FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
WINKELDIEFSTAL IN GROTE EN KLEINE WINKELS: VERSCHILLEN IN PERCEPTIE, PREVENTIE EN REACTIEWIJZE
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00600020) Roose Tim Academiejaar 2009-2010
Promotor: Prof. dr. Cools Marc
Commissarissen: Prof. dr. Vande Walle Gudrun Prof. dr. Hebberecht Patrick
Although shoplifting is a common problem, the results of the survey suggest that retailers differ in their views as to its seriousness, the effect of shoplifting and preventive devices on store image and price and whether severe penalties are a solution. 1
Trefwoorden:
Winkeldiefstal Perceptie Preventie Reactie Buurten
1
RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., ‘Retailers’ attitudes towards shoplifting and prevention devices’, International Review of Retail, Distribution & Consumer Research, 1991, 301-314.
II
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, …Roose Tim..……00600020... geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: ……………27/04/2010………………………..
Handtekening: Tim Roose
III
Woord vooraf
Deze masterproef kadert in het behalen van het diploma criminologische wetenschappen. Met dit werkstuk probeer ik een kleine bijdrage te leveren aan het criminologische werkveld waarin nog veel onderwerpen onderbelicht blijven. Winkeldiefstal is zo een onderwerp waar in het Belgische criminologische onderzoeksveld nog veel onderzoek naar gedaan kan worden.
Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar Prof. dr. Marc Cools die het promotorschap voor deze masterproef op zich heeft genomen en mijn sneuvelteksten heeft nagelezen. Zijn goede raad was zeker een leidraad. Daarnaast gaat mijn dank ook uit naar de commissarissen Prof. dr. Gudrun Vande Walle en Prof. dr. Patrick Hebberecht die bereid zijn de definitieve versie te lezen en te beoordelen. Verder bedank ik alle respondenten die mij een interview toestonden. Zonder hen kon deze masterproef nooit tot stand gekomen zijn. Hun antwoorden vormen immers de basis van deze masterproef. Tenslotte bedank ik ook mijn ouders, voor het sponsoren van mijn studies en het nalezen van mijn sneuvelteksten.
Tim Roose Gent 27 april 2010
IV
Inhoudstafel
Trefwoorden ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- II Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen ------------------- III Woord vooraf ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- IV Inhoudstafel -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- V Lijst van gebruikte afkortingen ------------------------------------------------------------------------------------------- IX Lijst van figuren en tabellen ------------------------------------------------------------------------------------------------ X
Inleiding ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 1
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader --------------------------------------------------------------------------------------- 8
1. Inleiding ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 8 2. Rationele Keuze Theorie ---------------------------------------------------------------------------------------------------- 8 3. Situational Crime Prevention Theory ------------------------------------------------------------------------------------ 10 4. Besluit ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 12
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip ------------------------------------------------------------ 14
1. Inleiding ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------14 2. Winkeldiefstal als een vorm van winkelcriminaliteit ------------------------------------------------------------------ 15 - 2.1. Winkeldiefstal ------------------------------------------------------------------------------------------------ 15 - 2.2. Andere vormen van winkelcriminaliteit ------------------------------------------------------------------ 21 3. Daderprofielen -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 23 - 3.1. Gelegenheidsdieven ----------------------------------------------------------------------------------------- 24 - 3.2. Gewoontedieven --------------------------------------------------------------------------------------------- 24 - 3.3. Minderjarigen ------------------------------------------------------------------------------------------------ 25 - 3.4. Semi-professionelen ----------------------------------------------------------------------------------------- 25 - 3.5. Professionelen ------------------------------------------------------------------------------------------------ 26 - 3.6. Een bijzondere categorie: Kleptomanie ------------------------------------------------------------------- 26 4. Preventie --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 27 - 4.1. Criminaliteitspreventie in België -------------------------------------------------------------------------- 30 - 4.2. Organisatorische, (bouw)technische en elektronische maatregelen ----------------------------------- 32 4.2.1. Organisatorische maatregelen ------------------------------------------------------------------- 32 4.2.2. (Bouw)technische maatregelen ----------------------------------------------------------------- 34 4.2.3. Elektronische maatregelen ----------------------------------------------------------------------- 35 - 4.3. Winkeldetectives en bewakingspersoneel ---------------------------------------------------------------- 38 - 4.4. Buurt Informatie Netwerk voor Zelfstandige Ondernemers ------------------------------------------- 40
V
5. Reactie ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 41 - 5.1. Aangifte bij politie ------------------------------------------------------------------------------------------- 43 - 5.2. Strafrechtelijke gevolgen? ---------------------------------------------------------------------------------- 45 5.2.1. Afhandeling door het Openbaar Ministerie --------------------------------------------------- 45 5.2.2. Afhandeling voor de rechtbank ----------------------------------------------------------------- 47 5.2.3. Strafuitvoering ------------------------------------------------------------------------------------ 48 6. Besluit ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 49
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 53
1. Inleiding --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 53 2. Probleemstelling ------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 55 3. Onderzoeksvragen ---------------------------------------------------------------------------------------------------------- 56 4. Onderzoeksmethode -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 57 - 4.1. Meervoudige en vergelijkende casestudy ---------------------------------------------------------------- 57 - 4.2. Interviews ----------------------------------------------------------------------------------------------------- 59 - 4.3. Kennis –en Databronnen ------------------------------------------------------------------------------------ 62 5. Drie buurten ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 63 - 5.1. Brasschaat Bredabaan --------------------------------------------------------------------------------------- 63 - 5.2. Merksem Bredabaan ----------------------------------------------------------------------------------------- 64 - 5.3. Wuustwezel Bredabaan ------------------------------------------------------------------------------------- 64 6. Onderscheid grote en kleine winkels ------------------------------------------------------------------------------------ 65 7. Selectie van de respondenten --------------------------------------------------------------------------------------------- 66 8. Verwerking van de gegevens --------------------------------------------------------------------------------------------- 70 9. Beperkingen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 72
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek ---------------------------------------------------------------------------- 74
1. Verschillen in interesse in informatie over winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie --------------------------- 74 - 1.1. Brasschaat Bredabaan --------------------------------------------------------------------------------------- 74 1.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 74 1.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 74 1.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 75 - 1.2. Merksem Bredabaan ----------------------------------------------------------------------------------------- 76 1.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 76 1.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 76 1.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 77
VI
- 1.3. Wuustwezel Bredabaan ------------------------------------------------------------------------------------- 78 1.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 78 1.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 78 1.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 78 - 1.4. Vergelijkende analyse --------------------------------------------------------------------------------------- 79 1.4.1. Grote winkels -------------------------------------------------------------------------------------- 79 1.4.2. Kleine winkels ------------------------------------------------------------------------------------ 79 - 1.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? ----------------------------------------------------------- 81 - 1.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? --------------------------------------------------------- 81 - 1.7. Besluit --------------------------------------------------------------------------------------------------------- 82
2. Verschillen in percepties -------------------------------------------------------------------------------------------------- 83 - 2.1. Brasschaat Bredabaan --------------------------------------------------------------------------------------- 83 2.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 83 2.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 83 2.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 84 - 2.2. Merksem Bredabaan ----------------------------------------------------------------------------------------- 85 2.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 85 2.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 85 2.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 86 - 2.3. Wuustwezel Bredabaan ------------------------------------------------------------------------------------- 87 2.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 87 2.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 87 2.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 88 - 2.4. Vergelijkende analyse --------------------------------------------------------------------------------------- 88 2.4.1. Grote winkels -------------------------------------------------------------------------------------- 88 2.4.2. Kleine winkels ------------------------------------------------------------------------------------ 89 - 2.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? ----------------------------------------------------------- 90 - 2.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? --------------------------------------------------------- 91 - 2.7. Besluit --------------------------------------------------------------------------------------------------------- 91
3. Verschillen in preventie --------------------------------------------------------------------------------------------------- 92 - 3.1. Brasschaat Bredabaan --------------------------------------------------------------------------------------- 92 3.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 92 3.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 92 3.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 93 - 3.2. Merksem Bredabaan ----------------------------------------------------------------------------------------- 94 3.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 94 3.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 95 3.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 96
VII
- 3.3. Wuustwezel Bredabaan ------------------------------------------------------------------------------------- 97 3.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling --------------------------------------------------- 97 3.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling -------------------------------------------------- 98 3.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels ---------------------------------------------------- 98 - 3.4. Vergelijkende analyse --------------------------------------------------------------------------------------- 99 3.4.1. Grote winkels -------------------------------------------------------------------------------------- 99 3.4.2. Kleine winkels ----------------------------------------------------------------------------------- 100 - 3.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? ---------------------------------------------------------- 100 - 3.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? -------------------------------------------------------- 101 - 3.7. Besluit -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 101
4. Verschillen in reactiewijze ----------------------------------------------------------------------------------------------- 102 - 4.1. Brasschaat Bredabaan ------------------------------------------------------------------------------------- 102 4.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling -------------------------------------------------- 102 4.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling ------------------------------------------------ 102 4.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels -------------------------------------------------- 103 - 4.2. Merksem Bredabaan --------------------------------------------------------------------------------------- 104 4.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling -------------------------------------------------- 104 4.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling ------------------------------------------------ 104 4.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels -------------------------------------------------- 105 - 4.3. Wuustwezel Bredabaan ------------------------------------------------------------------------------------ 106 4.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling -------------------------------------------------- 106 4.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling ------------------------------------------------ 106 4.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels -------------------------------------------------- 107 - 4.4. Vergelijkende analyse ------------------------------------------------------------------------------------- 107 4.4.1. Grote winkels ------------------------------------------------------------------------------------ 107 4.4.2. Kleine winkels ----------------------------------------------------------------------------------- 108 - 4.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? ---------------------------------------------------------- 109 - 4.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? -------------------------------------------------------- 110 - 4.7. Besluit -------------------------------------------------------------------------------------------------------- 110
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen ---------------------------------------------------------------------------- 111
Bibliografie -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- XI Bijlagen ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- XX Bijlage 1: Instrument -------------------------------------------------------------------------------------------------------- XX Bijlage 2: Kaart Antwerpen ----------------------------------------------------------------------------------------------- XXII Bijlage 3: Kaart Brasschaat ---------------------------------------------------------------------------------------------- XXIII Bijlage 4: Kaart Merksem ----------------------------------------------------------------------------------------------- XXIV Bijlage 5: Kaart Wuustwezel --------------------------------------------------------------------------------------------- XXV
VIII
Lijst van gebruikte afkortingen
BIN ----------------------------------------------------------------------------- Buurtinformatienetwerk BIN-Z --------------------------------- Buurt Informatie Netwerk voor Zelfstandige Ondernemers FOD --------------------------------------------------------------------------- Federale Overheidsdienst OM ---------------------------------------------------------------------------------- Openbaar Ministerie Sv -------------------------------------------------------------------------- Wetboek van Strafvordering UNIZO ----------------------------------------------------------- Unie van Zelfstandige Ondernemers VPB -------------------------------------------- Algemene Directie Veiligheids –en Preventiebeleid
IX
Lijst van figuren en tabellen
Figuren
Figuur 1: ‘Constraints in the crime of shoplifting’ ------------------------------------------------ 29 Figuur 2: ‘Reisplan voor winkeldieven’ ------------------------------------------------------------ 42 Figuur 3: ‘Grafiek: Aantal geregistreerde winkeldiefstallen in Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen: 2000 – 2009’ ------------------------------------------ 44
Tabellen
Tabel 1: ‘Top 10 gestolen voorwerpen bij winkeldiefstal: 2005 – 2009 (tot en met kwartaal 3)’ ---------------------------------------------------------------- 44 Tabel 2: ‘Leeftijdsverdeling bevraagde respondenten’ ------------------------------------------- 67 Tabel 3: ‘Verdeling naar geslacht’ ------------------------------------------------------------------- 68 Tabel 4: ‘Ervaring binnen de winkel’ --------------------------------------------------------------- 68 Tabel 5: ‘Verdeling naar functie’ -------------------------------------------------------------------- 69 Tabel 6: ‘Bevraagde winkeltypes’ ------------------------------------------------------------------- 70
X
Inleiding
Inleiding
Winkeldiefstal is een vorm van winkelcriminaliteit. Wij zullen winkeldiefstal in deze masterproef beschouwen als diefstal door een klant, dit wil zeggen een bezoeker van de winkel, ongeacht hij iets van plan is te kopen of niet. 2 Er bestaan ook nog andere vormen van winkelcriminaliteit, zo denken we bijvoorbeeld aan inbraak, fraude, personeelsdiefstal en overval 3. Bij deze vormen van winkelcriminaliteit wordt maar kort stilgestaan wanneer we een concreter beeld proberen te schetsen van wat het fenomeen winkeldiefstal inhoudt (infra). Winkeldiefstal is een vorm van diefstal en dus een inbreuk op de strafwetgeving. Vanuit het standpunt van de winkels die zelf actief op hun slachtofferschap reageren, zullen wij dit fenomeen onderzoeken. Daar het een criminaliteitsfenomeen is waar de winkeliers dagelijks mee geconfronteerd worden is deze masterproef ook criminologisch relevant.
Winkeldiefstal is een fenomeen waarmee de detailhandel, de politie, het justitiële apparaat en de maatschappij in haar geheel, in toenemende mate mee geconfronteerd worden.4 Deze vorm van criminaliteit lijkt niet alleen toe te nemen in België 5, waar tussen 2000 en 2008 een stijging van 23 % in het aantal geregistreerde winkeldiefstallen is waar te nemen 6, maar ook in tal van andere landen. Dat wijst een grootschalige survey uit die de verliezen door winkelcriminaliteit in kaart probeert te brengen. Deze survey is beter bekend als The Global Retail Theft Barometer, waarvan in 2009 de tot dusver meest recente resultaten uitkwamen en waar 41 landen
7
in betrokken werden. Politiegegevens en winkelgegevens zijn dan ook nog
beperkt tot die personen die betrapt worden.
8
Winkeldiefstal is een dure aangelegenheid als
we in overweging nemen dat niet alleen de verliezen van de gestolen goederen meespelen, maar ook de schade als gevolg van het delict en de investering die moet gedaan worden in het
2
ANGENENT, H., Over lange vingers en ladenlichters. Alles over winkeldiefstal, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1986, 7. PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 4 POIESZ, T., BAKKEREN, D. en PRUYN, A. (1988/08) ‘8. Maakt de gelegenheid de dief? Onderzoek naar de psychologische achtergronden van het verschijnsel winkeldiefstal’ in Jaarboek 1988-08 [WWW]. MOA: Center for Marketing Intelligence & Research: http://www.moaweb.nl/bibliotheek/jaarboeken/1988/jaarboek-1988-08.pdf/view [03/03/10] 5 DE SMET, G. (2009/11/16) ‘Winkeldiefstal neemt wereldwijd toe’ in De Morgen [WWW]. Studiedienst van de Vlaamse Regering: http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Pages/2009-11-16-winkeldiefstal.aspx [04/03/10] 6 NIJS, A. (2009/11/04) ‘Winkeldiefstallen en overvallen nemen toe. Politie en justitie moeten hun werk doen!’ in Persberichten – Archieven 2009 [WWW]. Fedis: http://www.fedis.be/menu.asp?id=6566&lng=nl&niveau1=0&m=0 [04/03/10] 7 BAMFIELD, J. (2009) ‘The Global Retail Theft Barometer 2009’ in Global Theft Barometer [WWW]. Centre for Retail Research: http://www.retailresearch.org/global_theft_baromter/2009keyfindings.php [01/02/10] 8 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, ‘s-Gravenhage, VUGA, 1980, 19. 3
1
Inleiding
9
preventieve optreden door winkeliers.
De schade wordt geschat op basis van het
voorraadverlies 10 die meestal door winkeldiefstal en personeelsdiefstal kan worden verklaard. 11
Een begrip dat hierbij belangrijk is de derving, het verschil tussen wat erop een gegeven moment aan voorraad aanwezig zou moeten zijn en wat er in feite is. 12 Desondanks de grote verliezen waarmee winkeliers kunnen geconfronteerd worden is winkeldiefstal nog steeds een onderschat
fenomeen.
13
Daarom
is
het
belangrijk
sensibilisatiecampagnes interventie/preventiestrategieën
14
dat
nieuwe
en
effectieve
kunnen ontwikkeld worden door
de overheid en door ondernemingsorganisaties die voor de belangen van de zelfstandigen en winkelpersoneel opkomen, zodat de winkeliers en het winkelpersoneel bewust worden gemaakt van de ernst van het fenomeen. Wij wensen met dit onderzoek een bijdrage te leveren
aan
de
mogelijkheid
tot
het
ontwikkelen
van
nieuwe
effectieve
sensibilisatiecampagnes en interventie/preventiestrategieën op het vlak van winkeldiefstal, uitgaande van de FOD Binnenlandse Zaken – VPB, ondernemingsorganisaties (bijvoorbeeld UNIZO) en lokale instanties, die op specifiekere doelgroepen (winkels) kunnen worden gericht.
Om dergelijke interventie –en preventiestrategieën effectief te kunnen inzetten moet men weten welke winkels sensibilisatie nodig hebben en naar waar deze interventie –en preventiestrategieën moeten gericht worden. Daarom zal in deze masterproef een onderzoek worden gedaan waarin wij ons in de eerste plaats zullen concentreren op het standpunt van de winkeliers en het winkelpersoneel. Hierbij laten wij ons mede inspireren door het onderzoek van Hiew 15 die zich ook concentreerde op het standpunt van de winkeliers en vooral door de onderzoeken van Ramasheshan en Soutar
16
en Moerland en Rodermond
17
die specifiek de
attitudes van winkeliers onderzocht hebben. Dit is een vernieuwende aanpak, want de meeste onderzoeken concentreren zich op de daders
18
, de winkeldieven zelf. Zo gaat men
9 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 10 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 19. 11 Ibid., 20. 12 KAPTEIJN, P., Winkeldiefstal in Europees Perspectief: Een vergelijkend onderzoek in Amsterdam, Zürich en München, in SEC: Onderzoek en Beleid, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK –EN DOCUMENTATIECENTRUM MINISTERIE VAN JUSTITIE (ed.), XCI, Arnhem, Gouda Quint bv, 1989, 28. 13 RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., l.c., 301-314. 14 HIEW, C.C., ‘Prevention of Shoplifting: A Community Action Approach’, Canadian Journal of Criminology, 1981, 57-68. 15 HIEW, C.C., l.c., 57-68. 16 RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., l.c., 301-314. 17 Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 601 p 18 WALSH, D.P., Shoplifting: Controlling a major crime, London, The Macmillan Press, 1978, xv.
2
Inleiding
bijvoorbeeld naar de psychologische achtergronden van de dader kijken 19. Wij zullen in deze masterproef aan de hand van interviews peilen naar de winkeliers hun interesse in informatie over winkeldiefstal
en
preventie,
naar hun
percepties
over het
fenomeen,
de
preventiemethoden die ze gebruiken en hun reactie op winkeldiefstal.
Wij bevragen respondenten van drie verschillende buurten en proberen door middel van een vergelijkende casestudy verschillen tussen deze drie buurten en verschillen tussen de grote en kleine winkels binnen deze buurten waar te nemen. Daarnaast proberen wij een aanzet te geven tot verklaring, door het bepalen of vooral de grootte van de winkel of vooral het type buurt waarin de winkel gelegen is van invloed lijkt te zijn op de winkeliers en het winkelpersoneel. Met grootte bedoelen wij hier niet een bepaalde vloeroppervlakte. Fiselier heeft reeds een relatie aangeduid tussen vloeroppervlakte en het aantal winkeldiefstallen dat bij de politie ter kennis gebracht wordt
20
, een causale relatie volgens Fiselier die volgens
Angenent even goed door een intermediaire factor kan worden verklaard: Stijging van de bevolking.
21
Deze brengt automatisch grotere winkels met groter vloeroppervlakte met zich
mee, gepaard gaande met een stijging van het aantal winkeldiefstallen en ergo meer winkeldiefstallen die bij politie ter kennis worden gebracht. Door Moerland en Rodermond is bij interviews met winkeliers echter nooit een eenduidig verband gevonden tussen vloeroppervlakte en de opinies van winkeliers.
22
Hij vond wel dat deskundigheid en
oplettendheid van het personeel belangrijke condities waren.
23
Daarom wordt de grootte van
de winkels hier bepaald op het aantal personeel dat altijd aanwezig is. Winkels waar altijd minstens drie, en bij grote drukte minstens vier, personeelsleden tegelijkertijd aanwezig zijn, worden beschouwd als grote winkels.
Indien ofwel buurt, ofwel grootte van de winkel, een grote rol blijkt te spelen bij het beïnvloeden van de standpunten van het personeel, zouden interventie –en preventiestrategiën specifieker op bepaalde buurten of bepaalde winkels, die meer risico lopen het fenomeen te onderschatten, kunnen worden ingezet. Op deze manier kan het personeel bewuster gemaakt
19 POIESZ, T., BAKKEREN, D. en PRUYN, A. (1988/08) ‘8. Maakt de gelegenheid de dief? Onderzoek naar de psychologische achtergronden van het verschijnsel winkeldiefstal’ in Jaarboek 1988-08 [WWW]. MOA: Center for Marketing Intelligence & Research: http://www.moaweb.nl/bibliotheek/jaarboeken/1988/jaarboek-1988-08.pdf/view [03/03/10] 20 FISELIER, J.P.S., ‘Een opinie-onderzoek over winkeldiefstal’, Nederlands Tijdschrift voor Criminologie, 1975b, 74-78. 21 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 29. 22 Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 494. 23 Ibid., 499.
3
Inleiding
worden van het fenomeen en de noodzaak om erop te reageren. Dit is tevens de maatschappelijke relevantie van deze masterproef.
De drie buurten die in het onderzoek betrokken worden zijn (in alfabetische volgorde): Brasschaat Bredabaan, Merksem Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan. Deze buurten werden gekozen omdat ze geografisch allen langs dezelfde grote straat/baan zijn gelegen (de Bredabaan in Antwerpen) en ze tegelijkertijd alledrie verschillen op vlak van grootte en sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers. Zoals Wittebrood reeds opmerkte, speelt sociale cohesie een rol in de veiligheid van buurten: Vooral onderling vertrouwen en (informele) sociale controle zijn de belangrijke aspecten van sociale cohesie die de sociale veiligheid helpen vergroten.
24
Daarnaast verschilt Merksem Bredabaan ook nog op een
bijzonder punt, deze buurt is immers lid van een Buurt Informatie Netwerk voor Zelfstandige Ondernemers. Deze masterproef is onderverdeeld in vijf grote hoofdstukken. In Hoofdstuk 1. schetsen we een theoretisch kader. Hiermee wensen wij ook de theoretische relevantie van deze masterproef duidelijk te maken. Twee theorieën worden in dit hoofdstuk besproken namelijk de Rationele Keuze Theorie en de ‘Situational Crime Prevention Theory’. Deze laatste wensen we bewust niet naar het Nederlands om te zetten omdat de term ‘situationele criminaliteitspreventie’ in België veelal de preventiemethodieken omvat en niet verwijst naar deze theorie. Vooral de ‘Situational Crime Prevention Theory’ zal een grote rol spelen, omdat deze theorie suggereert dat met het verminderen van mogelijkheden om criminaliteit te plegen de criminaliteit zal dalen. Men wil dus inspelen op de situatie. De situationele preventiemethodieken die wij in België kennen spelen in op de situatie. Zo ook zullen winkeldieven volgens deze theorie minder snel winkeldiefstal plegen als de winkel beveiligd is en de mogelijkheden tot diefstal daardoor beperkt zijn. In Hoofdstuk 2. willen we het fenomeen winkeldiefstal ontleden. Winkeldiefstal is immers een veelomvattend begrip. We willen vooreerst weten wat winkeldiefstal eigenlijk is. Er zal een definitie van winkeldiefstal worden gegeven. Dit is een stipulatieve definitie die bruikbaar
24 WITTEBROOD, K. (2008/12) ‘Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten’ in Betrekkelijke betrokkenheid, Studies in sociale cohesie, Sociaal en Cultureel Rapport 2008 [WWW]. Sociaal en Cultureel Planbureau: http://www.socius.be/socius/files/File/publicaties/Betrekkelijke%20betrokkenheid_Sociaal%20en%20Cultureel%20Rapport%202008.pdf [02/12/2009]
4
Inleiding
en adequaat
25
is in deze masterproef, maar niet noodzakelijk geschikt is voor andere
onderzoeken. We kunnen niet zomaar een definitie overnemen want er bestaan geen eenduidige definities en in deze masterproef wordt er mogelijk iets anders onder verstaan dan in andere onderzoeken. Winkeldiefstal is een vorm van winkelcriminaliteit en zoals eerder gezegd (supra) niet de enige vorm. Andere vormen van winkelcriminaliteit zijn bijvoorbeeld inbraak, overval en personeelsdiefstal.
26
In dit hoofdstuk staan wij dan ook kort even stil bij
deze andere vormen. Vervolgens bespreken we enkele daderprofielen. Verschillende auteurs gebruiken verschillende typologieën waarbij meestal een opdeling wordt gemaakt naar geslacht en leeftijd. In deze masterproef zullen wij de typologie volgen die gebruikt wordt door de VPB van de FOD Binnenlandse Zaken: Gelegenheidsdieven, gewoontedieven, minderjarigen, semi-professionelen, professionelen en een bijzondere categorie: kleptomanen (geestesgestoorden).
27
Wij kiezen voor deze typologie omdat wij met deze masterproef net
een bijdrage willen leveren naar deze directie toe. Daarna gaan we verder met het preventieluik. We zullen kort de situatie van criminaliteitspreventie in België schetsen. Het werk van Hebberecht
28
zal hiervoor een grote inspiratiebron zijn. Vervolgens bespreken we
enkele organisatorische, (bouw)technische en elektronische maatregelen. Ook deze onderverdeling is gebaseerd op de onderverdeling van voormelde directie. We bespreken daarbij aansluitend winkeldetectives en bewakingspersoneel als een menselijke vorm van preventie. Er wordt ook aandacht geschonken aan een preventiemethodiek op buurtniveau, namelijk het Buurt Informatie Netwerk voor Zelfstandige Ondernemers, dat we verder BIN-Z zullen noemen. Deze vorm van preventie bespreken we, omdat één van de buurten die in het onderzoek zal betrokken worden lid is van dergelijk netwerk. Tenslotte hebben we in dit hoofdstuk een reactieluik, waar we de echelons van de strafrechtelijke keten in betrekken. We bespreken achtereenvolgens de aangifte bij politie, de afhandeling door het OM, de afhandeling voor de rechtbank en de strafuitvoering.
In het derde hoofdstuk presenteren wij het onderzoek. Er wordt ingegaan op de probleemstelling en er worden onderzoeksvragen geformuleerd. Wij gaan uit van twee grote onderzoeksvragen:
25 VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., Het ontwerpen van een onderzoek, Den Haag, Lemma, 2007, 95. en DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 26 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 27 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 28 HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, Justitiële Verkenningen, 2004, 81-94. en HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus).
5
Inleiding
1) Zijn de winkels geïnteresseerd in nieuwe informatie betreffende winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie? 2) Zijn er tussen winkels verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze betreffende winkeldiefstal merkbaar, wanneer ze verschillen in grootte en/of zich in een verschillend type buurt bevinden? Om deze onderzoeksvragen op te lossen gebruiken wij een vergelijkende casestudy waar drie buurten met elkaar vergeleken worden. De onderzoeksmethoden in voorgaande onderzoeken waren verschillend. Meestal wordt er gebruik gemaakt van grootschalige surveys 29 maar ook experimenten
30
en casestudies
31
komen voor. In dit onderzoek werd voor een vergelijkende
casestudy gekozen om een diepgaander beeld te verkrijgen dan met surveys het geval is. De tijd om een grootschalige survey op te zetten was ook niet voorhanden. Er wordt in dit onderzoek voornamelijk gebruik gemaakt van face-to-face interviews met winkeliers en winkelpersoneel die als respondent en databron
32
fungeren. Dit gebeurt op basis van een
topiclijst. De drie buurten worden (in alfabetische volgorde) nader besproken en er wordt uitgelegd hoe de respondenten geselecteerd werden. In de buurt Wuustwezel Bredabaan werden 10 respondenten bevraagd. In de twee andere buurten, die dubbel zo groot zijn als Wuustwezel Bredabaan, waren dit 20 respondenten.
Tenslotte vermelden we hoe de gegevens verwerkt werden en enkele beperkingen van het onderzoek. De voornaamste beperkingen zijn uiteraard dat niet elk type winkel in het onderzoek kon onderzocht worden en dat het mogelijk is dat bepaalde winkeltypes er andere houdingen en preventiemethodieken op na houden. Wel werden juweliers bewust uit het onderzoek geweerd, aangezien er in 2006 een groot onderzoek over de veiligheid van juweliers in België
33
georganiseerd werd door het VPB van de FOD Binnenlandse Zaken.
Ook nachtwinkels worden niet meegerekend, want dit valt niet onder onze definitie. (infra).
29 RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., l.c., 301-314. en TONGLET, M., ‘Consumer misbehaviour: An exploratory study of shoplifting.’, Journal of Consumer Behaviour, 2002, 336-354. 30 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., ‘An experiment on the prevention of shoplifting’ in Crime Prevention Studies, CLARKE, R.V., (ed.), I, Monsey, Criminal Justice Press, 1993, 93-119., STEFFENSMEIER, D.J. en TERRY, R.M., ‘Deviance and Respectability: An Observational Study of Reactions to Shoplifting’, Social Forces, 1973, 417-426. en GELFAND, D.M., HARTMANN, D.P., WALDER, P. en PAGE, B., ‘Who reports shoplifters? A fieldexperimental study’, Journal of Personality and Social Psychology, 1973, 276-285. 31 WILLIS, S., ‘Confessions of a shoplifter’, Security Management, 1991, 83-86., EKBLOM, P., Prevention of Shop Theft - An Approach Through Crime Analysis, in Crime Prevention Unit Papers, WEBSTER, J., (ed.), V, London, Home Office, 1986, 24 p. en DAVIS, M.G., LUNDMAN, R.J. en MARTINEZ, R. J., ‘Private Corporate Justice: Store Police, Shoplifters, and Civil Recovery’, Social Problems, 1991, 395-411. 32 DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 33 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Onderzoek naar de veiligheid van zelfstandige ondernemers. Resultaten met betrekking de sector van juweliers. Brussel, juli 2006, 221 pp. (presentatie).
6
Inleiding
In Hoofdstuk 4. worden de resultaten van het onderzoek, dat werd uiteengezet in hoofdstuk 3, gepresenteerd. De resultaten worden weergegeven in vier grote categorieën:
1) Verschillen in interesse in informatie over winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie 2) Verschillen in percepties 3) Verschillen in preventie 4) Verschillen in reactiewijze Per categorie worden de resultaten als volgt gepresenteerd: Eerst worden de drie buurten weergegeven. Per buurt bespreken we ten eerste de verschillen tussen de grote winkels onderling, ten tweede tussen de kleine winkels onderling en ten derde tussen grote en kleine winkels. In vierde instantie trekken we dan een vergelijkende analyse tussen de drie buurten. Enerzijds met betrekking de grote winkels en anderzijds met betrekking de kleine winkels. Daarna overwegen we alleen de factor buurt, dit wil zeggen, we kijken dan zonder ermee rekening te houden of het een grote of kleine winkel betreft, of we verschillen vinden tussen de winkels in Brasschaat Bredabaan en deze van Merksem Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan. Tenslotte overwegen we enkel de factor grootte, dit wil zeggen, we kijken dan of er verschillen zijn tussen de grote en de kleine winkels. We nemen dan enerzijds alle grote winkels samen en anderzijds alle kleine winkels samen zonder ermee rekening te houden in welke buurt ze liggen.
In het vijfde en laatste hoofdstuk geven we enkele conclusies en aanbevelingen. In dit hoofdstuk proberen we een aanzet te geven tot verklaring, namelijk of verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze eerder door grootte van de winkel of eerder door de buurt waarin ze gelegen zijn kunnen verklaard worden.
Omdat we onderzoeken hoe winkeleigenaars en winkelpersoneel tegenover het fenomeen winkeldiefstal staan en erop reageren, bevinden we ons in het onderzoeksdomein “informele en formele reacties op inbreuken op strafrechtsnormen, rechtsnormen of normen”. Met hier de nadruk op informele reacties, daar het de eigenaars en personeelsleden betreft. De winkels zijn de slachtoffers, het standpunt van waaruit we vertrekken. Er zijn ook verschillende soorten daders. Daarom kadert deze masterproef ook in het onderzoeksdomein van “omvang, aard, daders, slachtoffers van inbreuken op strafrechtsnormen, rechtsnormen of normen”.
7
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
1. Inleiding In dit hoofdstuk schetsen we een theoretisch kader. De theoretische relevantie van deze masterproef is dat er in het onderzoek gepeild wordt naar de wijze waarop winkeliers trachten in te spelen op de situatie. Door het beperken van de mogelijkheden zal een winkeldief er voor kiezen niet over te gaan tot de diefstal. Dit is een praktische toepassing van de ‘Situational Crime Prevention Theory’ die door Clarke ontwikkeld werd. Deze vertalen we bewust niet naar het Nederlands omdat de term ‘situationele criminaliteitspreventie’ in België veelal de preventiemethodieken omvat en niet verwijst naar deze theorie. De situationele preventiemethodieken die wij in België kennen spelen in op de situatie. Zo ook zullen winkeldieven volgens deze theorie minder snel winkeldiefstal plegen als de winkel beveiligd is en de mogelijkheden tot diefstal daardoor beperkt zijn. Clarke stelt dat situationele preventiestrategieën er vooral op moeten focussen om de keuze van criminaliteit minder aantrekkelijk te maken.
34
Aan de basis van de Situational Crime Prevention Theory ligt de
Rationele Keuze Theorie, die stelt dat daders er voor kiezen criminaliteit te plegen en daarbij een kostenbaten analyse maken. 35 We bespreken daarom eerst de Rationele Keuze Theorie.
2. Rationele Keuze Theorie De Rationele Keuze Theorie is eigenlijk een theorie uit de economische psychologie, die keuzegedrag in het algemeen beschrijft.
36
Deze theorie is een verklarende theorie op
microniveau en behoort tot het classicistische wetenschapsprogramma. Een persoon die voor een keuze staat, gaat een kostenbaten analyse maken
37
en weegt dus de voordelen af
tegenover de nadelen. Hij verkiest vervolgens de optie waar het verwachte nettoresultaat (de waarde van de verwachte voordelen minus de waarde van de verwachte nadelen) het grootst is.
38
Dezelfde redeneerwijze wordt gevolgd bij een keuze om al dan niet over te gaan tot
crimineel gedrag. De Rationele Keuze Theorie is dus een zeer subjectieve theorie, omdat het
34 CULLEN, F.T. en AGNEW, R., ‘Environmental Criminology’ in Criminological Theory: Past to Present, Essential Readings, CULLEN, F.T. en AGNEW, R., (eds.), III, Los Angeles, Roxbury Publishing Company, 2006, 427-432. 35 ELFFERS, H., ‘Decision models underlying the journey to crime’, in Punishment, Places and Perpetrators: Developments in criminology and criminal justice research, BRUINSMA, G., ELFFERS, H. en DE KEIJSER, J., (eds.), Portland, Willan Publishing, 2004, 182-197. 36 ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 12. 37 ELFFERS, H., ‘Decision models underlying the journey to crime’, l.c., 182-197. 38 ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, 12.
8
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
gaat over een individu die een persoonlijke afweging maakt. Dergelijke theorie moet niet leiden tot het uitsluiten van andere benaderingen tegenover sociaal onderzoek.
39
Cornish en
Clarke vinden zo dat de Rationele Keuze Theorie de rol van leren en de criminele carrière erkent. Dit door middel van ‘incentives’
40
of te wel straffen en beloningen. Desondanks dat
deze theorie uit de economie afstamt, probeert ze de kritieken die op verschillende economische theorieën werden geformuleerd uit de weg te gaan. Deze kritieken 41 zijn: - Economische modellen negeren de beloningen van criminaliteit die niet zomaar in cash geld kunnen worden omgezet. - Economische theorieën houden te weinig rekening met de grote variëteit aan gedrag dat onder criminaliteit kan worden gerekend, die elk op zich kosten en baten bevatten, en beschouwen criminaliteit als één variabele wanneer ze vergelijkingen trekken. - Het modelleren van criminele keuzen in economische theorieën vereist vaak data die niet beschikbaar is, of die alleen maar kan gebruikt worden als we onrealistische vooronderstellingen in het achterhoofd nemen over wat deze data weergeeft. - Het beeld van zelfmaximaliserende beslisser, die voorzichtig zijn voor of nadeel berekent, past niet bij de opportunistische en roekeloze natuur van veel criminaliteit.
Hoe gaat het beslissingsproces nu in zijn werk?
Eerst moeten criminelen beslissen of ze bereid zijn in de criminaliteit betrokken te geraken om te voldoen aan hun behoeften. Dit noemen Cornish en Clarke het ‘initial involvement model’.
42
Voldoen aan behoeften kan ook op een niet-criminele manier en de keuze of dit al
dan niet op een criminele manier gebeurt wordt beïnvloed door voorbije ervaringen. 43 Ten tweede, wanneer de personen ervoor gekozen hebben tot criminaliteit over te gaan, moeten ze een specifiek delict kiezen. Het ‘criminal event model’ zoals Cornish en Clarke dit omschrijven. bevindt.
45
44
Dit wordt beïnvloed door de specifieke situatie waar de persoon zich in
Nagin en Paternoster
46
vinden dat aan deze specifieke situatie, die eigenlijk het
motief vormt van de dader, te weinig aandacht wordt besteed in de theoretische en empirische 39 LATSIS, S.J., ‘The Role and Status of the Rationality Principle in the Social Sciences’ in Epistemology, Methodology, and the Social Sciences, COHEN, R.S. en WARTOFSKY, M.W., (eds.), LXXI, Dordrecht, D. Reidel Publishing Company, 1983, 123-152. 40 CORNISH, D.B. en CLARKE, R.V., ‘Crime as a Rational Choice’ in Criminological Theory: Past to Present, Essential Readings, CULLEN, F.T. en AGNEW, R., (eds.), III, Los Angeles, Roxbury Publishing Company, 2006, 421-425. 41 CLARKE, R.V., ‘Introduction’ in Situational Crime Prevention: Successful Case Studies, CLARKE, R.V., (ed.), II, Guilderland, Harrow and Heston Publishers, 1997, 1-43. 42 CORNISH, D.B. en CLARKE, R.V., ‘Crime as a Rational Choice’, l.c., 421-425. 43 Ibid., 421-425. 44 Ibid., 421-425. 45 Ibid., 421-425. 46 NAGIN, D.S. en PATERNOSTER, R., ‘Enduring Individual Differences and Rational Choice Theories of Crime’, Law and Society Review, 1993, 467-496.
9
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
literatuur. Na het kiezen van het specifieke delict wordt het doelwit gekozen en maakt de persoon een kostenbaten analyse. criminele situatie. toegekend.
49
48
47
Kosten en baten hangen op dat moment af van de
Aan het gekozen doelwit wordt een attractieve intrinsieke waarde
Deze waarde moet worden geschat, want de uitkomst van de keuze die wordt
gemaakt is nooit zeker.
50
Geen enkele theorie is perfect geldig. Elffers stelt zich vragen bij
het feit dat de beslisser allerlei vormen van kosten en opbrengsten zomaar met elkaar weet te vergelijken. Hij noemt de som van al die kosten en opbrengsten de evaluatiefunctie. 51 Elffers zet de problemen van de Rationele Keuze Theorie op een rijtje: 52
- Kosten en baten zijn subjectief, zowel wat hun waarde betreft als de mate waarin ze, in vergelijking met andere kosten en opbrengsten, meetellen in de evaluatiefunctie, terwijl het bovendien ook nog zo is dat subjecten zullen verschillen in welke posten überhaupt in ogenschouw worden genomen. - Er is een schaalprobleem: we weten niet goed hoe we elementen van de kosten – opbrengsten afweging bij elkaar kunnen optellen in de evaluatiefunctie. - De manier waarop mensen met onzekere uitkomsten omgaan, is omstreden, met name het gebruik van verwachtingswaarden, terwijl ook de perceptie van de kans om bij regelovertreding gecontroleerd, betrapt, vervolgd en gestraft te worden, subjectief is. Toch wil Elffers de Rationele Keuze Theorie niet geheel verwerpen, omdat hij er een geschikt conceptueel kader in ziet om gestructureerd te spreken over mogelijke effecten van maatregelen op het gedrag van degenen die aan die maatregelen zijn onderworpen. 53
3. Situational Crime Prevention Theory
Deze theorie is een onderdeel van de stroming ‘environmental criminology’
54
en is vooral
uitgewerkt door Clarke. De theorie behoort tot de stroming van nieuwe bestuurlijke criminologie.
55
Deze theorie en de praktische methoden die daarbij horen streven naar het
47
ELFFERS, H., ‘Decision models underlying the journey to crime’, l.c., 182-197. NAGIN, D.S. en PATERNOSTER, R., l.c., 467-496. 49 ELFFERS, H., ‘Decision models underlying the journey to crime’, l.c., 182-197. 50 ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, 13. 51 Ibid., 20. 52 Ibid., 21. 53 Ibid., 22. 54 CULLEN, F.T. en AGNEW, R., l.c., 427-432. 55 HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). 48
10
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
56
verminderen van criminele mogelijkheden (opportuniteiten)
en het minder aantrekkelijk
maken van de keuze tot criminaliteit.57 Het verminderen van deze mogelijkheden kan gebeuren door ‘target hardening’, management van de omgeving en het verhogen van detectie.
58
Deze theorie kan toegepast worden op elke vorm van criminaliteit en in elke type
setting.
59
Er bestaan voor situationele criminaliteitspreventie in de praktijk trouwens
aanwijzingen dat het een economisch efficiënte strategie zou zijn.
60
De theorie is wel lange
tijd met argusogen bekeken. Meeste onderzoekers concentreren zich op de genetische en psychologische factoren van individuele daders als oorzaken van criminaliteit of dichten aan de lage sociaal-economische status een prominente rol toe.
61
Uiteraard is deze lage sociaal-
economische status een belangrijk punt. De Gluecks vonden in hun onderzoek dat 28.6% van de 500 onderzochte minderjarige delinquenten met dergelijke slechte economische situatie te maken hadden.
62
Dit wil echter niet zeggen dat de rol van de situatie compleet moet
genegeerd worden. Nieuw bestuurlijke criminologen, vinden het op hun beurt weinig zinvol om de oorzaken van criminaliteit te bestuderen, enerzijds omdat ze niet belangrijk zijn om de criminaliteit en de evolutie ervan te verklaren en anderzijds omdat ze onmogelijk aan te pakken zijn. Volgens hen moet de aandacht vooral uitgaan naar situationele aspecten die kunnen verklaren waarom mensen dader en slachtoffer kunnen worden. Cruciaal hierbij is het totaal aan formeel, informeel en functioneel toezicht.
63
Bij winkeliers betreft het
voornamelijk informeel toezicht, mede afkomstig door de andere klanten in de winkel.
