A
ARCHEOLOGIE
E.S. MITTENDORFF In het kader van de doctoraalscriptie aan de Universiteit van Amsterdam is door de auteur een synthetiserend onderzoek uitgevoerd op basis van de opgravingsresultaten van vijf grotere opgravingen in het Polstraatkwartier, in de zuidoosthoek van de Deventer binnenstad, omsloten door de Polstraat, de Assenstraat en de Bursestraat.1 In dit gebied zijn vanaf 1909 in totaal 19 opgravingen en waarnemingen uitgevoerd, maar slechts twee onderzoeken waren (deels) uitgewerkt. Als gevolg van onvolledigheid of het geheel ontbreken van documentatie of vondsten vielen 14 onderzoeken af voor nadere uitwerking. Vijf opgravingen kwamen wel in aanmerking.
1 DE VIJF OPGRAVINGEN IN HET CENTRUM, DIE DE BASIS VORMDEN VAN HET ONDERZOEK.
Woningen met uitzicht D E O N T W I K K E L I N G VA N E E N S T E D E L I J K E WO O N C U LT U U R I N D E V E N T E R TUSSEN DE 9DE EN 13DE EEUW Het onderzoek et eerste geselecteerde onderzoek werd in 1948 uitgevoerd door het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) van de Rijksuniversiteit Groningen en de toen nog prille Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amersfoort, onder leiding van prof. dr. A. E. Van Giffen 3 (figuur 1 nr. 012). Het volgende grote onderzoek werd in het kader van stadsvernieuwing in 1980-81 onder leiding van H. Sarfatij door de ROB uitgevoerd 4 (figuur 1 nr. 077). Vervolgens werden in 1982 en 1984 twee kleinere noodopgravingen uitgevoerd door de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afd. 18. Dit gebeurde onder leiding van H. Lubberding (figuur 1 nr. 081 en 095) 5. Het laatste grote onderzoek in het gebied vond plaats in 1998-99 onder leiding van Th. Spitzers, uitgevoerd door BAAC 6 (figuur 1 nr. 197 en 199).
H
Bovengenoemde opgravingen zijn vervolgens uitgewerkt op structuurniveau, toegespitst op de grotere structuren als huisplattegronden, waterputten en afvalkuilen, of de bestaande basisuitwerking is aangevuld. In de volgende stap van het onderzoek zijn de resultaten van deze basisuitwerkingen in een synthetiserend kader voor het hele onderzoeksgebied geplaatst. Dit kader bestond voor een belangrijk deel uit de combinatie van de gegevens van de individuele sites, die een hoog detailniveau bevatten, met de ontwikkelingspatronen, die bij de vergelijking van de afzonderlijke sites konden worden waargenomen. Het resultaat is een totaalbeeld van de ontwikkeling van een van de oudste delen van Deventer van een overwegend agrarisch gebied tot middeleeuwse stad. Bijzonder is dat dit proces voor het eerst in de onderzoeksgeschiedenis van Deventer op verschillende schaalniveaus kan worden gevolgd. Niet alleen op het niveau van de
32
ruimtelijke ontwikkeling van het gebied als geheel, maar bijvoorbeeld ook op het niveau van ruimtelijke en functionele indeling van de individuele percelen en op het niveau van de huisplattegronden. Het uitgangspunt van het onderzoek vormde het archeologische bronnenmateriaal. Omdat historische bronnen voor de periode die dit onderzoek beslaat, relatief schaars en vaak slecht toegankelijk zijn, waar mogelijk, uit secundaire literatuur beschikbare historische bronnen gebruikt ter aanvulling van de archeologische gegevens. Het onderzoek omvatte bewoningssporen uit de periode tussen ongeveer 800 en 1250 n. Chr. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek vormde de ontwikkeling van de woonhuizen binnen het onderzoeksgebied wat betreft constructie, vorm en functie. Binnen de onderzochte periode konden in totaal acht huistypen worden gedefinieerd. Het resultaat
VITRUVIUS is de eerste systematische typologie van huisplattegronden binnen de (vroeg)middeleeuwse stad. In dit artikel wordt de typologie van de gevonden huisplattegronden in chronologische volgorde beschreven. Daarnaast wordt getracht de ontwikkelingen in de wijze waarop woonhuizen werden geconstrueerd en in het uiterlijk van de huizen in de relevante maatschappelijke context te plaatsen. De resultaten hebben in eerste instantie betrekking op het onderzoeksgebied (zie figuur 1), maar kunnen waarschijnlijk ook op de rest van Deventer worden toegepast. Op basis van de historische vermelding van de stichting van een kerk rond 768 door de latere heilige Lebuïnus wordt verondersteld dat de bewoning in Deventer in ieder geval tot in het laatste kwart van de 8ste eeuw teruggaat. Vanuit archeologisch perspectief is deze oudste fase moeilijk traceerbaar. Grondsporen die mogelijk uit de late 8ste eeuw dateren zijn schaars en lastig te dateren als gevolg van het vrijwel ontbreken van nauwkeurig dateerbare importkeramiek. In het onderzoeksgebied zijn geen resten uit deze periode aangetroffen. De oudste hier aangetroffen structuren daar dateren in de eerste helft van de 9de eeuw, en dan vermoedelijk eerder in het tweede dan het eerste kwart daarvan.
