KAPSTOK SPELLING WERKWOORDEN inhoud gewenning de korte zin doe-deel en wie-deel tegenwoordige/verleden tijd en enkelvoud/meervoud de begrippen onderwerp en persoonsvorm ik-vorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden: werkwoorden zonder een stam op -t of -d spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden: werkwoorden met een stam op -t spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden: werkwoorden met een stam op -d spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden zonder een stam op -t of -d spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden met een stam op een -t spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden met een stam op een -d spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden spelling van de persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd, zwakke werkwoorden
cat.
pagina
V0
2
V1
3
V2
4
V3
5
V4
6
W1
7
W2a
8
W2b
9
W2c
10
W2
11
W3a
12
W3b
13
W3c
14
W3
15
W4
16
Spellingcategorie V0: gewenning
Regel Een werkwoord heeft verschillende vormen.
Oefening Maak het woord een langer. Doe het zo: loop - lopen.
Oefenwoorden word werk berg fiets denk
kijk teken rijd drink ruik
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
scheur gooi vang spuit werp
spring luister kruip snuit brei
2 Spellingcategorie V1: de korte zin
Regel De korte zin vind je door in een lange zin de onbelangrijke woorden weg te laten.
Oefening Laat de onbelangrijke woorden in de zin weg. Doe het zo: De snorrende kat krijgt melk. Korte zin: De snorrende kat krijgt.
Oefenzinnen De losse tegel ligt in de weg. Opa en oma staan op de speelplaats. De tandarts verwacht mij morgenochtend. Het blauwe jasje is nu voor mijn broer.
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
3 Spellingcategorie V2: doe-deel en wie-deel
Regel De korte zin bestaat uit een doe-deel en een wie-deel.
Oefening Zoek het doe-deel en het wie-deel. Doe het zo: ik teken. teken is het doe-deel en ik is het wie-deel.
Oefenzinnen Ze speelt. Ik drink. Jij kijkt. Wij leren. Hij zingt.
Wij roepen. Ze fietsen. De jongen staat. Ik slaap. Wij kruipen.
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
Ik eet. Jullie zagen. Ze zeuren. We rijden. Jullie kijken.
We hebben. Ze doen. Jij snuit. We dansen. Een ander doet.
4 Spellingcategorie V3: tegenwoordige/verleden tijd en enkelvoud/meervoud
Regel Als je wilt weten of een zin iets vertelt over vroeger of nu, moet je letten op het doe-deel. Als je wilt weten of een zin iets zegt over één of meer, moet je letten op het wie-deel.
Oefening Vul het goede doe-deel in en zoek het wie-deel. Doe het zo: eten/aten Wij … gisteren zuurkool. Gisteren is verleden tijd. Ik vul dus aten in. Wie aten gisteren? Wij aten. Wij is dus het wie-deel en wij is meervoud.
Oefenzinnen leren/leerden gaan/gingen hoort/hoorde legt/legde koopt/kocht gaan/gingen gooien/gooiden
De kinderen … vandaag de tafel van 7. … jullie nu naar de markt? Ronald … vorige week een nachtegaal. Toen … de meester het nog eens uit. Mijn vader … morgen een nieuwe auto. Waar … jullie vanmiddag naar toe? Wij … vroeger lege flessen gewoon weg.
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
5 Spellingcategorie V4: de begrippen onderwerp en persoonsvorm
Regel Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? De persoonsvorm is een doe-woord of een werkwoord dat aangeeft of een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat. Hoe vind je het onderwerp in een zin? Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm. Het geeft aan wíe er iets doet, maar het kan ook een ding of een dier zijn. Het onderwerp is altijd: ik, een ander of meer.
Oefening 1 Schrijf op: ik, een ander of meer Doe het zo: de treinen. Treinen is meer. Ik schrijf dus op: meer.