Wortley geeft wel de kritiek dat als er te veel op opportuniteiten gefocust wordt, men externe situationele factoren uit het oog kan verliezen die mensen tot criminaliteit kunnen aanzetten. Hierdoor bemerken we dat de basisgedachte van de vrije keuze, waar deze theorie van vertrekt, onder druk komt te staan. Deze externe situationele factoren noemt hij ‘precipitators’. 64
56 CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory and Practice of Situational Crime Prevention’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Situational_crime_prevention.pdf [10/03/10] 57 CULLEN, F.T. en AGNEW, R., l.c., 427-432. 58 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119. 59 CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory of Crime Prevention Through Environmental Design’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Crime_Prevention_TEDtheory.pdf [10/03/10] 60 WELSH, B.C. en FARRINGTON, D.P., ‘Value for money? A review of the costs and benefits of situational crime prevention’, The British Journal of Criminology, 1999, 345-368. 61 CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory and Practice of Situational Crime Prevention’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Situational_crime_prevention.pdf [10/03/10] 62 GLUECK, S. en GLUECK, E.T., Unraveling juvenile delinquency, New York, Commonwealth fund, 1950, 84. 63 HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). 64 CORNISH, D.B. en CLARKE, R.V., ‘Opportunities, Precipitators and Criminal Decisions: A reply to Wortley’s critique of situational crime prevention’ in Theory for Practice in Situational Crime Prevention (Crime Prevention Studies, vol. 16), Martha J. Smith and Derek Cornish, (eds.), Monsey, Criminal Justice Press, 2003, 41-96.
11
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
De Situational Crime Prevention Theory vraagt om interventies die gericht worden op geschikte plaatsen, ingebed in een begrip van hun specifieke criminaliteitsproblemen. Deze interventies moeten regelmatig herzien, vernieuwd of aangepast worden in een interactief en iteratief proces. Situationele interventies zijn bedoeld om gedrag te veranderen en moeten daarom voortdurend nagekeken worden. Hun effectiviteit zal immers afhangen van hoe criminaliteitspatronen in de tijd veranderen en zich aanpassen. Door innovaties ontstaan vaak nieuwe criminaliteitsproblemen en nieuwe opportuniteiten.
65
Het gevaar bestaat dan dat
criminaliteit zich zal verplaatsen, dit wordt aangeduid met de term ‘displacement’.66
De strafrechtelijke keten speelt minder een rol in het tegenhouden van verplaatsing. Het belangrijkste zijn de publieke en private gebieden, agentschappen en bedrijven waar veel mogelijkheden tot crimineel gedrag voorkomen.
67
Dit zijn bijvoorbeeld parken, pubs, en
natuurlijk ook winkels en winkelcentra. Verplaatsing zal vooral voorkomen bij chronische persistente daders.
68
Dit kan verplaatsing zijn naar een andere plaats en dus ook naar een
ander doelwit of er kan verplaatsing optreden naar een ander tijdstip of misschien zelfs een andere vorm van criminaliteit.
69
Mede hierdoor is het belangrijk dat winkels elkaar op de
hoogte kunnen houden en dat zoveel mogelijk winkels aan preventie doen. Crawford merkt in dit verband wel op dat winkels wel bereid zijn aan criminaliteitspreventie te doen en eraan te werken binnen hun eigen winkelruimtes, maar veel minder bereid zijn om ook hun bijdrage te leveren aan het beveiligen van de publieke ruimte. 70
4. Besluit De Rationele Keuze Theorie in de criminologie veronderstelt een vrijwillige keuze van de dader. Kosten en baten worden afgewogen in een kostenbaten analyse.
71
Oorzaken van
criminaliteit liggen dan ofwel bij de dader zelf, die door bepaalde omstandigheden de keuze maakt voor een criminele oplossing, ofwel liggen de oorzaken bij de situatie waardoor de mogelijkheid tot crimineel gedrag zeer aantrekkelijk wordt.
65
CRAWFORD, A., ‘Situation Crime Prevention Policies in Comparitive Perspective: Policy travels, transfer and translocation’ in Crime Prevention Policies in Comparitive Perspective, CRAWFORD, A., (ed.), Devon, Willan Publishing, 2009, 1-37. 66 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119. 67 CLARKE, R.V., ‘Introduction’, l.c., 1-43. 68 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119. 69 CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory and Practice of Situational Crime Prevention’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Situational_crime_prevention.pdf [10/03/10] 70 CRAWFORD, A., l.c., 1-37. 71 ELFFERS, H., ‘Decision models underlying the journey to crime’, l.c., 182-197.
12
Hoofdstuk 1: Een theoretisch kader
De Situational Crime Prevention Theory concentreert zich op de situatie. Deze theorie en de praktische methoden die daarbij horen streven naar het verminderen van criminele mogelijkheden (opportuniteiten)
72
en het minder aantrekkelijk maken van de keuze tot
criminaliteit.73 Ze vertrekken dan vanuit een veronderstelling dat criminaliteit een gevolg is van een rationele keuze van de dader. Een basisveronderstelling die onder druk kwam te staan nadat Wortley de kritiek gaf dat het focussen op opportuniteiten bepaalde externe situationele invloeden ging negeren die mensen tot criminaliteit kunnen aanzetten. Hij omschreef deze als precipitators.
74
Het verminderen van deze mogelijkheden kan gebeuren door ‘target
hardening’, management van de omgeving en het verhogen van detectie. ontwikkelen er zich nieuwe criminaliteitspatronen en nieuwe opportuniteiten.
76
75
Constant
Het gevaar
bestaat dan dat criminaliteit zich zal verplaatsen, dit wordt aangeduid met de term ‘displacement’.77 Daarom is het belangrijk dat winkeliers en winkelpersoneel elkaar kunnen waarschuwen
en
dat
er
zoveel
mogelijk
aan
preventie
gedaan
wordt.
72 CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory and Practice of Situational Crime Prevention’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Situational_crime_prevention.pdf [10/03/10] 73 CULLEN, F.T. en AGNEW, R., l.c., 427-432. 74 CORNISH, D.B. en CLARKE, R.V., ‘Opportunities, Precipitators and Criminal Decisions: A reply to Wortley’s critique of situational crime prevention’, l.c., 41-96. 75 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119. 76 CRAWFORD, A., l.c., 1-37. 77 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119.
13
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
1. Inleiding In dit hoofdstuk ontleden we het fenomeen winkeldiefstal. Dit doen we aan de hand van verschillende luiken. Het eerste luik is: ‘Winkeldiefstal als vorm van winkelcriminaliteit’ waarbinnen we winkeldiefstal als apart deeltje bespreken. Vooreerst geven we een definitie. Dit is een stipulatieve definitie die bruikbaar en adequaat
78
is in deze masterproef, maar niet
noodzakelijk geschikt is voor andere onderzoeken. We kunnen niet zomaar een definitie overnemen want er bestaan geen eenduidige definities en in deze masterproef wordt er mogelijk iets anders onder verstaan dan in andere onderzoeken. Naast de definitie zullen we enkele oorzaken van winkeldiefstal bespreken. Dit gebeurt vooral vanuit het oogpunt van de winkels en dus vanuit het oogpunt van de situatie op basis waarvan een dader kan beslissen tot de winkeldiefstal over te gaan. Er bestaan ook nog andere vormen van winkelcriminaliteit zoals bijvoorbeeld inbraak,overval en personeelsdiefstal 79, waar in dit luik kort aandacht aan wordt geschonken.
Het tweede luik is een luik ‘daderprofielen’ waar wij de typologie hanteren die door het VPB van de FOD Binnenlandse Zaken gebruikt wordt: Gelegenheidsdieven, gewoontedieven, minderjarigen, semi-professionelen, professionelen en een bijzondere categorie: kleptomanen (geestesgestoorden). 80 Deze laatste categorie benoemen we echter niet met kleptomanen maar kleptomanie, naar het ziektebeeld.Wij kiezen voor deze typologie omdat wij met deze masterproef net een bijdrage willen leveren naar deze directie toe.
Het derde luik is het preventieluik. In eerste instantie staan wij kort even stil bij de criminaliteitspreventie in België, vooral met betrekking politieke aspecten. Vooral het werk van Hebberecht
81
zal hier als leidraad dienen. Daarna bespreken we enkele
organisatorische, (bouw)technische en elektronische maatregelen. Ook deze onderverdeling wordt door voormelde directie gehanteerd. Detectiepoorten en bewakingscamera’s zijn de 78 VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., o.c., 95. en DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 79 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 80 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 81 HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, l.c., 81-94. en HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus).
14
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
belangrijkste en meest gebruikte materiële preventiemiddelen. Er bestaan niet alleen materiële preventiemiddelen, er bestaan ook personen die instaan voor het voorkomen van winkeldiefstal. Winkeldetectives of apart bewakingspersoneel. Deze kunnen behoren tot de interne bewakingsdiensten. Meestal zijn er samenwerkingen met externe firma’s, soms gebeurt het dat die op vraag van het hoofdkantoor een ‘undercover’ sturen. Een ‘mystery shopper.’ Deze wordt meestal gebruikt voor het evalueren van het personeel
82
maar kan ook
voor het tegengaan van winkeldiefstal worden gebruikt. Preventie moet niet beperkt blijven tot de winkels zelf, het kan ook op buurtniveau, daar is een BIN-Z een mooi voorbeeld van. In dit luik wordt uitgelegd wat een BIN-Z is, hoe je het kan oprichten enz. Een BIN-Z werkt nauw samen met de politie, om verdachte handelingen en gedragingen te melden aan de politie en andere leden te waarschuwen. 83
Het vierde en laatste luik is het reactieluik. Daarin worden de verschillende echelons van de strafrechtsketen in betrokken. Er wordt vermeld of er aangifte wordt gedaan bij politie, hoe het OM de zaak kan afhandelen, hoe de rechtbank de zaak kan afhandelen en ook het strafuitvoeringsaspect komt aan bod. In dit luik worden vooral ook cijfers gepresenteerd, vooral uit het gerechtelijke arrondissement Antwerpen, waar ook de drie buurten die in het onderzoek betrokken worden onder vallen.
2. Winkeldiefstal als een vorm van winkelcriminaliteit
2.1. Winkeldiefstal Consumenten kunnen zich op verschillende manieren misdragen, gaande van wangedrag tegen andere consumenten, tegen winkelpersoneel en beheerders naar wangedrag tegen goederen.
84
Slechts een klein deel daarvan is winkelcriminaliteit en winkeldiefstal maakt op
zijn beurt daar slechts een klein deel van uit. Winkeldiefstal is wangedrag van consumenten tegenover de goederen. Voor winkeldiefstal is er geen eenduidige definitie beschikbaar. Er is ook geen aparte kwalificatie voorzien in het Strafwetboek.
82
FINN, A. en KAYANDE, U., ‘Unmasking a phantom: a psychometric assessment of mystery shopping’, Journal of Retailing, 1999, 195217. 83 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers. Brussel, september 2005, 2 pp. (brochure). 84 FULLERTON, R.A. en PUNJ, G., ‘Repercussions of promoting an ideology of consumption: consumer misbehavior, Journal of Business Research, 2004, 1239-1249.
15
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Onder winkeldiefstal verstaan wij in dit onderzoek, een vorm van eigendomscriminaliteit namelijk het verstoppen, wegstoppen, wegnemen of veranderen van koopwaren
86
85
,
om nadien
(te proberen) de winkel te verlaten met (onderdelen van) het artikel, zonder te betalen 87 en dit door een klant. Ook goederen die buiten staan uitgestald en zonder betalen worden meegenomen worden in dit onderzoek als winkeldiefstal beschouwd. Een klant wil in dit onderzoek zeggen een persoon die op dat moment geen eigenaar of werkend personeelslid is van de winkel, ongeacht of hij iets van plan is te kopen of niet 88. We nemen in dit onderzoek vooral die vormen van winkeldiefstal wanneer de winkel overdag open
89
is in aanmerking.
Diefstal uit etalages of winkels wanneer de winkel gesloten is, valt onder het misdrijf ‘inbraak’. Winkelen is vandaag de dag een voorbeeld van de ‘moderne verleiding’ waar iedereen aan blootgesteld wordt, maar waar niet iedereen aan toegeeft.
90
Winkelen leidt
vooral tot meer auto-, motor- en scooterdiefstal, winkeldiefstal en zakkenrollen.
91
Onder een
winkel verstaan wij: afgesloten ruimten waar goederen ten verkoop worden aangeboden. 92 De definities van winkel en winkeldiefstal die wij hanteren is een stipulatieve definitie
93
, deze
definitie is daardoor mogelijk niet geldig in andere onderzoeken. Belangrijk in het achterhoofd te houden is dat in het Strafwetboek vereist wordt, dat het goed ‘bedrieglijk’ wordt weggenomen
94
anders spreken we niet over diefstal. Het blijkt voor winkeliers soms
wel moeilijk om aan te tonen dat de dader het goed bedrieglijk wilde wegnemen. De detailhandel, de politie, het justitiële apparaat en de maatschappij in haar geheel, worden er in toenemende mate mee geconfronteerd.95
Deze vorm van criminaliteit neemt toe in België
96
, aangezien tussen 2000 en 2008 een
stijging van 23 % in het aantal geregistreerde winkeldiefstallen is waar te nemen 97 en volgens Vincent Van Quickenborne bleek uit een enquête van UNIZO zelfs dat 50% meer 85
MOYSON, R., Nieuwe problematiek in verband met Diefstal in Grootwarenhuizen, in Nationaal Centrum voor Criminologie, Sociologisch Instituut van de VUB (ed.), Brussel, Sociologisch Instituut van de VUB, 1966, 11. 86 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R., Private politiezorg en grondrechten: de methoden van private bewaking en opsporing en de grondrechten van de mens, Leuven, Universitaire Pers, 1995, 15. 87 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 13. 88 Ibid., 13. 89 KRASNOVSKY, T. en LANE, R.C., ‘Shoplifting: A review of the literature’, Aggression and Violent Behavior, 1998, 219-235. 90 KAPTEIJN, P., o.c., 31. 91 BORGHANS, L. en TER WEEL, B., ‘Criminaliteit en etniciteit’, Economisch Statistische Berichten, 2003, 548-550. 92 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., Diefstal in groepsformatie gepleegd: Een empirisch onderzoek met een criminologische beschouwing, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1957, 176. 93 VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., o.c., 95. en DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 94 Strafwetboek, Art. 461. 95 POIESZ, T., BAKKEREN, D. en PRUYN, A. (1988/08) ‘8. Maakt de gelegenheid de dief? Onderzoek naar de psychologische achtergronden van het verschijnsel winkeldiefstal’ in Jaarboek 1988-08 [WWW]. MOA: Center for Marketing Intelligence & Research: http://www.moaweb.nl/bibliotheek/jaarboeken/1988/jaarboek-1988-08.pdf/view [03/03/10] 96 DE SMET, G. (2009/11/16) ‘Winkeldiefstal neemt wereldwijd toe’ in De Morgen [WWW]. Studiedienst van de Vlaamse Regering: http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Pages/2009-11-16-winkeldiefstal.aspx [04/03/10] 97 NIJS, A. (2009/11/04) ‘Winkeldiefstallen en overvallen nemen toe. Politie en justitie moeten hun werk doen!’ in Persberichten – Archieven 2009 [WWW]. Fedis: http://www.fedis.be/menu.asp?id=6566&lng=nl&niveau1=0&m=0 [04/03/10]
16
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
zelfstandigen het slachtoffer waren tussen 2008 en 2009 98, maar winkeldiefstal neemt verder ook toe in tal van andere landen. Dit blijkt uit The Global Retail Theft Barometer, waarvan in 2009 de tot dusver meest recente resultaten uitkwamen en waar 41 landen
99
in betrokken
werden. Politiegegevens en winkelgegevens zijn dan ook nog beperkt tot die personen die betrapt worden.
100
En niet alles wordt bij politie aangegeven. Deze stijging kan volgens
onderzoekers aan verschillende factoren te wijten zijn. Hiew 101 somt er enkele op:
- Persoonlijke karakteristieken van de dader. Doch uit het onderzoek van Cameron
102
blijkt
dat er maar weinig verschil blijkt te zijn tussen persoonlijkheidskenmerken van daders en niet-daders. - Meer 13-16 jarigen die in groepen aantreden, door ‘peer pressure’ worden gedwongen, status willen bereiken, avontuur zoeken, rebelleren enz. Onder andere Van Heerde - Van Schreven noemt expliciet hebzucht, wraakzucht, en avontuurzin als specifieke motieven bij de jeugd.103 Kapteijn vermeldt ook nog de impulsiviteit die deze groep stuurt, de behoefte aan spanning. 104 - Organisaties en winkels zelf. De manier waarop ze hun goederen te koop aanbieden verleidt al te gemakkelijk winkeldieven. Ook Moyson zegt dat het grootwarenhuis zijn eigen criminaliteit bepaalt door zijn eigen organisatie en de manier waarop het beroep doet op zijn bezoekers en hen op alle mogelijke wijzen aanzet tot kopen.
105
Angenent zegt zo dat de
reclame daar ook een rol in speelt, mensen worden verleid door spullen die ze niet eens nodig hebben. 107
106
Maar verkoopmethoden moeten nu immers de kooplust opwekken en prikkelen.
De grootte en toegankelijkheid van de winkel vergroot ook de mogelijkheden tot
winkeldiefstal. Fiselier vond in dat opzicht een verband tussen vloeroppervlakte van de winkel en het aantal winkeldiefstallen dat ter kennis komt van de politie. Hoe groter vloeroppervlakte, hoe groter het aantal winkeldiefstallen dat ter kennis kwam van de politie. 108
Een verband dat causaal leek voor Fiselier, maar volgens Angenent ook kon toegeschreven
98 BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS, Integraal Verslag - Commissie voor het bedrijfsleven, het wetenschapsbeleid, het onderwijs, de nationale wetenschappelijke en culturele instellingen, de middenstand en de landbouw. Brussel, 24 februari 2010, 18 pp. (voorlopig Integraal Verslag). 99 BAMFIELD, J. (2009) ‘The Global Retail Theft Barometer 2009’ in Global Theft Barometer [WWW]. Centre for Retail Research: http://www.retailresearch.org/global_theft_baromter/2009keyfindings.php [01/02/10] 100 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 19. 101 HIEW, C.C., l.c., 57-68. 102 CAMERON, O.M., The booster and the snitch: department store shoplifting, London, Collier-Macmillan, 1964, 202 p. 103 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 306-307. 104 KAPTEIJN, P., o.c., 32. 105 MOYSON, R., o.c., 48. 106 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 70. 107 Ibid., 74. 108 FISELIER, J.P.S., ‘Een opinie-onderzoek over winkeldiefstal’, 74-78.
17
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
worden aan een intermediaire factor, namelijk toename van de bevolking.
109
Toch zegt ook
Angenent dat het meer voorkomt in grote winkels. 110 - Winkeldieven hebben het gevoel ermee weg te kunnen komen. Moyson vermeldt in dit opzicht de anonimiteit en het gebrek aan preventie. 111 - De maatschappij dient er zelf toe bij. De winkeldief ziet zichzelf niet als een dief. En winkeldiefstal wordt nooit als echt bedreigend aanzien. Zeker niet door andere klanten. Ook Walsh beseft dat mensen het meer zien als een ‘oninteressante dagelijkse gebeurtenis’. 112 Meer en meer wordt dan het fenomeen winkeldiefstal beschouwd als acceptabel. Vooral dit laatste probleem is belangrijk voor deze masterproef. Het feit dat veel mensen en daarbij ook winkeliers en winkelpersoneel het fenomeen onderschatten.
113
Volgens Walsh zal er altijd
winkeldiefstal zijn, doch dit hoeft niet persé op grote schaal te zijn. 114 Er bestaat een machtsverhouding tussen dief enerzijds en winkeleigenaars of winkelpersoneel anderzijds. Winkels oefenen de macht over hun goederen slechts beperkt uit en klanten worden als te goeder trouw bezien. Door het stelen van goederen probeert de dief zich vervolgens van macht over dat goed te verzekeren. De inbreuk op de macht van de winkelier is pas duidelijk wanneer het goed wordt weggenomen of al weggenomen is. 115 Winkeldiefstal draait niet alleen om kleine items. Er zijn al gevallen geweest waar dieven naar buiten lopen met microgolfovens en zelfs kano’s. 116
Hoe kostbaarder een goed is voor de ‘machthebber’, hoe meer hij zijn goed ook zal beschermen. 117 Walsh meent 6 kenmerken 118 te onderscheiden aan winkeldiefstal:
1) Winkels waar vanaf de toonbank wordt geserveerd zullen minder winkeldiefstal meemaken dan winkels waar vooral zelfbediening benadrukt wordt. Als er van de toonbank wordt geserveerd is er meer controle. Doch deze controle wordt aanvaard door de klant, omdat hij in ruil ook advies, interesse en conversaties krijgt. 109
ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 29. Ibid., 18. 111 MOYSON, R., o.c., 21 en 24. 112 WALSH, D.P., o.c., 49. 113 RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., l.c., 301-314. 114 WALSH, D.P., o.c., 111. 115 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M, o.c., 70-72. 116 GABOR, T., Everybody does it! Crime by the Public, Toronto, University of Toronto Press, 1994, 74. 117 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M, o.c., 70-72. 118 WALSH, D.P., o.c., 54-56. 110
18
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Angenent benadrukt hoe belangrijk het is om de klant goed te behandelen. De klant moet snel en bevredigend bediend kunnen worden en er moet genoeg personeel voorhanden zijn om dit te doen. 119 2) Winkeldiefstal komt meer voor in grote winkels. Een stelling die dus ook door Hiew Fiselier
121
en Angenent
122
120
,
geopperd wordt. Kleine winkels zouden het fenomeen beter
kunnen indijken en zouden het beter kunnen controleren. Personeel en eigenaars van kleine winkels zouden meer met het fenomeen bezig zijn: enerzijds uit eigenbelang, zeker omdat het meer hun eigen goederen betreft en anderzijds omdat ze dichter bij de klanten staan en daardoor de anonimiteit veel minder is. 3) Winkels binnen drukke stadsgebieden hebben waarschijnlijk meer last van winkeldieven dan winkels gelegen in landelijkere gebieden. Binnen drukke stadsgebieden worden meer klanten aangetrokken en daardoor zijn er sowieso ook meer winkeldieven aanwezig. Winkeldieven hechten veel belang aan drukte en ontsnappingsroutes, die meer aanwezig zijn in drukke stadsgebieden. Clarke bevestigt deze stelling. 123 4) Winkels die luxegoederen verkopen lopen een groter risico om slachtoffer te worden dan deze die noodzakelijkheden verkopen. Deze zijn ook meer in trek dan de ‘necessities’.
124
Deze stelling maakt zeker duidelijk dat we niet meer te maken hebben met dieven die stelen omdat ze honger hebben. 5) Winkels die hoge cijfers van winkeldiefstal kennen zullen dit wijten aan buitenstaanders. Dit zijn volgens Walsh in de eerste plaats het publiek die zogezegd, volgens deze winkels, een gebrek aan moraliteit hebben. In de tweede plaats wordt gedoeld op de politie, die zogezegd niet efficiënt (genoeg) optreden. Maar langs de andere kant willen ze de politie ook niet zomaar laten controleren, want een optreden binnen de winkels zonder dat het vereist is zou kunnen aanzien worden als een inbreuk op hun vrijheid. Winkels zoeken minder bij zichzelf de schuld, terwijl het eigenlijk ook kan liggen aan welke goederen ze verkopen, de wijze waarop ze het verkopen en deze al dan niet beveiligen. 6) Hoe groter de heterogeniteit van het cliënteel, hoe waarschijnlijker de kans op winkeldiefstal is. In een winkel met veel heterogeen cliënteel is het moeilijker te weten voor 119
ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 73. HIEW, C.C., l.c., 57-68. 121 FISELIER, J.P.S., ‘Een opinie-onderzoek over winkeldiefstal’, 74-78. 122 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 18. 123 CLARKE, R.V., Shoplifting, in Problem-Oriented Guides for Police Series, COPS (ed.), XI, U.S., U.S. Department Of Justice, Office of Community Oriented Policing Services, 2007, 8. 124 POIESZ, T., BAKKEREN, D. en PRUYN, A. (1988/08) ‘8. Maakt de gelegenheid de dief? Onderzoek naar de psychologische achtergronden van het verschijnsel winkeldiefstal’ in Jaarboek 1988-08 [WWW]. MOA: Center for Marketing Intelligence & Research: http://www.moaweb.nl/bibliotheek/jaarboeken/1988/jaarboek-1988-08.pdf/view [03/03/10] 120
19
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
de winkeliers wat ‘normaal koopgedrag’ is. Deze redenering zou volgens Walsh kunnen verklaren waarom supermarkten een hoog risico lopen en gespecialiseerde winkels minder. Er zijn verschillende manieren waarop winkeldiefstal kan gebeuren. Opvallend is wel dat een winkeldief zijn eigen methoden ontwikkelt en hier eventueel door de jaren aan vasthoudt. 125 Angenent, het VPB en Moerland en Rodermond geven enkele vormen 126: - Goederen in een zak, pakje, koffer of tas steken. Er kan gebruik gemaakt worden van tassen met een dubbele bodem, tassen die ongemerkt open en dichtgaan of onopvallende gleuven bevatten. Soms wordt zelfs gebruik gemaakt van een zak of tas van de winkel zelf, zodat dit tijdens het winkelen minder opvalt. - Verbergen onder de kleding of een kledingstuk bij aantrekken. Er zijn zelfs vrouwen die beweren zwanger te zijn om te verbergen dat er zich artikelen onder de kledij bevinden. Soms gebruikt men ook expliciet kledij dat gemaakt is om te stelen, er zitten dan bijvoorbeeld gleuven in waardoor je onopvallend je hand kan steken. - Gewoon het item in de hand houden wanneer je buiten gaat. - Goederen verstoppen in kinderwagens, paraplu’s, rolstoelen of ruime laarzen. - Boeken verstoppen onder een krant. - Zogezegd onbewust meer artikelen meenemen naar buiten dan het aantal waarvoor je betaald hebt. Kassabonnen van andere klanten en artikelen gebruiken als zogezegd bewijs van betaling. Het onklaar maken van detectiepoorten, alarmpjes en andere preventiemethoden alvorens naar buiten te gaan zonder te betalen. - Onderdelen van artikelen meenemen. - Producten die in bakjes worden aangeboden aanvullen met producten uit andere bakjes. - Ringen gewoon aandoen. Sieraden worden soms ook wel eens doorgeslikt. - Prijsverwisseling. Hier verwisselt de klant de prijs van een artikel in een lagere prijs. Dat kan gaan van het verwisselen van prijsetiketjes en prijskaartjes tot het verwisselen van doppen, deksels en dergelijke meer. Dit is meer al een vorm van oplichting, maar valt wel binnen de gebruikte stipulatieve definitie. Tenslotte vermelden we nog een vorm van criminaliteit die eigenlijk valt onder winkeldiefstal maar zich even goed kan plaatsen onder ‘andere vormen van winkelcriminaliteit’. Het opeten
125
ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 54. Ibid., 54-56, FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure).en Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 601 p. 126
20
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
127
of ter plekke gebruiken/verbruiken van goederen
128
. Eigenlijk valt deze vorm van
winkelcriminaliteit enerzijds toch onder onze stipulatieve definitie, omdat wij in onze definitie hebben opgenomen ‘het wegstoppen’ van goederen, maar anderzijds ben je in dit opzicht niet concreet buitengegaan zonder te betalen. De dader doet de concentratie verslappen of opheffen door de concentratie van de winkelier of het personeelslid doelbewust op een persoon of een willekeurig ander object te richten.
129
Er komen veel vormen voor
waar minstens twee daders aanwezig zijn en waarbij dan één lid of meerdere leden van die groep instaan voor het afleiden van de winkelier of personeelslid. Doch ook leden van het publiek kunnen ter afleiding dienen, deze helpen dan geheel onvrijwillig en onbewust de winkeldief. 130 Soms is de dader kortstondig alleen in de winkel, wanneer de winkelier nog op weg is. Dan maakt men ook snel gebruik van deze opportuniteit. Men neemt snel iets weg en men neemt vervolgens snel de benen.
2.2. Andere vormen van winkelcriminaliteit De meest belangrijke andere vorm van winkelcriminaliteit is diefstal door personeel of medewerkers. Personeelsdiefstal komt minder voor als winkeldiefstal, maar gaat wel over grotere bedragen. 131 Personeelsdiefstal wordt ook wel interne diefstal 132 of interne fraude 133 genoemd. Het feit dat de dader een personeelslid is, is een verzwarende omstandigheid volgens het strafwetboek. Het strafwetboek omschrijft het personeelslid dan wel als ‘dienstbode’ of ‘loondienaar’.
134
Mensen kunnen soms door hun werkzaamheden omringd
worden door fel begeerde goederen en kunnen de verleiding niet langer weerstaan.
135
Dikwijls wordt het personeelslid opgestookt door buitenstaanders die niets met de benadeelde te maken hebben.
136
Zij zijn dan gewoon geïnteresseerd in het goed of de goederen. Soms
wordt personeelsdiefstal ook bevorderd door de slechte werksfeer waarin het personeelslid zich bevindt.
137
Een medewerker kent de situatie en de risico’s
138
en dit vergroot de
succeskans. 127
ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 54. Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 601 p. 129 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 79. 130 Ibid., 79-80. 131 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 30. 132 Ibid., 30. 133 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 134 Strafwetboek, Art. 464 135 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M, o.c., 193 136 Ibid., 193. 137 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 30. 128
21
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Inbraak komt ook wel eens voor. Inbraak betreft een persoon dat net zoals het personeelslid zijn kans afwacht tot hij alleen is met het voorwerp dat hij wil hebben. Het verschil is hier dat hij de situatie en de risico’s niet kent of slechts vaag, als hij zich heeft voorbereid.
139
Een
ander verschilpunt is dat een inbreker niet zomaar binnen kan in de winkel. Soms blijft de dader buiten de winkel en breekt hij in in de etalage. Een extreme vorm van inbraak is een ramkraak. Daarbij rijdt de dader met zijn auto in de etalage. Een derde bekende vorm van winkelcriminaliteit is een overval. Er zijn ook gewone gevallen van geweld en agressie, maar overval is toch nog een niveau hoger. Deze daders is het meestal om geld te doen, ze verplichten de winkeliers dan hun geld af te geven door hen te bedreigen. Meestal gebeurt dit met een wapen. België heeft ook heel wat ervaring met het fenomeen “tiger kidnapping”. “Tiger kidnapping” is een gijzeling of ontvoering van een personeelslid of winkelier die meestal enkele uren duurt. De slachtoffers of hun bekenden worden zo gedwongen geld te geven. De daders zijn vaak vroegere, ervaren overvallers die deze nieuwe vorm van criminaliteit proberen. In 2005 was sprake van 25 (pogingen tot) “tiger kidnapping”.140 Winkels klagen ook wel eens dat klanten betalen met vals geld, valse cheques of soms zelfs ook valse of gestolen kredietkaarten. Hier laten we wel het fenomeen buiten beschouwing, waar daders via telefoon een bestelling plaatsen met een vals kredietkaartnummer waarop de winkelier nooit betaald wordt voor zijn levering. 141 Behalve de UV-lamp en de apparaten die infrarood licht gebruiken, zijn er bijvoorbeeld ook nog apparaten die met een lampje of een geluidje aangeven of een biljet echt is of niet.
142
Volgens de Centrale Dienst ter Bestrijding
van Valsmunterij zijn de UV-lampen echter veel van hun effectiviteit verloren. Namakers van bankbiljetten slagen er tegenwoordig zelfs in om zogoed als perfecte imitaties van de UVkenmerken op de biljetten te maken.
143
Er zijn volgens Masuda 6 punten
144
waaraan je een
fraudeur kunt herkennen, die probeert te betalen met een valse of gestolen kredietkaart:
138
VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 180. Ibid., 180. 140 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 141 MASUDA, B., ‘Credit Card Fraud Prevention: A Succesful Retail Strategy’ in Crime Prevention Studies, CLARKE, R.V., (ed.), I, Monsey, Criminal Justice Press, 1993, 121-134. 142 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 143 Vals geld steeds vaker voorbij kassa, Metro, 23 april 2010, p.9. 144 Ibid., 121-134. 139
22
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
1) Fraudeurs hun houding zal plots veranderen, ze willen namelijk snel de transactie afsluiten eens ze op het punt staan te betalen. 2) Ze zullen altijd proberen goederen te kopen die gemakkelijk door te verkopen zijn op de straat. Meestal wordt het meest dure product gekocht. 3) Ze zullen proberen om meerdere producten van hetzelfde te kopen (bijvoorbeeld 2 TV’s, twee videorecorders, ...) 4) Fraudeurs hebben meestal de kredietkaart in hun hand om te vermijden dat deze zich te dicht bevindt bij hun echte identificatie. 5) Ze komen op het meest drukke tijdstip, wanneer winkeliers en personeelsleden aan de kassa te druk bezig zijn met andere klanten om er nauw op te letten of wanneer de winkeliers proberen om snel de rij aan de kassa te laten doorschuiven. 6) Fraudeurs vermijden voorwerpen die te groot zijn om mee te nemen. Bestellingen zijn uit den boze, ze willen de goederen mee kunnen nemen. 145
Tenslotte vermelden Moerland en Rodermond
ook nog enkele minder bekende of
makkelijk uit het oog te verliezen vormen van winkelcriminaliteit: - Artikelen kapot maken - Artikelen bederven - Artikelen vervuilen - Andere manieren om de verkoopbaarheid van artikelen aan te tasten. Men kan ook thuis de koopwaar beschadigen en dan proberen hiervoor geld terug te krijgen. 146
3. Daderprofielen
Er zijn meerdere typologieën denkbaar, maar wij gebruiken deze van de VPB van de FOD Binnenlandse
Zaken:
Gelegenheidsdieven,
professionelen, professionelen en kleptomanie.
gewoontedieven, 147
minderjarigen,
semi-
Etniciteit en geslacht zijn wel kenmerken
die veel door winkeliers naar voor worden geschoven, maar worden niet aanzien als aparte categorie in deze typologie. Vrouwen blijken voornamelijk op kleding gericht en textiel met 145 Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 601 p. 146 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 147 Ibid.
23
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
pronkzucht als voornaamste motief
148
, ze stelen voornamelijk wat ze zelf kunnen gebruiken
en het idee om te stelen komt meestal op in de winkel zelf.149 Vooral ook in paskamers. In warenhuizen bleken het voornamelijk vrouwen.
150
Volgens Raimann beïnvloeden de
hypnotische werking, atmosfeer, warmte, geur en geluid van deze warenhuizen de impulshandelingen van deze vrouwen 151. Ook Moyson wijt diefstallen in warenhuizen aan de organisatie van het warenhuis zelf. kunnen verkopen.
153
152
Mannen daarentegen stelen voornamelijk wat ze
In het algemeen geldt dat personen die met politie en justitie in
aanraking komen, komen uit lagere sociaal-economische klassen. 154 Met andere woorden, de meeste personen die criminaliteit plegen komen uit lagere sociaal-economische klassen. Zo ook vonden de Gluecks dat bij 500 minderjarige delinquenten de sociaal-economische situatie slecht was. 155 3.1. Gelegenheidsdieven De meeste winkeldieven zijn gelegenheidsdieven. Het plan om te stelen komt pas op in de winkel omdat ze een opportuniteit zien en deze daders opereren dus meestal alleen. Deze daders zijn meestal zeer doorzichtig en amateuristisch, hun gedrag zal hun verraden. Bij betrapping zal deze dader sneller toegeven en niet ontkennen. ‘Ze weten niet wat hen bezielde’. Deze groep zal niet snel geweld gebruiken indien ze betrapt worden. Volgens Kapteijn vertoont deze groep wel een vorm van schuld en schaamte. 156
Wanneer deze daders mee naar het politiebureau moeten, dan ondervinden ze een vorm van sociale degradatie, die, waren ze zich hiervan bewust geweest, de kansen op het delict had kunnen verminderen en welke ook recidive zal voorkomen.
157
Ook Wagner omschrijft een
groep als gelegenheidsdader. Volgens hem bestaat deze groep uit de 21-60 jarigen. 158 3.2. Gewoontedieven Deze daders hebben wel de intentie om een winkeldiefstal te plegen. Ze gaan gericht te werk en doen dit vanuit een gewoontegedrag. Ze hebben reeds een bepaalde behendigheid 148
VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 310. Ibid., 247. MOYSON, R., o.c., 12-13. 151 RAIMANN, E., ‘Über warenhausdiebinnen’, Monatsschrift für Kriminalpsychologie und Strafrechtsreform, 1922, 300-321. 152 MOYSON, R., o.c., 48. 153 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 247. 154 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 76. 155 GLUECK, S. en GLUECK, E.T., o.c., 84. 156 KAPTEIJN, P., o.c., 31. 157 Ibid., 31. 158 WAGNER, J., Ladendiebstahl-Wohlstands-oder Notstandskriminalität, Heidelberg, Kriminalistik Verlag, 1979, 104. 149 150
24
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
ontwikkeld. Cameron omschrijft winkeldiefstal als chronisch, systematisch gewoontegedrag. 159
3.3. Minderjarigen Deze groep wordt vooral vertegenwoordigd door daders uit de puberteit. 160 Uit verschillende ‘self-report studies’ blijkt volgens Cox, Cox en Moschis dat veel winkeldieven tot deze categorie behoren. 161 Een minderjarige dader begaat de feiten omdat ze een uitdaging willen. Ze willen status bereiken, ze willen bij een groep horen. Voor de jeugd noemde Van Heerde – Van Schreven ook reeds avontuurzin, hebzucht en wraakzucht als motieven.
162
Angenent
benadrukt ook het spelelement, het ‘sportgevoel’ dat deze groep kan leiden en aandachttrekkerij.
163
Deze groep handelt onbezonnen en zijn mogelijk niet begaan met de
gevolgen die hun daden kunnen teweeg brengen. Soms is winkeldiefstal voor deze groep maar een beginpunt in de criminele carrière.
Het standpunt dat jongeren hebben over winkeldiefstal, wordt vaak beïnvloed door hun milieu en opvoeding.
164
ontwikkelingsdaders.
Wagner omschrijft deze groep, samen met de + 60-jarigen als 165
Jongens zouden volgens Angenent voornamelijk geïnteresseerd zijn
in speelgoed, boeken, schrijfbehoeften, hobbyartikelen en bijouterieën terwijl meisjes vooral interesse hadden voor kleding en kledingaccessoires, toiletartikelen, bijouterieën en sieraden. Zeer jongere kinderen beperken zich volgens hem tot snoepgoed, maar dit heeft dan al vaak niets meer te maken met het zoeken naar status.
166
Ook minderjarigen kunnen in groep
komen. Dat doen ze ook veel. Afleiding is dan een veel gebruikte truc.
3.4. Semi-professionelen Deze daders zitten ergens in een grijze zone tussen de amateurs en de echte professionele daders. De intentie om te stelen is er wel en er wordt gewerkt volgens een actieplan. Deze groep is mogelijk wel gewelddadiger dan de vorige groepen. Hun trucs zijn minder doorzichtig en soms werken ze ook in groepen. 159
CAMERON, O.M., o.c., 45. ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 47. 161 COX, A.D., COX, D. en MOSCHIS, G.P., ‘When Consumer Behavior Goes Bad: An Investigation of Adolescent Shoplifting’, Journal of Consumer Research, 1990, 149-159. 162 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 306-307. 163 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 50. 164 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 82. 165 WAGNER, J., o.c., 102. 166 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 54. 160
25
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
3.5. Professionelen Deze daders halen hun geheel inkomen uit diefstal en andere criminaliteitsvormen. Ze gaan zeer geroutineerd te werk en gebruiken wel doordachte trucs, daardoor zijn ze moeilijker op te merken voor de winkeliers en het personeel. Vaak opereren ze in goed georganiseerde groepen. Rondtrekkende dadergroepen en criminele bendes vallen onder deze goed georganiseerde groepen. Het fenomeen bende ontstond in Amerika. Een bende was niet noodzakelijk crimineel maar ontaardde vaak snel in een groep met als nevendoel of einddoel criminele handelingen.
167
Indien het een groep is dan is er ook een
bewuste samenwerking tussen de leden en niet altijd hetzelfde lid neemt de goederen effectief weg.
168
Professionelen laten vooral hun oog vallen op dure voorwerpen die ze nadien
gemakkelijk kunnen (laten) helen. Deze daders zijn moeilijk te vatten, maar indien ze toch betrapt worden blijven ze kalm en beheerst. Winkeldieven zijn veelal amateurs en niet de echte professionelen. 169
3.6. Een bijzondere categorie: Kleptomanie Vroeger werd winkeldiefstal quasi gelijkgesteld met kleptomanie. Wie winkeldiefstal pleegde werd per definitie van kleptomanie verdacht.
170
Nu bedraagt deze groep een minderheid. De
kleptomanietheorie heeft ook stilaan afgedaan. 171 Kleptomanen hebben een ziekelijke neiging om te stelen. Wat ze stelen maakt dan niet uit, men gaat dikwijls de meest onzinnige dingen stelen. Het is het stelen zelf dat telt. Opmerkelijk daarbij is dat de persoon in kwestie zich zelfs kan permitteren ervoor te betalen, en dat hij na de diefstal de gestolen goederen vaak weggeeft of er niet meer naar omkijkt. Soms worden de gestolen voorwerpen opgeslagen of heimelijk teruggelegd.
172
De diefstal heeft plaats in een affectroes en gaat gepaard met
lustgevoelens, waarbij de dader zich bevrijd voelt van de angsten en spanningen die hem kwellen.
173
Er is geen aanwijsbare reden waarom ze stelen en ook niet voor wat ze stelen.
Soms komt het wel eens voor dat bepaalde artikelen gestolen worden omdat ze voor de dader een symbolische waarde hebben.
174
De dader steelt dan altijd hetzelfde soort artikelen.
167
VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 138. Ibid., 80. NATIONAL CRIME PREVENTION COUNCIL, Shoplifting. Washington DC, s.d., 2 pp. (brochure). 170 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 90. 171 MOYSON, R., o.c., 97-101. 172 GROOT, B. en COLON, E.J., ‘Kleptomanie: Een moeilijk grijpbaar fenomeen’, Tijdschrift voor Psychiatrie, 1998, 163-170. 173 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 90. 174 Ibid., 90. 168 169
26
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Hoewel individuen met deze stoornis over het algemeen vermijden te stelen bij een dreiging om betrapt te worden, zoals de winkelbediende die er vlak bij staat, bereiden ze de diefstal niet voor en houden ze eigenlijk ook geen rekening met de kans dat ze kunnen betrapt worden. Het stelen gebeurt zonder hulp of medewerking van anderen. 175
Kleptomanie zou een dwanghandeling kunnen zijn. Dit zijn handelingen waartegen men zich niet kan verzetten zonder dat er bij deze individuen angst wordt opgeroepen.
176
Niet alleen
kleptomanen hebben last van dwanghandelingen, er zijn veel normale mensen die hiermee kampen. Kleptomanie zou beschouwd kunnen worden als een subtype van de klassieke dwang, als de impuls die hen aanzet tot stelen ervaren wordt als opgedrongen en zinloos, met toenemende spanning, indien aan de impuls weerstand geboden wordt en er ontspanning na de daad intreedt. 177 Von Hentig maakt hierbij het onderscheid tussen kleptomanie en kleptofilie. Kleptomanen stelen onder invloed van grote spanningen. Deze steelt eigenlijk overal, ook van vrienden en bekenden. Nadat de spanningen afgenomen zijn komt de kleptomaan weer tot zichzelf en geeft meestal dan nog de voorwerpen terug.
178
Volgens Von Hentig speelt
kleptomanie niet bij winkeldiefstal. Kleptofilie past hier beter. Dat is volgens hem een ‘kortsluitingreactie’ waarop de diefstal mede door invloed van uitwendige factoren tot stand komt. Kleptofilie heeft dan een minder zwak ‘driftelement’ dan kleptomanie.179
Indien
tijdens de diefstal de eerste beleving lust is of een kick dan zou dit er meer voor pleiten dat kleptomanie niet valt onder een dwangstoornis. Maar de primaire beleving kan echter zowel lust als ontspanning zijn en dus blijft het onderscheid met dwangstoornissen onduidelijk. 180 De stoornis waar de meeste winkeldieven mee zouden kampen is depressie. 181
4. Preventie
Maatregelen tegen winkeldiefstal doen hopelijk het aantal winkeldiefstallen dalen. Maar ook de verkoopcijfers kunnen hierdoor dalen. Als er veel gestolen wordt, betekent dit immers dat de goederen aantrekkelijk aangeboden worden.
