Wiw-statistiek Jaarrapport 2001
Dit onderzoek is uitgevoerd door Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Eelco Flapper Eva Mandos Peter Bolhuis B2403 Leiden, 18 juli 2002
VOORWOORD In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voert Research voor Beleid de Wiw-statistiek uit. De Wiw-statistiek betreft een integrale gegevensverzameling bij uitvoeringsorganen en gemeenten van alle Wiw-deelnemers en -plaatsingen in Nederland. Na controle, correctie en statistische verwerking van de gegevensbestanden wordt een landelijk overzicht opgesteld met beleidsinformatie over de toepassing en uitwerking van de Wiw. Daarnaast ontvangt elke organisatie of gemeente die gegevens heeft aangeleverd een individueel locatierapport en ontvangen alle gemeenten een locatierapport met hun gegevens. Tot nu toe zijn acht metingen uitgevoerd: over het derde en vierde kwartaal van 1998 en over het eerste en tweede halfjaar van 1999, 2000 en 2001. Het Wiw-projectteam van Research voor Beleid heeft regelmatig overleg gevoerd met de begeleidingscommissie voor de Wiw-statistiek bestaande uit: • Mariette van der Burg, Job den Heeten, Jan Flinkenflögel en Frederik Straatjes van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), • Frank Kentin en Menno Meihuizen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), • Etwin Grootscholten van de Landelijke vereniging van uitvoeringsorganen wet Inschakeling Werkzoekenden (LIW). Het Wiw-projectteam 2001 van Research voor Beleid bestaat uit Eva Mandos, Eelco Flapper, en Peter Bolhuis. Het projectteam is in de werkzaamheden ondersteund door Paul Vogels, Gerard Volker, Murielle van Hilten en Debbie Langeveld.
Eva Mandos, Projectleider Sociale Zaken en Werkgelegenheid Leiden, 18 juli 2002
INHOUDSOPGAVE Pag. Samenvatting
i
1
Inleiding 1.1 De Wet inschakeling werkzoekenden 1.2 Doel en opzet van de Wiw-statistiek 1.3 Inhoud en opzet van het rapport
1 1 2 3
2
Deelnemers aan de Wiw 2.1 Aantal deelnemers aan de Wiw 2.2 Profiel van de deelnemers met een dienstbetrekking 2.3 Profiel van de deelnemers met een werkervaringsplaats 2.4 Profiel van de deelnemers met een Rea-plaatsing 2.5 Verschillen in het profiel van de deelnemers
5 5 8 16 21 23
3
De arbeidsplaatsen 3.1 Dienstbetrekkingen 3.2 De werkervaringsplaatsen 3.3 De Rea-plaatsen
26 26 28 30
4
Uitstroom 4.1 Uitstroom uit dienstbetrekkingen 4.2 Beëindiging werkervaringsplaatsen 4.3 Beëindiging Rea-plaatsen
32 32 39 41
5
Leegloop en ziekteverzuim 5.1 Leegloop 5.2 Ziekteverzuim
42 42 43
6
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers 6.1 Inleiding 6.2 Kenmerken van ex Banenpoolers en nieuwe volwassenen 6.3 Sector inlener 6.4 Uitstroom in 2001 en 2000 6.5 Uitstroom per regio
46 46 47 48 49 53
Bijlage 1
Uitvoering en responsverantwoording
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Bijlage 2
Volledigheid van de gegevens
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Bijlage 3
Aanvullende tabellen
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Bijlage 4
Overzicht kenmerken Wiw-statistiek
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Bijlage 5
Berekeningswijzen en definities
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
i
SAMENVATTING In de Wiw-statistiek worden op persoonsniveau gegevens verzameld van alle dienstbetrekkingen, werkervaringsplaatsen en (gemeentelijke) Rea-plaatsingen die in het kader van de Wiw zijn gerealiseerd. Vanaf juli 1998 voert Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Wiw-statistiek uit. Tot nu toe zijn er acht metingen verricht: over het derde en vierde kwartaal van 1998 en over het eerste en tweede halfjaar van 1999, 2000 en 2001.
1.
Dienstbetrekkingen
Ontwikkelingen in het aantal deelnemers Het aantal personen met een dienstbetrekking is sinds de invoering van de Wiw in 1998 afgenomen van circa 43.000 naar circa 31.000 aan het eind van 2001; een afname derhalve van 12.000 personen in 4 jaar tijd. Er is instroom in de Wiw, maar de uitstroom is groter. De afname van het aantal dienstbetrekkingen tussen 31 december 2000 en 31 december 2001 is gemiddeld geweest: 3.000 dienstbetrekkingen. Figuur 1
Ontwikkeling in het aantal dienstbetrekkingen van 1998 tot en met 2001
50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0
instroom uitstroom eindstand
31 dec '97
1e halfjaar 1998
2e halfjaar 1998
1e halfjaar 1999
2e halfjaar 1999
1e halfjaar 2000
2e halfjaar 2000
1e halfjaar 2001
2e halfjaar 2001
Bron: Wiw-statistiek. De eindstand van 1997 en 1e halfjaar 1998 zijn declaratiecijfers van het ministerie SZW. De eindstand per 31 december 1997 betreft Banenpoolers en JWG-ers die zijn overgegaan naar de Wiw.
Samenvatting
ii
Profiel van de deelnemers met een dienstbetrekking Aan het einde van 2001 ziet het profiel van de deelnemers met een dienstbetrekking er als volgt uit (zie tabel 1): • Er zijn iets meer mannen met een dienstbetrekking dan vrouwen. • Er is een grote spreiding in leeftijdscategorieën. Ruim de helft van de deelnemers (53%) is tussen de 35 en 55 jaar. De gemiddelde leeftijd is 40 jaar. De gemiddelde leeftijd van de volwassenen is 44 jaar. • Ruim de helft van de deelnemers (57%) heeft een opleiding op middelbaar niveau gevolgd (vbo / lbo / mavo / mbo / havo / vwo). Ruim een derde (36%) heeft geen opleiding of alleen een opleiding op basisniveau. Een kleine groep deelnemers (6%) is hoger opgeleid (hbo / WO). • Bijna twee derde van de deelnemers (62%) is ingestroomd in een dienstbetrekking vanuit een uitkering van de sociale dienst. Daarnaast had 11% van de deelnemers geen inkomen voorafgaand aan de dienstbetrekking. Het betreft hier met name jongeren onder de 23 jaar. • Ruim de helft (51%) van de deelnemers is ingedeeld in fase 3. Een beperkt aantal deelnemers (5%) is ingedeeld in fase 1. • Ruim de helft van de deelnemers (52%) is alleenstaand. • Gemiddeld zijn de deelnemers aan het eind van 2001 ruim 3 jaar (41 maanden) werkzaam in de dienstbetrekking. Evenals in vorige jaren is het profiel van de deelnemers aan het begin en het einde van het jaar niet veel veranderd. De kenmerken van mensen die instromen en uitstromen wijken wel enigszins af van het zittende bestand. Omdat het echter telkens maar om een beperkte groep mensen gaat die in- of uitstroomt en de kenmerken van deze in- en uitstromers in hoge mate met elkaar overeenkomen, blijft het profiel van de deelnemers binnen een jaar zeer stabiel. Alleen bij het inkomen voorafgaand aan de dienstbetrekking heeft er een lichte verschuiving plaatsgevonden. In 2001 hadden 12% van de deelnemers een voorafgaand inkomen uit een gesubsidieerde arbeidsplaats (tegenover 8% in 2000), 7% van de deelnemers had in 2001 voorafgaand aan hun dienstbetrekking een uitkering ivm ziekte of arbeidsongeschiktheid (tegenover 2% in 2000) en 62% van de deelnemers in 2001 had voorafgaand aan hun dienstbetrekking een uitkering van de sociale dienst (tegenover 70% in 2000). Wanneer het profiel van de huidige deelnemers wordt vergeleken met dat in het eerste jaar van de Wiw, zijn de verschillen ook gering en blijkt er met name sprake te zijn van een vergrijzing. Ook het aandeel mannen neemt iets toe. Deze ‘vergrijzing’ (minder jongeren en meer volwassenen) wordt met name veroorzaakt doordat jongeren relatief vaker uitstromen dan volwassenen. Jongeren stromen overigens ook relatief vaker in dan volwassenen, maar de instroom is kleiner dan de uitstroom. Daarnaast is er een aanzienlijke groep deelnemers die lang geleden is ingestroomd en niet uitstroomt. Deze worden uiteraard telkens een jaar ouder en waren gemiddeld ook wat ouder bij instroom. Verschil tussen jongeren en volwassenen (aan het eind van 2001): • Het aandeel vrouwen is onder jongeren (53%) groter dan onder volwassenen (44%). • Volwassenen zijn wat hoger opgeleid dan jongeren. • Volwassenen hadden voorafgaand aan de Wiw voor het merendeel een uitkering van de sociale dienst (67%), terwijl bij jongeren 44% voorheen geen inkomen had.
Samenvatting Tabel 1
iii
Kenmerken van deelnemers met een dienstbetrekking in 1998 en 2001
Geslacht (missing eind 2001: 0%) Man Vrouw Leeftijd (missing: 0%) 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding (missing: 9%) Geen basisopleiding (lager) Basis niveau (lager) vbo/lbo/mavo (middelbaar) mbo/havo/vwo (middelbaar) Hbo (hoger) Wo (hoger) Inkomen voorafgaand aan dbt (missing: 3%) Geen inkomen Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) Gesubsidieerde arbeidsplaats (niet Wiw) Uitkering werkloosheid (niet Abw) Uitkering ziekte of arbeidsongeschiktheid Inkomensvoorziening asielzoekers Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Ander inkomen Categorie (missing: 1%) Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar Totaal
Medio 1998
Eind 2001
53% 47%
55% 45%
3% 23% 16% 8% 20% 22% 8% 36 jaar
4% 10% 8% 10% 25% 28% 14% 40 jaar
8% 26% 42% 15% 7% 2%
6% 30% 42% 15% 4% 2%
17% 4% 6% 9% 1% 0% 54% 9%
11% 12% 2% 2% 7% 0% 62% 5%
26% 1% 14% 59% 100%
15% 4% 10% 71% 100%
Samenvatting
iv
Profiel van de banen De meeste deelnemers met een dienstbetrekking (72%) zijn werkzaam in de publieke sector (zie tabel 2). Ten opzichte van eind 1998 zijn er relatief iets meer banen in de marktsector gerealiseerd. Volwassenen werken minder vaak in de marktsector (25%) dan jongeren (40%). Tabel 2
Sector van de inlener in 1998, 1999, 2000 en 2001
Marktsector Publieke sector Totaal
Eind 1998
Eind 1999
Eind 2000
Eind 2001
22% 78%
26% 74%
27% 73%
28% 72%
100%
100%
100%
100%
Het aandeel mensen met een dienstbetrekking van 36 uur per week neemt af. Dit komt doordat er steeds minder mensen zijn die vanuit de Banenpoolregeling nog in de Wiw zitten. Aan het eind van 2001 zijn er iets minder mensen met een dienstbetrekking voor 36 uur (36%) dan mensen met een dienstbetrekking voor 32 uur (45%). Zie tabel 3. Tabel 3
< 31 uur 32 uur 33-35 uur 36 uur 37-40 uur Totaal
Omvang van de dienstbetrekking Eind 1988
Eind 1999
Eind 2000
Eind 2001
8% 43% 0% 48% 1% 100%
10% 42% 1% 46% 0% 100%
13% 44% 1% 43% 0% 100%
14% 45% 0% 39% 1% 100%
Uitstroom 1 In het jaar 2001 is 29% van de deelnemers uitgestroomd . De uitstroom is hoger onder jongeren (42%) dan onder volwassenen (27%). Het uitstroompercentage blijkt af te nemen naarmate men langer in dienst is. In zijn algemeenheid kan worden vastgesteld dat juist de groepen deelnemers die in ruime mate gebruik maken van de Wiw, slechts in beperkte mate uitstromen (te weten: ouder dan 45 jaar, komende vanuit een Abw-uitkering, minimaal 3 jaar werkloos en ingedeeld in fase 3 of 4). Omdat de groep Wiw-ers bij aanvang al voor een groot deel uit mensen met deze kenmerken bestond en zij slechts in beperkte mate uitstromen, blijft een groot deel van de deelnemers aan deze kenmerken voldoen. Bij ruim de helft van de deelnemers die uitstromen, is er sprake van positieve uitstroom: 62% van hen stroomt (in 2001) uit naar arbeid buiten de Wiw, een werkervaringsplaats of scholing. Over het algemeen gaat een hoge (dan wel lage) totale uitstroom hand in hand met een hoge (dan wel lage) positieve uitstroom. Tabel 4 Reden beëindiging dienstbetrekking in 2000 en 2001 1
Er wordt alleen gesproken van uitstroom indien een dienstbetrekking definitief wordt beëindigd en er geen sprake is van een nieuwe aansluitende Wiw-dienstbetrekking.
Samenvatting
v
Arbeid buiten Wiw (incl. ID-banen) Scholing Werkervaringsplaats totaal positief Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid Ontslag overig Beëindiging wegens aflopen contract* Overig** Totaal
2000
2001
53% 1% 4%
55% 1% 6%
57,4%
62% 6% 14% 7% 11% 100%
6% 14% 12% 11% 100%
* Beëindiging wegens bereiken maximum leeftijd (23 jaar) of aflopen tweejaarsperiode (of andere periode van bepaalde tijd) zonder hernieuwde instroom. ** Beëindiging op initiatief van deelnemer, zonder verdere toelichting
Leegloop Wanneer een deelnemer niet geplaatst is bij een inlener is er sprake van leegloop. Het aantal mensen met leegloop neemt door de jaren heen af maar de duur van de leegloop neemt iets toe. Leegloop komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en vaker bij jongeren dan bij volwassenen, maar de gemiddelde duur van de leegloop ligt bij volwassenen wat hoger. Tabel 5
Leegloop in 1998, 1999, 2000 en 2001; halfjaarcijfers e
e
e
e
e
e
e
2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft ‘98 ‘99 ‘99 ‘00 ‘00 ‘01 ‘01 Percentage deelnemers met leegloop Percentage dagen leegloop Gemiddelde duur leegloop (in dagen)
Tabel 6
24% 13% 69
20% 11% 74
19% 11% 78
19% 10% 77
17% 9% 80
19% 11% 84
18% 10% 75
Leegloop in 2001, totaal en naar leeftijd; jaarcijfer
Percentage deelnemers met leegloop Percentage dagen leegloop Gemiddelde duur leegloop (in dagen)
totaal
jongeren
volwassenen
25% 11% 99
34% 13% 77
23% 11% 107
Ziekteverzuim In de afgelopen vijf halfjaarperioden is telkens circa de helft van alle deelnemers met een dienstbetrekking ziek geweest. Ook het ziekteverzuimpercentage in ‘werkbare dagen’ is stabiel. Het gemiddeld aantal ziektedagen is echter wel toegenomen. Vrouwen melden zich vaker ziek dan mannen en jongeren vaker dan volwassenen. Jongeren zijn echter minder lang ziek dan volwassenen.
Samenvatting Tabel 7
vi
Ziekteverzuim in 1998, 1999, 2000 en 2001; halfjaarcijfers e
e
e
e
e
e
e
2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft ‘98 ‘99 ‘99 ‘00 ‘00 ‘01 ‘01 Percentage deelnemers met ziekteverz. Percentage dagen ziekteverzuim Gemiddelde duur ziekteverzuim (in dagen)
Tabel 8
53% 13% 41
53% 12% 36
58% 13% 35
48% 12% 40
56% 14% 37
41% 12% 46
Ziekteverzuim in 2001, totaal en naar leeftijd; jaarcijfer
Percentage deelnemers met ziekteverzuim Percentage dagen ziekteverzuim Gemiddelde duur ziekteverzuim (in dagen)
2.
59% 13% 36
totaal
jongeren
volwassenen
59% 12% 56
62% 12% 44
59% 13% 59
Werkervaringsplaatsen
Ontwikkelingen in het aantal deelnemers Vanaf de invoering van de Wiw is het aantal werkervaringsplaatsen eerst snel gegroeid. Vanaf de tweede helft van 1999 is er echter een afname ingetreden die zich ook in 2001 in sterke mate (een afname van 36% in een jaar tijd) heeft voortgezet. Op 31 december 2001 hadden circa 3.000 mensen een werkervaringsplaats. Figuur 2
1
Ontwikkeling in het aantal werkervaringsplaatsen in 1998 , 1999, 2000 en 2001
8000 7000 6000 5000
instroom
4000
uitstroom eindstand
3000 2000 1000 0 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1998 1998 1999 1999 2000 2000 2001 2001
Bron: Wiw-statistiek, Eindstand 1e halfjaar 1998 betreft declaratiecijfers van het ministerie SZW.
1
Gegevens over in- en uitstroom in 1998 zijn niet beschikbaar.
