Wilhelmina Rouwenhorstlezing Jantine Kriens Nationaal congres volksgezondheid, 10 april 2014 Thema: ‘Kan het morgen beter?’ Reflecteren op het verschijnen van de VTV en deze in het perspectief van gemeenten plaatsen Start met geluidsfragment van 1 minuut uit ‘Misschien wordt het morgen beter’ van Cornelis Vreeswijk Alleen gesproken woord geldt
Dames en heren, “Misschien wordt het morgen beter, ook al wordt het toch nooit goed…” Afgaande op dit lied, zag Cornelis Vreeswijk de toekomst niet al te zonnig in. Ik ben het niet met hem eens. Maar ik dacht, zo tegen het einde van deze eerste congresdag lonkt de borrel, dus u kunt vast wel een gezellige deun gebruiken. En het past bij waar ik het vandaag met u over wil hebben. Dat is de vraag: ‘Kan het morgen beter?’
Anders dan Cornelis Vreeswijk in zijn lied, denk ik dat het op allerlei terreinen in de basis al goed gaat in Nederland. Ook wat betreft de volksgezondheid en de gezondheidszorg. En toch moeten we onszelf steeds de vraag stellen of er dingen beter kunnen. Het antwoord zal waarschijnlijk bijna altijd ja zijn. De preventie kan beter, de zorg kan beter en de rolverdeling tussen burgers, overheid en professionals in de zorg kan beter. In deze lezing wil ik graag wat dieper op deze drie punten ingaan, die heel nauw met elkaar verbonden zijn. Ik zal het daarbij ook hebben over het belang van onderzoek.
Ik begin bij preventie. Daar moet het in de zorg immers altijd mee beginnen. Enige tijd geleden mocht ik op een bijeenkomst van JOGG – jongeren op gezond gewicht – een verhaal houden over gezondheid en overgewicht. Typisch zo’n vraagstuk waar preventie van groot belang is. We weten het immers allemaal: een gezond gewicht kan veel gezondheidsklachten voorkomen. Even vóór die JOGG-bijeenkomst had ik in NRC een artikel gelezen over te veel eten, snoepen en snacken. Ik noem het hier ook. Niet omdat het artikel zo verrassend was, maar juist omdat het voor veel mensen waarschijnlijk heel herkenbaar is.
Aan mensen werd gevraagd of zij weten wat de snacks kosten die op het station te koop zijn of die in de supermarkt in de schappen bij de kassa liggen. Het antwoord is nee. De meeste mensen weten niet wat ze kosten en als ze het wel weten, heeft dat geen invloed op hun gedrag. Ook niet als ze die gevulde koek of die mars eigenlijk niet kunnen betalen. Of zoals de mensen het zelf zeggen in het artikel:
1
“Morgen doe ik het gewoon weer. Ik leer niet van mijn schuldgevoel. Misschien wil ik er eigenlijk gewoon niet over nadenken.” En: “ Ja, ik weet het, en dan toch dit soort dingen blijven halen.” Anderen zeiden: “Daar denk je gewoon niet over na.” En: “Je merkt het gewoon niet, omdat het elke keer van die kleine dingen zijn. Je hebt geen overzicht.”
Net voordat we in de trein stappen is de wil vaak sterker dan het gezonde verstand en de portemonnee. We hebben zin in iets te eten of iets te drinken, dus we lopen op het station nog snel even langs de Albert Heijn, de Kiosk of de Starbucks. Wat we eten, of het wel gezond is en hoeveel het kost, dat maakt op dat moment weinig uit. Dat geeft maar aan hoe moeilijk het is om hier iets aan te doen; om te voorkomen dat mensen zwichten voor de verleiding.
Er zijn mensen die denken dat het probleem uit de wereld is als iedereen gratis naar de sportschool of een sportvereniging kan. Als korte autoritjes verboden worden en er meer fietssnelwegen worden aangelegd. Anderen vinden dat het vooral aan de voedingsindustrie ligt. Als die de porties kleiner zou maken, gezondere vetten zou gebruiken en de hoeveelheid zout en suiker zou verlagen, dan zou het probleem vanzelf oplossen. En er zijn mensen die denken dat de overheid aan zet is. Met meer voorlichtingscampagnes.