182
Toch kiezen veel winkels voor preventie.
175
GROOT, B. en COLON, E.J., l.c., 163-170. ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 92. GROOT, B. en COLON, E.J., l.c., 163-170. 178 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 91. 179 Ibid., 91. 180 GROOT, B. en COLON, E.J., l.c., 163-170. 181 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 89. 182 Ibid., 102. 176 177
27
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Volgens een enquête van UNIZO investeren vrij veel winkels in beveiliging. 183 Preventie zal in de eerste plaats een taak zijn van de winkeliers zelf en de personeelsleden. Niet elke winkel zal materiële of personele preventiemethodieken hebben en gebruiken. Dit wil niet zeggen dat deze winkels niet aan preventie doen. Controle door personeel is soms een effectief middel. De dader zal niet snel durven overgaan tot de daad als hij weet dat hij in het oog wordt gehouden. Moerland en Rodermond bevestigen dat deskundigheid en oplettendheid van personeel belangrijke condities zijn en dat een andere soort preventie vaak te duur is.
184
Angenent geeft aan dat tipgeld geven aan personeel een goede strategie kan zijn, het zou het aantal signaleringen kunnen verhogen. Maar meestal wordt deze gebruikt om medepersoneel te controleren. 185
Er kan ook een beroep worden gedaan op de klanten. Doyson waarschuwt dat als klanten anderen zien stelen en zien hoe gemakkelijk deze ermee weg komen dat de neiging kan ontstaan om deze te imiteren.
186
Klanten moeten aangespoord worden om diefstal aan te
geven. Ook hier kan volgens Angenent het uitloven van premies en kortingen werken.187 Steffensmeier en Terry bestudeerden de reacties van klanten door een winkeldiefstal in scène te zetten. Zij kwamen tot 2 vaststellingen 188:
1) De winkeldiefstal moest openlijk en nadrukkelijk gepleegd worden alvorens de klanten deze opmerkten. 2) Het uiterlijk van de winkeldief speelt een rol in hoe snel ze worden opgemerkt.
Net deze laatste vaststelling is belangrijk als we beseffen dat er verschillende types van winkeldieven bestaan en het bij veel winkeldieven niet aan het uiterlijk te zien is. Mannelijke klanten zouden punitiever zijn en sneller aangifte doen. Beter opgeleiden zouden sneller aangifte doen dan minder opgeleiden en ook sociale klasse speelt een rol.
189
Veel mensen
zeggen echter aangifte te zullen doen, maar dat blijkt in de praktijk niet altijd het geval. 190 183 UNIZO WINKELRAAD (2008/05/06) ‘Enquête UNIZO Winkelraad: stijgend aantal winkeliers investeert in diefstalbeveiliging’ in Persberichten [WWW]. UNIZO: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=354848 [02/02/10] 184 Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 601 p. 185 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 108. 186 DOYSON, E., Clinical Aspects of shoplifting-Aspects Clinique du Vol à l’étalage, Canadian Journal of Criminology and Corrections, 1971, 266-273. 187 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 109. 188 STEFFENSMEIER, D.J. en TERRY, R.M., ‘Deviance and Respectability: An Observational Study of Reactions to Shoplifting’, Social Forces, 1973, 417-426. 189 GELFAND, D.M., HARTMANN, D.P., WALDER, P. en PAGE, B., ‘Who reports shoplifters? A field-experimental study’, Journal of Personality and Social Psychology, 1973, 276-285. 190 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 111.
28
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Er zijn verschillende aspecten die een winkeldief kunnen tegenhouden om winkeldiefstal te plegen. Preventie is de ultieme schakel. Daarom geven we hier een figuur van Walsh. Figuur 1: ‘Constraints in the crime of shoplifting’191.
191
WALSH, D.P., o.c., 98.
29
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
In het volgende deel (infra) schetsen we kort de criminaliteitspreventie in België. Bij criminaliteitspreventie waarbij we ons richten op de gelegenheid zijn vijf principes
192
belangrijk: 1) Maak delictgedrag moeilijker, 2) Maak delictgedrag riskanter 3) Verminder de voordelen van delictgedrag 4) Breng daders niet in de verleiding 5) Voorkom provocaties en irritaties.
4.1. Criminaliteitspreventie in België
Slachtofferschap bij een misdrijf is een feit dat zowel bewoners als winkeliers in een wijk treft.
193
Slachtofferschap voorkomen is dus een belangrijk gegeven. Een onderzoek van
Vermeulen wijst uit dat in heel België de zelfstandigen ervan overtuigd zijn dat winkeldiefstal veel voorkomt in hun regio. 194 In dit deeltje zullen we daarom kort de criminaliteitspreventie in België bespreken.
Hebberecht verdeelt de periode van 1985 tot nu in drie kleinere periodes waarbij drie verschillende coalities aan de macht zijn 195: Een eerste periode is 1985-1988 met een coalitie van christen-democratische en liberale partijen, de tweede periode is deze van 1988-1999 met een coalitie van christen-democratische en sociaal-democratische partijen en een laatste periode van 1999 tot nu met een coalitie van liberale en sociaal-democratische partijen. Tot 2003 waren ook de groenen in deze laatste coalitie aanwezig. Voor een compleet overzicht van de trends en evoluties gedurende deze coalities verwijzen we naar het werk van Hebberecht. 196 Hier beperken we ons tot criminaliteitspreventie vandaag.
192
JUNGER, M. en NEED, A., Criminaliteitsbeleid: wat werkt?. Twente, 27 januari 2010, 14 pp. (onderzoeksrapport). VAN GEMERT, F., Criminaliteit en overlast in etnisch gekleurde stedelijke probleemgebieden. Amsterdam, 2004, 9 pp. (nieuwsbrief). VERMEULEN, G., DE BUSSER, E. en CRUYSBERGHS, W., Criminaliteit in de Frans-Belgische Grensregio, Antwerpen, Maklu, 2003, 206. 195 HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, Justitiële Verkenningen, 2004, 81-94. 196 Zie onder andere: HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, 81-94, HEBBERECHT, P., De ’verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België: kritische opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit’, Brussel, VUB, 2009, 291 p. en HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). 193 194
30
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Tussen 1981 en 1988 werd de neoliberale component van het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid voor het eerst uitgebouwd, volgens dewelke vermogensdelinquentie het gevolg is van het onbeschermd achterlaten van bezittingen en van onvoldoende toezicht. De burger moet zichzelf en zijn goederen beter beschermen en het toezicht in zijn omgeving verhogen. Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid. De overheid moet hierbij de burgers ondersteunen door hen beveiligingstips aan te bieden die ze zelf kunnen implementeren, door de slachtoffers te ondersteunen en door het formeel politieel toezicht op straat te verhogen.
197
Deze neoliberale component wordt de laatste jaren sterk versterkt en
aangevuld met een nieuwe, autoritaire, moreel conservatieve component in het preventiebeleid. 198
Vanaf de tweede helft van de jaren ’90 probeerde de overheid de beperkingen in het functioneren van de politie te neutraliseren door verschillende nieuwe veiligheidsfuncties (zoals stadswachten en stewards) te creëren. In minder stedelijke gebieden werden in middenklassenbuurten pogingen gedaan tot het oprichten van Buurt Informatie Netwerken (BIN’s).
199
Ook publiekprivate samenwerkingsverbanden gingen ontstaan.
allemaal binnen een pragmatische strategie van preventief ‘partnership’.
201
200
Dit past
In het kader van
publieke overlast ontstond ook een strategie tot ‘bestraffende segregatie van risicopopulaties’. 202
Ons land kent vanaf 2002 veiligheids- en preventiecontracten.
203
De lokale
preventiestructuur en de projecten uit de veiligheids- en preventiecontracten worden sinds dan georiënteerd op de nieuwe prioriteiten van het Federaal Veiligheidsplan, waarvan één de situationele en technopreventie van vermogensdelinquentie is. Voor sociale preventie was er minder en minder beleidsruimte
204
. Hiew is in dit opzicht wel een voorstander van
‘community action’ en sociale preventie.
205
Ook in Antwerpen blijft de sociaal-liberale
component in het preventiebeleid met veel politieke tegenstand gehandhaafd.
206
Sociale
preventie is wel van wezenlijk belang, omdat ze de oorzaken van crimineel gedrag bestrijdt en
197
HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, 81-94. HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, l.c., 81-94. 200 HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). 201 HEBBERECHT, P., De ’verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België: kritische opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit’, 213. 202 Ibid., 213. 203 HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). 204 HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, l.c., 81-94. 205 HIEW, C.C., l.c., 57-68. 206 HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, l.c., 81-94. 198 199
31
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
omdat ze complementair is met de politionele aanpak.
207
Sinds enkele jaren zijn nieuwe
initiatieven op het gebied van criminaliteitspreventie vooral gericht op winkeliers en kleine en middelgrote ondernemingen. 208
Niet alle winkels zullen bereid zijn over te gaan tot criminaliteitspreventie. Clarke zegt dat de overheid en de politie dan enkele dingen moeten doen 209: - De waarschijnlijke kosten die winkeliers zullen doen, berekenen. - Winkeliers overtuigen dat het investeren in preventie voordeliger is dan de verliezen die ze kunnen oplopen bij diefstal, schade, strafrechtsprocedures enz. - De steun proberen te krijgen van grote ondernemingsorganisaties en de Kamer van Koophandel en deze aanzetten om winkeliers te overtuigen over te gaan tot preventie. - De lokale media betrekken in het probleem en deze oplossingen laten aanreiken aan het publiek. Als winkeliers zelf overgaan tot preventie, is dit een vorm van situationele preventie. In de twee volgende delen bespreken we enerzijds materiële preventie en personele preventie anderzijds. Personen die de laatste tijd hebben gestolen zien in vergelijking met personen die de laatste tijd niet hebben gestolen, camera’s, spiegels en waarschuwingsborden als significant minder effectief. 210
4.2. Organisatorische, bouw(technische) en elektronische maatregelen
4.2.1. Organisatorische maatregelen Deze maatregelen moeten de waakzaamheid van de winkeliers en het personeel verhogen. 211 Er moet een beleid zijn waarbij klanten weten dat er beveiliging is. Als de klant de winkel betreedt verklaart hij zich stilzwijgend voor akkoord met de regels die in de winkels gelden.
207 MEIJLAERS, S. en KAESEMANS, B., ‘Criminologen in de veiligheidspreventie: De gouden driehoek tussen veiligheid, bestuur en welzijn’ in Criminologie: De Wetenschap, De Mens, VANDERBORGHT, J., VANACKER, J. en MAES, E., (eds.), Brussel, Politeia, 2000, 225-244. 208 HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, l.c., 81-94. 209 CLARKE, R.V., o.c., 19. 210 POIESZ, T., BAKKEREN, D. en PRUYN, A. (1988/08) ‘8. Maakt de gelegenheid de dief? Onderzoek naar de psychologische achtergronden van het verschijnsel winkeldiefstal’ in Jaarboek 1988-08 [WWW]. MOA: Center for Marketing Intelligence & Research: http://www.moaweb.nl/bibliotheek/jaarboeken/1988/jaarboek-1988-08.pdf/view [03/03/10] 211 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure).
32
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Maar de klant moet wel weten wat de regels zijn. Informatie door waarschuwingsbordjes 212 is hiervoor een goede strategie. Zolang de klanten het huisreglement maar kunnen lezen. Bijgevolg verplicht de aankondiging van deze huisregels wel dat de winkelier de klanten die zich hier niet aan houden, aanspreekt op hun gedrag.
213
Ook is het belangrijk een
gedragscode te hebben waar het personeel op kan terugvallen. Heel belangrijk is, naast klantvriendelijkheid en assertiviteit, oogcontact met de klanten. 214 De klant moet kort na zijn binnenkomst begroet of opgemerkt worden. Oogcontact gepaard gaande met een knikje kunnen in veel gevallen al voldoende zijn als begroeting van de klant.
215
Trainingen van het
personeel zijn hierbij ook handig en men moet een protocol hebben voor het aanhouden van winkeldieven.
216
Veel personeel is alvast een efficiënt middel voor het voorkomen van
winkeldiefstal.
217
Organisatorische maatregelen houden verder ook nog in om bepaalde zaken
te vermijden zoals lange wachttijden aan de kassa’s. 218 Een goed kassabeheer is daarbij zeker nodig. Om winkeldiefstal gemakkelijk vast te kunnen stellen, is een plaats van de kassa in de omgeving van de uitgang noodzakelijk. Dat kan ook aan het eind van een ‘routing’.
219
De
kassa zo opstellen dat je alle personen binnen en buiten ziet gaan is ideaal. Vooral in kleine winkels is dit gemakkelijk in te voeren. Ook de inrichting van de winkel zelf is daarbij belangrijk, dode hoeken, gangetjes, doorsteekjes en andere plaatsen waar klanten uit het zicht kunnen blijven moeten vermeden worden.
220
Zicht is een cruciaal aspect, omdat
winkeldieven niet zo snel overgaan tot de diefstal als ze in het oog gehouden worden. Er moet vermeden worden dat er goederen in het zicht van de winkelier staan en de duurste goederen moeten in open displays bewaard worden, liefst dan nog in de voorraad achteraan. Een goede verlichting in de winkel is hierbij ook nodig.
221
Door de artikelpresentatie sterker te
verlichten dan de omgeving, zullen de handen die een artikel uit het schap pakken ook meer uitgelicht zijn. Het afschermen van handen wordt hierdoor sterk bemoeilijkt.
222
Het beste is
ook dat winkels vragen dat tassen vooraan in de winkel worden gelaten, dat er slechts een beperkt aantal kledingstukken in de paskamers worden toegelaten enzovoort. 223
212
MCNEES, M.P., EGLI, D.S., MARSHALL, R.S., SCHNELLE, J.F. en RISLEY, T.R., ‘Shoplifting Prevention: Providing information through signs’, Journal of Applied Behavior Analysis, 1976, 399-405. VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 214 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 215 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 216 Ibid. 217 WALSH, D.P., o.c., 108. 218 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 219 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 220 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 103. 221 WALSH, D.P., o.c., 108. 222 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 223 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 104. 213
33
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
4.2.2. (Bouw)technische maatregelen Naast organisatorische maatregelen zijn er ondersteunende technische voorzieningen nodig als de winkel een degelijk niveau van beveiliging wenst. Naast de maatregelen die betrekking hebben op de technische uitrusting van de winkels, slaan deze maatregelen ook op de beveiliging van het gebouw en de onmiddellijke omgeving en de buitenkant van de winkel, de aanleg van het terrein, de inplanting van en de toegang tot het gebouw, het gebruik van gepaste verlichtingen en afsluitingen enz.
224
Het gebruik van éénrichtingspoortjes aan de in-
en uitgang maakt het mogelijk om de toegangscontrole te verbeteren. Het klantenverloop zal dan veel overzichtelijker gebeuren. Tourniquets, klaphekken en detectiepoorten maken het mogelijk om de in -en uitgang ook daadwerkelijk te controleren. 225 Detectiepoorten zijn eigenlijk ook een vorm van elektronische maatregelen. (infra) Detectiepoorten of poortjes zijn de systemen die een alarmsignaal geven als een niet gedeactiveerd label passeert. 226 Hier bestaan drie systemen 227 in:
1) Het radiofrequentie systeem: Het label bestaat uit een spoel en een condensator. De antennes (de poortjes) zenden en ontvangen een radiosignaal. Indien het label tussen de poortjes doorgaat, ontstaat er een frequentieverandering in het ontvangen signaal waardoor het alarm afgaat. Na betaling wordt het label verwijdert of onklaar gemaakt. 2) Het elektromagnetisch systeem: Het label bestaat uit een stukje of een strookje metaal. Dit metaal heeft een bepaalde legering en daarvan zijn de magnetische velden op een bepaalde wijze gerangschikt. De antennes bij de uitgang functioneren als metaaldetectoren die reageren op de legering en ordening van de magnetische velden. Indien dit er dus nog is dan gaat het alarm af. Bij de kassa moet men eerst met een sterke magneet de ordening opheffen. 3) Het akoestisch systeem: Het label bestaat uit twee dunne plaatjes en als deze bij een radiosignaal komen beginnen ze te trillen. De poort vangt deze trilling op en daarom gaat het alarm af. Met een sterke magneet hecht de winkelier de twee metalen plaatjes aan elkaar waardoor ze niet meer kunnen trillen. Het label kan echter na verloop van tijd weer actief worden omdat de magnetische kracht die de plaatjes bijeenhoudt vermindert. Het nadeel bij
224
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 225 Ibid. 226 Zie bijvoorbeeld (s.d.) ‘Nexus beveiligingspoorten’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/nexus.aspx [01/03/10] 227 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure).
34
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
dit systeem is dat de labels voor dieven direct herkenbaar zijn, ze zijn nogal dik. De plaatjes moeten immers voldoende plaats hebben om te trillen.
Daarnaast is er ook technische artikelbeveiliging mogelijk, denken we hierbij aan kasten met sloten, vitrineglas, beschermingskoepels, lege verpakkingen en dummy’s, speciale kapstokken voor dure kleding enz. en etikettering. Dit kan gaan van stempels tot elektronisch beveiligde etiketten, zolang de etiketten maar niet verwisselbaar zijn.
228
Observatie is ook een optie.
Vooral spiegels zijn hier vermeldenswaardig. Spiegels moeten zo gericht worden dat er een duidelijk zicht op de handen van de klanten ontstaat. Zo voorkomt men ook dat klanten de spiegels gebruiken om het personeel in het oog te houden. Dit noemt Van Os het terugkijkeffect.
229
Spiegels verbeteren het zichtsveld van de winkelier of personeelslid en
bijgevolg beperken ze ook de hoeveelheid plaats die een winkeldief heeft om uit het zicht te blijven.
230
Er bestaan verschillende soorten spiegels
231
: Vlakke groothoekspiegel, holle en
bolle spiegels, panoramische en plafondspiegels, al dan niet bewegende spiegels (manueel of aangedreven met een elektromotor) en doorkijk -of éénrichtingsspiegels (b.v. voor de beglazing van het kantoor aan de winkelzijde).
4.3.3. Elektronische maatregelen Deze vorm van preventie is aanvullend, er moet een reactie worden gegeven op het signaal of het heeft geen effect. Denken we hierbij aan alarmsystemen, maar deze doen vooral dienst als er niemand aanwezig is in de winkel en vallen dus buiten het kader van deze masterproef. Detectiepoorten in combinatie met tags (Electronic Article Surveillance)
232
is ook een
elektronische maatregel. De detectiepoorten hebben we reeds besproken bij de (bouw)technische maatregelen. (supra) Er bestaan drie soorten vormen van tags, namelijk hard tags, soft tags en kleeftags 233: 1) ‘Hard tag’: Grote plastic schijf, voornamelijk gebruikt voor kleding en grotere goederen. 2) ‘Soft tag’: Kleine lichte verklikker, veelal gebruikt voor textiel.
228 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 229 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 230 WALSH, D.P., o.c., 109. 231 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 232 GEISLER, J., ‘Box makers detect pitfalls of electronic surveillance.’, Paperboard Packaging, 1995, 28-31. Zie bijvoorbeeld RETASEC (s.d.) ‘Tags’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/tags.aspx [01/03/10] 233 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure).
35
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
3) Kleeftag: Een streepjescode of metalen verklikker, gebruikt voor eetwaren, parfumerie, cd en video, drankflessen. Wordt meestal verwerkt in het prijsetiket. Alledrie de types van verklikkers worden aan of op de koopwaar aangebracht en veroorzaken een alarm ter hoogte van een detectiepoort aan de uitgang indien ze niet werden gedeactiveerd of verwijderd aan de kassa. Soms kan dit problemen opleveren, door slecht afgestelde detectiepoorten of een gebrekkige demagnetisatie. 234 De belangrijkste vorm van elektronische preventie in het kader van deze masterproef is camerabewaking. In België werden camerasystemen op openbare plaatsen vooral vanaf 2004 geïnstalleerd voor het verzekeren van de openbare orde.
235
Ook binnen de winkels is camerabewaking of videobewaking een
veel gebruikte vorm van preventie. Er is wel een onderscheid tussen camerabewaking en videobewaking 236: - Camerabewaking: Alleen maar registratie in ‘real time’ met gebruik van een monitor. De beelden worden naar een controlepost gestuurd (dispatching), waar de monitors worden bekeken en de camera’s kunnen worden bijgesteld. - Videobewaking: de beelden worden opgeslagen.
Voor de toepassing van camera’s om winkeldiefstal vast te kunnen leggen, is een cameraopstelling nodig die duidelijk beeld geeft op, het gedrag van de klant, het signalement van de klant en de handen van de klant in de onmiddellijke omgeving van de presentatie.
237
De positie van camera’s geeft vaak een vertekening van de werkelijkheid waar het om de lengte van de klant gaat. Maar ook afstanden zijn op de monitor moeilijk waar te nemen. Hieraan wordt tegemoetgekomen door referentiepunten te voorzien in de winkel.
238
Om een
bruikbaar signalement te verkrijgen, zijn kleurenbeelden aan te raden. Camera’s zijn best zichtbaar voor de klant om afschrikwekkend te zijn. Dummy’s kunnen volstaan voor afschrikwekkende werking, maar indien er toch gestolen wordt ben je niets met die dummy’s. Werkende camera’s zijn dus altijd beter. In de (al een paar keer aangepaste) wet van 8 december 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens staan wel enkele relevante bepalingen. Hierin worden een aantal specifieke verplichtingen opgelegd in verband met de bekendmaking van het gebruik
234
Ibid. JANSSENS, E., Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle. (Diss. Lic. Criminologie). Brussel, 2005-2006, 84 pp. 236 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 237 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 238 Ibid. 235
36
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
van camera’s en de opslag van geregistreerde beelden. Videoregistratie van personen wordt beschouwd als automatische gegevensverwerking en dus als het aanleggen en houden van een bestand. Elke gegevensverwerking moet aangegeven worden en in verhouding staan tot bepaalde, wettige en duidelijk omschreven doeleinden. Uitgaande van die doeleinden moeten de gegevens toereikend, relevant en niet overmatig zijn. Bovendien moet het systeem de rechten van de geregistreerde respecteren en de bepalingen van de privacywet naleven. 239 Cusson waarschuwt voor het ‘Big Brother’
240
gevoel dat bij camera –en videobewaking kan
ontstaan. Ondertussen is de techniek al zo ver ontwikkeld dat intelligente camera’s, met een betrouwbaarheid van 90%, gezichten kunnen herkennen. De beelden van deze camera’s worden door een computer geanalyseerd en getoetst aan een databestand met gezichten van ongewenste bezoekers. Modewinkels, warenhuizen en winkelcentra passen dit inmiddels met succes in de praktijk toe. Op deze manier kunnen zij bezoekers met een winkelverbod herkennen en de deur wijzen. 241
Daarnaast nog enkele minder bekende vormen van elektronische maatregelen: Ten eerste, snoerbeveiliging
242
: Dit is een gesloten intern circuit (en is niet verbonden met een
alarmcentrale van een externe bewakingsonderneming) voorzien van een kleine centrale met alarmsysteem. De stukken zijn met elkaar verbonden binnen het gesloten circuit en het alarm treedt in werking bij het doorbreken van dit circuit. Dit systeem wordt vooral gebruikt voor dure kleding, lederwaren en wapens. Daarnaast bestaan er ook drukcontacten
243
: Hier wordt
het artikel op een drukgevoelige schakelaar geplaatst. Als een artikel wordt opgetild wordt dit verraden door het alarmsignaal. Verder bestaan er ook bel -en lampbeveiligingen
244
, deze
verspreiden een signaal (bel of lamp) wanneer onbevoegden een bepaalde plaats in de winkel betreden of voorbij gaan. Dit systeem wordt vooral gebruikt aan nooduitgangen, in magazijnen en in private en personeelsruimten. Tenslotte vermelden we ook nog het infrarood systeem
245
, het scannen van de handelswaar gebeurt tijdens de afrekening. Als bepaalde
239
WET van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens: Gecoördineerde versie, zoals laatst gewijzigd door de wet van 11 december 1998, B.S., 3 februari 1999 en FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 240 CUSSON, M. (2006/07/01) La sécurité privée: le phénomène, la controverse, l’avenir [WWW]. TREMBLAY, J.M. : http://classiques.uqac.ca/contemporains/cusson_maurice/securite_privee/securite_privee.pdf [04/03/10] 241 VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure). 242 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 243 Ibid. 244 Ibid. 245 Ibid.
37
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
goederen niet werden gescand, treedt er een alarm in werking. Retasec vermeldt zo ook nog enkele alternatieven zoals ‘het 2 en 3 alarm’, ‘Feel me, touch me, buy me’ en ‘Alu-alarm’. 246
4.3. Winkeldetectives en bewakingspersoneel
Sommige winkels hebben een personeelslid dat instaat specifiek voor het bewaken van de winkel. Andere winkels hebben dan weer een apart bewakingsteam. Nog andere winkels hebben winkeldetectives. Deze kan, net zoals de bewakingsagenten, behoren tot de distributiesector zelf: de interne bewakingsdiensten of ‘inhouse security’. zijn
er
samenwerkingen
met
externe
firma’s.
bewakingsondernemingen of ‘contract security’.
248
Deze
247
externe
Maar meestal firma’s
zijn
Soms gebeurt het dat deze op vraag van
het hoofdkantoor een ‘undercover’ sturen. Een ‘mystery shopper.’ Deze wordt meestal gebruikt voor het evalueren van het personeel
249
maar kan ook voor het tegengaan van
winkeldiefstal worden gebruikt. Wanneer winkels tegelijkertijd bewakingspersoneel als winkeldetectives
inzet
zijn
deze
meestal
afkomstig
van
verschillende
bewakingsondernemingen wat niet altijd het beste systeem is. 250 Deze bewakingsagenten zijn in uniform, winkeldetectives zijn gewoon in burgerkledij. Bewakingsagenten van interne bewakingsdiensten
zijn
vrij
onopvallend
gekleed,
maar
deze
van
de
externe
bewakingsondernemingen hebben meestal een battle-dress en hebben meestal ook nog een hond bij. 251 Bewakingsagenten hebben voornamelijk nog andere taken dan het betrappen van winkeldieven. Er zijn ook winkelinspecteurs. Deze worden aanzien als bewakingsagent en niet als winkeldetective hoewel ze ook in burger zijn. Deze hebben geen bijzondere bevoegdheden zoals de winkeldetective, maar proberen de gestolen goederen te recupereren of de betrokkene op te houden tot de politie komt. Hij kan een mogelijke dader slechts aanspreken indien hijzelf vastgesteld heeft dat de betrokkene een misdrijf gepleegd heeft, nadat de klant zich voorbij de plaats van de gebruikelijke betaling bevindt en op het punt staat de winkel te verlaten, en op voorwaarde dat de winkelinspecteur duidelijk zichtbaar drager is van een identificatiekaart of het herkenningsteken. 252 246 Zie hiervoor: RETASEC (s.d.) ‘2 en 3 Alarm’ in Solutions [WWW]. RETASEC – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/2-en-3-alarm.aspx [01/03/10], Retasec (s.d.) ‘Alu-alarm’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/banners/alu-alarm.aspx [01/03/10] en RETASEC (s.d.) ‘Feel me... Touch me... Buy me...’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/feel-me-touch-me-buy-me.aspx [01/03/10] 247 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R, o.c., 27. 248 Ibid., 27. 249 FINN, A. en KAYANDE, U., l.c., 195-217. 250 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R, o.c., 23. 251 Ibid., 22. 252 COOLS, M. en VERBEIREN, K., Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, s.l., 2007, 81 pp. (losse kopieën).
38
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
De winkeldetective is er specifiek om winkeldieven te betrappen en staande te houden. Hij observeert mensen en betrapt zo de winkeldief. Het staande houden gebeurt nadat de winkeldief de kassa passeert zonder de goederen (volledig) te betalen.
253
Meestal nemen ze
de winkeldief mee naar een kantoortje waar ze een gesprek met hem kunnen hebben. Ze laten daar ook de zakken of tassen leegmaken. Belangrijk is dat dit gebeurt in het bijzijn van getuigen.
254
Nadien wordt het misdrijf verder administratief afgehandeld. Het recupereren
van de verliezen is daarbij het belangrijkste.
255
Hij mag de winkeldief ook vasthouden, op
voorwaarde dat deze een misdaad of wanbedrijf gepleegd heeft, als de winkeldetective die de arrestatie doet de dader de feiten heeft zien plegen, als hij geen overmatig geweld gebruikt en als hij direct de politie waarschuwt. oriented suspicion”.
257
256
Winkeldetectives volgen een strategie van “success-
Ze werken met vermoedens en daarom is deze detectie selectief. 258
Volgens Cameron worden voornamelijk mensen met grote zakken en brede jassen in het oog gehouden, kinderen die niet vergezeld worden door ouders en vooral ook zwarten.
259
Van
Laethem, Decorte en Bas vullen dit aan met de vaststelling dat de vrouwelijke winkeldetectives minder snel jonge mannen aanpakken en dat de mannelijke detectives, veelal uit respect, de bejaarden sparen. Oudere winkeldetectives viseren dan voornamelijk leeftijdsgenoten, jonge kinderen en vrouwen.
260
Moyson zegt op zijn beurt dat voornamelijk
mensen met lage socio-economische status in het oog gehouden worden. 261
Hoewel we de winkeldetectives behandelen onder het luik ‘preventie’, treden ze voornamelijk repressief op. Volgens een onderzoek van Van Laethem e.a., blijkt dat winkeldetectives niet snel factoren zullen melden die winkeldiefstal vergemakkelijken.
262
Mogelijk omdat ze dan
het risico lopen dat hun functie overbodig wordt als winkels preventiever optreden. Winkeldetectives zijn vooral privé-detectives. Veel winkels zouden nu privé-detectives inhuren. 263
253
Ibid., 27. ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 115. 255 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R, o.c., 27. 256 Ibid., 36-37. 257 CAMERON, O.M., o.c., 26-32. 258 BLANKENBURG, E., ‘The Selectivity of Legal Sanctions: An Empirical Investigation of Shoplifting’, Law & Society Review, 1976, 109-130. 259 CAMERON, O.M., o.c., 26-32. 260 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R, o.c., 28. 261 MOYSON, R., o.c., 74. 262 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R, o.c., 27. 263 HERMANS, D. (2007/02/05) ‘“Als ze het kunnen meepakken twijfelen ze niet”-Handelaars huren alsmaar vaker privé-detectives in tegen winkeldieven’ in Het Nieuwsblad – Binnenland [WWW]. Het Nieuwsblad: http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleID=g7e17rpl3 [12/09/09] 254
39
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
4.4. Buurt Informatie Netwerk voor Zelfstandige Ondernemers
Een BIN-Z is eigenlijk een preventiemethodiek op buurtniveau, geïnspireerd op het concept van de Buurtinformatienetwerken (BIN’s). Dit is een gestructureerd samenwerkingsverband tussen burgers en lokale politie in afgelijnd gebied.
264
Een BIN-Z is dan specifiek voor
zelfstandige ondernemers, voor handelaars en KMO’s bedoeld.
265
Een BIN dat specifiek op
winkeliers gericht is, wordt ook wel als een winkelinformatienetwerk of WIN aangeduid. Het juridisch kader werd gelegd met de omzendbrief van 13 oktober 1995 betreffende de burgerwachtinitiatieven.
266
UNIZO is best tevreden over deze methodiek.
267
Het doel van
deze methodiek is drieledig, namelijk het verhogen van het algemene veiligheidsgevoel, het bevorderen van de sociale controle en het verspreiden van de preventiegedachte.
268
Met een
campagne probeerde het ministerie van Binnenlandse Zaken de zelfstandigen te sensibiliseren om dergelijk BIN-Z op te richten. Het VPB van de FOD Binnenlandse Zaken heeft een brochure ter beschikking gesteld waar de opstartprocedure
269
duidelijk wordt uitgelegd. Met
deze campagne probeerde het ministerie de onveiligheidsgevoelens van zelfstandigen te verminderen en de relatie met de lokale bestuurlijke overheden en de lokale politie te verbeteren. 270 Bij de campagne waren lokale en federale politie, ondernemingsorganisaties en de vzw buurtinformatienetwerken betrokken. 271 De voordelen van een BIN-Z 272 zijn volgens het VPB van de FOD Binnenlandse Zaken drieledig:
- Via een goede samenwerking en communicatie met de lokale bestuurlijke overheden en de lokale politie, kunnen de zelfstandige ondernemers, als volwaardige actor, de onveiligheid bestrijden en preventie in hun buurt verzorgen. Het beter leren beheren en beheersen van de onveiligheidsgevoelens en onveiligheidsfenomenen is het uiteindelijke doel hiervan.
264
HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers - Opstartprocedure. Brussel, september 2005, 12 pp. (brochure). 266 COOLS, M., ‘De criminoloog in de private veiligheidszorg’ in Criminologie: De Wetenschap, De Mens, VANDERBORGHT, J., VANACKER, J. en MAES, E., (eds.), Brussel, Politeia, 2000, 203-216. 267 UNIZO (2008/08/01) ‘UNIZO tevreden over succes bij Vlaamse winkeliers van Buurt Informatie Netwerken, BIN’s’ in Persberichten [WWW]. UNIZO: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=364168 [02/02/10] 268 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers. Brussel, 2005, 2pp. (brochure) 269 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers - Opstartprocedure. Brussel, september 2005, 12 pp. (brochure). 270 HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). en FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers - Opstartprocedure. Brussel, september 2005, 12 pp. (brochure). 271 HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). 272 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers - Opstartprocedure. Brussel, september 2005, 12 pp. (brochure). 265
40
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
- De lokale politie is verantwoordelijk voor de contacten met het BIN-Z. Via deze contacten krijgt de politie goede operationele informatie doorgespeeld en hierdoor kan de politie zijn taken van gemeenschapsgerichte politie doelbewust uitvoeren. - De lokale overheden kunnen de leefbaarheid van de betrokken buurt of wijk zien stijgen door het dalen van criminaliteit en onveiligheid. De werking 273 van een BIN-Z verloopt als volgt: - De leden van het BIN-Z melden verdachte handelingen, verdacht gedrag of misdrijven aan de politie. - Indien er genoeg informatie beschikbaar is en genoeg nuttige preventietips, dan stelt de politie dit ter beschikking aan het BIN-Z. Via de coördinator krijgen de leden deze informatie door via fax, telefoon of semafoon. - Regelmatig worden feedbackmomenten voor de BIN-medewerkers georganiseerd. - Lokale politie voorziet spontante feedback. Het BIN-Z werd in deze masterproef opgenomen en uitgelegd omdat één van de buurten die betrokken wordt in het onderzoek (infra), namelijk Merksem Bredabaan, deel uitmaakt van dergelijk BIN-Z. Het BIN-Z waar deze buurt deel van uitmaakt wordt het “BIN-Z Bredabaan” genoemd. Volgens de politieke partij Vlaams Belang zijn er nog negen andere BIN-Z’s in Antwerpen: De Sinjoor, Paardenmarkt/Klapdorp, St. Andries, Slachterij, Turnhoutsebaan, Harmonie, Hart van Berchem, Herentalsebaan en Gitschotellei. 274
5. Reactie We zijn bij het laatste luik gekomen, het reactieluik. Dit luik bestaat uit verschillende stappen gaande van de daad tot de eventuele bestraffing. Niet elke winkeldief wordt betrapt en niet elke betrapping leidt tot aangifte bij de politie. Winkelier en winkeldief kunnen er ook samen uitkomen. Een waarschuwing geven of een winkelverbod opleggen behoort tot de mogelijkheden. Bij jongere kinderen worden soms de ouders erbij gehaald. Soms worden de gegevens genoteerd van de winkeldief, pas indien hij terug een winkeldiefstal pleegt bellen ze de politie. Winkels en warenhuizen mogen wel alleen de gegevens verwerken in verband met
273
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers. Brussel, 2005, 2pp. (brochure) 274 DEWINTER, F., VAN DERMEERSCH, A. en DEBIE, B., Antwerps “Winkel Veilig” Plan. s.l., 10 juni 2005, 8 pp. (losse kopieën)
41
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
vastgestelde overtredingen, waar tastbare bewijzen van voorhanden zijn
275
, dus bijvoorbeeld
een betrapping van winkeldiefstal op heterdaad. Van Erp vermeldt dat bij winkeliers van tijd tot tijd het initiatief ontstaat om foto’s van winkeldieven op de winkelruit te hangen.
276
Ook
hier moeten de winkeliers wel oppassen voor privacyschendingen. Het beste is waarschijnlijk deze foto’s te hangen waar alleen personeel ze kan zien.
De verschillende stappen gaande van de daad tot de eventuele bestraffing worden mooi weergegeven in een figuur van Angenent. Hij omschrijft dit stappenproces als het reisplan voor winkeldieven. Figuur 2: ‘Reisplan voor winkeldieven’277
275
COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Advies nE 08/93. Brussel, 6 augustus 1993, 15 pp. (advies). VAN ERP, J., Naming and Shaming in het marktoezicht: Een onderzoek naar de openbaarmaking van sancties op de financiële markt, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2009, 14. 277 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 126. 276
42
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
5.1. Aangifte bij politie Aangifte bij de politie kan bepaald worden door verschillende redenen. De meest doorslaggevende zou de waarde van het gestolen goed zijn.
278
Sommige delicten zijn ook te
kleinschalig om te rapporteren.279 Tenminste dat is wat veel mensen geloven. Ook ervaringen met en attitudes tegenover politie blijken een rol te spelen en dan vooral het geloof dat politie er toch niets kan aan doen en bestraffing niets zal uithalen.
280
Aangifte wordt ook sneller
gedaan wanneer de winkeldief zich niet kan legitimeren of valse of gestolen papieren gebruikt, als de winkeldief voor de zoveelste keer betrapt wordt of als hij geweld gebruikt. 281 Wat geen rol blijkt te spelen volgens Angenent is leeftijd.
282
Hoewel hij wel erkent dat
aangifte niet zo snel gebeurt bij kleine, heel jonge kinderen en oude mensen.
283
Lundman
daarentegen vindt wel een verband tussen aangifte en leeftijd van de dader. 284 Ook speelt ras volgens Angenent 285 geen rol terwijl Lundman 286 en Cameron 287 het tegengestelde beweren. Aangifte wordt volgens Angenent ook nog uitgesteld indien het zwangere vrouwen, goede klanten of zielige gevallen betreft en wanneer aangifte te veel tijd zou kosten.
288
Onderzoeken blijken nogal verschillende resultaten op te leveren over aangiftecijfers. Zo vindt Moyson in 1966 dat slechts 10 % 289 wordt aangegeven terwijl Fiselier in zijn onderzoek van 1974 vindt dat ruim 60 %
290
aangifte gedaan wordt. Terwijl veel andere onderzoeken
resultaten opleveren die daar ergens tussen in vallen.
In het gerechtelijk arrondissement Antwerpen (waar de drie buurten die betrokken worden in het onderzoek onder vallen) werden bij de politie na het derde kwartaal van 2009 ruim 2398 winkeldiefstallen geregistreerd terwijl dit in 2008 tegen het derde kwartaal 2139 en voor het hele jaar 2919 winkeldiefstallen waren. kwartalen en 2360 in het totaal
292
291
In 2000 waren dit er nog 1732 in de eerste drie
. Er is dus een lichte stijging merkbaar. Als we in het
achterhoofd nemen dat niet alles wordt aangegeven en we zien een stijging in het aantal 278
ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 118. TAYLOR, N., ‘Reporting of Crime against Small Retail Businesses’, Trends and Issues in Crime and Criminal Justice, 2002, 1-6. 280 Ibid., 1-6. 281 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 118. 282 Ibid., 118. 283 Ibid., 118 en 119. 284 LUNDMAN, R.J., ‘Shoplifting and police referral: a reexamination’, Journal of Criminal Law and Criminology, 1978, 395-401. 285 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 118. 286 LUNDMAN, R.J., ‘Shoplifting and police referral: a reexamination’, l.c., 395-401. 287 CAMERON, O.M., o.c., 202 p. 288 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 119. 289 MOYSON, R., o.c., 152 p. 290 FISELIER, J.P.S., Winkeldiefstal in warenhuizen, Nijmegen, Dekker en van de Vegt, 1974, 38. 291 FEDERALE POLITIE, Politiële Criminaliteitsstatistieken - Pleegplaats: Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen – 2000-Kwartaal 3 2009. s.l., 2009, 94 pp. (presentatie). 292 Ibid. 279
43
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
aangiftes, kunnen we ook aannemen dat er een stijging zal zijn in het aantal winkeldiefstallen zelf. We krijgen deze figuur, doch met de opmerking, dat 2009 beperkt is tot kwartaal 3: Figuur 3: ‘Grafiek: Aantal geregistreerde winkeldiefstallen in Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen: 2000 – 2009’ 293
Hebberecht en Degraeuwe geven voor de stad Antwerpen echter 2.382 geregistreerde winkeldiefstallen in 2000 294, gebaseerd op cijfers van de lokale politie. Dit is reeds een hoger cijfer dan dit in het gehele gerechtelijke arrondissement Antwerpen van dat jaar zoals door de federale politiestatistieken weergegeven. Dit doet ons vragen stellen bij de communicatie tussen de lokale en de federale politie betreffende de juistheid van deze cijfers.
De federale politiestatistieken geven verder nog een top 10 van gestolen voorwerpen met 2009 beperkt tot kwartaal 3: Tabel 1: ‘Top 10 gestolen voorwerpen bij winkeldiefstal: 2005 – 2009 (tot en met kwartaal 3)’ 295
293
Ibid. HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Urbanisation, Space and Crime: Antwerp, Belgian Report. Gent, december 2003, 79 pp. (onderzoeksrapport). 295 FEDERALE POLITIE, Politiële Criminaliteitsstatistieken - Pleegplaats: Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen – 2000-Kwartaal 3 2009. s.l., 2009, 94 pp. (presentatie). 294
44
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
Opvallend is dat voeding toch elk jaar mee bovenaan staat in deze top 10. Terwijl voornamelijk luxe goederen in trek zouden zijn. Dit is mogelijk een aanwijzing dat diefstal van voeding sneller aangegeven wordt dan diefstal van andere goederen. Als er aangifte wordt gedaan wordt er meestal een PV opgemaakt en wordt beslist of de zaak al dan niet naar het OM verstuurd wordt. Aangifte doen wordt aangeraden en gestimuleerd, daarom is er recent een vereenvoudiging van de aangiftemogelijkheden gedaan. Dit kan nu elektronisch via eID. Er zullen er 10.000 gratis worden uitgedeeld om het de zelfstandigen makkelijker te maken. 296
De website police-on-web laat, via eID’s, deze elektronische aangifte toe, maar het
misdrijf moet dan wel voldoen aan vijf voorwaarden
297
: 1) De daders zijn onbekend, 2) er is
geen geweld gebruikt, 3) er zijn geen bedreigingen geuit, 4) er zijn geen gewonden en 5) er is geen dringende interventie vereist. Volgens UNIZO-blogger Van Eetvelt zijn er twee grote redenen waarom zo weinig aangifte gedaan wordt. Dat het elektronische aangiftesysteem niet gebruiksvriendelijk genoeg is, is daar één van. De andere reden is dat de schijnbare straffeloosheid de winkeliers ontmoedigt om nog langer aangifte te doen. 298
De politie kan ook zelf actiever gaan controleren. Blankenburg beweert dat met het intensifiëren van politiecontroles (en controles van de winkeliers) het aantal ontdekte winkeldiefstallen zal stijgen.
