerd te zijn, dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen en dampen die ontstaem bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren. 11.2.2 Het proefdraaien van verbrandingsmotoren mag uiteluitend plaatsvinden in een ruimte waar herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd. Bij het proefdraaien vanverbrandingsmotoren moeten de uitlaatgassen op doelmatige wijze op de buitenlucfit worden afgevoerd door middel vem een op de uitiaat van de verbremdingsmotor bevestigde slemg van doelmatig materieial.
34/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
P'^'^"^'^^ HOLLAND
Indien een uitiaatgas-afeuigventilator wordt toegepast moet de slang op de zuigzijde vem deze ventilator zijn aangesloten. Deze afzuigventilator moet de uitletatgeissen door een uitsluitend voor dit doel bestemde leiding van doelmatig en onbrandbaar materiaal afvoeren tot ten minste 1 m tooven de hoogste daklijn van het pand. 11.3
Gedragsregels
11.3.1 In een ruimte weiar herstelwerkzeiamheden worden uitgevoerd alsmede in enig emder getoouw van de inrichting mogen geen tankwagens aanwezig zijn, toestemd voor het vervoer van gevaariijke stoffen genoemd in het VLG, tenzij de tank door een door het bevoegd gezag aemvaarde deskundige gasvrij is gemaakt en hiervan een bewijs eianwezig is. 11.3.2 Het schoonmaken van onderdeten of spuitapparatuur met toehulp van organische oplosmiddelen, moet plaatsvinden in een afeluitbare bak of in een afeluitbaar vat, dan wel in een speciaal reinigingssysteem, waarbij de vloeistof wordt gered reu leerd en in een gesloten vat wordt bewaard. Een deksel van een dergelijke bak of vat mag eilleen worden geopend voor het vullen of leeghalen van de reinigingsvloeistof of voor het in- en urtheilen van de te reinigen materialen. 11.3.3 Na het beëindigen van de werkzaamheden moeten oplos- of verdunningsmiddelen en gemakkelijk brandbare of explosieve verfeoorten in een speciaal daeirvoor bestemde opslagruimte worden geborgen. 11.3.4 In een ruimte waar werkzaamheden worden verricht met verven en oplos- of verdunningsmiddelen mag geen grotere hoeveelheid vert en oplos- of verdunningsmiddelen etanwezig zijn dan binnen één werkdag in deze ruimte venwerkt kan worden. De overige verf en oplos- of verdunningsmiddelen moeten worden getoorgen in een speciaal daarvoor bestemde opslagruimte. 11.3.5 De opslag van accu's moet plaatsvinden in een vloeistofdichte bak die bestand is tegen het in de accu's aanwezige elektrolyt. Indien de bak buiten is opgesteld, moet deze tegen Inregenen zijn beschermd. Het opladen van accu's moet plaatsvinden op een vloeistofdichte vloer en op een goed geventileerde plaats.
11.3.6 Lege emballage moet ten minste dagelijks worden venn/ijderd uit een ruimte waar werkzaamheden worden verricht met verven en oplos- of verdunningsmiddelen. 11.3.7 Alle met verf en oplos- of verdunningsmiddelen vervuilde afvalstoffen flappen, poetsdoeken, afplakpapier enzovoorts) alsmede verfresten (ook uit de filters) moeten zijn opgeslagen in gesloten metalen afvalbakken of vaten en moeten worden toehanddd als gevaarlijke afvalstoffen.
