Countus accountants+adviseurs
Countus accountants + adviseurs b.v.
Gedeputeerde Staten van Fryslan afd. Stêd en Platteiän, dhr. G. Wijnsma Postbus 20120 8900 HM LEEUWARDEN
Afdeling ROM Dokter Stolteweg 2 8025 AV ZWOLLE Postbus 10055 8000 GB ZWOLLE
Retouradres: Postbus 10055, 8000 GB ZWOLLE
Datum Ons Kenmerk Contactpersoon E-matI
Vestigingen • Almelo • Aimere • Apeidoorn
Doorkiesnummer
Betreft
25 augustus 2015 201508251505/80ü2614/ahaan1-1.0 Mevrouw ing. A. de Haan
[email protected] (06) 48 505 336 aanvuillng aanvraag Nb-vergunning nummer 01232867 Maatschap Van der Linde Gracht 51 8485 KP MUNNEKEBUREN
Telefoon
038-4652600
Fax
038-4531892
Website
vïww.counlus.nl
E-maii
[email protected]
Bankrek.
NL33RABO0377397555
K.v.K.nr. Beconnr.
05059718 196903
BTW nr.
NL806030483B01
Geachte heer Wijnsma,
• Assen • Doetinchem • Dronten • Eibergen • Emmeioord
Naar aanleiding van uw verzoek om aanvulling op de aanvraag Nb-vergunning van Maatschap Van der Linde, Gracht 51 te Munnekeburen met nummer 01232867, ontvangt u hierbij de definitieve milieuvergunning afgegeven op 30 augustus 2010.
• Emmen • Enschede
Wij vertrouwen erop dat u deze aanvraag verder kunt afhandelen.
• Hardenberg
Met vriendelijke groet, Countus accountants + adviseurs
• Joure • Markelo
Dcc. nr.: Class, nr.;
• Mili • Ommen • Raaite • Staphorst • Steenwijk • Zeewoide • Zwoiie
PROVINSJE FRYSLAN
ing. A. de Haan Specialist Ruimtelijke Ordening en
ingek.:
2 7 AUG 2015
Afdelin. Beh. door; J Af d. Hoofd
AWB : ;»eks«
Bijlage(n): - definitieve milieuvergunning 30 augustus 2010 iAwijfvoud tigor i4nn i§g, aangenemen/tei, afgedaan
Op de leveringen en diensten van Countus accountants + adviseurs b.v. zijn onze algemene voorwaarden van toep assing. Deze zijn gedeponeerd bij de K.v.K. te Zwolle.
gemeente
Weststellingwerf
C WET MILIEUBEHEER Beschikking oprichtingsvergunning 8.1 Wet milieubeheer
c
Vergunninghoudster Activiteiten Locatie Datum beschikking Kenmerk
: :
Maatschap Van der Linde oprichtingsvergunning vanwege een uitbreiding van uw melk rundveehouderij Gracht 51 te M UNNEKEBUREN 30 augustus 2010 OPR-2010-0140
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Inhoudsopgave 1. AANVRAAG 2. PROCEDURE 3. OVERWEGINGEN
3 3 5
3.1 Ontvankelijkheid
5
3.2 Beoordeling
5
4. BESLUIT
C
c
14
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
*
1. AANVRAAG Op 10 februari 2010, aangevuld op d.d. 19 april 2010 ontvingen wij een aanvraag van de heer W. van der Linde, de Gracht 51 te Munnekeburen. Deze aanvraag betreft een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een melkveehouderij krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm). Aangevraagde activiteiten De gevraagde vergunning heeft betrekking op een agrarisch bedrijf met: • 300 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar; • 160 stuks vrouwelijk jongvee jonger dan 2 jaar; • opslag van dieselolie in een bovengrondse tank; • opslag van oliën in vaten; • opslag van reinigings- en gewasbeschermingmiddelen in emballage; • opslag van voer in silo's; • opslag van dunne mest in mestkelders; en • opslag van vaste mest op een mestplaat. Vigerende vergunning Op 15 augustus 2003 is voor de inrichting een melding voor het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer geaccepteerd. Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer in werking getreden. De inrichting viel van rechtswege onder het Besluit landbouw milieubeheer.
c.
Aard van de inrichting Categorie Inrichtingen en verqunninqenbesluit milieubeheer De activiteiten van deze inrichting zijn omschreven in categorieën 1, 5, 7, 8 en 9 van bijlage I van het inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting is het college het bevoegd gezag. NAW-gegevens De vergunning wordt aangevraagd door: Naam aanvrager: De heer W. van de Linde Straat en huisnummer: Gracht 51 Pc en woonplaats: 8485 KP Munnekeburen Voor een inrichting op het adres: Straat en huisnummer: Gracht 51 Pc en woonplaats: 8485 KP Munnekeburen Kadastraal bekend: Gemeente Oudetrijne, sectie K, nummer 204 2. PROCEDURE De procedure is uitgevoerd volgens het bepaalde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Beoordeling De aanvraag is beoordeeld aan de hand van het toetsingskader zoals neergelegd in artikel 8.8 en artikel 8.9. van de Wet milieubeheer. De beoordelingen zijn verwoord in de overwegingen (hoofdstuk 3). Getoetst is aan de eis om de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen (artikel 8.11, derde lid, van der Wet milieubeheer). Hierbij is rekening gehouden met de Regeling aanwijzing BBT-documenten. Door naleving van de aan deze vergunning verbonden voorschriften worden de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken voorkomen, of voor zover dat niet kan, ten minste in voldoende mate beperkt of ongedaan gemaakt.
V
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen of verordeningen Het bevoegd gezag draagt er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden conform de Wet ruimtelijke ordening (artikel 8.9 Wm). Het voornoemd perceel ligt in het geldend bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 1995 gemeente Weststellingwerf' en heeft de bestemming "Agrarisch gebied Al". De aanvraag is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Hiervoor wordt een procedure voor een binnenplanse ontheffing doorlopen. Dit omdat de stal buiten het bouwblok viel. Besluiten artikel 8.40 Wet milieubeheer De inrichting valt niet onder het Besluit landbouw milieubeheer omdat meer dan 200 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar worden gehouden (artikel 3, lid 1, sub b van het Besluit landbouw milieubeheer).