800-850: boerderijen Tot op heden zijn in de Deventer binnenstad slechts incomplete plattegronden uit deze periode aangetroffen. In de typologie van plattegronden zijn zij beschreven onder het type Deventer 3. Huisplattegronden van dit type worden gekenmerkt door een wandgreppel waarin de wandconstructie is geplaatst. De dragende constructie bestaat uit ingegraven houten palen aan de buitenzijde de wandgreppel (figuur 2). De wanden bestaan uit vlechtwerk. Alle gebouwen van dit type lijken een minimale lengte van 12 m te hebben gehad. Omdat geen complete plattegronden bewaard zijn gebleven, kunnen de exacte lengte en de breedte niet worden vastgesteld. De gebouwen van het type Deventer 3 vertonen overeenkomst met plattegronden van boerderijen van het type Odoorn C. Dit type wordt eveneens gekenmerkt door een draagconstructie die buiten de wanden is geplaatst. Daarnaast komen soms stijlen aan de binnenzijde van de wand voor. De wand is vaak deels ingegraven. De lengte varieert van 18 tot 21 m. De breedte is over het algemeen 5 m. De plattegrond is rechthoekig van vorm,
NUMMER 6
JANUARI 2009
veelal met afgeronde hoeken. Dit gebouwtype wordt tussen 700 en 900 na Chr gedateerd. 7 Gebouwen van het type Deventer 3 dateren uit de periode 800 - 850, met een uitloop tot ongeveer 900. De sterke gelijkenis met de plattegronden van het type Odoorn C doet een agrarische functie voor de gebouwen van het type Deventer 3 vermoeden. De afwijkende oriëntatie van gebouwen in duidelijk rurale contexten (oost-west) lijkt het belangrijkste verschil met de Deventer gebouwen, die overwegend noord-zuid zijn georiënteerd. De aanwezigheid van boerderijen wijst erop dat het onderzoeksgebied in deze periode een agrarisch karakter had. Deze gedachte wordt onderstreept door de ruime opzet van het gebied, het ontbreken van een systematisch verkavelingssysteem en het vrijwel ontbreken van importkeramiek.
850-900: Functieverandering weerspiegeld in huisplattegronden Tussen 850 en 900 onderging het onderzoeksgebied een ingrijpende verandering in ruimtelijk en functioneel opzicht. Dat blijkt in de eerste plaats uit de aanleg van een structureel en systematisch verkavelingssysteem in het gehele onderzoeksgebied. De verkaveling bestond uit lange, smalle percelen, haaks op de IJssel.8 De breedte van de individuele percelen varieerde van 9,5 m tot 11,5 m.
Opvallend is dat deze verkaveling grotendeels tot na de Middeleeuwen gehandhaafd bleef. De huidige Assenstraat en Polstraat, die tegenwoordig het onderzoeksgebied omsluiten, fungeerden waarschijnlijk als primaire assen binnen dit verkavelingssysteem (figuur 3). Bij archeologische onderzoeken in andere delen van de binnenstad kon eenzelfde verkavelingssysteem worden aangetoond.9 Daarnaast bleek dat deze percelering al bestond voordat de nederzetting aan het eind van de 9de eeuw werd omgeven door een aarden wal. Deze wal is vermoedelijk aangelegd naar aanleiding van een Vikingaanval in het jaar 882. De verandering in ruimtelijke structuur van het 9de-eeuwse Deventer was niet het gevolg van de bij deze aanval toegebrachte verwoestingen, maar moet door andere redenen zijn ingegeven. Op de nieuwe percelen werden geen grote boerderijachtige huizen van het type Deventer 3 gebouwd, maar kleinere gebouwen. Deze gebouwen hebben een uit enkele rijen paalsporen opgebouwde, rechthoekige plattegrond. De breedte varieerde van 4,5 m tot 5 m. Gemiddeld waren de huizen ongeveer 12 m lang. Deze gebouwen worden tot het type Deventer 2 gerekend. Gebouwen van dit type kwamen in de tweede helft van de 9de eeuw en de eerste helft van de 10de eeuw op verschillende plaatsen in de nederzetting voor. Deze gebouwen verschillen qua afmetingen,
2 OVERZICHT VAN DE BEKENDE PLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 3. S A M E N VAT T I N G Op basis van de resultaten van vijf grotere opgravingen in het centrum van Deventer is een synthetiserend onderzoek uitgevoerd, dat zich met name richtte op de ruimtelijke en sociaal-economische aspecten in de ontwikkeling van vroegmiddeleeuwse nederzetting tot middeleeuwse stad. Het onderzoek leverde veel nieuwe inzichten op in het verstedelijkingsproces van Deventer. Dit artikel richt zich op de ontwikkelingen die de burgerlijke huizenbouw tussen ca. 800 en 1250 n. Chr. doormaakte, geplaatst in de historische context. Daarnaast wordt kort aangegeven hoe de resultaten zich verhouden tot een breder onderzoekskader.