Het zijn allemaal prachtige ideeën, maar ik denk dat geen van deze drie dé oplossing is. Ze zullen allicht kunnen bijdragen aan het terugdringen en voorkomen van overgewicht, maar iedereen heeft uiteindelijk zelf de sleutel in handen. We moeten uiteindelijk zélf meer gaan bewegen, we moeten zélf kiezen voor dat gezondere voedingspatroon. Bovendien zouden we het ook niet eens pikken als de overheid die keuzes voor ons zou maken. Dat bepalen we toch zeker zelf wel! Dat ‘zelf bepalen’ geldt door alle lagen van de bevolking. Bevolkingsgroepen met een lage SES zijn bijvoorbeeld lastig te bereiken, omdat ze vaak niets moeten hebben van een overheid die ze dingen aanpraat. En mensen die hoogopgeleid zijn en zelf in staat zouden moeten zijn om de juiste keuzes te maken zijn óók moeilijk bereikbaar. Want zij weten het toch zeker beter dan de overheid. Kortom, kom niet aan de keuzevrijheid van mensen.
Dat blijkt ook uit de VTV. Onderzoeken als de VTV zijn onmisbaar. We hebben kennis nodig van wat mensen weten en van wat hen beweegt. Door onderzoek weten we bijvoorbeeld dat mensen
2
inderdaad steeds meer het heft in eigen hand willen nemen. Ze willen zelf de regie voeren op hun leven en de zorg die ze daar eventueel bij nodig hebben.
En toch, ondanks die hang naar regie op het eigen leven, is preventie een overheidstaak geworden die steeds hoger op de politieke agenda komt. Want een slechte gezondheid leidt tot uitval en hogere maatschappelijke kosten. En dus bemoeien we ons als overheid toch met de keuzes die mensen maken. We mogen – nee, sterker nog – we móeten ons bemoeien met de levensstijl van mensen. Dat standpunt wordt inmiddels breed gedeeld. Die bemoeienis kan bijvoorbeeld bestaan uit een individuele aanpak door professionals. Dat is per definitie duur.
Dames en heren,
Ik geloof vooral in een wijkgebonden aanpak. Een aanpak die mensen verbindt. Een aanpak waarin formele en informele zorg hand in hand gaan. Een aanpak waarin professionals en vrijwilligers elkaar vinden met bijvoorbeeld stimuleringsprogramma’s voor en door de buurt. Maar wel met oog voor individuele verschillen en dus voor de mensen die uiteindelijk zelf hun levensstijl moeten aanpassen. Dat is een samenspel tussen verschillende partijen. Gemeenten zullen steeds meer verwachten dat u als professionals slimme coalities smeedt. Zorgorganisaties zullen moeten kijken hoe zij kunnen bijdragen aan preventie in de wijk, afgestemd op de behoeften van de mensen die er wonen. En daarbij hoeven zorgprofessionals dus niet zelf altijd de hoofdrol te spelen.
Het is belangrijk dat we als overheid en zorgorganisaties zorgen dat mensen voldoende toegerust zijn om goede keuzes te kunnen maken. Dat ze toegang hebben tot de juiste informatie om de gewenste regie op hun eigen leven te kunnen voeren. Bewustwording is daarbij ongelooflijk belangrijk. Zonder bewustwording heeft preventie weinig kans van slagen.
Preventie zal overigens ook niet slagen als het losstaand beleid is. Preventie en zorg zijn geen op zichzelf staande onderwerpen. We kunnen daar geen beleid voor maken zonder verbanden te leggen met andere beleidsterreinen. De sociale context, de fysieke leefomgeving, opleiding en werk hebben allemaal op de een of andere manier invloed op de gezondheid en het welzijn van mensen.
Zo onderzocht professor Lex Burdorf van de Erasmus Universiteit Rotterdam de relatie tussen gezondheid en het hebben van werk. De gemeente Rotterdam investeerde in gezondheidsbeleid van mensen zonder werk. Want als mensen gezond zijn, dan vinden ze sneller werk. Dat was het idee. Mis! Want wat bleek uit het onderzoek van Burdorf? Het was juist andersom! Mensen die weer aan het werk gingen voelden zich gezonder. Het blijkt dus beter om mensen eerst aan het
3
werk te helpen en ze zo de regie over hun eigen leven terug te geven. Werk als preventieinstrument, werk als medicijn. Specifieke aandacht voor de gezondheid komt daarna.