Oefenzinnen de dieren jij mijn vader en moeder ik wij
de huizen de hond van mijn zusje de haren van de kat hij jullie
Oefening 2 Schrijf op: tt of vt Doe het zo: sprak Sprak is verleden tijd want ik kan het woord gisteren ervoor zetten. Ik schrijf dus op: vt.
Oefenwoorden sprak slaan schrijven belden reden
denk zochten loopt verdwijnen zwommen
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
6 Spellingcategorie W1: ik-vorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden
Regel 1. Werkwoorden zonder speciale regel: 2. Werkwoorden met verdubbelingsregel: 3. Werkwoorden met verenkelingsregel: 4. Werkwoorden met verlengingsregel: 5. Werkwoorden met wisseling f/v en s/z: 6. Samengestelde werkwoorden:
fietsen - ik fiets pakken - ik pak kopen - ik koop vinden - ik vind blazen - ik blaas inschenken - ik schenk in
Oefening ik praten richten verwachten kosten ontmoeten letten haten wenden spotten heten lezen schrijven schieten verbranden
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
ik durven schudden kiezen antwoorden vinden snijden dammen zuchten stoten zetten meten eten branden inleiden
7 Spellingcategorie W2a: spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden: werkwoorden zonder een stam op -t of -d Regel De ik-vorm is het hele werkwoord zonder -en. Bij een ander komt er een -t achter de ik-vorm. Bij meer komt er -en achter de ik-vorm en gebruik je dus het hele werkwoord.
Doe het zo: werkwoord: nadenken ik denk een ander denk meer denk Dus: Ik denk na. Een ander denkt na. Meer denken na.
Oefenwoorden krijgen denken brengen volgen blijken kijken lijken noemen werken gebeuren gebruiken voelen vormen bedoelen begrijpen bereiken beschouwen dienen
voeren zoeken aankijken klinken luisteren merken wensen zorgen beperken drinken trouwen bouwen draaien groeien rekenen vangen vliegen zingen
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
t en
plaatsen uitvoeren vergelijken buigen gooien grijpen nadenken opbouwen schenken stijgen tekenen toevoegen vestigen waarschuwen verschijnen beschermen bezoeken dreigen
verwerken verzorgen ingrijpen meebrengen springen steunen verlangen behandelen bevestigen dwingen opmerken overtuigen lachen roepen schijnen verdwijnen
8 Spellingcategorie W2b: spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden: werkwoorden met een stam op -t Regel De ik-vorm is het hele werkwoord zonder -en. Volgens de regel zou er bij een ander een -t bij komen, maar omdat de ik-vorm al op een -t eindigt, wordt die -t weggelaten. Bij meer komt er -en achter de ik-vorm. Let op de verenkelings- en verdubbelingsregel bij de meer-vorm!
Doe het zo: werkwoord: zitten ik zit een ander zit meer zit Dus: Ik zit. Een ander zit. Meer zitten.
Oefenwoorden praten richten verwachten zetten achten kosten trachten ontmoeten bevatten verrichten berusten bezetten letten meten verplichten verzetten
aantasten haten hechten inzetten loslaten omvatten rusten starten stichten storten uiten uitrusten verwijten vluchten aanzetten weten
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
ten
eten vergeten sluiten schieten verlaten bezitten uitsluiten genieten afwachten afzetten barsten begroeten belasten beletten benutten bepleiten
fluiten gieten haasten inlichten inrichten neerzetten omzetten opletten oplichten opschieten opsluiten putten schatten spijten spotten stoten
9 Spellingcategorie W2c: spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd, alle werkwoorden: werkwoorden met een stam op -d Regel De ik-vorm is het hele werkwoord zonder -en. Bij een ander komt er een -t achter de ik-vorm. Bij meer komt er -en achter de ik-vorm en gebruik je dus het hele werkwoord. Let op de verenkelings- en verdubbelingsregel bij de meer-vorm!