96^
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
p^'"^'HOLLAND ZUID
12J)
OPSLAG IN BOVENGRONDSE TANKS ONDER ATMOSFERISCHE DRUK
12.1.1 Een tank met een inhoud van ten hoogste 5.000 liter kan zonder vulleiding met overvulbeveiliging zijn uitgevoerd. Een dergelijke tank dient te worden gevuld met een vulpistool dat is voorzien van een arjtomatisch afslagmechanisme. Het pistool waarmee de temk wordt gevuld mag niet zijn voorzien van een vastzetmechemisme. 12.1.2 De opslag dient te voldoen eian fiet gestelde in de voorschriften 4.1.2.3,4.1.3 tot en met 4.1.6, 4.2.1 tot en met4.2.11,4.2.14, 4.3.1 tot en met 4.3.9, 4.3.11 en 4.3.12, 4.4.1 tot en met 4.4.5. 4.4.7 en 4.4.8, 4.5.1 tot en met 4.5.9 en 4.5.11 van de richtiijn PGS 30. 12.1.3 Op een tank die inpemdig is gesitueerd zijn de voorschriften 4.8.1 tot en met 4.8.6 uit de richtlijn PGS 30 eveneens van toepassing. 12.1.4 Het vullen en leegzuigen van een tank toestemd voor de opsiag van afgewerkte olie moet zonder morsen geschieden. Het vulpunt en de aansluiting voor het leegzuigen moeten elk zijn opgesteld tooven een lektoak met een oppervlak van ten minste 0,25 m^, die toestand is tegen afgewerkte olie. De lekbeik moet zodanig zijn geplaatst of afgedekt dat zich geen (regen)water kem verzamelen. Indien het vulpunt in een gebouw gelegen is moet de vloer vem de ruimte waarin het vulpunt gelegen is vloeistofdicht zijn uitgevoerd. 12.1.5 Bij het vulpunt van de tank voor de opslag van afgewerkte olie moeten voorzorgen worden genomen om verstopping van de leidingen te voori
36/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155
P*^^"^^ HOLLAND
BIJLAGE BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NENISO-, NVN-norm, Al-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verieend het leiatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, weridulgen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het Al-blad van toepassing die bij de aanleg of instellatie vem die constructies, toestellen, werktuigen en inst^laties is toegepeist, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. BESTELADRESSEN Publicaties ^ j n in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop PostiDUS 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83. PGS-richtiijnen zijn digitaal veritrijgbaar via www.vrom.nl -
DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richttijnen bij: Nederiands Nomnalisatie-instituut (NEN), afdeling Vert
37/44
Ons kenmerk
PZH-2006-93155
P'^^^j'^jJ H O L L A N D
ADR Accord europeen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route (Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaariijke goederen over de weg). AFVALSTROOMNUMMER Een uniek nummer dat is gedefinieerd in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaariijke afvalstoffen. Al 25 'Preventie van zware ongeveülen door gevaariijke stoffen'. Uitgegeven door de Directeur Generaal van de Artoeid (DGA). ASBESTHOUDEND AFVAL Afval waarin zich astoest bevindt met een concentratie van meer dan 100 mg/kg gewogen (serpentijneistoestconcentratie vermeerderd met tienmaal emifitooolastoestconcentratie). Tevens wordt onder asbesthoudend afval toegrepen al het afval dat als astoesthoudend afval in de inrichting is geaccepteerd. Toelichting De restconcentratienorm voor hergebruik van astoesthoudende buikmaterialen, zoals (water)toodem, grond, toaggerspecie en puin (granulaat) is in de Beleidsbrief Astoest in txodem, grond en puin (granulaat) (TK 2003-2004, 28 663 nr. 15) definitief vastgesteld op 100 mg/kg gewogen (gewogen betekent de concentratie serpentijnastoest vermeerderd met tienmeial de concentratie amfiboolasbest). BEDRIJFSRIOLERING Voorziening voor de afvoer vem toedrijfsafveilwater vanuit de inrichting neieir oppervleiktewater, een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzeimeling en het transport van afvalwater.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) Voor het toereiken van een hoog niveau van toescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzeiken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te toeperken, die - kosten en toaten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de toedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederiand of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL Handeling in de vorm van controle of onderhoud vem een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissles te reduceren.
36/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P7;";i: HOLLAND ZUID
BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING Fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert. BODEMRISICO(CATEGORIE) Typering van de kans op (en omv^ig van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfematige activiteit. BRANDWERENDHEID Het aantal minuten dat een constructie haeu* functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting; de brandwerendheid wordt bepaald volgens NEN 6069. BRANDWERENDHEID VAN BOUWDELEN De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een getoouw ^ j n functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, toepaald volgens NEN 6069. CUR/PBV Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving/Plan Bodemtoeschermende Voorzieningen. EMBALLAGE Verpakkingsmateriaeil, zoals glazen en kunststof fiessen, blikken en kunststof cems, meteilen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate buikcontainers (IBC's). EURAL De regeling Europese afvalstoffenlijst (Stcrt. 28 maart 2002). Aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen. GASONTLADINGSLAMP Lamp die licht geeff doordat een elektrische stroom door een met gas gevulde buis wordt gestuurd. Het betreft: lagedruk kwiklampen (TL-buizen, spaariampen PL- en SL, neonlichtreclame); hogedruk kwiklampen (HP, ML); hogedruk natriumlampen (SON); lagedruk natriumlampen (SOJ. GEUROVERLAST De geur wordt binnen een bepaald tijdtoestek langdurig of herhaaldelijk in vleugen waargenomen. De geurtoeleving wordt toeoordeeld als negatief en de geur wordt daarbij als zweiar, eventueel als prikkelend of verstorend omschreven. -
De geur dient herkend te worden als een geur afkomstig van de inrichting en niet van andere bronnen uit de omgeving.