33
A
VITRUVIUS
NUMMER 6
JANUARI 2009 opbouw en indeling dusdanig van die van Deventer type 3, dat een agrarische functie voor deze gebouwen niet erg waarschijnlijk is. Intern waren deze gebouwen waarschijnlijk in twee of meerdere ruimtes verdeeld (figuur 4). Mogelijk werd een van de ruimtes gebruikt als ambachtelijk atelier of voor de opslag van handelswaar of voorraden. Een combinatie van beide functies is tevens mogelijk. De overige ruimtes hadden waarschijnlijk een woonfunctie. Omdat de gebouwen uit één verdieping bestonden, hadden zij ten hoogste een soort vliering ter beschikking voor de opslag van voorraden of andere goederen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat deze als pakhuizen of opslagplaatsen dienden.
DRIE HOOFDASSEN, DIE DE BASIS VORMDEN VOOR DE VERKAVELING 3 DE VAN DE NEDERZETTING IN DE TWEEDE HELFT VAN DE 9DE EEUW, GEPROJECTEERD BINNEN DE OMWALLING UIT DE LATE 9DE EEUW.
4 RECHTHOEKIGE HUISPLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 2 34
De aanleg van een systematische, bijna planmatige verkavelingsstructuur betekende een grote verandering in de ruimtelijke indeling en ordening van de nederzetting en vormde in feite een eerste stap in het verstedelijkingsproces. Het vroegstedelijke uiterlijk van de nederzetting werd verder versterkt door de bouw van kleine, rechthoekige huizen. Deze stonden op een gemeenschappelijke rooilijn aan een straat en fungeerden zowel als woning als werkplaats/opslagruimte. Hiermee begon de nederzetting Deventer zich in ruimtelijk en economisch opzicht te onderscheiden van het omringende platteland. Dat de agrarische component na 850 niet geheel uit de nederzetting verdween, blijkt uit de vondst van een plattegrond van een ander gebouwtype, namelijk het type Deventer 1 (figuur 5). Van dit type is tot op heden slechts een plattegrond bekend. Deze is opgegraven aan de rand van de nederzetting aan de Smedenstraat.10 Dit gebouwtype is naar verhouding groot (9 m breed en minimaal 16 m lang) en bestaat uit een dubbele palenrij. De hoeken van het gebouw zijn afgerond. Gezien de datering, die niet scherper is te stellen dan tussen 800 en 882, vormde dit type mogelijk een overgangsvorm tussen de typen Deventer 3 en Deventer 2. De veranderingen in de ruimtelijke opbouw en het uiterlijk van de nederzetting impliceren tegelijkertijd een verandering in de sociaal-economische structuur. De agrarische functie raakte meer op de achtergrond, terwijl de ambachtelijke en uitwisselings- of handelscomponent lijkt te zijn toegenomen. Dat kan onder meer worden afgeleid uit de gevonden resten van been- en ijzerbewerking. Daarnaast neemt het aandeel importkeramiek in deze periode sterk toe.
VITRUVIUS Deze veranderingen zullen ook hun weerslag hebben gehad op het zelfbeeld van de bewoners van het 9de-eeuwse Deventer. Het blijft nog onduidelijk of zij zichzelf anders beschouwden als de bewoners van het omliggende platteland. Het initiatief tot de functieverandering van Deventer ging waarschijnlijk uit van de vorst en kerkelijke instellingen. De toegenomen bevolkingsdichtheid en de toename van uitwisseling werkten mogelijk wel als katalysator voor de ontwikkeling van nieuwe organisatievormen zoals gilde-achtige structuren, naast de feodale gezagsverhoudingen. Deze nieuwe organisatievormen hadden vaak de vorm van een eedgenootschap, waarbij de leden elkaar een eed van trouw zworen en daarbij beloofden de gezamenlijke belangen van de leden (vaak handelaren) als één groep te beschermen. Door deze horizontale organisatiestructuren kon de hiërarchische gezagsstructuur met de landsheer in het gedrang komen. Dergelijke organisaties werden in de 9de eeuw daarom herhaaldelijk verboden.11 Vergelijkend onderzoek van Deventer met andere portes in het Schelde-, Maasen Rijngebied, die een vergelijkbare toename in activiteit vertoonden in deze periode, kan meer duidelijkheid geven over deze belangrijke stap in het verstedelijkingsproces.12