299
In Nederland besproeien sommige winkels de klanten met
unieke synthetische DNA, opgenomen in een kleurloze vloeistof die voor het blote oog vrijwel onzichtbaar is en oplicht zodra ze beschenen wordt met UV-licht. 300 Zo kan de politie bewijzen dat een verdachte aanwezig was in de winkel. Het systeem is vooral ontwikkeld tegen inbraak en overvallen maar kan zeker nuttig zijn in de strijd tegen winkeldiefstal.
5.2. Strafrechtelijke gevolgen?
5.2.1. Afhandeling door het Openbaar Ministerie De keuze die het OM moet maken is beslissen of ze de dader gaan dagvaarden/vervolgen of niet. Formeel gezien is het wel mogelijk winkeldiefstal te vervolgen en te bestraffen, maar dat
296
Winkeldiefstal aangeven via eID, Metro, 9 februari 2010, p.8. POLITIE BRASSCHAAT (2008/11/20) ‘Elektronische aangifte via police on web (20/11/2008)’ in ‘Elektronische aangifte via police on web [WWW]. Politie Brasschaat: http://www.brasschaat.be/politie_index.aspx?SGREF=10343&CREF=29044 [17/03/10] 298 VAN EETVELT, K. (2008/11/12) ‘Het is mààr winkeldiefstal’ in UNIZO BLOG – KAREL VAN EETVELT [WWW]. UNIZO: http://www.unizo.be/blog/2008/11/12/het_is_mr_winkeldiefstal/ [02/02/10] 299 BLANKENBURG, E., ‘Rechtspolitische Folgerungen aus einigen Ergebnissen der Kriminologie des Ladendiebstahls’ in Problem Ladendiebstahl: Moderner Selbstbedienungsverkauf und Kriminalität, SCHOREIT, A., (ed.), Heidelberg, Kriminalistik Verlag, 1979, 39-49. 300 RHINE GROEP BV (2010) ‘SelectaDNA Spray’ in ‘SelectaDNA Spray [WWW.] SelectaDNA – Smart Crime Protection: http://www.selecta-dna.nl/main.php?cid=142 [27/04/10] 297
45
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
past volgens Kapteijn niet direct in een ‘op decriminaliseringgericht beleid’. 301 Naast de hele discussie over criminalisering en decriminalisering, die we hier uit de weg gaan, moeten we ons afvragen welke juridische reacties mogelijk zijn tegen het fenomeen winkeldiefstal. 302 Winkeldiefstal is niet het meest ernstige delict, waardoor meestal een beleidssepot volgt. Een beleidssepot betekent dat ze technisch gezien kunnen vervolgen, maar dit niet doen omdat het niet opportuun is. 303 Vervolging zal echt afhangen van de omstandigheden. Winkeldiefstallen vervolgen zou meestal niet opportuun zijn onder andere omdat het een zeer grote werklast met zich zou meebrengen 304 en deze is nu al immens. Waar de procureur vroeger zelf grotendeels mocht beslissen of hij seponeerde, is deze keuzevrijheid aan banden gelegd door de ministeriële richtlijnen van het strafrechtelijk beleid. 305 Meestal zijn de daders zelfs onbekend of zijn er onvoldoende bewijzen en gaat het OM gewoon moeten seponeren. Als het OM de zaak seponeert omdat men geen andere keuze heeft, doordat vervolging in deze zaak niet mogelijk is, dan is dit een technisch sepot. 306
In Antwerpen worden winkeldiefstallen en andere diefstallen zonder gekende daders sowieso al niet meer vervolgd. De Antwerpse procureur Bart van Lijsebeth kwam naar voor met een lijst van misdrijven waarvoor geen vervolging meer wordt ingesteld: fietsdiefstal, bromfietsdiefstal, motordiefstal, inbraken in voertuigen, winkeldiefstallen en andere diefstallen zonder gekende daders, onopzettelijke slagen en verwondingen, opzettelijke slagen met geringe gevolgen en onbekende dader, vandalisme, aanrijdingen met vluchtmisdrijf en stoffelijke schadelijke schade, vandalisme aan auto's met onbekende dader, vernieling van afsluiting met onbekende dader. 307
In 2008 werden zowel op het niveau van heel België als op het niveau van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen ruim 70 % van alle zaken geseponeerd. Dit is 71,50 % respectievelijk 69,72 % 308 om precies te zijn. Van Den Wyngaert en Vandromme hebben dus waarschijnlijk gelijk met hun stelling dat ruim 70 % van de opsporingsonderzoeken
301
KAPTEIJN, P., o.c., 30. MEURER, D., Die Bekämpfung des Ladendiebstahls, Berlijn, Walter de Gruyter, 1976, 4. 303 VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 699. 304 KAPTEIJN, P., o.c., 30. 305 VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 859. 306 Ibid., 699. 307 BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS, Integraal Verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken – Commissie voor de justitie. Brussel, 18 mei 2005, 39 pp. (Integraal Verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken). 308 COLLEGE VAN PROCUREURS GENERAAL, Jaarstatistieken 2008 – Tabel 9 – Uitstroom van zaken in de loop van 2008 per gerechtelijk arrondissement volgens afsluitende beslissing: aantal, percentage en gemiddeld aantal dagen dat aan het afsluiten van de zaak voorafging, s.l.n.d., 3 pp. (Tabel met legende) 302
46
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
uitgevoerd door het OM op deze wijze wordt afgesloten.
309
Sepot is niet strikt definitief.
Moest de dader alsnog gevonden worden bij een technisch sepot, kan men gerust nog overgaan tot vervolging indien het parket dit wenst. De vraag dringt zich op, dat indien winkels als slachtoffer gedefinieerd worden, of zij dan ook recht hebben op compensatie van de staat als de daders niet achterhaald kunnen worden. 310
Indien er niet voor wordt gekozen om de zaak te seponeren, maar men wil toch niet vervolgen, is er nog een keuze tot bemiddeling in strafzaken en een voorstel tot minnelijke schikking. Dit zijn twee vormen van buitengerechtelijke afhandeling.
311
De dader moet dan
wel bekend zijn en er zijn met betrekking de minnelijke schikking en de bemiddeling in strafzaken enkele voorwaarden die genoemd worden in Art. 216bis Sv en Art. 216ter Sv, bijvoorbeeld dat een minnelijke schikking pas kan worden voorgesteld als de schade vergoed is of de dader moet alleszins in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid hebben erkend voor het feit en het bewijs hebben geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade. 312 Maar hier gaan we niet dieper op in omdat we dan te veel zullen uitweiden.
Belangrijk te onthouden is wel dat, indien aan de voorwaarden voldaan wordt die in de bemiddelingsprocedure zijn afgesproken, of het voorstel tot minnelijke schikking wordt aanvaard en de geldsom effectief betaald wordt, dan vervalt de strafvordering. 313
5.2.2. Afhandeling voor de rechtbank Indien het OM beslist heeft om de zaak te vervolgen, dan verschijnt de dader voor de rechtbank. Van de 4771 gewone diefstallen die uit het parket ‘stroomden’ in 2008, gebeurde dit in 3280 gevallen door sepot en slechts 271 gewone diefstallen werden door rechtstreekse dagvaarding voor de rechtbank gebracht.
314
De kans dat winkeldieven dus voor de rechtbank
komen is niet zo groot. Moest de dader toch een proces krijgen, kan hij in afwachting van zijn proces wel al onder voorwaarden in vrijheid gesteld worden. De rechtbank kan na het proces de dader vrijspreken, zeker als zijn schuld niet bewezen is. Maar zelfs als hij niet vrijgesproken wordt en zijn schuld staat vast krijgt hij niet altijd een straf. De dader kan 309
VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 859. ZIJDERVELD, A.C., CLEIREN, C.P.M. en DU PERRON, C.E., Het opstandige slachtoffer: genoegdoening in strafrecht en burgerlijk recht, Deventer, Kluwer, 2003, 10. 311 VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 859. 312 Sv, Art. 216bis, §4. 313 VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 859. 314 COLLEGE VAN PROCUREURS GENERAAL, Jaarstatistieken 2008 – Tabel 10 – Uitstroom van zaken in de loop van 2008 per gerechtelijk arrondissement: afsluitende beslissingen per type tenlastelegging (N en %) – Antwerpen, s.l.n.d., 17 pp. (Tabel met legende). 310
47
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
bijvoorbeeld nog een blanco strafblad hebben en weinig kans vertonen het opnieuw te zullen doen. Dit geeft vooral aanleiding tot een veroordeling met opschorting. Dit wil zeggen dat de straf niet wordt uitgesproken. Opschorting mag gegeven worden aan daders die enkel een straf van maximum 6 maanden hebben gekregen in het verleden.
315
De dader kan ook
veroordeeld worden tot een straf met uitstel. Dit wil zeggen dat de straf niet wordt uitgevoerd. Uitstel kan enkel worden verleend aan daders die in het verleden een straf tot 12 maand gekregen hebben.
316
Zowel opschorting als uitstel kunnen enkel opgelegd worden als de
rechter geen straf zwaarder als vijf jaar wil opleggen.
317
Beiden kunnen ook gepaard gaan
met voorwaarden. Dit noemt men probatie-opschorting of probatie-uitstel. De rechter is dan wel verplicht om de verdachte of de beklaagde te informeren over de draagwijdte ervan en te horen in zijn opmerkingen. Een justitieassistent kan een beknopt voorlichtingsrapport of een ruimere maatschappelijke enquête opstellen.
318
De dader kan natuurlijk ook veroordeeld
worden tot een straf. Dit kan een gevangenisstraf zijn, een geldboete of een werkstraf. Daders vergelijken hun opgelegde straf met de straf die andere delictplegers gekregen hebben voor hetzelfde misdrijf. Dit beïnvloedt het afschrikkingeffect van de straf. 319
5.2.3. Strafuitvoering Het OM staat in voor het uitvoeren van de straffen. De straf wordt alvast niet uitgevoerd indien de rechter ze met uitstel heeft uitgesproken en deze niet wordt herroepen. Straffen van minder dan drie jaar worden ook al niet meer uitgevoerd. Door de overbevolking in de gevangenissen worden de meeste veroordeelden die drie jaar of minder krijgen, bijna automatisch onder elektronisch toezicht geplaatst, doch door het gebrek aan enkelbanden bevinden deze gedetineerden zich in een "strafonderbreking met het oog op elektronisch toezicht". 320 Indien ze niet in de cel zitten bij het uitspreken van de straf, wordt het merendeel van de veroordeelden die drie jaar of minder krijgen, naar huis gestuurd in afwachting dat een elektronische enkelband wordt gevonden. Indien een winkeldiefstal zonder geweld wordt gepleegd en toch vervolgd zou worden vallen ze meestal binnen deze categorie gezien de
315
VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 455. Ibid., 455. Ibid., 455. 318 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (s.d.) ‘Gemeenschapsgerichte sancties’ in Ketenbeheer – Sancties [WWW]. Service de la Politique Criminelle/Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=65&Itemid=90 [19/03/10] 319 STAFFORD, M. en WARR, M., ‘Reconceptualizing Deterrence Theory’ in Criminological Theory: Past to Present, Essential Readings, CULLEN, F.T. en AGNEW, R., (eds.), III, Los Angeles, Roxbury Publishing Company, 2006, 415-420. 320 A.D.V. (2009/04/02) ‘Straffen van minder dan drie jaar niet meer uitgevoerd’ in Het Laatste Nieuws - België [WWW]. Het Laatste Nieuws: http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/805052/2009/04/02/Straffen-van-minder-dan-drie-jaar-niet-meeruitgevoerd.dhtml [17/03/10] 316 317
48
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
geringe ernst van het misdrijf. Gewone diefstal zonder geweld of andere verzwarende omstandigheden is op zich al maximum 5 jaar.
321
Winkeldiefstallen waar wel geweld of
andere verzwarende omstandigheden bij komen kijken, hebben een veel grotere kans om een daadwerkelijke straf opgelegd te krijgen die dan ook effectief uitgevoerd wordt.
6. Besluit
Winkelen leidt vooral tot meer auto-, motor- en scooterdiefstal, winkeldiefstal en zakkenrollen. 322 Winkeldiefstal is een veelomvattend begrip. Wij hebben winkeldiefstal een definitie proberen te geven. Dit is een stipulatieve definitie 323, ééntje die wij dus zelf gemaakt hebben, omdat er geen eenduidige definities te vinden zijn. Onder winkeldiefstal verstaan wij in dit onderzoek, een vorm van eigendomscriminaliteit wegstoppen, wegnemen of veranderen van koopwaren
325
324
, namelijk het verstoppen,
om nadien (te proberen) de winkel
te verlaten met (onderdelen van) het artikel, zonder te betalen
326
en dit door een klant. Ook
goederen die buiten staan uitgestald en zonder betalen worden meegenomen worden in dit onderzoek als winkeldiefstal beschouwd. Een klant wil in dit onderzoek zeggen een persoon die op dat moment geen eigenaar of werkend personeelslid is van de winkel, ongeacht of hij iets van plan is te kopen of niet
327
. We nemen in dit onderzoek vooral die vormen van
winkeldiefstal wanneer de winkel open is
328
in aanmerking. Onder een winkel verstaan wij:
afgesloten ruimten waar goederen ten verkoop worden aangeboden.
329
Belangrijk in het
achterhoofd te houden is dat in het Strafwetboek vereist wordt, dat het goed ‘bedrieglijk’ wordt weggenomen wel
moeilijk
om
330
anders spreken we niet over diefstal. Het blijkt voor winkeliers soms aan
te
tonen
dat
de
dader
het
goed
bedrieglijk
wilde
wegnemen.Winkeldiefstal is een fenomeen dat meer en meer voorkomt en niet alleen in België. Naast winkeldiefstal zijn er ook nog andere vormen van winkelcriminaliteit waar winkeliers en personeel mee geconfronteerd worden. Personeelsdiefstal, inbraken en overvallen zijn zo enkele voorbeelden. Veruit de belangrijkste vorm is personeelsdiefstal, ook
321
Strafwetboek, Artikel 463. BORGHANS, L. en TER WEEL, B., l.c., 548-550. VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., o.c., 95. en DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 324 MOYSON, R., o.c., 11. 325 VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R., o.c., 15. 326 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 13. 327 Ibid., 13. 328 KRASNOVSKY, T. en LANE, R.C., l.c., 219-235. 329 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 176. 330 Strafwetboek, Art. 461. 322 323
49
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
wel interne diefstal
331
of interne fraude
332
genoemd. Het feit dat de dader een personeelslid
is, is een verzwarende omstandigheid volgens het strafwetboek. Het strafwetboek omschrijft het personeelslid dan wel als ‘dienstbode’ of ‘loondienaar’.
333
Deze vormen worden in de
rest van het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Onze aandacht gaat uit naar winkeldiefstal.
Wij hebben een typologie van daderprofielen besproken. Verschillende typologieën zijn denkbaar, wij ontlenen onze inspiratie hierbij aan de typologie die gebruikt wordt door het VPB van de FOD justitie: Gelegenheidsdieven, gewoontedieven, semi-professionelen, professionelen en een bijzondere categorie, de kleptomanen of geestesgestoorden.
334
Wij
benoemen deze laatste categorie naar het ziektebeeld ‘kleptomanie’. De meeste winkeldieven zijn gelegenheidsdieven. Het plan om te stelen komt pas op in de winkel omdat ze een kans zien. Deze daders, die meestal alleen opereren, zijn meestal zeer doorzichtig en amateuristisch, hun gedrag zal hun verraden. Als hij wordt betrapt geeft hij snel toe en zal niet snel geweld gebruiken. Volgens Kapteijn vertoont deze groep wel een vorm van schuld en schaamte.
335
Wanneer deze daders mee naar het politiebureau moeten, dan ondervinden ze
een vorm van sociale degradatie, die, waren ze zich hiervan bewust geweest, de kansen op het delict had kunnen verminderen en welke ook recidive zal voorkomen. 336 De gewoontedieven hebben wel de intentie om een winkeldiefstal te plegen. Ze gaan gericht te werk en doen dit vanuit een gewoontegedrag. Ze hebben reeds een bepaalde behendigheid ontwikkeld. Een minderjarige dader begaat de feiten omdat ze een uitdaging willen, ze willen bij een groep horen, status bereiken, enz. Avontuurzin, hebzucht en wraakzucht zijn ook genoemd als motieven.
337
Angenent benadrukt ook het spelelement, het ‘sportgevoel’ dat deze groep kan
leiden en aandachttrekkerij.
338
Een minderjarige dader handelt onbezonnen en impulsief en
denkt niet aan de gevolgen. Winkeldiefstal kan bij deze groep slechts het begin van een criminele carrière zijn. Minderjarigen kunnen in groep komen. Dat doen ze ook veel. Afleiding is dan een veel gebruikte truc. Semi-professionelen zitten ergens in een grijze zone tussen de amateurs en de echte professionele daders. De intentie om te stelen is er wel en er
331
ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 30. PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). 333 Strafwetboek, Art. 464 334 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 335 KAPTEIJN, P., o.c., 31. 336 Ibid., 31. 337 VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 306-307. 338 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 50. 332
50
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
wordt gewerkt volgens een actieplan. Deze groep is mogelijk wel gewelddadiger dan de vorige groepen. Hun trucs zijn minder doorzichtig en soms werken ze ook in groepen. Professionelen halen hun geheel inkomen uit diefstal en andere criminaliteitsvormen. Ze volgen routines en gebruiken doordachte trucs. Vaak opereren ze in goed georganiseerde groepen. Indien het een groep is dan is er ook een bewuste samenwerking tussen de leden en niet altijd hetzelfde lid neemt de goederen effectief weg.
339
Professionelen laten vooral hun
oog vallen op dure voorwerpen die ze nadien gemakkelijk kunnen (laten) helen. Deze daders zijn moeilijk te vatten, maar indien ze toch betrapt worden blijven ze kalm en beheerst. Een laatste groep daders zijn geestesgestoorden. Kleptomanie wordt zeer veel genoemd en behandeld in de literatuur, maar blijkt niet de stoornis waar de meeste geestesgestoorde daders aan leiden. Dit blijkt depressie.
340
Vroeger was kleptomanie de regel, nu eerder de
uitzondering. Elke winkeldiefstal werd aan kleptomanie toegeschreven. We hebben nu vooral te maken met gezonde gelegenheidsdaders. Mogelijk was dat vroeger ook zo, maar misschien gebruikten ze kleptomanie dan omdat dit bekend was ofwel omdat ze de rationele keuze van de daders niet onderschreven.
Winkeliers en winkels beginnen stilaan zelf actie te ondernemen om hun goederen te beschermen. Daarom hebben wij een luik preventie toegevoegd en besproken. Om een inleidende context te verkrijgen, hebben wij kort de situatie van criminaliteitspreventie in België geschetst. Vooral Hebberecht is een auteur die zich op dit domein heeft ingewerkt. Wij onderscheiden twee vormen van preventie: materiële preventie en personele preventie. De eerst vorm, materiële preventie, hebben wij onderverdeeld in organisatorische maatregelen, (bouw)technische maatregelen en elektronische maatregelen. Organisatorische maatregelen moeten de waakzaamheid van de winkeliers en het personeel verhogen.
341
Gedragscodes,
huisreglementen, inrichting van de winkel en dergelijke meer kunnen onder deze maatregelen vallen. Belangrijk is dat zowel de klanten als het personeel weten welke regels gelden in de winkel. (Bouw)technische maatregelen kunnen een aanvulling zijn op deze organisatorische maatregelen. Controle van in –en uitgangen zijn hier een belangrijk aspect van. Elektronische maatregelen worden veel gebruikt. Meestal zenden deze maatregelen een signaal uit, waar een grote beperking uit voortvloeit. Ze zijn pas effectief als iemand op dat signaal reageert. Camera’s en detectiepoorten die in combinatie met ‘tags’ gebruikt worden, worden heel veel 339
VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., o.c., 80. ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 89. 341 FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure). 340
51
Hoofdstuk 2: Winkeldiefstal: Een veelomvattend begrip
gebruikt. De tweede vorm van preventie is personele preventie. Hiermee bedoelen we winkeldetectives en bewakingspersoneel. Niet elke winkel heeft deze vorm van preventie, doch het is een belangrijke aanvulling op de materiële preventie en de controle door het personeel en de klanten zelf. Bewakingsagenten zijn in uniform, winkeldetectives niet. Beide kunnen zowel intern zijn, maar ze kunnen ook gehuurd worden van een externe firma. Als ze behoren tot de distributiesector zelf en dus intern zijn, noemt men deze ‘inhouse security’. 342 De externe firma’s zijn bewakingsondernemingen of ‘contract security’. 343 Soms gebeurt het dat deze op vraag van het hoofdkantoor een ‘undercover’ sturen. Een ‘mystery shopper.’ Deze wordt meestal gebruikt voor het evalueren van het personeel
344
maar kan ook voor het
tegengaan van winkeldiefstal worden gebruikt. Tenslotte bespraken we nog het concept van een BIN-Z als preventiemethodiek op buurtniveau.
Het laatste luik is het reactieluik. Winkeliers en personeel kunnen zelf beslissen of ze een winkeldiefstal aangeven. Er kan tussen winkelier/personeelslid en dader onderling uitgepraat worden welk gevolg eraan gekoppeld wordt, een winkelverbod of een waarschuwing behoren tot de mogelijkheden. Aangiftecijfers zijn dus al een selectie van het totale aantal winkeldiefstallen. Dan moeten we nog in het achterhoofd houden dat sowieso niet elke winkeldief betrapt wordt. Om aangifte te versoepelen werd elektronische aangifte via de website www.police-on-web.be mogelijk gemaakt en hiervoor werden in Antwerpen gratis eID’s uitgedeeld. 345 Indien de winkeldiefstal wel aangegeven wordt, wordt er meestal wel een PV opgemaakt. Van deze zaken waar wel een PV wordt van opgemaakt, worden maar enkelen naar het OM gestuurd, dat op zijn beurt maar enkele daders voor de rechter brengt. Er wordt vooral geseponeerd en naast het sepot hebben ze ook nog de minnelijke schikking en bemiddeling in strafzaken als buitengerechtelijke afhandelingmogelijkheden
346
tot hun
beschikking. Indien de dader toch voor de rechtbank verschijnt, kan zijn proces uitdraaien op een vrijspraak, een veroordeling met opschorting, waar de straf niet wordt uitgesproken, een veroordeling met uitstel waar de straf wel wordt uitgesproken maar niet zal uitgevoerd worden, of een veroordeling waarbij een straf wordt uitgesproken die normaal moet uitgevoerd worden, maar dit is inmiddels niet meer het geval voor straffen onder de drie jaar. De steeds aangroeiende overbevolking in de gevangenissen en een overaanbod aan potentiële kandidaten
voor
het
elektronisch
toezicht
spelen
hier
een
grote
rol
in.
342
VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R, o.c., 27. Ibid., 27. FINN, A. en KAYANDE, U., l.c., 195-217. 345 Winkeldiefstal aangeven via eID, Metro, 9 februari 2010, p.8 346 VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 859. 343 344
52
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
1. Inleiding
Bij veel onderzoeken wordt het onderwerp vooraf vastgelegd door sponsors
347
, dat is hier
uiteraard niet het geval. Wij wensen graag wat meer inzicht te verkrijgen in de houdingen van winkeliers en winkelpersoneel tegenover het fenomeen en hun overtuigingen en redenen om al dan niet over te gaan tot preventie of een reactie op winkeldiefstal. Daarom hebben wij een onderzoek opgezet in Antwerpen, waar wij drie buurten betrekken: Brasschaat Bredabaan, Merksem Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan. We maken hier gebruik van een meervoudige, vergelijkende casestudy. De buurten werden gekozen omdat ze allen langs de Bredabaan in Antwerpen liggen en omdat ze verschillen op vlak van sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers en op vlak van grootte. Merksem Bredabaan en Brasschaat Bredabaan zijn grote buurten met lage sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers, Merksem Bredabaan maakt als enige buurt ook deel uit van een BIN-Z. Wuustwezel Bredabaan daarentegen is een kleine buurt met hoge sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers. In Wuustwezel Bredabaan werden 10 respondenten bevraagd door middel van face-to-face interviews, waarbij we starten van een topiclijst. In Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan deden we hetzelfde, maar bij telkens 20 respondenten omdat deze buurten veel groter zijn. De bevraagde respondenten worden gebruikt als databron.
Om de visies van de respondenten met elkaar te vergelijken ondernemen we vier stappen. In de eerste stap vergelijken we de antwoorden van de respondenten onderling binnen de buurt waar ze bevraagd zijn en we bekijken hierbij of er verschillen te bemerken zijn tussen de grote winkels onderling, de kleine winkels onderling en tussen de grote winkels enerzijds en kleine winkels anderzijds. Nadien, in de tweede stap, maken we een crossanalyse over de drie buurten heen. In derde instantie bekijken we of enkel de factor buurt een rol speelt. Hiermee bedoelen we dat we bekijken of er verschillen zijn tussen de winkels in de drie buurten, zonder ermee rekening te houden of het nu grote of kleine winkels betreft. In vierde instantie beschouwen enkel de factor grootte, waardoor we bekijken of er verschillen merkbaar zijn
347 FRANCIS, P., ‘Getting Criminological Research Started’ in Doing Criminological Research, JUPP, V., DAVIES, P. en FRANCIS, P., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2000, 29-54.
53
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
tussen grote en kleine winkels, zonder ermee rekening te houden in welke buurt deze winkels liggen. Uiteindelijk proberen we een aanzet tot verklaring te kunnen geven, namelijk of de visies en houdingen van de winkeliers en het personeel vooral kunnen verklaard worden door grootte van de winkel of eerder het type buurt waarin deze winkels zijn gelegen.
In dit hoofdstuk bespreken we de probleemstelling van het onderzoek en de onderzoeksvragen die we proberen te beantwoorden. Nadien bespreken we de onderzoeksmethode en onderzoekstechnieken die we hanteren om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. We geven een korte schets van de drie buurten die in het onderzoek betrokken worden en op basis van welke criteria een winkel als groot of klein beschouwd wordt. We bespreken daarna hoe de respondenten geselecteerd werden. Daarbij aansluitend bespreken we hoe de gegevens verwerken die bij deze respondenten bekomen werden. We sluiten dit hoofdstuk af met enkele beperkingen van het onderzoek.
In het volgende hoofdstuk, Hoofdstuk 4, zullen we de resultaten presenteren van het onderzoek. We doen dit in 4 grote onderdelen: - Verschillen in interesse in informatie over winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie - Verschillen in percepties - Verschillen in preventie - Verschillen in reactiewijze
Per categorie worden de resultaten, zoals reeds vermeld (supra), als volgt gepresenteerd: Eerst worden de drie buurten weergegeven. Per buurt bespreken we ten eerste de verschillen tussen de grote winkels onderling, ten tweede tussen de kleine winkels onderling en ten derde tussen grote en kleine winkels. In vierde instantie trekken we dan een vergelijkende analyse tussen de drie buurten. Enerzijds met betrekking de grote winkels en anderzijds met betrekking de kleine winkels. Daarna overwegen we alleen de factor buurt, dit wil zeggen, we kijken dan zonder ermee rekening te houden of het een grote of kleine winkel betreft, of we verschillen vinden tussen de winkels in Brasschaat Bredabaan en deze van Merksem Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan. Vervolgens overwegen we enkel de factor grootte, dit wil zeggen, we kijken dan of er verschillen zijn tussen de grote en de kleine winkels. We nemen dan enerzijds alle grote winkels samen en anderzijds alle kleine winkels samen zonder
54
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
ermee rekening te houden in welke buurt ze liggen. Elk onderdeel wordt daarna afgesloten met een kort besluit.
Zoals reeds vermeld (supra) proberen we hiermee uiteindelijk een aanzet tot verklaring te kunnen geven, namelijk of de visies en houdingen van de winkeliers en het personeel vooral beïnvloed worden door grootte van de winkel of eerder het type buurt waarin deze winkels zijn gelegen. Wij wensen met dit onderzoek een bijdrage te leveren aan de mogelijkheid tot het
ontwikkelen
van
nieuwe
effectieve
sensibilisatiecampagnes
en
interventie/preventiestrategieën op het vlak van winkeldiefstal, uitgaande van de FOD Binnenlandse Zaken – VPB, ondernemingsorganisaties (bijvoorbeeld UNIZO) en lokale instanties, die op specifiekere doelgroepen (winkels) kunnen worden gericht.
2. Probleemstelling
Wij kiezen hier voor een praktijkgerichte benadering en meer specifiek voor een probleemanalytische benadering. Het probleem waarop wij ons richten is dat winkeldiefstal nog steeds een onderschat fenomeen
348
is, bij zelfstandige winkeliers en winkelpersoneel en
dat sensibilisatiecampagnes en ontwikkelde interventie/preventiestrategieën
349
veel
specifieker moeten kunnen worden gericht op die winkels die het fenomeen onderschatten.
Met dit onderzoek, zullen we uiteindelijk beschrijvende kennis krijgen. Nadien willen we een aanzet proberen te geven tot verklaring van de oorzaken van deze onderschatting aan de zijde van winkelpersoneel en winkeliers, namelijk door een aanzet te geven tot verklaring of vooral de grootte van de winkels of eerder het type buurt waarin deze winkels gelegen zijn een rol spelen bij het vormen van opinies, de gebruikte preventie en mogelijke reactiewijzen van de eigenaars of het personeel. Dit onderzoek kan tevens een aanzet zijn naar onderzoeken die dieper ingaan op de oorzaken, want kennis over deze oorzaken kunnen op hun beurt een stap zijn in de richting van een oplossing voor het probleem.
348 349
RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., l.c., 301-314. HIEW, C.C., l.c., 57-68.
55
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
3. Onderzoeksvragen Er zijn twee grote centrale onderzoeksvragen waar wij van vertrekken, elk onderverdeeld in deelvragen. Om beschrijvende kennis te bereiken, hebben we beschrijvende centrale vragen genomen waarin de doelstelling wordt vertaald. Om deze te kunnen beantwoorden hebben we vooral ook beschrijvende deelvragen nodig. Deze strategie noemt men het model van de ondersteunende kennissoorten.
350
De eerste centrale onderzoeksvraag is: Zijn de winkels
geïnteresseerd in nieuwe informatie betreffende winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie?
Met volgende deelvragen: A) Zoeken de eigenaars en personeelsleden zelf naar informatie over winkeldiefstalpreventie en waar halen zij dan deze informatie? B) Krijgen de eigenaars en personeelsleden nieuwe informatie aangeboden, van wie komt deze informatie en op welke manier krijgen ze deze informatie? Zijn ze tevreden over deze verspreidingswijze? C) Indien ze geen informatie krijgen, wensen ze dan geregeld nieuwe informatie te ontvangen en zo ja, op welke manier dient dit volgens hen te gebeuren? De tweede centrale onderzoeksvraag is: Zijn er tussen winkels verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze betreffende winkeldiefstal merkbaar, wanneer ze verschillen in grootte en/of zich in een verschillend type buurt bevinden?
Met volgende deelvragen: A) Welke verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze zijn merkbaar tussen grote en kleine winkels? B) Welke verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze zijn merkbaar tussen winkels in verschillende types buurten? C) Welke verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze zijn merkbaar tussen grote winkels in verschillende types buurten? D) Welke verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze zijn merkbaar tussen kleine winkels in verschillende types buurten?
350
DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus).
56
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
4. Onderzoeksmethode 4.1. Meervoudige en vergelijkende casestudy
Wij kiezen eerder voor diepgang dan voor breedte, omdat het niet de bedoeling is te komen tot grote generaliseerbare resultaten. Generalisering moet niet in elk onderzoek benadrukt worden.351 Hoewel generaliseren, vooral bij meervoudige casestudies wel belangrijker wordt. 352
Het onderzoek is van kwalitatieve aard. Er zal vooral beschouwend en verbaal
gerapporteerd worden en dus niet met percentages en grafieken. Hoewel in casestudies zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens kunnen voorkomen.
353
Wij wensen echter geen pure
statistische gegevens te verkrijgen maar eerder kwalitatieve informatie via vooral open faceto-face interviews. De methode die we hanteren is een meervoudige en vergelijkende casestudy. Casestudies zijn zeer geschikt wanneer de onderzoeker hoe –en waarom vragen stelt, wanneer de onderzoeker de gebeurtenissen onderzoeksmatig niet kan controleren en wanneer de aandacht uitgaat naar het echte leven.
354
Meestal wordt bij onderzoek naar
winkeldiefstal gebruik gemaakt van grootschalige surveys casestudies
357
355
maar ook experimenten
356
en
komen voor. In dit onderzoek werd voor een casestudy gekozen om een
diepgaander beeld te verkrijgen dan met surveys het geval is. De tijd om een grootschalige survey op te zetten was ook niet voorhanden. Het was voor dit onderzoek vanzelfsprekend dat de respondenten in hun winkels bevraagd werden, waar we ook de preventiemethoden konden zien, deze winkels zijn hun natuurlijke situatie. Een experiment is daarom ook niet gepast in dit onderzoek. Een meervoudige casestudy of collectieve casestudy 358 komt er op neer dat we verschillen tussen en binnen cases gaan vergelijken.
Meestal worden in deze methode de cases zorgvuldig gekozen zodat de onderzoeker gelijkaardige of contradictoire resultaten over cases kan voorspellen aan de hand van een
351
STAKE, R.E., ‘Case Studies’ in Strategies of Qualitative Inquiry, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2003, 134-164. 352 HUTJES, J.M. en VAN BUUREN, H., De Gevalsstudie: Strategie van kwalitatief onderzoek, Meppel, Boom, 1992, 26. 353 EISENHARDT, K.M., ‘Building Theories from Case-Study Research’, Academy of Management Review, 1989, 532-550 en LEYS, M., ‘De gevalsstudie’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven, Acco, 2009, 173-194. 354 LEYS, M., l.c., 173-194. 355 RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., l.c., 301-314. en TONGLET, M., l.c., 336-354. 356 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119., STEFFENSMEIER, D.J. en TERRY, R.M., l.c., 417-426. en GELFAND, D.M., HARTMANN, D.P., WALDER, P. en PAGE, B., l.c., 276285. 357 WILLIS, S., l.c., 83-86., EKBLOM, P., l.c., 24 p. en DAVIS, M.G., LUNDMAN, R.J. en MARTINEZ, R. J., l.c., 395-411. 358 STAKE, R.E., The art of case study research, Thousand Oaks, Sage Publications, 1995, 4. en DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus).
57
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
theorie.
359
Wij zullen in dit onderzoek niet vertrekken vanuit geformuleerde hypotheses. We
veronderstellen wel dat een beter begrip van de bestudeerde gevallen kan leiden tot een beter begrip van een groter aantal gevallen en misschien uiteindelijk het vormen van een theorie. 360 Veel onderzoeken leiden tot het vormen van nieuwe theorieën. De meervoudige casestudy is daar een goede methode voor. 361 Praktische contextgebonden kennis zou volgens auteurs veel minder belangrijk zijn als theoretische niet-context gebonden kennis. Dit is een misvatting volgens Flyvbjerg. 362
We kiezen in dit onderzoek dus voor een meervoudige en vergelijkende casestudy omdat we verschillende cases in afzonderlijke vergelijking bestuderen. We willen de verschillen en gelijkenissen tussen de cases weten. Dit is ook de bedoeling bij een meervoudige casestudy. 363
We hanteren de hiërarchische methode. Eerst bestuderen we de cases afzonderlijk, waarbij
we bij het analyseren en weergeven van de onderzoeksresultaten een vast patroon volgen. Daarna doen we een vergelijkende analyse over da cases heen, waarbij de resultaten van de eerste fase als input worden gebruikt. We proberen dan mogelijke verklaringen te vinden voor de overeenkomsten en verschillen tussen de diverse cases die we in eerste instantie afzonderlijk bestudeerd hebben.
364
De onderzoeker kiest bij casestudies die gevallen waar
verondersteld wordt dat zich daar bepaalde sociale verschijnselen en/of kenmerken zullen voordoen.
365
Casestudies kunnen niet los gezien worden van hun context
tussen fenomeen en context zijn niet altijd duidelijk
367
366
en de grenzen
, daarom wordt het verschijnsel
bestudeerd binnen zijn natuurlijke situatie. 368
Een casestudy behelst cases. Een case is een ruimtelijk beperkt fenomeen, een unit, dat op één tijdstip of over verschillende tijdstippen bestudeerd wordt.
369
Dergelijke case kan een
359
BAXTER, P. en JACK, S., ‘Qualitative Case Study Methodology: Study Design and Implementation for Novice Researchers’, The Qualitative Report, 2008, 544 – 559. 360 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 361 DAVIS, J.P., EISENHARDT, K.M. en BINGHAM, C.B., ‘Developing theory through simulation methods’, Academy of Management Review, 2007, 480-499., EISENHARDT, K.M., ‘Better Stories and Better Constructs - the Case for Rigor and Comparative Logic’, Academy of Management Review, 1991, 620-627., EISENHARDT, K.M. en GRAEBNER, M.E., ‘Theory building from cases: Opportunities and challenges’, Academy of Management Journal, 2007, 25-32., GEORGE, A. en BENNETT, A., Case studies and theory development in the social sciences, London, MIT Press, 2005, 331 p. en EISENHARDT, K.M., ‘Building Theories from Case-Study Research’, 532-550. 362 FLYVBJERG, B., ‘Five misunderstandings about case-study research’, Qualitative Inquiry, 2006, 219-245. 363 BAXTER, P. en JACK, S., l.c., 544-559. 364 VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., Het ontwerpen van een onderzoek, Den Haag, Lemma, 2007, 327 p. en DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 365 LEYS, M., l.c., 173-194. 366 YIN, R.K., Applications of Case Study Research, II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2003, 4. 367 YIN, R.K., ‘The Case Study Crisis: Some Answers’, Administrative Science Quarterly, 1981, 58-65. 368 LEYS, M., l.c., 173-194. 369 GERRING, J., Case Study Research: Principles and practices, New York, Cambridge University Press, 2007, 19.
58
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
individu, een groep, een proces enz. zijn,
370
en dit kan ook een buurt zijn.
371
Binnen ons
onderzoek betrekken wij drie buurten, ergo drie cases. Een casestudy is dan zowel het proces van dataverzameling over een case, als het resultaat van deze dataverzameling.
372
Men wil
inzicht verschaffen in de complexiteit van het onderzochte verschijnsel en zijn achtergronden zoals die bij het/de onderzochte geval/len aan de orde zijn. 373 Belangrijk bij casestudies is dat we menselijke verhoudingen, sociale relaties en houdingen en attitudes van mensen kunnen bestuderen.
374
Dat maakt de casestudy dus een relevante methode voor dit onderzoek.
Casestudies in criminologisch onderzoek zijn belangrijk, omdat illustraties beter informatie 375
over de oorzaken van criminaliteit weergeven dan statistische correlaties.
zeer geschikt om fenomenen te onderzoeken die moeilijk te meten zijn.
Ze zijn dan ook
376
Toch kunnen 377
binnen casestudies zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden gebruikt worden waarmee zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens verzameld kunnen worden
378
.
Belangrijk is dat een casestudy, net zoals surveys of experimenten, voldoet aan drie kwaliteitscriteria: begripsvaliditeit, interne validiteit en betrouwbaarheid.
379
Het grote gevaar
met casestudies is dat vaak de ‘chain of evidence’ niet goed wordt uitgelegd. De onderzoeker moet immers nadrukkelijk uitleggen hoe men tot bepaalde conclusies komt bij de verschillende fases die doorlopen worden. Deze fases gaan van dataverzameling, tot dataanalyse binnen de cases, tot een crossanalyse tussen de cases en uiteindelijke conclusies. 380 Voor meervoudige casestudies gebruikt men soms meerdere onderzoekers
381
maar dit is niet
het geval in dit onderzoek.
4.2 Interviews
In dit onderzoek zullen voornamelijk open face-to-face interviews gebruikt worden. Meningen en houdingen zijn niet observeerbaar, daarom is een interview wel gepast om deze te weten te komen. De plaats van het interview, of de setting, zijn de winkels waarin de
370 MORTELMANS, D., ‘Het kwalitatief onderzoeksdesign’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven, Acco, 2009, 73-118. 371 GERRING, J., l.c., 19. 372 STAKE, R.E., ‘Case Studies’, l.c., 134-164. 373 HUTJES, J.M. en VAN BUUREN, H., o.c., 21. 374 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 375 GEIS, G., ‘The Case Study Method in Sociological Criminology’, in A Case for the Case Study, FEAGIN, J.R., ORUM, A.M. en SJOBERG, G., (eds.), Chapel Hill, The University of North Carolina Press, 1991, 200-222. 376 GEORGE, A. en BENNETT, A., o.c., 19. 377 EISENHARDT, K.M., ‘Building Theories from Case-Study Research’, l.c., 532-550. 378 YIN, R.K., ‘The Case Study Crisis: Some Answers’, l.c., 58-65. 379 HUTJES, J.M. en VAN BUUREN, H., o.c., 51. 380 YIN, R.K., ‘The Case Study Crisis: Some Answers’, l.c., 58-65. 381 HUTJES, J.M. en VAN BUUREN, H., o.c., 31.
59
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
respondent werkzaam is. Winkeleigenaars en winkelpersoneel worden dus in hun natuurlijke situatie bevraagd. Dit is een vereiste van de casestudy.
382
Daardoor kunnen we ook de
preventiemethoden zien met onze eigen ogen en kunnen de respondenten het ons tonen. Face-to-face interviews betekent dat de afgenomen interviews in persoon afgenomen worden waardoor hij meer zal hoeven na te denken over zijn antwoord. namelijk ook via telefoon afgenomen worden.
384
383
Interviews kunnen
Open interviews zijn ongestructureerd,
daardoor is het antwoord van de respondent volledig vrij. Er wordt meestal vertrokken van een topiclijst.
385
Dit is een schema met een logisch opgebouwde lijst met vragen of thema’s
die aan bod moeten komen bij het gesprek.
386
Het voordeel van dergelijke topiclijst is dat we
er kunnen van af wijken, naarmate het interview dit vereist, of dat hij kan worden bijgesteld.
Er zijn enkele aandachtspunten waar we ons van bewust moeten zijn tijdens het afnemen van de interviews. We mogen zo tijdens de interviews geen sturende vragen stellen. Sturende vragen zijn vragen die het antwoord van de respondent in een bepaalde richting duwen. 387 Bij korte en algemene antwoorden moeten we doorvragen. probing.