Samenvatting
vii
Profiel van de deelnemers met een werkervaringsplaats Ondanks dat vrijwel de gehele populatie deelnemers met een werkervaringsplaats in een jaar tijd wordt vernieuwd, wijkt het profiel van de deelnemers aan het begin en het einde van het jaar nauwelijks van elkaar af. Enig verschil is te zien in het inkomen voorafgaand aan de werkervaringsplaats: het percentage deelnemers met een dienstbetrekking voorafgaand aan de werkervaringsplaats neemt in 2001 toe (29%) ten opzichte van 2000 (21%), terwijl het percentage deelnemers met een Abw uitkering voorafgaand aan de werkervaringsplaats juist afneemt in 2001 (47%) ten opzichte van 2000 (53%). e
Ook over een langere periode bezien (vanaf het 4 kwartaal 1998) blijft het profiel van de deelnemers redelijk stabiel. Veranderingen zijn gering en betreffen de volgende kenmerken (zie tabel 9): • minder mannen en meer vrouwen op een werkervaringsplaats; • meer deelnemers jonger dan 23, minder deelnemers van 23 tot 35 jaar en meer deelnemers boven de 45 jaar; • minder deelnemers met een middelbare opleiding en meer met een lagere of hogere opleiding; • aanzienlijk minder deelnemers met voorafgaand een (Abw-)uitkering en meer deelnemers zonder voorafgaand inkomen of met een andersoortig inkomen voorafgaand (waaronder inkomen uit een Wiw-dienstbetrekking). Tabel 9
Kenmerken van deelnemers met een werkervaringsplaats in 1998 en 2001
Geslacht (missing eind 2001: 1%) Man Vrouw Leeftijd (missing: 0%) = 22 jaar 23-34 jaar 35-44 jaar = 45 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding (missing: 8%) Lager Middelbaar Hoger Inkomen voorafgaand aan Wep (missing: 8%) Geen inkomen Uitkering Ander inkomen Categorie (missing: 5%) Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar
31 december 1998
31 december 2001
69% 31%
60% 40%
9% 50% 30% 12% 33 jaar
18% 33% 29% 20% 35 jaar
21% 73% 6%
27% 65% 8%
5% 84% 11%
14% 53% 33%
9% 23% 21% 47%
18% 19% 17% 46%
Samenvatting
viii
Totaal
100%
100%
Aan het eind van 2001 zien de deelnemers met een werkervaringsplaats er als volgt uit (zie tabel 9): • Bijna twee derde van de deelnemers met een werkervaringsplaats bestaat uit mannen. • De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 35 jaar. • Bijna twee derde van de deelnemers heeft een opleiding op middelbaar niveau gevolgd. Ruim een kwart van de deelnemers heeft geen opleiding of alleen een opleiding op basisniveau. Bijna één op de tien deelnemers is hoger opgeleid. • Ruim de helft van de deelnemers is ingestroomd in een werkervaringsplaats vanuit een uitkering (van de sociale dienst). • Bijna de helft van de deelnemers (46%) bestaat uit mensen ouder dan 23 jaar met een werkeloosheidsduur van minstens 3 jaar voorafgaand aan de werkervaringsplaats. Verschil tussen jongeren en volwassenen (aan het eind van 2001) • Jongeren hebben vaker dan volwassenen een middelbare opleiding, terwijl volwassenen weer vaker een hogere opleiding hebben gevolg. • Jongeren hadden vaker dan volwassenen voorafgaand aan de werkervaringsplaats geen inkomen of een inkomen uit de Wiw (dienstbetrekking of werkervaringsplaats). Volwassen hadden vaker dan jongeren een werkloosheidsuitkering (Abw of anders). • Jongeren bevinden zich iets vaker dan volwassenen in fase 1 of 2. Profiel van de banen Het overgrote deel van de deelnemers met een werkervaringsplaats is werkzaam in de marktsector (78%) en dan met name in de sector “handel, horeca en reparatiebedrijven”. In 2001 valt er een lichte daling van het aandeel plaatsingen in de marktsector waar te nemen (zie tabel 10). Jongeren werken wat vaker in de marktsector (89%) dan volwassenen (75%). Tabel 10
Sector van de werkgever
Marktsector Publieke sector Totaal
Eind 1998 84% 16% 100%
Eind 1999 84% 16% 100%
Eind 2000 80% 20% 100%
Eind 2001 78% 22% 100%
De meeste deelnemers werken 40, 38 of 32 uur per week. Het aantal werkervaringsplaatsen van 40 uur en 38 uur neemt echter af, terwijl deeltijd werkervaringsplaatsen tot 32 uur steeds vaker voorkomen dan voorheen. Ook het aantal werkervaringsplaatsen van 32 uur is weer iets toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Iets minder dan de helft van de deelnemers op een werkervaringsplaats werkt nog steeds 38 - 40 uur per week (zie tabel 11). De gemiddelde duur van de werkervaringsplaats bedraagt op 31 december 2001 zeven maanden. Tabel 11
< 31 uur 32 - 37 uur
Omvang van de werkervaringsplaats Eind 1998 9% 42%
Eind 1999 11% 38%
Eind 2000 15% 35%
Eind 2001 19% 36%
Samenvatting
ix
38 - 40 uur Totaal
49% 100%
51% 100%
50% 100%
45% 100%
Beëindiging van werkervaringsplaatsen Bij een werkervaringsplaats is, meer dan bij de dienstbetrekking, sprake van een tijdelijke overeenkomst. In de meeste gevallen (70%) is men een overeenkomst aangegaan voor één jaar. Beëindiging van een werkervaringsplaats treed daarom sneller op dan beëindiging van een dienstbetrekking. In 2001 is van 64% van de deelnemers de werkervaringsplaats 1 beëindigd . Dit percentage is bij volwassen (66%) hoger dan bij jongeren (55%). Naar verwachting zal het uitstroompercentage nog naar boven moeten worden bijgesteld (op basis van gegevens die bij een volgende meting pas worden aangeleverd). In ruim de helft van de gevallen (66%) komt de deelnemer na afloop van de werkervaringsplaats regulier in dienst bij dezelfde of een andere werkgever. Een aanzienlijk aantal deelnemers (34%) wordt echter ‘werkloos of anders’.
3.
Rea-plaatsingen
Het aantal in de statistiek gemeten gemeentelijke Rea-plaatsingen is nog zeer beperkt, maar neemt wel toe. Aan het eind van 2001 zijn 1150 Rea-plaatsingen gemeten. Van ongeveer de helft van de gemeenten is echter niet bekend of en hoeveel Rea-plaatsingen er in 2001 zijn gerealiseerd. Het aantal van 1150 is daarmee niet betrouwbaar, maar geeft wel het absolute minimum aan. Gemiddeld is men 14 maanden op een Rea-plaats werkzaam. Voor het grootste gedeelte 32 uur per week of minder (58%). Twee derde (67%) van de deelnemers met een Rea-plaatsing zijn werkzaam in de marktsector. Bij 17% van de deelnemers is niet bekend in welke sector ze werkzaam zijn (zie tabel 12). Tabel 12
Sector van de werkgever van de Rea-plaatsen eind 2001
Marktsector Publieke sector Totaal
Eind 2001 67% 33% 100%
Missing: 17%
Er vindt ook uitstroom plaats (ca. 21%). Van iets meer dan de helft van de personen die uitstromen uit de statistiek (54%) ontbreekt informatie over de reden van beëindiging van deze Rea-plaatsingen, bij ca. 29% is bekend dat ze werkloos (of anders) zijn geworden, terwijl van ca. 15% bekend is dat ze zijn doorgestroomd naar reguliere arbeid.
1
Er is geen sprake van uitstroom wanneer men min of meer aansluitend weer een werkervaringsplaats begint.
SamenvattingInleiding
4.
x
Themahoofdstuk: ex Banenpoolers
In het themahoofdstuk is een vergelijking gemaakt tussen ex Banenpoolers en ‘nieuwe volwassenen’. De eersten zijn personen die op 31 december 1997 deelnamen aan de Banenpoolregeling, en aansluitend per 1 januari 1998 een dienstbetrekking hebben gekregen in het kader van de Wiw. Nieuwe volwassenen zijn personen die na 1 januari 1998 een Wiw dienstbetrekking hebben aanvaard, en op dat moment ouder waren dan 22 jaar. Profielvergelijking Ex Banenpoolers zijn in vergelijking met nieuwe volwassenen ouder, en waren langer werkloos. Onder de ex Banenpoolers bevinden zich relatief meer mannen dan onder de nieuwe volwassenen. Uitstroom De uitstroom onder ex Banenpoolers bedroeg in 2001 22%, en is lager dan de uitstroom onder nieuwe volwassenen (29%). Ook de positieve uitstroom onder ex Banenpoolers is kleiner (15%) dan onder nieuwe volwassenen (17%), maar zowel de totale uitstroom als de positieve uitstroom onder de ex Banenpoolers is toegenomen t.o.v. vorig jaar (was 17% respectievelijk 10%). Bij de nieuw volwassenen is de uitstroom (totaal en positief) gelijk aan die van vorig jaar. De uitstroom onder ex Banenpoolers is in 2001 ook groter dan op basis van gegevens over 2000 was voorspeld. Dit, en het gelijkblijvende uitstroompercentage onder de overige volwassenen, is een aanwijzing dat de extra subsidiemaatregelen om uitstroom onder ex Banenpoolers te bevorderen effect sorteert. Het profiel van de ex Banenpoolers die eind 2001 nog een dienstbetrekking hebben is in hoge mate vergelijkbaar met het profiel van de ex Banenpoolers in geheel 2001. Er treedt wel enige vergrijzing op. Omdat ouderen minder vaak uitstromen dan ‘jonge’ ex Banenpoolers, zal de uitstroom in 2002 daarom naar verwachting weer wat afnemen.
1
1
INLEIDING
1.1
De Wet inschakeling werkzoekenden
De Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) is per 1 januari 1998 in werking getreden. De wet biedt gemeenten de mogelijkheid om in samenspraak met Arbeidsvoorziening en de uitvoeringsinstanties van de sociale zekerheid een integraal arbeidsmarktbeleid te voeren voor langdurig werklozen en werkloze jongeren. Globaal kunnen binnen de Wiw drie soorten instrumenten worden onderscheidden: 1. de dienstbetrekking; 2. subsidie aan een werkgever; 3. scholing en activering. Dienstbetrekking Met een dienstbetrekking komt de werkloze in dienst bij de gemeente waarna de gemeente de werknemer ter beschikking stelt aan een inlener voor het verrichten van arbeid (bij de overheid, in de non-profitsector of in de marktsector). De gemeente ontvangt hiervoor van de inlener een inleenvergoeding. Deze detacheringconstructie is min of meer vergelijkbaar met de oude banenpoolregeling en de JWG. Langdurig werklozen van 23 jaar of ouder krijgen in eerste instantie een arbeidsovereenkomst voor twee jaar aangeboden. Jongeren onder de 23 e jaar krijgen een dienstbetrekking aangeboden die loopt tot hun 23 verjaardag. Met een nieuwe Wiw-verklaring kunnen jongeren en volwassenen na deze eerste periode opnieuw instromen in de Wiw (voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd). Subsidie aan een werkgever Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een werkervaringsplaats en een Reaplaatsing. Het kenmerk van een werkervaringsplaats is dat een langdurig werkloze of een werkloze jongere een arbeidsovereenkomst aangaat met een reguliere werkgever om werkervaring op te doen. De werkgever krijgt vervolgens van de gemeente een loonkostensubsidie. De gemeente ontvangt hiervoor van het Rijk eenmalig een vergoeding per deelnemer. De duur van een werkervaringsplaats (d.w.z. de loonkostensubsidie) is minimaal zes maanden en maximaal een jaar. Met de inwerkingtreding van de Wet (re)integratie arbeidsgehandicapten (Rea) per 1 juli 1998 vormt de Wiw tevens het wettelijk kader van een subsidie, die gemeenten aan werkgevers kunnen verstrekken voor het in dienst nemen van werkloze arbeidsgehandicapten: werkgevers ontvangen een zogenoemd plaatsingsbudget waarmee tegemoet wordt gekomen aan de extra kosten die het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte eventueel met zich mee brengt. Wanneer het standaardbedrag van een plaatsingsbudget niet voldoende is, kan een werkgever in plaats daarvan ook een pakket op maat aanvragen. In het kader van de Wiw gaat het alleen om die Rea-plaatsingen, die onder gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen.
Inleiding
2
Scholing en activering Vrijwilligerswerk, kinderopvang, scholing en andere stimuleringsactiviteiten zoals het verstrekken van incentives kunnen er toe bijdragen dat de afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind of dat mensen uit een sociaal isolement geraken. Deze instrumenten zijn toegankelijk voor een brede groep werklozen, al dan niet in combinatie met een dienstbetrekking of werkervaringsplaats.
1.2
Doel en opzet van de Wiw-statistiek
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid en de evaluatie van het beleid rondom (langdurig) werklozen. Voor het uitvoeren van deze taak heeft het ministerie behoefte aan beleidsinformatie over de toepassing en uitwerking van de Wiw. Daarbij gaat het ondermeer om de volumeontwikkelingen binnen de Wiw, alsmede de kenmerken van de arbeidsplaatsen en personen ten behoeve van wie de regeling wordt toegepast. De Wiw-statistiek voorziet in deze informatiebehoefte door halfjaarlijks gegevens te verzamelen over personen die actief zijn binnen de Wiw. De statistiek is hierbij alleen gericht op gesubsidieerde arbeid (dienstbetrekking, werkervaringsplaats en Rea-plaatsing). Overige stimuleringsactiviteiten die in het kader van de Wiw worden aangeboden zijn alleen onderdeel van de Wiw-statistiek voor zover zij zijn gericht op mensen die gesubsidieerde arbeid verrichten. Daarnaast beperkt de statistiek zich tot die gesubsidieerde arbeid en eventuele voorzieningen die ten laste komen van het Gemeentelijk Werkfonds. Zo vallen bijvoorbeeld Rea-plaatsingen die door uvi’s worden gerealiseerd buiten de statistiek. Naast het Ministerie kunnen de gegevens die worden verzameld in het kader van de Wiw1 statistiek ook worden gebruikt door de VNG en het CBS . Bovendien ontvangen alle organisaties of gemeenten die gegevens aanleveren voor de statistiek een locatierapport. Hierin worden naast de eigen resultaten ook de regionale en landelijke resultaten gepresenteerd. De statistiek kan hiermee ook op lokaal en regionaal niveau als beleidsinstrument worden ingezet. Uitvoering van de Wiw-statistiek Tot nu toe zijn acht metingen uitgevoerd: over het derde en het vierde kwartaal van 1998 en over het eerste en tweede halfjaar van 1999, 2000 en 2001. Het betreft een integrale meting. Van alle personen die in het kader van de Wiw actief zijn in een dienstbetrekking, op een werkervaringsplaats of op een Rea-plaatsing wordt een aantal kenmerken verzameld te weten: • persoons- en arbeidsmarktgegevens; • gegevens over de dienstbetrekking en de plaatsing bij een inlener; • gegevens over werkervaringsplaatsen; • gegevens over Rea-plaatsingen (plaatsingsbudget en pakket op maat) en • gegevens over overige voorzieningen voorzover ze betrekking hebben op personen die gesubsidieerde arbeid verrichten.
1
Voor het identificeren van personen in opeenvolgende metingen wordt gebruik gemaakt van sofi-nummers. Alleen het CBS kan over een bestand beschikken waarin deze sofi-nummers zijn opgenomen om zodoende relaties te kunnen leggen met andere statistieken.
Inleiding
3
De gegevens worden aangeleverd door gemandateerde uitvoeringsorganisaties of door de gemeenten zelf. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen van de kenmerken die deel uitmaken van de Wiw-statistiek. Volledigheid van de gegevens De respons op de Wiw-statistiek over zowel het eerste als het tweede halfjaar van 2001 is zeer hoog geweest. Omdat de non-respons voornamelijk betrekking heeft op de kleinere gemeenten, is de dekkingsgraad berekend op het totaal aantal Wiw-ers ook zeer hoog. De non-respons (in aantallen personen) bedraagt voor de dienstbetrekkingen circa 1%, voor de werkervaringsplaatsen circa 1,5% en voor de Rea-plaatsen circa 5%. Bij het berekenen van jaarcijfers (zoals in- en uitstroompercentages en leegloop en ziekteverzuim) is overigens alleen gebruik gemaakt van gegevens van gemeenten die in beide metingen over 2001 vertegenwoordigd zijn. Ook de respons op de afzonderlijke kenmerken van de statistiek (de item respons) neemt per meting toe. Doordat telkens aan de organisaties of gemeenten wordt gemeld welke gegevens nog ontbreken groeit de statistiek elke meting verder in compleetheid. De item non-respons is hoger bij de gegevens over werkervaringsplaatsen en Rea-plaatsingen dan bij de gegevens over dienstbetrekkingen. Een uitgebreidere beschrijving van de uitvoering van de statistiek door Research voor Beleid en de gerealiseerde respons is opgenomen in bijlage 1 van dit rapport. Bijlage 2 geeft een overzicht van de volledigheid van de gegevens per kenmerk.
1.3
Inhoud en opzet van het rapport
Dit rapport geeft een beeld van de omvang en kenmerken van de Wiw in het jaar 2001, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met eerdere jaren. In dit rapport staan dezelfde onderwerpen beschreven als in voorgaande (jaar)rapporten, inclusief een themahoofdstuk over ex Banenpoolers. Daarnaast is in de bijlage bij dit rapport een aantal regionale volumegegevens opgenomen (naar WGR-gebieden). Hoofdstuk 2 geeft allereerst een overzicht van het aantal mensen met een dienstbetrekking, werkervaringsplaats of Rea-plaatsing en hun profiel. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op kenmerken van de dienstbetrekkingen, werkervaringsplaatsen en Rea-plaatsingen. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan uitstroom uit de Wiw en hoofdstuk 5 beschrijft de leegloop en ziekte binnen dienstbetrekkingen. Hoofdstuk 6 betreft het themahoofdstuk over ex banenpoolers. In dit rapport zijn geen gegevens over voorzieningen opgenomen. De gegevens hierover zijn namelijk zeer incompleet en daardoor onbetrouwbaar. De bijlagen bevatten informatie over de inhoud van de statistiek, de (item-)respons, de wijze van uitvoering, gehanteerde definities en een aantal aanvullende tabellen.
Inleiding
4
5
2
DEELNEMERS AAN DE WIW
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het aantal deelnemers aan de Wiw en het profiel van deze deelnemers in het jaar 2001 en de jaren daarvoor. Hierbij wordt ook een uitsplitsing naar jongeren en volwassenen gemaakt.
2.1
Aantal deelnemers aan de Wiw
Aan het eind van het jaar 2001 hadden naar schatting circa 31.000 personen een dienstbetrekking, ruim 3.000 personen een werkervaringsplaats en circa 1.150 personen een Rea-plaatsing. Ontwikkeling in het aantal dienstbetrekkingen Het aantal personen met een dienstbetrekking is sinds de invoering van de Wiw afgenomen van circa 43.300 op 31 december 1997 naar circa 31.000 op 31 december 2001. Een afname derhalve van ruim 12.000 personen in vier jaar. Zoals in figuur 2.1 is te zien is deze afname redelijk gelijk verdeeld over de afgelopen vier jaar. Met een instroom van bijna 10.000 personen en een uitstroom van bijna 13.000 personen is het aantal dienstbetrekkingen tussen 31 december 2000 en 31 december 2001 teruggelopen van bijna 34.000 naar bijna 31.000 personen. Een afname derhalve van circa 3.000 personen ofwel 9% in een jaar tijd. Het aantal mensen dat in de tweede helft van 2001 instroomt is lager dan in alle voorgaande periodes sinds de invoering van de Wiw. In bijlage 3.1 zijn de aantallen dienstbetrekkingen door de jaren heen vermeld. Figuur 2.1 Ontwikkeling in het aantal dienstbetrekkingen van 1998 tot en met 2001 50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0
instroom uitstroom eindstand
31 dec '97
1e halfjaar 1998
2e halfjaar 1998
1e halfjaar 1999
2e halfjaar 1999
1e halfjaar 2000
2e halfjaar 2000
1e halfjaar 2001
2e halfjaar 2001
Bron: Wiw-statistiek. De eindstand van 1997 en 1e halfjaar 1998 zijn declaratiecijfers van het ministerie SZW. De eindstand per 31 december 1997 betreft Banenpoolers en JWG-ers die zijn overgegaan naar de Wiw.
In tabel 2.1 is het absolute aantal deelnemers uitgesplitst naar jongeren en volwassenen weergegeven. Hierin is te zien dat zowel het aantal jongeren als het aantal volwassenen is
Deelnemers aan de Wiw
6
afgenomen. De groep jongeren die binnen de meetperiode 23 jaar is geworden is apart weergegeven. Ook wanneer deze personen bij de jongeren (eind 2000/instroom) en de volwassenen (uitstroom/eind 2001) worden meegeteld, is er bij beide groepen sprake van een afname. Tabel 2.1
Aantal jongeren en volwassenen met een dienstbetrekking in 2001
Jongeren (< 23 jaar) Volwassenen (≥ 23 jaar) Overgang jongere naar volwassene in 2001 Totaal
1
Eindstand 2000
Instroom 2001
Uitstroom 2001
Eindstand 2001
4.750 28.700 530 (22 jr)
3.250 6.540
3.530 9.270
40 (22 jr)
75 (23 jr)
4.460 25.960 500 (23 jr)
33.975
9.825
12.875
30.925
De som (beginstand + instroom – uitstroom = eindstand) klopt niet geheel door afronding.
Ontwikkelingen in het aantal werkervaringsplaatsen In de jaarrapportage over 1999 is voor het eerst een daling van het aantal 2 werkervaringsplaatsen geconstateerd . Deze ontwikkeling heeft zich in 2000 en 2001 voortgezet (zie figuur 2.2). Met een instroom van 3.800 personen en een uitstroom van 5.600 personen is het aantal werkervaringsplaatsen tussen 31 december 2000 en 31 december 2001 teruggelopen van circa 5.000 naar ruim 3.000 personen. Een afname van 1.800 personen ofwel 36% in een jaar tijd. De ervaring leert overigens dat door een verlate aanmelding van gegevens over werkervaringsplaatsen achteraf gezien instroom en uitstroom hoger blijken uit te komen. Figuur 2.2 Ontwikkeling in het aantal werkervaringsplaatsen tot en met 2001 8000 7000 6000 5000
instroom
4000
uitstroom eindstand
3000 2000 1000 0 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1e halfjaar 2e halfjaar 1998 1998 1999 1999 2000 2000 2001 2001 Bron: Wiw-statistiek, Eindstand 1e halfjaar 1998 betreft declaratiecijfers van het ministerie SZW.