NUMMER 6
JANUARI 2009
5 DE ENIGE IN DEVENTER BEKENDE PLATTEGROND VAN HET TYPE DEVENTER 1.
6 DE PLATTEGRONDEN TYPE DEVENTER 6 MARKEREN HET BEGIN VAN EEN GELEIDELIJKE OVERGANG NAAR HOUTSKELETBOUW.
900-950: Geleidelijke overgang naar houtskeletbouw Vanaf 900 kwam een geleidelijke verandering in de constructiewijze van houten gebouwen op gang. Er verscheen een nieuw type plattegrond op het toneel. Gebouwen van dit type (type Deventer 6) bestonden nog maar gedeeltelijk uit ingegraven palen. Dat blijkt uit de relatief grote afstand tussen de gevonden paalsporen (figuur 6). Op deze palen was vermoedelijk een horizontale balk bevestigd, die de basis voor de wandconstructie vormde. De breedte van plattegronden van dit type was minimaal 4 m, de lengte bedroeg minimaal tussen 11,5 m en 13 m. Gebouwen van het type Deventer 6 dateren voornamelijk uit de eerste helft van de 10de eeuw, maar kwamen ook in de tweede helft van de 10de eeuw nog voor. Zij verschilden qua afmetingen weinig van zowel gebouwen van het type Deventer 2 als Deventer 4 (zie hieronder). De functie van deze gebouwen zal daarom waarschijnlijk niet wezenlijk verschillen van die van de voorgangers en opvolgers van dit type: een woning voor personen met een behoefte aan opslagcapaciteit, mogelijk gecombineerd met een ambachtelijke werkplaats.
De ruimtelijke structuur van de nederzetting bleef in deze periode vrijwel ongewijzigd. De perceelsgrenzen bleven gehandhaafd. De aan het eind van de 9de eeuw aangelegde aarden verdedigingswal, vormde echter een belangrijk nieuw element.13 Mogelijk vormden de omwalling van de nederzetting en, als gevolg hiervan, de uitbreiding van de geestelijke gemeenschap en de verplaatsing van de bisschopszetel naar Deventer, een belangrijke impuls voor de verdere ontwikkeling van de nederzetting en de handel. De omwalling speelde daarnaast een belangrijke rol in het verstedelijkingsproces. De wal vormde een duidelijke fysieke grens tussen de vroegstedelijke nederzetting en het omringende platteland. De plattegronden van het type Deventer 6 vormen de eerste aanzet van de overgang van gebouwen met ingegraven staanders naar in houtskeletbouw uitgevoerde gebouwen. De overgang naar een meer arbeidsintensieve, technisch geavanceerdere bouwtechniek kan mogelijk worden gezien als gevolg van de toegenomen politieke en militaire stabiliteit na de aanleg van de omwalling.
35
950-1050: Grotere huizen in houtskeletbouw Vanaf 950 kwam met de introductie van gebouwen van het nieuwe type Deventer 4 de ontwikkeling van de houtskeletbouwtechniek volledig op gang. De dragende constructie was opgenomen in de wanden van het gebouw in de vorm van een stijf houtskelet. Het geheel rustte op een raamwerk van horizontale balken, dat direct op de lemen vloer van het gebouw lag. Deze vakwerk- of houtskeletbouw maakte het mogelijk om gebouwen met meerdere verdiepingen te bouwen. Het subtype Deventer 4A is wat betreft constructie identiek aan type 4, met de uitzondering dat gebouwen van dit type geheel of gedeeltelijk waren onderkelderd (figuur 7). De gebouwen van dit subtype bestonden dus altijd uit minimaal twee verdiepingen, aangenomen dat zich op de begane grond ook een verdieping bevond. Op basis van de sporen van gebouwen van het type Deventer 4A kan worden vastgesteld dat de breedte van deze gebouwen varieerde van 4,2 m tot 5,2 m. De lengte kon tussen 11,5 m en 14,5 m bedragen. De nieuwe bouwtechnieken maakte het mogelijk het beschikbare bruto vloeroppervlak per gebouw aanzienlijk te vergroten. Dat
A
VITRUVIUS
NUMMER 6
JANUARI 2009 sluit in ieder geval een opslagfunctie uit. Uit de archeologische data komt in de periode tussen 950 en 1050 voor het eerst een sociale groep naar voren, die zichzelf duidelijk profileert als lokale elite. Zij bewoonden grote houten huizen, die waarschijnlijk uit meerdere verdiepingen bestonden. Een deel van deze gebouwen werd verwarmd met luxe verwarmingssystemen, die in deze periode verder vooral in versterkingen en kloosters worden aangetroffen. Terwijl de economische activiteiten in de nederzetting als geheel zich steeds meer toespitsen op handel en ambacht, is op perceelsniveau een zekere specialisatie waarneembaar. Dat blijkt onder meer uit het feit dat bijgebouwen met een ambachtelijke functie nooit op hetzelfde perceel lagen als een onderkelderd houten gebouw met een opslagfunctie.
