Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
Spreekvaardigheid Nederlands
Taalautomaat Werkwoorden
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
1.
Taal-automaat Werkwoorden
Welkom Je spreekt al een beetje Nederlands. Maar je moet nog veel oefenen, want het Nederlands gaat nog niet automatisch. Het gaat juist nog erg langzaam. Je kunt de woorden nog niet zo snel bedenken. Je kunt de woorden nog niet zo snel in de goede volgorde zetten. Je kunt misschien de werkwoorden ook nog niet zo snel in de goede vorm zetten. Met dit boek kun je leren om een beetje sneller de werkwoorden in de goede vorm te zetten, want je moet de meeste werkwoorden veranderen in de vorm die past in de zin. Soms verander je een werkwoord maar een klein beetje. Soms verander je een werkwoord bijna helemaal. Dan zie je of hoor je bijna niet meer, wat het basiswerkwoord was… In dit boek lees je eerst over de tijd van een werkwoord en de vorm van een werkwoord, daarna lees je over de modus van een zin en daarna kun je gaan oefenen. Deze methode is een methode voor spreekvaardigheid: je moet de oefeningen dus hardop uitspreken. Schrijf de antwoorden dus niet in het boek! (Je kunt ze misschien in een los schrift schrijven…) Zie je een woord dat je niet kent? Schrijf de betekenis van dat woord dan op. Dat kan wel in het boek… Achter in het boek vind je de antwoorden op alle oefeningen. Als je een antwoord echt niet weet, dan kun je daar kijken. Als je blijft oefenen, dan zul je steeds makkelijk de oefeningen kunnen maken. dan zul je niet meer zo vaak in de antwoorden hoeven te kijken. Dus: blijf oefenen! Ik wens je veel plezier!
Dinie van Oort September 2015
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
2.
Inhoud
Wat vind je in dit boek?
1.
Taal-automaat Werkwoorden
5
Welkom 2.
Inhoud
7
Wat vind je in dit boek? 3.
4.
Start: uitleg
9
Werkwoorden vervoegen
11
Tijd
13
Speciale werkwoorden
19
Modus
21
Opdrachten
23
Werkwoorden gebruiken Oefenzinnen: zet het werkwoord in de goede vorm
25
Oefenzinnen: zet de zin in een andere tijd of in een andere modus
47
Oefenzinnen: zet de zin in een andere tijd
63
Oefenverhalen: zet het werkwoord in de goede tijd en de goede vorm
5.
Antwoorden
69
95
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
Werkwoorden vervoegen Werkwoorden ‘vervoegen’ betekent: het werkwoord zetten in de goede vorm. De goede vorm is de vorm die bij het onderwerp (subject) past.
Het onderwerp of het subject in de zin is: de persoon/het dier/het ding dat ‘het doet’ (dus: degene die de actie in de zin uitvoert). Dat onderwerp kan van alles zijn: - een mens, een dier of een ding dat helemaal duidelijk genoemd wordt. Dinie van Oort Liselot Donkervaart Adriaan Mollema Mijn hond Boris Mevrouw Van Werkendam Het boek ‘Alleen op de wereld’ - een mens, een dier of een ding dat minder duidelijk genoemd wordt. De vouw Het meisje De jongen De hond De vrouw Het boek - een mens, een dier of een ding dat helemaal niet duidelijk genoemd wordt. Ik Jij U Hij Zij (één vrouw) Het Wij Jullie Zij (meer mensen)
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
Werkwoorden gebruiken Oefenzinnen:
zet het werkwoord in de goede vorm
Gebruik de werkwoorden in de tegenwoordige tijd: 1.
Ik (vinden) ………………… aardappels niet lekker.
2.
Ik (maaien) ………………… daarom nooit het gras in de tuin.
3.
Ik (rijden) ………………… door het veld met de fiets.
4.
Ik (houden) ………………… niet van werken in de tuin.
5.
Ik (verbinden) ………………… mijn voet als excuus.
6.
Ik (lijken) ………………… erg op mijn vader.
7.
Ik (antwoorden) ………………… nooit op zijn vragen.
8.
Morgen (vertellen) ………………… hij het nog een keer.
9.
Dat (vinden) ………………… ik onzin!
10.
De nieuwe truc (kennen) ………………… ik nog niet.
11.
Het geld (geven) ………………… hij mij overmorgen.
12.
De laatste uitnodigingen (zenden) ………………… ik via de post.
13.
Maar op maandag (zingen) ………………… ik in een koor.
14.
En ik (hebben) ………………… op dinsdag pianoles.
15.
(Drinken) ………………… jij water bij het eten?
16.