1
Personen die 23 jaar worden, en kort daarvoor zijn ingestroomd zijn bij de instroom als volwassenen aangemerkt. Personen die binnen de meetperiode 23 jaar worden, maar kort daarna uitstromen zijn bij de uitstroom als jongeren aangemerkt. Personen die 23 jaar worden maar direct weer instromen zijn bij de uit- en instroom buiten beschouwing gelaten. 2 Gegevens over in- en uitstroom in 1998 zijn niet voldoende beschikbaar.
Deelnemers aan de Wiw Tabel 2.2
7
Aantal jongeren en volwassenen met een werkervaringsplaats in 2001
1
Eindstand 2000
Instroom 2001
Uitstroom 2001
Eindstand 2001
590 4.360
690 3.075
730 4.845
550 2.590
25 (22 jr)
35 (22 jr)
25 (23 jr)
35 (23 jr)
4.975
3.800
5.600
3.175
Jongeren (< 23 jaar) Volwassenen (≥ 23 jaar) Overgang jongere naar volwassene in 2001 Totaal
De som (beginstand + instroom – uitstroom = eindstand) klopt niet geheel door afronding.
Ontwikkeling in het aantal Rea-plaatsingen In het jaar 2001 is het aantal Rea-plaatsingen toegenomen van circa 850 naar circa 1.150. Deze schatting is echter minder nauwkeurig dan bij de aantallen dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen vanwege een hogere non-respons (zie ook bijlage 1). Gegevens over eerdere jaren zijn niet voldoende betrouwbaar vanwege een hoge non-respons en een gebrek aan referentiegegevens. Tabel 2.3
Eindstand 2000 Instroom 2001 Uitstroom 2001 Eindstand 2001
Geschatte aantal gerealiseerde Rea-plaatsingen in 2001 Aantal 850 625 315 1.150
Ontwikkeling instroompercentage: 74% uitstroompercentage: 21% Toename eind 2000 tot eind 2001: 32%
Toelichting bij het vaststellen van de aantallen Bij het berekenen van de instroom, uitstroom en eindstanden worden vier correcties aangebracht op de aangeleverde gegevens. In de eerste plaats wordt rekening gehouden met zogenoemde ‘onechte in- en uitstroom’. Indien een dienstbetrekking of werkervaringsplaats wordt beëindigd, maar aansluitend een nieuwe overeenkomst wordt aangegaan, is er voor de 2 statistiek geen sprake van uitstroom en instroom . Ten tweede wordt een correctie ‘achteraf’ toegepast. Vaak blijkt namelijk dat de aangeleverde bestanden informatie bevatten over in- en uitstroom in de voorafgaande meetperiode die eerder niet was aangeleverd. Als derde stap wordt een correctie aangebracht vanwege de veranderde definitie van einddatums. Tenslotte wordt een bijschatting gemaakt voor de non-respons. In bijlage 1 is een uitgebreidere beschrijving opgenomen van de aangebrachte correcties.
1
Personen die 23 jaar worden, en kort daarvoor zijn ingestroomd zijn bij de instroom als volwassenen aangemerkt. Personen die binnen de meetperiode 23 jaar worden, maar kort daarna uitstromen zijn bij de uitstroom als jongeren aangemerkt. Personen die 23 jaar worden maar direct weer instromen zijn bij de uit- en instroom buiten beschouwing gelaten. 2 Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een dienstbetrekking wordt beëindigd vanwege het aflopen van de 2-jaarsperiode. Wanneer deze gevallen als uitstroom (en aansluitend instroom) wordt gezien, geeft dit een verkeerde indruk van het aantal personen dat deel uitmaakt van de Wiw. De suggestie zou gewekt kunnen worden dat meer mensen inen uitstromen dan daadwerkelijk het geval is. Wanneer er meer dan een maand verstrijkt tussen het beëindigen en starten van een overeenkomst, is er wel sprake van uitstroom en instroom.
Deelnemers aan de Wiw
2.2
8
Profiel van de deelnemers met een dienstbetrekking
Van alle personen met een dienstbetrekking is een aantal achtergrondgegevens verzameld die een beeld schetsen van het profiel van de deelnemers. Om ontwikkelingen in de samenstelling van de deelnemersgroep inzichtelijk te maken, worden de kenmerken op een aantal meetmomenten met elkaar vergeleken. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van het profiel van de deelnemers in 2001 uitgesplitst naar het zittende bestand, de instroom, de uitstroom en de eindstand. Vervolgens wordt een beeld geschetst van ontwikkelingen in het profiel over een langere periode. Deelnemercategorieën De deelnemers aan de Wiw worden ingedeeld in een aantal (declaratie)categorieën op basis van leeftijd en de duur van de werkloosheid voorafgaand aan de Wiw-deelname. Deze categorieën weerspiegelen de kosten die gemoeid zijn met het plaatsen van groepen deelnemers en daarmee het budget dat beschikbaar is voor deze deelnemers. Aan het eind van het jaar 2001 is 71% van de personen met een dienstbetrekking ouder dan 23 jaar en 3 jaar of langer werkloos voorafgaand aan de dienstbetrekking; 14% van de deelnemers is jonger dan 23 jaar. Tabel 2.4
Categorieën van deelnemers met een dienstbetrekking in 2001 (procentueel)
Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar Totaal
Eindstand 2000
Instroom
Uitstroom
Eindstand 2001
(n=33.975)
(n=9.825)
(n=12.875)
(n=30.925)
16% 3% 9% 73% 100%
33% 8% 11% 48% 100%
27% 4% 11% 58% 100%
14% 4% 10% 71% 100%
missing eindstand 2001: 0,9% (alleen volwassenen)
Opvallend is de afwijkende verdeling van de in- en uitstroom ten opzichte van het zittende bestand: het aandeel jongeren is bij de in- en uitstroom aanzienlijk groter dan het aandeel jongeren in het zittende bestand, terwijl het aandeel volwassen langdurig werklozen (= 3 jaar werkloos) juist lager is. De afwijkende in- en uitstroom houdt elkaar echter dusdanig in evenwicht dat de eindstanden van 2000 en 2001 slechts marginaal van elkaar verschillen. In tabel 2.5 is het absolute aantal deelnemers per categorie weergegeven. Deze tabel laat zien dat het aantal jongeren niet alleen afneemt omdat de uitstroom groter is dan de instroom (zorgt voor een afname van ca. 240 personen), maar vooral ook omdat een deel van de jongeren niet uitstroomt maar 23 wordt en daarmee tot de volwassenen worden gerekend (in 1 de categorie 2-3 jaar werkloos). De totale afname van het aantal jongeren is hierdoor 820 .
1
Formeel is er bij het bereiken van de leeftijd van 23 jaar wel sprake van uitstroom, maar indien men direct weer instroomt wordt dit zoals eerder gezegd niet als uitstroom (en instroom) aangemerkt omdat de dienstbetrekking in de praktijk gewoon doorloopt.
Deelnemers aan de Wiw Tabel 2.5
9
Categorieën van deelnemers met een dienstbetrekking in 2001 (aantallen)
1
Eindstand 2000
Instroom
Uitstroom
Eindstand 2001
Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar
5.280 1.030 2.980 24.680
3.290 810 1.060 4.670
3.530 520 1.410 7.410
4.460 1.240 3.180 22.050
Totaal
33.975
9.825
12.875
30.925
De som (beginstand + instroom – uitstroom = eindstand) gaat (behalve bij het totaal) in dit geval niet op omdat mensen van categorie kunnen veranderen zonder dat er sprake is van ‘echte’ in- en uitstroom.
In tabel 2.6 zijn een aantal kenmerken weergegeven van de deelnemers met een dienstbetrekking in 2001 uitgesplitst naar het zittende bestand, de instroom, de uitstroom en de eindstand. Verder wordt een uitsplitsing naar jongeren en volwassenen gemaakt en wordt een beeld geschetst van de ontwikkeling in het profiel van de deelnemers in het afgelopen jaar en vanaf 1998 tot nu toe. De deelnemers met een dienstbetrekking aan het eind van 2001 Aan het einde van het jaar 2001 ziet de samenstelling van de groep deelnemers met een dienstbetrekking er als volgt uit (zie tabel 2.6): • Er zijn iets meer mannen met een dienstbetrekking dan vrouwen. • Er is een grote spreiding in leeftijd. Circa de helft van de deelnemers (53%) heeft een leeftijd tussen de 35 en 55 jaar. De gemiddelde leeftijd van alle deelnemers is 40 jaar. De gemiddelde leeftijd van de groep volwassenen is 44 jaar (zie bijlage 3.3). • Ruim de helft van de deelnemers (57%) heeft een opleiding op middelbaar niveau gevolgd (vbo / lbo / mavo / mbo / havo / vwo). Ruim een derde (36%) heeft geen opleiding of alleen een opleiding op basisniveau. Een kleine groep deelnemers (6%) is hoger opgeleid (hbo / WO). • 62% van de deelnemers is ingestroomd in een dienstbetrekking vanuit een uitkering van de sociale dienst. Daarnaast had 11% van de deelnemers geen inkomen voorafgaand aan de dienstbetrekking en komt 12% van een eerdere Wiw-plaats. Het gaat hierbij in eerste instantie met name om jongeren onder de 23 jaar en bij de tweede constatering voor een groot deel om jongeren die 23 jaar zijn geworden en een nieuwe dienstbetrekking zijn aangegaan. • De helft van de deelnemers (51%) is ingedeeld in fase 3. Een beperkt aantal deelnemers (5%) is ingedeeld in fase 1. Dit zijn voor het overgrote deel (80%) volwassenen. Mogelijk gaat het hierbij (deels) om personen die bij instroom een hogere fase hadden maar inmiddels in een lagere fase zijn ingedeeld. • Ruim de helft van de deelnemers (52%) is alleenstaand. • De gemiddelde duur van de dienstbetrekking bedraagt bijna drie en een half jaar (41 maanden).
Tabel 2.6 1
Kenmerken van deelnemers met een dienstbetrekking in 2001
Wanneer deze tabel wordt vergeleken met tabel 2.1 moet men er rekening me houden dat de overgangsgroep in de eerste twee kolommen meetelt bij de categorie jongeren, en de overgangsgroep in de laatse twee kolommen meetelt bij de categorieën voor volwassenen.
Deelnemers aan de Wiw
Geslacht (missing eind 2001: 0%) Man Vrouw
10 Eind 2000
Instroom
Uitstroom
Eind 2001
(n=33.975)
(n=9.825)
(n=12.875)
(n=30.925)
56% 44%
52% 48%
55% 45%
55% 45%
17% 16% 8% 14% 23% 18% 3% 32 jaar
7% 20% 11% 11% 23% 20% 7% 35 jaar
4% 10% 8% 10% 25% 28% 14% 40 jaar
6% 31% 45% 14% 3% 1%
6% 29% 44% 15% 4% 2%
6% 30% 42% 15% 4% 2%
23% 1% 1% 3% 8% 0% 56% 8%
16% 10% 3% 2% 6% 0% 56% 7%
11% 12% 2% 2% 7% 0% 62% 5%
6% 3% 47% 44%
7% 3% 49% 40%
5% 2% 51% 42%
50% 14% 22% 14% 0 maanden
54% 10% 23% 13% 31 maanden
52% 12% 27% 9% 41 maanden
100%
100%
100%
Leeftijd (missing: 0%) 15-18 jaar 4% 19-22 jaar 12% 23-27 jaar 9% 28-34 jaar 10% 35-44 jaar 25% 45-54 jaar 28% ≥ 55 jaar 12% Gemiddelde leeftijd 39 jaar Opleiding (missing: 9%) Geen basisopleiding (lager) 5% Basis niveau (lager) 30% Vbo/lbo/mavo (middelbaar) 43% mbo/havo/vwo (middelbaar) 16% Hbo (hoger) 4% Wo (hoger) 2% Inkomen voorafgaand aan dbt (missing: 3%) Geen inkomen 10% Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) 8% Gesubsidieerde arbeidsplaats (niet Wiw) 2% Uitkering werkloosheid (niet Abw) 3% Uitkering ziekte of arbeidsongeschiktheid 2% Inkomensvoorziening asielzoekers 0% Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz 70% Ander inkomen 5% Fase-indeling (missing: 4%) 1 (kleine afstand tot de arbeidsmarkt) 6% 2 2% 3 52% 4 (grote afstand tot de arbeidsmarkt) 40% Leefvorm (missing: 3%) Alleenstaand 53% Alleenstaande ouder 11% Gehuwd/samenwonend 27% Anders 9% Gemiddelde duur dienstbetrekking 39 maanden Totaal
100%
Deelnemers aan de Wiw
11
Jongeren en volwassenen In bijlage 3.3 zijn de kenmerken voor jongeren en volwassenen aan het einde van 2001 uitgesplitst. Verschillen tussen beide groepen deelnemers zijn: • Het aandeel vrouwen is onder jongeren groter dan onder volwassenen (53% om 44%). • Volwassenen zijn over het algemeen iets hoger opgeleid dan jongeren. • Volwassenen hadden voorafgaand aan de Wiw in grote meerderheid een uitkering van de sociale dienst (67%), terwijl bij jongeren een veel diffuser beeld te zien valt waarbij 44% van de jongeren voorheen geen inkomen had (tegenover 5% bij volwassenen). • Jongeren hebben vaker een Wsw-indicatie (5%) dan volwassenen (2%). Ontwikkelingen in het profiel van de deelnemers; het afgelopen jaar De mensen die in het jaar 2001 zijn in- en uitgestroomd laten op een aantal punten afwijkende kenmerken zien ten opzichte van het zittende bestand (zie tabel 2.6). Het gaat dan name om de leeftijd en het daaraan gerelateerde kenmerk inkomen voorafgaand aan de dienstbetrekking. In zijn algemeenheid geldt dat er relatief veel jongeren (onder 23 jaar) in- en uitstromen. Dit wordt ook weerspiegeld in de relatief hoge in- en uitstroom van mensen die voorafgaand aan de dienstbetrekking geen inkomen hadden. Ook in tabel 2.4 (declaratiecategorie) was te zien dat de in- en uitstroom onder jongeren relatief hoog is. Tegenover een hoge in- en uitstroom van jongeren staat een lage in- en uitstroom van volwassenen (met name van 45 jaar en ouder). Hiermee hangt ook de relatief lage in- en uitstroom samen van mensen die voorheen een bijstandsuitkering ontvingen. De afwijkende kenmerken van de groepen in- en uitstromers hebben echter nauwelijks invloed op het huidige profiel van de deelnemers. In de eerste plaats lijken de groepen in- en uitstromers dermate veel op elkaar, dat het effect van een andere soort in- en uitstroom wordt opgeheven. Ten tweede is de omvang van de in- en uitstroom ten opzichte van het zittende bestand beperkt (respectievelijk 29% en 38%). De kenmerken van de deelnemers aan het begin en het einde van het jaar blijven voor een groot deel ongewijzigd omdat een grote groep deelnemers in de Wiw blijft zitten. Met name in de leeftijdsverdeling en de gemiddelde duur van de dienstbetrekking is goed zichtbaar dat in -en uitstroom weinig invloed hebben op het profiel van de totale groep deelnemers. De gemiddelde leeftijd van personen die in- en uitstromen (respectievelijk 32 en 35 jaar) is anders dan die van het zittende bestand (39 jaar aan het begin van 2001). Dit heeft echter geen invloed op de gemiddelde leeftijd van het bestand aan het eind van 2001 (40 jaar; degenen die in de Wiw blijven zijn immers weer een jaar ouder geworden). Ook wanneer gekeken wordt naar de gemiddelde verblijfsduur in de Wiw is dit beeld te zien. De gemiddelde verblijfsduur is slechts met twee maanden toegenomen ondanks dat er nieuwe deelnemers instromen, omdat degenen die uitstromen relatief kort in dienst zijn geweest (gemiddeld 31 maanden) en degenen met een lange verblijfsduur voor een groot deel nog steeds een dienstbetrekking hebben.
Deelnemers aan de Wiw
12
Naar aanleiding van tabel 2.5 was al geconstateerd dat de afname van het aantal jongeren niet alleen wordt veroorzaakt door een hoge uitstroom van jongeren, maar vooral ook door het bereiken van de 23-jarige leeftijd. Er heeft nauwelijks instroom van personen met een voorafgaand Wiw-inkomen plaatsgevonden en een aanzienlijke uitstroom van personen met een dergelijk inkomen voorafgaand aan de Wiw. Toch is in de eindstand het aandeel personen met een voorafgaand Wiw-inkomen toegenomen ten opzichte van de beginstand. Dit wordt veroorzaakt door personen die na het aflopen van de twee-jaars periode of wanneer ze 23 jaar worden een nieuwe dienstbetrekking aangaan. Ontwikkelingen in het profiel van de deelnemers; de afgelopen drie jaar In het afgelopen jaar is er nauwelijks een verschuiving opgetreden in het profiel van de deelnemers. Ook wanneer het profiel van de deelnemers over een langere periode wordt bekeken blijken er weinig verschuivingen in het profiel plaats te vinden. Dit is goed te zien in bijlage-tabel 3.5 waarin het profiel van de deelnemers eind 1998 tot en met eind 2001 is weergegeven. De enige zichtbare trends zijn: • Een toename van het aandeel ouderen (45 plussers) en een afname van het aandeel jongeren (19-27 jaar). • Een toename van het aandeel lager opgeleiden en een afname van het aandeel middelbaar opgeleiden • Een toename van het aandeel alleenstaande ouders en een afname van het aandeel alleenstaanden zonder kinderen. • Een toename van het aandeel personen dat voorheen ook al een Wiw-inkomen had en een afname van het aandeel personen dat voorheen een inkomen uit gesubsidieerde arbeid, niet Wiw had. Dit is een logisch gevolg van de herinstroom van personen die na twee jaar of wanneer ze 23 worden opnieuw een dienstbetrekking krijgen en duidt dus niet echt op een veranderd profiel. Instroom tot nu toe Wanneer we de instroom in de afgelopen periodes met elkaar vergelijken zijn de volgende trends zichtbaar (zie tabel 2.7): • Het aandeel jongeren tot 19 jaar neemt toe, het aandeel 23-27 jarigen en 55-plussers neemt af. De gemiddelde leeftijd neemt per saldo iets toe. • Het aandeel alleenstaanden zonder kinderen in de instroom neemt af, dat van alleenstaande ouders neemt toe Op de kenmerken geslacht en opleidingsniveau zijn er geen ontwikkelingen. Uitstroom tot nu toe Wanneer we de uitstroom in de afgelopen periodes met elkaar vergelijken zijn de volgende trends zichtbaar (zie tabel 2.8): • Een toename van het aandeel mannen in de uitstroom • Een afname van het aandeel 19-27 jarigen en een toename in alle overige leeftijdsklassen. Per saldo resulteert dit in een hogere gemiddelde leeftijd bij uitstroom • Een toename van het aandeel lager opgeleiden en een afname van het aandeel middelbaar opgeleiden • Een afname van het aandeel alleenstaanden zonder kinderen en een toename van het aandeel alleenstaande ouders.