Na 1050: grote gebouwen van tufsteen
7
PLATTEGRONDEN VAN ONDERKELDERDE HOUTEN HUIZEN VAN HET TYPE DEVENTER 4A.
DE ACHTERERVEN 8 OP BEVONDEN ZICH KLEINE GEBOUWTJES IN HOUTSKELETBOUW VAN HET TYPE DEVENTER 5, VERMOEDELIJK MET EEN AMBACHTELIJKE FUNCTIE.
geldt zeker voor het onderkelderde type Deventer 4A. Deze gebouwen hadden waarschijnlijk in de eerste plaats een functie als woonhuis voor kooplieden of personen met grondbezit buiten de stad, mogelijk gecombineerd met een ambachtelijke werkplaats. Dat de bewoners van deze gebouwen tot de sociale elite moeten hebben behoord, blijkt uit de vondst van meerdere bekervormige kacheltegels, afkomstig van lemen kachelovens.14 Gebouwen van het type Deventer 4 kwamen zeker tot 1250 voor. Waarschijnlijk werd dit type pas verdrongen na de introductie van baksteen als grootschalig toegepast bouwmateriaal. Opvallend is dat de onderkelderde variant na 1050 nauwelijks meer voor lijkt te komen. Mogelijk bestaat er een verband tus-
sen het verdwijnen hiervan en de opkomst van grote tufstenen woonhuizen na 1050. De introductie van houtskeletgebouwen van het type Deventer 4 en Deventer 4A vormt een belangrijke aanwijzing voor een toenemende specialisatie op het gebeid van de handel. In de kelder van een van de gebouwen zijn resten aangetroffen die op de opslag van een grote hoeveelheid graan wijzen. Aanwijzingen voor ambachtelijke activiteiten bestaan onder andere uit het voorkomen van kleine bijgebouwtjes van het type Deventer 5 (figuur 8). De gebouwen van dit type vervulden, gezien het voorkomen van een haardplaats, mogelijk een functie als smelterij, stokerij of brouwerij. De aanwezigheid van haarden in deze relatief kleine gebouwtjes
36
Vanaf 1050 wordt het stedelijke karakter van Deventer verder versterkt door de bouw van grote tufstenen gebouwen. In het onderzoeksgebied zijn in totaal de resten van acht van dergelijke gebouwen aangetroffen. Ook buiten het onderzoeksgebied bestaan aanwijzingen voor burgerlijke tufsteenbouw. Typologisch zijn deze gebouwen in twee groepen onder te verdelen. De gebouwen van het type Deventer 7 zijn vrijwel vierkant van opzet. De muurdiktes bedragen tussen 0,60 m en bijna 1 m. De afmetingen van de gebouwen variëren sterk van 5,50 bij 5 m tot bijna 8 bij 8,50 m (figuur 9). Gebouwen van het type Deventer 8 daarentegen zijn langgerekter en rechthoekig van opzet (figuur 10). Bij deze gebouwen variëren de afmetingen van bijna 10 m bij 6 m tot 22 m bij 6 m. De afmetingen zijn niet de belangrijkste criteria bij de toewijzing aan een type, maar de opzet van de plattegrond is hierin bepalend. De onderste verdieping van beide typen gebouwen was over het algemeen verdiept aangelegd als souterrain. Waarschijnlijk bestonden deze gebouwen uit meerdere verdiepingen. Gebouwen van de typen Deventer 7 en 8 werden waarschijnlijk kort na 1050 geïntroduceerd. Na de 12de eeuw lijkt het type Deventer 7 niet meer voor te komen. Enkele gebouwen van dit type werden, nadat zij in de 12e eeuw door brand waren verwoest, vervangen door type Deventer 8. Gebouwen van dit laatste type functioneerden waarschijnlijk tot ver na de 13de en 14de eeuw, waarin het gebruik van baksteen steeds algemener werd.