C
De activiteiten die binnen de genoemde inrichting worden aangevraagd, worden gemeld in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit onder categorie c inrichtingen (landbouwinrichtingen waarop het Besluit landbouw milieubeheer op grond van artikel 3 of artikel 4 van dat besluit niet van toepassing is). De inrichting is daarmee een inrichting type C (als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit). Op grond van artikel 1.4 lid 3 van het Activiteitenbesluit is het besluit deels rechtstreeks van toepassing. De vergunninghouder moet - naast aan de voorschriften van deze vergunning - voldoen aan Artikel 3.3 (hemelwater) uit het Activiteitenbesluit. De aanvraag voor de vergunning geldt als de op grond van het Activiteitenbesluit vereiste melding voor deze activiteiten. In de vergunning worden geen voorschriften opgenomen voor deze activiteiten.
C
Coördinatie met de Woningwet In de Wm en de Ww zijn bepalingen opgenomen die de afstemming tussen de Wm-vergunning en de bouwvergunning regelen. Voor de bouw van stal E is op 17 december 2009 een aanvraag om een bouwvergunning ingediend. Vanwege de coördinatie geldt een aanhoudingsplicht voor de bouwvergunning. Op de aanvraag om een bouwvergunning mag niet worden beslist voordat een beslissing is genomen op de aanvraag om een Wm-vergunning. De Wm-vergunning wordt pas van kracht als de bouwvergunning is verleend (artikel 20.8 Wm). Coördinatie met de Waterwet Afvalwater uit de inrichting wordt geloosd op de mestkelder. Huishoudelijk afvalwater uit de woning wordt via een septictank op de sloot geloosd. Regenwater wordt tevens op de sloot geloosd. De inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarvoor op grond van de Waterwet een vergunning vereist is. De coördinatieregeling op grond van de artikelen 8.28 tot en met 8,34 en hoofdstuk 14 van de Wm is niet van toepassing.
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
3. OVERWEGINGEN 3.1 Ontvankelijkheid De aanvraag omvat de volgende stukken: - aanvraagformulier d.d. 10 februari 2010; - plattegrondtekeningen van de inrichting d.d. 19 april 2010; - akoestische vragenlijst d.d. 22 april 2010. Deze stukken leveren voldoende informatie op voor een goede beoordeling van de aanvraag en maken deel uit van de beschikking. Omgeving van de inrichting De inrichting ligt aan de Gracht 51 te Munnekeburen, kadastraal bekend als gemeente Weststellingwerf sectie K, nummer 204. De omgeving van de inrichting wordt aangemerkt als een landelijk gebied. De inrichting is niet gelegen binnen het bij Provinciale Milieuverordening (PMV) van de provincie Friesland, aangewezen grondwaterbeschermingsgebied . 3.2 Beoordeling
^
Geluid A. Het toetsingskader Gelet op de aangevraagde activiteiten wordt met betrekking tot het stellen van geluidsgrenswaarden rekening gehouden met het gestelde in het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw milieubeheer zijn voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (lAar) normen opgenomen van 45 dB(A) in de dagperiode (06.00-19.00 uur), 50 dB(A) in de avondperiode (19.00-22.00 uur) en 40 dB(A) in de nachtperiode (22.00-06.00 uur). De maximale geluidsniveaus (LAmax), mogen in aansluiting op het Besluit landbouw milieubeheer niet hoger zijn dan 70 dB(A) in de dagperiode (06.00-19.00 uur), 65 dB(A) in de avondperiode (19.00-22.00 uur) en 60 dB(A) in de nachtperiode (22.00-06.00 uur). B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Binnen de inrichting zijn vijf tractoren, een shovel en een kraan aanwezig. In de dagperiode kan van alle voertuigen gebruik gemaakt worden. De tractoren kunnen tevens in de avonduren gebruikt worden. Verder komen er ten behoeve van de aan- en afvoer van onder andere voer, afvalstoffen en kadavers wekelijks vier vrachtwagens de inrichting bezoeken. Deze bezoeken vinden in de dagperiode plaats. Tot slot wordt binnen de inrichting twee uur per week gebruik gemaakt van een hogedrukspuit gebruikt en zullen er kleine reparatiewerkzaamheden plaats vinden. C. Maatregelen en voorzieningen Er zijn geen maatregelen genomen ten aanzien van het beperken van de geluidsproductie. D. Beoordeling en conclusie Bij de aanvraag is een akoestisch vragenformulier gevoegd. Hieruit blijkt dat aan de geluidsgrenswaarden van het Besluit landbouw milieubeheer kan worden voldaan. Ten aanzien van de geluidsvoorschriften wordt aangesloten bij de waarde uit het Besluit landbouw milieubeheer. De opgenomen geiuidnormen gelden ter plaatste van de dichtstbijzijnde woning van derden, gelegen aan de Gracht 51. Door het stellen van deze voorschriften wordt de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door de inrichting, in voldoende mate beperkt.
{
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Energie A. Het toetsingskader Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. De voorschriften met betrekking tot energie {registratie en onderzoek) zijn gebaseerd op de circulaire 'Energie in de milieuvergunning' (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ, november 1999), de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (bron: infomil, december 2005) en het Activiteitenbesluit. In de circulaire en de handreiking wordt bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan 25,000 m'' aardgas of 50.000 kWh elektriciteit voorschriften ten aanzien van een energiebesparingonderzoek relevant geacht. B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Uit de aanvraag blijkt dat jaarlijks circa 5.000 m^ gas en 140.000 kWh elektriciteit verbruikt zal worden. C. Maatregelen en voorzieningen De nieuw te bouwen stal voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar wordt gebouwd volgens de stand der techniek en wordt onder andere voorzien van een lichtstraat en ecopanelen.
c
D. Beoordeling en conclusie Zoals uit de aanvraag blijkt overschrijdt het elektriciteitsverbruik eerdergenoemde grens. In de inrichting worden energiebesparende maatregelen getroffen. Gelet op het energieverbruik en de getroffen maatregelen achten wij het niet noodzakelijk dat een energiebesparingonderzoek moet worden uitgevoerd. Wel hebben wij een registratieverplichting van het jaarlijkse energie (gas en elektriciteit) en waterverbruik in de vergunning opgenomen. Lucht Luchtkwaliteit A. Het toetsingskader De emissie van zwaveldioxide, stikstofdioxiden, koolmonoxide, lood, benzeen en zwevende deeltjes (fijn stof. PMio) moet worden getoetst aan de grenswaarden van de buitenlucht uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). De grenswaarde geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt.