389
388
Dit doorvragen noemt men
We moeten wachten tot hij is uitgepraat, een respondent mag je niet zomaar
onderbreken, 390 want dit uit niet van veel respect, doch, onderbreken is soms wel nodig als de respondent te ver begint uit te weiden of op een zijspoor belandt. 391 We mogen wel aannemen dat de respondent de feiten niet verzint of dat hij niet aan het liegen is 392, maar dit moet voor ons wel een aandachtspunt zijn. De kans dat dit voorkomt wordt namelijk groter naarmate het interview minder gestructureerd is. Soms komt het wel eens voor dat respondenten de interviewers willen entertainen met hun verhalen, waardoor sommige feiten niet altijd even betrouwbaar en accuraat zijn
393
. Soms ontwijkt een respondent de vraag. Dit kan zijn omdat
hij niet wil antwoorden. We mogen tevens aannemen dat de respondent de vraag begrijpt
394
en face-to-face interviews hebben het voordeel dat de respondent om verduidelijking kan 382
LEYS, M., l.c., 173-194. SHUY, R.W., ‘In-person vs telephone interviewing’ in Handbook of interview research: Context and Method, GUBRIUM, J.F. en HOLSTEIN, J.A., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2002, 541-550. 384 FREY, J.H. en MERTENS OISHI, S., How to conduct interviews by telephone and in person, I, Thousand Oaks, Sage Publications, 1995, 44-61. 385 BIJLEVELD, C.C.J.H., Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 200. 386 BEYENS, K. en TOURNEL, H., ‘Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven, Acco, 2009, 195-228. 387 SEIDMAN, I., Interviewing as qualitative research: a guide for researchers in education and the social sciences, III, New York, Teachers College Press, 2006, 69. 388 BAARDA, D.B. en DE GOEDE, M.P.M., Basisboek methoden en technieken, Leiden, Stenfert Kroese, 1990, 125-160. 389 LEYS, M., l.c., 173-194. 390 SEIDMAN, I., o.c., 70. en MASON, J., Qualitative researching, II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2002, 68-83. 391 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 392 BIJLEVELD, C.C.J.H., o.c., 208-209. 393 MCNEIL, P. en CHAPMAN, S., Research methods, III, 2 Park Square, Routledge, 2005, 59-64. 394 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus) 383
60
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
vragen indien dit niet zo is. De interviewer kan trouwens zien aan het non-verbale gedrag 395 of afleiden uit het antwoord van de respondent of deze de vraag begrijpt. Verduidelijking kan de respondent stimuleren om weer verder te vertellen. misbegrepen aspect in een duidelijker daglicht stellen.
397
396
Zachtjes herhalen kan het
Het kan ook zijn dat het geheugen
van de respondent hem op dat moment in de steek laat en dat de respondent daardoor gebeurtenissen verkeerd vermeldt, of recenter in de tijd inschat dan dat ze hebben plaatsgevonden. 398
In een rechte hoek van negentig graden zitten voorkomt dat de respondent zich bekeken voelt doordat hij van de interviewer kan wegkijken.
399
Door het tonen van appreciatie en begrip
krijgt de respondent het gevoel dat het gesprek echt wel van belang is. Dit om de respondent te overtuigen dat zijn bijdrage cruciaal is. tegengegaan.
401
400
Herhaling van de vragen moet worden
Dit is een zwak punt van het open interview, omdat er geen duidelijke
volgorde in zit, dit wordt namelijk bepaald door het verloop van het interview. Wij moeten hier dus zelf zeer aandachtig zijn.
Aandachtigheid is ook geboden tijdens het luisteren naar de respondent. Actief en interactief luisteren, aanmoedigen en samenvatten kunnen het gesprek stimuleren.
402
Stopwoordjes,
zoals ‘hmm’ en eens knikken stimuleren de respondent om voort te gaan met wat hij aan het vertellen is. Zo voelt de respondent het ook aan alsof het ons echt interesseert. We mogen wel nota’s nemen, maar deze moeten beperkt worden.
403
We worden anders toch veel te veel
afgeleid. Het opnemen met band is de oplossing. Dit vermindert tevens de observatiebias. Dit zijn de fouten die we maken tijdens het noteren. 404 Belangrijk om te noteren zijn zeker ook de omgevingsfactoren en toevallige factoren die we niet kunnen voorzien.
405
Deze worden
trouwens immens versterkt op geluidsband.
395
MASON, J., o.c., 68-83. GUY, R.F., EDGLEY, C.E., ARAFAT, I. en HALLEN, D.E., Social research methods: puzzles and solutions, Boston, Allyn and Bacon, 1987, 244-248. 397 FONTANA, A. en FREY, J.H., The interview: from structured questions to negotiated text’ in Handbook of qualitative research, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2000, 645-672. 398 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken, Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 399 YESCHKE, C.L., The art of investigative interviewing: human approach to testimonial evidence, Boston, Butterworth-Heineman, 1997, 153-172. 400 WOLCOTT, H.F., The art of fieldwork, London, Altamira Press, 1995, 111-117. 401 MASON, J., o.c., 68-83. 402 WOLCOTT, H.F., o.c., 111-117. en YESCHKE, C.L., o.c., 153-172. 403 CHAMBLISS, D.F. en SCHUTT, R.K., Making sense of the social world: methods of investigation, I, London, Pine Forge Press, 2003, 176-188. 404 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken, Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 405 GEVERS, T., KAPSENBERG, I. en STRAATMAN, W., Het professionele tweegesprek, Amsterdam, Swets en Zeitlinger, 1988, 155186. 396
61
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
Wij mogen onze eigen meningen en oordelen niet vermelden indien de respondenten om bevestiging zoeken. Dit mag enkel na het interview.
406
Instemmen mag enkel tijdens het
interview als de respondent om bevestiging vraagt bij luchtige sociale vragen. 407 Een luchtige sociale vraag is bijvoorbeeld een vraag naar zijn functie of leeftijd. Het tijdscomponent moet sterk in de gaten worden gehouden. op het gebied van geld en middelen.
408 409
Een interview is zeer tijdsintensief en ook zeer duur Dit is zeker het geval wanneer meerdere interviews
worden gedaan, zoals dit het geval is in dit onderzoek. Op het vlak van geld en middelen waren problemen in dit onderzoek echter verwaarloosbaar. In dit onderzoek werden 50 interviews afgelegd. Hiervoor werden, indien nodig, ruim op voorhand afspraken gemaakt. Veel respondenten waren direct bereid mee te werken waardoor geen afspraak gemaakt moest worden. Selectie van de respondenten komt aan bod in deel 7. van dit hoofdstuk (infra). Hoe de afgenomen interviews verwerkt werden komt aan bod in deel 8. van dit hoofdstuk, waar een apart deel wordt gewijd aan het verwerken van de gegevens (infra).
4.3. Kennis –en Databronnen
Een onderzoek start meestal met een literatuurstudie. De resultaten van deze literatuurstudie zijn vooral terug te vinden in de twee eerste hoofdstukken van deze masterproef (supra). Literatuur wordt vooral gebruikt als kennisbron. Een kennisbron bestaat uit kant –en klare inzichten en theorieën zoals die door anderen zijn ontwikkeld.
410
De eerste twee
hoofdstukken werden, naast inzichten uit deze literatuurstudie, ook aangevuld met gegevens die gevonden werden in media en brochures, vooral brochures van het VPB van de FOD Binnenlandse Zaken, en internet. Deze brochures en de media bevatten gegevens en doen dienst als databronnen. De belangrijkste databron die gebruikt wordt in dit onderzoek zijn personen. Personen kunnen dienst doen als deskundige, informant of respondent.
411
In dit
onderzoek zijn de personen die bevraagd worden respondenten.
406
Ibid., 70-77. WESTER, F., Strategieën voor kwalitatief onderzoek, Muiderberg, Couthinho, 1987, 75-80. 408 GEVERS, T., KAPSENBERG, I. en STRAATMAN, W., o.c., 155-186. 409 GUY, R.F., EDGLEY, C.E., ARAFAT, I. en HALLEN, D.E., o.c., 244-248. 410 VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., o.c., 327 p. en DECORTE, T., Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). 411 Ibid. 407
62
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
5. Drie buurten
Er worden drie buurten betrokken in het onderzoek. In bijlage werd telkens een kaart bijgevoegd. Deze buurten zijn in alfabetische volgorde: Brasschaat Bredabaan, Merksem Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan. Deze drie buurten liggen allen langs dezelfde grote baan in Antwerpen, de Bredabaan. Doch ze verschillen op vlak van sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers en van grootte. Merksem Bredabaan maakt overigens deel uit van een BIN-Z.
5.1. Brasschaat Bredabaan
Deze buurt ligt in de gemeente Brasschaat. De Kelten, uit Midden-Duitsland overgekomen, plantten in de Kempen de eerste nederzettingen in. Ze werden door de Oude Belgen, afkomstig uit Westfalen, verdrongen. Daarna kwamen de Romeinen naar de Antwerpse Kempen. Na de Romeinen veroverden Germaanse stammen, de Saal-Franken, de Kempen. 412 Brasschaat was oorspronkelijk samen met de gemeente Ekeren. Brasschaat en Ekeren behoorden eerst tot het bisdom Luik, deze twee nederzettingen vormden een inham in het bisdom Kamerijk waartoe Schoten behoorde. Tot in 1559 bleef Brasschaat afhankelijk van het bisdom Luik.
413
Lange tijd bleven verscheidene figuren zich inzetten om Brasschaat
onafhankelijk te maken. Het KB van 14 november 1823 maakte van Brasschaat een afzonderlijke gemeente en sinds 9 september 1824 heeft Brasschaat een burgemeester, gemeenteraad, secretaris en ontvanger.
414
Toch was Brasschaat op dat ogenblik nog geen
zelfstandige gemeente, ook al was dit zo voorzien door het KB. De gemeente Brasschaat werd pas veel later effectief zelfstandig. Dit gebeurde op 1 januari 1830. 415
Brasschaat bestond in 2009 uit 36.933 inwoners.
416
Brasschaat bestaat uit verschillende
wijken, doch de winkels (en huizen) langs de Bredabaan zijn ingedeeld in verschillende van deze wijken. Daardoor kiezen we voor de buurt Brasschaat Bredabaan en niet voor één van 412
BRASSCHAAT (s.d.) Geschiedenis Gemeente [WWW]. Brasschaat: http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=14057&CREF=3373 [26/03/10] 413 BRASSCHAAT (s.d.) Geschiedenis Gemeente [WWW]. Brasschaat: http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=14057&CREF=3373 [26/03/10] 414 BRASSCHAAT (s.d.) ‘Enkele data in de geschiedenis van Brasschaat’ in Geschiedenis van Brasschaat [WWW]. Brasschaat: http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=2705 [26/03/10] 415 BRASSCHAAT (s.d.) Geschiedenis Gemeente [WWW]. Brasschaat: http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=14057&CREF=3373 [26/03/10] 416 BRASSCHAAT (s.d.) ‘Evolutie bevolking 2009’ in Bevolkingscijfers [WWW]. Brasschaat: http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=5870&CREF=6148 [26/03/10]
63
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
deze wijken. De buurt Brasschaat Bredabaan is kleiner dan de buurt Merksem Bredabaan doch kent een hogere sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers. De buurt Brasschaat Bredabaan is groter dan Wuustwezel Bredabaan, maar kent een lagere sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers. Brasschaat Bredabaan maakt geen deel uit van een BIN-Z en is de meest drukbezochte buurt van de drie buurten.
5.2. Merksem Bredabaan Merksem Bredabaan is de grootste buurt van de drie buurten met tevens de laagste sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers. Ze wordt wel onderbroken door een klein deel winkels dat bij Schoten behoort. Deze blijven buiten het onderzoeksveld. Merksem Bredabaan maakt deel uit van een BIN-Z, namelijk BIN-Z Bredabaan. De buurt is stilaan zeer verwaarloosd, veel winkels staan leeg, te huur of te koop. Daardoor is de buurt ook minder drukbezocht dan vroeger het geval was. In dat opzicht wordt Brasschaat Bredabaan drukker bezocht. Merksem Bredabaan maakt deel uit van Merksem, Merksem is een district van de stad Antwerpen. Het district Merksem was lang een geheel met Schoten en Sint-Job-in-'t-Goor, pas in de 16e eeuw werden Schoten en Merksem gescheiden. De Bredabaan functioneerde al vanaf de middeleeuwen als een soort poort van Antwerpen naar het noorden. Merksem telde begin 1800 zo'n 750 inwoners en het was tot in de helft van de 19de eeuw een landelijke gemeente. In 1874 begon de industrialisatie. De gronden van het “Hof van Merxem” werden opgekocht en er werden twee nijverheidsdokken gegraven die met de Kempische vaart in verbinding stonden. In 1891 waren er in die omgeving al 16 bedrijven en dat is alleen nog maar toegenomen. De ligging aan het Albertkanaal is een positieve factor voor veel bedrijven. De industrialisering en de centrale ligging van het district werkte ook de bevolkingstoename in de hand. Op dit moment telt Merksem bijna 41 000 inwoners.
417
Ook Merksem bestaat uit
verschillende wijken.
5.3. Wuustwezel Bredabaan Wuustwezel Bredabaan is de kleinste buurt met de hoogste sociale cohesie tussen inwoners en winkeliers. Mensen kennen elkaar en er is dus een hoge mate aan informele controle. Het woord gaat er ook snel rond, dus mensen die betrapt worden op winkeldiefstal zijn
417 STAD ANTWERPEN (s.d.) ‘De poort naar het noorden’ in Geschiedenis van het district Merksem [WWW]. A – ‘T Stad is van iedereen: http://www.merksem.be/eCache/ABE/15/293.Y29udGV4dD04MDM0MjA2.html [30/03/10]
64
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
waarschijnlijk snel gekend. Wuustwezel is een kleine gemeente. Wuustwezel telde op 1/1/2009 19.020 inwoners.
418
Wuustwezel maakt administratief deel uit van een
fusiegemeente. In januari 1977 zijn de vroegere gemeenten Loenhout en Wuustwezel tot één administratief geheel verenigd met een fusie. Zo kwam een nieuwe gemeente tot stand die 8.942 ha groot is. De fusiegemeente bestaat uit 3 deelgemeenten en 2 gehuchten. De drie deelgemeenten zijn Wuustwezel centrum, Gooreind en Loenhout, en de twee gehuchten zijn Sterbos en Braken. Voor ons onderzoek is vooral de deelgemeente Wuustwezel centrum van belang. De buurt Wuustwezel Bredabaan ligt immers midden in deze deelgemeente waar we vooral het administratieve centrum vinden: We vinden er het gemeentehuis, het magazijn, de hoofdbibliotheek, de brandweerkazerne, de politie, en een sporthal. Ook op cultureel vlak zijn er heel wat voorzieningen: de theaterzaal Kadans, het cultureel centrum Blommaert en het Oud Gemeentehuis waar de heemkundige kring gehuisvest is. 419 6. Onderscheid grote en kleine winkels Fiselier vond een verband tussen vloeroppervlakte en het aantal winkeldiefstallen dat bij politie ter kennis gebracht wordt
420
, een causale relatie volgens Fiselier, die volgens
Angenent even goed door een intermediaire factor kan worden verklaard: Stijging van de bevolking.
421
Deze brengt automatisch grotere winkels met groter vloeroppervlakte met zich
mee, gepaard gaande met een stijging van het aantal winkeldiefstallen en ergo meer winkeldiefstallen die bij politie ter kennis worden gebracht. Door Moerland en Rodermond is bij interviews met winkeliers echter nooit een eenduidig verband gevonden tussen vloeroppervlakte en de opinies van winkeliers.
422
Hij vond wel dat deskundigheid en
oplettendheid van het personeel belangrijke condities waren. 423 Daarom wordt de grootte van de winkels hier bepaald op het aantal personeel dat altijd aanwezig is. Winkels waar altijd minstens drie, en bij grote drukte minstens vier, personeelsleden tegelijkertijd aanwezig zijn, worden beschouwd als grote winkels. Alle andere worden beschouwd als kleine winkels.
418
WUUSTWEZEL (s.d.) ‘Bevolking’ in info [WWW]. Gemeente Wuustwezel: http://www.gooreind.be/index.php?option=content&task=view&id=15&Itemid=43 [30/03/10] 419 WUUSTWEZEL (s.d.) ‘Geschiedenis’ in info [WWW]. Gemeente Wuustwezel: http://www.gooreind.be/index.php?option=content&task=view&id=16&Itemid=44 [30/03/10] 420 FISELIER, J.P.S., ‘Een opinie-onderzoek over winkeldiefstal’, l.c., 74-78. 421 ANGENENT, H., Winkeldiefstal, 29. 422 Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 494. 423 Ibid., 499.
65
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
In de drie buurten werden telkens 3 grote winkels bevraagd. Deze winkels zijn moeilijker te benaderen en om er afspraken mee te maken. Gegevens doorgeven blijkt vaak nutteloos omdat er geen reactie volgt. In elke buurt zijn er ook maar een beperkt aantal van dit soort winkels aanwezig, hoewel in Merksem wel meer als in de twee andere buurten. Drie per buurt, maakt dat we in totaal 9 grote winkels bevraagd hebben en daar we 50 respondenten hadden, ook nog 41 kleine winkels. 7. Selectie van de respondenten
Respondenten selecteren in kwalitatief onderzoek gebeurt niet op een toevallige manier. Dit gebeurt in kwalitatief onderzoek eerder door middel van een theoretische steekproef die gebruikt wordt om te kijken wie het beste kwalificeert om deel te nemen.
424
Het belang van
een respondent is dat hij informatie kan verschaffen en kan verduidelijken. belangrijkste is proberen zijn vertrouwen te winnen
426
425
Het
en vervolgens de nodige toestemming
te verkrijgen. Deze toestemming noemt men ‘informed consent’. 427
Als eerste stap gaat de onderzoeker ‘open en onbevangen’ naar het veld en bevraagt mensen die iets met het studieobject zouden kunnen te maken hebben. Het aantal respondenten ligt dan niet op voorhand vast. Dankzij de inzichten die naar voor komen uit deze interviews kunnen we ons voorbereiden op de interviews die daarna komen en nieuwe vragen bedenken. We doen dit tot we een voldoende zicht hebben op het onderzoeksprobleem.
428
Daarna gaan
we over tot een discriminerende steekproeftrekking, waarbij we ons afvragen of bepaalde kenmerken van respondenten er toe bijdragen dat er verschillen in opinie bestaan. Discriminerend steekproeftrekken is gericht op het maximaliseren van differentiatie tussen bepaalde groepen respondenten en het minimaliseren van verschillen binnen groepen.
429
Via
bepaalde respondenten die al bevraagd zijn kunnen we ook nieuwe respondenten doorkrijgen, omdat deze ons ernaar doorverwijzen. Dit noemt men de sneeuwbalmethode. 430
424
FREY, J.H. en MERTENS OISHI, S., o.c., 44-61. PUNCH, M., ‘Politics and ethics in qualitative research’ in The landscape of qualitative research: theories and issues, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 1998, 156-184. 426 FONTANA A. en FREY J.H., ‘The interview: from neutral stance to political involvement’ in The sage handbook of qualitative research, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2005, 697-727. 427 MASON, J., o.c., 68-83. 428 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 429 Ibid. 430 WARREN, C.A.B., ‘Qualitative interviewing’ in Handbook of interview research: Context and Method, GUBRIUM, J.F. en HOLSTEIN, J.A., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2002, 83-99. 425
66
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
Normaal gaat de onderzoeker door tot er theoretische saturatie bereikt is. Dit wil zeggen dat er geen relevante data meer wordt gevonden over een bepaalde categorie, dat een bepaalde categorie volledig uitgewerkt is in haar dimensies en variaties en dat de relaties tussen de verschillende categorieën duidelijk is en gevalideerd werd. 431 In dit onderzoek werd er echter een maximum van 50 bepaald wegens tijdsredenen. Het risico is dan dat bepaalde aspecten onderbelicht blijven, vooral een probleem als we een theorie zouden willen construeren.
De respondenten die in dit onderzoek betrokken en bevraagd werden blijven anoniem. Met de respondenten die gekozen werden, werden, indien nodig, afspraken gemaakt. De meeste respondenten, vooral van de kleine winkels, waren direct bereid om tijdens de pauze of rustige uren tijd vrij te maken waardoor afspraken maken eigenlijk niet veel nodig was. Nu moeten we de respondenten eens van dichterbij bekijken. Voor de duidelijkheid hebben we hiervoor tabellen gemaakt waarin de leeftijd, ervaring, functies en geslacht van de respondenten aan bod komen. Tabel 2: ‘Leeftijdsverdeling bevraagde respondenten’ 432
Leeftijd
Grote Winkels
Kleine Winkels
Respondent Brasschaat
Merksem
Wuustwezel
Bredabaan
Bredabaan
Bredabaan
Brasschaat
Merksem
Wuustwezel
Bredabaan
Bredabaan
Bredabaan
3
4
5
1
1
1
2
3
1
5
4
10
1
1
3
1
5
Totaal
18 - 24 25 - 30
1 1
31 - 36 37 - 42
1
1
1 1
43 - 48
2 1
49 - 54 55 - 60
1
1
61 - 66
4
3 2
6
2
2
67 - 72 Totaal
1 3
3
3
17
10 3
3 1
Totaal
17
1
7
431
DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus). Het spreekt voor zich dat de leeftijd van de respondenten in jaar wordt uitgedrukt. Daarom wordt dit er niet bijgezet in de tabel zelf. Er wordt enkel gewerkt met meerderjarige respondenten.
432
67
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
Tabel 3: ‘Verdeling naar geslacht’
Geslacht Respondent
Grote Winkels
Kleine Winkels
Brasschaat Bredabaan
Merksem Bredabaan
Wuustwezel Bredabaan
Totaal
Brasschaat Bredabaan
Merksem Bredabaan
Wuustwezel Bredabaan
Totaal
Man
1
2
1
4
6
7
4
17
Vrouw
2
1
2
5
11
10
3
24
Totaal
3
3
3
17
17
7
Tabel 4: ‘Ervaring binnen de winkel’ 433
Ervaring Respondent Binnen
De
Grote Winkels
Kleine winkels
Winkel Brasschaat
Merksem
Wuustwezel
Bredabaan
Bredabaan
Bredabaan
2
3
< 5 en 5 jaar 6 – 10 jaar
1
Brasschaat
Merksem
Wuustwezel
Bredabaan
Bredabaan
Bredabaan
5
9
9
1
3
1
1
5
2
2
4
8
1
2
1
4
3
1
4
Totaal
11 – 15 jaar 16 – 20 jaar 21 – 25 jaar
1
1
1
1
26 – 30 jaar 31 – 35 jaar
1
433
3
18
1
1
1
1
1
36 – 40 jaar
Totaal
Totaal
3
3
17
17
7
In deze tabel wordt ‘jaar’ er wel bij gezet. Ervaring kan immers ook slaan op dagen, weken en maanden.
68
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
Tabel 5: ‘Verdeling naar functie’ 434
Functie Grote Winkels Brasschaat Merksem Bredabaan Bredabaan
Totaal
Kleine Winkels Brasschaat Merksem Bredabaan Bredabaan
Wuustwezel Bredabaan
Totaal
1
10
2
5
17
1
5
2
7
1
10
Assistent Gerant(e)/ Assistent Manager
1
1
Filiaalassistent(e)
1
1
Wuustwezel Bredabaan
1
Eigenaar
Personeelslid
Filiaalbeheerder/ Winkelverantwoordelijke Gerant(e)
Verkoper/Verkoopster
2
2
1
1
1
5
5
1
1
11
Verkoper/Verkoopster + Magazijnier
1
1
Optiekmedewerker
1
1
Totaal
3
3
3
17
17
7
Ook de winkels zullen niet bij naam genoemd worden om een grotere anonimiteit te bewaren. De winkels zullen omschreven worden aan de hand van het type van de winkels. Bewust werden juweliers in dit onderzoek genegeerd omdat hierover in 2006 reeds een grootschalig onderzoek over verscheen.
435
Ook nachtwinkels komen niet aan bod omdat dit niet valt
onder onze stipulatieve definitie. Er is een oververtegenwoordiging van kledingwinkels in het aantal interviews in Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan, omdat er ook een oververtegenwoordiging is van kledingwinkels in deze buurten zelf. Dit varieert van volwassenen naar kinderkleding, naar schoenen, enz. Er werd geprobeerd om in de verschillende buurten zoveel mogelijk dezelfde types in het onderzoek te betrekken. 434
Er wordt enkel gewerkt met personeelsleden die een vaste betrekking hebben in de winkel. Studenten met een vakantiejob worden niet in het onderzoek betrokken omdat deze slechts een beperkt beeld hebben van het fenomeen. FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS -EN PREVENTIEBELEID, Onderzoek naar de veiligheid van zelfstandige ondernemers. Resultaten met betrekking de sector van juweliers. Brussel, juli 2006, 221 pp. (presentatie). 435
69
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
Tabel 6: ‘Bevraagde winkeltypes’
Winkeltype
Grote Winkels
Kleine Winkels
Brasschaat
Merksem
Wuustwezel
Bredabaan
Bredabaan
Bredabaan
Totaal
Brasschaat
Merksem
Wuustwezel
Bredabaan
Bredabaan
Bredabaan
1
1
Allerlei Bloemen
2
Totaal
2
1
3
Boek -en Dagbladhandel
1
1
Boekhandel
1
1
2
Dagbladhandel
1
1
2
1
3
Doe-het-zelf/Bricolage
1
1
Electronica/Digitaal/Computer
1
Entertainment
1
1
Geschenken
1
Geschenkkaartjes
1
GSM’s
1
2
Kleding
6
6
Lederwaren en Luxeschrijfwaren
1
1
Meubels –en toebehoren
1
4 1
3 1
1
1
1
2
2
Printerapplicaties/ copycenter Schoenmaker/batterijlader
13 2
1 1
2 1
Optiek Parfumerie
1
1
1
1
1
1
1
/sleutels/brandkasten School
–en
Kantoorbenodigdheden Supermarkt
1
2
3
3
3
Wijnhandel
1
Totaal
3
17
17
1
7
8. Verwerking van de gegevens
Het uittypen is het meest tijdsintensieve aspect van het interview.
436
De onderzoeker moet
constant delen opnieuw beluisteren om alles letterlijk weer te geven. We moeten rekening houden met ritmes, pauzes, ‘euhkes’ en dergelijke meer. Alles moet in het interview worden weergegeven.
437
Natuurlijk hebben we niet te lang gewacht met het uittypen of we zouden te
veel vergeten. Het interview moet immers zo snel mogelijk worden getypt.
438
Wij typten het
436
CHAMBLISS, D.F. en SCHUTT, R.K., o.c., 176-188. JENSEN, K.B. en JANKOWSKI, N.W., A handbook of qualitative methodologies for mass communication research, London, Routledge, 1991, 224-225. 438 WOLCOTT, H.F., o.c., 111-117. 437
70
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
interview wel niet onmiddellijk nadat het werd afgenomen, maar pas de dag erna. Dit omdat de interviewer er wat afstand moet van kunnen nemen. 439
Er bestaan verschillende software pakketten voor het analyseren van kwalitatief onderzoeksmateriaal. Eén van de bekendste en oudste softwarepakketten is Kwalitan.
440
Kwalitan is een ‘code-and-retrieve program’, dit wil zeggen een codeer-en-hervind programma, waarmee we codes aan passages kunnen verbinden om nadien de tekst volgens deze codering terug te vinden en weer te geven. 441 Dit is wat onderzoekers vroeger deden met papier en schaar.
442
codes weer te geven.
Kwalitan maakt het zelf mogelijk om hiërarchische relaties tussen de 443
Dankzij dit programma konden we de interviews omzetten in een
samenvatting, onderverdeeld in 4 grote thema’s: Informatie, Perceptie, Preventie, Reactie. Daarna is het gemakkelijker om op papier te analyseren. Een techniek die we gebruiken is het tellen 444. We tellen het aantal keer dat een antwoord terugkomt. Zo ook gaan we clusteren en dingen die samen horen bijeenzetten en dan ook vergelijkingen trekken tussen de antwoorden. Om het aantal antwoorden te kunnen tellen die gegeven worden tijdens de interviews stellen wij ons enkele vragen bij de analyse.
Informatie - Respondent gaat zelf actief informatie opzoeken: Ja/Nee Waarom wel/niet? Via welke weg gebeurt dit? - Respondent ontvangt informatie: Ja Via welke weg? Tevredenheid over verspreidingswijze? Neen Interesse? Neen Waarom niet? Ja Via welke weg? Perceptie - Veel in de buurt voorkomend? Veel/Niet veel/Gemiddeld Waarom? Wordt er vergeleken met andere plaatsen?
439
DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken, Gent, 2007, 416 pp. (cursus). BIJLEVELD, C.C.J.H., o.c., 253. 441 WEITZMAN, E.A., ‘Software and Qualitative Research’ in Collecting and Interpreting Qualitative Materials, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2003, 310-339. 442 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken, Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 443 WEITZMAN, E.A., l.c., 310-339. 444 DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken, Gent, 2007, 416 pp. (cursus). 440
71
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
- Vinden ze dat daders typische kenmerken hebben? Ja/Neen Welke kenmerken worden genoemd? Wordt er meer verwezen naar fysische kenmerken, of meer naar omgeving, of gedrag?
Preventie - Worden preventiemethoden gebruikt? Ja/Neen Waarom wel/niet? Welke preventiemethoden? - Grote winkels: Zijn er opleidingen? Is er een vorm van interne of externe bewaking? - Welke preventiemethoden denken de respondenten dat het effectiefste zijn? (Onafhankelijk van het feit of ze in de winkel gebruikt worden)
Reactie - Hebben de respondenten ervaring met het fenomeen? Ja/Neen In deze winkel? Zelf dader betrapt of nadien vastgesteld? Hoe werd de zaak afgehandeld? - Is er een standpunt bij betrapping? Welke winkels bellen politie en welke niet? Hangt dit af van bepaalde factoren? (eigen aan de dader of de situatie?) - Hoe reageren de respondenten zelf? Wat is hun eerste reactie? Volgen ze het standpunt van de winkel? Denken ze dat er gerechtelijke gevolgen volgen? Ja/Neen Waarom wel/niet? Is dit afhankelijk van iets? Kan of moet die situatie wijzigen? Welk vinden ze zelf een geschikte straf?
9. Beperkingen van het onderzoek
Een beperking van dit onderzoek is dat in elke buurt maar 3 grote winkels bevraagd werden. Deze winkels zijn ook het moeilijkste te contacteren en overhalen mee te werken. Verder kon niet elk type winkel in het onderzoek betrokken worden. Maar er werd wel geprobeerd om zoveel mogelijk dezelfde types van winkels te bevragen. Dit om zo gelijkaardig mogelijke cases te verkrijgen. Om elk type winkel vertegenwoordigd te zien zou een groter en vollediger onderzoek nodig zijn.
Mogelijk kunnen resultaten een verband aantonen, of omgekeerd aantonen dat er geen verband bestaat, tussen houdingen, preventie en reactiewijzen enerzijds en buurt of grootte
72
Hoofdstuk 3: Winkeldiefstal in grote en kleine winkels: Verschillen in perceptie, preventie en reactiewijze: Een onderzoek
van de winkel anderzijds, terwijl dit verband in werkelijkheid niet bestaat respectievelijk wel bestaat. Deze mogelijkheid bestaat omdat er slechts één respondent bevraagd werd per winkel en omdat persoonlijke meningen nu eenmaal verschillen. Geslacht, ervaring en bepaalde factoren eigen aan de respondenten kunnen de antwoorden sturen en beïnvloeden. Om deze bias te overkomen zal verder onderzoek nodig zijn en zou in principe elke eigenaar en elk personeelslid moeten bevraagd worden. Op deze wijze zou een onderscheid kunnen gemaakt worden tussen factoren te wijten aan de winkel of de buurt enerzijds en persoonlijke factoren anderzijds, omdat de factoren te wijten aan de winkel of de buurt telkens terug zouden komen.
73
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
1. Verschillen in interesse in informatie over winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie
1.1. Brasschaat Bredabaan 1.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling Geen enkele bevraagde respondent van de grote winkels in de buurt Brasschaat Bredabaan zocht zelf actief naar informatie. 1 respondent ontving deze informatie wel, vermoedelijk de reden waarom hij zelf niet actief naar informatie op zoek gaat. Hij kreeg deze informatie enerzijds via vertegenwoordigers van beveiligingsfirma’s en beschouwt deze eerder als een vorm van reclame, anderzijds kreeg hij ook informatie door via het hoofdkantoor. Dit gebeurt via een intern boekje en hij is tevreden over deze verspreidingswijze. De 2 andere respondenten ontvingen geen informatie. 1 ervan is er niet in geïnteresseerd, omdat zij als personeelslid daar toch niet over te beslissen heeft. Zij laat dit aan haar baas over. De andere vermeldt dat ze een ‘Mercuri Goldmann opleiding’ gevolgd heeft wanneer ze pas begon, waar preventie een onderwerp was dat werd behandeld, en dat ze inmiddels genoeg ervaring met het fenomeen heeft waardoor informatie voor haar niet meer zo belangrijk is.
1.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 2 respondenten zoeken wel zelf actief eens informatie op. 1 respondent doet dat via internet. De andere respondent zoekt regelmatig telefoonnummers, waar ze informatie rond preventie kan bekomen, op in het telefoonboek. 10 respondenten ontvangen informatie. Dit gebeurt wel op verschillende wijzen. 1 respondent vermeldt vertegenwoordigers van firma’s. Een 2e respondent verkrijgt dan weer informatie van vertegenwoordigers en de winkel tegelijkertijd. 3 respondenten krijgen informatie van het hoofdkantoor. Verder vermeldt 1 respondent een preventie-inspecteur, 1 vermeldt andere winkels van de ‘keten’ en nog een andere respondent vermeldt de verzekering als informatiebron. 2 respondenten waren niet geheel duidelijk over hun informatiebron, bij 1 ervan gebeurt dit via telefoon, bij de andere respondent via mail of post. Deze laatste vermeldt dat ze ook wel eens iets over preventie vindt in ‘het boekje van de gemeente’.Vooral indien de informatie van het hoofdkantoor komt geven de respondenten aan tevreden te zijn. Alledrie vermelden ze dat ze dit een goed systeem vinden. Ze kunnen het wel
74
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
appreciëren wanneer dit automatisch gebeurt. Via de telefoon, vertegenwoordigers of aanbiedingen via mail of post wordt eerder gezien als reclame en 1 respondent beweert dat ze hier in ieder geval nooit zal op ingaan omdat dit te ‘gevaarlijk’ is. Je weet immers nooit wie je aan de lijn hebt wanneer je telefonische aanbiedingen krijgt.
7 respondenten ontvangen geen informatie, doch 3 ervan zouden dit wel wensen. Mail en internet worden als hetzelfde gezien en door 2 van hen genoemd. 1 hiervan vermeldde ook de post als optie. 1 respondent vermeldt echter alleen de post, omdat hij een e-mail veel te snel verwijdert zonder te lezen. Hij wil dan wel dat de informatie uitdrukkelijk komt van de lokale overheid of de politie, de rest zou hij te snel als reclame aanzien. Deze laatste respondent beweert ook nog dat hij geïnteresseerd is in een “winkelierbond.” De 4 die geen informatie wensen te ontvangen halen verschillende redenen aan. 1 respondent haalde op deze vraag de schouders op en zegt: “Daar ben ik niet in geïnteresseerd ze.” 445 Na wat doorvragen doelt hij blijkbaar op het feit dat zijn goederen ‘onbenullig’ zijn. De 2e respondent zegt ook hierin niet geïnteresseerd te zijn, maar nuanceert dit en zegt dat ze het misschien toch wel eens zou lezen. De 3e respondent beweert geen interesse te hebben omdat winkeldiefstallen in deze buurt te weinig voorkomen om ermee bezig te zijn en de laatste respondent geeft aan dat de systemen voor hen ‘niet relevant genoeg’ zijn en dat deze ook niet ‘rendabel’ zijn.
1.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Geen enkele respondent werkende bij de grote winkels zocht actief naar informatie en ook bij de kleine winkels was dit een grote minderheid. Slechts 2 van de 17 respondenten. 1 respondent werkende bij een grote winkel ontving informatie en kreeg deze via vertegenwoordigers en het hoofdkantoor. Vertegenwoordigers als informatiekanaal werd opmerkelijk slechts 2 keer genoemd bij de kleine winkels. Bij de kleine winkels bleek veel variatie te bestaan en vooral het hoofdkantoor was hierbij de grootste leverancier, doch ook met amper 3 respondenten. Een treffende gelijkenis tussen de respondent van de grote en deze van de kleine winkels is dat bij ontvangen via het hoofdkantoor een grote tevredenheid heerst over de verspreidingswijze en dat vertegenwoordigers aanzien worden als reclame. Het grote verschil zit hem in de redenen waarom er geen informatie wenst ontvangen te worden. Tussen kleine winkels onderling en tussen grote winkels onderling bestaan duidelijk verschillende redenen. Gebrek aan interesse op zich wordt slechts 2 keer genoemd, namelijk 445
Interview met eigenaar dagbladhandel, Brasschaat, 16 februari 2010.
75
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
bij de kleine winkels. Na wat doorvragen doelt 1 hiervan blijkbaar op het feit dat zijn goederen ‘onbenullig’ zijn en de andere respondent nuanceert en zegt dat ze het misschien toch wel eens zou lezen. De 3e respondent beweert eerder geen interesse te hebben omdat winkeldiefstallen in deze buurt te weinig voorkomen om ermee bezig te zijn en de 4e geeft aan dat de systemen voor hen ‘niet relevant genoeg’ zijn en dat deze ook niet ‘rendabel’ zijn. Opvallend is dat bij de 2 respondenten van de grote winkels geen enkele van deze redenen terugkomt. Ook daar worden dan nog eens 2 verschillende redenen aangegeven, 1 respondent vindt dat zij als personeelslid daar toch niet over te beslissen heeft. Zij laat dit aan haar baas over. De andere vermeldt dat ze een opleiding gevolgd heeft wanneer ze pas begon, waar preventie een onderwerp was dat werd behandeld, en dat ze inmiddels genoeg ervaring met het fenomeen heeft waardoor informatie voor haar niet meer zo belangrijk is.
1.2. Merksem Bredabaan
1.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling Geen enkele respondent van de grote winkels in deze buurt zoekt actief naar informatie. Ze ontvangen wel alledrie informatie. 1 ontvangt dit via het hoofdkantoor, de 2e ontvangt dit via het BIN-Z Bredabaan, vooral wanneer er verdachte figuren rondlopen, krijgt de winkel hiervan meldingen. De laatste respondent krijgt zijn informatie via een preventieadviseur. Er wordt gezorgd dat deze op regiovergaderingen een momentje krijgt of dat er extra vergaderingen worden ingelast om deze preventieadviseur aan het woord te laten. Alle respondenten waren tevreden over de wijze waarop ze hun informatie kregen.
1.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling Geen enkele respondent zoekt actief naar informatie. 10 respondenten ontvangen informatie. Opmerkelijk voor een buurt die lid is van een BIN-Z, is dat slechts 2 respondenten het BIN-Z vernoemen als informatiekanaal. Dit kan een aanwijzing zijn dat er iets grondig fout loopt in de communicatie tussen de winkeliers en de politie.
3 respondenten ontvangen hun informatie via het hoofdkantoor, bij 1 hiervan is dit voornamelijk informatie over hoe personen te benaderen. 2 respondenten ontvangen hun informatie via vertegenwoordigers, 1 via de zaakvoerders van de winkel en 1 via een andere winkel van de keten. Deze respondent, die gerant is van een boekhandel, krijgt een lijst met
76
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
aandachtspunten door van de afdeling in Sint-Niklaas. Tenslotte is ook 1 respondent niet duidelijk over haar bron, ze zegt gewoon dat ze wel eens wat reclame ontvangt. Tegenover echte informatie zou ze echter niet weigerachtig staan, ze verwoordt het als volgt: “Iedereen kan bijleren.”
446
Voornamelijk de respondenten die informatie via het hoofdkantoor of via
een winkel van de andere keten ontvangen aanzien dit als een goed systeem. Vertegenwoordigers worden eerder als reclame aanzien.
7 respondenten ontvangen geen informatie. 1 respondent bleef onduidelijk of ze hierin al dan niet geïnteresseerd is. Zij vermeldt gewoon dat het hoofdkantoor dit allemaal ontvangt en dat zij daardoor er niet echt mee bezig is. 2 respondenten beweerden uitdrukkelijk geïnteresseerd te zijn: 1 verkoos deze informatie te ontvangen via post of mail, de ander verkoos een politiefolder. Zij ontvangt deze regelmatig en vindt het jammer dat er teveel aandacht aan grote fenomenen zoals inbraak wordt geschonken en dat de kleine fenomenen zoals winkeldiefstal over het hoofd gezien worden. 4 respondenten hadden geen interesse. 2 respondenten zijn er gewoon niet in geïnteresseerd wegens een gebrek aan interesse op zich. 1 respondent is er niet in geïnteresseerd omdat uiteindelijk de politie er volgens haar niets mee aanvangt. En de laatste zegt dat het hem niet uitmaakt als de goederen die zich vooraan bevinden ‘gepikt’ worden omdat het dummy’s zijn. 447
1.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Opvallende gelijkenis tussen de respondenten van de grote en kleine winkels in deze buurt is dat er geen enkele respondent was, die zelf actief op zoek ging naar informatie. Waar bij de grote winkels de 3 respondenten alledrie informatie ontvangen was dit ook zo bij een groot aantal respondenten van de kleine winkels. 1 respondent van de grote winkels ontving dit van het hoofdkantoor, bij de kleine winkels waren dit er 3. De 2e respondent van de grote winkels ontving dit via het BIN-Z, bij de kleine winkels waren dit er opvallend maar 2. Een zeer klein aantal aangezien de buurt in kwestie deel uitmaakt van een BIN-Z. De 3e en laatste respondent van de grote winkels ontving zijn informatie via een preventieadviseur.
Deze optie vonden we niet terug bij de kleine winkels. Waar bij de grote winkels alle respondenten informatie ontvingen, was dit niet het geval bij de kleine winkels. Slechts 2 niet-
446
Interview met gerante bloemenwinkel, Merksem, 27 februari 2010. Deze respondent is personeelslid in een GSM winkel. Vooraan bevinden zich enkel ‘dummy’s’ en de echte (waardevolle) GSM’s bevinden zich achteraan in de voorraad, de ‘stock’.
447
77
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
ontvangers waren geïnteresseerd, daarnaast gaf 1 respondent niet te kennen of ze al dan niet geïnteresseerd is in informatie. Zij was er niet mee bezig omdat dit een bevoegdheid van het hoofdkantoor is. 2 respondenten zijn er gewoon niet in geïnteresseerd wegens een gebrek aan interesse op zich. 1 respondent is er niet in geïnteresseerd omdat uiteindelijk de politie er volgens haar niets mee aanvangt. En de laatste zegt dat het hem niet uitmaakt als de goederen die zich vooraan bevinden ‘gepikt’ worden omdat het dummy’s zijn.
1.3. Wuustwezel Bredabaan
1.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling 1 respondent van de grote winkels in deze buurt zocht zelf actief naar informatie. Het is tevens deze respondent die informatie ontvangt via hoofdkantoor en vertegenwoordigers. De 2 overige respondenten ontvangen geen informatie. 1 is wel geïnteresseerd en zou graag via mail wel informatie ontvangen. De andere respondent is niet geïnteresseerd, omdat het geen zorg voor haar is, maar voor de winkel.
1.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 1 respondent zocht zelf actief naar informatie. 6 respondenten ontvangen informatie op verschillende wijzen. 1 via het hoofdkantoor, 1 via een BIN in de buurt, 1 via UNIZO, 1 via de winkel zelf en 2 respondenten via vertegenwoordigers van beveiligingsfirma’s. Opvallend is dat elke respondent tevreden is over de verspreidingswijze, zelfs indien het van vertegenwoordigers komt.
Slechts 1 respondent ontving geen informatie, maar is er wel in geïnteresseerd, hij zou zich graag willen engageren in een BIN-Z.
1.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Waar bij de grote winkels slechts 1 respondent informatie ontving, bleek dit de overgrote meerderheid bij de kleine winkels. In grote winkels blijken respondenten aan te geven dat voornamelijk de hoogste bazen met winkeldiefstal bezig zijn en dat zij daar minder in betrokken worden. Opvallend bij de kleine winkels is de variatie in de manier waarop deze verspreiding gebeurt.