(Laten) ………………… jij de hond elke dag uit?
17.
(Weten) ………………… je wie er komt?
18.
(Blijven) ………………… je dan nog een uurtje?
19.
(Verdienen) ………………… jij veel geld met tuinieren?
20.
(Slagen) ………………… jij dit jaar voor het examen?
21.
(Houden) ………………… je nog steeds van je vader?
22.
(Wandelen) ………………… jij elke dag 5 kilometer?
23.
Maar waarom (lopen) ………………… je zo hard?
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
210.
Hij is daarna niet meer buiten (verschijnen) ………………… .
211.
Zij vrouw is erg van de gevolgen (schrikken) ………………… .
212.
Ze heeft al veel avonturen (beleven) ………………… .
213.
De buurman is door de woonvereniging weg (sturen) ………………… .
214.
Hij heeft zich tijdens het gesprek niet (beheersen) ………………… .
215.
De situatie heeft erg lang (duren) ………………… .
216.
Heeft de buurvrouw haar man (krabben) ………………… ?
217.
Heeft de buurman zijn vrouw alles (verwijten) ………………… ?
218.
Heeft de gemeente de straat schoon (vegen) ………………… ?
219.
Heb je je e-mail nog (checken) ………………… ?
220.
Heeft iemand het laatste nieuws al (vertellen) ………………… ?
221.
Tot nu toe heeft de buurman zich weer goed (gedragen) ………………… .
222.
Waarschijnlijk is alles intussen (veranderen) ………………… .
223.
De buurman heeft zijn huis terug (krijgen) ………………… .
224.
Gisteren heeft de gemeente een bos bloemen (bezorgen) ………………… .
225.
Voor die bloemen hebben ze tien euro (betalen) ………………… .
Gebruik de werkwoorden in de tijd die het beste past: 226.
Toen de boot vertrok, (rijden) ………………… de auto ook weg.
227.
Truus (groeten) ………………… haar broer, toen zij met vakantie ging.
228.
De auto (roesten) ………………… , toen hij zo lang buiten moest staan.
229.
Toen Alex gestolen de auto had, (belanden) ………………… hij in de gevangenis.
230.
Toen de rechter hem ondervroeg, (weten) ………………… Alex er niets meer van.
231.
De handen van de journalist (bevriezen) ……… , toen hij zo lang buiten stond.
232.
Hij (kopen) ………………… een nieuwe jas, toen de zaak voorbij was.
233.
Toen de uitspraak van de rechter gedaan werd, (lijden) ………… Alex veel pijn.
234.
Toen hij thuiskwam, (vertellen) ………………… hij het verhaal aan zijn zus.
235.
Toen Truus moest beslissen, (hechten) ………………… zij veel waarde aan het oordeel van haar vriend.
236.
Toen zij bij haar broer op bezoek was, (praten) ………………… ze lang met Alex.
237.
Het schip (dobberen) ………………… stuurloos op de oceaan, toen de storm eindelijk was gestopt.
238.
Truus ging naar huis, toen zij erge heimwee (hebben) ………………… .
239.
Het schip (wenden) ………………… de steven, toen het noodsein werd opgevangen.
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
112.
De man drinkt een glas bier in het café.
113.
De jongen doet het was-poeder in de was-machine.
114.
De buurman parkeert zijn auto voor ons huis.
115.
De reizigers lezen de krant in de trein.
116.
De vrienden zitten achteraan in de klas.
117.
De kinderen tekenen op de stoep.
118.
Het meisje schrijft de som op het bord.
119.
De hond zwemt in het meer.
120.
De kinderen pakken de boeken uit de kast.
Zet de zinnen in de voltooide tijd: 121.
De man en het kind kijken naar de apen. De man en het kind hebben naar de apen gekeken.
122.
Het kind wijst naar de leeuwen.
123.
Het meisje maakt een sneeuwpop.
124.
De man en de vrouw eten in een restaurant.
125.
De jongen fietst door de regen.
126.
De vrouw luistert naar de radio.
127.
De man en de vrouw kijken naar het schilderij.
128.
De kinderen bezoeken een open-lucht museum.
129.
De man wandelt met zijn hond in het park.
130.
De kleine kat zit in de doos.
Maak een mogelijkheid van de zinnen (kunnen): 131.
De jongen stapt over het hek. De jongen kan over het hek stappen.
131.
Niemand gelooft in zijn onschuld.
132.
Linda weet het antwoord niet.
133.
We genieten erg van de wandeling in de bergen.
134.
Hij speelt zeer goed piano.
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
227.
Heb jij het ongeluk gezien?
228.
De jongens vertelden de hele waarheid.
