Stijl en spelling Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste stijl- en spellingregels die in de onderbouw bij Nederlands zijn behandeld. Bij schrijfopdrachten en bij het examen wordt in de bovenbouw van je verwacht dat je deze regels kent en toepast. Mocht je behoefte hebben aan extra uitleg en/of oefeningen kun je ook terecht op de volgende websites: www.cambiumned.nl speciaal voor scholieren met uitleg en oefeningen over stijl, spelling en grammatica www.woordenlijst.org dit is een digitale versie van ‘het groene boekje’. Als je twijfelt over de precieze schrijfwijze van een woord, zoek je het heel gemakkelijk op in de woordenlijst op deze site.
Spelling 1. Werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd - stam: bij 1e persoon e.v., na jij/je - stam + t: na 3e persoon e.v., na 2e persoon e.v. - infinitief: in meervoud Persoonsvorm verleden tijd - bij zwakke werkwoorden ’t kofschip gebruiken: als de letter voor de uitgang –en van het hele werkwoord een t, x, f, k, s, ch of p is, schrijf je de vt stam+te(n) - bij woorden uit een andere taal let je op de klank van de uitgang en pas je bovenstaande regel toe. Voltooid deelwoord - bij zwakke werkwoorden gebruik je de regel van ’t kofschip om te bepalen of je een t of een d moet schrijven - voor een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord geldt: altijd zo kort mogelijk schrijven 2. Leestekens Punt Zet een punt - aan het einde van de zin - bij afkortingen: G.A. Bredero, enz., d.m.v. Geen punt - schrijf afkortingen die als woord worden uitgesproken zonder punten: VARA, NAVO, STER - schrijf maten en gewichten zonder punt: cm, ml Komma - tussen de onderdelen van een opsoming - tussen twee persoonsvormen - voor en na een aanspreking of een tussenwerpsel: Hé, wanneer kom je langs, Gert? - Voor en na een bijstelling: De leraar, een docent klassieke talen, verheugde zich op het einde van de les. - (in lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint: De docent wil mij niets meer uitleggen, omdat ik nooit mijn huiswerk maak. Puntkomma Een puntkomma betekent en. Zet een puntkomma: - tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen: Het is slecht weer; ik ga met de auto. - Tussen de delen van een opsomming, als het om zinnen gaat Dubbele punt - om een opsomming aan te kondigen - om een directe rede aan te kondigen - om een verklaring aan te kondigen Let op: na een dubbele punt volgt geen hoofdletter, behalve bij de directe rede.
Aanhalingstekens - bij een citaat - bij een directe rede - om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal Vraagteken - aan het eind van een letterlijk gestelde vraag let op: dus niet bij de indirecte rede: Marieke vroeg wat ik daar deed. Uitroepteken - aan het eind van een zin met een bevel of een uitroep let op: zet nooit meer dan 1 uitroepteken Haakjes Zet haakjes om informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld. Gebruik deze leestekens zo min mogelijk, want ze verstoren de tekst 3. Hoofdletters -
Aan het begin van een zin; als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord een hoofdletter: ’t Is maar goed dat het lente wordt/ - Bij persoonsnamen: J. van den Hof, maar de heer Van den Hof - Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten: Vitesse, het Rode Kruis - Bij aardrijkskundige namen en namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en films Kleine letter: - soortnamen: een cheeseburger, een glas bordeaux - historische periodes - afleidingen van feestdagen: kerstboom - maanden - dagen - jaargetijden - windstreken - geloven 4. Meervoudsvorming Meervoud op –s: - vaste s: als de uitspraak correct blijft: kamers, asperges, cafés, goeroes, dominees - ‘s: - bij afkortingen: vwo’s, cd’s, cao’s - in woorden die eindigen op a, i, o, u, y Maar: etuis, bureaus, jockeys, cowboys, essays (want: geen uitspraakproblemen) Vreemde meervouden: Basis – bases of basissen Museum – musea of museums Datum – data of datums 5. Tussenklank in samengestelde woorden Tussen –s Schrijven als je hem hoort: stationsklok
Tussen-e of tussen-en Schrijf in een samenstelling –en als het eerste woord eden zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op –en heeft: bramenjam Geen –en bij: - het eerste deel heeft (ook) een meervoud op –s: groenteboer - het eerste deel heeft geen meervoud: rijstebrij - het eerste deel verwijst naar een uniek exemplaar: zonnebank, Koninginnedag - het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: beresterk - het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: hogeschool, spinnewiel - het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien: hazewind, takkewijf 6. Aan elkaar of los Aan elkaar: - samenstellingen van twee of drie woorden: politieonderzoek, totstandkoming, huissleutel - getallen tot honderd (in letters) en samenstellingen met honderd en duizend: vierendertig, vijftienduizend - voornaamwoordelijke bijwoorden (bestaan uit er, hier, daar, waar + voorzetsel): waarheen, daarover, eronderdoor, hiertegenover 7. Streepje Koppelteken: - om uitspraakproblemen te voorkomen: ski-jack - in de naam van getrouwde vrouwen: mevrouw Jansen-Verkerke - in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, ex-, interim-, niet-, non-, oud- voor een hoofdletter: oer-Hollands, de commissie-Van Dam - in combinaties van titels en beroepen: trainer-coach, minister-president - bij aardrijkskundige namen of woorden die daarvan afgeleid zijn: NoordHollander, ’s-Heerenbroek - bij letters, cijfers, andere tekens en St of Sint: 20+-kaas - in woorden die anders onoverzichtelijk worden: huis-aan-huisblad, doe-hetzelver, hyena-vel let op: gebruik bij getallen in woorden een trema: tweeëntwintig. Weglatingsteken Zet een streepje op de plek waar een deel van een woord is weggelaten Afbreekstreepje Breek alleen af tussen twee lettergrepen. Zorg ervoor dat er niet maar één klinker overblijft. 8. Trema Voorkomt uitspraakproblemen in woorden die geen samenstelling zijn. Plaats het trema op de tweede klinker waar het leesprobleem kan ontstaan, de eerste letter van de volgende lettergreep: zeeën, fobieën, gecreëerd. 9. Apostrof - op de plaats van een weggelaten letter: ’s avonds - op de plaats van een weggelaten bezit s: Els’ plannen - in afleidingen van letter- en cijferwoorden: vwo’er
10. getallen Cijfers: - bij getallen boven de twintig, uitgezonderd de ronde getallen: 27 miljard, zestig - voor maten, gewichten, bedragen, data, adressen, rekeningnummers Letters: - voor getallen tot en met twintig, voor de tientallen - voor getallen als honderd, duizend, miljoen, miljard, biljard 11. Sommige of sommigen? Zonder –n: - als ze bijvoeglijk gebruikt worden - als ze betrekking hebben op zaken of dieren Met –n: - als ze zelfstandig gebruikt worden en betrekking hebben of uitsluitend personen - bij zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden: doven en slechthorenden
Stijl: de standaardfouten 1. Dubbelop Onjuiste herhaling Als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer wordt gebruikt: Op zo’n partij als het Vlaams Belang zou een mensenrechtenactivist niet op moeten stemmen. Tautologie Ik lees graag boeken over onderwijs, zoals bijvoorbeeld Suezkade. Pleonasme Ik heb toestemming om de les te mogen verlaten. Contaminatie Twee woorden of uitdrukkingen worden verward: Onjuist: overnieuw Nachecken Als moeder zijnde Dat behoort tot een van de mooiste boeken Dat kost te duur Dubbele ontkenning De examenkandidaten deden hun best om te voorkomen dat er geen spelfouten in hun profielwerkstuk stonden. 2. Fouten met verwijswoorden Hij, zij of het; hem of haar; zijn of haar? - het-woorden: onzijdig; verwijs naar onzijdige woorden met het en zijn. Namen van landen, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn onzijdig. - De-woorden: zijn mannelijk (hij, hem, zijn) of vrouwelijk (zij, ze, haar). Kijk in het woordenboek. Die, dat, deze, dit - de-woorden: die en deze - het-woorden: dit en dat Hen of hun - hen: lijdend voorwerp na een voorzetsel - hun: meewerkend voorwerp bezittelijk voornaamwoord Dat of wat - dat: als je verwijst naar een het-woord - wat: verwijst naar onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige) overtreffende trap een hele zin Wie of waar - wie verwijst naar personen - wat verwijst naar zaken 3. incongruentie zorg ervoor dat onderwerp en pv overeenkomen in: getal geslacht tijd incongruentie ontstaat vaak
-
als het onderwerp meervoudig lijkt, maar het niet is: een groep heeft, de jeugd is, de media zijn, etcetera als de persoonsvorm en het onderwerp te ver uit elkaar staan als een meewerkend voorwerp ten onrechte voor het onderwerp wordt aangezien: reizigers worden verzocht (=fout) naar een ander perron te gaan.
4. Dat/als-constructie Een bijzin van voorwaarde begint vaak met als of wanneer. Als de bijzin niet achteraan de zin staat, ontstaat er een dat/als-constructie. Vermijd die door ‘volgens mij’ te gebruiken in plaats van ‘ik denk’ of ‘ik vind’. - Onjuist: Daarom vind ik dat als films schokkende beelden bevatten of vormen van ernstig geweld, ze niet voor tien uur ’s avonds moeten worden uitgezonden. - Juist: Daarom vind ik dat films niet voor tien uur ’s avonds moeten worden uitgezonden, als ze schokkende beelden bevatten of vormen van ernstig geweld. 5. Foutieve samentrekking In zinnen die je aan elkaar plakt mag je de delen die hetzelfde zijn in de tweede zin weglaten als: - de betekenis hetzelfde is en - de vorm hetzelfde is en - de grammaticale functie hetzelfde is voorbeelden onjuiste samentrekking: * het vervallen huis werd afgebroken en de oude schuren gesloopt * voer eendjes geen oorlog * de computer is stuk en dus naar de reparateur gebracht 6. Foutieve beknopte bijzin In een beknopte bijzin staat geen persoonsvorm en ook geen onderwerp. Het ‘denkbeeldige’ onderwerp van de beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Fout is: nog slaperig na een te korte nacht maakte de koffie ons weer een beetje wakker.