Deelnemers aan de Wiw
13
Deelnemers aan de Wiw Tabel 2.7
14
Kenmerken van deelnemers met een dienstbetrekking van medio 1998 tot eind 1 2001 Medio Instroom Instroom Instroom Instroom Totaal e 1998 2 hj. ‘98 1999 2000 2001 (n=41.300) (n=6.125) (n=11.700) (n=11.000) (n=9.825) (n=79.950)
Geslacht Man Vrouw Leeftijd 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding Geen basisopleiding (lager) Basis niveau (lager) vbo/lbo/mavo (middelbaar) mbo/havo/vwo (middelbaar) hbo (hoger) wo (hoger) Inkomen voorafgaand aan dbt Geen inkomen Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) Gesubsidieerde arbeidspl. (niet Wiw) Uitkering werkloosheid (niet Abw) Uitkering ziekte / arbeidsongeschiktheid Inkomensvoorziening asielzoekers Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Ander inkomen Leefvorm Alleenstaand Alleenstaande ouder Gehuwd/samenwonend Anders Totaal
1
53% 47%
53% 47%
55% 45%
52% 48%
52% 48%
53% 47%
3% 23% 16% 8% 20% 22% 8% 35 jaar
12% 26% 9% 13% 22% 16% 2% 31 jaar
13% 25% 8% 14% 22% 15% 2% 32 jaar
14% 19% 9% 14% 23% 18% 3% 33 jaar
17% 16% 8% 14% 23% 18% 3% 32 jaar
8% 22% 12% 11% 21% 19% 5%
8% 26% 42% 15% 7% 2%
6% 27% 44% 16% 4% 3%
6% 30% 42% 15% 5% 3%
6% 29% 45% 14% 4% 2%
6% 31% 45% 14% 3% 1%
7% 28% 43% 15% 6% 2%
17% 4% 6% 9% 1% 0% 54% 9%
20% 2% 1% 2% 3% 0% 66% 6%
17% 1% 0% 4% 4% 0% 66% 7%
19% 1% 0% 4% 6% 0% 63% 8%
23% 1% 1% 3% 8% 0% 56% 8%
18% 3% 3% 6% 3% 0% 58% 8%
63% 4% 21% 12% 100%
56% 11% 19% 14% 100%
56% 11% 19% 14% 100%
51% 12% 22% 15% 100%
50% 14% 22% 14% 100%
58% 8% 21% 13% 100%
Het kenmerk fase is door de hoge non-respons in de beginjaren van de Wiw (bijlage 2) niet in de tabel opgenomen.
Deelnemers aan de Wiw Tabel 2.8
Kenmerken van alle deelnemers met een dienstbetrekking die zijn uitgestroomd 1 van medio 1998 tot eind 2001
Geslacht Man Vrouw Leeftijd 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding Geen basisopleiding (lager) Basis niveau (lager) vbo/lbo/mavo (middelbaar) mbo/havo/vwo (middelbaar) Hbo (hoger) Wo (hoger) Inkomen voorafgaand aan DB Geen inkomen Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) Gesubsidieerde arbeidspl. (niet Wiw) Uitkering werkloosheid (niet Abw) Uitkering ziekte / arbeidsongeschikth. Inkomensvoorziening asielzoekers Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Ander inkomen Leefvorm Alleenstaand Alleenstaande ouder Gehuwd/samenwonend Anders Gemiddelde duur dienstbetrekking Totaal
15
Uitstroom 2 halfjaar ‘98
e
Uitstroom 1999
Uitstroom 2000
Uitstroom Totale 2001 uitstroom
(n=7.800)
(n=13.850)
(n=14.500)
(n=12.875) (n=49.025)
50% 50%
50% 50%
51% 49%
55% 45%
52% 48%
4% 34% 27% 7% 14% 10% 4% 29 jaar
4% 27% 33% 7% 15% 11% 3% 30 jaar
5% 21% 26% 10% 18% 15% 5% 32 jaar
7% 20% 11% 11% 23% 20% 7% 35 jaar
5% 24% 24% 9% 18% 14% 5%
4% 27% 45% 18% 4% 2%
5% 28% 47% 16% 3% 2%
5% 29% 45% 15% 4% 2%
6% 29% 44% 15% 4% 2%
5% 28% 45% 16% 4% 2%
17% 4% 21% 3% 1% 0% 46% 8%
15% 4% 23% 2% 2% 0% 49% 7%
13% 8% 11% 2% 3% 0% 56% 7%
16% 10% 3% 2% 6% 0% 56% 7%
15% 7% 14% 2% 3% 0% 52% 7%
59% 58% 56% 54% 5% 6% 8% 10% 21% 20% 22% 23% 15% 15% 15% 13% 28 maanden 33 maanden 28 maanden 31 maanden
57% 7% 22% 14%
100%
100%
100%
100%
100%
1 Het kenmerk fase is vanwege een hoge item-non respons in de beginjaren van de Wiw (zie bijlage 2) niet in de tabel opgenomen.
Deelnemers aan de Wiw
16
Invloed van in- en uitstroom op het profiel Zowel instroom als uitstroom is van invloed op het profiel van de deelnemers op een bepaald moment. Zo zorgt de toename van het aandeel alleenstaande ouders bij de instroom voor een toename van deze groep in de totale populatie, ook al neemt hun aandeel in de uitstroom ook toe. De toename van de gemiddelde leeftijd (vergrijzing) is daarentegen het gevolg van een combinatie van instroom en uitstroom: de gemiddelde leeftijd van de instromers neemt toe en bij de uitstroom is het aandeel ouderen altijd kleiner dan het aandeel jongeren. Het profiel van de Wiw-populatie wordt echter ook voor een niet onaanzienlijk deel bepaald door de kenmerken van de ‘oude populatie’: mensen die lang geleden zijn ingestroomd en niet uitstromen. Zoals in onderstaande figuur is te zien is er eind 2001 nog een grote groep personen die voor 1998 zijn ingestroomd. Van de groep die daarna is ingestroomd is een groot deel (met name de instroom uit 1998 en 2000) weer uitgestroomd. De groep die voor 1998 is ingestroomd (ex Banenpoolers) blijven dus voor een deel hun ‘stempel drukken’ op het profiel van de totale populatie. Figuur 2.3 Aantal personen met een dienstbetrekking van medio 1998 tot en met 2001 naar periode van indiensttreding 45000 40000 35000 30000 1998
25000
1999
2000
2001
20000 1994-1997
15000 10000 5000 0 medio 1998
1990-1993 eind 1998
medio 1999
eind 1999
medio 2000
eind 2000
medio 2001
eind 2001
Bron: Wiw-statistiek. De stand medio 1998 zijn declaratiecijfers van het ministerie SZW
2.3
Profiel van de deelnemers met een werkervaringsplaats
Deelnemercategorie In vergelijking met de deelnemers met een dienstbetrekking zijn de deelnemers met een werkervaringsplaats meer gelijk verdeeld over de verschillende categorieën. Ook hier bestaat de grootste groep (47%) echter uit mensen ouder dan 23 jaar met een werkloosheidsduur van minstens 3 jaar.
Deelnemers aan de Wiw Tabel 2.9
17
Categorieën van deelnemers met een werkervaringsplaats in 2001 (percentages)
Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar Totaal
Eindstand 2000 12% 21% 18% 48% 100% (n=4.975)
Instroom 19% 20% 16% 45% 100% (n=3.800)
Uitstroom Eindstand 2001 13% 17% 22% 19% 18% 17% 47% 47% 100% (n=5.600) 100% (n=3.175)
missing eindstand 2001: 4%, alleen onder volwassenen
In het afgelopen jaar is er nauwelijks een verandering opgetreden in de categorieverdeling. Alleen het aandeel jongeren met een werkervaringsplaats is iets toegenomen. het absolute aantal jongeren is echter afgenomen (zie tabel 2.10). Dat het aandeel jongeren desondanks is toegenomen komt omdat het aantal volwassen naar verhouding sterker is gedaald. De jongeren maken hierdoor een groter deel uit van de totale populatie. Net als bij de dienstbetrekkingen is te zien dat de afname van het aantal jongeren niet zozeer wordt veroorzaakt doordat de uitstroom groter is dan de instroom, maar doordat personen 23 jaar worden en daardoor tot de groep volwassenen gaan behoren. Tabel 2.10 Categorieën van deelnemers met een werkervaringsplaats in 2001 (aantallen)
1
Eindstand 2000
Instroom
Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar
615 1.065 905 2.390
725 775 605 1.700
Uitstroom Eindstand 2001 730 1.230 1.010 2.630
550 610 530 1.485
Totaal
4.975
3.800
5.600
3.175
De som (beginstand + instroom – uitstroom = eindstand) gaat (behalve bij het totaal) in dit geval niet op omdat mensen van categorie kunnen veranderen zonder dat er sprake is van ‘echte’ in- en uitstroom.
In tabel 2.11 is een aantal kenmerken weergegeven van de deelnemers met een werkervaringsplaats in 2001 uitgesplitst naar het zittende bestand, de instroom, de uitstroom en de eindstand. Vervolgens wordt een uitsplitsing naar jongeren en volwassenen gemaakt. Daarna wordt een beeld geschetst van de ontwikkeling in het profiel van de deelnemers in 2001 en vanaf 1998 tot nu toe. De deelnemers met een werkervaringsplaats eind 2001 Aan het eind van 2001 ziet de samenstelling van de groep deelnemers met een werkervaringsplaats er als volgt uit (zie tabel 2.11): • De deelnemers met een werkervaringsplaats bestaan voor 60% uit mannen. • De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 35 jaar. • Twee derde van de deelnemers (65%) heeft een opleiding op middelbaar niveau gevolgd. Een kwart van de deelnemers (27%) heeft geen opleiding of alleen een opleiding op basisniveau. Bijna één op de tien deelnemers is hoger opgeleid (8%). • Bijna de helft van de deelnemers is ingestroomd in een werkervaringsplaats vanuit een uitkering van de sociale dienst (47%). 1 Wanneer deze tabel wordt vergeleken met tabel 2.1 moet men er rekening me houden dat de overgangsgroep in de eerste twee kolommen meetelt bij de categorie jongeren, en de overgangsgroep in de laatse twee kolommen meetelt bij de categorieën voor volwassenen.
Deelnemers aan de Wiw • •
18
Het overgrote deel van de deelnemers (73%) is ingedeeld in fase 3. De helft van de deelnemers is alleenstaand zonder kinderen (51%).
Tabel 2.11 Kenmerken van deelnemers met een werkervaringsplaats in 2001 Eind 2000
Instroom
Uitstroom
Eind 2001
(n=4.975)
(n=3.800)
(n=5.600)
(n=3.175)
64% 36%
61% 39%
64% 36%
60% 40%
3% 10% 16% 23% 29% 17% 4% 35 jaar
6% 13% 13% 21% 29% 15% 2% 34 jaar
3% 10% 14% 23% 29% 16% 4% 35 jaar
5% 13% 13% 20% 29% 17% 3% 35 jaar
5% 20% 48% 19% 5% 3%
5% 23% 47% 17% 5% 2%
5% 22% 48% 18% 5% 3%
5% 22% 48% 17% 6% 2%
11% 21% 1% 8% 1% 0% 53% 6%
14% 25% 0% 5% 0% 0% 49% 6%
11% 19% 1% 7% 1% 0% 54% 6%
14% 29% 1% 5% 0% 0% 47% 4%
3% 6% 72% 19%
2% 6% 73% 19%
3% 6% 71% 20%
2% 6% 73% 19%
49% 10% 30% 10%
51% 12% 26% 11%
50% 10% 30% 10%
51% 12% 26% 11%
100%
100%
100%
100%
Geslacht (missing eindstand 2001: 1%) Man Vrouw Leeftijd (missing: 0%) 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding (missing: 8%) Geen basisopleiding (lager) Basis niveau (lager) Vbo/lbo/mavo (middelbaar) mbo/havo/vwo (middelbaar) Hbo (hoger) Wo (hoger) Inkomen voorafgaand aan Wep (missing: 8%) Geen inkomen Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) Gesubsidieerde arbeidsplaats (niet Wiw) Uitkering werkloosheid (niet Abw) Uitkering ziekte of arbeidsongeschiktheid Inkomensvoorziening asielzoekers Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Ander inkomen Fase-indeling (missing: 9%) 1 (kleine afstand tot de arbeidsmarkt) 2 3 4 (grote afstand tot de arbeidsmarkt) Leefvorm (missing: 6%) Alleenstaand Alleenstaande ouder Gehuwd/samenwonend Anders Totaal
Jongeren en volwassenen
Deelnemers aan de Wiw
19
In bijlage 3.3 zijn de kenmerken voor jongeren en volwassenen met een werkervaringsplaats uitgesplitst. Verschillen tussen beide groepen deelnemers zijn: • Jongeren hebben iets vaker dan volwassenen een middelbare opleiding en er zijn geen jongeren met een hogere opleiding. Het aandeel lager opgeleiden is echter vrijwel gelijk. • Jongeren hadden vaker dan volwassenen voorafgaand aan de werkervaringsplaats geen inkomen of een inkomen uit de Wiw (dienstbetrekking of werkervaringsplaats). Volwassen hadden vaker dan jongeren een werkloosheidsuitkering (Abw of anders). • Jongeren bevinden zich wat vaker dan volwassenen in fase 1 of 2. Ontwikkelingen in het profiel in 2001 In de voorafgaande tabel 2.11 is te zien dat het profiel van de deelnemers aan het begin en het einde van het jaar nauwelijks van elkaar afwijkt. Dit ondanks een relatief zeer hoge in- en uitstroom waardoor het deelnemersbestand in een jaar tijd grotendeels is ‘ververst’. De kenmerken van zowel de vertrekkende als de nieuwe deelnemers zijn dan ook sterk vergelijkbaar met die van de reeds bestaande deelnemers. Met andere woorden: de doelgroep voor nieuwe instroom blijft gelijk en de personen die uitstromen vormen een goede afspiegeling van het totale bestand (zie hiervoor ook hoofdstuk 4). De (kleine) verschillen in het profiel zijn met name: • een toename van het aandeel vrouwen • een toename van het aandeel jongeren (niet te verwarren met de afname van het absolute aantal jongeren). De gemiddelde leeftijd blijft overigens gelijk. • een toename van het aandeel personen die voorafgaand al een inkomen uit de Wiw had (bijvoorbeeld een dienstbetrekking), en een afname van het aandeel Abw-ers. • Een afname van het aandeel gehuwden. Dit hangt waarschijnlijk samen met de toename van het aandeel jongeren (die minder vaak gehuwd zullen zijn dan volwassenen). Ontwikkelingen in de afgelopen jaren In tabel 2.12 zijn de kenmerken van de deelnemers over een langere periode naast elkaar e gezet. De eerste kolom geeft het profiel weer van de deelnemers die aan het begin van het 4 kwartaal van 1998 (1 oktober 1998) een werkervaringsplaats hadden. De volgende vier kolommen geven de (jaarlijkse) nieuwe instroom vanaf die datum weer. In de laatste kolom is het totaal weergegeven. Dit zijn alle personen die vanaf 1 oktober 1998 een werkervaringsplaats hebben gehad. Deze laatste kolom geeft naar verwachting ook een goed beeld van de kenmerken van alle personen die sinds de invoering van de Wiw (1 januari 1998) een 1 werkervaringsplaats hebben gehad . In tabel 2.12 is te zien dat het profiel van de instromende deelnemers redelijk stabiel blijft. Veranderingen zijn gering en betreffen de volgende kenmerken: • het aandeel vrouwen neemt toe; • het aandeel jongeren (< 23) en ouderen (> 55) neemt toe; • het aandeel middelbaar opgeleiden neemt af en het aandeel lager opgeleiden neemt toe; • het aandeel Abw-ers neemt af, het aandeel personen zonder voorafgaand inkomen en met een Wiw-inkomen neemt toe.
1
Gegevens over de eerste twee kwartalen van 1998 zijn niet beschikbaar; gegevens over het 3e kwartaal van 1998 zijn onbetrouwbaar vanwege een hoge item non-respons. Gegevens over de fase indeling zijn buiten beschouwing gelaten vanwege de hoge item non-respons.
Deelnemers aan de Wiw
20 e
Tabel 2.12 Kenmerken van alle deelnemers met een werkervaringsplaats vanaf het 4 kwartaal 1998 tot en met eind 2001 e
Geslacht Man Vrouw
Instroom 4 kwartaal ‘98 (n=1.870)
Instroom 1999 (n=8.075)
Instroom 2000 (n=6.475)
Instroom 2001 (n=3.800)
(n=24.050)
69% 31%
65% 35%
66% 34%
64% 36%
61% 39%
65% 35%
9% 48% 29% 12% 2% 34 jaar
13% 42% 29% 14% 2% 34 jaar
14% 40% 28% 15% 3% 34 jaar
19% 34% 29% 15% 2% 34 jaar
13% 42% 29% 14% 2%
20% 71% 9%
24% 66% 9%
25% 67% 8%
28% 64% 7%
24% 67% 8%
7% 12% 67% 9% 5%
10% 15% 62% 8% 5%
12% 19% 55% 9% 5%
14% 25% 49% 5% 6%
10% 16% 61% 8% 5%
54% 12% 27% 7%
52% 11% 26% 11%
51% 10% 29% 11%
51% 12% 26% 11%
52% 11% 27% 10%
100%
100%
100%
100%
100%
Leeftijd = 22 jaar 9% 23-34 jaar 50% 35-44 jaar 30% 45-54 jaar 11% ≥ 55 jaar 1% Gemiddelde leeftijd 33 jaar Opleiding Geen of Basisniveau 21% Middelbaar 73% Hoger 6% Inkomen voorafgaand aan Wep Geen inkomen 5% Gesubsidieerde arbeid 9% Uitkering Abw 78% Uitkering overig 6% Ander inkomen 2% Leefvorm Alleenstaand 55% Alleenstaande ouder 13% Gehuwd/samenwonend 26% Anders 6% Totaal
e
Beginstand 4 kwartaal ‘98 (n=3.830)
100%
Totaal
Ook de kenmerken van mensen wier werkervaringsplaats is beëindigd is redelijk stabiel. Tussen de verschillende jaren is er niet veel verschil in het profiel van de uitstromers. Verschillen die zich voordoen zijn (zie tabel 2.13) • het aandeel jongeren (<23) en ouderen (>45) neemt toe, het aandeel 23-34 jarigen neemt af; • het aandeel lager opgeleiden neemt toe; • het aandeel Abw-ers neemt af; • een afname van het aandeel alleenstaanden en een toename van het aandeel gehuwden en samenwonenden. De ontwikkelingen in het instroom en uitstroom-profiel heffen elkaar grotendeels op. Tabel 2.13 Kenmerken van alle deelnemers van wie de werkervaringsplaats is beëindigd e vanaf het 4 kwartaal 1998 tot en met eind 2001
Deelnemers aan de Wiw
21 e
Geslacht Man Vrouw Leeftijd < 22 jaar 23-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding Geen /basisniveau Middelbaar Hoger Inkomen Geen inkomen Gesubsidieerde arbeid Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Uitkering overig Ander inkomen Leefvorm Alleenstaand Alleenstaande ouder Gehuwd/samenwonend Anders Totaal
2.4
Uitstroom 4 kwartaal 1998 (n=575)
Uitstroom 1999 (n=6.400)
Uitstroom 2000 (n=8.300)
Uitstroom 2001 (n=5.600)
Totaal (n=20.875)
66% 34%
65% 35%
64% 36%
65% 35%
65% 35%
8% 49% 31% 12% 0% 34 jaar
9% 46% 31% 13% 2% 34 jaar
10% 42% 30% 15% 3% 34 jaar
13% 37% 29% 16% 4% 35 jaar
10% 42% 30% 15% 3%
23% 68% 9%
22% 69% 9%
24% 67% 9%
27% 66% 8%
24% 67% 9%
6% 5% 75% 10% 4%
7% 14% 65% 9% 5%
10% 16% 59% 10% 6%
11% 20% 54% 8% 6%
9% 16% 68% 9% 6%
56% 13% 23% 8% 100%
52% 11% 29% 7% 100%
52% 9% 28% 10% 100%
50% 10% 30% 10% 100%
52% 10% 29% 9% 100%
Profiel van de deelnemers met een Rea-plaatsing
Aan het einde van 2001 ziet de samenstelling van de groep deelnemers met een Rea-plaatsing er als volgt uit (zie tabel 2.14): • 61% van de deelnemers met een Rea-plaatsing bestaat uit mannen. • Het gaat vrijwel uitsluitend om plaatsingen met een plaatsingsbudget (99%); het “pakket op maat” komt nauwelijks voor. • De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 40 jaar. Er zitten nauwelijks jongeren onder de 23 jaar op een Rea-plaatsing. • Ruim twee derde van de deelnemers heeft een opleiding op middelbaar niveau gevolgd. Circa een kwart van de deelnemers heeft geen opleiding of alleen een opleiding op basisniveau. Een kleine groep deelnemers (6%) is hoger opgeleid. • Nagenoeg alle deelnemers zijn ingestroomd in een Rea-plaatsing vanuit een bijstandsuitkering (89%). De rest komt van een Wiw-arbeidsplaats. • Bijna alle deelnemers (92%) zijn ingedeeld in fase 3 of 4. • Meer dan de helft van de deelnemers is alleenstaand. • Een beperkt deel van de deelnemers (7%) heeft een Wsw-indicatie.