Doe het zo: werkwoord: worden ik word een ander word meer word Dus: Ik word. Een ander wordt. Meer worden.
Oefenwoorden worden vinden houden bieden gelden leiden optreden rijden antwoorden bevinden verbinden uitbreiden aanvaarden aanbieden besteden binden
redden beantwoorden inhouden lijden melden onderscheiden ophouden treden verbieden vermelden voorbereiden aanduiden aanhouden branden geschieden luiden
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
t en
overlijden plaatsvinden scheiden schudden snijden verantwoorden vermoeden zenden bestrijden bevrijden bidden doden glijden kleden ondervinden opvoeden
opwinden verspreiden wijden wonden aanraden afronden aftreden afwenden beduiden beelden betreden bijhouden duiden laden onderhouden onthouden
10 Spellingcategorie W2: spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd
Regel De ik-vorm is het hele werkwoord zonder -en. De regel voor de spelling van de persoonsvorm van een ander is: ik-vorm + -t. Wanneer de ik-vorm eindigt op een -d dan komt daar gewoon een -t achter. Wanneer de ik-vorm al op een -t eindigt dan wordt die -t weggelaten. Als het onderwerp meer is, kun je er niet altijd zo maar -en achter zetten In sommige gevallen moet je de verdubbelings- of verenkelingsregel toepassen.
Doe het zo: werkwoord: worden ik word een ander word meer word Dus: Ik word. Een ander wordt. Meer worden.
Oefenwoorden blijven geven schrijven geloven leven kiezen lezen verliezen wijzen bewijzen durven sterven beloven schuiven beleven
maken komen weten laten geven nemen horen mogen lopen geloven leren leven praten spelen betalen
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
t en
hebben kunnen zullen willen zeggen zitten beginnen liggen stellen vallen kennen vertellen beslissen verschillen ontdekken
praten richten verwachten zetten achten kosten trachten ontmoeten bevatten verrichten berusten bezetten letten meten verplichten
11 Spellingcategorie W3a: spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden zonder een stam op -t of -d Regel De regel voor de verleden tijd is: ik-vorm + -de(n). Wanneer de ik-vorm eindigt op een t, k, f, s, ch, of p ('t kofschip) volgt altijd het achtervoegsel -te(n) om de verleden tijd aan te geven.
Doe het zo: werkwoord: draaien ik draai een ander draai meer draai Dus: Ik draaide. Een ander draaide. Meer draaiden.
Oefenwoorden horen stellen volgen noemen betekenen spelen vertellen voelen veranderen luisteren verklaren halen betalen bepalen bedoelen
proberen verschillen voorstellen wonen duren herinneren ontwikkelen openen trouwen bouwen groeien draaien tekenen vertonen behandelen
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
de de den
sturen constateren waarschuwen beschermen opbellen verwijderen terugkeren boeien benoemen eindigen accepteren fotograferen grommen produceren fluisteren
dreunen vloeien vergaderen verminderen verstoren profiteren mompelen bestellen combineren bevestigen leveren leggen menen
12 Spellingcategorie W3b: spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden met een stam op een -t Regel De regel voor de verleden tijd is: ik-vorm + -de(n). Wanneer de ik-vorm eindigt op een t, k, f, s, ch, of p ('t kofschip) volgt altijd het achtervoegsel -te(n) om de verleden tijd aan te geven. Omdat de ik-vorm op een -t eindigt, krijg je nu twee t's achter elkaar.
Doe het zo: werkwoord: praten ik praat een ander praat meer praat Dus: Ik praatte. Een ander praatte. Meer praatten.