78
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
1.4. Vergelijkende analyse 1.4.1. Grote winkels Enkel bij Wuustwezel Bredabaan gaf 1 van de respondenten aan ook zelf informatie op te zoeken. In Merksem Bredabaan bleken alledrie de respondenten van de grote winkels informatie te ontvangen, terwijl dit in de andere buurten slechts 1 respondent van de 3 was. De verspreidingswijzen waren verschillend in Merksem Bredabaan, 1 ontving het via een preventieadviseur, 1 via het BIN-Z en 1 via het hoofdkantoor. Zowel bij Brasschaat Bredabaan als Wuustwezel Bredabaan ontving de respondent, die wel informatie ontvangt, deze van zowel vertegenwoordigers als van het hoofdkantoor.
Er waren 2 respondenten bij Brasschaat Bredabaan en 2 bij Wuustwezel Bredabaan die geen informatie ontvangen. De 2 bij Brasschaat Bredabaan waren niet geïnteresseerd, 1 omdat ze reeds opleidingen gevolgd heeft en inmiddels genoeg ervaring heeft en de 2e respondent gaf aan dat zij er niet mee bezig is omdat dit de zorg is van haar bazen. Deze laatste reden werd ook aangegeven bij het niet geïnteresseerde personeelslid van Wuustwezel Bredabaan. Zij wordt er niet veel bij betrokken omdat dit een onderwerp is die de hogere bazen betreft. In Wuustwezel Bredabaan was ook 1 ‘niet-ontvangend’ personeelslid wel geïnteresseerd.
1.4.2. Kleine winkels 1 respondent van Wuustwezel Bredabaan zocht actief zelf naar informatie, 2 van Brasschaat Bredabaan deden dit ook, maar geen enkele respondent van Merksem Bredabaan zocht zelf actief naar informatie. Maar liefst 6 van de 7 respondenten in Wuustwezel Bredabaan ontvingen informatie. Dit is een grote meerderheid. In Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan waren dit telkens 10 van de 17 respondenten, toch nog steeds een meerderheid. Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan bleken vrij gelijklopend met betrekking informatie. In beide buurten ontvingen 3 respondenten dit via het hoofdkantoor en 2 via vertegenwoordigers. In Wuustwezel Bredabaan kreeg 1 respondent informatie via het hoofdkantoor en ook 2 via vertegenwoordigers. Vooral indien de informatie van het hoofdkantoor komt geven de respondenten aan tevreden te zijn. In alledrie de buurten vermeldden ze dat ze dit een goed systeem vinden. Ze kunnen het wel appreciëren wanneer dit automatisch gebeurt. Via de telefoon, vertegenwoordigers of aanbiedingen via mail of post
79
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
wordt eerder gezien als reclame. Doch de tevredenheid over deze verspreidingswijze blijkt in Wuustwezel Bredabaan nog vrij groot in tegenstelling tot de 2 andere buurten. Indien informatie van een andere winkel uit de keten komt, wordt dit ook als eerder positief ervaren. In de buurten Brasschaat Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan ontving 1 respondent informatie op deze wijze, in Merksem Bredabaan waren dit er 2. Opvallend, maar helaas te betreuren, is dat slechts 2 respondenten van Merksem Bredabaan informatie ontvangen via het BIN-Z. Mogelijk wijst dit op een gebrek aan communicatie tussen winkeliers en politie. Aan welke kant dit gebrek situeert, is voer voor discussie. Te verwachten is dat aan beide kanten problemen te vinden zijn. Mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat met de vele winkels die constant doorverkocht en verhuurd worden dat veel respondenten zelfs niet eens meer weten dat er een BIN-Z in hun buurt bestaat. Ook 1 respondent van Wuustwezel Bredabaan krijgt informatie door via een BIN. Verder werden minder bekende verspreidingsvormen voornamelijk in Brasschaat genoemd, zoals de verzekering, het boekje van de gemeente en een preventie-inspecteur.
1 respondent ontving geen informatie in Wuustwezel Bredabaan, wat toch opvallend weinig is. Nemen we in het achterhoofd dat bijna alle winkels in die buurt bevraagd zijn. Deze respondent was dan ook nog geïnteresseerd om informatie te ontvangen en dit via een BIN-Z. In de andere buurten ontvingen 7 respondenten van de 17 geen informatie. Opvallend gelijklopend is dat van die 7 telkens 4 respondenten aangaven niet geïnteresseerd te zijn. Telkens 2 daarvan waren niet geïnteresseerd wegens een gebrek aan interesse op zich. Dit moet in Brasschaat Bredabaan wat genuanceerd worden, want 1 respondent haalde de schouders op en zei: “Daar ben ik niet in geïnteresseerd ze.”
448
, doch na wat doorvragen
doelde hij blijkbaar op het feit dat zijn goederen ‘onbenullig’ zijn. De 2e respondent zei ook hierin niet geïnteresseerd te zijn, maar nuanceerde dit nog en zei dat ze het misschien toch wel eens zou lezen. Daarnaast werden ook nog andere redenen aangegeven, in Brasschaat Bredabaan beweerde een respondent geen interesse te hebben omdat winkeldiefstallen in deze buurt te weinig voorkomen om ermee bezig te zijn. De laatste respondent gaf aan dat de systemen voor hen ‘niet relevant genoeg’ zijn en dat deze ook niet ‘rendabel’ zijn. In Merksem Bredabaan was de reden volgens de ene dat uiteindelijk de politie er niets mee aanvangt en volgens de andere maakte het niet uit dat de goederen die zich vooraan bevinden
448
Interview met eigenaar dagbladhandel, Brasschaat, 26 februari 2010.
80
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
‘gepikt’ worden omdat het dummy’s zijn.
449
De 3 respondenten in beide buurten die wel
informatie wilden ontvangen hadden verschillende voorkeuren. Toch, in beide buurten werden voornamelijk de post en internet/mail genoemd. 1 respondent van Brasschaat Bredabaan benadrukt nog zijn interesse voor een winkelierbond en 1 respondent van Merksem Bredabaan wenst dat in de politiefolders meer aandacht aan het fenomeen besteed wordt.
1.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? Geen enkele van de 20 bevraagde respondenten in Merksem Bredabaan zoekt zelf naar informatie en ook in de andere buurten is dit een grote minderheid, met telkens 2 respondenten. De verspreidingswijzen van informatie verschillen doorheen de buurten. In de 3 buurten blijkt voornamelijk verspreiding via het hoofdkantoor de meest gebruikte verspreidingswijze. Vertegenwoordigers zijn ook een belangrijke informatiebron, maar tevredenheid hierover is groter in Wuustwezel Bredabaan dan in de 2 andere buurten, waar deze bron voornamelijk als, dikwijls ongewenste, reclame aanzien wordt.
Waar lichte interesse geuit wordt bij enkele respondenten betreffende een BIN-Z in Brasschaat Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan, blijkt dit in de praktijk amper te werken bij het doorspelen van informatie. Zeker ziende van de 20 respondenten in Merksem Bredabaan maar 3 winkels informatie ontvangen hieromtrent. De interesse om informatie te ontvangen, indien de respondenten dit nog niet ontvangen, blijkt vrij gelijklopend tussen Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan. Doch de redenen die worden opgegeven blijken voornamelijk afhankelijk van de respondent zelf. 1.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? Een grote minderheid aan respondenten zoekt zelf informatie op. 1 van de 9 bij de grote winkels en 3 van de 41 respondenten bij de kleine winkels. De verspreidingswijze bij grote winkels wordt voornamelijk aangevoerd door verspreiding via het hoofdkantoor. Vertegenwoordigers als informatiebron volgt op de voet. Bij kleine winkels worden meer alternatieve verspreidingswijzen gevonden, maar dit valt te verwachten omdat er veel meer kleine winkels bevraagd worden dan grote winkels.
449
Deze respondent is personeelslid in een GSM winkel. Vooraan bevinden zich enkel ‘dummy’s’ en de echte (waardevolle) GSM’s bevinden zich achteraan in de voorraad, de ‘stock’.
81
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
De respondenten die geen informatie ontvangen, maar wel geïnteresseerd zijn verkiezen vooral post en internet/mail. 3 respondenten van grote winkels ontvingen geen informatie en hadden hier ook geen interesse in. 2 van de 3 wijten dit aan het feit dat winkeldiefstal en preventie voornamelijk een zorg is van hun bazen en niet van hun. Dit is wel een belangrijk aandachtspunt aangezien winkeldiefstalpreventie in de eerste plaats een bezorgdheid dient te zijn van alle personeelsleden op de werkvloer. En in grote winkels zijn het niet altijd de bazen die zich op de werkvloer bevinden.
1.7. Besluit Of we nu de buurten apart beschouwen, de buurten met elkaar vergelijken of enkel de factor grootte in overweging nemen, qua informatie blijkt er een grote verscheidenheid aan informatiebronnen. Slechts een zeer kleine minderheid van de respondenten zoekt zelf informatie op. De meeste respondenten hoeven dit niet zelf op te zoeken aangezien ze informatie ontvangen. Het hoofdkantoor van de winkel en vertegenwoordigers van beveiligingsfirma’s blijken daarin de grootste leveranciers.
De respondenten die geen informatie ontvangen en er wel willen ontvangen verkiezen voornamelijk post of internet/mail. Die respondenten die geen informatie willen ontvangen baseren zich op verschillende redenen. Belangrijk te onthouden uit dit deel is dat in de buurten zonder BIN-Z stilaan enkele stemmen opkomen om zich daarin te engageren. Dan zal het BIN-Z wel effectief moeten werken en dit blijkt in Merksem Bredabaan niet het geval bij het doorspelen van informatie. Slechts 1 grote en 2 kleine winkels ontvangen hun informatie op deze wijze, terwijl toch 20 respondenten uit die buurt bevraagd zijn. Hier is dan toch een gebrek in communicatie. Mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat met de vele winkels die constant doorverkocht en verhuurd worden dat veel respondenten zelfs niet eens meer weten dat er een BIN-Z in hun buurt bestaat.
Daarnaast waren ook 2 respondenten niet geïnteresseerd in informatie omdat ze niet met preventie bezig waren. Zij zijn hier niet mee bezig omdat dit volgens hen eerder een zorg van hun bazen is en dat zij hun daar dus niet mee moeten bezig houden. Dit is een misvatting aangezien het personeel op de werkvloer de eerste vorm van preventie moet zijn. Beide respondenten werken in een grote winkel. Dit kan een kleine aanwijzing zijn dat bepaalde opinies worden beïnvloed door de grootte van de winkel.
82
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
2. Verschillen in percepties
2.1. Brasschaat Bredabaan
2.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling 1 respondent denkt dat winkeldiefstal veel voorkomt in deze buurt, 2 denken dat het eerder weinig is. Belangrijk hierbij te vermelden is dat 1 van deze 2 respondenten vindt dat winkeldiefstal in deze buurt weinig voorkomt wanneer zij dit vergelijkt met de stad Antwerpen. Wanneer we peilen naar de reden waarom ze denken of het veel of weinig voorkomt baseren 2 respondenten zich op hun eigen ervaringen in hun winkel en buurt en hun mening over de buurt. 1 respondent baseert zich op wat zij hoort van haar collega’s in de buurt.
Volgens 1 respondent heeft een dader geen echte typisch kenmerken, leeftijden verschillen, het kan een professionele dief zijn en het kan een kind zijn, doch etniciteit blijkt vaak terug te komen. 80 % is volgens hem vreemdeling. Hij wijt dit aan een asielcentrum in de buurt. De 2 andere respondenten baseren zich eerder op gedrag. De 1e respondent omschrijft verdacht gedrag als constant rondkijken en achteruitkijken en dan plots weer weggaan, de andere respondent vindt professionaliteit een gedragskenmerk. Ze proberen zeer onopvallend binnen te komen en iets te kopen terwijl ze een ander voorwerp wegsteken, ze letten op de ervarenheid van het personeel. Verder zou een dader zich ook laten leiden door het aantal personeelsleden op de werkvloer aanwezig. Daarnaast let deze respondent ook op toeristen.
2.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 8 respondenten vinden dat het veel in de buurt voorkomt, 6 dat het niet veel voorkomt en 3 dat het gemiddeld voorkomt. Opmerkelijk is dat 4 respondenten stellen dat dit is in vergelijking met hun vroegere werkplaats of in vergelijking met de ‘grootstad’ en dat zelfs 2 respondenten expliciet naar Merksem verwijzen. In vergelijking met Merksem vinden ze dat het hier in Brasschaat gemiddeld voorkomt. 3 respondenten laten zich niet door iets leiden, 10 respondenten vormen hun mening door hun ervaringen met hun winkel en buurt en hun mening over de buurt, 2 door wat ze horen van de collega’s en 2 door wat ze soms zien in de
83
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
media. 2 respondenten voegen ook nog toe dat ze denken dat het voornamelijk voorkomt in grote winkelketens en minder in kleine winkels. Veel winkels noemen ook inbraken. Volgens 3 respondenten hebben daders geen typische kenmerken. 4 respondenten noemen vooral etnische en raciale kenmerken, 6 respondenten vermelden het groepsaspect en ook jeugd wordt 3 keer als een typisch kenmerk genoemd. Daarnaast worden ook minder bekende kenmerken genoemd, zoals de personen die hun klanten niet zijn of een voorhistorie hebben, dat daders voornamelijk ’s avonds komen en dat winkeldieven vooral grote lege tassen bijhebben. De meeste respondenten, namelijk 9 van de 17, vermelden echter dat ze voornamelijk op gedrag letten. 3 respondenten kunnen daarbij niet nader omschrijven wat ze met verdacht gedrag bedoelen. 3 respondenten vermelden achteruit kijken en naar de winkelier kijken. Daarnaast worden ook nog volgende kenmerken genoemd: uit het zicht proberen te blijven, zo ‘casual’ mogelijk doen, geraffineerd en professioneel gedrag, stelen wat er juist niet verwacht wordt en het zoeken naar oogcontact. Vaak staat de winkelier er als het ware op te kijken.
2.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Zowel bij grote als bij kleine winkels blijken de respondenten in deze buurt vooral zich te baseren op eigen ervaringen met hun winkel en buurt en op hun mening over de buurt om te bepalen of winkeldiefstal volgens hen weinig of veel voorkomt. Ook laten ze zich vaak inspireren door wat ze horen van hun collega’s in de buurt. Dit en het feit dat bepaalde respondenten nadrukkelijk naar andere plaatsen verwijzen zoals het stad of zelfs expliciet naar Merksem kan een aanwijzing zijn dat bepaalde invloeden uitgaan van een buurt op de percepties van winkeliers en winkelpersoneel. 2 respondenten van kleine winkels denken daarenboven ook nog dat voornamelijk grote winkels te leiden hebben onder het fenomeen. Deze respondenten lijken zich dan eerder te laten beïnvloeden door de grootte van winkels en in het bijzonder de kleinschaligheid van hun winkel.
Typische kenmerken omschrijven blijken de respondenten moeilijk te vinden. Raciale en etnische kenmerken worden wel genoemd, zowel door een respondent van een grote winkel als bij respondenten van kleine winkels. Dat is omdat vreemdelingen hier nogal opvallen, meer als in de andere buurten. Bij de grote winkels wordt voornamelijk gelet op gedrag en dat is ook het geval bij de respondenten van de kleine winkels. Rondkijken en achteruitkijken, meestal in combinatie met naar de winkelier kijken, bedoelen de meeste respondenten met
84
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
verdacht gedrag. Het kenmerk professionaliteit van het gedrag, die door een respondent van de grote winkel wordt vermeld, wordt tevens bij een respondent genoemd van een kleine winkel. Daarnaast worden van gedragskenmerken veel dingen genoemd bij kleine winkels die niet aan bod kwamen bij de grote winkels, zijnde: zo ‘casual’ mogelijk gedragen, uit het zicht proberen te blijven, stelen wat je niet verwacht dat ze zouden stelen en het zoeken naar oogcontact. Wat verder niet aan bod komt bij de grote winkels, is dat veel respondenten van kleine winkels letten op het groepsaspect. Dat wordt door de respondenten van de grote winkels in deze buurt niet genoemd. Ook het jeugdaspect dat door 3 respondenten genoemd werd bij de kleine winkels en bepaalde kleinere kenmerken, zoals klanten die hun vaste klanten niet zijn, het meenemen van grote tassen en vooral ’s avonds hun slag slaan wordt niet genoemd bij de grote winkels in deze buurt.
2.2. Merksem Bredabaan
2.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling De 3 respondenten vinden dat het veel voorkomt in de buurt en 1 ervan maakt zelfs de vergelijking met de rest van Antwerpen en Limburg, omdat hij daar ook gewerkt heeft. 2 respondenten denken dat het veel voorkomt omdat ze zich baseren op ervaringen in hun eigen winkel en buurt en op hun mening van de buurt, de 3e respondent baseert zich op wat hij hoort van zijn collega’s.
2 respondenten vinden voornamelijk raciale en etnische kenmerken doorslaggevend en typisch aan winkeldieven. 1 respondent vindt voornamelijk het groepsaspect belangrijk.
2.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling Maar liefst 16 respondenten vinden dat het veel voorkomt in deze buurt. 1 vindt dat het goed meevalt, maar hij vergelijkt hierbij met de Meir in Antwerpen, een zeer drukke winkelstraat. In deze buurt lieten 4 respondenten in het midden waar ze zich op baseren. 4 respondenten baseren zich op hun eigen ervaringen met hun winkel en buurt en hun mening over hun buurt. 8 respondenten baseren zich op wat ze horen van hun collega’s in de buurt. 1 respondent baseert zich op gesprekken met haar klanten, die regelmatig wel van winkeldiefstallen spreken in andere winkels. Bijna alle respondenten noemen daarnaast ook overvallen.
85
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
6 respondenten geven aan dat winkeldieven geen typische kenmerken hebben. Voornamelijk de jeugdige leeftijd van daders is volgens de respondenten opvallend. 8 respondenten noemen dit kenmerk. Het groepsaspect is hier soms belangrijk bij en wordt 4 keer genoemd. 4 respondenten vernoemen voornamelijk uiterlijke en etnische/raciale kenmerken. Toch wel opvallend weinig voor een buurt waar veel etnische diversiteit is. Het meenemen van grote lege tassen en nieuwe klanten zijn ook typische kenmerken die een keer genoemd worden. 5 respondenten geven aan dat voornamelijk gedrag hun aandacht trekt, 3 daarvan noemen vooral rondkijken, achteruitkijken en naar de winkelier kijken. Ook noemt 1 respondent de professionaliteit van het gedrag en zegt dat bepaalde personen eerst de winkel verkennen voor ze zelf stelen of voor iemand anders toeslaat. Verder noemen enkele respondenten ook nog volgende gedragskenmerken: lang blijven staan rond wat je wilt hebben, zenuwachtigheid, weinig oogcontact, spullen wegleggen, terugleggen en weer wegleggen, lang in de paskamers blijven en niet reageren op de vragen van het personeel. Opvallend in deze buurt is dat ook enkele typische kenmerken los van de dader worden vermeld: 1 respondent noemt het verwaarlozen van de buurt, de economische crisis en het openstellen van grenzen als factoren die ervoor zorgen dat het fenomeen uitbreidt en moeilijk in te dijken is, een andere respondent zegt dat winkeldieven voortkomen door een slechte vriendengroep, slechte mentaliteit en slechte opvoeding.
2.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels De 3 respondenten van de grote winkels dachten dat het veel voorkwam in de buurt en dit was ook zo bij maar liefst 16 van de 17 respondenten van de kleine winkels. Slechts 2 respondenten vergeleken naar een andere plaats, een respondent van de grote winkel naar de rest van Antwerpen en Limburg en een respondent van een kleine winkel verwees naar de Meir in Antwerpen, een zeer drukke winkelstraat. De respondenten lieten zich hier voornamelijk leiden door hun ervaringen met hun winkel en buurt en hun meningen over hun buurt en door wat ze horen van hun collega’s. 1 werd beïnvloed door gesprekken met klanten. De respondenten van de grote winkels noemden het uiterlijk en etnische/raciale kenmerken (2 respondenten) en het groepsaspect (1) als typische kenmerken. Bij de kleine winkels kwamen met 4 respondenten zowel groepsaspect als etniciteit pas op de 3e plaats. Bij de kleine winkels bleek vooral de jeugdige leeftijd van daders het meest in het oog springende, liefst 8 respondenten noemden dit kenmerk. Gedrag komt daar vlak na, met 5 respondenten die dit kenmerk noemen. Opvallend is ook dat 2 respondenten van kleine winkels factoren noemen
86
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
die losstaan van de dader, namelijk het verwaarlozen van de buurt, de economische crisis en het openstellen van grenzen als factoren die ervoor zorgen dat het fenomeen uitbreidt en moeilijk in te dijken is, en een andere respondent zegt dat winkeldieven voortkomen door een slechte vriendengroep, slechte mentaliteit en slechte opvoeding.
2.3. Wuustwezel Bredabaan
2.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling 2 respondenten denken dat het veel voorkomt in de buurt, 1 denkt dat het weinig voorkomt. Deze laatste zegt daar dan wel bij, ‘in vergelijking met het centrum van de stad’ waar zij vroeger werkte. Alle respondenten baseerden zich op hun ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt. Zo verdwijnt in 1 van de grote winkels, waarvan een respondent denkt dat winkeldiefstal veel voorkomt in de buurt, dagelijks sterke drank en ook de andere respondent die denkt dat het veel voorkomt, merkt op dat hij dagelijks lege verpakkingen vindt. 450
1 respondent zegt resoluut dat iedereen dader kan zijn en dat er geen typische kenmerken zijn. Een andere denkt dat iedereen dader kan zijn, maar dat voornamelijk op het gedrag wordt gelet. De laatste respondent zegt dat het zelfs de ‘beste klanten’ zijn. Je verliest namelijk je aandacht tegenover die klanten die veel komen.
2.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 4 respondenten denken dat het veel voorkomt in de buurt, 2 ervan vermelden dat het stijgt naarmate we de grens naderen met Nederland. 1 respondent heeft er echt geen idee van. 2 respondenten denken dat het gemiddeld voorkomt, de ene verwijst naar andere plaatsen in het algemeen, de andere verwijst naar de stad. 3 respondenten baseren zich op hun ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt. 2 respondenten baseren zich op wat ze horen van hun collega’s. Hierbij ook die ene respondent die geen idee had of het veel voorkwam, hij hoort vaak van zijn buurvrouw dat het veel voorkomt, doch is er zelf niet al te zeker van. 2 respondenten blijven onduidelijk over waarop ze hun mening baseren.
450
Deze eerste winkel is een supermarkt. De tweede winkel behoort tot het type ‘doe-het-zelf/bricolage’.
87
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
3 respondenten vinden dat daders geen typische kenmerken hebben. Voornamelijk het groepsaspect wordt hier genoemd, namelijk 3 keer. Slechts 1 respondent noemt raciale/etnische kenmerken als een typisch kenmerk. Ook 1 respondent vermeldt de ‘voorhistorie’ van personen. Opvallend is dat geen enkele respondent vindt dat daders voornamelijk behoren tot de jeugd. 2 respondenten kijken voornamelijk naar het gedrag, beiden vinden dat rondkijken, achteruitkijken en naar winkelier kijken het beste ‘verdacht gedrag’ omschrijft.
2.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels 2 respondenten van de grote winkels dachten dat het veel voorkwam en 1 weinig. Bij de kleine waren dit 4 veel, 2 gemiddeld en 1 geen idee. Bij de grote winkels verwees de respondent die dacht het weinig voorkwam naar het centrum van de stad (Antwerpen) en bij de kleine winkels verwezen ook 2 respondenten naar een andere plaats, waaronder ook 1 naar de stad, namelijk deze respondenten die vonden dat het gemiddeld voorkwam. Alledrie de respondenten van de grote winkels baseerden zich op hun eigen ervaringen met hun winkel en buurt en hun mening over de buurt, dit waren er 3 van de 7 bij de kleine winkels. Daar waren er verder 2 niet duidelijk en 2 baseerden zich op wat ze hoorden van hun collega’s.
De respondenten van de grote winkels waren niet eenduidig over typische kenmerken. 1 vond dat er geen waren, 1 lette vooral op gedrag en 1 zei dat het vooral hun ‘beste klanten’ waren. Ook de respondenten van de kleine winkels waren niet eenduidig in hun antwoorden, 3 vonden geen typische kenmerken, 3 verwezen naar groepen, 2 letten meestal op het gedrag, 1 respondent let voornamelijk op raciale en etnische kenmerken en 1 verwees naar de voorhistorie van de klanten, uiteraard indien deze gekend is.
2.4. Vergelijkende analyse
2.4.1. Grote winkels In Brasschaat Bredabaan dacht 1 respondent dat winkeldiefstal veel voorkwam, in Wuustwezel Bredabaan waren dit 2 respondenten en in Merksem Bredabaan waren dit de 3 respondenten. In Brasschaat Bredabaan zijn er 2 die vinden dat het niet veel voorkomt, in de andere buurten zijn dit er 1, respectievelijk geen. Bij elke buurt verwees 1 respondent naar een andere plaats. De stad Antwerpen werd daarbij 3 keer als een vergelijkingspunt aangebracht.
88
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Bij zowel Brasschaat Bredabaan als Merksem Bredabaan werd deze mening bij 2 respondenten gevormd door hun eigen ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt, en de overige respondent door wat deze gehoord heeft van collega’s. Bij Wuustwezel Bredabaan waren alle respondenten beïnvloed door hun eigen ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt.
Wuustwezel Bredabaan leverde 1 respondent die geen typische kenmerken kon aangeven. De respondenten van de 2 andere buurten konden er allemaal wel geven. Gedrag was het meest genoemde kenmerk, waar voornamelijk op gelet werd bij de grote winkels van Wuustwezel Bredabaan en Brasschaat Bredabaan. Beide buurten leverden 2 respondenten die dit kenmerk aanstipten. Opvallend, geen enkele respondent van de grote winkels in Merksem Bredabaan noemt verdacht gedrag als een typisch kenmerk. De respondenten van deze buurt waren eerder beïnvloed door raciale, etnische en uiterlijke kenmerken, dat genoemd werd door 2 respondenten. Ook 1 respondent van Brasschaat Bredabaan liet zich voornamelijk door dit kenmerk leiden. Daarnaast noemde de laatste respondent van Merksem Bredabaan het groepsaspect, dat door geen enkele andere respondent aangehaald werd.
2.4.2. Kleine winkels Liefst 16 respondenten van Merksem Bredabaan vonden dat het veel voorkwam, bij Brasschaat Bredabaan waren dit maar 8 respondenten. Bij Wuustwezel Bredabaan waren dit er 4 van de 7. ‘Niet veel’ werd bij Brasschaat Bredabaan 6 keer genoemd, bij Merksem Bredabaan 1, bij Wuustwezel Bredabaan geen enkele keer. De respondenten in die buurt die vonden dat het niet veel voorkwam, antwoorden daar toch gemiddeld. Dit omdat de respondenten vinden dat het eigenlijk toch nog vaak voorkomt voor zo een rustige buurt te zijn, ook al komt het veel minder voor dan op andere plaatsen. Daarnaast vonden ook 3 respondenten van Brasschaat Bredabaan dat het gemiddeld voorkwam. Belangrijker te onthouden is dat, waar de respondenten van Wuustwezel Bredabaan en Brasschaat Bredabaan zich voornamelijk lieten leiden door ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt, dat de meeste respondenten van Merksem Bredabaan hun mening baseerden op wat ze gehoord hadden van hun collega’s in de buurt. Bij het geven van hun antwoorden werd er toch regelmatig naar een andere plaats verwezen, vooral dan de stad Antwerpen werd als referentiepunt genomen. 5 respondenten van Brasschaat Bredabaan verwezen naar een andere plaats, 4 van Wuustwezel Bredabaan deden dit en ook 1 respondent van Merksem Bredabaan.
89
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Waar in Brasschaat Bredabaan de respondenten vooral letten op het gedrag, en in de tweede plaats het groepsaspect vernoemen, bleek dat, van de 11 respondenten die wel een typisch kenmerk vonden, hét typische kenmerk in Merksem Bredabaan vooral de jeugdige leeftijd van de daders is. In Wuustwezel Bredabaan kon de helft geen typisch kenmerk geven, de andere helft die dat wel kon vermeldden voornamelijk het groepsaspect. Opvallend is dat in deze buurt geen enkele keer de jeugdige leeftijd van daders als typisch kenmerk werd aangestipt, waar dit in Merksem Bredabaan toch wel het meest dominante kenmerk was. Ook Brasschaat Bredabaan noemde dat kenmerk slechts 3 keer, toch een grote minderheid. Waar in Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan ook verschillende minder bekende kenmerken werden aangegeven, zoals het meebrengen van grote lege tassen, bleven de respondenten uit Wuustwezel Bredabaan vooral steken op ‘vooral groepen’ en in mindere mate ‘verdacht gedrag’. Slechts 1 respondent vermeldde dat hij rekening houdt met de voorhistorie, op voorwaarde dat deze gekend is. Merksem Bredabaan is tenslotte de enige buurt die respondenten leverde die factoren losstaand van de dader aangaven, zijnde o.a. slechte opvoeding en mentaliteit en het verwaarlozen van de buurt.
2.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? Indien we enkel de buurt beschouwen blijft het grootste aantal respondenten van Merksem Bredabaan en Wuustwezel Bredabaan zeggen dat het veel voorkomt in de buurt. In Brasschaat Bredabaan is er een gelijke verdeling tussen ‘veel’ en ‘niet veel’, met daarnaast ook nog enkele respondenten die gemiddeld zeggen. De respondenten blijken zich in Merksem Bredabaan dan voornamelijk te baseren op wat ze horen van collega’s, terwijl in de 2 andere buurten respondenten hun beweringen afgestemd worden op ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt. Bij het geven van hun antwoorden gingen 6 respondenten van Brasschaat Bredabaan verwijzen naar een andere plaats, bij Wuustwezel Bredabaan waren dit er 5 en Merksem Bredabaan slechts 2.
Indien we enkel buurt beschouwen is gedrag in Brasschaat Bredabaan het belangrijkste aandachtspunt. Jeugd is in Merksem Bredabaan het meest genoemde typische kenmerk, maar indien we geen onderscheid meer maken tussen grote en kleine winkels, komt uiterlijk, raciale en etnische kenmerken op de 2e plaats. In Wuustwezel Bredabaan was bij de grote winkels ‘verdacht gedrag’ het meest genoemde kenmerk en bij de kleine winkels ‘groepsaspect’. Indien we dit onderscheid laten varen wordt ‘verdacht gedrag’ het meest genoemde kenmerk.
90
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
2.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? Indien we enkel de grootte van de winkels beschouwen, blijkt dat de respondenten van de grote winkels vooral denken dat het fenomeen veel voorkomt in hun buurt en zich daarbij vooral baseren op de eigen ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt. Ook bij de kleine winkels blijken de meeste respondenten overtuigd dat winkeldiefstal veel voorkomt in hun buurt en net zoals bij de grote winkels baseren ze op de eigen ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt.
Bij de grote winkels wordt voornamelijk het kenmerk verdacht gedrag genoemd, meestal bedoelen de respondenten rondkijken en achteruit kijken. Raciale en etnische kenmerken nemen de 2e plaats in. Bij de kleine winkels vinden 12 respondenten dat iedereen dader kan zijn en dat ze geen typische kenmerken vertonen. Gedrag wordt door de respondenten van de kleine winkels het meeste genoemd. Liefst 16 respondenten halen dit kenmerk aan. Aan verdacht gedrag worden verschillende invullingen gegeven. Achteruit kijken, rondkijken en naar winkelier kijken is de meest voorkomende. Ook uiterlijke en vooral raciale en etnische kenmerken (9), jeugdigheid van de daders (11) en het groepsaspect (13) worden veel genoemd. 2 respondenten van kleine winkels noemen factoren losstaand van de dader.
2.7. Besluit Klaarblijkelijk baseren personen zich op verschillende dingen als hen gevraagd wordt of ze denken of winkeldiefstal veel voorkomt of niet. Meestal baseren ze zich op ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt, of wat ze horen van collega’s uit die buurt. Sommige respondenten verwijzen bij het vormen van hun antwoord naar andere plaatsen die ze kennen of waar ze veronderstellen dat meer of minder winkeldiefstal voorkomt. Dit is een mogelijke aanwijzing dat bepaalde winkeliers en personeelsleden zich laten beïnvloeden door de factor ‘buurt’ waarin hun winkel al dan niet ligt.
Typische kenmerken noemen blijkt niet altijd even gemakkelijk. Respondenten denken daarbij minder snel aan de omgeving. Opvallend is dat slechts 2 van de 50 bevraagde respondenten factoren aanhalen losstaand van de dader, die te wijten zijn aan ons land, de buurt of de omgeving van de dader. Meestal wordt ‘verdacht gedrag’ genoemd, maar ook raciale & etnische kenmerken, jeugdige leeftijd en groepen blijken voor veel respondenten typische kenmerken. Naargelang de buurt verschilt de dominantie van 1 van die kenmerken. 91
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
3. Verschillen in preventie
3.1. Brasschaat Bredabaan
3.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling Alle grote winkels in deze buurt gebruiken een vorm van preventie. 1 winkel gebruikt alleen een spiegel. De 2 andere winkels gebruiken detectiepoorten gekoppeld aan individuele alarmen en 1 van deze grote winkels gebruikt ook camera’s. In de andere winkel wordt naast de detectiepoort nog een glazen scherm (en spiegel) en glazen kasten gebruikt, deze winkel gebruikt ook een codewoord om de rest van het personeel te waarschuwen.
451
In 1 winkel
worden opleidingen georganiseerd voor het personeel. De respondent geeft namelijk ook zelf opleidingen aan het personeel. De 2 andere winkels kennen geen opleidingen maar 1 andere bevraagde respondent heeft vroeger wel een opleiding gevolgd. Geen enkele winkel heeft een externe of interne vorm van bewaking.
Er werd gepeild naar welke methoden volgens de respondenten het effectiefste zijn, los van het feit of ze deze in hun winkel gebruiken. Niet alle effectieve preventiemiddelen zijn ook bruikbaar in hun eigen winkel, dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de goederen zich hier niet toe lenen. In deze buurt kregen camera’s en detectiepoorten een stem. De 2e respondent verkiest veel personeel op de werkvloer, de 3e respondent had geen voorkeur. De persoon die camera’s en detectiepoort koos, verkoos camera’s omdat ze hier een afschrikkingeffect aan toeschrijft.
3.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 8 respondenten gebruiken geen preventie. 1 ervan is net verhuisd en zal weldra camera’s en spiegels laten installeren.452 5 respondenten vinden dat preventiemiddelen te duur zijn in vergelijking met de kosten die ze zouden hebben indien hun goederen gestolen worden. 2 vinden dat hun winkel te klein is en hun goederen te onbenullig zijn om daar preventie voor te hebben.
453
In deze buurt blijken voornamelijk detectiepoorten met individuele alarmen en
camera’s te worden gebruikt. Deze preventiemethodieken werden teruggevonden in 4 winkels. Spiegels werden maar gebruikt in 1 winkel en glazen kasten/schermen in 2 winkels. 451
Deze winkel is een parfumerie. Door middel van het scherm kan men vanuit de keuken de klanten in het oog houden. Vanuit de winkel lijkt dit een grote spiegel, dus min of meer gebruiken ze ook een spiegel. Het codewoord dat ze gebruiken is ‘tester’. Testers zijn een vorm van dummy’s, dus ook deze vorm van preventie wordt hier eigenlijk gebruikt. 452 Deze winkel bevond zich ook voor de verhuis in de buurt Brasschaat Bredabaan. 453 Deze respondenten zijn de eigenaars van een dagbladhandel en een geschenkkaartjeswinkel.
92
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Daarnaast zijn ook nog volgende preventiemethodieken aan bod gekomen in deze buurt: Een ‘security’-knop die de winkel verbindt met de politie (1 respondent), weinig voorraad/stock hebben (1), ‘prullen’ vooraan en duurste in de stock achteraan (1), tassen vooraan laten staan (1), slotsystemen aan elektronica (1), alarmsystemen (2) en een bel zodat de winkelier hoort wie er binnenkomt (2). 1 respondent noemde ook 2 speciale preventiemethodieken, hij had namelijk een kassa die niet direct open kan en een hond. “Die hond heeft al veel potentiële dieven verjaagd zé.”
454
1 heeft geen voorkeur. 5 respondenten noemen geen elektronisch middel op de vraag wat zij het meest effectief vinden. 3 ervan vinden dat in persoon controleren en alert zijn het meest effectieve is, omdat de dader dan minder snel durft overgaan tot het feit, de 4e respondent noemt een bel, zodat hij dan ziet wie binnenkomt en daarna moet de winkelier volgens hem alert zijn. Elektronische middelen kunnen volgens deze respondenten toch omzeild worden. 1 respondent noemt bewakingsagenten en winkeldetectives als het meest effectieve preventiemiddel. Dit zou afschrikwekkender moeten zijn voor de daders. 1 respondent noemt alarmsystemen. Sommige respondenten maken combinaties. 1 noemt bewaking en camera’s samen als het effectiefste, een andere respondent kiest voor bewaking in grote winkels, camera’s in kleine winkels. 1 respondent maakt een combinatie tussen detectiepoort en meer personeel op de werkvloer. 5 respondenten noemen camera’s op zich als effectiefste middel, 2 respondent verkiezen camera’s en detectiepoort samen. 1 ervan zegt: “Gewoon om toch op zijn minst de illusie van veiligheid te hebben.” 455 Deze laatste respondent koppelt dit nog aan media-aandacht. Media-aandacht is volgens hem zeer effectief omdat dan de mensen in de buurt er meer zullen op letten en de daders minder snel naar die buurt zullen komen. 6 respondenten die camera’s noemen doen dit omwille van het ‘afschrikwekkende karakter’ van de methodiek, 3 omdat later de beelden kunnen opgevraagd worden. 2 van de 17 respondenten zouden overigens graag regelmatig politiepatrouilles over de Bredabaan zien passeren.
3.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Alle grote winkels gebruiken een vorm van preventie, al was het maar 1 spiegel. De redenen om geen preventie te gebruiken, zoals het te duur zijn, kwamen veel minder aan bod in de grote winkels. 454 455
Interview met gerant kledingwinkel, Brasschaat, 20 februari 2010. Interview met eigenaar entertainmentwinkel, Brasschaat, 16 februari 2010.
93
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Liefst 8 respondenten van de kleine winkels hebben geen preventie. Zelfs respondenten die wel preventie gebruiken verwijzen naar de hoge kostprijs. Detectiepoorten en camera’s blijken het meest gebruikt te worden, zowel bij grote als bij kleine winkels. Spiegels zijn ook een belangrijke preventiemethodiek, maar minder gebruikt in deze buurt. Waar deze bij grote winkels veelal over een kassa hangen is dit bij kleine winkels minder het geval, daar hangen ze meer in de hoeken, en soms is een hele wand een spiegel.
De respondenten van de grote winkels waren niet eenduidig in hun antwoorden over het effectiefste preventiemiddel. 1 had geen voorkeur, 1 koos voor camera’s en 1 voor detectiepoorten met alarmen. Deze preventiemethodieken zijn ook zeer gegeerd bij de kleine winkels, liefst 5 respondenten denken dat camera’s het meest effectieve preventiemiddel zijn en 4 gebruiken het in combinaties. Wat zeer opvallend is, 5 respondenten van kleine winkels noemen een vorm van personele preventie als effectiefste, plus 3 personen betrekken het in combinaties. 1 respondent van de grote winkels verkiest veel personeel op de werkvloer, maar toch opmerkelijk is dat geen enkele respondent van de grote winkels in deze buurt een vorm van bewaking noemt als meest effectief. Terwijl bewakingsagenten en winkeldetectives net in grote winkels het meeste voorkomen. In deze buurt gebruikte echter geen enkele bevraagde grote winkel een vorm van interne of externe bewaking.
3.2. Merksem Bredabaan
3.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling De 3 bevraagde winkels gebruiken detectiepoorten met individuele alarmen en ook camera’s. Daarnaast maken 2 van deze winkels gebruik van elektronische stickers, 1 winkel heeft glazen kasten en gebruikt daarnaast ook barcodes om elk artikel apart te beveiligen. Bij 1 winkel staan de goederen die het meeste in trek zijn
456
achter het onthaal, dit kan je zelf niet meer
nemen. 1 van de winkels vermeldt ook ‘alert personeel’ als een preventiemethodiek die zij gebruiken. Geen enkele gebruikt spiegels.
2 winkels voorzien geen opleidingen, 1 winkel krijgt wel opleidingen maar dan alleen voor geranten, die voor het personeel zelf zijn al vrij lang geleden. Enkel deze laatste winkel heeft
456
Deze winkel is een supermarkt. Het meest gegeerde goed in deze supermarkt is sterke drank.
94
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
ook een vorm van bewaking. Een externe bewakingsagent komt de laatste 4 uur dat de winkel open is een oogje in het zeil houden.
1 respondent beweert uitdrukkelijk dat alles te omzeilen is en het meest effectieve preventiemiddel niet bestaat. Wie echt iets wil stelen zal wel een manier vinden. De 2e respondent verkiest ‘verdachte personen volgen’ 457 in combinatie met ‘grote zakken en tassen weren uit de winkel’. De laatste respondent vindt het beste systeem alles achter glas zetten, net zoals dit zal gebeuren in de winkel waar zij werkzaam is.
3.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 5 respondenten gebruiken geen enkele preventie, buiten de persoonlijke controle dat door geen enkele van deze 5 respondenten als preventiemethodiek wordt aangegeven. 3 daarvan vinden preventie te duur. 1 respondent zal weldra een spiegel hangen, zodat ze toch een dode hoek van de winkel in het oog kan houden. De laatste van die 5 respondenten vindt preventie niet nodig omdat winkeldiefstal naar zijn mening te weinig voorkomt in zijn winkel en het afschrikkingeffect van de preventiemethodieken op zich aan belang inboeten. 1 respondent bezit wel een bel, zodat hij kan zien wie er binnenkomt, maar voor de rest heeft ook deze respondent geen preventie omwille van het financiële kostenplaatje. 4 respondenten hebben een detectiepoort met bijhorende individuele alarmen. Liefst 7 bezochte winkels maken gebruik van camera’s en een 8e respondent vermeldt dat deze onderweg zijn na hun recente verhuis.
458
Verder gebruiken 2 winkels vitrinekasten met een alarm erop, 1 winkel
vitrinekasten zonder alarm. 1 winkel houdt de tassen vooraan en biedt de klanten een winkelmandje aan. Daarnaast worden in deze buurt ook nog slotsystemen voor elektronica, verfalarmpjes voor kleding en ‘safers’ voor CD’s en DVD’s gebruikt bij bepaalde winkels. 3 winkels bezitten een ‘security’-knop waarmee ze in contact staan met de politie. Dit omdat er veel gewag wordt gemaakt van overvallen in deze buurt. Met het oog op deze overvallen hebben ook 2 respondenten een vorm van persoonlijke beveiliging gevonden in een schaar en een stok. 2 winkels halen verder nog de goederen uit de verpakkingen en dozen, waardoor de klant pas aan de kassa het voorwerp in kwestie krijgt. Veel winkeldieven laten zich hierdoor misleiden en gaan aan de haal met een lege doos. 2 winkels hebben enkel spullen met lage waarde vooraan en het duurste wordt achteraan bewaard in de voorraad/stock, uiteraard ook
457
Deze respondent wijst na afloop van het interview een verdachte persoon aan die ze zullen in het oog houden. Hij baseert zich hierbij puur op het gevoel dat hij krijgt bij het zien van deze persoon. 458 Deze winkel bevond zich ook voor de verhuis in de buurt Merksem Bredabaan.