Deelnemers aan de Wiw
22
Tabel 2.14 Kenmerken van deelnemers met een Rea-plaatsing in 2001 Eind 2000 (n=850) Geslacht (missing eind 2001: 0%) Man 65% Vrouw 35% Categorie (missing: 0%) Plaatsingsbudget 98% Pakket op maat 2% Leeftijd (missing: 0%) 15-18 jaar 0% 19-22 jaar 6% 23-27 jaar 12% 28-34 jaar 20% 35-44 jaar 35% 45-54 jaar 23% ≥ 55 jaar 4% Gemiddelde leeftijd 38 jaar Opleiding (missing: 10%) Geen basisopleiding (lager) 6% Basis niveau (lager) 20% Vbo/lbo/mavo (middelbaar) 51% mbo/havo/vwo (middelbaar) 18% Hbo (hoger) 3% Wo (hoger) 2% Inkomen voorafgaand aan dbt (missing: 14%) * Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) 8% Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz 92% Fase-indeling (missing: 4%) 1 (kleine afstand tot de arbeidsmarkt) 3% 2 7% 3 50% 4 (grote afstand tot de arbeidsmarkt) 40% Leefvorm (missing: 7%) Alleenstaand 59% Alleenstaande ouder 10% Gehuwd/samenwonend 25% Anders 6% WSW-indicatie (missing : 0%) Ja 7% Nee 93% Gemiddelde duur Rea-plaatsing 9 maanden Totaal 100%
Instroom (n=625)
Uitstroom (n=315)
Eind 2001 (n=1.150)
59% 41%
68% 32%
61% 39%
97% 3%
94% 6%
99% 1%
1% 4% 8% 18% 39% 26% 4% 39 jaar
2% 8% 12% 21% 32% 20% 5% 36 jaar
0% 3% 9% 18% 38% 28% 5% 40 jaar
6% 20% 49% 19% 4% 1%
4% 22% 52% 18% 2% 1%
6% 20% 49% 19% 4% 2%
8% 92%
5% 95%
11% 89%
3% 5% 48% 44%
4% 7% 47% 42%
3% 6% 50% 42%
54% 16% 25% 5%
58% 9% 25% 8%
56% 14% 25% 5%
7% 93% 0 maanden 100%
7% 93% 12 maanden 100%
7% 93% 14 maanden 100%
* Hierin zijn ook de personen opgenomen met een ‘verkeerd’ voorafgaand inkomen (anders dan inkomen uit gesubsidieerde arbeid i.h.k.v. de Wiw of een Abw-uitkering).
Ontwikkelingen in het profiel van de Rea-deelnemers; het afgelopen jaar De mensen met een Rea-plaatsing die in het jaar 2001 zijn in- en uitgestroomd laten nauwelijks afwijkende kenmerken zien ten opzichte van het zittende bestand. Het gaat alleen
Deelnemers aan de Wiw
23
om geslacht en leeftijd. Omdat de uitstroom onder mannen groter is en de instroom onder vrouwen groter is neemt het aandeel vrouwen iets toe. Er waren al niet veel jongeren (onder 23 jaar) op Rea-plaatsingen en jongeren stromen relatief ook nog veel uit, waardoor er nauwelijks meer jongeren op Rea-plaatsingen zitten aan het eind van 2001. Daarnaast stromen er relatief meer mensen van 35 jaar en ouder in, waardoor in het bestand aan het eind van 2001 meer ‘ouderen’ boven de 35 jaar voorkomen en de gemiddelde leeftijd is gestegen van 38 jaar aan het einde van 2000 naar 40 jaar aan het einde van 2001.
2.5
Verschillen in het profiel van de deelnemers
Vergelijking dienstbetrekking en werkervaringsplaats De afstand tot de arbeidsmarkt van mensen met een werkervaringsplaats is kleiner dan die van deelnemers met een dienstbetrekking (zie tabel 2.15): • deelnemers in een werkervaringsplaats zijn over het algemeen iets hoger (middelbaar) opgeleid en, • worden veel minder vaak ingedeeld in fase 4 dan deelnemers met een dienstbetrekking; • de gemiddelde leeftijd van deelnemers met een werkervaringsplaats is lager dan die van deelnemers met een dienstbetrekking; • de volwassenen met een werkervaringsplaats zijn korter werkloos dan de volwassenen met een dienstbetrekking. Verder is het aandeel mannen hoger onder de deelnemers met een werkervaringsplaats dan onder de deelnemers met een dienstbetrekking. Een ander verschil is het inkomen voorafgaand aan de Wiw: mensen met een dienstbetrekking hadden veel vaker een Abwuitkering dan mensen met een werkervaringsplaats. Bij deze laatste groep is het aandeel dat al een Wiw-inkomen had weer groter. Dit zal met name het gevolg zijn van doorstroom vanuit een dienstbetrekking naar een werkervaringsplaats. Rea-plaatsingen De personen die met een Rea-subsidie aan het werk zijn (Plaatsingsbudget of Pakket op maat) hebben een andere leeftijdsverdelingen dan de overige deelnemers. De gemiddelde leeftijd is weliswaar hetzelfde als bij de dienstbetrekkingen, maar er zijn nauwelijks jongeren met een Rea-plaatsing. Slechts 11% is jonger dan 27 jaar terwijl dit bij de dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen respectievelijk 22% en 36% is. Wat het opleidingsniveau en geslacht betreft lijken de Rea-deelnemers op die met een werkervaringsplaats. Het profiel naar fase en leefvorm is vergelijkbaar met dat bij de dienstbetrekkingen.
Deelnemers aan de Wiw Tabel 2.15
24
Kenmerken van deelnemers aan het eind van 2001, per soort plaatsing
Geslacht Man Vrouw Leeftijd 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 27-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Gemiddelde leeftijd Opleiding Geen basisopleiding (lager) Basisniveau (lager) vbo/lbo/mavo (middelbaar) mbo/havo/vwo (middelbaar) Hbo (hoger) Wo (hoger) Inkomen voorafgaand aan Wiw Geen inkomen Gesubsidieerde arbeid (Wiw) Gesubsidieerde arbeid (niet Wiw) Uitkering werkloosheid (niet Abw) Uitk. ziekte/arbeidsongeschiktheid Inkomensvoorziening asielzoekers Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Ander inkomen Fase-indeling 1 (kleine afstand tot arbeidsmarkt) 2 3 4 (grote afstand tot arbeidsmarkt) Leefvorm Alleenstaand Alleenstaande ouder Gehuwd/samenwonend Anders Categorie Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar Totaal
Dienstbetrekking (n=30.925)
Werkervaringsplaats (n=3.175)
Rea-plaatsing (n=1.150)
55% 45%
60% 40%
61% 39%
4% 10% 8% 10% 25% 28% 14% 40 jaar
5% 13% 13% 20% 29% 17% 3% 35 jaar
0% 3% 9% 18% 38% 28% 5% 40 jaar
6% 30% 42% 15% 4% 2%
5% 22% 48% 17% 6% 2%
6% 20% 49% 19% 4% 2%
11% 12% 2% 2% 7% 0% 62% 5%
14% 29% 1% 5% 0% 0% 47% 4%
11% 89% -
5% 2% 51% 42%
2% 6% 73% 19%
3% 6% 50% 42%
52% 12% 27% 9%
51% 12% 26% 11%
56% 14% 25% 5%
15% 4% 10% 71% 100%
18% 19% 17% 46% 100%
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. 100%
Deelnemers aan de Wiw
25
26
3
DE ARBEIDSPLAATSEN
3.1
Dienstbetrekkingen
Duur van de dienstbetrekking Van alle personen die op 31 december 2001 een dienstbetrekking hebben, is 65% deze gestart na 1 januari 1998, het begin van de Wiw. De overige 35% had al een dienstbetrekking 1 in het kader van de Banenpoolregeling (34,5%) of de Jeugdwerkgarantiewet (0,5%) . Dit is een verschuiving met 7% ten opzichte van eind 2000 toen nog 42% voormalig Banenpooler of JWG’er was. De gemiddelde duur van de dienstbetrekking bedraagt tot nu toe bijna 3½ jaar (41 maanden). In werkelijkheid kan het gemiddeld aantal jaren dat men een dienstbetrekking heeft echter hoger zijn. Indien men namelijk een voorafgaande dienstbetrekking heeft gehad, wordt deze niet meegerekend in het gemiddelde. Wordt bijvoorbeeld een dienstbetrekking voortgezet na afloop van de 2-jaarsperiode (of een andere periode van bepaalde duur) of na het bereiken van de 23-jarige leeftijd, dan begint ‘de teller namelijk opnieuw te lopen’. In de duur van de dienstbetrekking is in een aantal gevallen ook de jaren die men in de 2 Banenpool of JWG-regeling heeft doorgebracht niet meegerekend . Vergeleken met een jaar eerder (eind 2000) is de gemiddelde duur van de dienstbetrekking 2 maanden langer geworden (zie ook tabel 2.6). Omvang De dienstbetrekking wordt aangegaan voor een vast aantal uren per week. Standaard is de omvang van de dienstbetrekking 32 uur, of 36 uur per week indien dit eerder was overeengekomen in het kader van een Banenpoolovereenkomst (ten tijde van de Banenpool gold 38 uur nog als volledige werkweek). In individuele gevallen kan worden afgeweken van de standaardovereenkomst. In tabel 3.1 is de omvang van de arbeidsovereenkomst weergegeven. Hierin is te zien dat nagenoeg alle deelnemers beschikken over een overeenkomst voor 32 uur of voor 36 uur (respectievelijk 45% en 39%). Op een enkeling na werken de overige deelnemers (15%) minder dan 32 uur. Een nadere vergelijking laat zien dat ten opzichte van eerdere jaren het aandeel dienstbetrekking van 36 uur afneemt, en het aandeel dienstbetrekkingen van 24 uur of minder toeneemt.
1
Personen van wie de dienstbetrekking precies op 1 januari 1998 is ingegaan worden hier ook toe gerekend omdat ex BP/JWG-ers geregeld een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangeboden op deze datum. Het aantal ex Banenpoolers en JWG-ers kan wat groter zijn vanwege een latere aansluitende nieuwe arbeidsovereenkomst: zie noot 2. 2 De duur van de dienstbetrekking (en de periode van indiensttreding) wordt bepaald aan de hand van de geregistreerde begindatum. Indien men (bijvoorbeeld) na een tijdelijke aanstelling een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd krijgt, wordt er een nieuwe begindatum geregistreerd. Omdat de statistiek per medio 1998 is gestart, is het vaak niet mogelijk na te gaan of een persoon al voor die tijd een dienstbetrekking heeft gehad en wat dus de werkelijke duur van de dienstbetrekking is.
De arbeidsplaatsen Tabel 3.1
27
Omvang van de dienstbetrekking op 7 meetmomenten in 1998, 1999, 2000 en 2001 Eind 1998 Medio 1999
Eind 2000 Medio 2001
Eind 2001
(n=38.525)
(n=37.475)
(n=35.450)
(n=33.975)
(n=32.425)
(n=30.925)
0% 6% 2% 43% 0% 48% 1%
0% 7% 2% 44% 0% 47% 0%
0% 7% 3% 42% 1% 46% 0%
0% 8% 3% 44% 1% 44% 0%
0% 9% 3% 44% 1% 43% 0%
0% 11% 3% 45% 0% 41% 0%
0% 11% 3% 45% 0% 39% 1%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
< 12 uur 13-24 uur 25-31 uur 32 uur 33-35 uur 36 uur 37-40 uur Totaal
Eind 1999 Medio 2000
(n=39.625)
missing eind 2001: 0,1%
Plaatsing bij een inlener Wanneer een deelnemer eenmaal een overeenkomst is aangegaan met de gemeente wordt de deelnemer geplaatst bij een zogenoemde inlener. De omvang van de plaatsing bedraagt (net als de dienstbetrekking) in de meeste gevallen 32 of 36 uur per week (respectievelijk 45% en 36%). In tabel 3.2 is de omvang van de plaatsing weergegeven. In 2001 is het aantal plaatsingen van 36 uur lager dan voorheen en het aantal plaatsingen van 32 uur en 24 uur of minder is toegenomen. Tabel 3.2
Omvang van de plaatsing bij een inlener op 7 meetmomenten in 1998, 1999, 2000 en 2001 Eind 1998 Medio 1999
< 12 uur 13-24 uur 25-31 uur 32 uur 33-35 uur 36 uur 37-40 uur Totaal
1% 7% 3% 42% 0% 45% 2% 100%
0% 8% 2% 42% 0% 46% 1% 100%
Eind 1999 Medio 2000
1% 9% 3% 41% 0% 46% 1% 100%
0% 11% 3% 44% 0% 41% 1% 100%
Eind 2000 Medio 2001
0% 11% 3% 42% 0% 42% 1% 100%
0% 12% 4% 44% 0% 39% 1% 100%
Eind 2001
0% 13% 4% 45% 0% 36% 1% 100%
missing eind 2001: 7%
Sector inlener De meeste deelnemers zijn werkzaam in de publieke sector: 72% van de plaatsingen is gerealiseerd in de sectoren onderwijs, openbaar bestuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en sociaal-culturele instellingen. Ruim een kwart van de plaatsingen (28%) is gerealiseerd in de marktsector. De verdeling over de verschillende (sub)sectoren komt nagenoeg overeen met die van eerdere jaren. Er lijkt zich per saldo wel een verschuiving voor te doen van de publieke sector naar de marktsector maar vanwege het grote aantal ontbrekende gegevens op dit kanmerk kunnen hierover geen betrouwbare uitspraken worden gedaan.
De arbeidsplaatsen Tabel 3.3
28
Sector van de inlener Eind 1998
Eind 1999
Eind 2000
Eind 2001
Onderwijs Openbaar bestuur Gezondheidszorg Maatschappelijke dienstverlening Sociaal- culturele instellingen subtotaal publieke sector
19% 16% 18% 14% 11% 78%
18% 16% 16% 13% 11% 74%
17% 15% 16% 14% 12% 73%
18% 16% 15% 13% 11% 72%
Overige dienstverlening Handel, horeca en reparatiebedrijven Sport en recreatie Landbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid en installatiebedrijven Bank/verzekeringswezen, zakelijke dienstverl. Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Openbare nutsbedrijven Uitzendbureau Delfstoffenwinning
8% 4% 4% 1% 2% 1% 2% 0% 0% 0% 0%
9% 4% 3% 3% 2% 1% 2% 0% 0% 0% 0%
11% 4% 3% 2% 2% 2% 2% 0% 0% 0% 0%
10% 5% 3% 2% 2% 2% 2% 0% 0% 0% 0%
subtotaal marktsector
22%
26%
27%
28%
missing eind 1998: 33%; eind 1999: 15%; eind 2000: 12%; eind 2001: 15%. Opm.: het hoge percentage missing kan leiden tot een vertekend beeld.
Jongeren en volwassenen In bijlage 3.4 staan de gegevens van de dienstbetrekkingen, die in deze paragraaf aan de orde zijn geweest, uitgesplitst naar jongeren en volwassenen. De opvallendste verschillen zijn: • Jongeren hebben nagenoeg allemaal (91%) een dienstverband van 32 uur tegenover 38% bij de volwassenen. Daarnaast werkt 45% van de volwassenen 36 uur. • Jongeren werken aanzienlijk vaker in de “Handel” of de “Bouw” dan volwassenen. Volwassenen daarentegen zijn weer aanzienlijk vaker ingeleend in de sectoren “Onderwijs” en “Sociaal en culturele instellingen”. • Jongeren werken vaker in de marktsector (40%) dan volwassenen (25%).
3.2
De werkervaringsplaatsen
Duur en omvang van de werkervaringsplaats De personen die op 31 december 2001 een werkervaringsplaats bezetten, zijn gemiddeld 7 maanden op die plaats werkzaam. Het gaat dus voor het merendeel om mensen die in 2001 zijn gestart. Deze mensen zijn over het algemeen (75%) overeengekomen dat de werkervaringsplaats een jaar zal duren. Ook bij de vorige metingen was te zien dat de gemiddelde duur van de werkervaringsplaats op het meetmoment ongeveer een half jaar was en dat het merendeel van de deelnemers een overeenkomst voor één jaar is aangegaan.
De arbeidsplaatsen
29
De omvang van de werkervaringsplaats varieert van slechts enkele uren per week tot een fulltime bezetting van 40 uur per week. In de meeste gevallen werkt men 32, 38 of 40 uur per week (respectievelijk 22%, 21% en 23%, zie tabel 3.4). Het aantal werkervaringsplaatsen van 32 uur en 38 uur neemt af ten gunste van deeltijd werkervaringsplaatsen van 13 tot 32 uur. Tabel 3.4
< 12 uur 13-31 uur 32 uur 33-37 uur 38 uur 39 uur 40 uur Totaal
Omvang van de werkervaringsplaats in 1998, 1999, 2000 en 2001 Medio1998
Eind 1998 Medio1999
Eind 1999 Medio2000
Eind 2000 Medio2001
Eind 2001
(n=2.275)
(n=5.125)
(n=6.850)
(n=6.800)
(n=5.700)
(n=4.975)
(n=4.100)
(n=3.175)
0% 7% 28% 14% 27% 1% 22%
0% 9% 29% 13% 25% 1% 23%
0% 10% 24% 14% 26% 1% 24%
0% 11% 23% 15% 24% 1% 26%
0% 14% 20% 16% 23% 1% 26%
0% 15% 19% 16% 23% 1% 26%
0% 16% 20% 16% 23% 1% 24%
0% 19% 22% 15% 21% 1% 23%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
missing eind 2001: 1%
Bemiddeling Bij het plaatsen van een werknemer op een werkervaringsplaats dient bemiddeld te worden door een derde partij. In iets meer dan een kwart van de gevallen (27%) is deze bemiddeling verzorgd door het arbeidsbureau. Bij 3% van de deelnemers heeft een uitzendbureau bemiddeld. Bij bijna driekwart (70%) van de werkervaringsplaatsen is de bemiddelaar echter iemand anders geweest. Het is aannemelijk te veronderstellen dat Wiw-organisaties zelf ook voor een deel de bemiddeling uitvoeren. In vergelijking met vorige metingen (zie tabel 3.5) is te zien dat zowel het arbeidsbureau als het uitzendbureau aanzienlijk minder vaak worden genoemd als bemiddelende partij. Omdat in een toenemend aantal gevallen echter niet helemaal duidelijk is wie heeft bemiddeld (niet nader gespecificeerde ‘andere’ partij), en er sprake is van een hoge item non-respons kunnen hier geen harde conclusies aan worden verbonden. Tabel 3.5
Bemiddelaar
Arbeidsvoorziening Uitzendbureau Ander Totaal
Eind 1998 (n=5.125)
Eind 1999 (n=6.800)
Eind 2000 (n=4.975)
Eind 2001 (n=3.175)
44% 12% 44%
47% 7% 46%
45% 6% 49%
27% 3% 70%
100%
100%
100%
100%
missing eind 1998: 23%; eind 1999: 16%; eind 2000: 14%; eind 2001: 16% Opm.: het hoge percentage missing kan leiden tot een vertekend beeld.