c
Voor fijn stof gelden twee normen. De jaargemiddelde concentratie mag niet hoger zijn dan 40 pg/m" en het aantal dagen dat het etmaalgemiddelde van 50 pg/m^® wordt overschreden, mag niet groter zijn dan 35. Toetsing dient plaats te vinden op enig punt buiten de grens van de inrichting. Daar mag de inrichting de normen niet overschrijden of, wanneer de normen door de achtergrondconcentratie al worden overschreden, geen in betekende mate verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaken. Aangezien verlening van de vergunning gevolgen kan hebben voorde luchtkwaliteit moet in beginsel onderzoek worden verricht naar de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Dit onderzoek kan echter achterwege blijven indien de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd betrekking heeft op een of meer categorieën van gevallen als genoemd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. In die gevallen wordt aangenomen dat de toename van de concentratie in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3% grens van de jaargemiddelde concentratie niet overschrijdt. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m^ voor zowel PM10 als N02. B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten De inrichting is gelegen in het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf. Vanuit de stallen en via het verkeer op het terrein van de inrichting en op de openbare weg wordt fijn stof geëmitteerd. Aan de hand van de tabel "Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij" (gepubliceerd door VROM), waarin aan de RAV-codes emissiefactoren zijn gekoppeld, is de emissie vanuit de stallen bepaald in de reeds vergunde en aangevraagde situatie.
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51. Munnekeburen
C. Maatregelen en voorzieningen. Er zijn geen maatregelen of voorzieningen getroffen om de emissie van fijn stof te beperken. D. Beoordeiing en conclusie Uit de aanvraag blijkt dat een toename van emissies van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde stoffen te verwachten is. Uit een beperkte immissietoets voor fijn stof is gebleken dat de immissie van fijnstof minder dan 3% is gestegen ten opzichte van de reeds vergunde situatie. Hoewel daarnaar geen expliciet onderzoek is verricht, is voldoende aannemelijk dat de luchtkwaliteit in de nabije omgeving van de inrichting door de aangevraagde activiteiten niet in betekenende mate bijdraagt. Ten aanzien van de Wet luchtkwaliteit hoeven derhalve geen eisen gesteld te worden in de vergunning. Nederlandse Emissierichtliin (NeR) A. Het toetsingskader De NeR, de Nederlandse emissierichtlijn lucht, geeft algemene eisen aan emissieconcentraties, die overeenkomen met de stand van de techniek van emissiebeperking. Daarnaast zijn er uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken. Deze worden in de NeR f' aangeduid als bijzondere regelingen. De concentratie-eisen zijn gegeven per (chemische) stof of per klasse van stoffen. 8. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Binnen de inrichting wordt in beperkte mate gelast. Op basis van het Werkboek Metalelektro is bepaald dat filterende maatregelen getroffen moeten worden wanneer er meer dan 6.500 kg elektroden of draadmateriaal per jaar gebruikt wordt. Bij RVS-lassen wordt een ondergrens van 200 kg lastoevoegmateriaal gehanteerd. Uit de aanvraag blijkt dat jaarlijks circa 10 kg toevoegmateriaal wordt verbruikt. C. Maatregelen en voorzieningen Er zijn geen maatregelen getroffen om de emissie als gevolg van het lassen te beperken. Er is geen afeuiging en ook geen filter. D. Beoordeling en conclusie Gezien het verbruik van 10 kg lasdraad wordt de ondergrens niet overschreden waardoor geen filterende maatregel noodzakelijk wordt geacht. Geur A. Het toetsingskader ^ De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De minimale afstanden die aangehouden moeten worden tussen het emissiepunt tot een geurgevoelig object: - binnen de bebouwde kom: 100 meter; - buiten de bebouwdekom: 50 meter. Daarnaast moeten nog de volgende vaste afstanden worden aangehouden tussen de buite nzijde van een dierverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object. - binnen de bebouwde kom tenminste 50 meter; - buiten de bebouwdekomt tenminste 25 meter
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Gemeenten mogen bij verordening van de normen in de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet). Afwijkende normen gelden binnen een bepaald gebied. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde gebiedsvisie. Door de gemeente Weststellingwerf is ten aanzien van het afwijken van de normen in de Wet geurhinder geen verordening opgesteld. B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Binnen de inrichting worden melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee jonger dan 2 jaar gehouden. Voor deze dieren zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Op grond van de Wgv gelden de minimale vaste afstandseisen. De inrichting is niet gelegen in de nabijheid van de bebouwde kom. De werkelijke afstand vanaf het dichtstbijgelegen emissiepunt van de inrichting tot de gevel van het dichtstbijgelegen geurgevoelige object bedraagt circa 80 meter (Gracht 58). Op grond van bovenstaande blijkt dat wordt voldaan aan de vaste afstandvereisten.
c
De werkelijke afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een voor geurgevoelig object bedraagt tevens circa 80 meter (Gracht 58). Deze woning is niet gelegen binnen de bebouwde kom. Op grond van bovenstaande blijkt dat wordt voldaan aan de algemene afstandvereisten. C. Maatregelen en voorzieningen Binnen de inrichting zijn geen maatregelen en voorzieningen getroffen om de geuremissie te beperken. D. Beoordeling en conclusie Geconcludeerd kan worden dat het bedrijf voldoet aan de verschillende afstandseisen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. De vergunningaanvraag voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij. Ammoniak
V
Wet ammoniak en veehouderij A. Toetsingskader De ammoniakemissie van het plan wordt getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Op grond van de Wet milieubeheer, de per 1 mei 2007 gewijzigde Wet ammoniak en veehouderij en het per 1 april 2008 van kracht geworden Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting), wordt bepaald of de 'Best Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) bepaalt de mogelijkheden voor ammoniakemissie. De dierenverblijven liggen niet in een zeer kwetsbaar gebied (een gebied volgens artikel 2. lid 1 en 2 van de Wet ammoniak en veehouderij) of in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied. Voor het bedrijf is daarom op grond van de Wav geen emissiebeperking van toepassing. Provinciale Staten van Fryslan hebben de zeer kwetsbare gebieden aangewezen op grond van de Wav. Het besluit hiertoe is op 17 september 2008 in werking getreden.