229.
Soms leer ik hard voor een toets.
230.
De auto heeft dit jaar een onderhouds-beurt nodig.
Maak de zinnen negatief (niet / geen): (maak de onderstreepte delen negatief met niet of geen) 231.
Heeft de coach de opstelling van het team veranderd? Heeft de coach de opstelling van het team niet veranderd?
232.
Mevrouw Jansen is morgen de voorzitter van de vergadering.
233.
Beantwoord jij al je e-mails?
234.
Hij was tot over zijn oren verliefd op Mariska.
235.
Kun je overal met de master-card betalen?
236.
Dat verandert veel aan de situatie.
237.
Je hebt je laten misleiden door haar beloftes.
238.
We hebben de deur geopend voor de gasten.
239.
Ik kan melk-producten verdagen.
240.
Ze weet, dat ze studie-financiering kan krijgen.
Maak de zinnen negatief (niet / geen): (maak de onderstreepte delen negatief met niet of geen) 241.
Ze lacht, want ze heeft vandaag een mooi cadeau gekregen. Ze lacht niet, want ze heeft vandaag geen mooi cadeau gekregen.
242.
Ik kan komen, want ik ga elke woensdagavond bij mijn dochter oppassen.
243.
Ik ga mee, omdat ik deze maand geld over heb.
244.
Ze is gelukkig, want ze winnen vaak een prijs.
245.
Hij gaat naar de dokter, omdat hij pijn in zijn knie heeft.
246.
Hij is trots, want hij gaat volgende week zijn eerste wedstrijd bij zijn nieuwe voetbalclub spelen.
247.
Hij krijgt straf, omdat hij zijn speelgoed overal in huis laat liggen.
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
Oefenzinnen:
zet de zin in een andere tijd
Zet de zinnen in alle tijden: (1. tegenwoordige tijd) 2. verleden tijd 3. voltooide tijd 4. toekomende tijd 1.
De directeur presenteert de nieuwe plannen voor het bedrijf.
2.
Hij controleert vervolgens alle medewerkers.
3.
De salarissen verhoogt hij.
4.
Hij neemt een schoonmaakster in dienst.
5.
Voor het sanitair huurt hij een monteur.
6.
De prijzen van de producten gaan omlaag.
7.
De directeur vertrouwt op een positief resultaat.
8.
Kleine conflicten verwacht hij wel.
9.
Ruzie-zoekers krijgen een boete van 100 euro.
10.
Dit punt keuren de arbeiders niet goed.
11.
Op maandag hebben zij een vergadering.
12.
De deelnemers zijn blij met een hoger salaris.
13.
Maar zij vinden een boete voor ruzie-zoeken onzin!
14.
Kleine ruzies komen vaak voor op de afdelingen.
15.
Daar schrikt de directeur toch niet van?
16.
De vergadering geeft een advies aan de directeur.
17.
Een coach kent alle goede oplossingen voor problemen.
18.
De directeur plaatst een vacature in de krant.
19.
Meer dan honderd coaches melden zich als kandidaat.
20.
De directie heeft het voorlopig druk met sollicitatie-gesprekken.
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
Oefenverhalen: zet het werkwoord in de goede tijd en de goede vorm
Zet de werkwoorden in deze samenvatting van dit bekende Nederlandse boek in de verleden tijd.
Het Achterhuis - Anne Frank (1947) Anne Frank (zijn) …………… een Duits joods meisje. Ze (vluchten) …………… met haar ouders en haar zus naar Amsterdam. In 1942 (worden) …………… ze dertien jaar. Anne (krijgen) …………… op haar verjaardag een dagboek als cadeau. Op die dag (schrijven) …………… ze voor het eerst in het dagboek. Ze (vertellen) …………… over haar belevenissen, in de vorm van brieven. Die (richten) …………… ze aan een niet-echte vriendin. Ze (noemen) …………… die niet-echte vriendin: Kitty. In de eerste weken na haar verjaardag (gaan) …………… Anne nog naar school. Maar als snel (moeten) …………… Anne, samen met haar familie, onderduiken. De familie (verhuizen) …………… naar het achterhuis van een kantoor-pand. Daar (hebben) …………… de vader van Anne, Otto Frank, gewerkt. Door een boekenkast (werden) …………… Anne en haar familie van de buitenwereld afgesloten. Het werk in het kantoor (gaan) …………… gewoon door. Daarom (moeten) …………… de onderduikers (Anne en haar familie) overdag muisstil zijn. Niemand (mogen) …………… de wc doortrekken. Iedereen (fluisteren) …………… . Na een week (komen) …………… er een andere familie bij. Vier maanden later (arriveren) …………… Pfeffer, een tandarts.