Een heel ander voorbeeld van hoe verschillende onderwerpen verband hebben met de zorg, is de perinatale sterfte. Uit onderzoek is gebleken dat in delen van Nederland de perinatale sterfte onevenredig hoog was. Zo ook in Rotterdam, toen ik daar nog wethouder was. De perinatale sterfte in Nederland is ongeveer 10 op de duizend. In Rotterdam was dat 11,6 promille. In de achterstandswijken lag het promillage nog hoger, namelijk op 12 promille onder autochtonen en maar liefst 13,5 promille onder allochtone bevolkingsgroepen. In deze achterstandswijken komen allerlei problemen samen die een risico vormen voor zwangere vrouwen en pasgeboren baby’s. Denk aan slecht onderhouden woningen, slechte hygiënische omstandigheden, stress, slechte voeding, overgewicht en infectieziekten. Zaken die vaak samenhangen met sociaaleconomische positie en etniciteit.
Genoeg reden voor zowel wetenschap, hulpverleners als de Rotterdamse politiek om perinatale sterfte op de politieke agenda te zetten en een plan te maken dat de perinatale sterfte in tien jaar tijd moet terugbrengen tot het landelijk gemiddelde. Het plan moest meer kinderen een goede start geven bij hun geboorte. Want een slechte start draagt een kind de rest van zijn of haar leven met zich mee, bijvoorbeeld door een groter risico op ontwikkelings- en gedragsproblemen. Het Rotterdamse programma ‘Klaar voor een kind’ was ambitieus, maar het werkte. Een aanvalsplan op verschillende domeinen, zoals preventie, begeleiding, verloskunde en jeugdgezondheidszorg. Meer gemeenten zijn hier in 2011 mee aan de slag gegaan naar Rotterdams voorbeeld. Op basis van een analyse van de perinatale sterfte en perinatale gezondheid in vijftig gemeenten, zijn veertien gemeenten geselecteerd die zijn gestart met proefprojecten om de babysterfte terug te dringen. De afgelopen drie jaar hebben lokale partners in Appingedam, Delfzijl, Menterwolde, Pekela, Enschede, Almere, Nijmegen, Den Haag, Utrecht, Amsterdam, Schiedam, Tilburg en Heerlen samen geëxperimenteerd. Met preconceptiezorg, vernieuwde risicoselectie tijdens de zwangerschap en nieuwe manieren om hoogrisicogroepen te bereiken. Allemaal met de bedoeling om de kennis te vergroten over zwanger worden en een gezonde zwangerschap.
De experimenten zijn onderdeel van het lokale gezondheidsbeleid. Elke gemeente heeft afspraken gemaakt over de samenwerking met de GGD, de Centra voor Jeugd en Gezin, sociaalmaatschappelijke organisaties, Universitair Medische Centra, huisartsen, verloskundigen en gynaecologen. Het zijn intensieve projecten, maar ze werpen hun vruchten af. De geboortesterfte is in de afgelopen jaren langzaam gedaald. De gemeenten en de zorgverleners kunnen nog niet achterover leunen, maar het gaat de goede kant op.
4
Dames en heren,
Perinatale sterfte blijkt dus een groter probleem in achterstandswijken dan in andere buurten. Zoals zo veel problemen in achterstandswijken meer aanwezig zijn dan elders. De wijken die het slechtst scoorden op de ranglijstjes hebben in de afgelopen jaren extra aandacht gehad via de krachtwijkenaanpak. Er is veel discussie gevoerd over of die aanpak nu effectief is geweest. Het SCP zegt van niet. Maar daar tegenover staat professor Karien Stronks, hoogleraar sociale geneeskunde in het AMC in Amsterdam, die meent van wel. Uit haar onderzoek blijkt dat mensen in de krachtwijken zich de afgelopen jaren gezonder zijn gaan voelen. Dat is goed nieuws. In veel van de onderzochte krachtwijken verslechterde de gezondheid minder snel. De stijging van het aantal rokers verliep langzamer en er waren minder psychische problemen. Meer mensen gingen wandelen in hun vrije tijd. In buurten die meededen aan het experiment ‘gezonde wijk’ steeg het aantal wandelaars van 55% in 2008 naar 71% in 2011.