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten De berekening van de aangevraagde ammoniakemissie is als volgt: Emissie Diersoort
Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, ligboxenstal met dichte hellende vloer, met rubbertoplaag, met snelle gierafvoer met mestschuiven met permanent opstallen, BWL 2009.22 Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, overige huisvestingssystemen, permanent opstallen Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Totaal NH3- emissie
Rav-cat
-factor
Aangevraagd aantal
NH3-
A.1.7.2
8,6
242
emissie 2081,2
A.1.100.2
11,0
58
638
A3
3,9
160
624 3343,2
(
C. Maatregelen en voorzieningen De nieuw te bouwen stal voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar wordt voorzien van een emissiearm stalsysteem. D. Beoordeling en conclusie De dierenverblijven van onderhavige inrichting liggen niet in of binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. De Wet ammoniak en veehouderij staat vergunningverlening niet in de weg. Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderii A. Toetsingskader Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, kortweg het Besluit huisvesting, van 8 december 2005 is op 28 december 2005 in het Staatsblad gepubliceerd. Een wijziging van het besluit is op 10 januari 2008 in het Staatsblad gepubliceerd. Het Besluit huisvesting is op 1 april 2008 in werking getreden. Het besluit bevat algemene regels voor veehouderijen, inhoudende dat bij bepaalde diercategorieën de ammoniakemissie per dierplaats niet boven een vastgestelde maximale ammoniakemissie uitkomt. Met het in werking treden van het Besluit huisvesting geldt dat bij vergunningaanvragen de ammoniakemissie van de aangevraagde stalsystemen dient te worden getoetst aan de emissienormen van dit besluit. Hierbij geldt dat nieuwe stallen meteen dienen te voldoen aan de vastgestelde maximale emissiewaarde voor de betreffende diercategorie. Voor bestaande stallen geldt een overgangsperiode zoals die is vastgelegd in bijlage 2 van het besluit. B. De gevolgen voor de aangevraagde activiteiten De aanvraag heeft betrekking op het houden en huisvesten van melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. In het Besluit huisvesting zijn voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar maximale emissiewaarden vastgesteld. Voor het houden van vrouwelijk jongvee tot 2 jaar zijn geen maximale emissiewaarden vastgesteld.
C
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Onderstaande tabel geeft inzicht in de maximale emissiewaarden voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, alsmede de emissiefactoren van de aangevraagde huisvestingssystemen voor deze diercategorie. Aangevraagde diercategorieën
Maximale emissiewaarden
Emissiefactoren aangevraagde huisvestingssystemen
Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar
9,5 kg NHa per dierplaats per jaar
8,6 en 11,0 kg NH3 per dierplaats per jaar
Binnen de inrichting worden de melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar gehouden in een nieuw stalsysteem met emissiefactor 8,6 kg NH3 per dierplaats per jaar en een bestaand stalsysteem met een emissiefactor van 11,0 kg NH3/dierplaats per jaar.
C
C. Maatregelen en voorzieningen De nieuw te bouwen stal voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar wordt voorzien van een emissiearm stalsysteem. D. Beoordeling en conclusie Het voorgestelde stalsysteem in de bestaande stal voor 58 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar hebben allen een emissiefactor die boven de maximale emissiewaarde ligt, In deze stal is geen sprake van een aanpassing van de uitvoering ten opzichte van de vergunde situatie. De aanvrager stelt voor om het niet wijzigen van de uitvoering van deze stal te compenseren met het toepassen van verdergaande emissiereducerende maatregelen in de andere nieuw te bouwen stal binnen de inrichting, het 'intern salderen'. De inrichting heeft in de gevraagde situatie een ammoniakemissie van 3.343,2 kg per jaar (zie tabel Ammoniakemissie uit dierenverblijven). Wanneer alle huisvestingssystemen precies zouden voldoen aan de wettelijke emissienorm, de maximale emissiewaarde, van het Besluit huisvesting dan zou de inrichting een ammoniakemissie hebben van 3.474,0 kg per jaar (zie onderstaande tabel). Tabel; ammoniakemissie aangevraagde situatie, indien alle aangevraagde huisvestingssystemen precies voldoen aan de maximale emissiewaarde.
C
Maximale emissiewaarde op basis van bijlage 1 van het Besluit huisvesting Diercategorie Aantal NHs-factor Totaal kg NH3 dieren (kg/ dier) 9.5 Melk- en kalfkoeien ouder 300 2850 dan 2 jaar. 160 3,9* 624 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (A 3) 3474,0 Totaal • Niet vastgesteld, daarom is gerekend met de emissiefactor van het aangevraagde
Omdat de ammoniakemissie in de aangevraagde situatie niet groter is dan deze berekende ammoniakemissie, en verder de te wijzigen en de nieuw te bouwen stal afzonderlijk ook voldoet aan het Besluit huisvesting (zie hiervoor), zijn in deze situatie voldoende compenserende maatregelen toegepast. De gehele inrichting voldoet daarmee aan de eis van het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). De aangevraagde stalsystemen voldoen aan de eisen van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij.
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Directe ammoniakschade A. Toetsingskader in 1981 is het rapport Stallucht en Planten door het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) opgesteld. Uit diverse uitspraken van de Raad van State blijkt dat dit rapport gehanteerd kan worden ter beoordeling van de directe ammoniak schade door de uitstoot van ammoniak. Uit dit rapport blijkt o.a. dat ter voorkoming van directe ammoniakschade een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen moet worden aangehouden. Andere relevante bronnen van ammoniak van de huisvesting van dieren en de opslag van mest zijn niet aanwezig binnen de inrichting. B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten De ammoniakemissie uit de inrichting bedraagt 3.343,2 kg per jaar. C. Maatregelen en voorzieningen De nieuw te bouwen stal voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar wordt voorzien van een emissiearm stalsysteem. D. Beoordeiing en conclusie Op korte afstand van het bedrijf worden geen planten geteeld die bijzonder gevoelig zijn voor ammoniakschade. Directe ammoniakschade is derhalve niet aan de orde.