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50.
Zijn boot (liggen) lag al een uur voor de sluis. Zijn hond (begraven) begroef een bot in de tuin. David (verliezen) verloor al zijn geld tijdens het klimmen. Waarom (schrijven) schreef hij Karina geen e-mail? Waarom (zingen) zong Karina toch dat vrolijke liedje? Waarom (smaken) smaakte de melk in de bioscoopbar zuur? Waarom (vallen) viel Karina na afloop van de film van haar fiets? Waarom (zeggen) zei David helemaal niets meer tegen haar? Meneer De Vries (zenden) zond een pakje naar Karina. De zus van Karina (lopen) liep nu met de honden in het bos. Het (vriezen) vroor gisteren harder dan vandaag. Karina (slapen) sliep die morgen tot tien uur. David (zwijgen) zweeg de rest van de week.
Gebruik de werkwoorden in de tegenwoordige tijd: 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75.
De boot (glijden) glijdt in het water. Maar het roer van de boot (branden) brandt nog steeds. Je (binden) bindt het zeil te strak vast! Ook deze rivier (leiden) leidt naar de zee. De jongen (lijden) lijdt aan geheugenverlies. Deze ziekte (verspreiden) verspreidt zich meestal snel. Hij (beweren) beweert steeds vaker onzin. Kijk, hij (bezeren) bezeert nu ook zijn been. Toch (vinden) vindt iedereen hem aardig. De vaarwijzer (vermelden) vermeldt de verkeerde route. Gelukkig (regenen) regent het niet meer. Er (worden) wordt nooit meer iets aan hem gevraagd! Er (heersen) heerst grote paniek in zijn hoofd. Het (worden) wordt steeds erger. Er (antwoorden) antwoordt niemand op zijn vragen. Pas op, je (varen) vaart te hard! Zijn vader (financieren) financiert de boot. Hij (verblijven) verblijft vaak aan het strand. Hij (worden) wordt ook altijd ziek van vis. De politie (volgen) volgt hem door het hele land. Wanneer (verzenden) verzend je de sms? Wat (verbeelden) verbeeld je je wel? Waarom (schudden) schud je nu je hoofd? Waarom (geven) geef jij de jongen niet aan? Wat (bereiken) bereik je daarmee?
Gebruik de werkwoorden in de verleden tijd: 76. 77.
Vorig jaar (schuiven) schoven we de sneeuw in de sloot. We (splijten) spleten een boomstam in stukken.
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
17.
18. 19. 20.
Hun dochter verkoopt zonne-schermen op het strand. Hun dochter wil zonne-schermen op het strand verkopen. Hun dochter wil zonne-schermen verkopen op het strand. Ze verkoopt haar producten ook op internet. Ze wil haar producten ook op internet verkopen. Op die populaire schermen geeft ze nu tien procent korting. Op die populaire schermen wil ze nu tien procent korting geven. Veel mensen bestellen zo’n handig scherm. Veel mensen willen zo’n handig scherm bestellen.
Zet de zinnen in de toekomende tijd (zullen): 21.
Hij heeft een paar maanden les bij die piano-docent. Hij zal een paar maanden les bij die piano-docent hebben.
22.
De dief doet het geld in een zak. De dief zal het geld in een zak doen. De man legt meteen het geld in de auto. De man zal meteen het geld in de auto leggen De man zal het geld meteen in de auto leggen. Hij leest de krant in het park. Hij zal de krant in het park lezen. Hij zal de krant lezen in het park. Veel mensen doen ’s avonds boodschappen bij die winkel. Veel mensen zullen ’s avonds boodschappen bij die winkel doen. Veel mensen zullen ’s avonds boodschappen doen bij die winkel. Morgen begint mijn vrouw met haar baan als verkoopster. Morgen zal mijn vrouw met haar baan als verkoopster beginnen. Morgen zal mijn vrouw beginnen met haar baan als verkoopster. Ik brengt haar naar het station. Ik zal haar naar het station brengen. Vanavond arresteert de politie de dief. Vanavond zal de politie de dief arresteren. Hij gaat voor een paar maanden naar de gevangenis. Hij zal voor een paar maanden naar de gevangenis gaan. Daar leert hij hopelijk zin les. Daar zal hij hopelijk zijn les leren.
23.
24.
25.
26.
27. 28. 29. 30.
Maak een mogelijkheid van de zinnen (kunnen): 31.
Ik doe vandaag de boodschappen op de markt. Ik kan vandaag de boodschappen op de markt doen.
32.