De arbeidsplaatsen
30
Sector werkgever Bij werkervaringsplaatsen gaat het om gesubsidieerde arbeid bij een reguliere werkgever. De sectoren waarin deze mensen actief zijn, zijn dan ook erg gevarieerd. Desalniettemin is de verdeling van werkervaringsplaatsen over de verschillende sectoren vrij stabiel (zie tabel 3.6). De sector “handel, horeca, reparatiebedrijven” is nog steeds de belangrijkste sector, gevolgd door bouwnijverheid, overige dienstverlening en bank- en verzekeringswezen. De enige opvallende ontwikkelingen zijn dat het aantal werkervaringsplaatsen in de sector “handel, horeca, reparatiebedrijven” en in de uitzendbranche afnemen terwijl in de bouw en transportsector een geringe toename plaats vindt. Het aantal personen van wie niet bekend is in welke sector zij werkzaam zijn neemt overigens af, maar blijft erg hoog (19%). De (kleine) verschuiving van de marktsector naar de publieke sector zoals die in de tabel is te zien is daarom niet erg betrouwbaar. Tabel 3.6
Sector van de werkgever in 1999 en 2000, werkervaringsplaatsen Eind Medio Eind Medio Eind 1999 2000 2000 2001 2001 (n=6.800) (n=5.700) (n=4.975) (n=4.100) (n=3.175)
Handel, horeca en reparatiebedrijven Bank- en verzekeringswezen, zakelijke dienstverlening Bouwnijverheid en installatiebedrijven Overige dienstverlening Industrie Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Landbouw en visserij Uitzendbureau Sport en recreatie Delfstoffenwinning Openbare nutsbedrijven Subtotaal marktsector Maatschappelijke dienstverlening Gezondheidszorg Openbaar bestuur Onderwijs Sociaal- culturele instellingen Subtotaal publieke sector
25% 14%
22% 14%
20% 14%
19% 13%
19% 12%
10% 11% 11% 4% 2% 6% 1% 0% 0% 84%
12% 11% 11% 4% 3% 3% 1% 0% 0% 81%
12% 11% 10% 5% 3% 3% 1% 0% 0% 80%
12% 15% 8% 6% 3% 3% 1% 0% 0% 80%
13% 14% 8% 7% 2% 2% 1% 0% 0% 78%
7% 3% 2% 2% 2%
7% 5% 3% 2% 2%
7% 5% 3% 3% 2%
5% 6% 3% 3% 3%
5% 7% 4% 3% 3%
16%
19%
20%
20%
22%
missing eind 1999: 28%, medio 2000: 26%, eind 2000: 19%, medio 2001: 18%, eind 2001: 20%. Opm.: het hoge percentage missing kan leiden tot een vertekend beeld.
3.3
De Rea-plaatsen
Duur en omvang van de Rea-plaatsing Ruim de helft (53%) van de mensen met een Rea-plaatsing is op dit moment een jaar of langer op een Rea-plaats werkzaam. Een kwart is zes maanden of korter op de Rea-plaats werkzaam (zie tabel 3.7). Gemiddeld is men op dit moment 14 maanden op een Rea-plaats werkzaam.
De arbeidsplaatsen
31
De meeste mensen met een Rea-plaatsing werken minder dan 32 uur per week (40%). Er is echter ook een grote groep die 38 of 40 uur per week werkt (27%). Tabel 3.7
Duur en omvang van de Rea-plaatsing eind 2001
Duur = 6 maanden 7-11 maanden = 12 maanden Gemiddelde duur Omvang (missing: 2%) = 12 uur 13 - 31 uur 32 uur 33 - 37 uur 38 uur 39 - 40 uur Totaal
Eind 2000 (n=850) 36% 31% 33% 11 maanden
Eind 2001 (n=1.150) 24% 23% 53% 14 maanden
31% 16% 16% 12% 21% 100%
6% 34% 18% 16% 11% 16% 100%
Sector werkgever Het merendeel van de deelnemers met een Rea-plaatsing is werkzaam in de marktsector (67%). Hierbinnen is vooral de sector “Handel, horeca en reparatiebedrijven” goed vertegenwoordigd (21%). In de publieke sector werken veel mensen in de gezondheidszorg (11%). Bij 17% van de deelnemers is echter de sector waarin men werkzaam is, niet bekend. Tabel 3.8
Sector van de werkgever van de Rea-plaatsen eind 2001 Eind 2000 (n=850)
Eind 2001 (n=1.150)
Handel, horeca en reparatiebedrijven Overige dienstverlening Industrie Bouwnijverheid en installatiebedrijven Bank- en verzekeringswezen, zakelijke dienstverlening Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Sport en recreatie Landbouw en visserij Uitzendbureau Openbare nutsbedrijven Subtotaal marktsector
22% 10% 9% 9% 9% 6% 2% 3% 1% 0% 71%
21% 12% 8% 7% 6% 5% 3% 2% 1% 0% 67%
Gezondheidszorg Maatschappelijke dienstverlening Onderwijs Openbaar bestuur Sociaal- culturele instellingen Subtotaal publieke sector
11% 7% 5% 3% 3% 29%
11% 8% 7% 3% 3% 33%
Missing: eind 2000: 20%; eind 2001: 17% Opm.: het hoge percentage missing kan leiden tot een vertekend beeld.
32
4
UITSTROOM
De instrumenten van de Wiw zijn in de eerste plaats gericht op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt van langdurig werklozen, jongeren en arbeidsgehandicapten. Het is de bedoeling dat deelnemers aan de Wiw zoveel mogelijk uitstromen naar regulier werk. In dit hoofdstuk wordt daarom uitgebreid stilgestaan bij de omvang en kenmerken van uitstroom uit dienstbetrekkingen en bij beëindiging van werkervaringsplaatsen en Rea-plaatsingen. Overigens zal voor een klein deel van de deelnemers met een dienstbetrekking de uitstroom moeilijk zijn. Hierbij kan men denken aan mensen die voorheen in de Banenpoolregeling werkzaam waren en hun pensioengerechtigde leeftijd naderen. In de Banenpoolregeling had uitstroom ook minder prioriteit dan in de Wiw.
4.1
Uitstroom uit dienstbetrekkingen
Omvang uitstroom In 2001 is 29% van de deelnemers uitgestroomd. Het percentage jongeren dat uitgestroomd is (42%), ligt aanzienlijk hoger dan het uitstroompercentage bij volwassenen (26%). De totale uitstroom is in 2001 gelijk aan die 2000, maar hoger voor jongeren (en dus lager voor volwassenen). Op het moment van uitstroom (in 2001) heeft men gemiddeld 31 maanden (ruim 2½ jaar) een dienstbetrekking gehad. In 2000 lag dit gemiddelde op 28 maanden. Tabel 4.1
Uitstroompercentage in 1999, 2000 en 2001 Uitstroompercentage 1
1999 (totaal) 2000 (totaal)
27% 29% Jongeren Volwassenen
2001 (totaal)
38% 27% 29%
Jongeren Volwassenen
42% 26%
Positieve uitstroom en uitstroom naar kenmerken In tabel 4.2 is het uitstroompercentage weergegeven naar de verschillende kenmerken van de deelnemers. Naast de totale uitstroom is hierin ook de positieve uitstroom weergegeven. Bij 62% van de deelnemers die uitstromen, is er sprake van dergelijke positieve uitstroom. Deze mensen gaan aan de slag in reguliere of gesubsidieerde arbeid (zoals Wiw-werkervaringsplaatsen en I/D-banen). Bij een zeer beperkt aantal van hen gaat het om uitstroom naar scholing. Wanneer alleen deze positieve uitstroom in ogenschouw wordt genomen is het uitstroompercentage van jongeren 23%, van volwassenen 16% en van beide groepen samen 17%. In 2000 bedroeg het positieve uitstroompercentage 16%.
1
Vanwege de veranderde definitie van eindstanden en uitstroom is een vergelijkbare uitsplitsing naar jongeren en volwassenen over 1999 niet mogelijk.
Uitstroom Tabel 4.2
33 Dienstbetrekkingen: uitstroompercentage per kenmerk in 2001
Categorie Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar Periode indiensttreding 1 1990 1991/1992 1993/1994 1995/1996 1997 1998 2 1999 2000 2001 Geslacht Man Vrouw Leeftijd (peildatum beginstand 2001 of instroom in 2001) 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 27-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Inkomen voorafgaand aan Wiw Geen inkomen Gesubsidieerde arbeidsplaats (Wiw) Gesubsidieerde arbeidsplaats (niet Wiw) Uitkering werkloosheid (niet Abw) Uitkering ziekte of arbeidsongeschiktheid 1 Inkomensvoorziening asielzoekers Uitkering Abw, Ioaw, Ioaz Ander inkomen Fase-indeling 1 (kleine afstand tot de arbeidsmarkt) 2 3 4 (grote afstand tot de arbeidsmarkt) Totaal
Totaal
Positief
42% 28% 34% 25%
23% 15% 19% 16%
32% 19% 21% 26% 30% 40% 44% 33% 22%
7% 12% 13% 17% 19% 23% 23% 22% 11%
29% 29%
18% 17%
40% 43% 39% 31% 27% 23% 19%
20% 24% 22% 18% 17% 15% 9%
37% 49% 47% 25% 53% 24% 24% 37%
18% 34% 22% 17% 34% 8% 14% 22%
36% 37% 29% 29% 29%
20% 23% 17% 17% 17%
1
Het gaat hierbij om een klein aantal deelnemers waardoor het percentage een vertekend beeld geeft
2
Uitgezonderd degenen die op 1-1-1998 in dienst zijn getreden (ex Banenpoolers).
1
Het gaat hierbij om een klein aantal deelnemers waardoor het percentage wat vertekend wordt.
Uitstroom
34
Over het algemeen blijkt dat de totale uitstroom en de positieve uitstroom met elkaar samenhangen: veelal is bij de groepen met een hoog uitstroompercentage ook het positieve uitstroompercentage hoog. Ditzelfde geldt voor groepen waarbij de uitstroom relatief laag is. Hoog uitstroompercentage De groep mensen waarvan het uitstroompercentage het hoogst is bevatten (veelal combinaties van) de volgende kenmerken: • behoren tot de categorie jongeren of tot de categorie volwassenen (≥ 23 jaar) die 2 tot 3 jaar werkloos waren; • zijn in 1998 of 1999 in dienst getreden (dus minimaal ruim 1 jaar en maximaal bijna 4 jaar in dienst); • zijn jonger dan 27 jaar; • hadden voorafgaand aan hun huidige dienstbetrekking al een Wiw-inkomen. Dit heeft echter meer te maken met de duur van de dienstbetrekkingen (eerst een 2-jaars periode) dan met het inkomen. Daarnaast is het uitstroompercentage hoog bij personen die voorheen een uitkering ziekte of arbeidsongeschiktheid hadden of die van een niet-Wiw gesubsidieerde arbeidsplaats komen, maar dit betreft in beide gevallen een kleine groep mensen (respectievelijk 6% en 3% van de uitstromers). • zijn ingedeeld in fase 1 of 2 (het betreft hier slechts een beperkte groep). Laag uitstroompercentage De groep mensen waarvan het uitstroompercentage het laagst is bevatten (veelal combinaties van) de volgende kenmerken: • behoren tot de categorie volwassenen, die minimaal 3 jaar werkloos waren; • zijn in de periode 1991 t/m 1996 in dienst getreden (dus minimaal ruim 4 jaar en maximaal bijna 11 jaar in dienst); dit zijn de ex-Banenpoolers en ex-JWG’ers; • zijn 35 jaar of ouder; • hadden voorheen een werkloosheids- of bijstandsuitkering; • zijn ingedeeld in fase 3 of 4. In zijn algemeenheid kan worden vastgesteld dat juist de groepen deelnemers die in ruime mate gebruik maken van de Wiw, slechts in beperkte mate uitstromen: ouder dan 45 jaar, komende vanuit een Abw-uitkering, minimaal 3 jaar werkloos en ingedeeld in fase 3 of 4. In tabel 2.8 is reeds een overzicht opgenomen van de kenmerken van deelnemers die in 1998 tot en met 2001 zijn uitgestroomd. Op grote lijnen zijn de kenmerken van deze mensen vergelijkbaar. Er veranderd dus niet veel in het profiel van de uitstromers. Met het toenemen van de gemiddelde leeftijd van de Wiw-ers neemt overigens ook de gemiddelde leeftijd van de uitstromers iets toe.
Uitstroom
35
Reden beëindiging dienstbetrekking Zoals eerder gezegd is bij 62% van de uitstroom sprake van positieve uitstroom. Het gaat dan met name (55%) om mensen die arbeid buiten de Wiw hebben aanvaard (inclusief I/D-banen). Het aandeel positieve uitstroom in de totale uitstroom is in 2001 iets meer geworden dan in de jaren daarvoor. Uitstroom vanwege scholing komt de laatste twee jaar nauwelijks meer voor, terwijl het aantal mensen dat van een dienstbetrekking overstapt naar een werkervaringsplaats verder toeneemt (zie tabel 4.3). Beëindiging wegens het aflopen van het contract (vanwege het bereiken van de maximum leeftijd van 23 jaar of het aflopen van het contract voor bepaalde tijd) is in 2001 wat teruggelopen. Tabel 4.3
Reden beëindiging dienstbetrekking in 1999, 2000 en 2001
Arbeid buiten Wiw (incl. ID-banen) Scholing Werkervaringsplaats totaal positief Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid Ontslag overig Beëindiging wegens aflopen contract* Overig Totaal
1999 (n=13.850)
2000 (n=14.500)
2001 (n=12.875)
54,0% 1,6% 3,1% 58,7% 5,5% 14,7% 10,3% 10,8% 100%
52,7% 1,0% 3,7% 57,4% 6,1% 13,8% 11,5% 11,1% 100%
55,0% 0,9% 5,8% 61,7% 6,1% 13,8% 7,2% 11,2% 100%
* Beëindiging wegens bereiken maximum leeftijd (23 jaar) of aflopen 2-jaarsperiode (of andere periode van bepaalde tijd) zonder hernieuwde instroom. missing 2001: 4%
Om meer informatie te krijgen over de uitstroombestemming van personen die uitstromen naar arbeid buiten de Wiw is een aanpassing in de statistiek aangebracht. Vooruitlopend hierop heeft een deel van de organisaties deze aanpassing al doorgevoerd waardoor van circa 60% van de personen die uitstromen naar arbeid buiten de Wiw bekend is welk soort arbeid het betreft. Wanneer we er vanuit gaan dat deze 60% representatief is, kan de categorie ‘uitstroom naar arbeid buiten de Wiw’ als volgt nader worden uitgesplitst: Tabel 4.4
Uitsplitsing beëindiging wegens arbeid buiten de Wiw in 2001: indicatief indicatief %
Aanvaarding I/D-baan Aanvaarding reguliere, niet gesubsidieerde arbeid Aanvaarding overige gesubsidieerde arbeid (Rea, Wsw) Totaal arbeid buiten Wiw
26% 20% 8% 55%
Ontslag is, na uitstroom naar arbeid buiten de Wiw, de meest voorkomende reden van beëindiging van de dienstbetrekking. De verschillende nog niet gespecificeerde ontslagredenen (exclusief ontslag wegens arbeidsongeschiktheid) zijn hieronder nader uitgesplitst.
Uitstroom Tabel 4.5
36 Beëindiging wegens ontslag in 2001 (excl. arbeidsongeschiktheid) percentage
Ontslag dringende redenen Ontslag weigeren passende arbeid buiten Wiw Ontslag niet behorend tot doelgroep Ontslag weigeren arbeidsmarktvoorziening Ontslag andere redenen Totaal ontslag
5% 0,5% 0,5% 0% 7,5% 14%
Er is een nadere analyse gemaakt van eventuele verschillen tussen personen die zijn uitgestroomd naar werk en personen die wegens ontslag (exclusief arbeidsongeschiktheid) zijn uitgestroomd. Hieruit blijken de volgende verschillen (zie ook tabel 4.6): Onder de groep die is ontslagen bevinden zich (in vergelijking met mensen die naar werk uitstromen) relatief veel: • jongeren • personen die kort in dienst zijn (ingestroomd in 2001) • mannen • lager opgeleiden Onder de groep die uitstroomt naar werk bevinden zich (in vergelijking met mensen die zijn ontslagen) relatief veel: • langdurig werklozen (> 3 jaar werkloos) • personen die voor 1998 in dienst zijn getreden (ex Banenpoolers) • vrouwen • 35-plussers • mensen met een mbo/havo/vwo opleiding of hoger
Uitstroom
37
Tabel 4.6
Kenmerken van deelnemers: uitstroom naar arbeid en ontslag in 2001 (excl. arbeidsongeschiktheid)
Categorie Jonger dan 23 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 1-2 jaar ≥ 23 jaar, werkloos 2-3 jaar ≥ 23 jaar, werkloos ≥ 3 jaar Periode indiensttreding 1990 1991/1992 1993/1994 1995/1996 1997 1998 * 1999 2000 2001 Geslacht Man Vrouw Leeftijd 15-18 jaar 19-22 jaar 23-27 jaar 27-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar ≥ 55 jaar Opleidingsniveau Geen basisopleiding (lager) Basisniveau (lager) vbo/lbo/mavo (middelbaar) mbo/havo/vwo (middelbaar) Hbo (hoger) Wo (hoger) Totaal
Arbeid (n=7.080)
Ontslag (n=1.775)
24% 4% 10% 62%
46% 6% 10% 38%
0% 7% 7% 8% 5% 4% 19% 34% 14%
0% 2% 2% 2% 3% 3% 13% 32% 43%
55% 45%
63% 37%
5% 18% 11% 11% 25% 23% 7%
20% 27% 10% 11% 16% 13% 3%
5% 28% 44% 17% 4% 2% 100%
6% 37% 44% 10% 3% 1% 100%
* Dit is uitgezonderd degenen die op 1-1-1998 in dienst zijn getreden (ex Banenpoolers, respectievelijk 2% en 1%).
In tabel 4.7 is de reden van de beëindiging van de dienstbetrekking uitgesplitst naar categorie. • Bij alle categorieën deelnemers is het aanvaarden van arbeid buiten de Wiw (inclusief I/D banen en werkervaringsplaatsen) de meest voorkomende reden van uitstroom: bij alle categorieën stroomt meer dan de helft uit naar arbeid buiten de Wiw. • Ontslag is bij alle categorieën de tweede reden voor beëindiging van de dienstbetrekking. Met name bij jongeren komt dit veel voor: bijna een kwart van de jongeren (23%), waarvan de dienstbetrekking wordt beëindigd, wordt ontslagen.
Uitstroom • •
38
Bij degenen die meer dan 2 jaar werkloos zijn, stroomt bijna 10% uit vanwege arbeidsongeschiktheid. Uitstroom naar scholing komt alleen onder jongeren (in beperkte mate) voor.
Tabel 4.7
Reden beëindiging dienstbetrekking in 2001, naar categorie en totaal < 23 jaar (n=3530)
1-2 jr wrkl. (n=520)
2-3 jr wrkl. (n=1410)
> 3 jr wrkl. (n=7410)
Totaal (n=12.875)
47% 3% 6% 3% 23% 5% 13% 100%
53% 1% 4% 2% 19% 9% 12% 100%
52% 1% 6% 9% 12% 8% 12% 100%
59% 0% 6% 7% 9% 8% 10% 100%
55% 1% 6% 6% 14% 7% 11% 100%
Arbeid buiten Wiw Scholing Werkervaringsplaats Ontslag (arbeidsongeschikt) Ontslag (overig) Aflopen contract* Overig Totaal
* Beëindiging wegens bereiken maximum leeftijd (23 jaar) of aflopen 2-jaarsperiode (of andere periode van bepaalde tijd) zonder hernieuwde instroom.