^
Ammoniakdepositie Op 1 februari 2009 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Staatsblad 2009 nr 18) in werking getreden. In artikel 1 van de Natuurbeschermingswet is de onderstaande definitie van Natura 2000-gebied toegevoegd. O. Natura 2000-gebied: 1°. gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, 2°. gebied dat voorlopig is aangewezen op grond van artikel 12, derde lid, of 3°. gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, derde volzin, van richtlijn 92/43/EEG. Het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen op grond van de Natura 2000, zijnde het gebied de Rottige Meenthe en Brandemeer, ligt op circa 1.500 meter van de inrichting. Met deze wijziging vallen naast de Vogelrichtlijngebieden, Natuurbeschermingwet-gebieden en Natura-2000 gebieden nu ook de Habitatgebieden onder de Natuurbeschermingswet. De toetsing van de ammoniakdepositie op deze gebieden vindt plaats op grond van de Natuurbeschermingswet. Provincies zijn bevoegd gezag met betrekking tot de Natuurbeschermingswet. Bodem A. Het toetsingskader Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect preventieve bodembeschermende maatregelen en het behoud van een duurzame bodemkwaliteit. De voorschriften met betrekking tot de emissie naar de bodem zijn gebaseerd op de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (de NRB). De NRB kent geen verdergaande vorm van preventieve bodembescherming dan het verwaarloosbaar bodemrisico. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan echter volgens de Bodemrisicochecklist van de NRB vaak op verschillende manieren worden gerealiseerd. Globaal is de NRB-aanpak samen te vatten als "vloeistofdichte vloeren met een minimum aan gedragsvoorschriften", of "kerende vloeren en/of lekbakken met een zwaar accent op de daarop toegesneden gedragsvoorschriften".
f
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
8. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten In de inrichting vinden bodembedreigende activiteiten plaats, te weten: • de opslag van dierlijke meststoffen; • de opslag van oliën en reinigingsmiddelen. Wanneer de gebruikelijke bodembeschermende voorschriften in de milieuvergunning zijn opgenomen, mag voor een veehouderijbedrijf met reguliere activiteiten geen nulsituatieonderzoek worden geëist. Voor een veehouderijbedrijf met reguliere activiteiten heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 januari 1997 in een uitspraak (E03.95.0821) aangegeven dat, indien toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem zijn voorgeschreven in een vergunning, zij ervan uitgaat dat er bij naleving van die voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet relevante mate nadelig zal worden beïnvloed. Een nulsituatieonderzoek acht zij in dat geval niet noodzakelijk. Dit standpunt heeft zij herhaald in haar uitspraak van 15 januari 1998 (E03.096.0162).
c
C. Maatregelen en voorzieningen Bodemverontreiniging kan ontstaan als gevolg van het vrijkomen van mest in de stallen, de opslag van afvalwater in putten en het gebruik van oliën en reinigingsmiddelen. D. Beoordeling en conclusie De aangevraagde activiteiten kunnen worden gezien als regulier voor de agrarische bedrijfstak. In de vergunning zijn toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem voorgeschreven, waarbij als uitgangspunt bodemrisico A van de NRB is gehanteerd, hetgeen neerkomt op een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Afvalstoffen (preventie en scheiding) en afvalwater A. Het toetsingskader Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect afvalpreventie. De voorschriften met betrekking tot afvalpreventie zijn gebaseerd op de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven" (bron: Infomil, december 2005). In deze handreiking wordt gesteld dat afvalpreventie in ieder geval relevant is bij bedrijven waarbij de hoeveelheid gevaarlijk afval boven de 2,5 ton per jaar ligt óf de hoeveelheid bedrijfsafval boven de 25 ton per jaar ligt. Tot het bedrijfsafval worden alle, al dan niet afzonderlijk, vrijkomende afvalstromen gerekend die niet als gevaarlijk afval kunnen worden aangemerkt. Het betreft een totaal van de afvalstromen onafhankelijk van het feit of ze al dan niet gescheiden worden ingezameld. Ook het afval dat voor recycling wordt aangeboden, wordt hier in meegenomen.
c
8. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Binnen de inrichting komen diverse afvalstoffen vrij. Het gaat hierbij om kapotte lampen, KCA, landbouwplastic, restafval en kadavers. C. Maatregelen en voorzieningen Er zijn geen maatregelen getroffen om de afvalstoffen te beperken. D. Beoordeling en conclusie In de aanvraag zijn de afvalstoffen beschreven die vrijkomen en de frequentie van afvoer. Het is niet aannemelijk dat de hoeveelheid boven de 2,5 ton gevaarlijke en 25 ton bedrijfsafvalstoffen komt. Het in de vergunning voorschrijven van een afvalpreventieonderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de vergunning zijn wel algemene voorschiften opgenomen ten aanzien van het opslaan en afvoeren van afval en is een voorschrift opgenomen dat de afvalstromen moeten worden geregistreerd. Water A. Het toetsingskader Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met water. De voorschriften met betrekking tot waterverbruik (registratie en onderzoek) zijn gebaseerd op de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (bron: Infomil. december 2005). In dit document worden aan het onderwerp 'water' geen ondergrens gesteld, omdat de relevantie van waterbesparing sterk afhankelijk is van de lokale situatie. Ondergrenzen voor water kunnen dus
oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51. Munnekeburen
niet op landelijke schaal worden geformuleerd. Per situatie zal beoordeeld moeten worden of maatregelen voor het aspect water relevant zijn of niet. Het vigerende lokale beleid is dan richtinggevend. Omdat door het bevoegd gezag geen specifiek beleid is vastgesteld werd vooralsnog als ondergrens een jaarlijks waterverbruik van ten minste 5.000 m^ per jaar gehanteerd. Waterbesparing wordt in belangrijke mate gerealiseerd door toepassing van de stand der techniek. Waterbesparende voorzieningen zijn in ruime mate beschikbaar en nauwelijks duurder dan de klassieke niet-\waterbesparende alternatieven. Bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie dienen dan ook altijd de waterbesparende voorzieningen, conform de stand der techniek, te worden toegepast. 0. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Binnen de inrichting wordt circa 500 m^ leidingwater per jaar verbruikt voor drinkwater, spoelen van de melktank en het schrobben van de stallen. Verder wordt circa 10.000 m^ grondwater uit eigen bron gebruikt voor drinkwater. C. Maatregelen en voorzieningen De nieuw te bouwen stal wordt gebouwd conform de stand der techniek. In de aanvraag is niet aangegeven welke maatregelen en voorzieningen zijn getroffen ten aanzien van waterbesparing. D. Beoordeling en conclusie Zoals uit de aanvraag blijkt, bedraagt het waterverbruik meer dan 5.000 m^ per jaar. Het water wordt in hoofdzaak als drinkwater voor de dieren gebruikt. Daarom zijn geen voorschriften aan de vergunning verbonden met betrekking tot het uitvoeren van een waterbesparingonderzoek. Wel zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot de registratie van het waterverbruik.