Uit het onderzoek van Stronks blijkt dat vooral positieve gezondheidseffecten te zien waren in wijken waar op allerlei terreinen maatregelen werden getroffen. Van wonen en veiligheid tot werk, onderwijs en integratie. Ik zei het al eerder, we kunnen preventie en zorg niet los zien van andere beleidsonderwerpen. Kennis over gezondheid heeft toegevoegde waarde voor veel meer dan alleen de zorg.
Alle onderzoeken die ik nu genoemd heb, helpen gemeenten bij het ontwikkelen van een integrale aanpak. Wat mij betreft is het een uitdaging voor de VTV om te kijken hoe alle waardevolle wetenschappelijke informatie die beschikbaar is, ook daadwerkelijk toegankelijk en bruikbaar gemaakt kan worden voor gemeenten. Ik weet dat in veel regio’s al wordt gewerkt met een regionale VTV. Die geeft een uniek beeld van de gezondheidstoestand in de regio. Dat is erg nuttig en zelfs leuk om te lezen. Zo’n regionale VTV biedt echt handvatten voor de ontwikkeling van lokaal beleid.
Maar de informatiebehoefte van gemeenten zal de komende jaren veranderen. De decentralisaties in het sociale domein brengen andere vragen en andere behoeften met zich mee. Het RIVM en de wetenschap zullen moeten inspelen op de grotere rol van gemeenten op het gebied van zorg en participatie. Ze moeten zich meer laten voeden door lokale ontwikkelingen en behoeften op het gebied van gezondheidsbeleid en preventie. Als dat lukt, dan is de VTV klaar voor de toekomst en kan de VTV eraan bijdragen dat het morgen beter wordt. De VNG omarmt in ieder geval de driehoek beleid, praktijk en onderzoek. Ook binnen de VNG versterken we de wetenschapsfunctie. We hebben een curatorium ingesteld om te bekijken hoe we de wetenschap kunnen inschakelen om gemeentelijk beleid een stevige basis te geven. Wij zijn
5
ervan overtuigd dat alle drie de poten in de driehoek sterk moeten zijn om uiteindelijk successen te behalen. Een wethouder kan gelijk hebben door zich te baseren op wetenschappelijk onderzoek, maar hij kríjgt pas gelijk als hij onderzoek, beleid en praktijk aan elkaar weet te verbinden.
Dames en heren,
Ik kom op mijn tweede punt: de zorg kan beter. Arts-onderzoeker Machteld Huber van het Louis Bolk Instituut heeft een mooie, nieuwe definitie geformuleerd voor wat gezondheid nu eigenlijk is. Zij zegt: “Gezondheid is het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven.”
Wat ik zo mooi vind aan deze definitie, is dat hij rekening houdt met de veerkracht van mensen. Weer die eigen regie. Mensen kunnen met een ziekte leren omgaan en gezond in het leven staan. In de definitie van Huber kunnen mensen gezond zijn, terwijl ze een ziekte hebben. Het VTVrapport over gezondheid en participatie komt eigenlijk tot dezelfde conclusie: chronisch zieken die zich gezond voelen, participeren nauwelijks minder dan mensen zonder ziekte. De participatie neemt pas substantieel af als chronisch zieken ook beperkingen of een verminderde gezondheid ervaren. Zowel de definitie van Huber als de conclusie uit de VTV sluit heel erg aan bij hoe gemeenten omgaan met hun taken in de zorg. Nu al, en zeker ook na volgend jaar, als gemeenten meer taken op het gebied van werk, zorg en jeugd overnemen. We gaan uit van wat mensen nog kunnen in plaats van vooral te kijken naar wat niet meer gaat. Zo kunnen we uiteindelijk meer aandacht geven aan de mensen die onze hulp echt nodig hebben. Ik zal dat illustreren aan de hand van wat ‘de piramide’ is gaan heten. U ziet hem hier achter mij in beeld. Voor zo’n 80 tot 85% van de bevolking volstaat wat ik noem ‘algemeen beleid’. Deze mensen vinden zelf oplossingen voor de hulpvragen die ze hebben of doen een beroep op algemene lokale voorzieningen, de basisinfrastructuur. Zij hebben zelf de regie. Dat betekent dat gemeenten moeten zorgen dat die basisinfrastructuur op orde is. Daarmee bedoel ik bijvoorbeeld zorg, jeugdzorg, welzijnswerk en speciaal onderwijs. Algemene zaken die voor iedere inwoner toegankelijk moeten zijn. Deze basisvoorzieningen kosten ongeveer 15% van het totale budget voor gemeentelijke zorg en ondersteuning.
