Acties / Werkwoorden Voor er gestart kan worden met onderstaand programma, moet het kind aan de volgende voorwaarden voldoen: Het kind kan 50 objecten benoemen en op verzoek selecteren. Het kind kan 10 acties benoemen (wat doe ik? (eten, slapen, drinken, klappen, zitten, rennen, lopen, huilen, schrijven, knippen etc) en op verzoek uitvoeren. (ga lopen, zitten, klap in je handen etc) Daarna gaan we het kind 50 ww-zlfst nw of zlfst nw-ww combinaties leren, zoals in onderstaand programma. (neem voor zelfstandig naamwoorden de woorden die je kind beheerst, zowel als tact als receptive) Dit programma is bedoeld om kinderen aan te leren om acties gecombineerd met een zelfstandig naamwoord te benoemen, zowel receptief als expressief (bij tacts). Hieronder staan de stappen beschreven die trainers kunnen doorlopen. Hierbij is het erg belangrijk dat er, direct vanaf het begin, al diverse stimuli worden afgewisseld, zodat het kind direct leert generaliseren. Het kind moet een werkwoord minimaal met 5 objecten kunnen uitvoeren en benoemen. Voordat je begint met het aanleren van werkwoorden (de acties), moet het kind eerst de zelfstandige naamwoorden (objecten) beheersen die je gebruikt om de werkwoorden aan te leren. De acties die aangeleerd worden, moeten zichtbaar zijn voor het kind en ook daadwerkelijk uitgevoerd worden, dus niet vanaf afbeeldingen. 1. Het kind moet de actie / beweging leren benoemen (tact) Trainer voert een actie uit met een object en vraagt het kind: “wat doet (object)?” Als blijkt dat het kind het niet weet, verbaal prompten: Trainer: “Wat doet (object)? Zeg: (actie benoemen)” (tact) Kind: “(benoemt actie)” Trainer: “ja, de (object) ………….)! Trainer laat het kind het werkwoord aanvullen (intraverbal) Dan stelt trainer nogmaals de vraag, om ongeprompte respons te krijgen: " wat doet (object)? Kind: “(benoemt actie)” Trainer: “ja de (object) ………………….! Kind vult actie aan. En krijgt grote beloning. Voorbeeld: Trainer laat bal rollen en vraagt: “wat doet de bal? , zeg Rollen!” Kind : “rollen” Trainer: “ja, de bal ………….” Kind vult aan: “rolt (of rollen)” Trainer: “wat doet de bal?” Kind: “rollen” Trainer: “ja, de bal …….” Kind: “ rolt/rollen” Trainer: “ja, de bal rolt!” + grote beloning.
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
1
Dus, na een geprompte trial ook altijd een ongeprompte trial.
2. Trainer stelt kind een vraag die hij beheerst, bijv. laat een object zien: “Wat is dit?” 3. Trainer voert dezelfde actie uit als bij 1, maar dan met een ander object (als hij de actie met het ene object kan benoemen). Pas als kind met een paar objecten de actie kan benoemen ga je verder naar de volgende stap. Imitatie trial om maken van beweging aan te leren/ te versterken / te oefenen. 4. Trainer geeft kind eerste object, heeft er zelf ook een en geeft het kind instructie om hem te imiteren (doe dit / doe mij na) . Trainer laat het object de beweging maken. Bijvoorbeeld: Trainer geeft kind bal en heeft zelf een bal. Trainer zegt: “doe dit!” & laat de bal rollen. Kind doet trainer na. Trainer beloont kind. -
Stappen 1 t/m 4 kunnen door elkaar uitgevoerd worden, met verschillende objecten en ook verschillende acties (de nieuw aan te leren acties kan je afwisselen met acties die het kind al beheerst. Leer niet meer dan 2 nieuwe acties tegelijkertijd!). Gebruik voor de acties onderstaand schema met werkwoorden en hanteer de volgorde van de groepen. Begin dus eerst met werkwoorden uit groep 1, als hij die beheerst ga je door met de volgende groep. Begin met 2 werkwoorden en minstens 3 verschillende objecten en breid dat langzaam uit.
Als het kind stap 1 t/m 4 beheerst met minimaal 2 acties en 5 verschillende objecten, ga je door met de volgende stappen: Kind moet actie/beweging op verzoek uit kunnen voeren (receptive) 1. Voor/bij het kind ligt 1 object. Trainer geeft instructie: “(actie) met (object)” (bijv. rol de bal) en doet de handeling voor met zijn eigen bal. Kind imiteert. Trainer: “ja, de bal rolt!” Trainer: “rol de bal!” (geeft geen prompt) Kind laat de bal rollen. Trainer “ja, de bal rolt!” + grote beloning. Wissel welke actie het kind met het object moet doen meteen af, zodat hij niet meteen de bal gaat rollen als hij een bal krijgt en hij niet kan voorspellen wat hij met de bal moet gaan doen. Wissel af met acties die hij al beheerst! 2. Voor/bij het kind liggen meerdere objecten. Trainer geeft instructie: “(actie) met (object)” Prompten waar nodig (imitatief). Duw de auto, duw de schommel, laat de baby slapen, geef de baby eten, laat meneer aardappelhoofd rijden etc.