Oefenwoorden praten richten verwachten zetten achten kosten trachten ontmoeten bevatten berusten bezetten letten verplichten verzetten voortzetten
zuchten aantasten haten hechten inzetten omvatten rusten starten stichten storten uiten uitrusten vluchten aanzetten afwachten
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
te te ten
afzetten barsten begroeten belasten beletten benutten bepleiten doorzetten haasten inlichten inrichten neerzetten omzetten ontzetten opletten
oplichten putten schatten spotten stoten stuiten tasten uitbarsten uiteenzetten vatten verlichten verontrusten verwoesten voorlichten heten
13 Spellingcategorie W3c: spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden met een stam op een -d Regel De regel voor de verleden tijd is: ik-vorm + -de(n). Wanneer de ik-vorm eindigt op een t, k, f, s, ch, of p ('t kofschip) volgt altijd het achtervoegsel -te(n) om de verleden tijd aan te geven. Omdat de ik-vorm op een -d eindigt, krijg je nu twee d's achter elkaar.
Doe het zo: werkwoord: leiden ik leid een ander leid meer leid Dus: Ik leidde. Een ander leidde. Meer leidden.
Oefenwoorden antwoorden uitbreiden aanvaarden besteden redden beantwoorden melden onderscheiden vermelden voorbereiden aanduiden
luiden scheiden schudden verantwoorden vermoeden bevrijden doden kleden opvoeden vermoorden verspreiden
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
de de den
afwenden beduiden beelden duiden laden opleiden overschrijden schaden wijden wonden aanraden
verbranden verraden verwonden voeden wenden afleiden beïnvloeden branden geschieden afronden
14 Spellingcategorie W3: spelling van de persoonsvorm verleden tijd, zwakke werkwoorden Regel De regel voor de verleden tijd is: ik-vorm + -de(n). Wanneer de ik-vorm eindigt op een t, k, f, s, ch, of p ('t kofschip) volgt altijd het achtervoegsel -te(n) om de verleden tijd aan te geven.
Doe het zo: werkwoord: oplichten ik licht een ander licht meer licht Dus: Ik lichtte op. Een ander lichtte op. Meer lichtten op.
Oefenwoorden antwoorden uitbreiden aanvaarden besteden redden beantwoorden melden onderscheiden vermelden voorbereiden aanduiden
luiden scheiden schudden verantwoorden vermoeden bevrijden doden kleden opvoeden vermoorden verspreiden
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
te te ten
afzetten barsten begroeten belasten beletten benutten bepleiten doorzetten haasten inlichten inrichten
oplichten putten schatten spotten stoten stuiten tasten uitbarsten uiteenzetten vatten verlichten
15 Spellingcategorie W4: spelling van de persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd, zwakke werkwoorden Regel tegenwoordige tijd De ik-vorm is het hele werkwoord zonder -en. De een ander-vorm is de ik-vorm + -t. Wanneer de ik-vorm eindigt op een -d dan komt daar gewoon een -t achter. Wanneer de ik-vorm al op een -t eindigt dan wordt die -t weggelaten. Als het onderwerp meer is, kun je er niet altijd zo maar -en achter zetten In sommige gevallen moet je de verdubbelings- of verenkelingsregel toepassen. Regel verleden tijd ik-vorm + -de(n). Wanneer de ik-vorm eindigt op een t, k, f, s, ch, of p ('t kofschip) volgt altijd het achtervoegsel -te(n) om de verleden tijd aan te geven.
Doe het zo: werkwoord: vermoeden ik vermoed een ander vermoed meer vermoed Dus: Nu: Ik vermoed. Een ander vermoedt. Meer vermoeden.
Oefenwoorden antwoorden uitbreiden aanvaarden besteden redden beantwoorden melden onderscheiden
luiden scheiden schudden verantwoorden vermoeden bevrijden doden kleden
Let op! Waarom schrijf ik het zo? Welke regel gebruik ik? Snap ik wat het woord betekent?
nu t en Toen:
toen de de den
toen te te ten
Ik vermoedde. Een ander vermoedde. Meer vermoedden.
afzetten barsten begroeten belasten beletten benutten bepleiten doorzetten
oplichten putten schatten spotten stoten stuiten tasten uitbarsten
16