10 tot 15% van de inwoners heeft meer hulp nodig dan we met de basisvoorzieningen kunnen bieden. Zij zijn niet in staat om de regie op hun eigen leven te voeren en hebben extra aandacht nodig. Dat is maatwerk. Bijvoorbeeld de inzet van een wijkteam of een eerstelijnsvoorziening. Naar de ondersteuning van deze groep gaat al een aanzienlijk groter deel van het budget, namelijk 35%.
6
Het topje van de piramide bestaat uit de 5% van de bevolking die meerdere vormen van zorg en ondersteuning nodig heeft. De zogenaamde multiprobleemgezinnen. Hier hebben we te maken met de echt complexe problematiek waarvoor individuele trajecten met heel veel aandacht nodig zijn. Dat vraagt de rest van het budget.
Hoe hoger in de piramide, hoe duurder dus de zorg en ondersteuning worden. En dus is een belangrijke doelstelling van gemeenten om het zelfoplossend vermogen van mensen te versterken. Om te zorgen dat mensen zo laag mogelijk in de piramide zitten. Want als de onderste laag van de piramide groter wordt, kunnen gemeenten meer aandacht geven aan de mensen die het zelf niet redden en wél die aanvullende ondersteuning nodig hebben.
Gemeenten moeten de kennis en kunde hebben om voor de bovenste twee groepen in de piramide – samen met zorgprofessionals – een gepast ondersteuningsaanbod te organiseren. We moeten weten of we de juiste dingen doen. Dat kunnen we leren uit onderzoek én van de professionals. De zorgprofessionals spelen een cruciale rol. U dus. U moet zien wat er écht aan de hand is. Wat is de vraag achter de hulpvraag? Zorgprofessionals moeten oog hebben voor de persoonlijke situatie van mensen. Onbevooroordeeld en los van het eigen referentiekader. Kijk naar de persoon of het gezin en denk vanuit diens situatie. Wat vindt hij of zij belangrijk in het leven? Welk resultaat wil hij halen? Welke aanpak werkt dan het best? Dat zult u in elke individuele situatie steeds opnieuw moeten beoordelen. Het eerste contact is cruciaal om het vertrouwen van cliënten te krijgen en te behouden. Professionals moeten een open gesprek aangaan om samen met de hulpvrager op zoek te gaan naar de oplossing die het beste bij zijn of haar persoonlijke situatie past.
Dames en heren,
Zowel bij zorgprofessionals als bij cliënten is er onvrede over hoe de zorg op dit moment is georganiseerd. Te complex, te bureaucratisch en onvoldoende gericht op de menselijke maat. Dat moet en kan beter. Op 1 januari 2015 worden gemeenten daarom verantwoordelijk voor meer taken op het gebied van werk, zorg en jeugd. Gemeenten zullen die nieuwe taken anders gaan uitvoeren dan nu het geval is. We willen het kleinschaliger doen, dichter bij de mensen en meer op maat. Met meer ruimte voor inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven, en een kleinere rol voor de overheid.
De decentralisaties geven ons een kans om een lokaal ondersteuningsstelsel te bouwen dat minder versnipperd is en minder bureaucratisch. Een stelsel dat uitgaat van wat mensen zelf nog kunnen, alleen of samen met hun omgeving. Participatie is het sleutelwoord. Waar we naar toe
7
willen is duidelijk: een samenhangende aanpak van welzijn, ondersteuning, jeugd- en gezondheidszorg en arbeidsintegratie. We kunnen dichtbij mensen die ondersteuning organiseren. Dat is ons uitgangspunt. Integraal en beginnend bij de vraag van een persoon of een gezin. Daarbij doen we eerst een beroep op het zelfoplossend vermogen van mensen. Als aanvullende ondersteuning nodig is, dan maken professionals vanuit hun deskundigheid de afweging welke maatregelen dan het beste passen.