(Externe) veiligheid A. Het toetsingskader Opslag dieselolie Binnen de inrichting wordt diesel in een bovengrondse opslagtank opgeslagen. Voor de opslag van dieselolie zijn voorschriften opgenomen in de richtlijn Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30; Vloeibare aardolieproducten, buitenopslag in kleine installaties (PGS 30).. Opslag gevaarliike (afval)stoffen Binnen de inrichting worden oliën, reinigings- en gewasbescherimingsmiddelen en gasflessen opgeslagen. Voor de opslag van oliën, reinigingsmiddelen en gasflessen zijn voorschriften opgenomen in de richtlijn Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15; Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15). 0. Maatregelen en voorzieningen f Opslag dieselolie De bovengrondse tank met dieselolie wordt opgeslagen boven een lekbak in de werktuigenberging. Opslag gevaarliike fafvahstoffen De oliën en reinigingsmiddelen worden opgeslagen boven een lekbak, de gewasbeschermingsmiddelen staan in een kast. C. Beoordeling en conclusie Opslag dieselolie Er zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de opslag van dieselolie in een bovengrondse tank die zijn afgeleid van de PGS 30. Opslag gevaarliike (atvallstoffen Er zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de opslag van gevaarlijke stoffen die zijn afgeleid van de PGS 15.
Toekomstige ontwikkelingen Er zijn geen toekomstige ontwikkelingen opgegeven.
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51. Munnekeburen
Overige regels en wetten Koelinstallatie De binnen de inrichting aanwezige koelinstallatie dient te voldoen aan de Regeling lekdichtheid koelinstallatie in de gebruiksfase 2006. Deze regeling is rechtstreeks werkend. Brandveiligheid Op 1 november 2008 is het Besluit brandveilig gebruik bouv/werken in werking getreden. In dit besluit zijn o.a. voorschriften opgenomen betreffende brandpreventiemiddelen en onderhoud aan installaties. Deze voorschriften zijn voldoende dekkend voor de activiteiten binnen de inrichting. Dit besluit heeft een rechtstreekse werking, in deze beschikking zijn daarom geen voorschriften opgenomen. CONCLUSIE
r
De aanvraag is getoetst aan de beoordelingsgronden uit de Wm (artikel 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wm). Artikel 8.11 e.V. Wm Uit deze toetsing blijkt volgens ons dat de bescherming van het milieu in voldoende mate wordt gewaarborgd door het stellen van voorschriften, zoals behorende bij deze vergunning. Hierbij is het gestelde in of via de artikelen 8.11, 8.12 en 8.13 van de Wm op de gebruikelijke wijze toegepast. Verlening vergunning Gelet op bovenstaande ovenvegingen met betrekking tot de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, kan de aangevraagde vergunning in zijn geheel worden verleend. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften/beperkingen en door de artikelen uit het Actlvlteitenbesluit. 4. BESLUIT Burgemeester en wethouders van Weststellingwerf besluiten, gelet op de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht; 1. aan de heer W. van der Linde de gevraagde oprichtingsvergunning voor een melkrundveehouderij, aan de Gracht 51 te Munnekeburen, te verlenen voor onbepaalde tijd; 2. dat de volgende bij de aanvraag ingediende en gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning: - aanvraag d.d. 10 februari 2010; - tekening d.d. 10 februari 2010, - akoestische vragenlijst d.d. 23 april 2010; 4. aan de vergunning de voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bijlage(n). Wolvega, 30 augustus 2010 Burgemeester en wethouders van Weststellingwerf, Namens dezen. De medevracker^van de afdeling Publiekscentrum,
Oprichtingsvergunning Wet milieubeheer Maatschap Van der Linde, Gracht 51, Munnekeburen
Bijlagen:
INHOUDSOPGAVE
c
C
1
ALGEMEEN 1.1 Gedragsvoorschriften 1.2 Registratie en onderzoeken 2 AFVALSTOFFEN 2.1 Algemeen 3 AGRARISCH AFVALWATER 3.1 Schrobwater stallen 3.2 Afvalwater melkstal 3.3 Percolatiewater en perssap uit de opslag van veevoeders 4 BODEM 4.1 Doelvoorschriften 4.2 Voorzieningen 5 GELUID 5.1 Algemeen 6 HET HOUDEN VAN DIEREN 6.1 Algemeen 6.2 Behandeling en bewaring van drijfmest 6.3 Behandeling en bewaring vaste mest 6.4 Opslag van veevoeder in een silo 6.5 Kuilvoer 6.6 Kadaverplaats/kadaveraanbiedvoorziening 7 GASFLESSEN 7.1 Algemeen 8 OPSLAAN VAN STOFFEN IN OPSLAGTANKS 8.1 Opslag van aardolieproducten (Klasse K3) tot 150 m® in bovengrondse tanks 9 AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF 9.1 Kleinschalige aflevering 10 ENERGIE EN WATER 11 NAZORG
2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 5 5 5 6 6 7 7 7 7 8 8 8 8
BIJLAGE: BEGRIPPEN
9
VOORSCHRIFTEN 1
ALGEMEEN
1.1
Gedragsvoorschriften
1.1.1 De inrichting moet schoon verorden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.1.2
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moetv/orden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.1.3 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen. 1.2
Registratie en onderzoeken
1.2.1
In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen: - De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen, visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, keuringen van tanks, keuringen van stookinstallaties, etc); Meidingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen; Registratie van het energie- en waterverbruik; Boekhoudkundige gegevens van het aantal aanwezige dieren binnen de inrichting. - Afschriften (gevaarlijke) afvalstoffen; Een afschrift van de vigerende milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen.
c
1.2.2 De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 5 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren. 2 2.1
AFVALSTOFFEN Algemeen
2.1.1 Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bie den dan wel zelf af te voeren: • gevaarlijke afvalstoffen; papier en karton; bedrijfsafval; kunststoffolie.