VITRUVIUS
NUMMER 6
Stenen gebouwen met een vierkante of rechthoekige plattegrond zijn in deze periode geen onbekend verschijnsel in Noordwest-Europa. We kennen ze onder meer uit Trier, Mainz en Rosheim (figuur 11).15 Over het algemeen bestaan zij uit minimaal drie bouwlagen. Aangenomen wordt dat de begane grond en het souterrain een functie als opslagruimte hadden, terwijl de eerste verdieping als woonruimte fungeerde. Deze gebouwen moeten een zeker weerbaar karakter hebben uitgestraald, hetzij praktisch, hetzij symbolisch. Het bij de bouw gebruikte tufsteen is waarschijnlijk grotendeels afkomstig uit de voormalige Romeinse steden zoals Xanten. Daarnaast werd ook tufsteen in de voormalige Romeinse mijnen in het Eifelgebied gewonnen.16 In deze periode moet er sprake zijn geweest van een aanzienlijke aanvoer van tufsteen als bouwmateriaal, niet zozeer voor burgerhuizen maar vooral voor de bouw van een imposante bisschoppelijke palts op enige honderden meters ten noorden van het onderzoeksgebied. Deze palts diende, behalve als tweede residentie van de bisschop van Utrecht, voornamelijk als uitvalsbasis voor zijn plaatselijke vertegenwoordiger. Mogelijk hangt deze bouwactiviteit samen met het verkrijgen van belangrijke rechten in Deventer door de bisschop. In deze context komen de lokale bisschoppelijke ministerialen (in de hoedanigheid van handelaar, grootgrondbezitter of beide) in aanmerking als initiatiefnemers tot de bouw van deze stenen gebouwen. Zij beschikten blijkbaar over voldoende invloed en financiële middelen om op eigen initiatief stenen woningen op te trekken. Vanwege hun positie als bisschoppelijke functionarissen hadden zij toegang tot invloedrijke functies, zoals die van bisschoppelijk domeinbeheerder. Tegen de achtergrond van de investituurstrijd is het juist deze groep die haar invloed aanwend om gemeenschappelijke belangen als collectief veilig te stellen. In andere steden, zoals in Trier en Kamerijk, treedt deze groep in de 11de eeuw steeds meer naar voren als militaire en bestuurlijke elite.17 Deze collectieven kenmerkten zich door een eigen, horizontale organisatiestructuur en kwamen waarschijnlijk voort uit soortgelijke collectieven die ook al in de 9de eeuw bestonden. Daarbij kwam het regelmatig tot conflicten met de landsheer, veelal de lokale bisschop.
JANUARI 2009
9 DE PLATTEGRONDEN VAN DE TUFSTENEN GEBOUWEN VAN HET TYPE DEVENTER 7 ZIJN MIN OF MEER VIERKANT VAN VORM.
0 PLATTEGRONDEN VAN HET TYPE DEVENTER 8 ZIJN RECHTHOEKIG VAN VORM.
Tufsteen muurwerk Uitbraakspoor Reconstructie Grens opgravingsput
DIT VOORBEELD VAN EEN GEBOUW UIT DE 12DE EEUW IN ROSHEIM (FR.) GEEFT EEN INDRUK VAN HET UITERLIJK VAN GEBOUWEN VAN HET TYPE DEVENTER 7 EN 8.
Een historische aanwijzing voor de aanwezigheid van een dergelijke georganiseerde groep in Deventer stamt uit 1116, toen de lokale bisschoppelijke ministerialen bij een
37
A
VITRUVIUS
conflict tussen bisschop Godebald (1114 - 1127) en keizer Hendrik V (1081 - 1125) de zijde van de laatste kozen. Waarschijnlijk maakten in de 12de eeuw ook welgestelde, vrije handelaren deel uit van deze groep. Uit de archeologische en historische bronnen komen hiermee de eerste aanwijzingen naar voren van een maatschappelijke groep, met een eigen organisatievorm, en als zodanig naar buiten trad. Deze groep streefde naar een autonomie positie. Dit collectieve zelfbewustzijn en het daaruit voortvloeiende streven naar autonomie zijn belangrijke factoren in het mentale verstedelijkingsproces. Dit proces zette zich voort in de 12de een 13de eeuw, waarin uit de geschreven bronnen een toenemende autonome, bestuurlijke invloed van ministerialen en vrije burgers naar voren komt. Deze vond zijn weerslag bijvoorbeeld in de vorm van de instelling van een schepenraad.18
Conclusie Het onderzoek op basis van de analyse resultaten van meerdere oude opgravingen heeft belangrijke nieuwe inzichten opgeleverd over het ontstaan en de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening en de sociaal-economische structuur van Deventer in de Vroege en Volle Middeleeuwen in relatie tot het verstedelijkingsproces. Ten eerste kan nu een integraal en systematisch beeld worden gegeven van de ontwikkelingen in de wooncultuur van de (vroeg)stedelijke fase in de periode 800-1250. De, grotendeels nieuwe inzichten in de ruimtelijke indeling en het functionele gebruik van de nederzetting en de veranderingen die daarin in de loop der tijd optraden zijn van grote waarde bij de voorbereiding
NUMMER 6
JANUARI 2009