Dit is wat het kabinet de participatiesamenleving noemt. Je kunt daar van alles op aanmerken, maar het gaat in wezen om zorg hebben voor elkaar, rekening houden met elkaar, enzovoorts. De gekantelde aanpak. Mensen willen dat. Nederlanders zijn voorstander van een samenleving waarin we voor elkaar zorgen. Veel mensen zijn mantelzorger of vrijwilliger. Maar wel omdat ze dat zèlf willen. Uit de VTV blijkt dat een plicht om te zorgen voor een naaste botst met de behoefte aan vrijheid om zelf keuzes te maken. Bovendien vindt één op de vijf mantelzorgers dat zijn eigen gezondheid achteruit is gegaan door het verlenen van mantelzorg. Dat geldt vooral voor mensen die intensieve zorg bieden of zorgen voor mensen met gedragsproblemen. In de Wmo moeten we als gemeenten dus goed kijken naar wat we van mensen mogen verwachten. De discussie over de grens tussen de verzorgingsstaat en de participatiesamenleving is actueler dan ooit.
De onderzoekers van de VTV hebben de aanbeveling gedaan om te monitoren wat de effecten zijn van deze ontwikkelingen op autonomie, eigen regie en gezondheid. Maar ook op gezondheidsverschillen, de mate van participatie en de kosten van de zorg. Zo kunnen de gevolgen van de veranderingen onderbouwd worden geëvalueerd. Zo’n onderzoek naar de effecten op langere termijn is heel bruikbaar voor gemeenten om waar nodig beleid bij te kunnen sturen.
Uiteraard hebben ook professionals in de gekantelde aanpak een belangrijke rol, maar niet de hoofdrol. Dat vraagt van professionals – van u dus – een andere manier van denken en werken. Zorgprofessionals moeten elkaar gaan opzoeken en met elkaar samenwerken. Verder kijken dan het gezondheidsprobleem en nadenken over hoe u in een wijk kunt bijdragen aan het welzijn van mensen. Dat betekent ook dat u moet leren om mensen te helpen hun eigen problemen op te lossen, in plaats van hun zorgvraag over te nemen. De focus moet liggen op ontzorgen. U levert een bijdrage aan het vergroten van de eigen kracht van mensen. U helpt mensen om de regie over hun eigen leven te krijgen, te behouden en te versterken. Daarvoor moet u de kunst aanleren om effectief over de muren van uw eigen discipline heen te kijken. De integrale benadering moet bij u in het bloed gaan zitten.
Gemeenten moeten zélf ook een andere invulling geven aan hun rol als opdrachtgever. Zij moeten in gesprek met zorgaanbieders, het maatschappelijk werk en huisartsen. Gezamenlijk moeten zij
8
nadenken over het zorglandschap van de toekomst. Hoe zorgen we ervoor dat mensen de juiste zorg krijgen? Met wie en hoe gaan we daarvoor samenwerken? Hoe vormen de professionals een netwerk? En wie heeft daarbij welke verantwoordelijkheid? Dit zijn vragen die op dit moment volop onderwerp van gesprek zijn in gemeenten. Zij zijn in gesprek met zorgaanbieders over de gewenste veranderingen in de zorg. Over het versterken van de eigen kracht en over ontzorgen. De decentralisaties zijn een kans die we met beide handen moeten aangrijpen om de zorg te verbeteren.
Rijk, gemeenten en ketenpartners moeten samenwerken om dat waar te maken. Alleen door kennis, ervaring en deskundigheid met elkaar te delen, en door los te durven laten, kunnen we samen op een zorgvuldige manier werken aan een nieuw stelsel met betere zorg.
Dames en heren,
De participatiesamenleving en de gekantelde aanpak hebben mij automatisch op het laatste punt gebracht waar ik het met u over wilde hebben. Een andere en betere rolverdeling tussen burgers, overheid en zorgprofessionals. De grootste bedreiging van succesvolle decentralisaties is namelijk dat uiteindelijk alles grotendeels bij het oude blijft. Dat we niet anders gaan denken en niet anders gaan werken. Dat iedereen op zijn eigen eilandje blijft zitten en dat we de dingen blijven doen zoals ze al jaren worden gedaan.
Maar de decentralisaties bestaan uit een transitie van taken én uit een transformatie. Die transformatie zal tijd nodig hebben maar is wel de sleutel tot succes. De Amsterdamse oudwethouder Pieter Hilhorst zei: “Het is onzin om te denken dat als de overheid terugtreedt, burgers zich automatisch verenigen om taken in eigen beheer over te nemen. Sociaal-doe-het-zelven vergt geen terugtredende overheid, maar een anders georganiseerde overheid.”