f'
2.1.2 De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; deze tegen normale behandeling bestand is; deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 3 3.1
AGRARISCH AFVALWATER Schrobwater stallen
3.1.1 Het waterverbruik moet worden beperkt. Hiertoe moet, tenzij dit om technische of organisatorische redenen niet mogelijk is, gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger,
c
3.1.2 Schrobwater afkomstig van het schoonspuiten van stallen moet worden afgevoerd naar de mestput. 3.2
Afvalwater melkstal
3.2.1 Afvalwater afkomstig van het reinigen van de melkstal en melkput moet worden afgevoerd naar de mestput. 3.3
Percolatiewater en perssap uit de opslag van veevoeders
3.3.1 Een voederopslag waaruit perssappen en eventueel percolatiewater kunnen vrijkomen, moet zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer. De perssappen moeten via de bedrijfsriolering worden afgevoerd naar een mestput of opvangput. 4
c
4.1
BODEM Doelvoorschriften
4.1.1 Het bodemrisico van bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB. 4.2
Voorzieningen
4.2.1 Nadat de vergunning in werking is getreden moeten ter plaatse van de navolgende activiteiten vloeistofkerende voorzieningen zijn gerealiseerd: • werkplaats • opslag van dieselolie in een bovengrondse tank; • opslag van afgewerkte olie en smeerolie in vaten; • opslag van reinigingsmiddelen in jerrycans. 4.2.2 Stoffen moeten zodanig worden bewaard en gebruikt dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
4.2.3 Het is verboden vloeistoffen definitiefop of in de bodem te brengen. 4.2.4 Bodembedreigende stoffen in emballage moeten zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak in het bebou\wde deel van de inrichting. 4.2.5 Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage. 4.2.6 In de inrichting moet nabij de opslag van bodembedreigende stoffen, voorde aard van de opgeslagen stoffen geschikt materiaal aanwezig zijn om gemorste of gelekte stoffen te neutraliseren, indien nodig te absorberen en op te nemen. Gemorste bodembedreigende stoffen moeten met behulp van absorptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden verwijderd. De opgenomen gemorste stof moet worden opgeslagen in daarvoor bestemde, voor de aard van de stof gesc hikte, gesloten emballage. 5 5.1
GELUID Algemeen
5.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 5.1.2 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op woningen niet meer bedragen dan; - 45 dB(A) in de dagperiode (tussen 06.00 en 19.00 uur); - 40 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 22.00 uur); - 35 dB(A) in de nachtperiode (tussen 22.00 en 06.00 uur). 5.1.3 Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: - 70 dB(A) in de dagperiode (tussen 06.00 en 19.00 uur); - 65 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 22.00 uur); - 60 dB(A) in de nachtperiode (tussen 22.00 en 06.00 uur). 6 6.1
HET HOUDEN VAN DIEREN Algemeen
6.1.1 in de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantalten dieren aanwezig zijn: - 300 stuks melk- en kalfkoeien, ouder dan 2 jaar; 160 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.
{
6.1.2 Dierlijk afval mag niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Het afval moet 20 spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens het Besluit dierlijke bijproducten en de Regeling dierlijke bijproducten gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd. Het bewaren van dierlijk afval, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen geurhinder optreedt, het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen en geen vermenging met ander afval of materiaal optreedt. Verder mag het dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken.
6.1.3 Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden verbrand. 6.2
Behandeling en bewaring van driifmest
6.2.1 Het brengen van mest in de opslagruimte moet geschieden met een gesloten aanvoerleiding die 20 dicht mogelijk bij de bodem van de opslagruimte uitmondt.
c
6.2.2 Dunne mest en gier (en schrob-en/of spoelwater uit de melkkamer/melktankruimte) moet worden afgevoerd naar een hiertoe bestemde, vloeistofdichte opslagruimte (gierkelder, mengmestput, drijfmestput, mestbassin of opvangput). Leidingen voor het transport van dunne mest en gier moeten vloeistofdicht zijn. 6.2.3 De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels gesloten worden gehouden, behoudens tijdens het ledigen ervan, 6.2.4 De opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort (noodoverloop). 6.2.5 Het terrein van de inrichting mag niet worden bevloeid of op andere wijze van een laag mest of gier worden voorzien, behoudens bij het bemesten van grond volgens de normale bemestingspraktijk. 6.2.6 Transport van dunne mest en gier moeten plaatsvinden in volledig gesloten tankwagens.
c
6.3
Behandeling en bewaring vaste mest
6.3.1 Vaste mest moet zijn opgeslagen op een mestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening. 6.3.2 tJitzakkend vocht en verontreinigd regenwater mogen niet op of in de bodem terechtkomen. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. 6.3.3 Transport van vaste mest moet geschieden in daarvoor geschikte transportmiddelen die op correcte wijze moeten zijn beladen. 6.4
Opslag van veevoeder in een silo
6.4.1 Het pneumatisch of mechanisch vullen van silo's is verboden tussen 19.00 uur en 07.00 uur, alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen.
6.4.2 ledere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoelaatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering. 6.4.3 Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het opvangen van het via de ontluchting ontwijkende stof. 6.5
Kuilvoer
6.5.1 Eventuele restanten van het kuilvoer moeten direct op een zodanige wijze worden opgeslagen dat er geen geuroverlast kan plaatsvinden. 6.5.2 Een voederopslag waaruit perssappen en eventueel percolatiewater kunnen vrijkomen, moet zijn voorzien van een vloelstofkerende vloer. De perssappen moeten via de bedrijfsriolering worden afgevoerd naar een mestput of opvangput. 6.5.3 Eventuele beschadigingen aan de afdekfolie moeten zo spoedig mogelijk worden gerepareerd. 6.6
(
Kadaverplaats/kadaveraanbiedvoorziening
6.6.1 Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in een vloeistofkerende mobiele kadaverbak of een kadaverton. 6.6.2 Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap of kadaverton moet plaatsvinden boven een kadaverplaats. Indien de kadavers aan de destructor worden aangeboden op de mobiele kadaverbak of in een kadaverton, moeten deze worden gereinigd en ontsmet op een reinigingsen ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de Inrichting. 6.6.3 Behalve tijdens het ledigen moet de kadaveraanbiedvoorziening door middel van een verzwaard en goed sluitend deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden. 6.6.4 Een mobiele kadaveraanbiedingsvoorziening (kadaverton) moet zodanig zijn geconstrueerd dat deze op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zodat iedere mogelijkheid tot verspreiding van smetstof en afvalwater naar de omgeving in alle redelijkheid is uitgesloten. 6.6.5 Een kadaverplaats danwel een mobiele kadaverbak of kadaverton, moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel. 6.6.6 Een kadaverplaats moet afwaterend zijn gelegd naar één punt, zodat het spoel- en ontsmettingswater via leidingen kan afwateren naar een, niet van een overstort voorziene opslagruimte, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder. 6.6.7 Een mobiele kadaverbak moet zijn voorzien van een opvangbak zodat uittredend vocht de omgeving niet kan verontreinigen. Het ledigen van de opvangbak mag alleen boven de reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.