39/44
Ons kenmeik
PZH-2008-93155 P'^^^j'^iJ HOLLAND
GEVAARUJKE STOFFEN Indien sprake is van een opslag volgens CPR 15-1. 15-2 of 15-3 Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milleugevaariijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als toedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milleugevaariijke stoffen. Indien sprake is van een op^ag volgens PGS 15 Gevaariijke stof als bedoeld in eirtikel 1, onderdeel b vem de Wet vervoer gevaariijke stoffen. GROEPSRISICO De kems dat per jaeir in één keer een groep v^i tenminste een toepaalde grootte het sladitoffer wordt van een ongeval bij eenrisicovolleactiviteit. HeA. groepsrisico wordt in een FN-curve weergegeven. HERGEBRUIK Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. HUISHOUDELIJK AFVAL Afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens, toefioudens voor zover het afgegeven of ingezamelde toestanddelen vem die afvalstoffen betreft, die zijn aemgewezen als geveieulijk afval. KLEIN CHEMISCH AFVAL (kca) Afvalstoffen die naeir samenstelling als gevaariijke afveilstoffen moeten worden eiemgemerkt en die in kleine hoeveelheden in particuliere huishoudens vrijkomen. LEKBAK Vloeistofdichte voorziening met toeperide opvemgcapacitert, waarvan de bodembeschermende weri
40/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P™*'""'HOLLAND ZUID
NEN 3011 Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte. NEN 3398 BuJtenriolering - Onderzoek en toestandsbeoordeling van objecten. NEN 3399 Buitenriolering - Classificatiesysteem bij visuele inspectie van objecten. NEN 6069 Experimentele loepaling vem de brandwerendheid vem toouwdelen en toouwproducten en het classificeren daarvan. NEN 6071 Rekenkundige bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen - Betonconstructies. NEN 6072 Rekenkundige bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen - Staalconstructies. NRB Nederiemdse Richtiijn Bodemtoescherming bedrijfsmatige activiteiten. NUTTIGE TOEPASSING Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtiijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelftje of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebrulk als brandstof.
ONBRANDBAAR Onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064, Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen. ONTDOENER Persoon of bedrijf waar afval ontstaat en die van het afval wil ontdoen door het af te geven aan een inzamelaar, vervoerder handelaar, beweriter of verweri^er. OPSLAGPLAATS Een losse kast, een bouwkundige kast, een kluis, een opslaggebouw of een vatenpeirk, bestemd voor de toewaring van gevei^ijke stoffen. PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN Verklaring door een (door een door de Reiad voor de Accreditatie) geaccrediteerd inspecteur, vericregen na goedkeuring op basis van een inspectie volgens CUR/PSV-Aanbeveling 44 (beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen).
41/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P"^^^'""'HOLLAND ZUID^^^^^
PGS Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebracfite richtiijnen voor opslag van en omgang met gevaariijke stoffen (voorheen CPRricfitiijn). De adviesraad gevaariijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze ricfitiijroen een adviserende taak. PGS 15 Publicatiereeks Gevaariijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaariijke stoffen, R k ^ i j n voor brandveiligheid, artoeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier exteme veiilgfieid). POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT Elke activiteit die een risico vem verontreiniging van de toodem met zich meebrengt, als gevolg vem de aeird van die activiteit en als gevolg van de fysiscfoe en chemiscfoe eigenschappen vem de stoffen weiamnee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vastetellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten touiten beschouwing gelaten. RIOLERING Bedrijferiolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. RISICO De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit In relatie met de kans dat deze zich voordoen. STUIFGEVOELIGE STOFFEN Conform de Nederiemdse Emissie Richtiijnen wordt uitgaemde van de sturfgevoelighekJ vem een stof en de mogelijkheid om verstuiving al dan niet door bevocfitiging tegen te gaan, voor niet reactieve producten de volgende klasse-indeling gehanteerd: S I : sterk stuifgevoelig, niet bevochtigbaar; S2: sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar; S3: licfit sturfgevoelig, niet bevochtigtoaar; S4: licht sturfgevoelig, wel bevochtigbaeu'; S5: nauwelijks of niet stuifgevoelig. VERWAARLOOSBAAR BODEMRISICO Situatie waarin door goede afstemming van maatregelen en voorzieningen de kans op bodembel^ting verwaarioosbaar is gemaakt. VERWERKEN (VAN AFVALSTOFFEN) Het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen, alsmede handelingen die daartoe leiden. VLG Reglement betreffende het vervoer over land van gevaariijke stoffen.