Daar heeft hij gelijk in. Ook de gemeente moet veranderen om de transitie en de transformatie te laten slagen. Andere structuren, andere ambtenaren. De nieuwe rol van de overheid vraagt om andere mensen. Bijvoorbeeld mensen die de vraag van een inwoner centraal stellen en niet direct met een standaardoplossing komen. En mensen die de kracht van burgerinitiatieven herkennen en daar ruimte aan durven geven, ook al passen die initiatieven niet binnen het normale stramien. Burgerinitiatieven botsen met de traditionele verhouding waarbij de gemeente de ‘baas’ is die de inwoners en professionals aanstuurt. Maar we gaan toe naar nieuwe verhoudingen. Ook gemeenten moeten leren niet alleen te vertellen, maar vooral ook te luisteren. Gemeenten moeten de hiërarchie aan de kant te zetten. Ze moeten het initiatief centraal stellen in plaats van de regels.
9
Bijna alle gemeenten zijn hier overigens al op de een of andere manier mee bezig. Zij besteden aandacht aan burgerkracht en denken na over hoe ze dit kunnen verankeren in de werkwijze van de ambtelijke organisatie. Een voorbeeld hiervan is dat gemeenten ook in de ambtelijke organisatie wijkgericht werken. De meeste gemeenten kiezen voor een faciliterende of stimulerende rol bij burgerparticipatie. Zij willen op een flexibele manier mensen activeren en inspireren. Veel mensen die iets doen voor de gemeenschap doen dat onopvallend en op kleine schaal. Maar bij elkaar opgeteld leveren deze kleine initiatieven een belangrijke bijdrage aan bijvoorbeeld betere zorg, een beter milieu, meer veiligheid en het tegengaan van eenzaamheid. Gemeenten moeten zorgen dat ze alle lokale initiatieven in beeld hebben. Ze moeten weten wat de inwoners willen, zodat ze daarbij kunnen aansluiten.
Alle veranderingen op weg naar de participatiesamenleving betekenen nogal wat voor onze inwoners. Maar dat we het zelfoplossend vermogen van mensen willen versterken, betekent natuurlijk niet dat we hen aan hun lot overlaten. Wij moeten ze begeleiden in deze verandering. De betrokkenheid van cliënten bij de decentralisaties is essentieel.
We moeten een nieuwe balans vinden tussen burgerkracht en de rol van de overheid. Als u allen zorgt voor een professionele blik zoals ik die eerder beschreef, als u echt kijkt naar de vraag achter de vraag en als u er echt in slaagt om los te laten, dan ben ik ervan overtuigd dat gemeenten ook wat meer kunnen loslaten. Dan is er vertrouwen dat dit samenspel tussen gemeenten, zorgorganisaties en burgers kan werken. Dan groeien we toe naar een nieuwe en betere manier van samenwerken.
Dames en heren,
Ik verwacht dat de transformatie in het sociale domein uiteindelijk betekent dat gemeenten zich minder zullen richten op gezondheidsbeleid. Dat klinkt misschien gek aan de vooravond van de decentralisaties en na het verhaal dat ik zojuist heb gehouden. En het lijkt wellicht ook een harde boodschap, maar ik denk het echt. Daarmee bedoel ik niet dat gemeenten het zullen laten versloffen. Integendeel. Want zoals ik al een paar keer heb genoemd: beleid voor zorg en preventie is direct verwant aan andere beleidsterreinen. Ik verwacht daarom dat gezondheidsbeleid niet voor altijd zal blijven bestaan als individueel beleidsterrein. Gezondheid zal steeds vaker worden benaderd in relatie tot andere onderwerpen. Zoals school of een gezonde leefomgeving waar ruimte is om te fietsen en te wandelen. Gezondheidsbeleid is facetbeleid. Het is goed om daar voortdurend bewust van te zijn. Het is immers een kans! Een kans om gezondheid in veel meer discussies mee te laten wegen. Een kans om gezondheid steeds belangrijker te maken, ondanks dat het mogelijk niet langer als specifiek beleidsdomein wordt
10
benaderd. Dát is de manier om met elkaar te zorgen dat het morgen beter wordt. Niet misschien, zoals Cornelis Vreeswijk voorzichtig hoopte, maar zeker.
Dankuwel.
11