^
7
GASFLESSEN
7.1
Algemeen
7.1.1
Indien de uitwendige toestand van een gasfles zodanig is dat aan de deugdelijkheid moet worden getwijfeld, moet de gasfles ter herkeuring worden aangeboden aan een door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen keuringsinsteiling.
7.1.2 Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord 'DEFECT', respectievelijk 'LEK'. Ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand-, explosie-, verstikkings- of vergiftigingsgevaar te voorkomen. De desbetreffende gasflessen moeten aan de leverancier worden teruggezonden. 7.1.3 Gasflessen mogen niet in de nabijheid van vuur en van brandgevaarlijke stoffen staan.
c
7.1.4 Gasflessen moeten steeds bereikbaar zijn en er moeten voorzieningen zijn getroffen dat ze niet kunnen omvallen. 8 8.1
OPSLAAN VAN STOFFEN IN OPSLAGTANKS Opslag van aardolieproducten (Klasse K3) tot 150 m^ in bovengrondse tanks
8.1.1 Een tank met een inhoud van ten hoogste 5.000 liter kan zonder vulleiding met overvulbeveillging zijn uitgevoerd. Een dergelijke tank dient te worden gevuld met een vulpistool dat is voorzien van een automatisch afslagmechanisme. Het pistool waarmee de tank wordt gevuld mag niet zijn voorzien van een vastzetmechanisme. 8.1.2 Een tank, opvangvoorziening, leidingen en appendages moeten voldoen aan PGS 30, van welke richtlijn de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 niet van toepassing zijn op een bovengrondse tank die is opgericht voor 1 oktober 1996.
c
Een bovengrondse tank die is opgericht voor 1 juni 1996 waarvan: a. de eerste ingebruiksdatum onbekend is, en b. de tank niet is voorzien van een ma ngat, of een inspectieopening van ten minste 0,3 meter, wordt, in afwijking van de voorschriften 4.5.2 en 4.5.12 van richtlijn PGS 30, uiterlijk 1 juni 2011 buiten gebruik gesteld. 8.1.3 Op een tank die inpandig Is gesitueerd zijn de voorschriften 4.8.1 tot en met 4.8.6 uit de richtlijn PGS 30 eveneens van toepassing. 6.1.4 Daar waar In PGS 30 is bepaald dat door of namens KIWA beproevingen en keuringen worden uitgevoerd of certificaten, bewijzen, keuren en dergelijke aan het bevoegde gezag worden overgelegd, moeten mede zijn begrepen andere door de Raad voor de Accreditatie erkende certificerlngsinstellingen. 8.1.5 Van een tank, opvangvoorziening, leidingen en appendages moet een registratie zijn bijgehouden van: - de wijze van elke beproeving, meting of Inwendige inspectie; - de bevindingen van alle keuringen, inspecties, beproevingen en controles. Deze documenten of een kopie daarvan moeten ten minste vijfjaar na dagtekening in een logboek of kaartsysteem worden bewaard.
8.1.6
De certificaten van leidingen en appendages en installatiecertificaten en bewijzen moeten zolang zij geldig zijn, in een logboek of kaartsysteem worden bewaard.
9 9-1
AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF Kleinschalige aflevering
9.1.1 Een tank voor het kleinschalig afleveren van brandstoffen aan motorvoertuigen moet zijn voorzien van een pomp. Afleveren door vrije val naar een lager gelegen afnamejtank) is niet toegestaan. De aflevering uit de installatie mag geschieden met een handgedreven of elektrische pomp. Indien gebruik wordt gemaakt van een elektrische pomp, dan moet het afleverpistool zijn voorzien van een automatische afslag. 9.1.2 Bij kleinschalige aflevering van brandstoffen moet ter plaatse van het afleverpunt de opstelplaats van de voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3X5 meter zijn voorzien van een aaneengesloten verharding {bijvoorbeeld steiconplaten of aaneengesloten bestrating), waarmee gedurende beperkte tijd het doordringen van gemorst product in de bodem wordt verhinderd. Gemorst product moet met behulp van absorptiemateriaal zo spoedig mogelijk worden verwijderd. In de nabijheid van het afleverpunt moet een daarop afgestemde hoeveelheid absorptiemateriaal in voorraad worden gehouden. 10 ENERGIE EN WATER 10.1.1 Alle bekende energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijfjaar of minder of die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15% moeten genomen worden. 10.1.2 Het watergebruik moet zoveel mogelijk worden beperkt. Hiertoe moet, tenzij dit om technische of organisatorische redenen niet mogelijk is, voor reinigingsdoeleinden gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger. 10.1.3 Teneinde inzicht te krijgen in het aardgas-, water- en elektriciteitsverbruik en de variatie daarin om daarmee onnodig verbruik te voorkomen, moet in de inrichting een registratie worden bijgehouden van: - het elektraverbruik in kWh (jaarlijks): - het gasverbruik in (jaarlijks); het waterverbruik in m (jaarlijks); De registratie moet worden bewaard als onderdeel van de in voorschrift 1.2.1 bedoelde centraal registratiesysteem. 11
NAZORG
11.1.1 Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, huip- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting, voorzover dit bij de vergunninghouder bekend is.
r ^
BIJLAGE: BEGRIPPEN ** Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, Al-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voorde datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebiaden. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het Al-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het v oorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering. Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) g egeven verklaringen en definities.
c
BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publlcatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DlN-lSO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl
c
- BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070)414 44 00 telefax (070)414 44 20 - infoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl - Antwoord voor bedrijven is het startpunt van de overheid voor ondernemer s. www.antwoordvoorbedrijven.nl ADR: Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route. BEDRIJFSRIOLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit.
BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's), GASFLES: Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter. GELUIDBELASTING: De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (lEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de lEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. KLEINSCHALIGE AFLEVERING MOTORBRANDSTOFFEN: Dit begrip is gedefinieerd in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 30.
f V
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 30: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, 'Vloeibare aardolieproducten. Buitenopslag in kleine installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. VLG: Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking - geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen. VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING: Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden.
C