95
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
goed beveiligd. 1 winkel heeft goederen buiten staan en deze aan kettingen gelegd. 1 winkel maakte gebruik van een ‘mystery shopper’ die door het hoofdkantoor werd ingehuurd. Tenslotte maakt 1 winkel ook gebruik van een code om het medepersoneel te waarschuwen. 459
3 respondenten hadden geen voorkeur en 1 zegt dat het niet bestaat. Alles is te omzeilen. Hij verwoordt dit als volgt: “Hoe beter de beveiliging, hoe slimmer de dief.”
460
Ook in deze
buurt blijken respondenten vooral personele preventie te waarderen, doch meestal in combinatie gebruikt. 3 respondenten noemen alert zijn op zich als het meest effectieve. 2 respondenten noemen oogcontact het meest effectieve, doch 1 ervan combineert dit nog met het gebruik van camera’s. 1 respondent verkiest een winkeldetective in combinatie met alarmsystemen. 1 respondent verkiest politiepatrouilles op de Bredabaan en 1 respondent gaat de daders vragen de goederen terug te geven alvorens ze buiten wandelen. Zij vindt dit het meest effectieve als preventie, maar dit is eigenlijk meer een reactie. 3 respondenten verkiezen camera’s, waarvan 1 dit nog liever combineert met de “security-knop” in de winkel en 1 dit combineert met alarmsystemen. Daarnaast hebben we net vermeld dat 1 respondent oogcontact verkoos maar camera’s in 2e instantie, dus dat maakt 4 personen die camera’s noemen, waarvan 3 dit doen omdat men later de beelden kan opvragen. De 4e respondent lijkt zich meer te baseren op het afschrikkingeffect omdat deze benadrukt dat de niet-werkenden er zo door de daders worden uitgehaald. 1 respondent verkiest safers en ook het leegmaken van de dozen krijgt 1 stem als effectiefste preventiemethodiek. Opvallend, geen enkele respondent noemt detectiepoorten in combinatie met tags als effectiefste preventiemiddel, nochtans gebruiken 4 winkels deze methodiek in hun winkel.
3.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Alle grote winkels gebruiken een vorm van preventie. Bij de kleine winkels waren er 5 die geen preventie gebruiken. Te duur was de reden die het meeste werd aangegeven. De 3 grote winkels gebruiken allemaal camera’s en allemaal detectiepoortjes met bijhorende alarmpjes. Camera’s en detectiepoorten werden ook het meeste gebruikt bij de kleine winkels, doch daar werden vooral ook veel alternatieven genoemd. Ook de grote winkels gebruiken minder bekende vormen van preventie. 1 grote winkel kende ook opleidingen en een externe bewaker
459 460
Deze winkel behoort tot het type ‘entertainment’ en gebruikt de code “Bart is hier.” Interview met gerant GSM winkel, Merksem, 1 maart 2010.
96
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
voor de laatste 4 uur dat de winkel open is. Bij de kleine winkels werden geen opleidingen gegeven en was er geen enkele vorm van interne of externe bewaking.
Opvallend: geen enkele grote winkel en geen enkele kleine winkel noemde detectiepoorten met bijhorende alarmpjes als effectiefste preventiemiddel, ook al werd deze methodiek in vrij veel winkels gebruikt. Waar bij kleine winkels personele preventie hoog werd aangeschreven, zei ook 1 van de 3 respondenten van de grote winkels dat personen volgen zeer effectief is. Geen enkele respondent van de grote winkels vond bewaking door bewakingsagenten of winkeldetectives het effectiefste middel, terwijl er wel 1 respondent van de kleine winkels dit noemde. Opmerkelijk is het kleine aantal voorkeuren voor elektronische middelen in deze buurt, hoewel toch enkele respondenten camera’s betrekken in combinaties. Bij de grote winkels werd geen enkel elektronisch middel genoemd als effectiefste preventiemethodiek. In deze buurt waren 2 respondenten overtuigd dat een effectief preventiemiddel niet bestaat, dat wie wil stelen wel een manier zal vinden. 1 van deze 2 respondenten was gerant bij een kleine winkel, de andere was gerant bij een grote winkel.
3.3. Wuustwezel Bredabaan
3.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling Al de grote winkels in deze buurt gebruiken een vorm van preventie. 2 winkels hebben detectiepoorten met bijhorende individuele alarmen en 2 winkels hebben camera’s hangen. In 1 winkel hangt een spiegel net boven de kassa. In 1 van de winkels worden, bij wijze van preventie, de klanten gevraagd de tassen en karren leeg te maken en de goederen op de band te plaatsen. Uiteraard is dit ook in de meeste andere winkels het geval, maar zij zien hier geen vorm van preventie in. Deze respondent vindt dit wel een vorm van preventie. 1 winkel heeft een automatische poort. Geen enkele van de bevraagde grote winkels in deze buurt organiseert opleidingen en geen enkele heeft een vorm van interne of externe bewaking.
1 respondent had geen voorkeur voor een effectief preventiemiddel, 1 vindt camera’s het meest effectief, waarom dit zo is, is niet duidelijk. De 3e respondent verkiest winkeldetectives en veel alert personeel op de werkvloer.
97
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
3.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 2 kleine winkels doen niet aan preventie. 1 respondent verkiest geen preventie te nemen omdat zijn goederen volgens hem toch niet in trek zijn 461 en dan is de investering overbodig. De 2e respondent verkiest geen preventie omdat zijn goederen moeilijk te verstoppen zijn 462 en hij toch direct in de winkel staat. 1 respondent heeft spiegels, maar vindt prijs voor elektronische middelen te hoog. Camera’s blijken in deze buurt een gegeerde preventiemethodiek, 4 van de 7 kleine winkels hebben camera’s hangen. 2 winkels maken gebruik van detectiepoorten met individuele alarmen. 1 winkel heeft slotsystemen voor het beveiligen van de elektronica die er te koop wordt aangeboden. Deze winkel gebruikt ook glazen kasten met een alarm erop. 1 respondent heeft kommen buitenstaan, doch vreest niet dat deze gestolen zullen worden omdat volgens haar de sociale controle van de buurt een zeer goede preventiemethodiek is. Indien iemand een kom meeneemt zonder deze te betalen weet direct heel de buurt ervan. Opmerkelijk, deze respondent is nochtans wel ervan overtuigd dat winkeldiefstal veel voorkomt in deze buurt. Flap en Völker bevestigen wat deze respondent denkt, want volgens deze auteurs voorkomt de informele controle van mensen over hun medeburgers dat er ‘collectieve kwaden’ ontstaan. 463
1 respondent denkt dat een effectief preventiemiddel niet bestaat, 5 denken van wel. 1 heeft geen voorkeur maar is wel voorstander van het ‘in persoon controleren en alert zijn’. 3 respondenten vinden detectiepoorten het effectiefste preventiemiddel. 1 respondent verkiest camera’s, omdat nadien de beelden gebruikt kunnen worden. Een laatste respondent opteert voor het gebruik van alarmsystemen in combinatie met bewaking of winkeldetectives.
3.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels Alle grote winkels gebruiken een vorm van preventie, dit was niet het geval bij 2 kleine winkels. Grote en kleine winkels kennen beiden voornamelijk camera’s, detectiepoorten met individuele alarmen en spiegels. Sommige grote en kleine winkels kennen nog alternatieve preventiemiddelen. 1 respondent van een kleine winkel is, desondanks ze ervan overtuigd is dat het fenomeen veel voorkomt in deze buurt, niet bang om goederen onbewaakt buiten te zetten omdat ze gelooft dat de sociale controle van de buurt een goede preventiemethodiek is. Die kommen staan volgens haar zelfs veiliger buiten dan binnen. 461
Deze winkel is een optiek. Deze winkel is een wijnhandel. 463 FLAP, H.D. en VÖLKER, B.G.M., ‘Gemeenschap, informele controle en collectieve kwaden in de buurt’, in Burgers in de buurt, VÖLKER, B.G.M., (ed.), Amsterdam, Amsterdam University Press, 2005, 41-67. 462
98
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Geen enkele respondent van de grote winkels verkiest detectiepoorten met individuele alarmen als effectiefste preventiemiddel. Toch hanteren 2 grote winkels deze methode. Bij de kleine winkels verkiezen de meeste respondenten (3 van de 7) wel deze preventiemethodiek.
3.4. Vergelijkende analyse
3.4.1. Grote winkels Alle grote winkels gebruiken een vorm van preventie. Merksem Bredabaan leverde 3 grote winkels die alledrie camera’s en detectiepoorten met bijhorende individuele alarmen gebruiken, maar geen enkele van deze winkels had spiegels. Wuustwezel Bredabaan leverde 2 winkels die detectiepoorten en camera’s gebruiken en 1 winkel die een spiegel heeft. Bij Brasschaat Bredabaan gebruikt 1 winkel camera’s, is er 1 winkel die spiegels heeft en 2 die detectiepoorten met alarmpjes hebben. De alternatieve middelen die genoemd werden verschillen ook, Brasschaat Bredabaan noemde zo glazen schermen, het gebruik van codes om het medepersoneel te waarschuwen en dummy’s, Merksem Bredabaan noemde glazen schermen, barcodes en elektronische stickers, Wuustwezel Bredabaan noemde bij wijze van alternatieve middelen een automatische poort en het leegmaken van tassen op de band. Enkel bij Merksem Bredabaan was er een winkel die een vorm van (externe) bewaking heeft. In Brasschaat Bredabaan en Merksem Bredabaan is er op dit moment een winkel dat opleidingen organiseert, in Wuustwezel Bredabaan worden geen opleidingen georganiseerd. De respondent van die ene winkel in Brasschaat Bredabaan geeft zelf opleidingen aan het personeel, de respondent van de winkel in Merksem Bredabaan volgt opleidingen, die enkel bestemd zijn voor de geranten. Een andere respondent van Brasschaat Bredabaan heeft vroeger wel eens een opleiding gevolgd, maar dat was niet uitgaande van de winkel waar zij nu actief is.
In Merksem Bredabaan vond 1 respondent dat het meest effectieve preventiemiddel niet bestaat, dat alles te omzeilen is. 1 vindt ‘personen volgen’, in combinatie met ‘grote zakken en tassen weren uit de winkel’ zeer effectief. De laatste respondent van deze buurt vindt het beste systeem alles achter glas zetten, net zoals dit zal gebeuren in de winkel waar zij werkzaam is. De respondenten van de grote winkels in deze buurt verkiezen dus duidelijk geen elektronische middelen terwijl toch alledrie de winkels camera’s en detectiepoorten
99
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
hebben in de winkel. Brasschaat Bredabaan levert wel 2 respondenten die een elektronisch middel het effectiefste vinden, 1 verkiest camera’s, 1 verkiest de detectiepoorten met bijhorende alarmen. De 3e respondent van deze buurt vernoemt ‘veel personeel op de werkvloer’ als het meest effectieve preventiemiddel. Wuustwezel Bredabaan heeft 1 respondent die geen voorkeur heeft, 1 die camera’s het effectiefste vindt en 1 respondent die bewaking of winkeldetectives het meest effectieve middel vindt.
3.4.2. Kleine winkels De 3 buurten kennen winkels die geen preventie hebben, het overgrote aantal daarvan geeft op dat ze preventie te duur vinden. Detectiepoorten met tags en vooral camera’s worden in de 3 buurten het meest gebruikt, meestal in combinatie met enkele alternatieve preventiemiddelen. Waar Wuustwezel Bredabaan 2 alternatieve preventiemethoden noemt, noemt Brasschaat Bredabaan er 6 en Merksem Bredabaan liefst 12. Het meest opvallende verschil tussen de 3 buurten is dat ‘alert zijn’ in Merksem Bredabaan 3 keer effectief genoemd wordt als gebruikte preventiemethodiek en geen enkele respondent in de andere buurten aanziet dit als een preventiemethodiek. 1 respondent in Wuustwezel Bredabaan noemt de sociale controle van de buurt als preventiemethodiek, geen enkele andere respondent noemt deze factor.
Opvallend is dat in Merksem Bredabaan geen enkele keer detectiepoort met tags genoemd wordt als effectiefste methode, terwijl er toch winkels zijn dat deze methoden gebruiken. Merksem Bredabaan blijkt voornamelijk personele preventie te verkiezen. Brasschaat Bredabaan
verkiest
voornamelijk
camera’s,
meestal
in
combinatie
met
andere
preventiemethoden. Wuustwezel Bredabaan maakt opvallend minder combinaties, zij noemen zo goed als altijd 1 methode als effectiefste. Waar de respondenten van Brasschaat Bredabaan voornamelijk camera’s verkiezen voor het afschrikkingeffect dat ervan zou uitgaan, verkiezen de respondenten van de andere buurten deze methodiek omwille van het feit dat de beelden kunnen opgevraagd en gebruikt worden.
3.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? Camera’s zijn in de 3 buurten de meest gegeerde methodiek, gevolgd door detectiepoorten met bijhorende individuele alarmen. Merksem Bredabaan noemt het meeste alternatieven. Merksem Bredabaan blijkt als effectiefste methode voornamelijk personele preventie te verkiezen, meestal in combinatie met andere methoden. Brasschaat Bredabaan maakt ook veel
100
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
combinaties, maar verkiest toch meer elektronische middelen dan Merksem Bredabaan. Personen die camera’s verkiezen doen dit in Brasschaat Bredabaan voornamelijk omwille van het afschrikkingeffect, de respondenten van de 2 andere buurten doen dit eerder omdat de beelden nadien kunnen worden opgevraagd.
3.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? Alle grote winkels gebruiken een vorm van preventie. Dat is zeker niet het geval bij de kleine winkels, de meeste respondenten vinden het te duur, anderen vinden de goederen te kleinschalig of onbelangrijk. Deze argumenten gelden minder in grote winkels, omdat daar veel meer geld beschikbaar is om tot preventie over te gaan. In grote winkels zijn soms opleidingen en vormen van bewaking, dit is geen enkele keer het geval bij de kleine winkels, wel heeft 1 kleine winkel een mystery shopper genoemd, die als zogezegde klant een oogje in het zeil houdt.
Hoewel 7 van de 9 grote winkels detectiepoorten met bijhorende individuele alarmen noemen als een preventiemethodiek die in hun winkel gebruikt wordt, noemt slechts 1 respondent deze methode als het meest effectieve. Bij de kleine winkels wordt deze methodiek wel meer genoemd als effectiefste en dan opvallend genoeg nog niet altijd bij die winkels die ze gebruiken. Deze methode wordt zelfs meer als effectief aanzien bij winkels die niet over de goederen beschikken om ze toe te passen.
3.7. Besluit Alle grote winkels gebruiken een vorm van preventie, de kleine niet allemaal. Dit omdat de kleine vaak niet over de nodige financiële middelen beschikken om tot preventie over te gaan of omdat ze hun goederen niet als een doelwit aanzien. Deze laatste respondenten zijn een duidelijk voorbeeld van de onderschatting van het fenomeen. Camera’s worden het meest gebruikt en ook zeer vaak genoemd als effectief middel, al dan niet in combinaties. De reden om tot het gebruik van camera’s over te gaan verschilt, sommige vinden dat deze methode de daders afschrikt, anderen vinden het goed dat er beelden zijn die kunnen worden opgevraagd. Personele preventie geniet een grote voorkeur en ook ‘veel personeel op de werkvloer’ werd soms genoemd als een mogelijke preventiemethodiek. ‘Het aantal personeelsleden op de werkvloer’ is trouwens het criterium dat wij in deze masterproef gebruiken om de grootte van de winkels te bepalen. 101
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
4. Verschillen in reactiewijze
4.1. Brasschaat Bredabaan
4.1.1. Verschillen tussen grote winkels onderling 2 respondenten hadden al ervaring met winkeldiefstal in de winkel waar ze nu werken. 1 respondent heeft nog geen winkeldiefstal meegemaakt. Bij betrapping heeft 1 van de grote winkels het standpunt altijd politie te bellen. 2 winkels beslissen afhankelijk van de situatie, 1 winkel belt de politie indien de diefstal groot is en de 2e indien geweld gebruikt wordt door de dader. 1 respondent vermeldt dat ze in eerste instantie haar baas erbij zou roepen.
1 respondent is ervan overtuigd dat er gerechtelijke gevolgen aan vastgeknoopt worden. Dit omwille van de positieve ervaring die ze hiermee heeft. Zij haalt een oproepingsbrief van de procureur van Antwerpen boven, waarin ze gevraagd wordt als getuige op te treden. Zij was immers getuige van een winkeldiefstal bij een kleine winkel aan de overkant van de straat. Het proces van de dader zou voorkomen in maart. De 2 andere respondenten zijn er niet van overtuigd dat er altijd gerechtelijke gevolgen aan vastgeknoopt worden. Zij vinden beiden dat dit afhangen van bepaalde factoren. Volgens de 1e hangt dit af van de zwaarte van de diefstal. Volgens de 2e respondent hangt dit af van de dader, of deze al dan niet een recidivist is. De 3 respondenten hebben hun eigen mening over een geschikte straf, de 1e vindt een geldboete geschikt, de 2e een gevangenisstraf. De laatste vindt een geldboete geschikt voor kleine feiten en een gevangenisstraf voor de zwaardere feiten.
4.1.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 14 respondenten hadden al ervaring met winkeldiefstal in de winkel waar zij nu werken. 3 hebben het nog niet meegemaakt. 5 winkels hebben een standpunt om altijd de politie te bellen. In de praktijk wordt dit niet altijd effectief gedaan. De 12 andere hebben geen vast standpunt en bellen zeker niet altijd de politie op, de reden waarom is, dat het vaak al te laat is en dat er toch niet veel aan gedaan kan worden. Het hangt dan ook af van het moment zelf en de dader. 4 respondenten zeggen dat ze er in eerste instantie achteraan zouden gaan of de dader aanspreken. 1 respondent vermeldt dat ze er een collega bijhaalt alvorens op de dader af te stappen.
102
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Slechts 2 respondenten denken dat er altijd gerechtelijke gevolgen aan vast gekoppeld worden. 11 denken daarentegen dat dit nooit het geval is. Sommige respondenten zijn zich bewust van de te hoge werklast van de ambtenaren die zich daarmee moeten bezighouden. 1 respondent denkt dat het soms is en volgens 3 respondenten is het afhankelijk. De 1e respondent denkt dat dit afhankelijk is van de persoon van de dader, de 2e respondent denkt dat dit afhangt van of de dader een recidivist is en de 3e respondent denkt dat het afhankelijk is van de zwaarte van het gestolen goed. Sommige respondenten hebben een voorkeur voor een bepaalde straf. 1 respondent vindt dat deze moet afhangen van de dader. Geldboete wordt slechts 1 keer genoemd maar de winkel vergoeden of terugbetalen wordt 4 keer genoemd. Ook opteren 4 respondenten voor een werkstraf, 3 ervan halen merkwaardig genoeg dezelfde zin boven: “Dat ze de straat maar eens vegen”.
464
1 respondent wil dat minderjarigen de
gevangenis moeten bezoeken ter afschrikking. Dit is een voorbeeld van de Scared Straight methode, maar deze blijkt volgens onderzoeken niet te werken als preventiemethodiek.465
4.1.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels De meeste respondenten hadden al ervaring met winkeldiefstal. Zowel bij grote als bij kleine winkels wordt er niet altijd politie gebeld. Meestal vinden de respondenten het ofwel te laat ofwel nutteloos om aangifte te doen. Nutteloos omdat ofwel de dader te jong is, ofwel nutteloos omdat er niets mee gedaan wordt na aangifte van een klacht.
Gerechtelijke gevolgen worden er volgens de respondenten van de grote winkels wel aan gekoppeld, ofwel zijn deze afhankelijk van bepaalde factoren. Geen enkele respondent van de grote winkels zegt dus dat er nooit gerechtelijke gevolgen volgen. Dit is wel anders bij de kleine winkels, waar de overgrote meerderheid denkt dat er nooit iets mee gedaan wordt. Sommige respondenten zijn zich wel bewust van de te hoge werklast van de bevoegde ambtenaren. Maar dat wil niet zeggen dat er volgens hen niets mee moet gedaan worden, de meeste respondenten willen deze situatie wel veranderd zien. Geschikte straf noemen de grote winkels gevangenisstraf of geldboete. De kleine winkels daarentegen uiten vooral hun voorkeur voor het vergoeden van de winkelier of hem terugbetalen enerzijds of de werkstraf anderzijds. 464 Interview met verkoopster kledingwinkel, Brasschaat, 16 februari 2010. , Interview met eigenaar kledingwinkel, Brasschaat, 16 februari 2010. en Interview met verkoopster geschenkenwinkel, Brasschaat, 16 februari 2010. 465 PETROSINO, A., TURPIN-PETROSINO, C. en BUEHLER, J., ‘Chapter 6. Scared Straight and other Juvenile Awareness Programs’ in Preventing Crime: What works for Children, Offenders, Victims and Places, WELSH, B.C. en FARRINGTON, D.P., (eds.), New York, Springer, 2006, 87-102.
103
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
4.2. Merksem Bredabaan
4.2.1. Verschillen tussen grote winkels onderling 2 respondenten hadden reeds ervaring met winkeldiefstal waar ze nu werken, 1 heeft er nog geen meegemaakt. 1 winkel heeft het standpunt altijd politie te bellen en doet dit ook. 1 winkel heeft het standpunt altijd politie te bellen maar dat gebeurt niet altijd in de praktijk. 1 winkel heeft geen standpunt en geeft eerst de kans om te betalen. Indien ze dit niet kunnen wordt de politie erbij gehaald.
1 respondent denkt dat er altijd gerechtelijke gevolgen volgen, dit omwille van een positieve ervaring. 1 denkt dat deze gevolgen afhangen van de dader en de laatste respondent denkt dat er nooit gerechtelijke gevolgen maar dat er wel PV opgemaakt wordt. Slechts 1 respondent heeft min of meer een voorkeur voor een geschikte straf, namelijk illegalen terugsturen naar eigen land. Een 2e respondent heeft niet echt een voorkeur maar is wel voorstander van strenge straffen.
4.2.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 13 respondenten hadden al ervaring met winkeldiefstal in de winkel waar ze nu werken. 1 respondent heeft al een winkeldiefstal meegemaakt in een winkel waar deze respondent vroeger werkte. 3 respondenten hebben nog geen winkeldiefstal meegemaakt. 6 winkels hebben een standpunt van altijd de politie te bellen. ‘Al was het maar voor de verzekering’, geven sommige respondenten aan. In de praktijk wordt dit toch niet bij iedereen strikt gevolgd. 11 winkels bellen sowieso niet altijd de politie op en hangt dit af van de situatie of de dader. 1 respondent vertelt dat ze als eerste reactie haar baas of een collega erbij zou roepen. 1 respondent zou erachter gaan om naar de goederen te vragen.
1 respondent denkt dat er altijd een vorm van gerechtelijke gevolgen wordt aan vastgeknoopt, al is het maar om de schade dat de winkeldief heeft aangericht tijdens de diefstal. 2 respondenten zeggen het niet te weten, maar ze hopen alleszins wel dat er iets volgt. 12 respondenten zeggen dat er nooit gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden. Sommige respondenten zijn zich hierbij wel bewust van de hoge werklast van de bevoegde ambtenaren, maar dat wil niet zeggen dat ze deze situatie niet willen wijzigen. Volgens 2 respondenten hangt het van recidive af, 1 ervan zegt ook nog dat indien het een minderjarige betreft dat er
104
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
nooit iets volgt, alleen een waarschuwing. Sommige respondenten noemen ook een geschikte straf. Volgens 2 respondenten hangt dit af van de dader, 1 ervan zegt dat ze een hogere straf wil voor de meer professionele daders. 1 noemt een winkelverbod en liefst 6 noemen een geldboete als meest geschikte straf. 1 van deze 6 wil dat deze, bij minderjarigen, betaald wordt door de ouders omdat deze zich dan meer met hun kind zullen moeten bezighouden. 1 respondent wil dat de dader de winkelier vergoed of terugbetaald. 3 respondenten verkiezen gevangenisstraf, 1 respondent bindt hier wel therapie aan vast als noodzakelijke voorwaarde. Gevangenis zonder therapie is volgens hem nutteloos. 3 respondenten verkiezen een werkstraf. 2 willen dat een illegale dader terug naar eigen land moet. Dit werkt niet volgens een andere respondent. Opmerkelijk, 3 respondenten vermelden dat, indien noodzakelijke levensgoederen, zoals een brood, gestolen wordt dat ze dit wel door de vingers zien, maar luxegoederen zijn niet levensnoodzakelijk. Dat kunnen ze niet zomaar laten gebeuren. 4.2.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels De meeste respondenten hebben al ervaring met winkeldiefstallen en hebben zelf daders betrapt. Dit gebeurde bijna altijd in de winkel waar ze nu werkzaam zijn. Bij de grote winkels is er meer een standpunt om politie te bellen, maar dan nog wordt het niet altijd gedaan. Bij de kleine winkels zijn er maar enkelen die een standpunt hebben om de politie te bellen en ook dat wordt niet altijd gedaan. De overgrote meerderheid belt zeker niet altijd de politie en heeft hier ook geen bepaald standpunt over. 2 respondenten van kleine winkels vertellen nog dat ze eerst iets anders doen, als een eerste reactie, 1 roept de baas of collega, de ander gaat erachter en vraagt haar goederen terug.
1 respondent van de grote winkels denkt dat er wel gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden, 1 denkt van niet, 1 dat het afhangt van de dader. De overgrote meerderheid van de kleine winkels denkt dat er geen gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden. De 2 respondenten die zeggen dat het ervan afhangt, zeggen dat dit afhankelijk is van herhaling. Recidivisten krijgen volgens hen sneller een straf. 1 ervan zegt daarbij dat minderjarigen wel nooit een straf krijgen dus dat de dader bovendien meerderjarig moet zijn. 1 respondent van een kleine winkel zegt dat er altijd iets volgt, al is het maar om de schade die is aangericht tijdens de diefstal. 2 respondenten weten het niet en hopen alleszins van wel. 3 respondenten van kleine winkels vermelden dat, indien noodzakelijke levensgoederen, zoals een brood, gestolen wordt dat ze dit wel door de vingers zien, maar luxegoederen zijn niet levensnoodzakelijk. Dat kan niet zomaar. Meningen over een ideale straf lopen uiteen. 105
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
4.3. Wuustwezel Bredabaan
4.3.1. Verschillen tussen grote winkels onderling 2 respondenten hadden al ervaring met winkeldiefstal in de winkel waar ze nu werkzaam zijn. 1 respondent heeft al een winkeldiefstal meegemaakt in een andere winkel. Alledrie de grote winkels hebben een standpunt om altijd politie te bellen. Slechts 2 winkels doen dit ook effectief altijd. 2 respondenten zouden eerst collega’s erbij roepen, omdat ze met meer nu eenmaal sterker staan en er dan getuigen bij zijn. 1 respondent zou in eerste instantie de gestolen goederen proberen te recupereren.
De 3 respondenten zijn er van overtuigd dat er niets volgt van gerechtelijke gevolgen, desondanks ze alledrie het standpunt hebben om altijd de politie erbij te halen. Ze krijgen echter bijna nooit feedback wanneer ze klacht indienen en dat is niet positief. Slechts 1 respondent heeft een echte voorkeur voor een geschikte straf, een geldboete.
4.3.2. Verschillen tussen kleine winkels onderling 5 respondenten hadden al ervaring met winkeldiefstallen in de winkel waar ze nu werkzaam zijn. 1 respondent heeft in een andere winkel reeds een winkeldiefstal meegemaakt. 1 respondent heeft nog geen ervaring met het fenomeen. 5 winkels hebben een standpunt altijd politie te bellen. Desondanks wordt dit niet altijd effectief gedaan. 2 hebben geen standpunt en bellen bijna nooit de politie. Dit hangt af van de situatie en de dader. 1 respondent zou overigens eerst haar collega’s erbij halen, 1 zou zelf achter de dader gaan en hem aanspreken.
5 respondenten denken dat er nooit gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden. 1 denkt dat het soms gebeurt, 1 denkt dat het afhangt van de zwaarte van het gestolen goed. De respondenten die een geschikte straf opnoemen verschillen van mening. 1 respondent verkiest het vergoeden van de winkelier, volgens een andere respondent moet de identiteit van de dader kenbaar worden gemaakt aan andere winkels in de buurt, volgens een 3e respondent is een werkstraf het meest gepast en een laatste respondent verkiest een geldboete. Gevangenisstraf is in deze buurt niet geschikt en te zwaar volgens de respondenten.
106
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
4.3.3. Verschillen tussen grote en kleine winkels De meeste respondenten hebben al ervaring met het fenomeen in de winkel waar zij nu werkzaam zijn. Alle grote winkels hebben een standpunt om de politie te bellen en dit is ook het geval bij de meeste kleine winkels. Maar toch in de praktijk wordt het, bij al deze winkels die dat standpunt hebben, niet altijd gedaan. 2 respondenten van de grote winkels en 1 respondent van de kleine winkels melden dat ze eerst de collega’s of de baas erbij halen.
De respondenten van de grote winkels en de meerderheid van de kleine winkels denken dat er geen gerechtelijke gevolgen volgen. De respondenten verschillen van mening betreffende een geschikte straf, maar gevangenis wordt niet genoemd door de respondenten. De respondenten in deze buurt beschouwen deze straf als te zwaar.
4.4. Vergelijkende analyse
4.4.1. Grote winkels In Wuustwezel Bredabaan hadden de 3 respondenten al ervaring met het fenomeen, in de 2 andere buurten waren dat 2 respondenten. Wuustwezel Bredabaan is de enige buurt waar alledrie de grote winkels een standpunt hebben om politie te bellen, in Merksem Bredabaan zijn dat 2 winkels, in Brasschaat Bredabaan 1. Toch is dit niet altijd het geval in de praktijk zeggen bepaalde respondenten. De 2 winkels van Brasschaat Bredabaan die niet altijd politie bellen en dit standpunt niet hebben, doen dit afhankelijk van de situatie en dader. 1 indien de diefstal te groot en te zwaar is om te negeren, de ander wanneer de dader geweld gebruikt. De winkel in Merksem Bredabaan die niet altijd politie belt en hier geen standpunt over heeft, belt enkel politie wanneer de dader niet kan betalen. Verder vermelden de 3 respondenten van Wuustwezel Bredabaan ook nog dat ze eerst iets anders zouden doen, 1 probeert de goederen te recupereren en 2 roepen er collega’s of de baas bij. Ook 1 respondent van Brasschaat Bredabaan zou er een collega of baas bij roepen.
2 respondenten van Wuustwezel Bredabaan en 2 respondenten van Merksem Bredabaan hebben geen voorkeur voor een ideale straf. 1 van deze respondenten van de laatste buurt wil wel dat ze streng is. Licht straffen haalt toch niets uit en daar leren ze bovendien niets van. De respondenten van Brasschaat Bredabaan noemen de 2 meest gekende straffen. 1 verkiest gevangenisstraf, 1 verkiest geldboete en de 3e respondent verkiest geldboete voor lichte
107
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
winkeldiefstallen en gevangenisstraf voor deze die gepaard gaan met geweld. De resterende respondent van Wuustwezel Bredabaan verkiest een geldboete en deze van Merksem Bredabaan zegt dat illegale daders moeten worden teruggestuurd naar eigen land.
4.4.2. Kleine winkels De overgrote meerderheid van de respondent had al ervaring met het fenomeen, bijna altijd in de winkel waar ze nu werkzaam zijn. Dit geldt voor de 3 buurten. 5 van de 7 kleine winkels in Wuustwezel Bredabaan hebben een standpunt om altijd politie te bellen. Dit is een meerderheid. In Brasschaat Bredabaan zijn dit er ook 5 en in Merksem Bredabaan zijn dit er 6. Maar in deze buurten is dit wel een grote minderheid aangezien in deze buurten 17 kleine winkels bevraagd zijn. Veel respondenten geven wel toe, dat desondanks ze een standpunt van ‘politie bellen’ hebben, dit niet altijd gebeurt in de praktijk. De redenen die het meest worden aangehaald is dat het meestal al te laat is, dat de daders toch gaan vliegen zijn en er niets meer aan te doen is. Ook de leeftijd van de dader blijkt vaak een rem om de politie erbij te halen, te jonge daders worden door de respondenten in dit onderzoek minder vaak aangegeven. Verder vermelden ook nog enkele respondenten dat ze iets extra doen wanneer ze iemand betrappen. Elke buurt levert 1 respondent die in eerste instantie een collega zou roepen of de baas erbij halen. 4 respondenten van Brasschaat Bredabaan zouden achter de dader aangaan en deze aanspreken om de goederen terug te geven, dit is telkens 1 respondent in de 2 andere buurten.
De meningen lopen uiteen indien er gepeild wordt naar wat de respondenten een geschikte straf vinden voor een winkeldief. Merksem Bredabaan lijkt met 3 respondenten het meeste in voor de gevangenisstraf. 1 respondent koppelt dit dan wel aan therapie, zonder therapie is gevangenisstraf volgens hem nutteloos. Wuustwezel Bredabaan levert geen enkele respondent die gevangenisstraf noemt. In Brasschaat Bredabaan wordt gevangenisstraf niet echt als straf op zich genoemd, maar wel een bezoek aan de gevangenis om jongeren af te schrikken. Dit is een voorbeeld van de Scared Straight methode die volgens onderzoeken totaal niet werkt. 466 Merksem Bredabaan levert ook het grootste aantal respondenten die voorstander zijn van de geldboete, 1 respondent wil dat deze dan wel door de ouders betaald wordt indien het minderjarige daders betreft. Werkstraf en het vergoeden van de winkeliers blijkt dan weer voornamelijk door de respondenten van Brasschaat Bredabaan gesmaakt. Respondenten van Merksem Bredabaan leveren ook enkele alternatieven, 1 noemt winkelverbod en 2 willen dat 466
PETROSINO, A., TURPIN-PETROSINO, C. en BUEHLER, J., l.c., 87-102.
108
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
illegale daders teruggestuurd worden naar eigen land. Een andere respondent van deze buurt zegt dat deze techniek niet werkt. Een respondent van Wuustwezel Bredabaan zegt dat de dader zijn identiteit moet worden kenbaar gemaakt aan andere winkels in de buurt, 1 van Brasschaat Bredabaan wil eerder dat winkeliers elkaar zelf op de hoogte brengen. 3 respondenten van Merksem Bredabaan geven aan dat ze wel een oogje zullen dichtknijpen als levensnoodzakelijke goederen gestolen worden. Een moeder dat haar kind eten moet geven en een brood steelt bijvoorbeeld, vinden deze respondenten niet strafwaardig. Maar luxegoederen stelen vinden ze ontoelaatbaar.
4.5. Wat als we enkel de factor buurt overwegen? De meeste respondenten hebben ervaring met het fenomeen, dit is het geval in elke buurt. Wuustwezel Bredabaan lijkt, met 8 van de 10 winkels die het standpunt hebben altijd politie te bellen, zeer overtuigd van de noodzaak tot reactie. Dit is veel minder in de andere buurten die een minderheid hebben aan winkels met dergelijk standpunt. Hierbij moeten we er wel rekening mee houden dat deze buurten dubbel zo groot zijn als Wuustwezel Bredabaan en daardoor ook het dubbele aantal respondenten bevraagd zijn. In ieder geval blijkt zeer vaak dat winkels die dergelijk standpunt hebben en verkondigen zich hier niet altijd aan houden. Zeker indien de daders al weg zijn vinden ze het de moeite niet. Of wanneer de dader te jong is verkiest men eerder het geven van een waarschuwing of het bellen van de ouders in de plaats van de politie. Vooral de respondenten van Wuustwezel Bredabaan roepen er eerst een collega of baas bij om sterker te staan en getuigen te hebben. Voornamelijk de respondenten van Brasschaat Bredabaan lopen er achteraan en vragen om hun goederen terug te geven.
Gerechtelijke gevolgen zijn onbestaande volgens de meeste respondenten en meningen lopen uiteen als we peilen naar de ideale straf. Merksem Bredabaan blijkt vooral voorstander van de klassieke straffen, geldboete en gevangenisstraf. Brasschaat Bredabaan blijkt voornamelijk voorstander van de werkstraf en het vergoeden of terugbetalen aan de winkeliers. In Wuustwezel Bredabaan zijn de meningen veel te uiteenlopend. Enkel Merksem Bredabaan vermeldt enkele keren het terugsturen van illegale daders naar eigen land. Vermoedelijk omdat deze buurt nogal etnisch sterk gekleurd is. Brengen we wel in herinnering dat raciale en etnische kenmerken toch maar door 5 respondenten als een typisch kenmerk werd aangehaald in deze buurt. In deze buurt was voornamelijk ‘jeugd’ het kenmerk dat opviel.
109
Hoofdstuk 4: Resultaten van het onderzoek
Merksem Bredabaan is tevens de enige buurt die respondenten levert die zeggen een oogje dicht te knijpen indien levensnoodzakelijke goederen gestolen worden.
4.6. Wat als we enkel de factor grootte overwegen? Zowel in grote als in kleine winkels hebben de respondenten al ervaring met het fenomeen. De meeste grote winkels hebben een standpunt om altijd politie te bellen. Bij kleine winkels is dit een minderheid, maar toch geen extreme. 16 van de 41 kleine winkels hebben dergelijk standpunt. Toch ook weer hier de opmerking dat dergelijk standpunt niet altijd gevolgd wordt in de praktijk. Er zijn factoren die winkeliers beletten of stimuleren aangifte te doen. Dit hangt vooral af van de situatie en van de dader.
De meeste respondenten van zowel grote als kleine winkels zijn overtuigd dat er geen gerechtelijke gevolgen volgen. Meestal zijn de respondenten zich hier ook wel bewust van de hoge werklast van de ambtenaren. Toch willen de meeste respondenten dat de situatie verandert. De respondenten die wel denken dat er altijd gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden die baseren zich meestal op positieve ervaringen waarbij hun klachten daadwerkelijk ook behandeld werden. Er is geen verband zichtbaar bij ideale straffen, dit is een persoonlijke mening die door niets blijkt beïnvloed te worden. Wel houden sommige respondenten rekening met de overbevolking in de gevangenissen, dit kan de reden zijn dat deze zo weinig door de respondenten genoemd wordt. In Wuustwezel Bredabaan werd ze zelfs helemaal niet genoemd.
4.7. Besluit De meeste respondenten hebben al enige ervaring met het fenomeen, ook in de winkel waar ze nu werkzaam zijn. De meeste winkels bellen niet altijd de politie, zelfs niet wanneer een winkeldief daadwerkelijk betrapt wordt. Zelfs indien er een standpunt is om altijd politie te bellen, bepaald door het hoofdkantoor bijvoorbeeld, wordt dit in de praktijk lang niet altijd gedaan. Dit hangt vrij veel af van de situatie of de dader. Gebruikt de dader geweld, is de dader te jong, is de diefstal kleinschalig? Er zijn verschillende factoren die kunnen meespelen in de overweging om al dan niet aangifte te doen. De meeste respondenten denken niet dat er gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden, sommigen zijn zich ook bewust van de hoge werklast van de ambtenaren en denken dat het fenomeen te kleinschalig is. Toch willen veel respondenten dat er een straf volgt. Welke straf verschilt dan per respondent.
110
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
In het eerste hoofdstuk kwamen twee theorieën aan bod, de Rationele Keuze Theorie en de ‘Situational Crime Prevention Theory’. De Rationele Keuze Theorie stelt dat de oorzaken van criminaliteit liggen bij de dader zelf, die door bepaalde omstandigheden de keuze maakt voor een criminele oplossing, ofwel bij de situatie waardoor de mogelijkheid tot crimineel gedrag zeer aantrekkelijk wordt. De Situational Crime Prevention Theory concentreert zich verder op de situatie. Deze theorie en de praktische methoden die daarbij horen streven naar het verminderen van criminele mogelijkheden (opportuniteiten)
467
en het minder aantrekkelijk
maken van de keuze tot criminaliteit.468 Ze vertrekken dan vanuit een veronderstelling dat criminaliteit een gevolg is van een rationele keuze van de dader. Een basisveronderstelling die onder druk kwam te staan nadat Wortley de kritiek gaf dat het focussen op opportuniteiten bepaalde externe situationele invloeden ging negeren die mensen tot criminaliteit kunnen aanzetten, de precipitators. 469 Het onderzoek dat in hoofdstukken 3 en 4 werd uiteengezet zijn vooral een praktische toepassing van de tweede theorie. Wij hebben namelijk mede onderzocht hoe winkels inspelen op de situatie, hoe ze proberen de dader het moeilijker te maken over te gaan tot de diefstal. Door ‘target hardening’, management van de omgeving en het verhogen van detectie
470
proberen de winkeliers de mogelijkheden tot criminaliteit te
verminderen. Aangezien er constant nieuwe criminaliteitspatronen en nieuwe opportuniteiten 471
ontstaan, kan het gevolg zijn dat criminaliteit zich zal verplaatsen, wat men displacement
472
noemt. Daardoor moeten alle winkeliers bewust worden gemaakt van het fenomeen en
moeten ze opletten dat ze dit fenomeen niet onderschatten.
In hoofdstuk 2 hebben we proberen duidelijk te maken dat winkeldiefstal een veelvoorkomend en veelomvattend begrip is. Wij hebben dan ook zelf een definitie moeten maken, omdat deze niet eenduidig uit de literatuur naar voorkomt. Winkeldiefstal is een vorm van diefstal en dus een misdrijf. Misdrijven zijn criminologisch belangrijk en mede daardoor is ook deze masterproef relevant voor criminologen. 467 CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory and Practice of Situational Crime Prevention’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Situational_crime_prevention.pdf [10/03/10] 468 CULLEN, F.T. en AGNEW, R., l.c., 427-432. 469 CORNISH, D.B. en CLARKE, R.V., ‘Opportunities, Precipitators and Criminal Decisions: A reply to Wortley’s critique of situational crime prevention’, l.c., 41-96. 470 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119. 471 CRAWFORD, A., l.c., 1-37. 472 FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., l.c., 93-119.
111
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
Belangrijk in het achterhoofd te houden is dat in het Strafwetboek vereist wordt, dat het goed ‘bedrieglijk’ wordt weggenomen
473
anders spreken we niet over diefstal. Het blijkt voor
winkeliers soms wel moeilijk om aan te tonen dat de dader het goed bedrieglijk wilde wegnemen. Daders kunnen natuurlijk beweren dat ze per ongeluk het goed in hun tas hebben gestoken en dan vergeten zijn dit te betalen. Andere vormen van winkelcriminaliteit bestaan ook en deze hebben wij ook kort besproken. In het onderzoek kwam duidelijk naar voor dat in Merksem Bredabaan ook veel overvallen voorkomen en in Brasschaat Bredabaan werd regelmatig het misdrijf inbraak genoemd. Personeelsdiefstal werd in het onderzoek maar zelden genoemd, terwijl dit naast winkeldiefstal toch de belangrijkste vorm van winkelcriminaliteit is.
Wij hebben tevens een dadertypologie besproken. Gelegenheidsdieven zouden hiervan de grootste groep uitmaken. Deze zijn doorzichtig en amateuristisch, zij plannen de diefstal niet op voorhand en hun gedrag zal hun waarschijnlijk verraden. Deze treden ook alleen op. Wij hebben dit in het onderzoek trachten te onderzoeken, door de respondenten te vragen typische kenmerken te beschrijven. Meestal wordt ‘verdacht gedrag’ genoemd, maar ook raciale & etnische kenmerken, jeugdige leeftijd en groepen blijken voor veel respondenten typische kenmerken. Naargelang de buurt verschilt de dominantie van één van die kenmerken. Dit wijst erop dat inderdaad verschillende daderprofielen actief zijn in de buurten. Klaarblijkelijk baseren personen zich op verschillende dingen als hen gevraagd wordt of ze denken of winkeldiefstal veel voorkomt of niet. Meestal baseren ze zich op ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt, of wat ze horen van collega’s uit die buurt. Sommige respondenten verwijzen bij het vormen van hun antwoord naar andere plaatsen die ze kennen of waar ze veronderstellen dat meer of minder winkeldiefstal voorkomt. Dit is een mogelijke aanwijzing dat bepaalde winkeliers en personeelsleden zich laten beïnvloeden door de factor ‘buurt’ waarin hun winkel al dan niet ligt.