42/44
Ons kenmeik
PZH-2006-93155
P'J^j'^ HOLLAND
VLOEISTOFDICHT De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een bodembeschermende voorziening niet toereikt. VLOEISTOFDICHTE VLOER Een vloer geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-Aantoeveling 44. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of toeweüdng - geen vloeistof aem de niet met vloeistof toelaste zijde van die voorziening kan komen. VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo leing te keren dat deze kunnen worden opgenjimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden. In deze beschikldng wordt onder bevoegd gezag verstaan; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezen het hoofd van het regiebureau Zuid, Postbus 24, 3300 AA Dordrecftt. Telefoon (070) 441 86 55, fax (070) 441 86 4 1 . BEROEP Beroep Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden op grond van artikel 20.1 van de Wet milieubeheer en artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende zes weken vanaf de dag na de dag waarop een exemplaar vem de toeschikking ter inzage is gelegd, toeroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtepraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het beroepschrift moet in tweevoud worden ingediend. Als tegen dit besluit beroep wordt ingesteld kan een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend (artikel 36 van de Wet op de Raad van State en artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht). Dit verzoek moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling toestuursreditepraak van de Raad van State, Postious 20019, 2500 EA Den Haag. IN WERKING TREDEN BESLUIT In weri
43/44
Ons kenmerk
PZH-2008-93155
P-^^^lJ HOLLAND
AANDAChfTSPUNTEN AandacfiteDunten Wij wijzen de vergunninghouder op fiet volgende: als er verontreinigende stoffen in de bodem, lucht of water zijn gekomen (bijvoorbeeld door ongewoon voorval) moet de vergunninghouder dit meldwi bij het bevoegd gezag. Daarnaast moet de vergunninghouder meteen maatregelen ti'effen om verdere verontreiniging van toodem, lucfit of water te voorkomen. Vorenstaande punten zijn gebaseerd op de etrtikelen 17.1 en 17.2 van de Wm. Het telefoonnummer van de meldkamer bij de DCMR-Milieudienst Rijnmond is (010) 246 86 86. Wij wijzen de vergunninghouder op het volgende: als er verontreinigende stoffen in de bodem, lucfit of water zijn gekomen (toijvoortoeeld door ongewoon voorval) moet de vergunninghouder dit melden bij het toevoegd gezag. Daamaast moet de vergunninghouder meteen maatregelen treffen om verdere verontreiniging van toodem, lucfit of water te voorkomen. Vorenstaande punten zijn getoaseerd op de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wm. Het telefoonnummer van de klachtentelefoon van de provincie is (070) 441 61 11. Wij wijzen de vergunninghouder erop dat er nog andere (wettelijke) bepalingen van kracfit kunnen zijn. Het gaat hier bij het in werking zijn van een inricfiting. Wij maken vergunninghouder onder meer attent op: het Besluit melden van toedrijfe- en gevaariijke afvalstoffen; aanleg- of bouwvergunning. Als de vergunninghouder, op grond van de voorschriften, plannen ter goedkeuring moet opsturen zullen wij deze plannen toeoordelen. Afhankelijk van de inhoud keuren wij de plannen goed of af. Tegen een af- of goedkeuring kunnen belanghebbenden schriftelijk bezwaar en beroep aantekenen. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
J.P. van der Weij hoofd bureau Afveil
Afschrift aan:
- Dijkgraaf en Heemraden van het waterschap Rivierenland, Postbus 599, 4000 AN Tiel; - DHV, t.a.v. de heer ir. 44/44
, Postbus 1132,3800 BC /Vnersfoort.