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
2
Wees creatief bij het afwisselen met objecten voor dezelfde actie: zo kan een pop of knuffel eten maar de trainer zelf kan ook eten. Meneer aardappelhoofd kan in een auto rijden, een knuffel kan in een auto rijden etc. Het kind gaat waarschijnlijk vanzelf zinnen maken als: pappa rijden, varken eet of eten, bal gooien, pop slapen etc. als hij dat doet, beloon hem dan met je krachtigste beloner. En een auto kan rijden maar hij kan bijvoorbeeld ook gegooid worden, geschoven, gedraaid, verstopt worden. Begin wel met de meest voorkomende objecten om de acties aan te leren. Geef aan in de lijst met werkwoorden hieronder welke werkwoorden het kind beheerst. Een kind beheerst een werkwoord pas als hij het drie dagen achter elkaar zelfstandig kan benoemen (tact) tijdens de eerste trial! en zelfstandig de actie op verzoek kan uitvoeren (receptive) tijdens de eerste trial. Zet de datum waarop hij het beheerst in de lijst. Voor een goed voorbeeld kan je het ABA-instituut vragen of je een link kan krijgen van de video op motionbox waarin Caroline acties leert aan Alexander. Hieronder ook een, uitgeschreven, voorbeeld van stap 1 t/m 4: Trainer eet een stukje koek: “wat doe ik?” Kind reageert niet. Trainer eet nog een stukje koek: “wat doe ik, zeg: eten” Kind: “eten” Trainer: “Jaaa, ik ……….!” Kind vult aan met “eet” Trainer geeft kind beloning. Trainer eet nog een stukje koek: “wat doe ik?” Kind: “eten” Trainer: ja, ik……….! Kind: “eet” ! Trainer beloont kind Wijs de stoel aan” Kind wijst de stoel aan. Trainer laat de pop een stuk koek eten: “en wat doet de pop?” Kind: “zitten” Trainer: “klap in je handen” Trainer: “wat doet de pop? Zeg: eten” Kind: “eten” Trainer: “Goed zo. Wat doet de pop?” Kind: “eten” Trainer: “ja, de pop …………..! kind vult aan : “eet” Trainer beloont kind. Trainer pakt een beer “wat is dit?” Kind: “beer” Trainer: “Ja goed zo” Trainer laat de beer eten “en wat doet de beer?” Kind: “beer eten” ©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
3
Trainer: “ja, de beer eet!” Trainer geeft kind grote beloning. Trainer zet beer op de stoel. “Wat doet de beer nu?” Kind: “zitten” Trainer: “ja de beer …………! Kind vult aan met “zit” . Wat wil je?” Kind zegt: “koek” Kind krijgt beloning (eten) Trainer: "wat doe jij?" Kind: "eten" Trainer: "ja, jij eet!" Trainer: "ga op de stoel zitten" Kind gaat op stoel zitten. Trainer: "wat doe jij?" Kind: "zitten op de stoel." Trainer: "ja, jij zit op ………..!" Kind vult aan met “de stoel” Trainer: “doe dit” en maakt eet beweging. Kind doet trainer na. Trainer: “goed zo, jij ………..” kind vult aan met “eet” . Trainer: “doe alsof je eet” en trainer geeft imitatieve prompt door zelf ook te doen alsof hij eet. Kind maakt eetbeweging. Trainer: ja, goed zo, je eet! Trainer: “doe alsof je eet” (zonder imitatieve prompt) Kind maakt eetbeweging. Trainer zegt: Ja, je eet! En geeft kind grote beloning. Trainer: “laat de pop eten” (evt. met imitatieve prompt) Kind laat de pop eten (handpop) Trainer zegt: ja, de pop ………(kind vult aan met “eet”) Trainer super! Trainer: “laat de pop eten!” Kind laat pop eten. Trainer: wat wil je? (mand trial) Kind: bellenblaas! Trainer geeft kind beloning waar hij om vraagt.
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
4
Lijst met werkwoorden en zelfstandige naamwoorden Groep 1 Werkwoord
Zlfst nw (object)
Receptief
Tact
Blazen
Drinken
Eten
Klappen
Springen
Zitten
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
5
Groep 2 Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Aanraken
Borstelen
Dicht doen/sluiten
Draaien
Gieten
Glijden
Gooien
Huilen
Kietelen
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
6
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Kleuren
Klimmen
Kloppen
Knippen
Knuffelen
Koken
Kussen
Laten vallen
Lezen
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
7
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Lijmen
Likken
Lopen
Openen
Oppakken
Rennen
Rijden
Rollen
Ruiken
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
8
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Schommelen
Schoppen
Slapen
Staan
Stampen
Stapelen
Stuiteren
Tekenen/schrijven
Tikken
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
9
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Vangen
Verstoppen
Verven
Vliegen
Wassen
Zwemmen
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
10
Groep 3 Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Dansen
Dichtknopen
Dragen
Dragen/aan hebben
Duwen
Fronsen
Gaan
Glimlachen
Graven
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
11
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Harken
Huilen
Huppelen
Kijken
Knipogen
Knoeien/morsen
Lachen
Niesen
Nieten
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
12
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Omdraaien
Overslaan
Reiken
Snijden
Spelen
Spetteren
Stoppen
Strijken
Trekken
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
13
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
(Uit)spreiden
Vasthouden
Vastmaken
Vegen
Voeren/eten geven
Zingen
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
14
Groep 4 Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Achterna zitten
Afmaken/beïndigen
Bijten
Boren
Botsen
Bouwen
Breken
Brengen
Geven
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
15
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Haasten
Hangen
Helpen
Houden van
Inpakken
Kauwen
Kijken
Krijgen
Laten zien
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
16
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Neerzetten
Nemen
Oprollen
Planten
Posten
Praten
Roepen
Schillen
Schreeuwen
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
17
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Schudden
Skaten
Slaan
Sorteren
Spelen
Tellen
Uitrusten
Uitvegen
Vallen
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
18
Werkwoord
Zlfst. nw. (object)
Receptief
Tact
Vouwen
Vragen
Werken
Wiebelen
Zeggen
Zien
©2010 - ABA-Instituut versie 4 april 2010
19