Winkeliers en winkels beginnen stilaan zelf actie te ondernemen om hun goederen te beschermen. Daarom hebben wij een luik preventie toegevoegd en besproken. Om een inleidende context te verkrijgen, hebben wij kort de situatie van criminaliteitspreventie in België geschetst. Vooral Hebberecht is een auteur die zich op dit domein heeft ingewerkt. Wij onderscheiden twee vormen van preventie: materiële preventie en personele preventie. Alle grote winkels in ons onderzoek gebruiken een vorm van preventie, de kleine niet allemaal. 473
Strafwetboek, Art. 461.
112
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
Dit omdat de kleine vaak niet over de nodige financiële middelen beschikken om tot preventie over te gaan of omdat ze hun goederen niet als een doelwit aanzien. Deze laatste respondenten zijn een duidelijk voorbeeld van de onderschatting van het fenomeen. Camera’s worden het meest gebruikt en ook zeer vaak genoemd als effectief middel, al dan niet in combinaties. De reden om tot het gebruik van camera’s over te gaan verschilt, sommige vinden dat deze methode de daders afschrikt, anderen vinden het goed dat er beelden zijn die kunnen worden opgevraagd. Personele preventie geniet ook een grote voorkeur, sommige respondenten zien een groter aantal personeel op de werkvloer als een mogelijke preventiemethodiek. Brengen we in herinnering dat ‘het aantal personeelsleden op de werkvloer’, het criterium is dat wij in deze masterproef gebruikten om de grootte van de winkels te bepalen.
Winkeliers en personeel kunnen zelf beslissen of ze een winkeldiefstal aangeven. Er kan tussen winkelier/personeelslid en dader onderling uitgepraat worden welk gevolg eraan gekoppeld wordt, een winkelverbod of een waarschuwing behoren tot de mogelijkheden. Aangiftecijfers zijn dus al een selectie van het totale aantal winkeldiefstallen. Dan moeten we nog in het achterhoofd houden dat sowieso niet elke winkeldief betrapt wordt. Om aangifte te versoepelen werd elektronische aangifte via de website www.police-on-web.be mogelijk gemaakt en hiervoor werden in Antwerpen gratis eID’s uitgedeeld.
474
Indien de
winkeldiefstal wel aangegeven wordt, wordt er meestal wel een PV opgemaakt. Van deze zaken waar wel een PV wordt van opgemaakt worden maar enkelen naar het OM gestuurd, dat op zijn beurt maar enkele daders voor de rechter brengt. Er wordt vooral geseponeerd en naast het sepot hebben ze ook nog de minnelijke schikking en bemiddeling in strafzaken als buitengerechtelijke afhandelingmogelijkheden
475
tot hun beschikking. Indien de dader toch
voor de rechtbank verschijnt, kan zijn proces uitdraaien op een vrijspraak, een veroordeling met opschorting, waar de straf niet wordt uitgesproken, een veroordeling met uitstel waar de straf wel wordt uitgesproken maar niet zal uitgevoerd worden, of een veroordeling. Indien gewoon een veroordeling, dan wordt er wel een straf uitgesproken die normaal moet uitgevoerd worden. Normaal betekent in de praktijk intussen niet veel meer, alles onder de drie jaar wordt sowieso al niet meer uitgevoerd. 476 Overbevolking in de gevangenissen en een overaanbod aan potentiële kandidaten voor elektronisch toezicht, spelen hier een grote rol. De 474
Winkeldiefstal aangeven via eID, Metro, 9 februari 2010, p.8 VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., o.c., 859. A.D.V. (2009/04/02) ‘Straffen van minder dan drie jaar niet meer uitgevoerd’ in Het Laatste Nieuws - België [WWW]. Het Laatste Nieuws: http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/805052/2009/04/02/Straffen-van-minder-dan-drie-jaar-niet-meeruitgevoerd.dhtml [17/03/10] 475 476
113
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
meeste respondenten, die in ons onderzoek betrokken werden, hebben al enige ervaring met het fenomeen, ook in de winkel waar ze nu werkzaam zijn. De meeste winkels bellen niet altijd de politie, zelfs niet wanneer een winkeldief daadwerkelijk betrapt wordt. Zelfs indien er een standpunt is om altijd politie te bellen, bepaald door het hoofdkantoor bijvoorbeeld, zelfs dan nog, wordt dit in de praktijk niet altijd gedaan. Dit hangt vrij veel af van de situatie of de dader. Gebruikt de dader geweld, is de dader te jong, is de diefstal kleinschalig? Er zijn verschillende factoren die kunnen meespelen in de overweging om al dan niet aangifte te doen. Opvallend is dat in Wuustwezel Bredabaan veel meer een standpunt aanwezig is om de politie te bellen, zowel bij de grote als bij de kleine winkels. Dit is veel minder het geval in de andere buurten, maar deze buurten zijn groter, daar liggen ook meer winkels en werden dus ook meer respondenten bevraagd. In ieder geval wordt in de drie buurten niet altijd ook effectief aangifte gedaan, desondanks vaak wel een dergelijk standpunt bestaat. De meeste respondenten denken niet dat er gerechtelijke gevolgen aan gekoppeld worden, sommigen zijn zich ook bewust van de hoge werklast van de ambtenaren en denken dat het fenomeen te kleinschalig is. Toch willen veel respondenten dat er een straf volgt. Welke straf dat moet zijn verschilt dan per respondent.
Wij startten deze masterproef met een citaat, waarin Ramasheshan en Soutar concludeerden dat er verschillen zijn in meningen bij winkeleigenaars over de ernst, effecten en gevolgen van het fenomeen (infra, pagina II). Wij hebben dit ook aangetoond, maar dan met behulp van een vergelijkende casestudy waar Ramasheshan en Soutar eerder gebruik maakten van een survey. Er zijn kleine aanwijzingen dat bepaalde percepties beïnvloed worden door de buurt waarin de winkel ligt. Sommige respondenten verwijzen bij het oordelen over hun buurt en winkel naar andere plaatsen waar het fenomeen veel meer of veel minder voorkomt volgens hen. Indien wordt gepeild naar de veelvoorkomendheid van het fenomeen in hun buurt, baseren de respondenten zich op ervaringen met hun eigen winkel en buurt en hun mening over de buurt, of wat ze horen van collega’s uit die buurt. Typische kenmerken van daders worden voornamelijk bedacht op basis van de kenmerken van de winkeldieven die actief zijn in hun buurt en winkel, wat logisch is.
Ook de grootte van de winkel blijkt soms van invloed. Grote winkels hebben veel sneller een vorm van preventie. Soms zijn er opleidingen waar het personeel bewust wordt gemaakt. Bepaalde respondenten denken dat het veel meer voorkomt in grote winkelketens en sommige respondenten denken dat hun winkel te klein is of hun goederen te onbelangrijk om hun 114
Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
winkel te beschermen tegen winkeldiefstallen. Andere respondenten denken dan weer dat veel personeel op de werkvloer een goed preventiemiddel is. Daarnaast bleken ook 2 respondenten niet met preventie bezig omdat dit een zorg van hun bazen is en dat zij hun daar dus niet mee moeten bezig houden. Dit is een misvatting aangezien het personeel op de werkvloer de eerste vorm van preventie moet zijn. Beide respondenten werken in een grote winkel. Deze respondenten werden dus wel door de grootte van hun winkel beïnvloed.
Om te kunnen bepalen welke factor nu echt aan de basis ligt van de onderschatting van het fenomeen, of om te kunnen bepalen welke factor nu het meest de respondenten stuurt en beïnvloedt, zal veel meer onderzoek nodig zijn. Er moeten dan meer grotere winkels worden bevraagd en in principe zou elk personeelslid en elke eigenaar van de winkels moeten bevraagd worden om een zeer volledig beeld van de winkels en de buurten te krijgen. Indien alle personeelsleden en eigenaars bevraagd worden, dan worden de verschillen in persoonlijke mening duidelijker en daardoor ook de overeenkomsten die toe te schrijven zijn aan de winkel of de buurt.
In ieder geval blijkt er wel voldoende interesse in informatie rond het fenomeen. De respondenten zijn vooral tevreden indien informatie doorkomt via het hoofdkantoor. Vertegenwoordigers van beveiligingsfirma’s en de informatie die zij doorspelen, blijken meer aanzien als reclame. Informatie van de overheid zouden respondenten wel meer appreciëren, zeker indien dit dan via het hoofdkantoor bij hen terechtkomt. Wij bevelen de overheid dan ook aan regelmatig informatie rond winkeldiefstal en andere vormen van winkelcriminaliteit te verspreiden onder de winkels. In de buurten zonder BIN-Z komen ook stilaan enkele stemmen op om zich daarin te engageren. Destijds werd nog een grote campagne gevoerd om dergelijke BIN-Z’s op te richten. Dan zal het BIN-Z wel effectief moeten werken en dit blijkt in Merksem Bredabaan niet altijd het geval bij het doorspelen van informatie. Slechts 1 grote en 2 kleine winkels ontvangen hun informatie op deze wijze, terwijl toch 20 respondenten uit die buurt bevraagd zijn. Hier is dan toch een gebrek in communicatie merkbaar. Mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat met de vele winkels die constant doorverkocht en doorverhuurd worden dat veel respondenten zelfs niet eens meer weten dat er een BIN-Z in hun buurt bestaat. Wij raden dan ook aan om de eigenaars en personeelsleden van nieuwe winkels in een buurt, behorende tot een BIN-Z, direct op de hoogte te brengen van de bedoeling en de werking van het BIN-Z en het feit dat dergelijk BIN-Z in hun buurt actief is.
115
Bibliografie
Boeken ANGENENT, H., Over lange vingers en ladenlichters. Alles over winkeldiefstal, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1986, 101 p. -, Winkeldiefstal, ‘s-Gravenhage, VUGA, 1980, 175 p. BAARDA, D.B. en DE GOEDE, M.P.M., Basisboek methoden en technieken, Leiden, Stenfert Kroese, 1990, 267 p. BIJLEVELD, C.C.J.H., Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 343 p. CAMERON, O.M., The booster and the snitch: department store shoplifting, London, Collier-Macmillan, 1964, 202 p. CHAMBLISS, D.F. en SCHUTT, R.K., Making sense of the social world: methods of investigation, I, London, Pine Forge Press, 2003, 346 p. ELFFERS, H., De rationele regelovertreder, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 30 p. FISELIER, J.P.S., Winkeldiefstal in warenhuizen, Nijmegen, Dekker en van de Vegt, 1974, 56 p. FREY, J.H. en MERTENS OISHI, S., How to conduct interviews by telephone and in person, I, Thousand Oaks, Sage Publications, 1995, 170 p. GABOR, T., Everybody does it! Crime by the Public, Toronto, University of Toronto Press, 1994, 378 p. GEORGE, A. en BENNETT, A., Case studies and theory development in the social sciences, London, MIT Press, 2005, 331 p. GERRING, J., Case Study Research: Principles and practices, New York, Cambridge University Press, 2007, 265 p. GEVERS, T., KAPSENBERG, I. en STRAATMAN, W., Het professionele tweegesprek, Amsterdam, Swets en Zeitlinger, 1988, 190 p. GLUECK, S. en GLUECK, E.T., Unraveling juvenile delinquency, New York, Commonwealth fund, 1950, 399 p. GUY, R.F., EDGLEY, C.E., ARAFAT, I. en HALLEN, D.E., Social research methods: puzzles and solutions, Boston, Allyn and Bacon, 1987, 470 p. HEBBERECHT, P., De ’verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België: kritische opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit’, Brussel, VUB, 2009, 291 p. HUTJES, J.M. en VAN BUUREN, H., De Gevalsstudie: Strategie van kwalitatief onderzoek, Meppel, Boom, 1992, 215 p. JENSEN, K.B. en JANKOWSKI, N.W., A handbook of qualitative methodologies for mass communication research, London, Routledge, 1991, 272 p. MASON, J., Qualitative researching, II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2002, 224 p. MCNEILL, P. en CHAPMAN, S., Research methods, III, 2 Park Square, Routledge, 2005, 214 p.
XI
MEURER, D., Die Bekämpfung des Ladendiebstahls, Berlijn, Walter de Gruyter, 1976, 130 p. SEIDMAN, I., Interviewing as qualitative research: a guide for researchers in education and the social sciences, III, New York, Teachers College Press, 2006, 176 p. STAKE, R.E., The art of case study research, Thousand Oaks, Sage Publications, 1995, 175 p. VAN DEN WYNGAERT, C. en VANDROMME, S., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p. VAN ERP, J., Naming and Shaming in het marktoezicht: Een onderzoek naar de openbaarmaking van sancties op de financiële markt, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2009, 177 p. VAN HEERDE – VAN SCHREVEN, C.M., Diefstal in groepsformatie gepleegd: Een empirisch onderzoek met een criminologische beschouwing, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1957, 319 p. VAN LAETHEM, W., DECORTE, T. en BAS, R., Private politiezorg en grondrechten: de methoden van private bewaking en opsporing en de grondrechten van de mens, Leuven, Universitaire Pers, 1995, 357 p. VERMEULEN, G., DE BUSSER, E. en CRUYSBERGHS, W., Criminaliteit in de Frans-Belgische Grensregio, Antwerpen, Maklu, 2003, 255 p. VERSCHUREN, P. en DOOREWAARD, H., Het ontwerpen van een onderzoek, Den Haag, Lemma, 2007, 327 p. WAGNER, J., Ladendiebstahl-Wohlstands-oder Notstandskriminalität, Heidelberg, Kriminalistik Verlag, 1979, 146 p. WALSH, D.P., Shoplifting: Controlling a major crime, London, The Macmillan Press, 1978, 124 p. WESTER, F., Strategieën voor kwalitatief onderzoek, Muiderberg, Couthinho, 1987, 178 p. WOLCOTT, H.F., The art of fieldwork, London, Altamira Press, 1995, 285 p. YESCHKE, C.L., The art of investigative interviewing: human approach to testimonial evidence, I, Boston, Butterworth-Heineman, 1997, 242 p. YIN, R.K., Applications of Case Study Research, II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2003, 173 p. ZIJDERVELD, A.C., CLEIREN, C.P.M. en DU PERRON, C.E., Het opstandige slachtoffer: genoegdoening in strafrecht en burgerlijk recht, Deventer, Kluwer, 2003, 161 p.
Verzamelwerk Winkeldiefstal? Een analyse van ongewenst klantengedrag, MOERLAND, H. en RODERMOND, J.G., (eds.), Rotterdam, Mededelingen van het juridisch instituut, 1980, 601 p.
Bijdragen in een verzamelwerk BEYENS, K. en TOURNEL, H., ‘Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven, Acco, 2009, 195-228. BLANKENBURG, E., ‘Rechtspolitische Folgerungen aus einigen Ergebnissen der Kriminologie des Ladendiebstahls’ in Problem Ladendiebstahl: Moderner Selbstbedienungsverkauf und Kriminalität, SCHOREIT, A., (ed.), Heidelberg, Kriminalistik Verlag, 1979, 39-49.
XII
CLARKE, R.V., ‘Introduction’ in Situational Crime Prevention: Successful Case Studies, CLARKE, R.V., (ed.), II, Guilderland, Harrow and Heston Publishers, 1997, 1-43. COOLS, M., ‘De criminoloog in de private veiligheidszorg’ in Criminologie: De Wetenschap, De Mens, VANDERBORGHT, J., VANACKER, J. en MAES, E., (eds.), Brussel, Politeia, 2000, 203-216. CORNISH, D.B. en CLARKE, R.V., ‘Crime as a Rational Choice’ in Criminological Theory: Past to Present, Essential Readings, CULLEN, F.T. en AGNEW, R., (eds.), III, Los Angeles, Roxbury Publishing Company, 2006, 421-425. -, ‘Opportunities, Precipitators and Criminal Decisions: A reply to Wortley’s critique of situational crime prevention’ in Theory for Practice in Situational Crime Prevention (Crime Prevention Studies, vol. 16), Martha J. Smith and Derek Cornish, (eds.), Monsey, Criminal Justice Press, 2003, 41-96. CRAWFORD, A., ‘Situation Crime Prevention Policies in Comparitive Perspective: Policy travels, transfer and translocation’ in Crime Prevention Policies in Comparitive Perspective, CRAWFORD, A., (ed.), Devon, Willan Publishing, 2009, 1-37. CULLEN, F.T. en AGNEW, R., ‘Environmental Criminology’ in Criminological Theory: Past to Present, Essential Readings, CULLEN, F.T. en AGNEW, R., (eds.), III, Los Angeles, Roxbury Publishing Company, 2006, 427-432. ELFFERS, H., ‘Decision models underlying the journey to crime’, in Punishment, Places and Perpetrators: Developments in criminology and criminal justice research, BRUINSMA, G., ELFFERS, H. en DE KEIJSER, J., (eds.), Portland, Willan Publishing, 2004, 182-197. FARRINGTON, D.P., BOWEN, S., BUCKLE, A., BURNS-HOWELL, T., BURROWS, J. en SPEED, M., ‘An experiment on the prevention of shoplifting’ in Crime Prevention Studies, CLARKE, R.V., (ed.), I, Monsey, Criminal Justice Press, 1993, 93-119. FLAP, H.D. en VÖLKER, B.G.M., ‘Gemeenschap, informele controle en collectieve kwaden in de buurt’, in Burgers in de buurt, VÖLKER, B.G.M., (ed.), Amsterdam, Amsterdam University Press, 2005, 41-67. FONTANA, A. en FREY, J.H., ‘The interview: from neutral stance to political involvement’ in The sage handbook of qualitative research, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2005, 697-727. -, The interview: from structured questions to negotiated text’ in Handbook of qualitative research, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2000, 645-672. FRANCIS, P., ‘Getting Criminological Research Started’ in Doing Criminological Research, JUPP, V., DAVIES, P. en FRANCIS, P., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2000, 29-54. GEIS, G., ‘The Case Study Method in Sociological Criminology’, in A Case for the Case Study, FEAGIN, J.R., ORUM, A.M. en SJOBERG, G., (eds.), Chapel Hill, The University of North Carolina Press, 1991, 200-222. LATSIS, S.J., ‘The Role and Status of the Rationality Principle in the Social Sciences’ in Epistemology, Methodology, and the Social Sciences, COHEN, R.S. en WARTOFSKY, M.W., (eds.), LXXI, Dordrecht, D. Reidel Publishing Company, 1983, 123-152. LEYS, M., ‘De gevalsstudie’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven, Acco, 2009, 173-194. MASUDA, B., ‘Credit Card Fraud Prevention: A Succesful Retail Strategy’ in Crime Prevention Studies, CLARKE, R.V., (ed.), I, Monsey, Criminal Justice Press, 1993, 121-134. MEIJLAERS, S. en KAESEMANS, B., ‘Criminologen in de veiligheidspreventie: De gouden driehoek tussen veiligheid, bestuur en welzijn’ in Criminologie: De Wetenschap, De Mens, VANDERBORGHT, J., VANACKER, J. en MAES, E., (eds.), Brussel, Politeia, 2000, 225-244.
XIII
MORTELMANS, D., ‘Het kwalitatief onderzoeksdesign’ in Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, DECORTE, T. en ZAITCH, D., (eds.), Leuven, Acco, 2009, 73-118. PETROSINO, A., TURPIN-PETROSINO, C. en BUEHLER, J., ‘Chapter 6. Scared Straight and other Juvenile Awareness Programs’ in Preventing Crime: What works for Children, Offenders, Victims and Places, WELSH, B.C. en FARRINGTON, D.P., (eds.), New York, Springer, 2006, 87-102. PUNCH, M., ‘Politics and ethics in qualitative research’ in The landscape of qualitative research: theories and issues, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 1998, 156-184. SHUY, R.W., ‘In-person vs telephone interviewing’ in Handbook of interview research: Context and Method, GUBRIUM, J.F. en HOLSTEIN, J.A., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2002, 541-550. STAFFORD, M. en WARR, M., ‘Reconceptualizing Deterrence Theory’ in Criminological Theory: Past to Present, Essential Readings, CULLEN, F.T. en AGNEW, R., (eds.), III, Los Angeles, Roxbury Publishing Company, 2006, 415-420. STAKE, R.E., ‘Case Studies’ in Strategies of Qualitative Inquiry, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2003, 134-164. WARREN, C.A.B., ‘Qualitative interviewing’ in Handbook of interview research: Context and Method, GUBRIUM, J.F. en HOLSTEIN, J.A., (eds.), Thousand Oaks, Sage Publications, 2002, 83-99. WEITZMAN, E.A., ‘Software and Qualitative Research’ in Collecting and Interpreting Qualitative Materials, DENZIN, N.K. en LINCOLN, Y.S., (eds.), II, Thousand Oaks, Sage Publications, 2003, 310-339.
Bijdragen in een reeks CLARKE, R.V., Shoplifting, in Problem-Oriented Guides for Police Series, COPS (ed.), XI, U.S., U.S. Department Of Justice, Office of Community Oriented Policing Services, 2007, 52 p. EKBLOM, P., Prevention of Shop Theft - An Approach Through Crime Analysis, in Crime Prevention Unit Papers, WEBSTER, J., (ed.), V, London, Home Office, 1986, 24 p. KAPTEIJN, P., Winkeldiefstal in Europees Perspectief: Een vergelijkend onderzoek in Amsterdam, Zürich en München, in SEC: Onderzoek en Beleid, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK –EN DOCUMENTATIECENTRUM MINISTERIE VAN JUSTITIE (ed.), XCI, Arnhem, Gouda Quint bv, 1989, 61 p. MOYSON, R., Nieuwe problematiek in verband met Diefstal in Grootwarenhuizen, in Nationaal Centrum voor Criminologie, SOCIOLOGISCH INSTITUUT VAN DE VUB (ed.), I, Brussel, Sociologisch Instituut van de VUB, 1966, 152 p.
Tijdschriftartikels BAXTER, P. en JACK, S., ‘Qualitative Case Study Methodology: Study Design and Implementation for Novice Researchers’, The Qualitative Report, 2008, 544 – 559. BLANKENBURG, E., ‘The Selectivity of Legal Sanctions: An Empirical Investigation of Shoplifting’, Law & Society Review, 1976, 109-130. BORGHANS, L. en TER WEEL, B., ‘Criminaliteit en etniciteit’, Economisch Statistische Berichten, 2003, 548550. COX, A.D., COX, D. en MOSCHIS, G.P., ‘When Consumer Behavior Goes Bad: An Investigation of Adolescent Shoplifting’, Journal of Consumer Research, 1990, 149-159.
XIV
DAVIS, J.P., EISENHARDT, K.M. en BINGHAM, C.B., ‘Developing theory through simulation methods’, Academy of Management Review, 2007, 480-499. DAVIS, M.G., LUNDMAN, R.J. en MARTINEZ, R. J., ‘Private Corporate Justice: Store Police, Shoplifters, and Civil Recovery’, Social Problems, 1991, 395-411. DOYSON, E., Clinical Aspects of shoplifting-Aspects Clinique du Vol à l’étalage, Canadian Journal of Criminology and Corrections, 1971, 266-273. EISENHARDT, K.M., ‘Better Stories and Better Constructs - the Case for Rigor and Comparative Logic’, Academy of Management Review, 1991, 620-627. -, ‘Building Theories from Case-Study Research’, Academy of Management Review, 1989, 532-550. EISENHARDT, K.M. en GRAEBNER, M.E., ‘Theory building from cases: Opportunities and challenges’, Academy of Management Journal, 2007, 25-32. FINN, A. en KAYANDE, U., ‘Unmasking a phantom: a psychometric assessment of mystery shopping’, Journal of Retailing, 1999, 195-217. FISELIER, J.P.S., ‘Een opinie-onderzoek over winkeldiefstal’, Nederlands Tijdschrift voor Criminologie, 1975b, 74-78. FLYVBJERG, B., ‘Five misunderstandings about case-study research’, Qualitative Inquiry, 2006, 219-245. FULLERTON, R.A. en PUNJ, G., ‘Repercussions of promoting an ideology of consumption: consumer misbehavior, Journal of Business Research, 2004, 1239-1249. GELFAND, D.M., HARTMANN, D.P., WALDER, P. en PAGE, B., ‘Who reports shoplifters? A fieldexperimental study’, Journal of Personality and Social Psychology, 1973, 276-285. GEISLER, J., ‘Box makers detect pitfalls of electronic surveillance.’, Paperboard Packaging, 1995, 28-31. GROOT, B. en COLON, E.J., ‘Kleptomanie: Een moeilijk grijpbaar fenomeen’, Tijdschrift voor Psychiatrie, 1998, 163-170. HEBBERECHT, P., ‘Het Belgische preventie -en veiligheidsbeleid’, Justitiële Verkenningen, 2004, 81-94. HIEW, C.C., ‘Prevention of Shoplifting: A Community Action Approach’, Canadian Journal of Criminology, 1981, 57-68. KRASNOVSKY, T. en LANE, R.C., ‘Shoplifting: A review of the literature’, Aggression and Violent Behavior, 1998, 219-235. LUNDMAN, R.J., ‘Shoplifting and police referral: a reexamination’, Journal of Criminal Law and Criminology, 1978, 395-401. MCNEES, M.P., EGLI, D.S., MARSHALL, R.S., SCHNELLE, J.F. en RISLEY, T.R., ‘Shoplifting Prevention: Providing information through signs’, Journal of Applied Behavior Analysis, 1976, 399-405. NAGIN, D.S. en PATERNOSTER, R., ‘Enduring Individual Differences and Rational Choice Theories of Crime’, Law and Society Review, 1993, 467-496. RAIMANN, E., ‘Über warenhausdiebinnen’, Monatsschrift für Kriminalpsychologie und Strafrechtsreform, 1922, 300-321. RAMASESHAN, B. en SOUTAR, G.N., ‘Retailers’ attitudes towards shoplifting and prevention devices’, International Review of Retail, Distribution & Consumer Research, 1991, 301-314.
XV
STEFFENSMEIER, D.J. en TERRY, R.M., ‘Deviance and Respectability: An Observational Study of Reactions to Shoplifting’, Social Forces, 1973, 417-426. TAYLOR, N., ‘Reporting of Crime against Small Retail Businesses’, Trends and Issues in Crime and Criminal Justice, 2002, 1-6. TONGLET, M., ‘Consumer misbehaviour: An exploratory study of shoplifting.’, Journal of Consumer Behaviour, 2002, 336-354. WILLIS, S., ‘Confessions of a shoplifter’, Security Management, 1991, 83-86. WELSH, B.C. en FARRINGTON, D.P., ‘Value for money? A review of the costs and benefits of situational crime prevention’, The British Journal of Criminology, 1999, 345-368. YIN, R.K., ‘The Case Study Crisis: Some Answers’, Administrative Science Quarterly, 1981, 58-65.
Niet-commerciële informatie BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS, Integraal Verslag - Commissie voor het bedrijfsleven, het wetenschapsbeleid, het onderwijs, de nationale wetenschappelijke en culturele instellingen, de middenstand en de landbouw. Brussel, 24 februari 2010, 18 pp. (voorlopig Integraal Verslag). -, Integraal Verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken – Commissie voor de justitie. Brussel, 18 mei 2005, 39 pp. (Integraal Verslag met vertaald beknopt verslag van de toespraken). COLLEGE VAN PROCUREURS GENERAAL, Jaarstatistieken 2008 – Tabel 9 – Uitstroom van zaken in de loop van 2008 per gerechtelijk arrondissement volgens afsluitende beslissing: aantal, percentage en gemiddeld aantal dagen dat aan het afsluiten van de zaak voorafging, s.l.n.d., 3 pp. (Tabel met legende). -, Jaarstatistieken 2008 – Tabel 10 – Uitstroom van zaken in de loop van 2008 per gerechtelijk arrondissement: afsluitende beslissingen per type tenlastelegging (N en %) – Antwerpen, s.l.n.d., 17 pp. (Tabel met legende). COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Advies nE 08/93. Brussel, 6 augustus 1993, 15 pp. (advies). COOLS, M. en VERBEIREN, K., Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, s.l., 2007, 81 pp. (losse kopieën). DECORTE, T., Kwalitatieve criminologische methoden en technieken. Gent, 2007, 416 pp. (cursus). -, Methoden van Criminologisch Onderzoek: Ontwerp en dataverzameling. Gent, 2009, 195 pp. (cursus). DEWINTER, F., VAN DERMEERSCH, A. en DEBIE, B., Antwerps “Winkel Veilig” Plan. s.l., 10 juni 2005, 8 pp. (losse kopieën) FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN: ALGEMENE DIRECTIE VEILIGHEIDS EN PREVENTIEBELEID, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers. Brussel, september 2005, 2 pp. (brochure). -, Buurt Informatie Netwerken Zelfstandige Ondernemers - Opstartprocedure. Brussel, september 2005, 12 pp. (brochure). -, Onderzoek naar de veiligheid van zelfstandige ondernemers. Resultaten met betrekking de sector van juweliers. Brussel, juli 2006, 221 pp. (presentatie). -, Veilig Zelfstandig Ondernemen. Brussel, 2006, 152 pp. (brochure).
XVI
FEDERALE POLITIE, Politiële Criminaliteitsstatistieken - Pleegplaats: Gerechtelijk Arrondissement Antwerpen – 2000-Kwartaal 3 2009. s.l., 2009, 94 pp. (presentatie). HEBBERECHT, P. en DEGRAEUWE, T., Urbanisation, Space and Crime: Antwerp, Belgian Report. Gent, december 2003, 79 pp. (onderzoeksrapport). -, Cursus Criminaliteitspreventie, Gent, 2009, Geen paginanummering. (cursus). JANSSENS, E., Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle. (Diss. Lic. Criminologie). Brussel, 2005-2006, 84 pp. JUNGER, M. en NEED, A., Criminaliteitsbeleid: wat werkt?. Twente, 27 januari 2010, 14 pp. (onderzoeksrapport). NATIONAL CRIME PREVENTION COUNCIL, Shoplifting. Washington DC, s.d., 2 pp. (brochure). PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND, Winkelcriminaliteit in Europa: Vergelijkend onderzoek tussen Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Leidschendam, september 2006, 16 pp. (onderzoeksrapport). VAN GEMERT, F., Criminaliteit en overlast in etnisch gekleurde stedelijke probleemgebieden. Amsterdam, 2004, 9 pp. (nieuwsbrief). VAN OS, A., Winkelcriminaliteit te lijf. Bilthoven, maart 2008, 16 pp. (brochure).
Elektronische bronnen BAMFIELD, J. (2009) ‘The Global Retail Theft Barometer 2009’ in Global Theft Barometer [WWW]. Centre for Retail Research: http://www.retailresearch.org/global_theft_baromter/2009keyfindings.php [01/02/10] BRASSCHAAT (s.d.) ‘Enkele data in de geschiedenis van Brasschaat’ in Geschiedenis van Brasschaat [WWW]. Brasschaat: http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=2705 [26/03/10] (s.d.) ‘Evolutie bevolking 2009’ in Bevolkingscijfers http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=5870&CREF=6148 [26/03/10]
[WWW].
(s.d.) Geschiedenis Gemeente [WWW]. http://www.brasschaat.be/Index.aspx?SGREF=14057&CREF=3373 [26/03/10]
Brasschaat:
Brasschaat:
CLARKE, R.V. (1998) ‘The Theory and Practice of Situational Crime Prevention’ in Publicaties [WWW]. SVOB & E-DOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Situational_crime_prevention.pdf [10/03/10] - (1998) ‘The Theory of Crime Prevention Through Environmental Design’ in Publicaties [WWW]. SVOB & EDOCA: http://www.e-doca.eu/content/docs/Crime_Prevention_TEDtheory.pdf [10/03/10] CUSSON, M. (2006/07/01) La sécurité privée: le phénomène, la controverse, l’avenir [WWW]. TREMBLAY, J.M. : http://classiques.uqac.ca/contemporains/cusson_maurice/securite_privee/securite_privee.pdf [04/03/10] DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (s.d.) ‘Gemeenschapsgerichte sancties’ in Ketenbeheer – Sancties [WWW]. Service de la Politique Criminelle/Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsbspc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=65&Itemid=90 [19/03/10] POIESZ, T., BAKKEREN, D. en PRUYN, A. (1988/08) ‘8. Maakt de gelegenheid de dief? Onderzoek naar de psychologische achtergronden van het verschijnsel winkeldiefstal’ in Jaarboek 1988-08 [WWW]. MOA: Center for Marketing Intelligence & Research: http://www.moaweb.nl/bibliotheek/jaarboeken/1988/jaarboek-198808.pdf/view [03/03/10]
XVII
POLITIE BRASSCHAAT (2008/11/20) ‘Elektronische aangifte via police on web (20/11/2008)’ in ‘Elektronische aangifte via police on web [WWW]. Politie Brasschaat: http://www.brasschaat.be/politie_index.aspx?SGREF=10343&CREF=29044 [17/03/10] RETASEC (s.d.) ‘2 en 3 Alarm’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/2-en-3-alarm.aspx [01/03/10] (s.d.) ‘Alu-alarm’ in Solutions [WWW]. Retasec http://www.resatec.be/nl/banners/alu-alarm.aspx [01/03/10]
–
Retail
Safety
Technologies:
- (s.d.) ‘Feel me... Touch me... Buy me...’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/feel-me-touch-me-buy-me.aspx [01/03/10] - (s.d.) ‘Nexus beveiligingspoorten’ in Solutions [WWW]. Retasec – Retail Safety Technologies: http://www.resatec.be/nl/solutions/nexus.aspx [01/03/10] (s.d.) ‘Tags’ in Solutions [WWW]. http://www.resatec.be/nl/solutions/tags.aspx [01/03/10]
Retasec
–
Retail
Safety
Technologies:
RHINE GROEP BV (2010) ‘SelectaDNA Spray’ in ‘SelectaDNA Spray [WWW.] SelectaDNA – Smart Crime Protection: http://www.selecta-dna.nl/main.php?cid=142 [27/04/10] STAD ANTWERPEN (s.d.) ‘De poort naar het noorden’ in Geschiedenis van het district Merksem [WWW]. A – ‘T Stad is van iedereen: http://www.merksem.be/eCache/ABE/15/293.Y29udGV4dD04MDM0MjA2.html [30/03/10] TELE ATLAS (2010) ‘Stadsplan Brasschaat’ in Gemeente-info Brasschaat [WWW]. Bliz – De online gids voor bedrijven en restaurants: http://www.bliz.be/Brasschaat [27/04/10] - (2010) ‘Stadsplan Merksem’ in Gemeente-info Merksem [WWW]. Bliz – De online gids voor bedrijven en restaurants: http://www.bliz.be/Merksem [27/04/10] - (2010) ‘Stadsplan Wuustwezel’ in Gemeente-info Wuustwezel [WWW]. Bliz – De online gids voor bedrijven en restaurants: http://www.bliz.be/Wuustwezel [27/04/10] VAN EETVELT, K. (2008/11/12) ‘Het is mààr winkeldiefstal’ in UNIZO BLOG – KAREL VAN EETVELT [WWW]. UNIZO: http://www.unizo.be/blog/2008/11/12/het_is_mr_winkeldiefstal/ [02/02/10] WERK.BE (s.d.) ‘ Provincie Antwerpen’ in Beleid – Subregionaal [WWW]. Werk.be: Startpunt voor werk en sociale economie: http://werk.be/beleid/subregionaal/documenten/Antwerpen.gif [27/04/10] WITTEBROOD, K. (2008/12) ‘Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten’ in Betrekkelijke betrokkenheid, Studies in sociale cohesie, Sociaal en Cultureel Rapport 2008 [WWW]. Sociaal en Cultureel Planbureau: http://www.socius.be/socius/files/File/publicaties/Betrekkelijke%20betrokkenheid_Sociaal%20en%20Cultureel %20Rapport%202008.pdf [02/12/2009] WUUSTWEZEL (s.d.) ‘Bevolking’ in info [WWW]. Gemeente http://www.gooreind.be/index.php?option=content&task=view&id=15&Itemid=43 [30/03/10]
Wuustwezel:
WUUSTWEZEL (s.d.) ‘Geschiedenis’ in info [WWW]. Gemeente http://www.gooreind.be/index.php?option=content&task=view&id=16&Itemid=44 [30/03/10]
Wuustwezel:
Krantenartikels en Persberichten (online of in papiervorm) A.D.V. (2009/04/02) ‘Straffen van minder dan drie jaar niet meer uitgevoerd’ in Het Laatste Nieuws - België [WWW]. Het Laatste Nieuws: http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/805052/2009/04/02/Straffenvan-minder-dan-drie-jaar-niet-meer-uitgevoerd.dhtml [17/03/10]
XVIII
DE SMET, G. (2009/11/16) ‘Winkeldiefstal neemt wereldwijd toe’ in De Morgen [WWW]. Studiedienst van de Vlaamse Regering: http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Pages/2009-11-16-winkeldiefstal.aspx [04/03/10] HERMANS, D. (2007/02/05) ‘“Als ze het kunnen meepakken twijfelen ze niet”-Handelaars huren alsmaar vaker privé-detectives in tegen winkeldieven’ in Het Nieuwsblad – Binnenland [WWW]. Het Nieuwsblad: http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleID=g7e17rpl3 [12/09/09] NIJS, A. (2009/11/04) ‘Winkeldiefstallen en overvallen nemen toe. Politie en justitie moeten hun werk doen!’ in Persberichten – Archieven 2009 [WWW]. Fedis: http://www.fedis.be/menu.asp?id=6566&lng=nl&niveau1=0&m=0 [04/03/10] UNIZO (2008/08/01) ‘UNIZO tevreden over succes bij Vlaamse winkeliers van Buurt Informatie Netwerken, BIN’s’ in Persberichten [WWW]. UNIZO: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=364168 [02/02/10] UNIZO WINKELRAAD (2008/05/06) ‘Enquête UNIZO Winkelraad: stijgend aantal winkeliers investeert in diefstalbeveiliging’ in Persberichten [WWW]. UNIZO: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=354848 [02/02/10] Vals geld steeds vaker voorbij kassa, Metro, 23 april 2010, p.9. Winkeldiefstal aangeven via eID, Metro, 9 februari 2010, p.8.
Wetgeving Strafwetboek Wetboek van Strafvordering WET van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens: Gecoördineerde versie, zoals laatst gewijzigd door de wet van 11 december 1998, B.S., 3 februari 1999.
XIX
Bijlagen Bijlage 1: Instrument Algemeen 1) Type van de winkel: (groot-klein, soort winkel) 2) Is respondent eigenaar van de winkel of een personeelslid? Welke functie? (Indien personeelslid) 3) Ervaring respondent binnen de winkel: 4) Leeftijd respondent: 5) Geslacht respondent:
Interesse in informatie betreffende winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie
1) Zoekt u soms zelf actief informatie op over winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie? Indien ja: - Via welke wegen/kanalen tracht u deze informatie te vinden?
2) Ontvangt u soms informatie over winkeldiefstal en winkeldiefstalpreventie? Indien ja: - Ontvangt u deze informatie via de winkel? (Indien personeelslid) - Via welke (andere) wegen/kanalen ontvangt u deze informatie? - Bent u tevreden over de wijze waarop u deze informatie ontvangt? - Via welke wegen/kanalen zou dit volgens u dan moeten gebeuren? (Indien neen op vorige vraag) - Ontvangt u deze informatie omdat u hier zelf om gevraagd hebt?
Indien neen: - Wenst u alsnog informatie over winkeldiefstalpreventie te ontvangen? Waarom (niet)? - Via welke wegen of kanalen zou dit dan volgens u moeten gebeuren? (Indien ja op vorige vraag)
Perceptie
1) Hoe zou u een typische dader omschrijven? - Zijn er volgens u typische kenmerken die een winkeldief heeft? (Fysiek of in omgeving dader) - Of hangt dit eerder af van het gedrag dat een persoon stelt binnen de winkel?
2) Denkt u dat winkeldiefstal veel voorkomt in deze buurt? Waarom (niet)? Preventie
1) Worden er preventiemethoden gebruikt in de winkel? Indien ja: - Wat heeft u ertoe aangezet om preventiemethoden te gebruiken? (Indien eigenaar) - Welke preventiemethoden worden gebruikt? Grote winkel: - Is er een personeelslid of team dat instaat voor bewaking? - Is dit een intern personeelslid/team of is er een samenwerking met externe bewakingsfirma’s? - Worden er opleidingen/trainingen gegeven hoe om te gaan met winkeldiefstal? Zo ja, zijn deze opleidingen/trainingen voor al het personeel? Hebt u zelf reeds zo’n opleiding/training gevolgd?
XX
Kleine winkel: -Waarom hebt u voor deze methodiek gekozen? (Indien eigenaar)
Indien neen: - Waarom gebruikt u geen preventiemethoden? (Indien eigenaar) - Waarom denkt u dat er geen preventiemethoden gebruikt worden? (Indien personeelslid)
2) Welke preventiemethoden denkt u dat, los van de vraag of ze nu al dan niet in de winkel gebruikt worden, het meest effectief zijn? Reactiewijze
1) Hebt u ooit al zelf een winkeldiefstal meegemaakt? Indien ja: -
Was dit in deze winkel? Heeft u zelf de dader betrapt of was dit een andere persoon? Hoe werd de zaak verder afgehandeld? (Politie gebeld, waarschuwing gegeven, …)
2) Moest u nu een persoon betrappen wat is dan het eerste wat u doet? (Politie bellen, collega roepen, …) 3) Wat is het standpunt van de winkel bij betrapping? - Bent u akkoord met het standpunt van de winkel? (Indien personeelslid)
4) Denkt u dat er gerechtelijke gevolgen aan winkeldiefstal gekoppeld worden? Indien ja: - Welke gevolgen zijn dit volgens u? - Denkt u dat deze gevolgen voldoende zijn als straf? - Denkt u dat deze gevolgen daders ervan zullen weerhouden opnieuw winkeldiefstallen te plegen?
Indien neen: - Waarom denkt u dat er geen gerechtelijke gevolgen aan winkeldiefstal gekoppeld worden? - Moet deze situatie volgens u dan veranderen? - Wat vindt u zelf een geschikte straf?
XXI
Bijlage 2: Kaart Antwerpen
477
477
WERK.BE (s.d.) ‘ Provincie Antwerpen’ in Beleid – Subregionaal [WWW]. Werk.be: Startpunt voor werk en sociale economie: http://werk.be/beleid/subregionaal/documenten/Antwerpen.gif [27/04/10]
XXII
Bijlage 3: Kaart Brasschaat 478
478
TELE ATLAS (2010) ‘Stadsplan Brasschaat’ in Gemeente-info Brasschaat [WWW]. Bliz – De online gids voor bedrijven en restaurants: http://www.bliz.be/Brasschaat [27/04/10]
XXIII
Bijlage 4: Kaart Merksem 479
479
TELE ATLAS (2010) ‘Stadsplan Merksem’ in Gemeente-info Merksem [WWW]. Bliz – De online gids voor bedrijven en restaurants: http://www.bliz.be/Merksem [27/04/10]
XXIV
Bijlage 5: Kaart Wuustwezel 480
480 TELE ATLAS (2010) ‘Stadsplan Wuustwezel’ in Gemeente-info Wuustwezel [WWW]. Bliz – De online gids voor bedrijven en restaurants: http://www.bliz.be/Wuustwezel [27/04/10]
XXV