In tabel 4.8 is de reden van beëindiging uitgesplitst naar de periode van indiensttreding. Wanneer we de instroom in 1990 buiten beschouwing laten (zeer klein aantal mensen) alsmede de instroom in 2001 (nog maar kort in dienst) dan blijkt dat uitstroom naar arbeid buiten de Wiw afneemt naarmate men korter in dienst is. Opvallende afwijking hierin in de groep die in 2000 in dienst is getreden (hoge uitstroom naar werk). Ook ontslag wegens arbeidsongeschiktheid neemt af naarmate men korter in dienst is. Daartegenover staat dat uitstroom naar een werkervaringsplaats en ontslag (overig) juist toeneemt naarmate men korter in dienst is. Vanwege het aflopen van twee-jaarsperiode in 2001 is deze categorie (aflopen contract) groot bij personen die in 1999 in dienst zijn getreden. Bij personen die in 2001 in dienst zijn getreden is er vooral nog sprake van uitval (veel ontslag, weinig uitstroom naar werk). Tabel 4.8
Reden beëindiging dienstbetrekking in 2001 naar periode indiensttreding. 1990 ‘91/’92 ‘93/’94 ‘95/’96
1997
1998
2
1999
2000
2001
(n=60) (n=800) (n=785) (n=915) (n=655) (n=565) (n=2800) (n=3900) (n=2175)
Arbeid buiten Wiw Scholing Werkervaringsplaats Ontslag (arbeidsongeschikt) Ontslag (overig) 1 Aflopen contract Overig Totaal
48% 8% 20% 4% 16% 4%
63% 3% 13% 4% 6% 11%
62% 3% 18% 6% 3% 9%
62% 0% 5% 14% 4% 5% 10%
59% 1% 6% 14% 8% 6% 8%
54% 1% 7% 9% 8% 10% 11%
48% 1% 7% 4% 8% 22% 9%
61% 1% 7% 3% 14% 2% 12%
43% 2% 4% 1% 34% 1% 15%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
1
Beëindiging wegens bereiken maximum leeftijd (23 jaar) of aflopen 2-jaarsperiode (of andere periode van bepaalde tijd) 2
Degenen die exact op 1 januari 1998 in dienst zijn getreden zijn buiten beschouwing gelaten omdat de daadwerkelijke datum van indiensttreding bij hen niet bekend is.
Uitstroom
39
Jongeren en volwassenen In tabel 4.9 is de reden van beëindiging van de dienstbetrekking uitgesplitst naar jongeren en volwassenen. Een aantal opvallende verschillen tussen jongeren en volwassenen zijn al aan de orde geweest bij de kenmerken categorie en leeftijd. De opvallendste verschillen tussen jongeren en volwassenen zijn: • bij volwassenen komt meer positieve uitstroom voor dan bij jongeren; • bij jongeren treedt vaker ontslag en minder vaak arbeid buiten de Wiw of arbeidsongeschiktheid als reden beëindiging op; • scholing komt eigenlijk alleen bij jongeren voor. Tabel 4.9
Reden beëindiging dienstbetrekking in 2001 uitgesplitst naar jongeren en volwassenen Jongeren (n=3.53) Volwassenen (n=9.345)
Arbeid buiten Wiw (incl. ID-banen) Scholing Werkervaringsplaats totaal positief Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid Ontslag overig Beëindiging wegens aflopen contract* Overig Totaal
47% 3% 6% 56%
58% 0% 6% 64%
3% 23% 6% 13% 100%
7% 10% 8% 11% 100%
* Beëindiging wegens bereiken maximum leeftijd (23 jaar) of aflopen 2-jaarsperiode (of andere periode van bepaalde tijd) zonder hernieuwde instroom.
Nadere analyse van de uitstroomreden “Arbeid buiten de Wiw” laat zien dat jongeren nauwelijks naar I/D-banen uitstromen en volwassenen aanzienlijk vaker. Jongeren stromen daarentegen weer iets vaker dan volwassenen uit naar reguliere niet gesubsidieerde arbeid en naar gesubsidieerde arbeid als Rea of Wsw. Aangezien deze uitsplitsing van “Arbeid buiten de Wiw” bij zo’n 40% niet is gemaakt, is dit slechts een indicatief beeld.
4.2
Beëindiging werkervaringsplaatsen
Omvang beëindiging In 2001 heeft (voor zover nu bekend) 64% van de deelnemers de werkervaringsplaats beëindigd. Dit percentage is hoger bij volwassenen dan bij jongeren en hoger dan in 1999 en 2000 (zie tabel 4.10). Tabel 4.10
Beëindigingpercentage in 1999, 2000 en 2001 beëindigingpercentage
1999 2000 2001 2001 jongeren 2001 volwassenen
48% 63% 64% 55% 66%
Uitstroom
40
Doorstroom In 2001 komt tweederde van personen na beëindiging van de werkervaringsplaats regulier in dienst bij dezelfde of een andere werkgever. Een aanzienlijk aantal deelnemers (35%) wordt echter ‘werkloos of anders’. Dit komt vaker voor bij jongeren dan bij volwassenen. Van veel deelnemers is de doorstroom bestemming echter niet bekend (32%). Vergeleken met vorige jaren stroomt een groter deel van de deelnemers door naar reguliere arbeid. Tabel 4.11 Doorstroombestemming na beëindiging werkervaringsplaats in 1999, 2000, 2001
Reguliere arbeid bij dezelfde werkgever Reguliere arbeid bij een andere werkgever Werkloos of anders Totaal
1999 (n=6.400)
2000 (n=8.300)
2001 (n=5.600)
43% 15% 42% 100%
47% 12% 41% 100%
55% 11% 35% 100%
missing 1999: 25% , 2000: 30% , 2001: 32% Opm.: het hoge percentage missing kan leiden tot een vertekend beeld.
Tabel 4.12 Doorstroombestemming in 2001, jongeren en volwassenen
Reguliere arbeid bij dezelfde werkgever Reguliere arbeid bij een andere werkgever Werkloos of anders Totaal
jongeren (n=730)
volwassenen (n=4.870)
45% 16% 39%
56% 10% 34%
100%
100%
missing 2001: 32%
Er blijkt, afgezien van de leeftijd, nauwelijks een verschil te bestaan in de uitstroompercentages naar andere kenmerken. De uitstroom is wat hoger dan gemiddeld onder mannen (66% tegenover 61% bij vrouwen), onder lager opgeleiden (geen opleiding of alleen basisniveau: 66%) en onder deelnemers uit fase 1 (72%) en fase 2 (66%). Duur werkervaringsplaats voor beëindiging De deelnemers van wie de werkervaringsplaats in 2001 is beëindigd, zijn gemiddeld 10 maanden werkzaam geweest bij hun werkgever. De gemiddelde duur is hiermee gelijk aan die bij uitstroom in 2000. Het merendeel van de werkervaringsplaatsen (70%) heeft een jaar geduurd. In vergelijking met 2000 maken meer mensen ‘ het hele jaar vol’. Er is in 2001 gemiddeld gesproken nauwelijks meer een verschil tussen de feitelijke en overeengekomen duur van de werkervaringsplaats. Tabel 4.13 Duur werkervaringsplaats bij beëindiging in 2000 en 2001
< 6 maanden 6 maanden 7-11 maanden 12 maanden > 12 maanden Totaal Gemiddelde duur werkervaringsplaats
2000 (n=8.300)
2001 (n=5.600)
12% 12% 11% 61% 3%
10% 10% 8% 70% 2%
100% 10 maanden
100% 10 maanden
Uitstroom
41
In zijn algemeenheid is vast te stellen dat de uitstroom naar reguliere arbeid hoger is naarmate men langer een werkervaringsplaats heeft gehad (zie tabel 4.14). Bij de mensen die ten minste een jaar hebben gewerkt, gaat het dan vooral om reguliere arbeid bij dezelfde werkgever als waar zij de werkervaringsplaats hebben doorgebracht. Tabel 4.14 Doorstroom na werkervaringsplaats naar duur van de werkervaringsplaats 6 mnd 7-11 mnd > 1 jaar Totaal < 6 mnd (n=560) (n=450) (n=4.030) (n=5.600) (n=560) Reguliere arbeid bij dezelfde werkgever 8% 37% 29% 67% 55% Reguliere arbeid bij andere werkgever 20% 12% 26% 7% 11% totaal reguliere arbeid 28% 49% 55% 74% 65% Werkloos of anders 72% 51% 45% 26% 35% Totaal 100% 100% 100% 100% 100%
Ook in 2000 was er een relatie tussen de doorstroombestemming en de duur van de werkervaringsplaats. In 2001 blijkt echter dat bij beëindiging na tenminste een jaar de doorstroom naar reguliere arbeid groter is dan in 2000 (74% in 2001, 69% in 2000). Het totale hogere aandeel positieve doorstroom in 2001 (65%) ten opzichte van 2000 (59%) heeft dus niet alleen te maken met minder voortijdige uitval. De mensen die een jaar geplaatst zijn stromen nu vaker door naar reguliere arbeid.
4.3
Beëindiging Rea-plaatsen
Het beëindigingpercentage uit Rea-plaatsingen bedraagt in 2001 21%. Over de bestemming na beëindiging van de Rea-plaatsing is helaas niet veel te zeggen. Van meer dan de helft van de waargenomen personen die uitstromen in de statistiek (54%), is namelijk de doorstroom niet bekend. Van 29% is bekend dat ze werkloos (of anders) zijn geworden. Zo’n 15% is uitgestroomd naar reguliere arbeid bij dezelfde werkgever als waar de rea-plaatsing was (10%) of bij een andere werkgever (5%). De mensen van wie de Rea-plaatsing (c.q. de subsidie) is beëindigd hebben minimaal 1 maand en maximaal 3 jaar een Rea-plaatsing gehad. De gemiddelde duur van de Reaplaatsing bij beëindiging is 12 maanden.
42
5
LEEGLOOP EN ZIEKTEVERZUIM
5.1
Leegloop
Wanneer iemand een dienstbetrekking heeft wordt de deelnemer geplaatst bij een inlener voor het verrichten van arbeid. Wanneer een deelnemer niet bij een inlener is geplaatst, is er sprake van leegloop. Naast de nadelen die dit heeft voor een werknemer, heeft leegloop ook financiële consequenties, omdat een inleenvergoeding ontbreekt. Wanneer iemand langer dan 3 maanden niet is geplaatst vervalt van rijkswege de bijdrage aan de gemeente voor deze 1 dienstbetrekking . Omvang en duur leegloop in 2001 Van alle deelnemers met een dienstbetrekking in 2001 is bij 25% sprake geweest van 2 leegloop . Een kwart van de deelnemers is dus voor kortere of langere tijd niet werkzaam geweest bij een inlener. Leegloop komt iets vaker voor bij vrouwen (26%) dan bij mannen 3 (24%) en (veel) vaker bij jongeren (34%) dan bij volwassenen (23%). De gemiddelde duur van de leegloop is bij jongeren echter korter dan bij volwassenen. Omgerekend naar het aantal dagen dat alle deelnemers tezamen hadden kunnen werken (het totaal aantal kalenderdagen dat er sprake is geweest van een dienstbetrekking bij alle deelnemers), bedraagt het leeglooppercentage 11% (alle deelnemers tezamen zijn gemiddeld 11 van de 100 dagen niet geplaatst geweest). Het aantal dagen dat men niet is geplaatst varieert van 1 dag tot 365 dagen (het maximale aantal). Wanneer er sprake was van leegloop duurde dit gemiddeld 99 dagen ofwel ruim 3 maanden. Tabel 5.1
Leegloop in 2001, totaal en naar leeftijd
Percentage deelnemers met leegloop Percentage dagen leegloop Gemiddelde duur leegloop*
1 2 3
totaal
jongeren
volwassenen
25% 11% 99 dagen
34% 13% 77 dagen
23% 11% 107 dagen
Tenzij de leegloop het gevolg is van ziekte of arbeidsongeschiktheid. De gegevens over leegloop en ziekte zijn exclusief de gegevens van de gemeente Rotterdam. Wellicht wordt de hogere leegloop van vrouwen mede veroorzaakt door zwangerschapsverlof.
Leegloop en ziekteverzuim
Tabel 5.2
43
Duur leegloop in 2001 Percentage (n=10.950) 21% 16% 13% 9% 8% 6% 9% 3% 3% 2% 2% 2% 2% 4% 100%
= 1 week = 1 maand > 1 maand > 2 maanden > 3 maanden > 4 maanden > 5 maanden > 6 maanden > 7 maanden > 8 maanden > 9 maanden > 10 maanden > 11 maanden volledige leegloop (365 dagen) Totaal
Ontwikkelingen Om ontwikkelingen in de leegloop in beeld te brengen, zijn in tabel 5.3 de gegevens weergegeven in halfjaarcijfers van medio 1998 tot en met eind 2001. De leegloop lijkt zich, na een afname in de eerste jaren, te stabiliseren rond 19% van het aantal deelnemers, een leeglooppercentage van 11% en een gemiddelde duur van circa 78 dagen. Tabel 5.3
Leegloop in 1998, 1999, 2000 en 2001 e
e
e
e
e
e
e
2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft ‘98 ‘99 ‘99 ‘00 ‘00 ‘01 ‘01 Percentage deelnemers met leegloop Percentage dagen leegloop Gemiddelde duur leegloop in dagen*
5.2
24% 13% 69
20% 11% 74
19% 11% 78
19% 10% 77
17% 9% 80
19% 11% 84
18% 10% 75
Ziekteverzuim
Omvang en duur ziekteverzuim in 2001 In 2001 is 59% van de deelnemers een of meerdere malen ziek geweest. Omgerekend naar het aantal kalenderdagen dat men een dienstbetrekking had, bedraagt het ziekteverzuimpercentge 13% (alle deelnemers tezamen zijn gemiddeld 13 van de 100 dagen ziek geweest). Nadere analyse laat zien dat vrouwen zich wat vaker ziekmelden dan mannen (64% tegenover 1 56%) en jongeren vaker dan volwassenen (62% tegenover 59%). Jongeren zijn echter wel korter ziek dan volwassenen, waardoor het ziekteverzuimpercentage (in kalenderdagen) van jongeren juist iets lager is dan van volwassenen.
1
Het hogere ziekteverzuim onder vrouwen kan samenhangen met zwangerschap en bevalling.
Leegloop en ziekteverzuim
44
Het aantal ziektedagen varieert van 1 tot 365 dagen en bedroeg gemiddeld 56 dagen ofwel bijna 2 maanden. Een groot deel van het ziekteverzuim is kortdurend: bij 30% van de mensen die ziek zijn geweest duurde dit (in totaal) maximaal 7 dagen. Tabel 5.4
Ziekteverzuim in 2001, totaal en naar leeftijd
Percentage deelnemers met ziekteverzuim Percentage dagen ziekteverzuim Gemiddelde duur ziekteverzuim*
totaal
jongeren
volwassenen
59% 12% 56 dagen
62% 12% 44 dagen
59% 13% 59 dagen
* De gemiddelde duur is het gemiddeld aantal ziektedagen op het beschikbare aantal van 365 dagen in 2001; in totaal heeft het ziekteverzuim dus gemiddeld 56 van de 365 dagen geduurd.
Tabel 5.5
Duur ziekteverzuim in 2001 Percentage (n=25.840) 30% 31% 12% 7% 4% 3% 4% 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 100%
= 1 week = 1 maand > 1 maand > 2 maanden > 3 maanden > 4 maanden > 5 maanden > 6 maanden > 7 maanden > 8 maanden > 9 maanden > 10 maanden > 11 maanden Volledig ziek (365 dagen) Totaal
Ontwikkelingen Om ontwikkelingen in het ziekteverzuim in beeld te kunnen brengen, zijn in tabel 5.6 de gegevens weergegeven in halfjaarcijfers van medio 1998 tot en met eind 2000. In de tabel is te zien dat het percentage deelnemers dat in een halfjaar ziek is geweest e e fluctueert met de jaargetijden. In de 1 helft van het jaar (winter) ligt dit hoger dan in de 2 helft van het jaar (zomer). Los daarvan is er niet echt sprake van een ontwikkeling. Opvallend is wel e dat in de 2 helft van 2001 het aantal personen dat ziek is geweest erg laag ligt, maar dat zij gemiddeld langer ziek zijn geweest. Overigens is wel gebleken dat cijfers over de meest recente meetperiode soms achteraf moeten worden bijgesteld. Tabel 5.6
Ziekteverzuim in 1998, 1999, 2000 en 2001 e
e
e
e
e
e
e
2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft 1 helft 2 helft ‘98 ‘99 ‘99 ‘00 ‘00 ‘01 ‘01 Percentage deelnemers met ziekteverz. Percentage dagen ziekteverzuim Gemiddelde duur ziekteverzuim in dagen*
53% 13% 41
59% 13% 36
53% 12% 36
58% 13% 35
53% 13% 39
56% 14% 37
41% 12% 46
Leegloop en ziekteverzuim
45
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
6
THEMAHOOFDSTUK EX BANENPOOLERS
6.1
Inleiding
46
Op verzoek van de Begeleidingscommissie van de Wiw-statistiek is ook in dit jaarrapport een themahoofdstuk opgenomen. Als thema is wederom gekozen voor een nadere blik op de groep Wiwers die vanuit de Banenpoolregeling de Wiw zijn ingestroomd. Verondersteld wordt dat de uitstroom onder deze groep mensen door een aantal stimulerende uitstroommaatregelen hoger is dan de uitstroom van deze groep in 2000 (nulmeting). In dit hoofdstuk worden de kenmerken en uitstroom van ex Banenpoolers vergeleken met die van andere volwassen Wiw-ers (‘nieuwe volwassenen’) en afgezet tegen de cijfers van het vorig jaar. Definities en gegevensverantwoording Ex Banenpoolers zijn deelnemers met een Wiw-dienstbetrekking, die voor 1 januari 1998 deelnamen aan de Banenpoolregeling. Nieuwe volwassenen zijn deelnemers die na 1 januari 1998 zijn ingestroomd in een Wiw-dienstbetrekking en op dat moment ouder waren dan 22 jaar. Deze twee groepen zijn van elkaar onderscheiden door in het statistiekbestand over 2001 te selecteren op de begindatum dienstbetrekking. De ex Banenpoolers zijn degenen met een begindatum dienstbetrekking die ligt vóór 2 januari 1998. Personen met een begindatum op 1 januari 1998 zijn dus ook bij deze selectie meegenomen. Gebleken is namelijk dat veel ex Banenpoolers bij de inwerkingtreding van de Wiw een nieuwe begindatum dienstbetrekking hebben gekregen, namelijk 1 januari 1998. Vervolgens is op basis van de leeftijd op het moment van instroom bepaald of het inderdaad gaat om een ex BP-er of een ex JWG-er. Mensen die op het moment van instroom (begindatum dienstbetrekking) jonger waren dan 23 jaar zijn uit de selectie verwijderd. Deze selectiemethode is niet helemaal zuiver. Ten eerste zijn er mensen die op 1 januari 1998 zijn ingestroomd in de Wiw, die niet deelnamen aan de Banenpoolregeling. Deze ‘nieuwe volwassenen’ zijn dus onterecht als ex BP-er aangeduid. Ten tweede is de selectie gemaakt op basis van de begindatum van de meest recente dienstbetrekking. Het komt voor dat mensen hierdoor als nieuwe volwassenen zijn aangemerkt, terwijl zij eerder al een dienstbetrekking in het kader van de Banenpoolregeling of JWG hadden. Omdat de selectiemethode niet geheel zuiver is, is het ook niet mogelijk een exacte berekening te maken van het aantal ex Banenpoolers en nieuwe volwassenen. Op basis van de hierboven beschreven selectie, en rekening houdend met de non-respons wordt het aantal ex Banenpoolers in 2001 geschat op ten minste 13.500 (beginstand 2001) en het aantal nieuwe volwassenen op maximaal 20.750 (beginstand 2001 plus instroom in 2001).