Wij eet morgen spaghetti bij het diner. Wij kunnen morgen spaghetti bij het diner eten. Wij kunnen morgen spaghetti eten bij het diner.
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
250.
Hij zucht, want hij krijgt de hele dag bezoek van zijn familie. Hij zucht niet, want hij krijgt de hele dag geen bezoek van zijn familie.
Maak de zinnen negatief (niet / geen): (maak de onderstreepte delen negatief met niet of geen) En zet de zinnen in de voltooide tijd. 251.
In de zomer gaat zij vaak naar het strand. In de zomer is zij niet vaak naar het strand gegaan.
252.
Op het vliegveld wachten veel vakantie-gangers. Op het vliegveld hebbe niet veel vakantie-gangers gewacht. De boer verkoopt zijn boerderij aan de gemeente. De boer heeft zijn boerderij niet aan de gemeente verkocht. De fotograaf hangt de foto’s aan de muur. De fotograaf heeft de foto’s niet aan de muur gehangen. Deze herfst is er veel storm. Deze herfst is er niet veel storm geweest. Al mijn vrienden komen op mijn feest. Niet al mijn vrienden zijn op mijn feest gekomen. Het publiek gaf een luid applaus. Het publiek heeft geen luid applaus gegeven. Ik struikelde over een losse stoep-tegel. Ik ben niet over een losse stoep-tegel gestruikeld. De zee is vandaag rustig en kalm. De zee is vandaag niet rustig en kalm geweest. Het project-team heeft een overleg. Het project-team heeft geen overleg gehad.
253. 254. 255. 256. 257. 258. 259. 260.
Maak de zinnen negatief (niet / geen): (maak de onderstreepte delen negatief met niet of geen) En maak een wens van de zinnen (willen): 261.
Ik vertel je de waarheid. Ik wil je de waarheid niet vertellen.
262.
De zangeres speelt in de musical. De zangeres wil niet in de musical spelen. De astronauten landen op de maan. De astronauten willen niet op de maan landen. De patiënt krijgt voor de operatie een verdoving. De patiënt wil voor de operatie geen verdoving krijgen. Vandaag klimt de wandelaar naar de top van de berg. Vandaag wil de wandelaar niet naar de top van de berg klimmen. Geef jij het antwoord op die vraag? Wil jij het antwoord op die vraag niet geven?
263. 264. 265. 266.
Werkwoorden
Spreekvaardigheid Nederlands - Taalautomaat
Ara (merken) merkte dat en (worden) werd bezorgd. Uiteindelijk (realiseren) realiseerde Kit zich, dat ze niet met Thomas verder (kunnen) kon leven. De eet-verslaving van Thomas (maken) maakte haar te ongelukkig. Thomas (gaan) ging naar New York om daar te gaan werken. Kit (reizen) reisde hem achterna om de relatie te verbreken. Kit (beseffen) besefte , dat Ara wel zielsveel van haar (houden) hield , maar dat Ara haar nooit echt (vertrouwen) vertrouwde , omdat Ara steeds bang (zijn) was , dat hun vriendschap ooit kapot (zullen) zou gaan. Kit (schrijven) schreef uiteindelijk haar afstudeer-proef-schrift over verslavingen. Ze (sturen) stuurde Ara een brief over hun vriendschap. In die brief (vertellen) vertelde Kit, dat ze nu (zien) zag , hoe ze steeds afhankelijk van elkaar (zijn) waren en hoe ze allebei ook verslaafd (lijken) leken te zijn aan elkaars liefde.
Zet de werkwoorden in deze samenvatting van dit bekende Nederlandse boek in de tegenwoordige tijd.
De Gelukkige Klas – Theo Thijssen (1926) Meneer Staal (zijn) is een onderwijzer op een basisschool in Amsterdam. Hij (geven) geeft les op een ‘armenschool’: de ouders van de kinderen (hebben) hebben bijna geen geld. Daarom (hoeven) hoeven ze geen schoolgeld te betalen. De vrouw van meester Staal (willen) wil graag , dat haar man een cursus Frans (doen) doet en dan op een betere school (gaan) gaat lesgeven. Maar Meneer Staal (wensen) wenst dit niet. Hij (zijn) is erg tevreden met zijn werk op zijn school. Dus wanneer de vrouw van meester Staal (denken) denkt , dat haar man Frans woordjes (leren) leert en grammatica (oefenen) oefent , (schrijven) schrijft meester Staal in een dagboek. Het (gaan) gaat over de dagen op school. Op zijn school (worden) wordt een nieuwe regel ingevoerd. Alles wat leraren (doornemen) doornemen met de leerlingen, (moeten) moeten ze opschrijven in een klassenschrift.