van toekomstige opgravingen in de binnenstad en bepalen voor een groot deel de vraagstellingen en daaraan gekoppelde onderzoeksmethoden met betrekking tot deze periode. Gezien in het bredere kader van het urbanisatieproces van Deventer gedurende de Middeleeuwen is een duidelijke samenhang aan te wijzen tussen het fysieke proces van verstedelijking, waarbij de nederzetting een steeds uitgesprokener stads uiterlijk kreeg, en het mentale verstedelijkingsproces van (een deel van) haar inwoners, die zichzelf steeds meer als aparte maatschappelijke groep gingen beschouwen en zich als zodanig profileerden. Hieruit kwam op verschillende momenten gedurende dit mentale proces een streven naar autonomie naar voren, dat geleidelijk steeds meer voet aan de grond kreeg en in het begin van de 13de eeuw resulteerde in de instelling van een stadsbestuur dat in ieder geval voor een deel bestond uit vrije burgers. Vergelijkbare processen zijn historisch en archeologisch waarneembaar in vroeg-urbane centra elders in Noordwest-Europa.19 De vraag blijft nog hoe de wisselwerking tussen het fysieke en mentale deel van het verstedelijkingsproces werkte: werd de mentaliteitwijziging van de inwoners ingegeven door veranderingen in hun fysieke omgeving of juist omgekeerd? Uit de gegevens van het onderzoek blijkt in ieder geval dat essentiële stappen in het verstedelijkingsproces hun weerslag vinden in de bodem en dat de mentaliteitswijziging van de inwoners van Deventer voor een deel
wordt weerspiegeld in de veranderingen in de huisbouwtradities. Het proces van verstedelijking is in het onderzoeksgebied archeologisch traceerbaar in de vorm van enkele cruciale functionele en ruimtelijke veranderingen, zoals de aanleg van een systematische verkaveling, verdichting van de bebouwing, een diversificatie van het economische spectrum, waarbij de agrarische component steeds verder afneemt ten opzichte van ambachten en handel, en de ontwikkeling van stedelijk gebouwtypen, opgetrokken in houtskeletbouw of natuursteen. Daarbij moet ook de invloed van de aanleg van een omwalling niet worden vergeten. Deze stappen lijken in het middeleeuwse verstedelijkingsproces in Noordwest-Europa geen vaststaand chronologisch traject te kennen. Dat wil zeggen dat dezelfde stap in verschillende centra op een ander moment kan worden gezet. In vergelijking tot andere vroegstedelijke centra start het urbanisatieproces in Deventer relatief vroeg. Vergelijkend onderzoek met bijvoorbeeld Utrecht, Nijmegen, Maastricht of contemporaire centra in het Duitse Rijnland kan mogelijk uitwijzen of er groepen van centra zijn waar het verstedelijkingsproces synchroon verliep, of dat ieder centrum een eigen tijdspad volgde. 1 Mittendorff,
2007. veel onderzoeken betrof het een vrij kleine waarneming, die voor het grootste deel zijn beschreven door de Deventer tekenleraar Alex Dorgelo (1888-1963): Dorgelo, z.j. De onderzoeken, die wel in meer of mindere mate werden uitgewerkt, zijn in het onderzoek betrokken, zie noot 3 t/m 6. 2 Bij
DEZE AQUAREL DOOR ALEX DORGELO UIT 1948 VERBEELDT DE OPGRAVING VAN EEN TUFSTENEN GEBOUW VAN HET TYPE DEVENTER 8 AAN DE POLSTRAAT.
38
VITRUVIUS 3 Dit onderzoek werd nooit uitgewerkt en de documentatie en geborgen vondstmateriaal raakten verspreid over verschillende instanties. Zie hiervoor Bartels, 2004, 14-15. 4 Dit onderzoek maakte deel uit van het onderzoeksproject ‘De urbanisatie van Nederlandse rivierengebeid tijdens de Middeleeuwen’. Doel van dit project was om door combinatie van onderzoeksgegevens uit vier steden (Tiel, Dordrecht, Nijmegen en Deventer) de ontwikkeling van ieder van deze steden afzonderlijk in hoofdlijnen te beschrijven. Daarnaast was het de bedoeling om deze vier steden onderling te vergelijken, gezien in een algemener kader van urbanisatie (Sarfatij, 1999, 15-17). Delen van het onderzoek aan het Burseplein werden uitgewerkt en gepubliceerd. Een korte beschrijving van de laat-middeleeuwse sporen en het vondstmateriaal uit de beerputten werd gepubliceerd (Clevis & Kottman, 1989). Een groot deel van het vondstmateriaal uit de beerputten is tevens gepubliceerd in Bartels, 1999. 5 Beide onderzoeken werden kort beschreven door de opgravingsleider: Lubberding, 1991. 6 Van
dit onderzoek verscheen een volledige basisrapportage: Spitzers, 2000. 7 Huijts, 1992, 149-160. 8 Het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied vormt hierop een uitzondering. Omdat de Polstraat hier een bocht maakt in noordelijke richting, zijn de percelen in deze bocht meer oost-west georiënteerd. De bocht in de straat is waarschijnlijk het gevolg van het natuurlijk reliëf ter plaatse. 9 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 53-59. 10 Vermeulen, Nalis & Havers, 2006, 33. 11 Akkerman, 1962, 418-419. 12 Mittendorff, 2007, 278; vgl. ook Verhulst, 1999, 44-67. 13 Bartels, 2006a, 64-65. 14 Mittendorff, 2008, 124-128. 15 Wiedenau, 1983, 166-169; 253-256; 215-217. 16 Bartels, 2006b, 22. 17 Künzel, 1997, 171. 18 Benders, 2004, 43. 19 Zie ondermeer Laleman & Raveschot, 1991, 217-218 (Gent) en Künzel, 1997, 149-222 (Sint-Truiden, Trier en Kamerijk).