47
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
6.2
Kenmerken van ex Banenpoolers en nieuwe volwassenen
In tabel 6.1 is het profiel van de ex Banenpoolers en de nieuwe volwassenen weergegeven. Hierin is ook het verschil te zien tussen beide groepen. Daarnaast is in de tabel te zien hoe groot elke groep is. Dit is van belang om de uitstroompercentages die in tabel 6.4 worden weergegeven op hun juiste waarde te schatten (een hoog uitstroompercentage heeft weinig betekenis wanneer dit betrekking heeft op een zeer kleine groep deelnemers). Tabel 6.1
Kenmerken van ex Banenpoolers en nieuw volwassenen in 2000 en 2001 ex Banenpoolers 2000 (n˜ 16.500)
Categorie volw 1-2 jr werkloos volw 2-3 jr werkloos volw > 3jr werkloos Leeftijd 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar >54 jaar Geslacht man vrouw Fase 1 2 3 4 Periode indiensttreding 1990 1991/1992 1993/1994 1995/1996 1997 1 jan 1998* 1998 1999 2000 2001 Totaal
nieuw volwassenen
2001 (n˜ 13.500)
2000 (n˜ 17.000)
2001 (n˜ 20.750)
0% 1% 99%
0% 0% 100%
8% 13% 79%
9% 17% 74%
1% 8% 31% 39% 21%
0% 6% 29% 41% 24%
10% 21% 35% 28% 6%
15% 19% 33% 27% 6%
66% 34%
66% 34%
54% 46%
51% 49%
9% 1% 54% 37%
7% 1% 52% 40%
6% 3% 50% 42%
5% 3% 48% 44%
1% 29% 26% 25% 14% 6% -
1% 30% 27% 24% 13% 5% -
20% 39% 41% -
3% 23% 43% 31%
100%
100%
100%
100%
* Van deze groep is de daadwerkelijke instroomdatum niet bekend
48
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
Verschillen in profiel van ex Banenpoolers en overige volwassenen in 2001 • De ex Banenpoolers waren vrijwel allemaal langer dan 3 jaar werkloos voordat zij een dienstbetrekking kregen; dit aandeel is bij de overige volwassenen kleiner (74%). • De ex Banenpoolers zijn over het algemeen ouder dan de overige volwassenen in de Wiw. Van de ex Banenpoolers is 65% 45 jaar of ouder, tegenover 33% bij de overige volwassenen. • Bij de ex Banenpoolers is het aandeel mannen wat groter (66%), dan het aandeel mannen bij de overige volwassenen (51%). Verschil in het profiel van de ex banenpoolers in 2000 en 2001 Het aandeel ‘oudere’ ex Banenpoolers neemt toe: in 2000 was 60% 45 jaar of ouder, in 2001 is dat 65%. Ook het aandeel fase-4 deelnemers is iets toegenomen, evenals het aandeel personen dat voor 1995 is ingestroomd. Verschil in het profiel van de nieuwe volwassenen in 2000 en 2001 Het aandeel langdurig werklozen (> 3 jaar werkloos) is iets afgenomen. Anders dan bij de ex banenpoolers is het aandeel ‘jonge volwassen’ (23-27 jaar) toegenomen en het aandeel oudere volwassen juist afgenomen. De ‘vergrijzing’ doet zich dus alleen voor bij ex Banenpoolers. Verder zijn er relatief iets meer vrouwen in 2001 dan in 2000.
6.3
Sector inlener
Naast de verschillen in het profiel van de deelnemers is ook gekeken naar de sector waarin men werkzaam is (zie tabel 6.2 en 6.3). Ten eerste valt op dat, zowel bij de ex Banenpoolers als bij de nieuw volwassenen, een groot aantal mensen geheel 2001 niet werkzaam is geweest bij een inlener. Voor een deel zijn dit overigens mensen die al vroeg in het jaar 2001 uitstromen, en waarvan de plaatsing bijvoorbeeld eind 2000 is beëindigd. Voor een deel gaat het ook om mensen die bijvoorbeeld in de WAO zitten. Te zien is dat ex Banenpoolers relatief wat vaker werkzaam zijn in de publieke sector. Tabel 6.2
Sector inlener in 2001
Publieke sector Marktsector Geen plaatsing in 2001 Totaal
ex BP (n˜ 13.500)
NwV (n˜ 20.750)
60% 16% 24%
52% 27% 25%
100%
100%
* Bij meerdere plaatsingen in 2001 is alleen gekeken naar de meest recente plaatsing. Bij meerdere parttime plaatsingen is naar één van de plaatsingen gekeken. De categorie geen plaatsing in 2001 betreft alleen personen die geheel 2001 niet zijn geplaatst.
Door de mensen die niet geplaatst zijn buiten beschouwing te laten, wordt een nauwkeuriger beeld verkregen over beide sectoren. Dit is te zien in tabel 6.3, waarin de sectoren nader zijn uitgesplitst zonder de groep die geheel 2001 niet heeft gewerkt bij een inlener.
49
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
Tabel 6.3
Sector van de inlener in 2001 (uitgebreid, exclusief geen plaatsing) ex BP
NwV
Onderwijs Gezondheidszorg Maatschappelijke dienstverlening Sociaal – culturele instellingen Openbaar bestuur Subtotaal publieke sector
20% 17% 15% 14% 13% 79%
16% 13% 13% 11% 17% 70%
Overige dienstverlening Sport en recreatie Landbouw en visserij Handel, horeca en reparatiebedrijven Industrie Bouwnijverheid en installatiebedrijven Bank/verzekeringswezen, zakelijke dienstverlening Transport-, opslag- en communicatiebedrijven Subtotaal marktsector
10% 5% 2% 1% 1% 1% 1% 0% 21%
10% 2% 3% 6% 3% 2% 3% 1% 30%
100%
100%
Totaal
* Bij meerdere plaatsingen in 2001 is alleen gekeken naar de meest recente plaatsing. Bij meerdere parttime plaatsingen is naar één van de plaatsingen gekeken.
6.4
Uitstroom in 2001 en 2000
Het uitstroompercentage onder ex Banenpoolers bedroeg in 2001 22%, een toename in vergelijking met vorig jaar toen het uitstroompercentage onder ex Banenpoolers 17% bedroeg. Van de overige volwassenen in de Wiw stroomde 29% uit, een zelfde percentage in vergelijking met vorig jaar. Positieve uitstroom Met positieve uitstroom wordt bedoeld doorstroom naar een Wiw-werkervaringsplaats, arbeid buiten de Wiw (regulier of gesubsidieerd) of uitstroom in verband met scholing. Wanneer de aard van de uitstroom wordt bekeken, blijkt dat de positieve uitstroom van de ex Banenpoolers 15% bedraagt, tegenover 10% in 2000. Bij de overige volwassenen is het percentage positieve uitstroom gelijk gebleven ten opzichte van vorig jaar (17%). In onderstaande tabel zijn de uitstroompercentages van ex Banenpoolers en nieuwe volwassenen in 2000 en 2001 bij elkaar gezet. Hierin is dus duidelijk te zien dat de uitstroompercentages van nieuwe volwassenen gelijk zijn gebleven terwijl de uitstroompercentages van ex Banenpoolers zijn gestegen.
50
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
Tabel 6.4
Uitstroompercentages in 2000 en 2001 ex Banenpoolers
Nieuwe volwassenen
2000 totaal 2000 positief
17% 10%
29% 17%
2001 totaal 2001 positief
22% 15%
29% 17%
In tabel 6.5 is het (positieve) uitstroompercentage van ex Banenpoolers en nieuwe volwassenen uitgesplitst naar een aantal kenmerken. Wanneer het uitstroompercentage betrekking heeft op een klein aantal personen (minder dan 10% van het totaal aantal personen in 2001) is dit aangegeven met een # (zie ook tabel 6.1) Tabel 6.5
Uitstroompercentages van ex Banenpoolers en nieuw volwassenen in 2001. ex Banenpoolers totale uitstroom positieve uitstroom
Categorie volw 1-2 jr werkloos volw 2-3 jr werkloos volw > 3jr werkloos Leeftijd 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar >54 jaar Geslacht man vrouw Fase 1 2 3 4 Periode indiensttreding 1990 1991/1992 1993/1994 1995/1996 1997 1998 (excl. 1 januari) 1999 2000 2001 Totaal
nieuwe volwassenen totale uitstroom positieve uitstroom
#13% #44% 22%
#0% #21% 15%
#28% 33% 28%
#15% 19% 17%
#41% #26% 25% 21% 19%
#28% #21% 19% 15% 8%
35% 31% 28% 25% #26%
23% 17% 16% 15% #12%
21% 23%
14% 16%
30% 28%
17% 17%
#28% #26% 21% 21%
#19% #21% 15% 14%
#37% #33% 29% 27%
#21% #20% 18% 16%
#32% 19% 21% 24% 26% 22%
#7% 12% 13% 17% 19% 15%
#35% 43% 28% 18% 29%
#21% 21% 20% 9% 17%
Uit de tabel is af te lezen dat het uitstroompercentage niet voor alle groepen deelnemers gelijk is en dat er weinig verschil is tussen ex Banenpoolers en nieuwe volwassenen. Voor beide groepen geldt dat het uitstroompercentage hoger dan gemiddeld is voor: • personen die 2 tot 3 jaar werkloos waren • personen die relatief jong zijn • personen in fase 1 en 2.
51
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
Voor met name de ex Banenpoolers geldt verder dat de hoogste uitstroompercentages vooral gerealiseerd worden bij de kleine groepen deelnemers en dat uitstroom hoger is naarmate de datum van indiensttreding dichterbij ligt (afgezien van de kleine groep die in 1990 is ingestroomd). Voor de nieuw volwassenen geldt het omgekeerde (hoe langer in dienst des te meer uitstroom, uitgezonderd de kleine groep die in 1998 is ingestroomd). Reden uitstroom In tabel 6.6 is de reden van de uitstroom weergegeven voor de ex Banenpoolers en de nieuw volwassenen. Hierin is onder meer te zien dat ex Banenpoolers relatief vaker positief uitstromen dan nieuwe volwassenen (70% versus 61%). Tabel 6.6
Reden uitstroom voor ex Banenpoolers en nieuw volwassenen in 2001 ex Banenpoolers (n=2970)
Arbeid buiten Wiw Scholing Werkervaringsplaats Positieve uitstroom Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid Ontslag overig Afloop contract* Overig Totaal
66% 0% 4% 70% 13% 5% 3% 9% 100%
nieuwe volwassenen (n=5950) 54% 1% 7% 61% 3% 13% 10% 11% 100%
* na beëindiging 2-jaarsperiode/bereiken maximum leeftijd
Uitstroomprognoses Prognose en realisatie 2001 In het jaarrapport 2000 was, op basis van de uitstroompercentages en profielen van ex Banenpoolers een prognose gemaakt voor de uitstroom in 2001, uitgaande van gelijkblijvende omstandigheden. Die prognose was dat het uitstroompercentage in 2001 gelijk zou zijn aan dat in 2000 te weten 17% (omdat het profiel van de deelnemers begin 2001 in hoge mate vergelijkbaar was met het profiel van de deelnemers begin 2000). Het daadwerkelijke uitstroompercentage blijkt nu dus (veel) hoger te liggen namelijk 22%. Men zou dus voorzichtig kunnen concluderen dat de extra maatregelen ter bevordering van de uitstroom van ex Banenpoolers effect sorteert. Niet alleen heeft dit geleid tot een hogere uitstroom, maar ook tot een hogere positieve uitstroom. Deze conclusie wordt versterkt door het gegeven dat de uitstroompercentages van nieuwe volwassen niet zijn gestegen, en er dus geen sprake is van een algemene positieve ontwikkeling.
52
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
Prognose voor 2002 Op basis van de uitstroompercentages over 2001, en een beschrijving van het profiel van de ex Banenpoolers die eind 2001 nog zijn overgebleven, kan een prognose worden gemaakt voor de uitstroom in 2002. In tabel 6.7 is dit profiel (eind 2001) weergegeven. Dit profiel is in hoge mate vergelijkbaar met het profiel van alle ex Banenpoolers in 2001, dus inclusief degenen die reeds zijn uitgestroomd. Ter vergelijking zijn deze cijfers (uit tabel 6.1) ook in de tabel opgenomen. Te zien is dat de enige zichtbare verschuiving is dat men gemiddeld wat ouder wordt (aandeel ouderen neemt toe). Omdat de uitstroom onder oudere ex Banenpoolers lager is dan onder jongere ex Banenpoolers, is de prognose dan ook dat het uitstroompercentage in 2002 iets lager zal liggen dan in 2001 dus maximaal 22%. Hierbij gaan we uiteraard uit van gelijkblijvende omstandigheden, waaronder dus een voortzetting van de middelen ter stimulering van de uitstroom van ex Banenpoolers. Tabel 6.7
Profiel ex Banenpoolers eind 2001 en geheel 2001
Categorie volw 1-2 jr werkloos volw 2-3 jr werkloos volw > 3jr werkloos Leeftijd 23-27 jaar 28-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar >54 jaar Geslacht man vrouw Fase 1 2 3 4 Periode indiensttreding 1990 1991/1992 1993/1994 1995/1996 1997 1 jan 1998* Totaal
eind 2001 (n˜ 10.500)
geheel 2001 (n˜ 13.500)
0% 0% 100%
0% 0% 100%
0% 4% 26% 40% 30%
0% 6% 29% 41% 24%
67% 33%
66% 34%
7% 1% 52% 40%
7% 1% 52% 40%
1% 32% 27% 23% 13% 4% 100%
1% 30% 27% 24% 13% 5% 100%
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
6.5
53
Uitstroom per regio
Om na te gaan of er regionale verschillen zijn in de uitstroom van ex Banenpoolers (en van nieuwe volwassenen), zijn in tabel 6.8 de uitstroompercentages weergegeven per WGR -gebied. Ter vergelijking zijn tevens de uitstroompercentages over 2000 opgenomen in de tabel. De tabel is gesorteerd op oplopende positieve uitstroom van ex Banenpoolers in 2001.
Relatie tussen uitstroompercentages (in 2001) Over het algemeen geldt dat er een relatie is tussen de totale uitstroom en de positieve uitstroom: Bij 31 van de 42 gebieden gaat een bovengemiddelde totale uitstroom van ex Banenpoolers samen met een bovengemiddelde positieve uitstroom van ex Banenpoolers, of andersom (laag-laag). Bij de nieuwe volwassen is deze relatie nog sterker namelijk bij 37 van de 42 gebieden. Er is echter minder sprake van een relatie tussen de uitstroom van ex Banenpoolers en die van nieuwe volwassenen: bij 22 van de 42 gebieden gaat een bovengemiddelde positieve uitstroom van ex BP-ers samen met een bovengemiddelde positieve uitstroom van nieuwe volwassenen (of andersom: laag-laag), maar bij de overige 22 dus niet. Relatie tussen uitstroompercentages in 2001 en 2000 Landelijk gezien is het uitstroompercentage van ex Banenpoolers toegenomen. Wanneer we kijken naar de afzonderlijke WGR-gebieden blijkt dat de totale uitstroom van ex Banenpoolers bij 28 gebieden is toegenomen, maar bij 12 gebieden is afgenomen (2 gelijk gebleven). De positieve uitstroom onder ex BP-ers is bij 33 gebieden toegenomen en bij 6 gebieden afgenomen (3 gelijk gebleven). Met name deze laatste cijfers duiden op een landelijk resultaat; bij slechts 6 gebieden is er een verslechtering t.o.v. vorig jaar. Bij de nieuwe volwassenen is landelijk gezien het uitstroompercentage gelijk gebleven. Bij 17 gebieden is de totale uitstroom echter toegenomen en bij 24 afgenomen (1 gelijk gebleven). De positieve uitstroom is bij eveneens 17 gebieden toegenomen en bij 20 afgenomen (5 gelijk gebleven). De verschillen in uitstroompercentages van nieuwe volwassenen tussen 2000 en 2001 zijn echter meestal zeer klein. De percentages positieve uitstroom in 2001 van de ex Banenpoolers zijn onderverdeeld in een aantal klassen. Deze klassen zijn grafisch weergegeven in figuur 6.1.
54
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
Tabel 6.8
Uitstroompercentages in 2000 en 2001 per WGR-gebied
Zuid – Holland – Noord Oost – Gelderland Kop van Noord-Holland Oostelijk Zuid – Limburg Noordwest – Veluwe West – Brabant IIssel –Vecht Noord – Limburg Westelijke Mijnstreek Zeeuwsch – Vlaanderen Midden – Limburg Twente Westfriesland Zuid – Holland – Zuid Noord – en midden - Drenthe Arnhem / Nijmegen Haaglanden Rijnmond Friesland – noord Zuidoost – Drenthe Oosterschelde regio Zuidoost – Brabant
2000 exBP Pos Uit 16% 5% 11% 5% 10% 7% 18% 12% 10% 2% 18% 8% 13% 8% 22% 8% 14% 9% 0% 0% 0% 0% 19% 11% 19% 11% 27% 18% 26% 19% 19% 14% 14% 7% 6% 2% 18% 14% 12% 9% 23% 12% 22% 14%
NwV Uit 27% 21% 25% 47% 32% 27% 33% 22% 16% 0% 0% 27% 46% 35% 30% 27% 28% 18% 24% 22% 40% 35%
Pos 5% 12% 14% 32% 23% 15% 25% 10% 11% 0% 0% 16% 33% 20% 19% 17% 15% 12% 17% 13% 19% 21%
25% 17% 15% 17% 17% 25% 22% 21% 11% 19% 21% 9% 16% 27% 18% 13% 22% 21% 18% 18% 17%
28% 33% 29% 26% 23% 34% 35% 36% 29% 33% 21% 31% 36% 34% 27% 17% 19% 42% 31% 31% 29%
18% 16% 16% 17% 16% 23% 21% 21% 21% 22% 10% 25% 22% 18% 16% 12% 10% 28% 21% 18% 17%
Gemiddelde positieve uitstroom ex BP-ers
Zuidwest – Drenthe Flevoland Zuidwest – Friesland Stedendriehoek Rivierenland Eem en Vallei Utrecht Noord – Kennemerland Maastricht en Mergelland Friesland – oost Zuid – Holland – Oost Oost – Groningen Noord – Groningen en Eemsmond Agglomeratie Amsterdam Walcheren Midden – Brabant Noordoost – Brabant Gooi en Vechtstreek Centraal en westelijk Groningen West – Kennemerland Landelijk gemiddelde
11% 10% 10% 9% 7% 14% 15% 10% 6% 9% 7% 4% 10% 18% 11% 9% 15% 17% 12% 10% 10%
2001 exBP Uit Pos 24% 3% 10% 6% 15% 6% 15% 7% 13% 8% 21% 8% 18% 9% 15% 9% 21% 10% 20% 11% 15% 11% 18% 12% 17% 12% 24% 12% 21% 13% 23% 13% 20% 13% 20% 13% 17% 14% 23% 14% 16% 14% 21% 14% 15% 22% 15% 26% 15% 22% 16% 21% 16% 21% 16% 23% 16% 22% 16% 21% 17% 21% 17% 24% 18% 25% 18% 24% 19% 23% 19% 28% 19% 27% 20% 24% 20% 27% 21% 31% 26% 31% 27% 35% 28% 22% 15%
NwV Uit 29% 20% 31% 23% 26% 19% 26% 18% 21% 19% 26% 26% 30% 37% 31% 30% 27% 31% 23% 21% 22% 34%
Pos 6% 13% 15% 15% 17% 10% 18% 9% 12% 8% 14% 16% 20% 23% 19% 19% 15% 18% 12% 12% 9% 20%
32% 37% 28% 22% 24% 25% 30% 33% 35% 29% 37% 22% 27% 35% 22% 22% 27% 27% 29% 31% 29%
21% 19% 16% 11% 16% 15% 18% 16% 22% 21% 19% 16% 17% 20% 13% 13% 18% 16% 20% 21% 17%
Themahoofdstuk Ex Banenpoolers
55