Literatuur – Akkerman, J.B., 1961. Het koopmansgilde van Tiel omstreeks het jaar 1000, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 30, 407-471. – Bartels, M.H., 1999. Steden in Scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort. – Bartels, M.H., 2004. Professor Van Giffen in Deventer. Een historisch verslag van de eerste systematische archeologische stadskernonderzoek in 1948, in: E. Kleeman (et. al.) (red.),
NUMMER 6
JANUARI 2009
OPEN DAG OP DE OPGRAVING VAN PROF. DR. A.E. VAN GIFFEN AAN DE POLSTRAAT IN 1948, WAAR DE RESTEN VAN EEN TUFSTENEN GEBOUW VAN HET TYPE DEVENTER 7 ZICHTBAAR ZIJN.
De onderste steen. Essays over de cultuurgeschiedenis van Deventer. Liber amoricum voor Hans Magdelijns, Deventer, 10-17. – Bartels, M.H., 2006a. De wal tegen de Vikingen om middeleeuws Deventer Archeologisch en historisch onderzoek naar wal en stadsmuren (850-1900) en een vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse omwalde nederzettingen, Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 18). – Bartels, M.H., 2006b. Tufsteen, duyfsteen, dufsteen; handel, bouw en sloop in harde bouwmaterialen in middeleeuws Deventer, in: H. De Beer, C. Hogenstijn & D. Webbink (red.), Aan weerszijden van de IJssel; liber amicorum aangeboden aan Henk Nalis ter gelegenheid van zijn afscheid als archivaris van de gemeente Deventer, Deventer, 21-30. – Benders, J.F., 2004. Bestuursstructuur en schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke verschriftelijking in Deventer tot het eind van de 15de eeuw, Kampen. – Clevis, H. & J. Kottman, 1989. Weggegooid en teruggevonden. Aardewerk en glas uit Deventer vondstcomplexen 1375-1750, Kampen. – Dorgelo, A., z.j. Opgravingen in Deventer 1933-1959 (ongepubliceerd handschrift in twee delen). – Huijts, C.S.T.J., 1992. De voor-historische boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen van 1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem. – Künzel, R., 1997. Beelden en zelfbeelden van middeleeuwse mensen. Historisch - antropologische studies over groepsculturen in de Nederlanden, 7de - 13de eeuw, Nijmegen. – Laleman, M.C. & P. Raveschot, 1991. Inleiding tot de studie van de woonhuizen in Gent, periode 1100-1300, de kelders, Brussel. – Lubberding, H.H.J., 1991. Enkele koopmanshuizen in de Vrije Keizerlijke (Hanze)stad Deventer, in: Westerheem XL-4, 156-164.
39
– Mittendorff, E.S., 2007. Huizen van Heren. Archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer, ca. 800 - 1200, Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 20). – Mittendorff, E.S., 2008. Heteluchtverwarming in huizen van de vroegstedelijke elite in de 11de eeuw in Deventer (NL), in : L. Henderickx & N. Mees (red.), Archaeologia Mediaevalis, Archeologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in België en aangrenzende gebieden 31, Namen. – Sarfatij, H., 1999. Stad, archeologie en afval, in: M.H. Bartels, 1999. Steden in Scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle/Amersfoort. – Spitzers, T.A., 2000. Archeologisch onderzoek Polstraat 69/71 te Deventer 1998-1999. 1100 jaar bouwen en leven in de Polstraat, BAAC basisrapportage (BAAC-rapport 99.006), Deventer. – Verhulst, A., 1999. The rise of cities in Northwest Europe, Cambridge. – Vermeulen, B., H. Nalis & G. Havers, 2006. Razende mannen, onrustige vrouwen. Archeologisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse nederzetting, een adellijke hofstede en het St. Elisabethsgasthuis te Deventer, Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 17). – Wiedenau, A., 1983. Katalog der romanischen Wohnbauten in westdeutschen Städten und Siedlungen (ohne Goslar und Regensburg), Tübingen.
E.S. M ITTENDORFF is projectleider archeologie gemeente Deventer.